De Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-Kerk te Den Haag Negentiende-eeuwse kerkbouw in relatie tot godsdienstige ontwikkelingen
Masterscriptie Ronald van der Pol S0530840
Gegevens studie Masterscriptie Opleiding geesteswetenschappen, Universiteit Leiden Sectie Architectuur Collegejaar 2008-2009
Gegevens begeleiders Dr. J. (Juliette) Roding Dr. J.L.L. (Louk) Tilanus Gegevens student
Ronald van der Pol, studentnummer 0530840 Constance Gelderblomlaan 20 2545 ER Den Haag Telefoon 070-3805675
[email protected]
2
Inhoudsopgave Voorwoord
p. 6
1. Inleiding
p. 7
2. De Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk
p. 10
2.1 Beeldbeschrijving Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.1.1 De monumentale kerk aan de Elandstraat 2.1.2 De ruimtelijke werking van het interieur 2.1.3 De vensters 2.1.4 De vijf altaren, de communiebank en de preekstoel 2.1.5 Kruiswegstaties, biechtstoelen, orgel, doopvont, sacristie en beelden 2.2 Biografie Nicolaas Molenaar 2.2.1 De Rooms-katholieke Molenaar 2.2.2 Zelfstandig architect 2.3 Bouwgeschiedenis Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.3.1 Het Willemspark 2.3.2 De parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen in Den Haag 2.3.3 De oprichting van de zelfstandige parochie 2.3.4 De bouw 2.3.5 Pastoor Philippens 2.3.6 Onderhoud en veranderingen 2.3.7 Nabeschouwing 2.4 Beeldbeschrijving van het interieur van de Onze-Lieve-VrouwOnbevlekt-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.4.1 De vijf altaren, communiebank, preekstoel en kruisweg 2.4.1.1 Het hoofdaltaar 2.4.1.2 Het Jozefaltaar 2.4.1.3 Het Maria-altaar 2.4.1.4 Het Regisaltaar 2.4.1.5 Het Heilig Hartaltaar 2.4.1.6 De communiebank 2.4.1.7 De preekstoel 2.4.1.8 De kruisweg 2.4.1.9 De biechtstoelen 2.4.2 De gebrandschilderde ramen 2.4.2.1 De vlakverdeling en de decoratie van de ramen 2.4.2.2 Het veelvuldig voorkomen van Maria 2.4.3 De nieuwe doopkapel 2.4.4 Pastoor Von Bönninghausen 2.4.5 Het H. Hart beeld 2.4.6 De polychromie van de kerk 2.4.7 Nabeschouwing 2.5 Restauratie van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.5.1 Van 1974 tot en met 1982 2.5.2 1993
p. 10 p 10 p. 11 p. 11 p. 12 p. 12 p. 13 p. 13 p. 14 p. 15 p. 16 p. 16 p. 17 p. 17 p. 18 p. 19 p. 20 p. 21 p. 21 p. 22 p. 27 p. 28 p. 30 p. 31 p. 31 p. 32 p. 33 p. 35 p. 35 p. 36 p. 36 p. 37 p. 37 p. 38 p. 38 p. 40 p. 40 p. 40 p. 41
3
3. De-Teresia-van-Avila-kerk 3.1 Beeldbeschrijving Teresia-van-Avila-kerk 3.1.1 De Teresia-van-Avila-kerk 3.1.2 De zijkanten en de achterkant 3.1.3 Beschouwing 3.2 Biografie Tilleman François Suys 3.3 Bouwgeschiedenis Teresia-van-Avila-kerk 3.3.1 Financiering en bouwgeschiedenis van de Spaanse kapel 3.3.2 Een nieuw kerkgebouw 3.4 Beeldbeschrijving van het interieur van de Teresia-van-Avila-kerk 3.4.1 Het interieur 3.4.2 De beide zijaltaren 3.4.3 Bestellingen en decoratieve uitwijdingen 3.4.4 Nabeschouwing 4. Hervormingen: politiek en staatkundig, binnen de Rooms Katholieke Kerk en de emancipatie van de Rooms Katholieken 4.1 Inleiding 4.2. Hypothese 1: de 19e-eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door politiek-staatkundige hervormingen, waaronder ontwikkelingen in de godsdienstvrijheid 4.2.1 Tussen reformatie en Franse revolutie 4.2.2 Tussen Franse revolutie en grondwetsherziening 4.2.3 Vanaf de grondwetsherziening in 1840 tot het einde van de 19e eeuw 4.2.4 Lijden en Opstanding 4.2.5 Nabeschouwing 4.3. Hypothese 2: de 19e-eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door ontwikkelingen binnen de Rooms-katholieke kerk 4.3.1 De Nederlanden als missiegebied 4.3.2 Nederland en de societeit van Jezus 4.3.2.1 De Hollandse Zending 4.3.2.2 Interim-periode 1773-1849 4.3.2.3 De Nederlandse Provincie, 1850-1940 4.3.2.4 Beschouwing 4.3.3 Ultramontanisme 4.3.4 Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie 4.3.5 Nabeschouwing 4.4 Hypothese 3: de 19e-eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door de emancipatie van de Rooms-katholieken in de 19e eeuw 4.4.1 Het ontstaan van frustratie en minderwaardigheidsgevoelens 4.4.2 De emancipatie van de Rooms-katholieke gelovigen in de 19e eeuw 4.4.3 Nabeschouwing 4.5. Samenvatting en conclusie 5. Bouwen in de negentiende eeuw 5.1 Inleiding 5.2 Neoclassicisme 5.2.1 Koning Willem I 5.2.2 Kerkelijke bouwkunst 5.2.3 Combinatie classicistisch zuilenfront met het torenmotief
p. 42 p. 42 p. 42 p. 43 p. 43 p. 45 p. 46 p. 46 p. 49 p. 49 p. 50 p. 51 p. 52 p. 53 p. 53 p. 54 p. 54 p. 56 p. 58 p. 59 p. 60 p. 61 p. 61 p. 63 p. 64 p. 66 p. 67 p. 68 p. 68 p. 69 p. 71 p. 71 p. 72 p. 73 p. 77 p. 77 p. 80 p. 80 p. 80 p. 80 p. 81 p. 81
4
5.2.4 Neoclassicistische bouwwerken 5.2.4.1 De St. Antonius van Padua 5.2.4.2 Twee nog bestaande kerken van Suys 5.2.4.3 Andere neoclassicistische gebouwen 5.2.5 Vergelijking van twee kerken 5.2.6 Nabeschouwing
p. 82 p. 82 p. 83 p. 84 p. 84 p. 86
5.3 De internationale Gotische herleving: architectuur,
liturgie en theologie 5.3.1 Achtergrond 5.3.2 Neogotiek in internationaal perspectief 5.3.2.1 Engeland 5.3.2.2 Duitsland 5.3.2.3 Frankrijk 5.3.2.4 Neogotiek buiten Europa 5.3.3 Nederland 5.3.3.1 Koning Willem II en zijn voorkeur voor neogotiek 5.3.3.2 Het Cruquiusgemaal 5.3.3.3 Rationalisme en neogotiek 5.3.3.4 Pierre Cuypers 5.3.3.5 Alberdingk Tijm 5.3.3.6 De opvattingen van Kist 5.3.3.7 De commissie van rijksadviseurs en Victor de Stuers 5.4 Conclusie
p. 87 p. 87 p. 88 p. 88 p. 90 p. 91 p. 92 p. 93 p. 93 p. 94 p. 95 p. 95 p. 96 p. 99 p. 99 p. 101
6. Slotconclusie
p. 103
Literatuur
p. 106
BIJLAGEN Bijlage I: Bijlage II: Bijlage III: Bijlage IV: Bijlage V: Bijlage VI:
p. 112 Gedetailleerde beschrijving van de inventaris van de Kerk van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen Maria Inventaris van de kerk van O. L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Den Haag De 66 gebrandschilderde ramen Heilig Hart Biechtstoelen
p. 113 p. 139 p. 142 p. 145 p. 152 p. 155
5
Voorwoord Bij het schrijven van dit voorwoord valt mij op dat het vrijwel onmogelijk is een werkstuk alleen te schrijven. Voor mij is de inspiratie, motivatie, steun en kennis van anderen een onontbeerlijk gegeven bij de realisering ervan. In dit computertijdperk, waarbij veel meer informatie dan voorheen voorhanden is, werd de rode draad in dit werkstuk gevormd door de gesprekken met anderen. Een ieder heeft zijn eigen visie en gevoel bij het onderwerp. Aan mij, de schrijver, was het om te bepalen waardoor ik mij liet leiden. Dit was niet altijd even makkelijk. De volgende mensen wil ik danken voor hun medewerking en inspiratie die zij gegeven hebben. Mijn partner Winfried de Valk die als klankbord gefungeerd heeft bij het zoeken, vinden en ordenen van alle informatie. De heer Kester, penningmeester van de parochie heeft mij wegwijs heeft gemaakt in de financiering van de parochie en materiaal ter beschikking heeft gesteld. De heer Grimbergen die de ‘De Rondleiding door de OnzeLieve-Vrouw- Onbevlekt-Ontvangen-kerk’ digitaal beschikbaar heeft gesteld. De heer Schoonens die mij op details in het interieur heeft gewezen. De heer Schmitz, koster, die de kerk heeft geopend zodat er foto’s gemaakt konden worden. René Correljé die de foto’s gemaakt heeft. De medewerkers van het Haags Gemeente Archief, en de heer Joosten van de gemeentelijke dienst Monumentezorg te Den Haag. Dries van den Akker sj voor zijn opmerkingen. Mijn scriptie begeleidster, Juliette Roding, die het de nodige tijd en inzet gekost heeft om deze uitvoerige scriptie door te nemen en te begeleiden.
6
HOOFDSTUK 1 Inleiding Wie in Den Haag vanaf de Waldeck-Pyrmontkade de Elandstraat in loopt, ziet na 200 meter aan de rechterhand een imponerende gevel. Twee rijzige torens met hoge, indrukwekkende spitsen. Tussen die torens bevindt zich een trappartij met een ingang die geflankeerd wordt door archivolten. Boven deze ingang bevindt zich een beeld van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen met daarboven een roosvenster. Aan weerszijden van de kerk bevinden zich straten. Het koor sluit aan op twee huizenblokken, waarvan de voorgevels zich aan deze straten bevinden, en de achtertuinen elkaar raken. De breedte, diepte en hoogte van het gebouw zijn enorm. Aanvankelijk valt dit niet zo op omdat de proporties goed gekozen zijn, maar gaat men het aantal woningen tellen die evenwijdig aan de kerk aan de overzijde van de beide straten staan, dan wordt duidelijk wat een monumentaal gebouw dit is. De steunberen zijn alleen zichtbaar waar ze boven de omgang, die om het hele gebouw loopt, uit komen. Deze omgang bestaat uit een begane grond en een eerste verdieping. Op de eerste verdieping is in de kerk een galerij gerealiseerd. Deze loopt om de hele kerk heen, met uitzondering van het koor. Hierdoor zijn de steunberen om het koor meer zichtbaar, waardoor de hoogte wordt benadrukt. De vensters van de kerk zijn gevuld met gebrandschilderd glas. De moederkerk van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk is de neoclassicistische Teresia-van-Avila-kerk aan het Westeinde in Den Haag. Door de bevolkingstoename in de tweede helft van de negentiende eeuw werd besloten tot het stichten van een hulpkerk, genoemd naar Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen, die net zoals de moederkerk in neoclassicistische stijl gerealiseerd werd. De reden hiervoor was,dat het een goedkope stijl was. Vervolgens werd de hulpkerk een zelfstandige parochie en aangemoedigd door de bevolkingstoename werden er plannen gemaakt voor een grotere kerk. Deze kerk werd uiteindelijk in slechts twee jaar tijd gerealiseerd in de kostbare en indrukwekkende neogotische stijl. Een groter contrast tussen de Teresia-van-Avila-kerk en de kerk aan de Elandstraat is nauwelijks denkbaar. In de hoofdstukken 2 en 3 wordt dit verschil duidelijk. En dat terwijl de eerstgenoemde kerk de moederkerk is van de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk. Beide kerken zijn in de 19e eeuw gebouwd met amper 50 jaar verschil er tussen. Dit gegeven maakt de vraag waarom de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangenkerk in zo’n uitbundige neogotische stijl is gebouwd, extra relevant. Deze vraag staat dan ook centraal in deze scriptie. Er moeten welhaast in de tweede helft van de 19e eeuw intensieve politieke, kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn geweest die deze ontwikkelingen hebben beïnvloed, naast uiteraard de algemene bouwhistorische ontwikkelingen die de 19e eeuw hebben gekenmerkt. In hoofdstukken 4 worden deze politieke, kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen nader geschetst. Dat moet worden gezien tegen de achtergrond van een aantal analytische uitgangspunten. Allereerst wordt er van uitgegaan dat de orde van de jezuïeten (de orde die
7
zowel de Teresia-van Avila-kerk heeft bediend als de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk) over het algemeen een sterk stempel heeft gedrukt op de bouw van hun kerken. Daarnaast moet de kerkbouw ook worden gezien als het eindresultaat van een proces waarin de gelovigen uit de parochie een rol speelden. Door hun bijdragen werd de kerk gefinancierd. Deze beide uitgangspunten vergen enige toelichting Om tot een historische interpretatie te komen wordt eerst gekeken naar de geschiedenis van de Teresia-van-Avila-kerk. Dit blijkt aanvankelijk een Spaanse ambassadekapel te zijn geweest. In Nederland heerste godsdienstvrijheid maar desalniettemin waren er vele restricties voor de niet protestantse godsdiensten. De Spaanse kapel, zoals de Teresia-vanAvila-kerk ook wel genoemd wordt, viel onder Spaans patronage. Toen Napoleon van Utrecht de hoofdstad van Nederland maakte kwam de Spaanse ambassade te vervallen. De kapel bleef bestaan, werd een poos gesloten en op verzoek van de gelovigen weer geopend. Uiteindelijk werd de kapel vervangen door de neoclassicistische kerk van Tieleman Franciscus Suys (1783-1861). De kapel en kerk werden vrijwel altijd door jezuïeten bediend, met uitzondering van de periode dat de jezuïetenorde door de paus verboden was. Toen het verbod opgeheven werd, duurde het niet lang of de kerk werd weer door jezuïeten bediend. Dat de jezuïeten vanuit de Teresia-van-Avila-kerk eerst een hulpkerk bouwen heeft te maken met de financiering. Met uitzondering van de periode van Spaans patronage werden kerken gebouwd met gedoneerd geld van gelovigen. Een nieuwe parochie had over het algemeen aanvankelijk weinig sponsors en als gevolg daarvan weinig geld. Daarom werd een hulpkerk gebouwd. Toen de hulpkerk stond, probeerden de jezuïeten het geloof uit te dragen dat het de gelovigen aansprak. Jezuïeten zijn mensen van het woord en de preken zijn een essentieel onderdeel van de dienst. Verder houden de jezuïeten in de biechtstoel rekening met de menselijke zwakheden: de leer van het probabilisme1 (waarschijnlijkheidsleer). Dit zal zeker ook bijgedragen hebben aan hun populariteit. De pastorie van de parochie van Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt- Ontvangen aan de Da Costastraat is behalve pastorie ook jarenlang het hoofdbureau van de jezuïeten in Nederland geweest. De snelle bouw van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk kan verklaard worden door het feit dat de jezuïeten die in hoog aanzien stonden, veel schenkingen kregen. De kerk is in een tijdsbestek van slechts twee jaar gerealiseerd. Hiermee waren zeker voor die tijd enorme bedragen gemoeid, die direct of indirect door de gelovigen gedoneerd zijn. Belangrijk om te weten is dat de kerk nagenoeg kaal is opgeleverd. Het onderste deel van het (tombevormige) altaar was aanwezig om het reliek in te metselen. Dit reliek was verplicht om de kerk in te mogen wijden. Verder was er een gedeelte van de banken aanwezig. Het altaarretabel en de andere altaren evenals de schilderingen, het merendeel van de glas in lood ramen, met uitzondering van die van het koor en de overige inventaris zijn allemaal tot stand gekomen door latere schenkingen. Een pastoor was verantwoordelijk voor de zielzorg van de parochianen. Verder was het afhankelijk van de pastoor wat er met de aankleding en het onderhoud van de kerk gebeurde. Uiteraard werd hij bijgestaan door kappelaans en een parochiebestuur. Een kerkgemeenschap was dus een sociaal zeer intensieve gemeenschap. Daarbij ging het ook om zien en gezien worden. Vele schenkingen zijn wellicht vanuit deze gedachte gedaan. De neogotiek in Nederland was niet een op zichzelf staande beweging. Internationaal was er belangstelling voor de neogotiek. Deze algemene bouwhistorische ontwikkeling komt in hoofdstuk 5 aan bod. De invalshoek verschilt echter per land. In Engeland en Duitsland was 1
Van Goor, 1970, p. 348.
8
de romantiek de voornaamste drijfveer achter de neogotiek. In Frankrijk had men veel belangstelling voor de stilistische aspecten van de neogotiek en waren er sterke nationalistische sentimenten. De gotiek werd gezien als een bij uitstek Franse bouwstijl. Dit had de restauratie van vele middeleeuwse gotische bouwwerken tot gevolg. In Nederland aan het begin van de 19de eeuw had koning Willem II een passie voor neogotiek uit Engeland meegebracht. Deze stijl werd aanvankelijk voor allerlei doeleinden gebruikt. Vanaf het midden van de 19de eeuw waren het steeds vaker de katholieken die de neogotiek gebruikten voor hun kerkgebouwen. Hiermee gaven ze uiting aan hun gevoelens van emancipatie en triomfalisme.
9
HOOFDSTUK 2 De Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.1 Beeldbeschrijving Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk2 2.1.1 De monumentale kerk aan de Elandstraat Deze kerk, in de volksmond ook wel Elandstraatkerk genoemd, is gebouwd in neogotische stijl naar ontwerp van Nicolaas Molenaar (1850-1930), leerling van P.J.H. Cuypers (1827-1921). De bouw vond plaats in 1891-1892. Het kerkgebouw met zijn hoge westtorens wordt wel gezien als een van de mooiste scheppingen van de neogotiek in ons land. De twee 72 meter hoge westtorens worden begeleid door traptorens en hebben driekante gevelbekroningen met achtkante naaldspitsen. De bouwmeester liet zich net zoals zijn leermeester inspireren door de vroege gotiek van het Île de France uit het einde van de twaalfde eeuw. Men ziet aan de Elandstraatkerk dan ook motieven, die ontleend zijn aan de kathedralen van onder andere Noyon3, Laon4 en Parijs (Notre Dame) Zo bevinden zich in de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk rondom in de kerk met uitzondering van het koor galerijen, die door grote spitsbogen op zuiltjes met kleine roosvensters daarboven, naar het middenschip toe zijn geopend. Deze komen overeen met die van de Notre Dame in Parijs. Ook het westfront, met een portaal met rondbogige archivolten, het roosvenster en de beide torens, doet denken aan de Franse kathedraalgotiek. De plattegrond van de kerk heeft een uitzonderlijke vorm, die bepalend is voor de indrukwekkende ruimtewerking. Om een indruk te geven: de kerk is 60 meter lang, het schip is 28.5 meter breed, de viering samen met de twee transepten meet 46 meter, de hoogte is 35 meter. De oostpartij - het dwarsschip en het koor - bezit een grondplan in de vorm van een klaverdrie hetgeen wil zeggen dat zowel het koor waarin het hoogaltaar staat als de transeptarmen polygonaal gesloten zijn. Dit motief is afkomstig uit de Romaanse architectuur van de elfde en twaalfde eeuw. Voorbeelden zijn de Sancta Maria im Kapitol en Sanct Aposteln, beide te Keulen, en de oorspronkelijke aanleg van de oostpartij van de kathedraal de Notre Dame in Doornik. In plaats van de meestal gebruikte halfronde afsluiting heeft men in Doornik, alsook in de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangenkerk, gebruik gemaakt van de veelhoek als sluiting.5
2
Deze paragraaf is mede gebaseerd op een beschrijving van H.P.R.. Rosenberg, aanwezig bij DSO Monumentenzorg Den Haag H.M.S./A.H.D. 3 Noyon vormde samen met Doornik een dubbelkathedraal, wat wil zeggen dat ze dezelfde bisschop hadden. Het transept met zijn halfronde sluitingen is in 1160 gebouwd. Het voorbeeld voor deze transeptarmen was waarschijnlijk de kathedraal van Doornik. Andere kerken met ronde of polygonale transeptarmen waren de kathedralen van Soisson en St. Quentin. Ook de kathedralen van Kamerijk en Valenciennes hadden een dergelijk transept. 4 Laon heeft net zoals Noyon en de Notre Dame te Parijs een galerij. 5 Kalf, 1906, p. 272.
10
Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk te ’s-Gravenhage: grondplan
2.1.2 De ruimtelijke werking van het interieur De ruimtelijke werking van met name de klaverbladvormige oostelijke partij wordt versterkt door de galerijen. De gehele kerk is overdekt met gemetselde kruisribgewelven. Door de manier van bouwen is het bijna overal mogelijk de gehele kerk te overzien. Kalf noemde in 1906 de verhoudingen “uitnemend getroffen”.6 Aan weerszijden van de eerste travee van het schip sluiten kapellen met veelhoekige sluitingen aan op de zijbeuken. De rechter kapel is de doopkapel. De linkerkapel is gewijd aan Onze Lieve Vrouw van Smarten. Daarnaast bevinden zich tegen de beuken van het schip zes rechthoekige kapellen met daarin biechtstoelen. Deze kapellen zijn gerealiseerd door de steunberen te verbreden en de buitenmuren tegen de achterzijde van deze steunberen te plaatsen. De zuilen van het schip worden door rondbogen met elkaar verbonden. Hierdoor wordt de afstand tussen de zuilen benadrukt. Het zevenzijdig gesloten koor heeft rijzige lancetvensters met daaronder scheibogen op gedrongen massief Zweeds granieten roze zuilen, alle uit één stuk gehouwen. De wit marmeren kapitelen van het koor zijn gehouwen naar geboetseerde ontwerpen. Ze zijn allemaal verschillend en bestaan uit bladornament en fantasiekoppen. De andere kapitelen in de kerk zijn gehouwen uit Udelfangersteen. De firma Te Poel en Stoltefus (waarover meer in de paragrafen 2.1.4, 2.2.5 en 2.4.1) zorgde voor de ontwerpen van bijna al het beeldhouwwerk.7 Ook ontwierp deze firma nagenoeg al het smeedwerk, dat werd uitgevoerd door de smid J.B. van Heijst. 2.1.3 De vensters Behalve om haar architectuurhistorische waarde is de kerk ook bezienswaardig vanwege het feit, dat de authentieke inrichting, beglazing en polychromie van kort na de bouwtijd vrijwel ongeschonden zijn bewaard. Dit ondanks de aanpassing van het liturgisch centrum in 1968 als gevolg van het Tweede Vaticaans Concilie. De aanpassing houdt in dat het priesterkoor tot in de kruising van de kerk werd verlengd en een nieuw altaar in de viering 6 7
Kalf, 1906, p. 273. Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 17.
11
werd geplaatst. Het oude wit marmeren altaar is blijven staan. De marmeren koorafsluiting is bij deze ingreep 2.5 meter naar achter en 60 cm. hoger geplaatst. Ook zijn de twee toegangsdeurtjes verwijderd. De kerk bezit 66 gebrandschilderde ramen, grotendeels vervaardigd in het atelier van F. Nicolas en Zonen te Roermond tussen 1892 en 1900. Bijna alle ramen zijn geschonken door een onbekende weldoenster.8 De oudste vijf ramen bevinden zich in de apsis, boven het hoogaltaar.9 Het middelste beeldt de Onbevlekte Ontvangenis uit. 2.1.4 De vijf altaren, de communiebank en de preekstoel Deze zijn het werk van het atelier te Poel en Stoltefus, dat gevestigd was nabij de kerk in het pand Helmersstraat 142-144. Kosten noch moeite zijn gespaard bij de uitvoering van dit meubilair, waarvoor marmer, kalksteen en in koper gedreven reliëfs werden toegepast. Het hoogaltaar uit 1892 vertoont op de altaartombe een reliëf met de voorstelling van het Laatste Avondmaal. Op het retabel (altaaropstand) links de Wonderbare Broodvermenigvuldiging en rechts de Mannaregen in de woestijn. Beide afbeeldingen verwijzen naar de eucharistie en het Avondmaal. Aan weerszijden ziet men de beelden van twee Jezuïetenheiligen: Ignatius van Loyola (1491-1556) en Franciscus Xaverius (15061552).10 Het Maria-altaar in de kapel links van het priesterkoor heeft een retabel met gepolychromeerde kalkstenen reliëfs, voorstellend taferelen uit het leven van Maria. Het dateert uit 1893.11 Rechts van het priesterkoor het altaar van de Heilige Johannes Franciscus Regis (1898), een Jezuïet die als missionaris werkte. Ook hier zijn in het retabel belangrijke gebeurtenissen uit zijn leven afgebeeld.12 De marmeren communiebank werd in 1903 geleverd en is versierd met koperen reliëfs, gesigneerd: A Witte, Den Haag.13 Opmerkelijk is de fraaie mozaïekvloer van het priesterkoor. Aanvankelijk behielp men zich met een eenvoudige houten preekstoel, maar in 1899 schonken de parochianen de marmeren preekstoel met koperen reliëfs en een in koper gedreven trapleuning.14 In 1903 werden de communiebanken geschonken.15 Ze zijn beide gemaakt van verschillende kleuren marmer en gedeeltelijk met albasten ornamenten versierd. Boven de preekstoel bevond zich een klankbord met daarboven rijk houtsnijwerk in neogotische stijl. Bij de aanpassing aan de nieuwe liturgie in 1968 is het klankbord met daarboven het houtsnijwerk verwijderd. Bij de laatste restauratie is het klankbord teruggeplaatst, echter zonder het houtsnijwerk. De reden hiervoor is dat men het klankbord heeft teruggevonden maar van de betimmering slechts fragmenten. 2.1.5 Kruiswegstaties, biechtstoelen, orgel, doopvont, sacristie en beelden Tegen de wanden van de omgang in de vleugels van het dwarsschip is een kruiswegstatie aangebracht, in steen gebeeldhouwd in 1902.16 In de zijbeuken van het schip trekken de biechtstoelen de aandacht door hun houten beelden (1901-1903).17
8
Van Dael, 1985, p. 4. Van Dael, 1985, p. 4. 10 Zie bijlage I no. 25. 11 Zie bijlage I no. 23. 12 Zie bijlage I no. 29 en Van Dael, 1985, p. 4. 13 Zie bijlage I no. 28. 14 Zie bijlage I no. 10, Kerkbestuur, 1978, p. 10. 15 Zie bijlage I no. 28, Kerkbestuur, 1978, p. 10. 16 Zie bijlage I no. 11. 17 Zie bijlage I no. 4, 5. 7, 34, 36, 37. 9
12
Op een galerij boven de eerste galerij, hoog tegen de westgevel van de kerk, staat het in 1906 door de firma Franssen geleverde orgel in een neogotische, gebeeldhouwde kast.18 In 1908 werd de binnenzijde van de kerk gepolychromeerd.19 Rechts achterin de kerk bevindt zich de doopkapel, waarin een monumentaal doopvont uit 1935. De met reliëfs versierde bronzen deksel is een kunstwerk van de edelsmid Jan Eloy Brom.20 De kerk bezit voorts en aantal heiligenbeelden, voor het merendeel eind negentiende-eeuws. De sacristie aan de linker zijde van het koor is een ruim en hoog vertrek met neogotische betimmeringen en houtsnijwerk. Parochiale verenigingen deden ook schenkingen. De damescongregatie schonk in 1893 het beeld van Maria Onbevlekt Ontvangen buiten boven het westportaal.21 Het collectantencollege schonk in 1894 het beeld van de H. Thomas a Villanova, hun patroon. Deze aartsbisschop van Valencia wordt afgebeeld met een geldbuidel in de hand als teken van zijn weldadigheid. De collectanten doen nog steeds iedere zondag een beroep op de kerkgangers om gul te geven. Het beeld is in de kerk geplaatst tegen een zuil midden tegenover de hoofdingang.22 In het ‘Registrum memoriale’ worden ook namen van individuele schenkers genoemd.23 Iedere pastoor liet zijn sporen na. B. von Bönninghausen, pastoor van 1918-1926 (zie verder paragraaf 2.2.4), heeft de kerk van buiten en van binnen met beelden opgesierd, onder andere van Ignatius en Franciscus Borgia (beide aan de buitenkant). In de kerk zijn er beelden van Bernardus de patroonheilige van de pastoor, Aloysius Stanislaus, Johanna van Valois, Margaretha Maria, Franciscus Borgia, Teresia van Avila, Teresia van Lisieux, Petrus Canisius en Adrianus. In het boek dat in 1918 ter herinnering aan het gouden jubileum van de kerk verscheen, wordt de beeldenliefde van pastoor von Bönninghausen als volgt geïnterpreteerd: “De edelman gaat prat op de groote helden van zijn voorgeslacht… De helden uit het voorgeslacht van den priester edelman zijn de Heiligen van Gods kerk.”24 2.2 Biografie Nicolaas Molenaar 2.2.1 De Rooms-katholieke Nicolaas Molenaar Nicolaas Molenaar is de architect van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk te Den Haag. Hij werd geboren te Sneek 30 juli 1850 en overleed te Den Haag 30 december 1930. Hij leerde het vak van architect binnen zijn Rooms-katholieke familie van timmerlieden, aannemers en van de architect Miense Molenaar, de oudste broer van zijn vader. Hij volgde op een school te Sneek lessen in project- en handtekenen maar ook in de geschiedenis van de bouwkunst, waarbij vooral van klassieke voorbeelden werd uitgegaan. Op deze school heeft hij waarschijnlijk les gehad van A. Breunissen Troost, die als bouwkundig leraar en als architect in Sneek zeer actief is geweest. Dit neoclassicisme heeft Molenaar nooit als uitdrukkingsmiddel gebruikt.25 Hij wordt op 19-jarige leeftijd uitvoerder bij de bouw van de St. Martinuskerk (18691871) in Sneek. Het is een driebeukige kruisbasiliek waarvan het schip onvoltooid is gebleven en de toren nooit gebouwd. De kerk is gebouwd naar een ontwerp van 18
Zie bijlage I no. 42. Kerkbestuur , 1978, p. 10. 20 Zie bijlage I no. 39. 21 Zie bijlage I no. 43. 22 Zie bijlage I no. 41. 23 Van Dael, 1985, p.4, en archief O.L.O. Ontvangen; een schrift met daarin de schenkingen, ondergebracht in het gemeente archief van Den Haag. 24 Van Dael, 1985 en Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, pp. 45-46. 25 Karstkarel et al., 1977, p. 3. 19
13
P.J.H.Cuypers (zie verder 5.3.3.4). Molenaar stond als uitvoerder onder toezicht van C.H. Peters die later rijksbouwmeester zou worden. Men is waarschijnlijk tevreden over hem en Cuypers schakelt hem vervolgens bij meerdere kerken in als opzichter, onder andere in Den Haag bij de neogotische Sint Jacobus de Meerdere kerk (1875-1878) in de Parkstraat. In 1875 verhuisde Molenaar naar Den Haag en tegen het einde van dit jaar trouwde hij met Maria Agatha van der Werf. Tot 1878 bleef Molenaar bij Cuypers werken. Hij moet er Cuypers’ experimenten met de centraalbouw hebben meegemaakt. Mede op advies van Cuypers trad Molenaar in 1878 in dienst van de Rijksbouwmeester, J. Lokhorst (1844-1906) als bouwkundig ambtenaar aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen.26 2.2.2 Zelfstandig architect In 1887 verlaat Molenaar de Rijksdienst en vestigt zich als zelfstandig architect. Molenaar nam dit besluit op advies van Victor de Stuers (zie 5.3.3.7) die hem beloofde dat hij terug zou mogen komen als de opdrachten tegen zouden vallen.27 Molenaar bouwt vele kerken en de Jezuïeten zijn een belangrijke opdrachtgever. In 1890 bouwt hij voor de Jezuïeten de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk te Den Haag en in 1898 bouwt hij wederom voor de Jezuïeten zijn grootse en laatste opdracht namelijk het Canisius-College (1898-1900) in Nijmegen.28 Hierna kreeg hij een depressieve periode waarin hij kopieën maakte van zijn eerdere werken. Kalf heeft hem Cuypers’ beste leerling genoemd. Hij wordt omschreven als gesloten en op afstand van zijn collega’s, verder moeilijk in de omgang en streng maar rechtvaardig tegenover aannemers. De Jezuïeten hebben hem lang als ‘hun’ bouwmeester beschouwd en gehandhaafd. Dat deze hem loslieten heeft hem bijzonder gegriefd en heeft aan zijn tijdelijke ingekeerdheid meegewerkt. Bij de bouw van de Marthakerk (1907-1909) te Den Haag leefde hij weer op.29 Molenaar bouwt ook woningen Over het algemeen vertonen de ontworpen gevelwanden een symmetrisch schema in grondplan en opstand. Variatie is er door het veelvuldig toepassen van erkers en het wisselen van gevelbeëindigingen die niet steeds aan het symmetrische patroon beantwoorden.30 In 1900 kreeg Nicolaas Molenaar in Parijs op de wereldtentoonstelling de zilveren medaille met zijn inzending van kerken en de Duinoordhuizen. Deze laatste woningen in Den Haag zijn ook bekroond met de eerste prijs in de Haagse Duinoordse gevelwedstrijd.31 Molenaar had een voorliefde voor baksteen maar was in het gebruik ervan nuchterder en zakelijker dan Cuypers. De zoektocht naar de romantiek van Berlage, feitelijk een hang naar het Romaanse, heeft Molenaar niet als zodanig ervaren, hij vond de richting van Berlage te veel beredeneerd om kunst te zijn. Het zware in Berlages kunst stond hem tegen en hij streefde naar een grootse en luchtige monumentaliteit. Door zijn hardnekkig volhouden en doorzetten maakte hij geen leerlingen. Hij was niet soepel genoeg en nam intuïtief niets van anderen over. Hij werkte alle originaliteit bij anderen tegen die hem meestal verbitterd verlieten of naast hem maar anders voortgingen.32
26
Karstkarel et al., 1977, p. 3. Karstkarel et al., 1977, p. 4. 28 Karstkarel et al., 1977, p. 11. 29 Hardeveld, 1930, p. 216. 30 Karstkarel et al., 1977, pp. 11-12. 31 Hardeveld, 1930, p. 216. 32 Hardeveld, 1930, pp. 216-217. 27
14
Molenaar stond bekend om zijn nauwgezetheid en bestudering van details, met name die van de neogotiek. Hierdoor bereikte hij hetgeen hij zich voorstelde.33 In 1928, de dag na het feest van het veertigjarig bestaan van de Onze-Lieve-Vrouwe-Onbevlekt-Ontvangen-kerk waarbij hij geprezen werd door de paters Jezuïeten, kreeg Nicolaas Molenaar een beroerte. Op 30 december 1930 overleed hij te Den Haag.34 Zoals aangegeven in paragraaf 2.1.1 wordt de Onze-Lieve-Vrouwe-OnbevlektOntvangen-kerk te Den Haag wel gezien als een van de mooiste neogotische kerken van Nederland. Nicolaas Molenaar was goed in het realiseren van monumentale bouwwerken. Zijn kleinere kerken zijn minder aansprekend en bevestigen dit beeld. Zij hebben niet de grandeur die Onze-Lieve-Vrouwe-Onbevlekt-Ontvangen-kerk heeft. Hoe deze kerk gerealiseerd is, wordt beschreven in de hierna volgende bouwgeschiedenis. 2.3 Bouwgeschiedenis Onze-Lieve-Vrouwe-Onbevlekt-Ontvangen-kerk De bouwgeschiedenis begint met de bouw van een hulpkerk. Deze was nodig omdat het Haagse inwonertal bleef stijgen en de moederkerk de, Teresia-van-Avila-kerk, te klein werd. Tussen 1830 en 1860 was de bevolking elk decennium toegenomen met ruim 7.000 zielen, maar in de jaren 1860-1870 waren er 12.000 mensen bij gekomen. De stad telde nu iets minder dan 90.000 inwoners. Deze groei kreeg een steeds sneller ritme: tussen 1870 en 1880 schreven de bevolkingsambtenaren alweer 23.000 nieuwe Hagenaars in. Het inwonertal passeerde daarmee ruimschoots de 100.000.35 Die sterke bevolkingsaanwas had verschillende oorzaken. Ten eerste kwam in Nederland een eind aan de moordende epidemieën. Cholera teisterde de stad voor het laatst in 1866, de pokken woedden voor het laatst in de winter van 1870-1871. Bovendien verbeterde de hygiëne onder de bevolking. Zo kreeg de stad in 1871 eindelijk een behoorlijke reinigingsdienst en viel in 1872 het besluit tot de aanleg van een waterleiding. Ook kwamen er minimumeisen voor de breedte van de straten en de hoogte van vertrekken. De betere leefomstandigheden hadden een gunstige invloed op de zuigelingen- en kindersterfte. Dalende graanprijzen en een geleidelijk stijgende levensstandaard verhoogden daarbij de weerstand tegen ziektes van de bevolking. De belangrijkste bevolkingsgroei was echter te danken aan de vestiging van mensen van buiten Den Haag. Dat gold vooral vanaf 1874: sinds dat jaar was het aandeel van de nieuwkomers constant hoger dan dat van de Haagse borelingen. De snelle stijging van immigranten was opvallend. De welvaart die zich als gevolg van de eindelijk opkomende industrialisatie langzaamaan in de Hollandse steden manifesteerde, begon als een magneet te werken op de bewoners in de provincie.36 Behalve de traditionele ambtenaren, aristocraten, renteniers en hofdignitarissen die naar Den Haag gaan vanwege de aanwezigheid van regeringsinstellingen en het sociale klimaat, kwamen er nu vooral jonge gezinnen en vrijgezellen van het platteland, die in de grote stad een nieuw bestaan wilden opbouwen. Werkgelegenheid was er in de steden voldoende, ook in den Haag, met bloeiende ondernemingen als de ijzergieterij Van Enthoven en de Prins van Oranje. De vestiging van nieuwkomers bleef de belangrijkste groeifactor voor Den Haag, hoewel de jonge immigranten zelf ook weer voor een flinke stijging van het geboortecijfer zorgden. Het percentage import Hagenaar dat in 1870 rond de 30 procent lag, zou voortdurend toenemen, tot 35 procent in 1880 en 42 procent in 1899.37
33
Cuypers, 1931, p. 1. Hardeveld, 1930, p. 216. 35 Nijs en Sillevis, 2005, p. 23. 36 Nijs en Sillevis, 2005, p. 23. 37 Nijs en Sillevis, 2005, pp. 24. 34
15
2.3.1 Het Willemspark Dit was het voormalig rij- en wandelpark van wijlen koning Willem II (1792-1842). Willem III (1817-1890) wilde dat het een hoogwaardig villapark zou worden38, wat ook gelukt is. Maar het is hiermee een uitzondering op de regel. In de meeste nieuwbouwbuurten was van een weldoordacht plan geen sprake. De bouwondernemers kochten, verkavelden en splitsten hun percelen en hielden zich gemakshalve aan bestaande grenslijnen als paden en poldersloten.39 De gemeente speelde met een plan voor de noordwestelijke kant van Den Haag. Aansluitend op het Willemspark moest daar in het gebied dat nu als het Zeeheldenkwartier bekend staat een ruim opgezet ‘Anna Paulownapark’ komen, vernoemd naar de weduwe van Willem II, die het gebied sinds 1849 in eigendom had. Het zou een voortzetting van het Willemspark worden. Hier kwam echter niets van terecht. Terwijl men op het stadhuis na de dood van Anna Paulowna in 1865 nog broedde op aankoop en realisatie, was een groep projectontwikkelaars al tot zaken gekomen met de nieuw eigenares prinses Sophie van Sachsen-Weimar. Zij hadden een eigen stratenplan getekend en hadden verschillende bouwterreinen aan derden doorverkocht. De gemeenteraad werd daarmee voor een voldongen feit geplaatst en kon weinig meer doen dan het stratenplan overnemen. Het stratenplan was allereerst op winst berekend. Het telde een maximum aan in verhouding niet al te royaal bemeten bouwterreinen en een minimum aan ‘onproductieve’ ruimten als straten en pleinen.40 Zo is het plein wat nu aan de voorzijde van de Onze-Lieve-VrouweOnbevlekt-Ontvangen-kerk ligt pas later ontstaan nadat de bestaande bebouwing gesloopt is. 2.3.2 De parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen in Den Haag Deze werd ook wel ‘Het Veentje’ genoemd. Deze naam herinnert aan de vroegere ‘Veenpolder’. Dit was een uitgestrekt vlak weiland in den Haag. Ten noorden begrensd door huize ‘Zorgvliet’ en de Laan van Meerdervoort, ten oosten door de Veenlaan en het Noordeinde, ten zuiden door de gracht van de Noordwal, ten westen door de Beeklaan. Omstreeks 1864 werden hier de eerste huizen gebouwd. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd pater H. Marijnen belast met het treffen van voorbereidingen tot de oprichting van een hulpkerk in de nieuwe stadswijk. Pater Marijnen zelf een jezuïet was verbonden aan de St.-Teresia, de Jezuïetenkerk aan het Westeinde in Den Haag. In 1877 werden voor f 98.387,50 gronden gekocht van Prinses Sophie van Sachsen-Weimar. Haar belangen werden behartigd door Baron d’Yvoy van Mijdrecht. In hetzelfde jaar werd op 25 juni de hulpkerk aanbesteed voor f 92.442,- en op 14 augustus de pastorie voor f 38.200,-. Beide gebouwen waren ontworpen door J.Th. Wouters. Reeds op 8 december 1877 kon de hulpkerk in gebruik worden genomen.41 Oude foto’s laten zien dat deze kerk met haar barokke witmarmeren hoofdaltaar qua sfeer leek op haar moederkerk de Teresia-van-Avilakerk. Op 17 april 1878 was de pastorie bewoonbaar want toen nam pater J. van Leur er zijn intrek, op 9 mei gevolgd door pater Marijnen. Op 5 juni 1878 werd de hulpkerk een zelfstandige parochiekerk door inzegening door Mgr. P.M. Snicker, bisschop van Haarlem, met pater Marijnen als pastoor.42
38
Nijs en Sillevis, 2005, pp. 18-19. Nijs en Sillevis, 2005, p. 25. 40 Nijs en Sillevis, 2005, pp. 21-22. 41 Van Dael, 1985, p. 2, bron Registrum Memoriale. 42 Dumas, 1983, pp. 211-212. 39
16
2.3.3 De oprichting van de zelfstandige parochie De oorspronkelijke parochie van Onze-Lieve-Vrouwe-Onbevlekt-Ontvangen was samengesteld uit een groot gedeelte van de Teresia-parochie en een deel van de parochie van de Jacobus-kerk aan de Parkstraat. Pastoor Marijnen begon met 2.330 parochianen. De eerder genoemde pater van Leur, had volgens het logboek van de pastoor: “zeer veel in den beginne onder het ruwe en arme volk gearbeid. Zijn preektrant en zijne wijze van omgaan, die iets populairs hadden, maakten den pater bij het minder volk goedgezien, het stroomde in menigte naar zijne preeken”.43 Op 5 februari 1879 werd volgens het ‘Registrum memoriale’ het ‘Geestelijk Verbond tot uitroeiing der godslasteringen en zedelooze taal’ opgericht, wat zeer goed werkte onder het volk, en meer dan duizend leden telde’.44 In het begin van 1885 werd Marijnen overgeplaatst en vervangen door pastoor P. Maas. Onder zijn pastoraat werd vijf jaar later de Mariaschool in de Prins Hendrikstraat ingewijd. De architect was Nicolaas Molenaar. Op 8 juni 1890 kondigde pastoor Maas zijn parochianen aan dat een nieuwe kerk zou worden gebouwd. De architect was Molenaar, die zich zoals vermeld in paragraaf 2.1.1. liet inspireren door 12de-eeuwse Franse kathedralen, zoals de Notre Dame in Parijs en de Notre Dame in Noyon.45 De wandopstand van het schip heeft inderdaad overeenkomsten met die van de Notre Dame in Parijs. Er bevinden zich rondom in de kerk met uitzondering van het koor galerijen, die door grote spitsbogen op zuiltjes met kleine roosvensters daarboven, naar het middenschip toe zijn geopend. De transeptarmen met halfronde sluitingen komen overeen met de transeptarmen van de Notre Dame in Noyon. Verder hebben beide kathedralen een galerij en zijn aan Maria gewijd. 2.3.4 De bouw Maas zou zelf de bouw niet meer als pastoor meemaken, want op 10 oktober werd hij opgevolgd door J. Philippens. De plannen voor de nieuwe kerk waren onder pastoor Maas tot stand gekomen.46 Uit het ‘Registrum Memoriale’ blijkt dat Philippens zich niet in alle opzichten met zijn voorganger kon verenigen. Onder 25 oktober 1890, de dag van de goedkeuring van het plan door de bisschop van Haarlem, staat er: “ ….de tribunes, hoewel met tegenzin, worden in het bouwplan behouden, met het oog op de groote uitbreiding der parochie, omdat men vreest anders weder binnen korte jaren, plaatsgebrek in de kerk te hebben”. “Pastoor Maas drong er ten sterksten op aan….”. Op 10 december werd de kerk aanbesteed voor f 203.940,- De bouw werd gegund aan aannemer B. Krijnen, evenals de architect een parochiaan. Op 1 maart 1891 werd de eerste spade in de grond gestoken. Er hoefden geen heipalen te worden geslagen, omdat onder het bouwterrein een zandbank lag. Op 8 juni werd de eerste steen gelegd door Mgr. Bottemanne “onder een grooten toevloed van volk”. De hele Da Costastraat (de straat waaraan de oude kerk en de pastorie lagen) vlagde, zelfs protestanten.47 Een komische herinnering aan de bouwperiode is een kopje gehouwen in een kapiteel van het schip. Het is het portret van de oude pater Erftemeijer, die vaak bij de steenhouwers stond die de kapitelen op het bouwterrein bewerkten. Op 1 december 1892 werd de kerk 43
Van Dael, 1985, p. 3. Van Dael, 1985, p. 3, noot 8: het betreft hier een plaatselijke afdeling van de ‘Broederschap onder den naam van Geestelijk Verbond ter uitroeying van Godslasteringen, Verwenschingen en Onkuische Gesprekken’, opgericht in 1841 door Mgr. A. Antonucci, vice superior van de Hollandse Zending. 45 Dumas, 1983, p. 212. 46 Van Dael, 1985, p. 3, noot 9 In de notulen van het kerkbestuur is op 2 dec. 1886 voor het eerst sprake van het stichten van een nieuwe kerk. Op 5 aug. 1890 wordt in de notulen voor het eerst de naam van N. Molenaar genoemd, wanneer het kerkbestuur wordt geconfronteerd met “de schoone plannen en teekeningen door een kundigen architect, de heer N. Molenaar ontworpen”. De fotolitho’s van het ontwerp de kerk in De architect, 6 (1895), pl. 211-213. zijn gedateerd 30 sept. 1890. 47 Van Dael, 1985, p. 3 noot 10 citaat uit ‘Registrum Memoriale’. 44
17
door Mgr. Bottemanne geconsacreerd. Op 7 december werd het Allerheiligste Sacrament van de oude kerk naar de nieuwe overgebracht en werd de oude kerk gesloten. Het overbrengen gebeurde onder belangstelling van een grote menigte gelovigen. Op 8 december, het feest van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, de patrones van de kerk, werd de eerste mis in het nieuwe gebouw opgedragen.48 2.3.5 Pastoor Philippens Deze pater had niet alleen de zorg voor de bouw, maar ook voor de meubilering en aankleding van de kerk. Onder zijn ambtsperiode (1890-1905) is het nodige tot stand gebracht. Toen de kerk werd geconsacreerd, was alleen het noodzakelijkste aanwezig: de tombe van het hoogaltaar en een gedeelte van de kerkbanken. De gewelven en muren waren wit gestukadoord. Van de gebrandschilderde ramen waren de middelste vijf van het priesterkoor aanwezig.49 Philippens zette zich in voor de komst van een orgel. In 1906 werd het door de N.V. Franssen gebouwde orgel in gebruik genomen. Het instrument is bijna tegen het 35 meter hoge dak aangedrukt. Het staat op een galerij boven de eerste galerij aan de torenzijde en is door haar geringe hoogte, maar grote breedte slecht vanaf de trappen van het oude hoofdaltaar goed zichtbaar. In dezelfde stijl als de neogotische biechtstoelen werd omstreeks 1905 voor in de kerk het tochtportaal gebouwd. Ook de mozaïekvloer op het koor kwam rond deze tijd gereed.50 Aanvankelijk hadden de torens slechts één grote klok en bevond zich in het angelustorentje een angelusklok51 van 150 kg.52 Deze angelus klok was geschonken op 13 november 1892 door een parochiaan.53 In 1928 werd de grote klok vervangen door vier nieuwe stalen klokken in het ‘te Deum’ motief. In de rechter toren kwamen de ‘Maria’ (2950 kilo) en de ‘Johannes Franciscus’ (1135 kilo), in de linker toren de ‘Joseph‘ (1675 kilo) en de (‘Canisius’) (785 kilo). Deze zijn tijdens de oorlog niet gevorderd.54 De bronzen Angelusklok is wel gevorderd en deze is in 1949 door een nieuwe vervangen.55 De vernieuwde Angelusklok kreeg een nieuw opschrift namelijk: ‘Mariae Immaculatae, Cor et Labor’ (‘aan de Heilige Maagd Maria, Onbevlekt Ontvangen, zij ons hart en ons werk gewijd’).56 De Maria klok gewijd aan de patrones van de parochie draagt het opschrift; ‘Maria dum cano honorem A Deo et precor favorem’. (‘Ik zing hier hoog Maria’s eer. En bid u gunsten van den heer.’)
48
Van Dael, 1985, p. 4. Van Dael, 1985, p. 4. 50 Dumas, 1983, p. 213. 51 Het Angelus (voluit Angelus Domini; Nederlands de Engel des Heren) is een katholiek gebed dat van oudsher driemaal daags gebeden werd: om zes uur 's morgens, twaalf uur 's middags en zes uur 's avonds. Waar voorheen de gelovigen hun werkzaamheden stopten om te bidden, is het gebruik grotendeels in onbruik geraakt. Het gebed werd aangekondigd door het luiden van een kleine klok, het angelusklokje. Hierbij werden drie slagen op de klok gegeven waarna een aanroep met Weesgegroet Maria werd gebeden. Nog tweemaal volgden drie slagen op de klok met een nieuwe aanroep voor een Weesgegroet Maria. Tenslotte werd de klok gedurende twee minuten geluid en werd een afsluitend gebed gebeden. De benaming 'Angelus' is afgeleid van de Latijnse beginwoorden 'Angelus Domini nuntiavit Maria' ('De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt'). In zijn huidige vorm bestaat het Angelus sinds 1571, de tijd van paus Pius V. In de Paastijd wordt het Angelus vervangen door het Regina coeli; dit werd in 1742 besloten door paus Benedictus XIV. 52 Kerkbestuur, 1978, p. 14. 53 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 20. 54 Dumas, 1983, p. 213. 55 Kerkbestuur, 1978, p. 14. 56 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 32. 49
18
De Jozef klok is toegewijd aan het hoofd van het Heilig Huisgezin, draagt het opschrift ‘Parentibus ale clamabo: Familias Joseph dicabo’. (‘Ik werp mijn klank de luchten in. En wijd aan Jozef ’t Huisgezin’). De Johannes Franciscus klok is toegewijd aan de Heilige Johannes Franciscus Regis, de tweede Patroon der parochie en draagt het opschrift ‘Per meum quem audis hunc sonum, Joanne precabor Patronum’. (‘Hoort gij mijn stem in forsen toon, ’t is mijn gebed tot uw patroon’). De Canisius klok is toegewijd aan de Heilige Petrus Canisius, een Nederlander, en draagt het opschrift ‘Vox mea de coelo dum sonat. Enemplum Canisü tonat’ (‘terwijl mijn roep uw aandacht wekt, sint Petrus Canis’ voorbeeld trekt’).57 De Latijnse tekst en de vertaling zijn letterlijk overgenomen uit Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, pp. 62-63. Qua woordkeuze is het waarschijnlijker dat met Enemplum Exemplum wordt bedoeld en met Canisü Canisii. Met betrekking tot de tekst valt op dat de woorden coelo, enemplum en Canisü correct post-klassiek Latijn zijn. In het klassiek Latijn zou dit respectievelijk caelo, exemplum en Canisii zijn. De Latijnse tekst heeft geen ritme (niet klassiek en niet post-klassiek), elke regel bevat negen lettergrepen (post-klassiek) en rijmt (post-klassiek). De vertaler heeft twee maal acht lettergrepen en rijm gebruikt, kennelijk om de vertaling uiterlijk wat op de Latijnse tekst te laten lijken, maar inhoudelijk is het een onnauwkeurige, niet helemaal correcte vertaling.58 De letterlijke vertaling is: Mijn stem vanuit de hemel terwijl (hij) klinkt, het voorbeeld van Canisius dondert. Een vrije vertaling zou kunnen zijn: terwijl mijn (van de klok) stem vanuit de hemel klinkt, klinkt het voorbeeld van Canisius (dat Canisius ons geeft) als een donderslag.59 De tekst hierboven is een reconstructie van wat men dacht dat klassiek was. Het is vergelijkbaar met de neogotiek. Men gebruikte een vormentaal die men overeenkomstig vond met de gotiek. Het luiden van klokken riep de nodige weerstand op bij de protestanten en werd ervaren als een inbreuk op de publieke ruimte. Op 11 juni 1928 meldde de politie zich aan de pastorie van de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen. Er was geklaagd over het luiden van de klokken. Besloten wordt om tijdens het zingen van het Te Deum de klokken niet te luiden.60 Met name het ‘angeluskleppen’ riep de nodige weerstand op. De bedoeling was dat men bij het horen van het ‘angelus’ zijn bezigheden staakte en onafhankelijk van waar men zich bevond overging tot gebed. En werd aan het begin van de 19de eeuw sterk gepropageerd door de katholieke kerk als ‘dagelijks tegenvertoog’ gericht op ketterse krachten in de samenleving.61 2.3.6 Onderhoud en veranderingen In de oorlogsjaren liep de kerk nogal wat schade op. In 1944 werd door een storm het roosvenster zwaar beschadigd. In 1945, toen er een bom op de school in de Da Costastraat viel, moesten de gebrandschilderde ramen van het koor het ontgelden. Door het ingewaaide
57
Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, pp. 62-63. Voorzover mij bekend heeft Canisius geen werk met de titel ‘Exemplum’, ‘Exemplo’ of iets dergelijks geschreven. Wanneer dit wel het geval is zou de vertaling luiden: terwijl mijn (= van de klok) stem vanuit de hemel klinkt, treft het Exemplum van Canisius (= dat C. geschreven heeft) (ons) als een donderslag. 59 Met dank aan Theo Alma, e-mail d.d. 4 april 2009 60 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 31. 61 Margry, 2002. p. 81. 58
19
stof moest het orgel gerestaureerd worden en in 1976 was het weer aan een grondige revisie toe.62 De torens waren regelmatig een bron van zorg: in 1948 bleek dat de daken en het voegwerk nodig gerepareerd moesten worden en in 1949 was er een blikseminslag. In het begin van de jaren vijftig werden deze gebreken hersteld. Vanaf 1966 hebben de klokken een aantal jaren niet gebeierd. De staat van de klokkenstoel was te slecht en men moest zich behelpen met een geluidsopname van de klokken.63 Zes december 1992, bij het honderdjarig bestaan van de kerk konden de klokken na herstel van de klokkenstoelen weer geluid worden.64 Een ingrijpende verandering in het interieur vond plaats in 1968, toen het koor tot aan het midden van de kerk werd verlengd. Het nieuwe altaar staat nu in de viering. In 1976 sloeg de storm weer een gat in een toren en door de zure regen waren de leien van het kerkdak los gaan zitten.65 Met de laatste restauratie die afgesloten is in 1996 zijn alle hier eerder genoemde gebreken verholpen. Inmiddels is het zo dat het orgel weer aan een revisie toe is en ook het schilderwerk hier en daar geleden heeft onder inwerking van vocht. 2.3.7 Nabeschouwing De Teresia-van-Avila-kerk werd te klein door het toenemend aantal parochianen als gevolg van de bevolkingsaanwas. Door deze aanwas werd in 1864 het gebied dat toen de Veenpolder heette als stadsuitbreidinggebied aangewezen. Begin 1877 werden de benodigde percelen aangekocht en op 8 december 1877 werd de nieuw opgeleverde neoclassicistische hulpkerk in gebruik genomen. Op 5 juni 1878 werd de hulpkerk een zelfstandige parochie. Qua sfeer leek deze kerk op haar moederkerk, de Teresia-van-Avila– kerk. Pater van Leur stond bekend om zijn populaire preektrant en was daardoor geliefd bij het mindere volk, aldus Van Dael die zijn informatie baseert op het Registrum Memoriale. De kerk en kerkbouw werd gefinancierd door de parochianen. Het was dus belangrijk dat er een goede verstandhouding was tussen clerus en parochianen. De clerus maakte zoals uit de tekst blijkt onderscheid tussen verschillende sociale klassen. De hulpkerk heeft gefunctioneerd tot 8 december 1892. Toen werd de nieuw gebouwde neogotisch OnzeLieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk in gebruik genomen. Architect Nicolaas Molenaar heeft zich laten inspireren door twaalfde-eeuwse gotische kathedralen uit Frankrijk zoals de Notre Dame in Parijs en Noyon. De tribunes werden - zij het met tegenzin - gehandhaafd. Ze waren bedoeld voor de verwachte toename van parochianen. Aanvankelijk is de kerk kaal. De tombe van het altaar, de kerkbanken en vijf gebrandschilderde ramen zijn aanwezig. De beschildering van het interieur en de overige inventaris zal in de loop van de jaren door parochianen geschonken worden. Aanvankelijk heeft men slechts een grote klok die in 1928 vervangen wordt door vier nieuwe stalen klokken. De kerk heeft ook een angelus klokje, dat zich bevindt in een torentje op de viering. Het luiden van klokken werd door de protestanten ervaren als een inbreuk op de publieke ruimte. Met name het ‘angeluskleppen’ en het daarmee samenhangende idee om direct over te gaan tot gebed gericht op ketterse krachten in de samenleving werd als een inbreuk op de privacy ervaren door de protestanten. Het kerkgebouw heeft in de loop van de jaren voor het nodige onderhoud gezorgd. Hiervoor was niet altijd het benodigde geld voorhanden. Een ingrijpende verandering in het interieur vond plaats in 1968 toen het koor tot in het midden van de kerk werd verlengd. 62
Dumas, 1983, p. 214. Dumas, 1983, p. 213. 64 Haagsche Courant / Het Binnenhof, 4-12-1992. 65 Dumas, 1983, p. 214. 63
20
2.4 Beeldbeschrijving van het interieur van de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk Zoals in paragraaf 2.3.5 besproken is het interieur van de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk zoals wij dat tegenwoordig kennen in de loop van de jaren tot stand gekomen. Bij de inwijding van de kerk op donderdag de eerste december 1892 door Monseigneur Caspar Bottemanne, bisschop van Haarlem66, was de kerk nog nagenoeg leeg. Het koor bevatte vijf gebrandschilderde ramen en de tombe van het altaar. Het retabel van het altaar is pas later, op drie mei 1893, onthuld.67 De kerk was gepleisterd en er waren zitplaatsen. De gehele inrichting inclusief beschildering is gerealiseerd door middel van giften (zie bijlage III). 2.4.1 De vijf altaren, communiebank, preekstoel en kruisweg Deze zijn vervaardigd door het atelier van Te Poel en Stoltefus. Het gebouw waarin dit atelier was gevestigd, valt op door zijn witte kleur en zijn neoklassieke uiterlijk Opvallend zijn twee grote gebeeldhouwde hermen. Twee trofeeën boven het balkon verwijzen naar de activiteiten in het atelier. In de linker trofee is onder andere een schilderspalet afgebeeld. Waarschijnlijk een verwijzing naar het polychromeren van gebouwen en kunstwerken.
Voormalig atelier Te Poel en Stoltefus
De vijf altaren in de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk zijn vormgegeven in een gotisch eclecticisme. Er is gebruikt gemaakt van veel rondbogen, al of niet voorzien van ronde lobben. Een enkele keer is gebruik gemaakt van een gedrukte spitsboog. Er wordt gebruik gemaakt van gotische elementen zoals wimbergen, pinakels en uitstulpingen die doen denken aan kruisbloemen. Op de altaar bladen staan grote retabels. De afmetingen van deze retabels doet denken aan de late gotiek en de barok. Deze kenmerken zijn ook waarneembaar bij altaren die gemaakt zijn in andere ateliers rond 1900, zoals bijvoorbeeld het St. Jozef altaar van Cuypers in de Amsterdamse SintDominicus-kerk.
66 67
Parochie, 1952, pp. 14-15. Registrum Memoriale, 3 mei 1893.
21
Regis altaar Te Poel Stoltefus
St. Jozefaltaar van Cuypers68
2.4.1.1 Het hoofdaltaar Dit dateert uit 1892-1893.69 Het marmeren antependium en de marmeren predella70 zijn versierd met koperen vuurvergulde reliëfs. Het altaarblad heeft vijf wijdingskruizen; in het midden is verzonken in het blad een reliek geplaatst.. Op de predella staat het gepolychromeerde houten retabel en altaarbekroning.71
68
Van Leeuwen, 2008, p. 143. Zie bijlage I rondleiding no. 25. 70 Predella voetstuk van een groot altaarstuk, het staat op de altaarmensa (altaarblad) en is versierd met geschilderde of gebeeldhouwde taferelen die betrekking hebben op de belangrijkste voorstellingen op het altaarstuk. 71 Van Dael, 1985, p. 20, noot 19, In het contract tussen het kerkbestuur en de firma Te Poel en Stoltefus (1juni 1892) is sprake van verschillende materialen: marmer noir fin, marmer Griotte Unie, Grotte des Apenines, marmer Ville-Franche rose, violet en rouge, marmer cachemire, onyxmarmer. AI het koperwerk wordt in het vuur verguld. De eikenhouten reliëfs en beelden worden rijk gepolychromeerd. Parochiearchief, 2 VI 1a. 69
22
Hoofdaltaar
Het middelste reliëf van het antependium stelt het laatste avondmaal voor. Christus maakt een zegenend gebaar boven de kelk en het brood, dat de vorm van een hostie heeft. Hier is dus overeenkomstig de iconografie van de contrareformatie de instelling van de eucharistie weergegeven en niet, zoals in de middeleeuwen gebruikelijk was, het moment dat Christus de woorden uitspreekt: “Eén van u zal mij verraden.”.72
72
Van Dael, 1985, p. 6.
23
Hoogaltaar: het middelste reliëf van het antependium
De verrader Judas zit uiterst rechts (vanuit Christus gezien links), de hand onder de kin, de geldbuidel in de andere hand. Alle afgebeelde figuren hebben in weerwil van de traditie schoenen aan de voeten. Aan weerszijden van het middelste reliëf bevinden zich Johannes en Mattheüs. De aanwezigheid van deze evangelisten wordt verklaard door een aantekening in het ‘Registrum memoriale’, waar we lezen dat het hoogaltaar een geschenk is van de familie Van der Kroft ter nagedachtenis van de gebroeders Joannes en Mattheüs van der Kroft, eerste kerkmeesters.73 De predella is versierd met een reeks vuurvergulde reliëfs, links van het tabernakel vijf mannelijke, rechts vijf vrouwelijke heiligen.
73
Van Dael, 1985, p. 20, noot 20: De inscriptie op het hoogaltaar luidt: ‘Deo altare hoc erectum munificentia familiae van der Kroft 1892’.
24
Hoogaltaar: het linker reliëf van het antependium
De mannelijke heiligen zijn Thomas van Aquino (1225-1274) de bekende kerkleraar geboren in de buurt van Napels uit een adellijk geslacht. Hij was hoogleraar godgeleerdheid in Parijs en wordt de vorst van de scholastiek genoemd. Hij is hier afgebeeld met een duif die uit zijn mond vliegt of in zijn oor fluistert als teken van goddelijke inspiratie.74 De Heilig-Hart-vereerder Franciscus van Sales of Salesius (1567-1622) is geboren op het kasteel Sales in de Savoie. Hij was kerkleraar en bisschop van Genève. Hij was een uitgesproken voorstander van de hervormingen tijdens de contrareformatie. Het vlammend hart in de hand duidt op zijn liefde voor Christus. Volgens de legende beweerde hij dat men geen priester of kloosterling hoefde te zijn om heilig te worden.75 Wenceslaus met kelk, druiventros en hertogskroon (907-929). Deze was hertog van Bohemen en bekend om zijn liefde voor de eucharistie, volgens de legende maakte hij de wijn hiervoor zelf. Hij is gedood met een lans door zijn heidense broer Boleslav.76 Franciscus Borgias met een monstrans ( 1510-1572), die in de omgeving van Valencia werd geboren, was hertog van Gandía en onderkoning van Catalonië. Toen zijn vrouw stierf, gaf hij zijn wereldlijke leven op en werd jezuïet. Hij was vriend en raadsman van Ignatius van Loyola en Teresia van Avila. In 1565 werd hij de derde ordegeneraal van de jezuïeten en bleef dat tot aan zijn dood.77 Stanislaus Kostka die de communie ontvangt (van een engel). Kostka werd in 1550-1568 geboren uit Poolse adel.78 In 1567 werd hij in Rome als novice tot de Societas Jesu toegelaten. Van de vijf manlijke heiligen zijn er twee kerkvaders, één heilige is bekend om zijn liefde voor de eucharistie en twee heiligen zijn er jezuïet. Waarom er gekozen is voor deze heiligen en deze volgorde is onduidelijk. Van Dael gaat er vanuit dat het hier gaat om heiligen die betrekking hebben op de eucharistie. Bij Wenceslaus en in mindere mate Stanislaus is dit gegeven aanwezig. Bij de andere drie heiligen vind ik dit minder overtuigend. Thomas van Aquino is een kerkleraar uit de dertiende eeuw. De jezuïeten 74
Claes et al., 2006, pp. 289-290. Claes et al., 2006, p. 86. 76 Claes et al., 2006, pp. 234-235. 77 Claes et al., 2006, pp. 232-233. 78 Claes et al., 2006, p. 139. 75
25
propageerden de Heilig-Hart-Verering79 en dat is wellicht de reden dat Franciscus van Sales is afgebeeld. Franciscus Borgia is herkenbaar aan zijn attribuut, de monstrans. Het is waarschijnlijk hierom en het feit dat hij jezuïet was dat er voor deze heilige gekozen is. Zie ook bijlage I , no. 25.
Hoogaltaar: het rechterreliëf van het antependium
De vrouwelijke heiligen zijn links Imelda Lambertini (1321-1233); op Hemelvaartsdag zweefde er een hostie boven haar hoofd. De priester zag hierin Gods wil en gaf Imelda de communie.80 Juliana van Cornillon (1192-1258) met naast haar hoofd een volle maan waaraan een stuk ontbreekt is een verwijzing naar een visioen: het ontbrekende stuk verwijst naar het Sacramentsfeest, dat mede door haar toedoen in 1264 werd ingesteld door paus Urbanus IV.81 Barbara van Nicodemië (geb. ? overleden ca. 306) met een hostiekelk in de hand. Volgens een legende gaf een engel haar de communie: hierom is zij patrones van de zalige dood, d.w.z. dat men alvorens te sterven de laatste sacramenten heeft ontvangen.82 Margaretha Maria Alacoque (1647-1690) met een afbeelding van het Heilig Hart. In 1667 trad ze toe tot het klooster van de Visitandinnen in Paray Le Monial, waar ze verschillende mystieke verschijningen had. Door haar visioenen en met medewerking van de jezuïeten verspreidde de verering voor het Heilig Hart zich over de gehele wereld.83 Clara van Assisi met de ciborie, waarmee zij de Saracenen verdreef die het klooster bestormden. Toen Clara hun het sacrament toonde werden ze door blindheid getroffen en stortten ze naar beneden. Bij de vier vrouwelijke heiligen staat het sacrament centraal. Bij Margaretha Maria Alacoque staat echter het Heilig Hart centraal. Zij is ook herkenbaar aan dit attribuut. Met betrekking tot het Heilig Hart er is sprake van symmetrie. Bij de mannelijke heilige is de 79
Zie bijlage V Heilig Hart. Claes et al, 2006, p. 303. 81 Claes et al, 2006, p. 195. 82 Claes et al, 2006, pp. 264-265. 83 Claes et al, 2006, pp. 96-97. 80
26
tweede persoon van links gewijd aan het Heilig Hart. Bij de vrouwelijke heiligen is de tweede persoon van rechts gewijd aan het Heilig Hart. Vier van de vijf vrouwelijke heiligen verwijzen naar de eucharistie en zijn als zodanig op hun plaats rechts van het tabernakel.
Hoofdaltaar: met onder het antependium, daarboven in het midden het tabernakel, met aan weerszijden daarvan een predella, met links manlijke en rechts vrouwelijke heiligen.
Op de retabel is links de vermenigvuldiging van de broden en de vissen (Nieuwe Testament, Johannes 6:1-15), rechts de mannaregen afgebeeld (Oude Testament, Exodus:16). In beide gevallen wordt verwezen naar de eucharistie. Opvallend is dat de Nieuwtestamentische afbeelding links staat. Meestal staat hier de Oudtestamentische afbeelding als prefiguratie van het Nieuwe Testament. Links staat de stichter van de Jezuïetenorde, Ignatius van Loyola (1491-1556) en rechts één van zijn eerste opvolgers, de jezuïet Francicus Xaverius (1506-1552). Deze laatste ontbloot zijn borst, waar de vlammen uitslaan als symbool voor het vuur waarmee hij het geloof verkondigde. Dergelijke beelden hebben ook gestaan aan weerszijden van het hoofdaltaar in de hulpkerk.84 De retabel wordt bekroond met een crucifix met aan weerszijden Maria en Johannes.85 2.4.1.2 Het Jozefaltaar86 (1896) Dit altaar is een geschenk van Louise Pel, ingetreden bij de Zusters van de Sociëteit van Jezus, Maria en Jozef. Misschien heeft de schenkster de patronen van haar congregatie willen eren, want Jozef en daaraan gerelateerd Jezus en Maria zijn de hoofdpersonen van de iconografie van het altaar. Het antependium is versierd met de droom van Jozef. Aan weerszijden staan Jesse en David, voorouders van Jozef. De droom van Jozef (Mattheüs 1: 18-24) gaat over Maria die in verwachting is en Jozef die de verloving wil verbreken. In
84
Van Dael, 1985, p. 20, noot 21: De Ignatius en Xaverius uit de hulpkerk staan nu in de doopkapel. Van Dael, 1985, p. 6. 86 Zie bijlage I Rondleiding no. 21. 85
27
een droom zag hij een engel van God naast zich staan die zei ‘U kunt gerust met Maria trouwen, zij is in verwachting door de Heilige Geest’.
Jozefaltaar: antependium
Op het retabel is de dood van Jozef afgebeeld. Links en rechts staan respectievelijk Barbara van Nicodemië en Thecla van Iconium. Hun aanwezigheid hier wordt verklaard door het ‘Registrum memoriale’: 28 april 1896. Oprichting der Broederschap van den zaligen dood. Een zalige dood wil zeggen dat je niet overlijdt zonder de laatste sacramenten te hebben ontvangen. Onderdeel van de laatste sacramenten zijn de biecht en de vergeving van de zonden. Sterven zonder de laatste sacramenten was een afschrikwekkend vooruitzicht. Wie met zonden stierf kon regelrecht in de hel verdwijnen.87 Barbara van Nicodemië is een van de veertien helpers in nood. Zij werd aangeroepen om niet te sterven zonder toediening van sacramenten.88 Thecla van Iconium is de schutspatroon van de stervenden.89 Jozefaltaar (1896)
Helemaal bovenaan bevinden zich een staande Sint Jozef en Kind. Het kind maakt met de rechterhand het zegengebaar en heeft in de linkerhand een globe: het Jezus kind is hier als ‘Salvator Mundi’ de heersende Christus afgebeeld: een Christustype dat in de 15de en 16de eeuw veel voorkomt. Aan weerszijden staan twee engeltjes met op hun banderol de tekst: ‘Ite ad Jozef’, hetgeen betekent ‘gaat tot Jozef’. De dood van Jozef en Jozef met het Kind zijn typische thema's uit de tijd van de Contrareformatie.90
87
Dijk, 2000, p. 28. Cleas et al, 2006, pp. 264-265. 89 Cleas et al, 2006, pp. 55-56. 90 Van Dael, 1985 p. 7. 88
28
2.4.1.3 Het Maria-altaar91 (1893) Dit altaar is geheel uit steen vervaardigd en een geschenk van Maria Schroder.92 In het midden van het antependium troont Maria met haar kind, aan weerszijden bevinden zich links de Drie Koningen en rechts de Herders. De retabel is versierd met reliëfs van de: Visitatie, Presentatie, Tenhemelopneming en de Kroning. Bij de Visitatie (Lucas 1: 3945) gaat Maria op visite bij Elisabeth. Bij de Presentatie wordt herdacht dat Maria in de tempel op jeugdige leeftijd door haar ouders, Anna en Joachim gepresenteerd werd.93 De Presentatie,Tenhemelopneming94 en de Kroning zijn niet gebaseerd op Bijbelse geschriften, maar op apocriefe nieuw testamentische geschriften, en geboekstaafd in de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine.95 De geschriften zouden teruggaan op Melito van Sardes, Maria-altaar: antependium (1893)
die nog leerling van Johannes de apostel zou zijn geweest.96 De retabel wordt bekroond met een beeld van een staande Maria die haar kind op de rechter arm draagt. Dit is opvallend want het kind wordt over het algemeen op de linkerarm gedragen. De staande Maria in het algemeen is waarschijnlijk verwant aan de Romeinse Mater Ecclesia in de Santa Sabina te Rome (mozaïek 422-430). Aanvankelijk is zij een slanke kaarsrechte figuur met lang afhangend gewaad en het kind op haar linkerarm. Haar kleed kreeg langzaam meer plooien (centraal westportaal ca. 1215-1220, Reims) en zij krijgt een S-vormige houding. Globaal kan men zeggen dat kleding en pose zo blijven tot in de late barok. Misschien is de staande Maria in het Maria altaar door Te Poel & Stoltefus op een vrije en eclectische manier vormgegeven. Aangaande de staande madonna lezen we in de notulen van het kerkbestuur (6 sept. 1893): “Vervolgens deelt zijne eerwaarde (de pastoor) mede dat het geschonken altaar van Onze Lieve Vrouw in aanmaak is en dat het daarop te plaatsen beeld, de Heilige Maagd zal voorstellen als Moeder Gods. Zijne eerwaarde is tot deze keus gebracht uit overweging dat deze voorstelling, waarvoor de geloovigen veel godsvrucht gevoelen, nog niet in onze kerk voorkomt...”. Uit deze opmerkingen blijken twee dingen, ten eerste dat de pastoor de iconografie bepaalde97 (en aan het kerkbestuur alleen maar zijn keuze mededeelde), ten tweede dat het 91
Zie bijlage I Rondleiding no. 2. Van Dael, 1985, p.20, noot 22: In de overeenkomst met Te Poel en Stoltefus (27 juli 1893) worden verschillende marmersoorten genoemd. De reliëfs van de retabel worden gemaakt in Caen-steen. De beelden van Maria als Mater Dei en Joachim en Anna aan weerszijden zijn van hout en rijk gepolychromeerd (parochie-archief, 2 VI 1h). 93 Katholieke Encyclopaedie, 1949-1955, deel 17, kolom 278. 94 In het Nieuwe Testament staat nergens dat Maria ten hemel is opgenomen. Dogma-verklaring: Tijdens het eerste Vaticaans concilie (1869-1870) hadden 200 bisschoppen om de dogmatische definitie van de lichamelijke Tenhemelopneming van Maria gevraagd. In 1950 (Katholieke Encyclopaedie, 1949-1955, deel 17, kolom 266) kondigde Paus Pius XII officieel het dogma fidei van de Tenhemelopneming af en bevestigde het in de Apostolische Constitutie Munificentissimus Deus. 95 Van Laarhoven, 1992, p. 180. 96 Goosen, 1992, p. 178. 92
29
beeld functioneerde als devotiebeeld of ‘Andachtsbild’: op dit beeld hadden de biddende gelovigen hun blik gericht.98 Moeder Gods komt uit de verklaring van de bisschoppen op het concilie van Efeze in 431. Maria is niet de moeder van een mens maar moeder van de mens geworden Zoon van God.99
Maria-altaar (1893)
2.4.1.4 Het Regisaltaar 1898 Dit altaar toont ons het beeld en verschillende scènes uit het leven van de Heilige Franciscus Regis (1597-1640). Dit was een rooms-katholieke Franse volksprediker en jezuïet uit de tijd van de Contrareformatie. Hij was werkzaam in een door godsdienstoorlogen geteisterd gebied in het zuiden van Frankrijk. We zien onder andere hoe de heilige met een crucifix in de hand soldaten tegenhoudt die op het punt staan een kerk te plunderen.100 Het feit dat de Lage Landen een beeldenstorm hebben gekend geeft een extra dimensie aan deze afbeelding.
Regisaltaar (1898)
97
Van Dael, 1985, p.20, noot 23: In de overeenkomst met Te Poel en Stoltefus (27 juli 1893) lezen we: “Van alle reliëfs en beelden zullen de modellen vooraf aan de goedkeuring van den Zeer Eerwaarden Heer Pastoor worden onderworpen” (parochie- archief, 2 VI 1h). 98 Van Dael, 1985, pp 6-7. 99 Goosen 1999, p. 179, zie ook bijlage II Maria. 100 Van Dael, 1985 p. 7.
30
2.4.1.5 Het Heilig Hartaltaar101 1893 Waarvan het antependium de verschijning laat zien van het Heilig Hart aan Margaretha Maria Alacoque. Door haar visioenen en met medewerking van de jezuïeten verspreidde de verering voor het Heilig Hart zich over de wereld.102 Op het antependium links onder staat Franciscus van Sales, die een vlammend hart in de hand houdt, rechts onder Claudius de la Colombière, met een afbeelding van een Heilig Hart dat hij met beide handen vasthoudt.103 In het midden op het tabernakel een afbeelding van het Heilig Hart.
Heilig Hartaltaar (1893)
Het vlammend hart van Franciscus van Sales komt niet voor in zijn iconografie. Het is een toegevoegd symbool. Francicus van Sales heeft samen met de Heilige Johanna Frémiot de Chantal de orde der Visitandinnen gesticht. Er tegenover staat de afbeelding van Claudius de La Colombière (1641-1682). Hij trad in bij de jezuïeten en werd hoofd van het jezuïetenklooster in Paray le Monial, het stadje waar ook de Heilig Margaretha Maria Alcoque sinds 1667 ingetreden was bij de visitandinnen. Claudius werd haar geestelijk leidsman. Hij stelde haar openbaringen te boek in de Retraite Spirituelle, (Geestelijke inkeer), dat twee jaar na haar dood verscheen.104 Op deze manier werd de devotie tot het Heilig Hart verspreid. 2.4.1.6 De communiebank105 (1903) De communiebank is van wit marmer met een roze gekleurd marmeren blad. Hij heeft twee verguld koperen reliëfs en vier beelden. Het ene reliëf (gesigneerd A. Witte, Den Haag) laat de twee verspieders zien met een enorme druiventros aan een draagstok (Numeri 13:23). De afbeelding moet hier geïnterpreteerd worden als een voorafbeelding van de 101
Zie bijlage I no. 31. Claes et al, 2006, pp. 96-97. 103 Van Dael, 1985 p. 7. 104 Claes et al, 2004, pp. 29-30. 105 Zie bijlage I Rondleiding no. 28. 102
31
eucharistie in het Oude Testament. Het andere reliëf laat Jezus en de Emmaüsgangers zien, waarbij de woorden van Luc. 24: 30-31 in beeld worden gebracht: “En het geschiedde ... dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak ... En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem”. De beelden stellen voor: Barbara met een kelk waarboven een hostie zweeft, Leonardus van Veghel, een der Gorcumse martelaren, met een touw om de hals en een ciborie in de hand, Wenceslaus met kelk en druiventros en Clara met een monstrans. Barbara en Wenceslaus komen in praktisch dezelfde gedaante voor in de predella van het hoogaltaar.106 Alle afbeeldingen met uitzondering van Leonardus van Veghel hebben betrekking op de eucharistie. Leonardus van Veghel was een wereldheer. Dit wil zeggen een geestelijke, pastoor, die niet tot een orde hoort. Hij is waarschijnlijk afgebeeld op de communiebank om zijn attribuut de ciborie. De ciborie wordt gebruikt tijdens de eucharistie en de afbeelding van Leonardus van Veghel verwijst hierdoor naar de eucharistie. 2.4.1.7 De preekstoel107 1899 De preekstoel heeft zijn klankbord bij de laatste restauratie in 1995 teruggekregen maar het eikenhouten baldakijn waarvan het klankbord deel uitmaakte is verloren gegaan. De marmeren kuip is versierd met vier koperen reliëfs, die alle betrekking hebben op het luisteren naar het woord van Christus. Het eerste reliëf toont ons Jezus in het huis van Martha en Maria. Maria zit aan de voeten van Christus (Luc. 10:39), Martha staat bij hem (Luc. 10: 40) met vaatwerk in de handen en sleutels aan een koord om haar middel. Jezus richt het woord tot haar: “Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen ... “ (Luc. 10: 41). Het tweede reliëf geeft de bergrede weer, het derde het gesprek met de Samaritaanse (Joh. 4: 7-42), het vierde tenslotte het gesprek met Nicodemus (Joh. 3).
Preekstoel (1899)
Onder de kuip zijn cherubijnenkopjes afgebeeld. Naar de kuip leidt een trap met een fraaie smeedijzeren leuning. De preekstoel vormt vanwege de verschillende gebruikte materialen een kleurrijk geheel. Stilistisch gezien is de preekstoel een hybride. De driepasbogen, waar de koperen reliëfs in zitten, zijn neoromaans of ‘neovroeggotisch’, het smeedijzeren hek met zijn gedraaide spijlen, zijn rankwerk en het sierlijke draakmotief doet laatgotisch aan,
106 107
Van Dael, 1985. pp. 7-8. Zie bijlage I Rondleiding no. 10.
32
evenals de thans verdwenen torenachtige bekroning. De koperen reliëfs doen denken aan prenten van Nazareners.108
Julius Schnorr van Carolsfeld,
Martha en Maria op preekstoel
Jezus in het huis van Martha en Maria
Het Mariabeeld dat boven in de torenachtige bekroning stond is nu boven de preekstoel tegen de zuil geplaatst. Alle afbeeldingen zijn afkomstig uit het Nieuwe Testament en hebben het ‘gesprek’ als onderwerp. Opvallend is dat er geen verwijzingen zijn naar het Oude Testament. De cherubijnenkopjes bovenaan het marmeren voetstuk net onder de kuip zijn hier meisjeskopjes met drie paar vleugels. De vormgeving is typisch fin-de siècle.109
Preekstoel: cherubijnenkopjes
2.4.1.8 De kruisweg 1900-1902 De kruisweg werd op 27 april 1902 ingezegend door de pastoor van de St.-Antonius-vanPadua-kerk (de Boskantkerk, 1843-1845). Deze kerk werd bediend door de Franciscanen. Het waren de Franciscanen, de behoeders van de heilige plaatsen in Jeruzalem, die sinds 108
Van Dael, 1985, p. 20, noot 26: Julius Schnorr von Carolsfeld, Die Bibel in Bildern, Leipzig 1852-60 (= Die bibliophilen Taschenbücher, Dortmund 1978), pl. 181 (gesprek met Nicodemus: de tafel met de vaas en de schaal, en de brandende toorts komen op de preekstoel terug), pI. 182 (gesprek met de Samaritaanse: de houding van de benen van de Christusfiguur), pI. 196 (gesprek met Martha: de houding van de voeten en de sleutels van Martha). 109 Van Dael, 1985, pp. 8-9.
33
het eind van de middeleeuwen de devotieoefening van de kruisweg in Europa verspreidden. De inzegening ervan was dan ook, behalve aan kardinalen en bisschoppen, krachtens bijzonder recht voorbehouden aan oversten der Minderbroeders.
Kruisweg 1900-1902 eerste statie: Jezus wordt ter dood veroordeeld
De veertien reliëfs zijn vervaardigd van gele zandsteen. Ze zijn ongekleurd. Alleen de achtergrond en enkele details zijn goud geverfd. Het zijn grote reliëfs, geheel met figuren gevuld. Het aantal figuren bedraagt ongeveer tien per statie, het zijn er 147 in totaal. Steeds dezelfde figuren keren terug: de hoofdman, met een gepluimde helm, een schoudermantel en een bevelhebberstok (de bevelhebberstok komt alleen voor in de eerste staties) en twee soldaten met lansen, drie joden (een met een sjerp, een met een tulband en een met een kaal voorhoofd), drie arbeiders (een met een baard, een met bakkebaarden, een met een snor; de laatste twee doen eigentijds aan en lijken weggelopen te zijn uit de werkplaats van Te Poel & Stoltefus). De staties zijn aangebracht in de beide absiden van het transept. De looprichting is van oost naar west, te beginnen in de linker transeptarm aan de kant van het priesterkoor (oostkant). Wij zien Jezus dan ook steeds van opzij, gericht naar links, behalve bij de eerste statie, waar hij voor Pilatus staat, en bij de twaalfde statie, waar hij aan het kruis hangt. Het werk uit het atelier van Te Poel & Stoltefus is van een wisselende kwaliteit.110 De sculptuur van de altaren is van betere kwaliteit dan de kruiswegstaties. De figuren doen eerder Nazareens dan gotisch aan. Het zijn vooral de architectonische opbouw van de 110
Van Dael, 1985, p. 20, noot 27: In P.J.H. Cuypers en J. Kalf, De katholieke kerken in Nederland, Amsterdam 1906, passim; er wordt werk van Te Poel en Stoltefus genoemd in Boxmeer, Delft (Jozef), Den Haag (Antonius en Lodewijk, Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen), Oudewater en Rotterdam (Ignatius). Het oordeel is niet altijd positief: op p. 270 wordt van ‘kunstloozen praal’ gesproken (Den Haag, Antonius en Lodewijk); p. 323: “De drie altaren, die met het merendeel der beelden het werk zijn van de firma Tepoel & Stoltefus, hebben mij (Kalf) weinig gezegd” (Rotterdam, Ignatius). Te Poel en Stoltefus hebben ook altaren gemaakt voor de thans afgebroken St.-Jozef aan de Van Limburg Stirumstraat, Den Haag, en de St.-Jacobus aan de Parkstraat, eveneens in Den Haag. In beide gevallen betreft het zij altaren. Een van de vier zij altaren in de Parkstraatkerk is gedateerd en gesigneerd: ‘Te Poel en Stoltefus ’s-Gravenhage 1880’.
34
altaren en de omkadering van de verschillende beelden en reliëfs die aansluiten bij de gotische vormen van het kerkgebouw. Het is soms met het werk van Te Poel en Stoltefus als met zo veel producten uit ateliers voor neogotisch kerkmeubilair: men moet het niet altijd van te dichtbij en in detail bezien, maar op een afstand. Binnen het grote geheel heeft het wel effect.111 2.4.1.9 De biechtstoelen112 1901-1903 De zes biechtstoelen zijn afkomstig uit het atelier van Ramakers te Geleen. Zij zijn versierd met uit hout gesneden beelden. Een boven de middelste deur en twee aan weerszijden ervan. Links een vrouwelijke heilige en rechts een mannelijke. Het zijn bijna allen heiligen die zich na een zondig en werelds leven bekeerd hebben. Zie voor een beschrijving van de heiligen bijlage VI, Biechtstoelen.
biechtstoel (1901-1903)
Boven de biechtstoelen bevinden zich rondboogvensters met daarin gebrandschilderd glas. 2.4.2 De gebrandschilderde ramen 1892-1903 De kerk bevat 66 gebrandschilderde ramen uit het atelier van F. Nicolas en Zonen te Roermond. Ze zijn opgeleverd tussen 1892 en circa 1900. Ze zijn ontegenzeglijk 19deeeuws, ondanks het feit dat men heeft geprobeerd de stijl van de 13de eeuw na te bootsen. Deze stijl kenmerkt zich door gelaatstrekken die zich het best laten beschrijven als van een volle zachtheid met ronde gelaatsuitdrukkingen. In de ramen zijn Nazareense elementen 111 112
Van Dael, 1985, pp. 9-10. Bijlage I Rondleiding no. 4,5,7, 34,36,37.
35
aanwezig. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in de glasateliers ondanks de wil om gotisch te werken de academische traditie nog voortleefde. Misschien heeft men ook bewust eclectisch gewerkt en datgene gemaakt waarvan men dacht dat het het mooiste was. Zie bijlage IV, glasvensters. In een brief van het glasatelier wordt de opdrachtgever verzocht niet al teveel op de gelaatsuitdrukking te letten omdat het om een schets gaat. Tot diep in de 19de eeuw wordt gebrandschilderd glas gemaakt als een realistisch schilderij. Men maakt gebruik van transparante verf aangebracht op ongekleurd glas. Verder wordt er gewerkt met lineair en atmosferisch perspectief, schaduwen enzovoort. Middeleeuws glas is over het algemeen door en door gekleurd en daardoor donker. De hoofdcontouren worden gevormd door loden strips. De binnentekening wordt met zwarte of bruine verf aangebracht en ingebrand. Met perspectief en schaduwen werkte men niet.113 2.4.2.1 De vlakverdeling en de decoratie van de ramen De ramen van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk zijn geënt op dertiendeeeuwse voorbeelden. Zo bevinden er zich verschillende kleine panelen boven elkaar. De achtergrond van de ramen in de absiden en de kooromgang bestaat uit geometrische en plantaardige motieven. Een staande persoon onder een baldakijn komt voor in de apostelramen van het koor de ramen van de doopkapel (de vier westerse kerkvaders) en in de ramen van de Onze Lieve Vrouw van Smarten kapel (de vier evangelisten). Taferelen binnen een architectuuromlijsting komen voor in de ramen boven het Regis- en Mariaaltaar, het-Heilig-Hart- en het Lourdesraam en de ramen boven de biechtstoelen. Het decoratie programma heeft overeenkomsten met dat van de middeleeuwen. Het gaat dan om de kruisingsscène in het middelste raam van de koorsluiting, de twaalf apostelen in de hoge ramen van het presbyterium (koor) en de heiligen in de kooromgang. Door de apostelen in het koor krijgt het de connotatie van het Hemelse Jeruzalem (Openbaring 21: 14) Ramen met afbeeldingen van Maria of aan Maria gerelateerde afbeeldingen komen voor in het koor, boven het Maria-altaar en in de transepten. De omgangen in het transept zijn bedoeld voor devotie. Hier bevindt zich de kruiswegstatie met daarboven ramen die gewijd zijn aan Maria. De beelden op de biechtstoelen en de ramen daarboven zijn gewijd aan zonde en vergeving. 2.4.2.2 Het veelvuldig voorkomen van Maria Maria was beschermvrouwe van de parochie. Maar het is ongetwijfeld ook de bedoeling geweest om kerkbezoekers een aandachtspunt voor hun devotie te geven. De gehele kerk is door schenkingen tot stand gekomen. De jezuïeten waren in staat om een programma en gebouw te creëren waar mensen zich comfortabel voelden. Zo comfortabel dat ze bereid waren (forse) schenkingen te doen om zo bij te dragen tot de instandhouding en versiering van de kerk. Bij het schenken zal de schenker uit overwegingen van devotie, al dan niet in overleg met zijn geestelijk raadsman de pastoor aangegeven hebben waaraan hij wilde schenken. Het interieur bestaat dan waarschijnlijk uit een mengeling van wensen van opeenvolgende pastoors en schenkers. Er waren reeds uitgewerkte programma’s aanwezig waaruit men kon kiezen. Deze werden bepaald door de liturgie en devotie. Ook de ateliers zullen met hun aanbod voor een gedeelte bepaald hebben hoe een en ander eruit kwam te zien.114
113 114
Van Dael, 1985, pp. 17-19 Van Dael , 1985, pp. 18-19.
36
2.4.3 De nieuwe doopkapel115 De nieuwe doopkapel was aanvankelijk gesitueerd in de huidig kapel van Onze Lieve Vrouw van Smarten links van de ingang en werd in 1935 gesitueerd in de huidige kapel rechts van de ingang. Het doopvont werd overgebracht uit de oude doopkapel naar de nieuwe, de beelden van Ignatius en Xaverius uit 1879 zijn afkomstig uit de noodkerk en bleven in de nieuwe doopkapel staan. Het bronzen deksel van de doopvont is gemaakt door Jan Eloy Brom, 1934116 en het stenen vont is van architect H. W. Valk (18861973)117. De achtkante vorm van het vont verwijst naar de Doopkapel (1935)
achtste dag, de nieuwe schepping, en symboliseert aldus het nieuwe leven dat aan de gedoopte geschonken wordt. Het deksel is versierd met een viertal voorstellingen, te beginnen met de doop van Christus. Boven Christus zien wij de Geestesduif en de hand van God, die uit de goddelijke wolk steekt en het spreekgebaar maakt (het onderschrift: “Vox de coelis dicens: hic est filius meus dilectus”, verwijst naar Mattheüs 3:17). Aan de andere kant van het deksel bevindt zich een voorstelling van de Geest Gods die over de wateren zweefde (het onderschrift: “spiritus Dei ferebatur super aquas”, verwijst naar Genesis 1:2), een verwijzing naar de bevruchting door de Geest van het doopwater. Boven de duif zweeft op wolken God met een rimpelig voorhoofd en een lange baard. Aan weerszijden van de doop van Christus bevinden zich afbeeldingen. Aan de ene zijde de doop van de Ethiopiër door Filippus (Handelingen 8: 36-39), aan de andere zijde Petrus in het huis van Cornelius (Handelingen 10: 1-48). Bij de doop van de Ethiopiër zien wij hoe hij het boek Jesaja nog in de hand heeft en hoe de middagzon (Handelingen 8:26) aan de hemel staat. Overeenkomstig de tekst in Handelingen staan beiden, Filippus en de Ethiopiër, in het water. Het onderschrift: “descenderunt uterque in aquam et baptizavit eum”, verwijst naar Handelingen 8:38: “Hij liet de wagen stilhouden en ging samen met Filipus het water in en Filipus doopte hem.”. Aan de andere kant van de doop van Christus knielt de Romeinse hoofdman Cornelius voor Petrus, die het spreekgebaar maakt en het bevel lijkt te geven Cornelius en de zijnen te dopen. Het onderschrift: “et iussit eos baptizari in nomine Domini Jesu Christi”, verwijst naar Handelingen 10:48. Boven zijn de huisgenoten van Cornelius te zien: zij spreken in tongen want de gave van de Heilige Geest was over hen uitgestort. 2.4.4 PastoorVon Bönninghausen Deze pastoor was als kapelaan al verbonden aan de parochie. Toen pastoor Jorna vertrok werd hij diens opvolger. Hij is pastoor geweest van 13 0ktober 1918 tot 28 juni 1926. Tussen 1918 en 1926 zijn er vijftien beelden toegevoegd aan zowel het interieur als het exterieur van de kerk (zie bijlage III, inventaris). In het boekwerkje ter gelegenheid van het 115
Bijlage I Rondleiding no. 39. Van Dael, 1985, p. 20, noot 32: Signatuur op deksel, BROM. VLTRAI M.F. MCMXXXIV. 117 Dezelfde Valk was in 1931 verantwoordelijk voor het ontwerp van de pastorie aan de Da Costastraat. Zie Van der Vaart, 2007, p. 153 116
37
Gouden Jubileum van de parochie van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, wordt een verklaring gegeven voor de in de kerk aanwezige beelden: “De edelman gaat prat op de groote helden van zijn voorgeslacht” en zijn levensleuze is: “Niet ontaarden aan de groote gedachte der voorvaderen.” De helden uit het voorgeslacht van den priester-edelman zijn de Heiligen van Gods kerk.’ Het zou de ridderlijke geest van pastoor Von Bönninghausen zijn die hem ertoe bracht de kerk van binnen en buiten met beelden van heiligen te versieren. De beelden waren bedoelt als: ‘leeringen en voorbeelden’ voor de parochianen.118 Ze werden betaald door schenkingen. 2.4.5 Het Heilig Hart beeld 1935 Dit beeld van P.G. Biesiot, een parochiaan, is in het interieur een opvallende verschijning. 119 Het valt op vanwege zijn afmetingen, en is het grootste beeld in de kerk. De gehouwen steen is niet gepolychromeerd en de expressie is anders dan van het overige beeldhouwwerk. Het overige beeldhouwwerk lijkt uit een catalogus te komen. Deze indruk is misschien het gevolg van een bepaalde expressie die het gevolg lijkt van een ‘atelier-classicisme of eclecticisme’ wat aanwezig lijkt in de neogotische beelden. De beelden zijn veelal herkenbaar aan hun attributen maar expressie, vorm en kleding lijken veel op elkaar. Het Heilig Hart beeld is een uitzondering. De wat voorovergebogen houding is typerend. Deze houding komt ook terug in de links onder op de sokkel afgebeelde pastoor A. Vermeulen die een jongetje leidt.120 Het beeld is een geschenk van de Ursulinnen.121
Heilig-Hart-beeld (1935)
Waarom schenkt een vrouwenorde een Heilig Hart beeld aan de parochie en waarom is hier pastoor Vermeulen op afgebeeld? Bij Pastoor Von Bönninghausen wordt vermeld dat de beelden zijn ter lering en voorbeeld. Het begrip Heilig Hart van Jezus wordt in de katholieke kerk gezien als een onderwerp voor mystieke ervaring. Het Heilig Hart van Jezus leidt je naar een mystiek geloof in God net zoals pastoor Vermeulen zijn parochianen leidt.122 2.4.6 De polychromie van de kerk De polychromie dateert uit de periode 1907-1912 en is naar een plan van Stoltefus. In 1892 schreef Johan Thorn Prikker (1868-1932) het volgende: “Er is een nieuwe kerk 118
Parochiebestuur, 1928, pp. 45-46. Bijlag I Rondleiding no. 40. 120 Van Dael , 1985, p. 12. 121 Zie bijlage III inventaris. 122 Zie bijlage V Heilig Hart. 119
38
gebouwd in de Da Costastraat een gewoon ding, maar de wanden van binnen zijn goed. Maar ze willen niet erg de lui, ten eerste omdat ik niet Roomsch ben, en ten tweede vinden ze natuurlijk niets aan mijn werk.” In 1894 heeft hij het idee nog steeds niet uit zijn hoofd gezet: “Ik zal trachten, in het voorjaar de pastoor van de kerk in de Da Costastraat, zien te bewerken om het ding gratis op een van de muren te schilderen. Jammer ik geloof niet dat ze het willen hebben….”123 Brom schrijft in Herleving van de Kerkelijke Kunst in Katholiek Nederland het volgende over Thorn Prikker: “Van zo’n modern kunstenaar midden in zijn crisis kan onmogelijk meer gevergd worden dan zich volledig te verdiepen in zijn taak; en niet alleen was deze individualist in toewijding dadelijk de meerdere van onze geloofsbroeders, maar zijn glasramen voor verschillende katholieke kerken van het Rijnland zouden op den duur bewijzen, hoe zulke wilde inspiraties zich geleidelijk ontwikkelden tot een evenwicht, waardig om de verheven plechtigheden van het heiligdom te helpen dragen.”124 Over de katholieken schreef hij: “De esthetische beschaving steeg bij onze landgenoten sinds ongeveer 1880 met sprongen, terwijl de Katholieken zich lieten afglijden in een lamlendige zelfgenoegzaamheid. Lang nadat Vlaamse primitieven al zuiver afgebeeld hingen in ’t liefste hoekje van menig onrooms huis, bleven wij karikaturen van die meesters aan de kerken leveren.” Brom bekritiseert hier de katholieke kerk om haar conservatisme en neemt het op voor Thorn Prikker. Hij schrijft het volgende: “En mocht de pantheïstische Johan Thorn Prikker vreemd tegenover de leer van de eredienst van de Moederkerk staan, hij vertegenwoordigde toch een geslacht vol nieuwe bezieling, toen hij in 1892 zijn hart voelde opengaan bij het verlangen om de Haagse Jezuïetenkerk te beschilderen. Hoe vaag zijn opvatting ook heten moet, de ernst, waarmee hij zich met heel zijn wezen toelegde op het voorstellen van een Christusfiguur verdient allerlei kerkschilders van beroep tot voorbeeld gesteld te worden.”125 Thorn Prikker heeft niet mogen schilderen in de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk. Met de polychromie van de kerk begon men in 1907 bij het priesterkoor dat volgens een plan van Stoltefus werd beschilderd. De polychromering van het transept en van de rest van de kerk dateert uit de jaren 1911-1912. Zestien jaar later was men nog steeds zeer tevreden: “Zelden zag men eene schildering zoo rustig en zoo stemmig, die tevens al de schoone lijnen van het heerlijke gebouw tot haar volle recht doet komen ...”. Overeenkomstig het middeleeuwse gebruik worden door geschilderde voegen grote steenblokken gesuggereerd (zie de achtergrond van de biechtstoel in paragraaf 2.4.1.9). Met behulp van sjablonen zijn ornamentranden aangebracht. (zie het gewelf bij de afbeelding van het Jozefaltaar in paragraaf 2.4.1.2 en het Heilig-Hart-Altaar in paragraaf 2.4.1.5). De zwikken tussen de bogen in het priesterkoor zijn gevuld met gevleugelde engelenkoppen. In de zwikken tussen de bogen elders in de kerk bevinden zich medaillons126 met heiligen, o.a. 22 jezuïetenheiligen en -zaligen; verder komen ook de ‘angeluscustos’ (beschermende engel des heren) en ‘SS. puer Jesus’ (het aller heiligste kind Jesus)127 voor. Boven de bogen 123
Van Dael, 1985, pp. 12-13. Brom, 1933, p.310. 125 Brom, 1933, pp. 309-310. 126 Bijlage I Rondleiding de beschrijving van de medaillons op het einde van de bijlage. 127 SS: Sanctissimus betekend zeer heilig. 124
39
loopt een tekstband waarin Maria verheerlijkt wordt.128 AI is de schildering op zichzelf van matige kwaliteit, zij misstaat niet omdat zij kleur en warmte geeft aan het inwendige van het gebouw. 2.4.7 Nabeschouwing Thorn Prikker schrijft dat hij zal trachten de pastoor van de kerk te bewerken. Van Dael schrijft dat de versiering van de kerk bepaald werd door het aanbod van de ateliers, de keuze van de pastoor en de toevallige wensen van schenkers.129 Ikzelf denk - gelet op de aantekeningen in het Registrum memoriale130 - dat ook het kerkbestuur zeker invloed gehad heeft. De inrichting van de kerk is een proces geweest van jaren. En de kritiek van Brom wat betreft het conservatief zijn is zeker niet ten onrechte. Opmerkelijk is het immers dat de jezuïeten een leidende rol hadden in de contrareformatie. Vervolgens in 1814 en de periode daarna herwonnen ze hun enorme populariteit na 40 jaar verboden te zijn geweest. Uiteindelijk gingen ze zich aan het eind van de 19de en begin van de 20e eeuw conservatief opstellen. Misschien is deze gedachte ook niet terecht. Het is aannemelijk dat de keuzes bepaald werden door het aanbod van de ateliers, pastoors, schenkers en kerkbestuur, die allen beïnvloed zullen zijn door de liturgie en (persoonlijke) devotie. Het is wellicht deze combinatie die ervoor gezorgd heeft dat men een conservatieve koers aanhield. En dit is ook begrijpelijk, het was immers in jaren niet zo goed gegaan met de kerk als rond 1900 en waarom zou je dan zaken en inzichten veranderen. Het middeleeuwse idee van een kerkgemeenschap bleek rond 1900 net zo goed te werken als in de middeleeuwen. Nu duidelijk is wat er allemaal gerealiseerd is door middel van giften en de inzet van pastoor en parochianen, rijst de vraag wat de drijfveer van deze mensen was. Het gebouw en inventaris in ogenschouw nemend is er een enorme prestatie geleverd. Om zicht te krijgen op bovenstaande vraag is er hoofdstuk 4, ‘Hervormingen’ dat het historisch kader behandelt en hoofdstuk 5 ‘Bouwen in de negentiende eeuw’ dat het theoretisch kader behandelt. 2.5 Restauratie van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk 2.5.1 Van 1974 tot en met 1982 In deze periode is incidenteel het hoognodige onderhoud gepleegd, gedeeltelijk met subsidie van rijkswege. In 1974 werd het bouwwerk op de Rijksmonumentenlijst geplaatst.131 In 1980 berichtte het Ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschap dat voorlopig geen subsidie voor restauratie mogelijk was. In onderling overleg is toen besloten tot een noodherstel van de daken, hetgeen in de jaren 1981-1983 plaats vond. Pas in de jaren 1984-1986 zijn volledige restauratie plannen ontwikkeld, waarvan Fase I het herstel was van de dakbedekking van torens en daken. In 1988 is in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Gemeente Den Haag het gehele plan herzien, hetgeen resulteerde in de aanpak van Fase II A en II B. Deze omvatte onder meer werkzaamheden aan de voorgevel, de twee zijkapellen en torens. De werkzaamheden bestonden uit het uitslijpen en inmetselen van stenen aan gevels en torens en het vernieuwen van het 128
Van Dael, 1985, p. 20, noot 34: “Tu gloria tu laetitia Israel tu honorifi- centia populi nostri tu advocata peccatorum” (linker schipwand), vgl. de tussenzang van het feest van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, 8 dec; “tota pulchra es Maria et macula originalis non est in te” (rechter schipwand), vgl. tussenzang 8 dec.; “Maria mater gratiae dulcis parens clementiae tu nos ab hoste protege et hora mortis suscipe” (linker transeptarm); “omni die dic Mariae mea laudes anima ejus gesta ejus festa cole devotissima” (rechter transeptarm). 129 Van Dael, 1985, pp. 18-19. 130 Haags Gemeente Archief, BNR, 1044, doos 7. 131 Groots Neogotiek, 1995, p. 3.
40
voegwerk. Verder ging het bij de torens om herstel van kap en vloerhout, balken en trekstaven, klokkenstoel, uurwerk en wijzerplaten, lood en koperwerk en over het gebouw verspreid het herstel van luiken en dakkapellen. Daarnaast ging het om herstel van brugstaven in de gotische ramen, van het glas in lood en van herstel van lood- en koperwerk. In december 1992 is fase IIA en B afgesloten. 2.5.2 1993 In maart 1993 werd door de Rijksdienst, gemeente en bisdom een financieringsplan voorgesteld voor restauratie Fase III en IV, waarmee de restauratie van het gebouw voltooid werd, binnen een tijdsbestek van twee jaar. Gerestaureerd zijn de gevels en glas in lood vensters rondom de kerk, en het volledige interieur. Omdat er in het interieur bij de restauratie van de polychrome beschilderingen op de muren en gewelven gebruik werd gemaakt van geavanceerde computertechniek heeft het ministerie van Economische Zaken een innovatie subsidie gegeven. Het interieur van de kerk kenmerkt zich ondermeer door de repeterende schilderingen op het stucwerk. Voorheen werden dergelijke schilderingen hersteld met een zinken mal in de vorm van het repeterend element. De restauratie werd als volgt uitgevoerd. De sjabloonschilderingen werden in hun huidige staat en in kleur vastgelegd met een fotocamera door het bedrijf Rescura. Deze gegevens werden gedigitaliseerd en opgeslagen in een voor de computer leesbaar geheugen. Daarna werd met een wiskundig computerprogramma zowel de originele vorm als de kleur gereconstrueerd. Met behulp van geavanceerde beeldbehandelingstechnologie werden foliestroken gemaakt die exact passen op de oorspronkelijke schilderingen. Met deze gegevens werd een sjabloonsnijmachine aangestuurd, die de patronen uit plakfolie sneedt. De plakfolie is flexibel, omdat het zowel op rechte als gebogen vlakken moest worden aangebracht. Voor elke kleur werd een apart sjabloon gesneden. Tenslotte werd het plakfolie met speciale lijm op de reeds gerestaureerde ondergrond aangebracht en met een roller werden de sjablonen ingekleurd. Voordelen van dit systeem zijn de mogelijkheid van het volledig documenteren en archiveren van de sjabloonschildering en het machinaal snijden van de sjablonen. De door Rescura bedachte techniek bracht de restauratie tijd aanzienlijk terug.132 Aan de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, die klaar was in 1996, is een bedrag van zes miljoen gulden besteed.
132
Groots Neogotiek, p. 13 en Nieuwsbrief RDMZ nr. 6 1995 aanwezig bij de dienst monumentenzorg Den Haag.
41
HOOFDSTUK 3 De Teresia-van-Avilakerk
3.1 Beeldbeschrijving Teresia-van-Avila-kerk 3.1.1 De Teresia-van-Avila-kerk Deze kerk is een driebeukige Waterstaatskerk. Zij is gebouwd aan het Westeinde 12 te Den Haag, aan de binnenplaats achter de poort van de voormalige Spaanse ambassade. De kerk is gebouwd in een neoclassicistische stijl naar ontwerp van Tieleman Franciscus Suys. Deze werd te Oostende geboren op 1 juli 1783, en overleed te Brugge op 11 juli 1861. De bouw vond plaats van 1839-1841. Deze kerk werd gebouwd ter vervanging van de in 1649 geopende en in 1807 tot statie133 verheven kapel van de Spanse legatie.134 De gepleisterde bakstenen voorgevel bestaat uit een 2.50 meter hoog samengesteld basement. Aan weerszijden van het middenrisaliet bevinden zich in het samengesteld basement twee toegangsdeuren. Boven deze toegangsdeuren op het basement bevinden zich zes pilasters. Op de twee buitenste hoeken gekoppelde pilasters (vier in totaal) en tegen het middenrisaliet, aan weerszijden een pilaster (twee in totaal). Op de onderstaande foto zijn niet alle pilasters te zien. Tussen de halfzuilen in boven de twee zijdeuren nissen met een korfboog waarin beelden staan van Lucas en Johannes.135 De gekoppelde halfzuilen dragen een architraaf, fries en kroonlijst met daarop aan weerszijden van het timpaan een muurvlak met pilasters waarin twee schijnnissen bekroond door korfbogen met daarop een kruis. Aan de rechter en linker kant van de schijnnissen bevindt zich een voluut.
Teresia-van-Avila-kerk: façade
Het samengestelde basement wordt in het middenrisaliet onderbroken door een trappartij met een dubbele toegangsdeur bekroond door een architraaf met consoles. Boven de architraaf een nis met korfboog waarin een beeld van Christus Koning geplaatst is.136
133
Een Statie is een parochie in opbouw. Rosenberg, 1972, p. 129. 135 Van Dael, 1992, p. 22. 136 Van Dael, 1992, p. 22. 134
42
Het middenrisaliet heeft op het samengestelde basement aan weerszijde paarsgewijs geplaatste halfzuilen, deze dragen een hoofdgestel naar klassiek voorschrift met een architraaf, fries en kroonlijst volgens voorgeschreven verhoudingen. Hierop staat een timpaan met fronton. Hierboven naar achter verspringend op gelijke hoogte met de aan weerszijden van het middenrisaliet terugwijkende muren het onderste gedeelte van de klokkentoren die deel uitmaakt van de voorgevel. Het onderste gedeelte van de klokkentoren wordt aan weerszijden geflankeerd door vier voluten. twee boven elkaar aan iedere zijde. Het midden gedeelte wordt geaccentueerd door twee horizontale lijsten met daarboven een in het stucwerk aangebrachte cirkel. Boven de cirkel is er nog een lijst die de voorgevel bekroont. Boven deze lijst begint de klokkentoren die bestaat aan vier zijden uit een basement waarop een rechthoek met daarin een halfrond galmgat. Aan weerszijden van het galmgat twee paar pilasters. Deze pilasters dragen een architraaf, fries, timpaan en fronton en vormen de bekroning van de toren. 3.1.2 De zijkanten en de achterkant Met uitzondering van de voorgevel zijn de muren van de kerk van ongepleisterde baksteen met daarin rondboogvensters. Het dak heeft een flauwe hellingshoek met daaronder een bakgoot. Aan de achterzijde tegen het koor aan is onder hetzelfde dak de pastorie ondergebracht.
Teresia-van Avila-kerk: zijkant137
3.1.3 Beschouwing De katholieken lieten in de eerste helft van de negentiende eeuw kerken bouwen waarvan de architectuur eigentijds was. Zij hadden zich nog niet in een eigen, neogotische bouwstijl teruggetrokken. Dit gebeurde pas ten volle na 1853, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Toen werd de neogotiek een bij uitstek rooms katholieke aangelegenheid. Maar 137
Brom,1933, p. 58.
43
in de eerste helft van de negentiende eeuw bouwden zij in de stijl die destijds als representatief gold, en niet alleen werd toegepast voor openbare burgerlijke gebouwen, zoals stadhuizen, maar ook voor kerken, protestantse en katholieke. De Teresia-van-Avila-kerk in Den Haag is een Rijksmonument en staat op de lijst van de Top 100 der Nederlandse UNESCO-monumenten.
Teresia-van-Avila-kerk: façade
De Il Gesù-kerk te Rome (Santissimo Nome di Gesù)
Teresia-van-Avila-kerk (lithografie)
Bij een vergelijking van de drie afbeeldingen valt op dat bij de Il Gesù en de lithografie (gedateerd 1841) van de Teresia-van-Avila-kerk138 rechthoekige halfzuilen zijn gebruikt. Bij de bovenstaande foto van de facade van de Teresia-van-Avila-kerk zijn de middelste vier halfzuilen halfrond en de overige rechthoekig. In 5.2.5 wordt de vergelijking van deze twee kerken verder behandeld.
138
Bongaerts, 1866, pp. 28-129.
44
3.2 Biografie Tilleman François Suys Tilleman François Suys139 is een invloedrijke architect uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij was Vlaming van geboorte en vooral in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk het tegenwoordige België actief. Via zijn vader kwam hij in aanraking met het bouwvak en rond 1800 liet hij zich inschrijven aan de Academie voor Schone Kunsten in Brugge. De opleiding stond onder toezicht van Joseph F. Van Gierdegom. Na zijn opleiding in Brugge bekwaamde Suys zich aan de Ecole Spéciale de Peinture, Sculpture et Architecture, de latere Ecole des Beaux-Arts in Parijs. Zijn praktijklessen volgde hij in het atelier van C. Percier (1764-1838) en P.F.L. Fontaine (1762-1853) twee toonaangevende architecten van het Empire. Deze stijl zou vaak in het werk van Suys voorkomen. In 1812 won Suys de Grand-Prix d’architecture. Tijdens zijn verblijf in Parijs ondervond Suys ook de invloed van de rationele, sobere en van alle symboliek ontdane ontwerpmethode van J.N.L. Durand, leraar aan de Ecole Polytechnique. De gewonnen Grand-Prix d’Architecture hield in dat hij op kosten van de Franse staat de overblijfselen van de klassieke oudheid in Rome kon bestuderen. Na de val van Napoleon in 1815 raakte Suys zijn beurs kwijt. Via J.G. Reinhold benaderde hij koning Willem I. Deze gaf hem een jaarlijkse toelage en als voorwaarde werd gesteld dat hij zijn talent in dienst van het vaderland zou stellen. Eind 1816 en begin 1817 ondernam Suys een reis naar Sicilië en onderweg deed hij Pompeï en plaatsen in Calabrië aan. In 1818 bevond Suys zich weer in Parijs waar hij samen met de Fransman Louis-Pierre Haudebourt (1788-1849) een boek over de twee Palazzi Massimi te Rome (gebouwd 1532-36 door Baldassare Peruzzi) uitgaf. Deze publicatie zou later door veel Belgische architecten geraadpleegd worden. Ook in Suys’ eigen werk zouden later nog vaak elementen hieruit voorkomen. In januari 1820, werd hij benoemd tot zesde directeur, dit wil zeggen hoofddocent bouwkunst, aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en vestigde zich aan de Herengracht. In Utrecht werkte hij aan het herstel aan de Dom. Suys werd op 13 mei 1825 architect van de Belgische koning in Brussel. Na de scheiding van de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden bleef Suys in Brussel. Bij de straatgevechten in 1830 werd zijn huis door brand verwoest waarbij het merendeel van zijn tekeningen verloren ging. Vanaf 1835 gaf hij ook les aan de Brusselse Academie voor Schonen Kunsten en in 1845 werd hij lid van de Belgische Academie in de Classe des Beaux-Arts. Als leraar leidde hij hier architecten op die in de tweede helft van de negentiende eeuw in België, met name in de hoofdstad, toonaangevend zouden worden, zoals Poelaert, Cluysenaar en Byaert. Suys leidde herstelwerkzaamheden aan middeleeuwse gebouwen in Brussel. Voor Nederlandse opdrachtgevers leverde Suys vanuit Brussel tussen 1837 en 1843 de ontwerpen voor een viertal katholieke kerken. De eerste, de Mozes-en-Aäronkerk (18371841) bevat een aantal elementen waarmee Suys al tijdens zijn opleiding in aanraking was gekomen. Het front heeft buiten een klassieke portico met vier ionische zuilen en fronton, twee torens die in detaillering teruggrijpen op de Italiaanse renaissance. De zuilen in het interieur die het middenschip van de zijbeuken scheiden, dragen gestuukte (houten) gewelven en bezitten Korintische kapitelen naar het voorbeeld van de van de portico van het Pantheon in Rome. Twee ander kerken, de Teresia-van-Avilakerk en de Haarlemse St. Anthonius van Paduakerk (1843-1844) zijn veel eenvoudiger en kleiner, evenals de nu verdwenen Boskantkerk (1843-1846) eveneens in Den Haag.
139
Deze biografie is gebaseerd op Faber, 1988.
45
De Brusselse St. Jozefkerk (1842-1849) vormt een hoogtepunt onder Suys’ kerken, Deze kerk toont namelijk, net als de Mozes-en-Aäron, zijn ec1ectische benadering van het classicisme, waarbij elementen van geheel verschillende herkomst gecombineerd worden. Bovendien biedt de St. Jozef-kerk een aardige ‘samenvatting’ van zijn andere kerken; zo is de opzet met twee torens duidelijk gelijk aan die van de Mozes-en-Aäronkerk, terwijl de combinatie van de ronde portaalnis, de gekoppelde zuilen ter weerszijden, en de voluten met de aedicula tussen de torens, opvallende overeenkomst met de compositie van de voorgevel van de Teresia-van-Avila-kerk vertoont. In het werk van Suys is al met al een duidelijke stijlontwikkeling waar te nemen. Na het nog sterk op het Frankrijk van Lodewijk XVI gerichte classicisme uit zijn Brugse periode, maakt hij in Parijs ook kennis met de recentere empire-stijl. In Rome volgt daarna de confrontatie met de klassieke Oudheid zelf, en de Italiaanse renaissance. Zijn ontwerpen zijn vooreerst sober, waarbij hij nog geen elementen uit diverse stijlperiodes vermengt. Later brengt hij in dit opzicht meer variatie aan in zijn ontwerpen, en vult deze tevens aan met op de barok geënte elementen, zodat we kunnen spreken van een soort ‘eclectisch classicisme’. Los van deze ontwikkeling gebruikt Suys gotische vormen bij het restaureren en verbouwen van middeleeuwse monumenten. Nadat hij zich wegens ziekte heeft teruggetrokken op het landgoed Muyncke van zijn schoonzoon in Wingene nabij Brugge, overlijdt Suys op 13 juli 1861. 3.3 Bouwgeschiedenis van de Teresia-van-Avila-kerk 3.3.1 Financiering en bouwgeschiedenis van de Spaansche kapel In 1592 werden op verzoek van twee seculiere priesters enkele jezuïeten naar de noordelijke Nederlanden gezonden. Hier was ten tijde van de beginnende protestantisering van deze gebieden een groot tekort aan priesters ontstaan. Onder de paters die in 1592 als missionarissen werden uitgezonden bevond zich onder anderen Cornelis Duijst, die officieel in Delft vertoefde, maar vanuit deze plaats ook Den Haag bezocht.140 Vanaf 1608 woonden en werkten er ook jezuïeten in Den Haag. Een aantal van hen was afkomstig uit de zuidelijke Nederlanden. De paters hadden een kerkje gelegen tussen de Nobelstraat en de Juffrouw Idastraat. Het kerkje had in beide straten een ingang.141 In deze statie waren sinds 1627 twee paters van de Societas Jesù werkzaam.142 De seculieren (niet tot een orde of congregatie behorende) werkten vanuit hun statie in de oude Molstraat. Bovendien hadden de ambassades van de katholieke landen hun kapellen ook voor de Haagse katholieken opengesteld.143 In 1617 zijn de gezanten van de koning van Frankrijk en de Venetiaanse Republiek begonnen hun kapellen voor het publiek open te stellen.144 In 1648 werd de vrede van Munster gesloten en daarmee de zelfstandigheid van de Nederlandse provinciën erkend. Antonie Brun, die de traktaten van Munster namens de koning van Spanje mede getekend had, werd de ambassadeur van Spanje in Nederland. 24 juni 1649 hield hij zijn intocht in den Haag.145 De ‘Spaanse kapel’ aan het Westeinde werd in 1649 geopend.146 Thomas Crom (1601-1676) afkomstig uit Brussel trad in 1649 op als jezuïetenkapelaan van Brun.147 Brun overleed in 1654 ten gevolgen van de pest en werd opgevolgd in 1655 door Don Estéban de Gamara die de Belgische jezuïet pater Franciscus 140
Van Dael, 1992, p. 3. Bongaerts, 1866, p. 42. 142 Albers, 1916, p. 24. 143 Van Dael, 1992, p. 3. 144 Albers, 1916, p. 31. 145 Albers, 1916, p. 37. 146 Albers, 1916, p. 35. 147 Albers, 1916, p. 38. 141
46
Baes (1615-1670) als aalmoezenier aanstelde.148 De priesters die verbonden waren aan de Spaanse ambassade, waren doorgaans jezuïeten.149 De Spaanse gezant, Don Emmanuel Francesco de Lyra, kocht in 1677 het prestigieuze laatmiddeleeuwse Huis van Assendelft aan de overkant van het Westeinde, sindsdien het Hof van Spanje geheten, op de plek waar nu het veilinghuis Glerum gevestigd is. Tussen 1680 en 1690 bouwde men boven het koetshuis annex paardenstal, rechts van het huis van de gezant een kapel, op de plaats waar de vestibule van de huidige kerk ligt.150 De indeling van de oude ‘Spaanse Kapel’ leek in bepaalde opzichten op die van de huidige kerk. Het was een rechthoekige ruimte, met aan weerszijden galerijen. Achterin was het zangkoor. De galerijen en het zangkoor werden gedragen door zuilen. Onder de galerijen bevond zich aan weerszijden een altaar. Rechts van het hoofdaltaar, achter het rechter zijaltaar, lag de sacristie. Links van het hoofdaltaar was een aparte ruimte voor de ambassadeur. Hierboven en boven de sacristie bevonden zich de ruimtes voor de ‘nobelen’ of de ‘aanzienlijken’. Ook in de huidige kerk bevinden zich aan weerszijden van het hoofdaltaar achter de zijaltaren, twee ruimtes boven elkaar. Mannen en vrouwen zaten gescheiden. Op de galerijen en in de zijschepen zaten de mannen, in het middenschip de vrouwen.151 Welk meubilair de kapel in 1682 bezat, is moeilijk te bepalen. De preekstoel en ander meubilair schijnen geleverd te zijn door de gebroeders Verbruggen te Antwerpen.152 Verder waren er 28 zilveren kandelaars, een missaal met zilveren beslag waarop het meesterlijk gedreven wapen van Spanje prijkt, een miskelk, een monstrans, en een zilveren wierookvat in 1720 geschonken door markies Beretti Landi, gezant van Spanje. Dit alles getuigt van de bloei van de Spaanse kapel en van de vrijgevigheid van de Spaanse gezanten. Deze voorzagen niet alleen de kapel van al het nodige, maar ook de kerkkas. Jammer genoeg zijn de oude rekeningen niet meer aanwezig. De oudste is van 1767 en zij sluit met een batig saldo voor een voor die tijd aanzienlijk bedrag van f 18.235.10. Hieruit kan men concluderen dat in het onderhoud van de paters en andere geestelijken ruimschoots werd voorzien Jacob de Riemer schetst in zijn Beschrijving van ’s Gravenhage de situatie in 1730. Er waren toen in den Haag vier katholieke kerken: één in de Oude Molstraat, bediend door een wereldheer (geestelijke die niet tot een orde behoort), de jezuïetenkerk in de Nobelstraat, de kerk van de Jansenisten in de juffrouw Idastraat, en verder nog een statie in de Assendelftstraat. De kerk in de Nobelstraat was overigens sinds 1708 gesloten, omdat de jezuïeten toen Holland moesten verlaten. Het kerkje zou niet meer als zodanig gebruikt worden.153 Daarnaast waren er de ambassadekapellen. De Spaanse Kapel werd nog steeds door een jezuïet bediend. Iedere dag was er een preek in de ‘Neederduitsche taale’. Mensen van binnen en van buiten de stad bezochten de kerk. De ruimte was soms zo vol dat men tot buiten toe stond en knielde. Volgens een gids genaamd de Korte en beknopte beschrijving van ’s Graavenhaage uit 1767 te Amsterdam is sprake van drie Roomschgezinde kerken: een in de Oude Molstraat, een in de Assendelftstraat en de Jansenistenkerk. De gesloten kerk van de jezuïeten in de Nobelstraat wordt niet meer genoemd. Ook waren er kerkdiensten bij diverse ambassadeurs. Over de Spaanse ambassadekerk meldt de gids het 148
Albers, 1916, pp. 41-42. Van Dael, 1992, p. 3. 150 Van Dael , 1992, p. 3, en Bongaerts, 1866, p.41. 151 Van Dael , 1992, p. 4. 152 Albers, 1916, p. 76. 153 Van Dael , 1992, p. 4. 149
47
volgende: “De kerk van den Spaanschen Ambassadeur, in ’t West-einde in ’t Hof van Spanje, heeft een zeer grooten toeloop”.154 De decreten van Karel III van Spanje, uitgevaardigd in 1767, waardoor het de jezuïeten niet meer was toegestaan in Spanje te verblijven, brachten een einde aan de aanwezigheid van de Paters aan de Spaanse ambassade. Anderen namen hun plaats in. Een hiervan was de seculiere priester Franciscus Jacobus Raynal, een vluchteling uit Frankrijk die in 1801 hoofdkapelaan werd.155 Lodewijk Napoleon verplaatste in 1807 de regeringszetel naar Utrecht, waardoor de Spaanse ambassade leeg kwam te staan. De ambassadekapel werd een statie, Raynal haar eerste pastoor. Voor de financiering van de statie bleef men afhankelijk van Spanje.156 De inlijving van Holland bij Frankrijk door Napoleon in 1810 maakte de ambassades overbodig. Spanje verkocht dan ook in 1811 het ambassadegebouw, inclusief de kerk, die werd gesloten. Een document gedateerd 21 juni 1811 verklaart dat de kapel, de stallen en de tuin bekend onder de naam Hof van Spanje voor f 20.000,- verkocht zijn aan Petrus Judocus van Oosthuyse, heer van Rijsenburgh. Pastoor Raynal en pater van Lathem bleven in stilte de mis doen.157 In 1816 ging op aandringen van de gelovigen de kerkdeuren weer open. Op zijn verzoek kreeg Raynal in 1817 een jezuïet als medewerker. In 1822 stierf Raynal. Hij werd als waarnemend pastor opgevolgd door de wereldheer Charles Sulpice Flament, eveneens een vluchteling uit Frankrijk. Zijn hoofdbaan was die van bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Daarom kon hij er niet veel bij doen en geen definitieve pastoorsbenoeming aanvaarden. Weldra werd de jezuïet Joannes Cörvers benoemd tot pastoor. Voortaan zou de kerk uitsluitend door jezuïeten bediend worden. Tot 1832 was de vrouwe van Oosthuyse, eigenares van het hof en de kerk. Zij verkochtt het voor f 35.000.- en een huurprijs van twee jaar aan ridder L.J.J. Gilles te Antwerpen, die de kerk aanvankelijk in 1832 in bruikleen gaf en op 27 november 1838 schonk aan de statie.158 In 1833 kwam Gerardus Elsen naar de Teresia-parochie. In 1836 volgde hij Cörvers op als pastoor. Elsen werd de bouwheer van de huidige Teresia.159 3.3.2 Een nieuw kerkgebouw Intussen was de oude kapel van de voormalige Spaanse ambassade veel te klein geworden. Onder pastoor Cörvers dacht men al aan een nieuwe kerk op de plaats van de Spaanse Kapel, of aan De Laan (tussen het Westeinde en de Prinsengracht) of heel ergens anders. Pastoor Elsen zou het plan realiseren. Van 26 september 1836 dateert een gedrukte ‘Uitnoodiging tot Vrijwillige Bijdragen voor het bouwen eener Nieuwe Kerk ten behoeve van de R.K. gemeente in het Westeinde te ’s Gravenhage’. Deze oproep verscheen ook in het Frans. De Nederlandse versie begint met de constatering dat “(…) het thans bekrompen en in vele opzichten gebrekkig kerkgebouw niet meer voldoet (…)”. Alleen maar een vergroting wordt van de hand gewezen. Er blijft niets anders over dan het “(…) daarstellen van ene geheel nieuwe Kerk”.160 154
Van Dael , 1992, p. 4. Van Dael , 1992, p. 4. 156 Albers, 1916, pp. 142-144. 157 Albers, 1916, p. 145. 158 Albers, 1916, p. 168, en Bongaerts, 1866, p. 122. 159 Albers, 1916, p. 169. 160 Van Dael , 1992, p. 4. 155
48
De kerk moest aan De Laan komen te liggen. Het ontwerp was van de bekende architect Tieleman Franciscus Suys uit Brussel. De overheid reageerde negatief op dit plan. Er stond al een remonstrantse kerk vlakbij in de Assendelftstraat. Wel kwam in 1838 een brief van de directeur generaal voor de zaken van de ‘Roomsch Katholijke Eeredienst’, die de mededeling bevatte dat de koning er in bewilligde dat een “verbouwing en vergrooting der kerk” zouden plaats vinden. Van het rijk was echter geen subsidie te verwachten.161 Het werd een geheel nieuwe kerk. In 1839 begon men achter de nog bestaande oude kapel eerst het priesterkoor, vervolgens het schip te bouwen. In 1840 was men hiermee klaar. Zitplaatsen in het ruw voltooide gedeelte werden verhuurd en verkocht waarmee de lasten van de bouw werden verlicht.162 Daarna werden het oude koetshuis, annex paardenstal met de kapel daarboven afgebroken en volgde de rest van de kerk. De vestibule en de voorgevel staan precies op de plaats van de oude ambassadekerk. Op 13 oktober 1841 werd de kerk ingewijd.163 Aanvankelijk was het gebouw vrij leeg. Het hoogaltaar was aanwezig en het overige meubilair had vooralsnog een provisorisch karakter. Naar gelang er geld was werd er iets definitiefs aangeschaft. Na de kerkwijding moest de pastoor opnieuw gaan bedelen, nu om het gebouw van passend meubilair beelden enzovoorts te voorzien. In de Teresia-parochie werd met het oog op het laatste in 1843 een aparte vereniging opgericht. Het doel was tweeledig, blijkens de titel van een gedrukt boekje uit dat jaar: Godsdienstige vereeniging opgerigt in de H.Theresia-kerk, zoo te versiering derzelve als tot rust harer afgestorvene leden.164 3. 4 Beeldbeschrijving van het interieur van de Teresia-van-Avila-kerk 3.4.1 Het interieur De kerk is een driebeukige neoclassicistische hallenkerk met gemetselde en gepleisterde Ionische zuilen en gepleisterde houten gewelven met ribben.
Teresia-van-Avila-kerk: Interieur
Door de hoge plinten onder de zuilen wordt de ruimtewerking minder door de bankenrijen bedorven.165 Verder worden hierdoor de lange iele zuilen visueel verkort wat de 161
Van Dael , 1992, p. 4. Albers, 1916, p. 184. 163 Van Dael, 1992, p.6. 164 Van Dael, 1992, p.11. 165 Van Dael, 1992, p. 7. 162
49
verhoudingen ten goede komt. De neobarokke inventaris is integraal bewaard. Het neobarokke hoogaltaar is uit 1841 en volgens de auteur P. Albers door Charles Geerts te Leuven166, die in 1849 ook de preekstoel leverde, vervaardigd.167 In het bestek is te lezen dat de zuilen van het altaar van hout zijn168 dat vervolgens gemarmerd is. Het houten tabernakel uit 1841 is een ontwerp van T.F. Suys en pas later gemarmerd. Hiervoor is later een nieuw (metalen) tabernakel geplaatst.169 In 1843 leverde Charles Geerts de houten beelden van Maria en Teresia die zich bevinden aan weerszijden van het hoogaltaar, en de vier engelhoofden voor de consoles waarop deze beelden staan.170 In 1844 leverde Lambert Joseph Mathieu (1804-1861) het grote altaarstuk voorstellende Christus aan het kruis. Het orgel (1851) is van de hand van de Mechelse orgelbouwer Francois Bernard Loret.171 De orgelkast is versierd door Charles Geerts; tussen 1852 en 1854 vinden betalingen aan hem plaats voor beeldhouwwerk aan de orgelkast.172 De kruiswegstatie 1871-1873 is van de hand van de Hilversumse schilder Anton Brouwer (1827-1908) Het Heilig Hartbeeld (1875) achter in de kerk is van de hand van Frans Vermeylen, een leerling van Charles Geerts. Nagenoeg dezelfde expressie van de Christus onder de preekstoel vindt men terug in het Heilig Hartbeeld. De volle ronde gelaatstrekken van het beeld van Vermeylen, uitgevoerd in wit, gepolijst marmer, zijn nog zachter dan die van het beeld van Geerts, waar de hardheid van het stugge, donkere eikehout nog herkenbaar is. De volle ronde gelaatstrekken lijken beïnvloed te zijn door de neogotiek.173 3.4.2 De beide zijaltaren De zijaltaren zijn uit 1871 en in neoclassicistische barokke stijl uitgevoerd. Pastoor Elsen wilde dat de altaren in overeenstemming zouden zijn met de stijl van het hoogaltaar. In november schreef hij aan zijn provinciale overste: “Men is in de heilige Teresia druk bezig het nieuw klein altaar van den Heilige Ignatius. Patroon dezer kerk daar te stellen. Ik heb het goed vertrouwen, dat het zeer goed voldoen en in harmonie met het hooge altaar zijn zal”.174 Pastoor Elsen kan dit gewild hebben om persoonlijke redenen maar in de Nederlandse synode uit 1865 de ‘Acta et Decreta Synodi Provincialis Ultrajectensis’, werd bepaald dat bij het herstellen of vergroten van een heiligdom de verandering altijd uitgevoerd moest worden “(…) met het oog op de trant of stijl van het gebouw”.175 Het linkerzijaltaar (1870-1871) is van hout en marmergeschilderd. Het is identiek aan het rechter zijaltaar en vervaardigd door Jean A. Oor (1828-1910) te Roermond. Het marmeren beeld van de Onbevlekte Ontvangenis in het midden is vervaardigd door Frans Stracké (1871). Het jozefbeeld was actueel: in het jaar van vervaardiging werd Sint Jozef tot patroon van de kerk uitgeroepen. Bovendien werd in dit jaar in Den Haag de Jozefparochie opgericht.176 166
Van Dael, 1992, p. 23 noot 41. Van Dael, 1992, p. 14, Ook bij Van Dael, 1992, p.22: In de rekeningen staat 1841 hoogaltaar, marmer Tieleman Franciscus Suys (Brussel), 2651 francs, en 1841m hoogaltaar: tabernakel, marmergeshilderd hout, T.F. Suys, 2074 francs. 168 Van Dael, 1992, p. 6. 169 Van Dael, 1992, p. 4. 170 Van Dael, 1992, p. 11. 171 Van Dael, 1992, p. 15. 172 Van Dael, 1992, p. 15. 173 Van Dael, 1992, p. 17. 174 Van Dael, 1992, p.16 175 Brom, 1933, p. 318. 176 Van Dael, 1992, p. 16. 167
50
Het rechterzijaltaar (1871), met een beeld van Iganatius, is eveneens van Oor. De gipsen Xaverius en Canisius (1871) zijn van Johann Theodor Stracké (1817-1891). Petrus Canisius was in 1865 zalig verklaard. Het plaatsen van zijn beeltenis sloot aan bij de kerkelijke actualiteit.177
Teresia-van-Avila-kerk: rechter zijaltaar (1871)
3.4.3 Bestellingen en decoratieve uitbreidingen Bestellingen deed men tot het einde van de negentiende eeuw in België, ondanks het feit dat er in de tweede helft van de negentiende eeuw genoeg ateliers in Nederland waren. Zo komt de communiebank, die dateert van 1898, uit het atelier van de gebroeders Van Mierlo in Borgerhout (Antwerpen).178 Tot in de twintigste eeuw is men doorgegaan met de decoratie van de kerk in de stijl van het gebouw, getuige de apostelglazen uit 1916-1920. Deze passen volkomen bij de architectuur en de inventaris. Ze zijn dan ook volstrekt onmiddeleeuws. In de middeleeuwen gebruikte men kleine stukken gekleurd glas en werden details met grisaille verf aangegeven. Sinds de renaissance echter worden de voorstellingen met transparante emailverven en grisaille op het blanke glas aangebracht. Dit laatste is hier gebeurd. Er is nauwelijks gekleurd glas gebruikt. Typerend is het zilvergeel, dat men in de renaissance veel tegenkomt. De apostelen zijn in barokke ‘aediculae’ geplaatst. Blijkens een bewaard gebleven notitie is hier zelfs sprake van Vlaamse barok. De ramen zijn van het atelier van Van Straaten.179 Ook het altaargerei heeft men bewust in de stijl van de kerk gehouden.
177
Van Dael, 1992, p. 16. Van Dael, 1992, p. 17, Brom, 1933, p. 53, Brom verwijst in zijn noot naar Chr, Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers…, deel 1, Amsterdam 1858, p. 311, en Albers, 1916, p. 76. 179 Van Dael, 1992, p. 17. 178
51
Men heeft kunstwerken laten maken tot in de twintigste eeuw in de stijl van de kerk, de meeste afkomstig uit België. Dit laatste is, zeker voor wat betreft de eerste helft van de negentiende eeuw, niet uitzonderlijk. In Nederland bestond in het begin van de negentiende eeuw geen grote beeldhouwtraditie. Er waren ook geen instituten voor scholing van beeldhouwers. Het was dus normaal dat men de inventarisstukken uit België betrok, waar een gevestigde traditie was. Hier bestonden verschillende academies, onder ander te Antwerpen en Leuven. Hier bevonden zich ook ateliers, waar veel gezellen en leerlingen werkzaam waren. De meeste uit België geïmporteerde beelden waren geïnspireerd op de achttiende-eeuwse Vlaamse barok De neobarokke sculptuur herinnerde de katholieken aan de triomfantelijke stijl van de Contrareformatie.180 Wat de Teresia-van-Avila-kerk betreft heeft het ook te maken met de opdrachtgevers, de jezuïeten die er werkten. Sinds de zeventiende eeuw waren er jezuïeten uit de zuidelijke Nederlanden werkzaam in Den Haag. Ook in de negentiende eeuw was dit nog het geval. Pater Dehasque was een van hen.181 De auteur Brom merkte in dit verband op: “De tijdelijke aansluiting van onze Jezuïeten bij de Belgische maakt biezonder verklaarbaar, hoe de Haagse Sint Theresia,door een Brusselaar gebouwd en tevoren al werken van de Antwerpenaar Verbruggen rijk, in 1841 een marmeren altaar en enkele jaren later een eiken preekstoel en beelden aan de Leuvenaar Geerts opdroeg, om in 1857 een orgel uit Mechelen te halen, terwijl het altaarschilderij van de Belg Mathieu afkomstig was”.182
3.4.4 Nabeschouwing Het interieur van de neoclassicistische kerken deed nog denken aan de vroegere schuilkerken met hun barokke beelden en schilderijen, veelal afkomstig uit de zuidelijke Nederlanden. Zowel de architecten als de beeldhouwers werkten nog in de degelijke ouderwetse beroepstraditie van vóór de Franse Revolutie.183 De beeldhouwer Charles Geerts was opgeleid aan de Antwerpse Academie. Vanaf 1835 doceerde hij aan de Academie van Leuven. Ook had hij in deze stad een groot atelier, dat sculptuur leverde voor kerken in binnen- en buitenland: Engeland, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Amerika, Rusland. De auteur Christiaan Kramm (1797-1875) schreef in 1858 dat Geerts “(…) op den ogenblik van zijn verscheiden met zestig leerlingen in zijne schoone ateliers werkte”.184 Het atelier leverde voor kerken in de stijl waarin deze gebouwen waren opgetrokken. Zo werkte Geerts in neobarokke stijl voor de Teresia-van-Avila-kerk en in neogotische trant voor de kathedraal van Antwerpen. In de neoclassicistische en barokke kerken, gebouwd in de eigentijdse stijl van de periode, werden missen van eigentijdse componisten gezongen, met begeleiding van instrumenten, iets dat later zou worden verboden: het Provinciaal Concilie van 1865 bande het orkest en ook zangeressen uit de kerk en promootte de gregoriaanse gezangen.185
180
Van Dael, 1992, p.19. Van Dael, 1992, pp.19-20. 182 Brom, 1933, p. 53. 183 Van Dael, 1992, pp. 20-21. 184 Van Dael, 1992, p. 11, noot 44: Chr, Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers…, deel 2, Amsterdam 1858, p. 549. 185 Zwitser, 2005, p.51 en Van Dael, 1992, p. 21. 181
52
HOOFDSTUK 4 Hervormingen: politiek en staatkundig, binnen de Rooms Katholieke Kerk en de emancipatie van de Rooms Katholieken 4.1 Inleiding In de literatuur vind je tal van perspectieven gericht op het verklaren van specifieke kenmerken van de negentiende eeuwse architectuur in het algemeen en kerkenbouw uit die periode in het bijzonder. Elk van deze perspectieven kan worden gebruikt ter verklaring van de specifieke karakteristieken van de Elandkerk en de Teresia van Avila kerk beiden te Den Haag. In dit hoofdstuk worden drie perspectieven uitgewerkt in de vorm van theoretische hypothesen. Die hypothesen zijn: 1. De 19de eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door politiek-staatkundige hervormingen, waaronder ontwikkelingen in de godsdienstvrijheid. 2. De 19de eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door ontwikkelingen binnen de Roomskatholieke kerk. 3. De 19de eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door de emancipatie van de Roomskatholieken in de 19e eeuw. Bij deze drie hypothesen staat een historisch perspectief centraal, dat begint bij de tijd van de reformatie. De reformatie zelf en de periode daarvoor heeft in Nederlanden grote invloed gehad op het leven van de inwoners. Hiervan zijn de vele niet afgebouwde kerktorens uit het einde van de 15de eeuw stille getuigen. Denk maar eens aan Dordrecht, Veere en Antwerpen. In die laatste stad heeft de Onze-Lieve-Vrouwe-Kathedraal maar één toren in plaats van de geplande twee. Men begon met de bouw van zo’n toren als een prestige object maar naarmate men meer aan het eind van de 15de eeuw komt neemt het enthousiasme en daarmee de sponsering van deze objecten af. De reden hiervoor is de beginnende reformatie. Mensen zijn ontevreden over de koers die de katholieke kerk vaart. Dit zal uiteindelijk resulteren in een opstand tegen de paus en het Spaanse regime. De Republiek der Verenigde Nederlanden en de protestantse kerk zijn hiervan het gevolg. 4.2. Hypothese 1: de 19de eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door politiekstaatkundige hervormingen, waaronder ontwikkelingen in de godsdienstvrijheid De reformatie kan worden gezien als een revolutie, die consequenties had voor de godsdienstvrijheid. In de periode na de reformatie zijn belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de godsdienstvrijheid op hun beurt ook weer veroorzaakt door revoluties, te weten de Franse revolutie (1789) en de Europese revoluties van 1847/1848 waarvan het lijkt dat ze aan Nederland voorbij zijn gegaan, maar die een rol speelden bij Thorbeckes liberale grondwet van 1848. Daarom wordt in deze paragraaf de geschiedenis ingedeeld in fasen die van elkaar gescheiden worden door deze revoluties.
53
4.2.1 Periode tussen reformatie en Franse revolutie (ca 1550-1800) Dat de calvinistische186 kerk (zo genoemd in het taalgebruik van de zeventiende en achttiende eeuw, toen er nog geen sprake was van een Nederlandse Hervormde187, of Gereformeerde188 Kerk) de overhand had in het publieke leven, was dit vooral een zaak van de heersende elite, die zich tot deze confessie had bekend. Maar nooit is het calvinisme in de Republiek189 staatsgodsdienst geworden; de Republiek heeft geen staatskerk gekend, alleen een ‘publieke kerk’. Het beginsel dat in 1555 tijdens de Rijksdag van Augsburg voor het Duitse Rijk was geformuleerd en dat in Europa gedurende de volgende twee en een halve eeuw de verhoudingen tussen de christelijke confessies bepaalde, ‘cuius regio, illius et religio’ (vrij vertaald: ‘in wiens gebied men woont, diens confessie zal men aanhangen’; anders gezegd: de overheid bepaalt de godsdienst van het land) heeft in de Republiek nooit een strikte toepassing gevonden. De overheid bepaalde hier wel welke confessie in het publieke leven de overhand zou hebben, maar zij heeft die confessie nooit dwingend aan alle onderdanen opgelegd.190 Behalve de rooms-katholieken ‘van eigen bodem’ telde de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw nog tal van andere confessionele groepen van buitenlandse herkomst, en bovendien een aantal individuele religieuze dissidenten die hier onderdak vonden. Zij vertegenwoordigden doorgaans een religieuze en culturele elite. Niet iedereen immers die zou willen vluchten, kon dat.191 Het tolereren van godsdienstige minderheden betekende nog geen onbegrensde vrijheid van deze groepen. Zij werden immers geacht het publieke domein te mijden. Zo hadden zij niet de mogelijkheid godsdienstoefeningen in de openbaarheid te houden en konden zij ook niet beschikken over van buiten als dusdanig herkenbare cultusruimten. Ook processies en bedevaarten konden zij op het grondgebied van de Republiek niet houden. Het katholicisme in de Republiek kreeg daardoor een verstild en verinnerlijkt karakter. Het werd meer een katholicisme van het gebedenboek dan van het processievaandel. Het bleef bestaan dankzij de inzet van rondtrekkende priesters, van leken die het kerkelijk leven financieel en praktisch op de been hielden en van vrouwen die als ‘geestelijke maagden’ of ‘klopjes’ in woonhuizen een quasi-religieus gemeenschapsleven leidden. Ze maakten zich verdienstelijk voor onder meer het godsdienstonderwijs aan kinderen.192 Maar het was niet het extraverte en barokke katholicisme dat elders in Europa in die tijd bloeide. Voor de beperkte vrijheid moesten de katholieken bovendien betalen. Er kon vrijstelling van bepaalde plakkaten of wetten op het gebied van religie verkregen worden, wanneer er geld tegenover stond. Zo werd het gebruik van bepaalde schuilkerken voor de eredienst
186
Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal deel I, 1984, p. 482: Calvinisme leer naar de leerstellingen van Calvijn (J. Calvijn 1509-1564) 187 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel I, p. 1086, Hervormd bijvoeglijk naamwoord van vorm vernieuwd, met name van de door Luther, Calvijn en anderen gewijzigde katholieke godsdienst. 188 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal deel I, 1984, p. 894, Gereformeerd de kerk die zich in 1886 van de Hervormde kerk heeft afgescheiden. 189 Groeneveld & Schutte, 1992: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de naam van de republiek die in 1588 is uitgeroepen tijdens de Tachtigjarige Oorlog op het grondgebied van wat nu ongeveer Nederland is. Deze kleine republiek verwierf in de 17e eeuw (Gouden Eeuw) grote politieke, maar vooral economische macht. Zij speelde geruime tijd een hoofdrol op het wereldtoneel. Het einde kwam met de inval van de Franse troepen in 1794/1795, al was de neergang al lang daarvoor begonnen. 190 Nissen, 2004, p. 141. 191 Nissen, 2004, p. 143. 192 Nissen, 2004, p. 145.
54
toegestaan als er recognitiegeld193 voor betaald werd, en er konden priesters in de Republiek worden toegelaten als er voor hen admissiegelden194 of bienvenuegelden195 voldaan werden. De overheid kon via dit stelsel ook een zeker toezicht houden op de geestelijken die in de Republiek werkzaam waren en op die manier kon zij ongewenste figuren buiten de landsgrenzen houden. De sommen verschilden van plaats tot plaats en waren soms aan de willekeur van de lokale of regionale overheid overgelaten. In Hilversum betaalden de katholieken slecht twintig gulden per jaar aan recognitiegelden, in Delft daarentegen maar liefst duizend gulden. Het was, zoals de Utrechtse kerkhistoricus Otto J. de Jong het formuleerde, “een stelsel van betaald oogluiken”en “een gepachte tolerantie”. Het hield stand tot in het einde van de achttiende eeuw: in 1786 schaften bijvoorbeeld de Staten van Holland na een drietal petities van katholieken de admissiegelden af en in 1787 de recognitiegelden.196 Was de tolerantie voor kerkgebouwen en zielzorgers dan een gepachte tolerantie en werden de leerstellige verschillen tussen katholieken en protestanten door polemisten van beide zijden in geschriften breed uitgemeten, in het leven van alledag was er uiteraard het nodige contact. In de handel, in het bestuur en rechtspraak, in het onderwijs, in de ziekenzorg, in cultuur en ontspanning ontmoetten katholieken en protestanten elkaar voortdurend. Er waren nog geen gescheiden confessionele organisaties voor die gebieden, zoals die wel in de loop van de negentiende eeuw zouden ontstaan. Men werkte in het alledaagse leven samen, onder stilzwijgend voorbijgaan aan de confessionele verschillen. Die werden eenvoudig niet te sprake gebracht, zodat ze ook geen splijtzwam konden worden. Zo was er in de Republiek tussen katholieken en protestanten, eeuwen voor er door theologen over oecumene werd gesproken in het dagelijks leven al een grote mate van ‘omgangsoecumene’.197 In de tweede helft van de achttiende eeuw kreeg de nagestreefde tolerantie in de Republiek, althans in de hoofden van enkele intellectuelen, een meer ideëel en principieel karakter. Tolerantie was niet enkel iets dat goed was voor de economie, het was ook een deugd die de ontwikkelde en de beschaafde mens siert. In 1763 publiceerde de filosoof Voltaire zijn Traité sur la tolérance. Het verscheen al snel in een Nederlandse vertaling en werd niet alleen regelmatig herdrukt, maar ook in de verschillende kringen in de Republiek ijverig bediscussieerd. Het vond uiteraard niet alleen bijval. Vooral door protestante theologen werd het streven naar tolerantie binnen en buiten de kerk fel bestreden. De tolerantie binnen de publieke kerk werd in het midden van de achttiende eeuw zwaar op de proef gesteld door enkele tuchtzaken tegen predikanten die zaken verkondigd hadden welke volgens hun kerkenraad, eventueel later daarin bijgevallen door de synode niet verenigbaar waren met de leer van de kerk. Predikanten, zo stelden de ‘Preciezen’, hadden 193
Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984, deel II, p. 2341: recognitiegeld, een geldelijk bedrag dat men op gezette tijd ter erkenning van een recht betaalt. 194 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984, deel I, p. 70, admissiegeld, een geldelijk bedrag ter betaling van het verlof om een ambt uit te oefenen. 195 Rogier, 1947, p. 463: recognitiegeld, admissiegelden en bienvenuegelden, kunnen verdeeld worden in vaste en occasionele recognities. De eerste waren vaste jaarlijkse vereringen of bijdragen aan ambtenaren der justitie, ook wel aan regenten, magistraten en ambachtsheren; deze bijdragen werden af en toe nog met zekere opcenten vermeerderd, o.a. met het rokkengeld, dat de officieren plachten te eisen als tegemoetkoming in de kosten van de ambtskleding van de dienaren der justitie. De occasionele recognities zijn te onderscheiden in admissie- of permissie-gelden en bienvenuegelden. De admissie en permissie gelden moesten door de katholieken voldaan worden bij de toelating van een missionaris en ook voor het openen, heropenen of verbouwen van een kerk. De bienvenuegelden, plaatselijk wel als gouden handschoenen betiteld, dienden ter verwelkoming van een nieuwe baljuw, schout of ambachtsheer. 196 Nissen, 2004, p. 147. 197 Nissen, 2004, p. 147.
55
de plicht een eenmaal aanvaarde leer zonder voorbehoud te blijven verkondigen. Deden zij dat niet, dan diende de overheid tegen hen op te treden.198 Het tolereren van godsdienstige minderheden betekende nog geen onbegrensde vrijheid van deze groepen. Zij werden immers geacht het publieke domein te mijden. Zo hadden zij niet de mogelijkheid godsdienstoefeningen in de openbaarheid te houden en konden zij ook niet beschikken over van buiten als dusdanig herkenbare cultusruimten. De situatie was voor de katholieken al zo sinds de religiewetten van de jonge Republiek. Hun kerken werden hen bij de protestantisering van stad en platteland ontnomen; deze gebouwen stonden voortaan ten dienste van de nieuwe publieke kerk en werden dus bestemd voor de protestantse eredienst. Anders gelovigen zoals katholieken, lutheranen en doopsgezinden mochten hun erediensten uitoefenen maar moesten nog steeds genoegen nemen met zogenaamde schuilkerken, die er in de stad van buiten uitzagen als woon- of pakhuizen, of op het platteland als boerenschuren. In een aantal gevallen ging het om huiskapellen op adellijke behuizingen, die voor het landvolk toegankelijk werden gesteld. In de 18de eeuw gold een iets ruimer standpunt bijvoorbeeld ten opzichte van de lutherse kerkgemeenschap, maar de regel bleef bestaan, dat kerkgebouwen voor andere dan de Protestantse eredienst geen toren en klok mochten hebben. In deze schuilkerken vierden de gelovigen hun eredienst niet minder intens dan elders in Europa, maar wel minder uitbundig.199 4.2.2 Tussen Franse revolutie en grondwetsherziening De komst van de Franse revolutie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1795 bracht een ingrijpende verandering in de situatie van de kerken. Tot dan toe had er een hechte band bestaan tussen de Hervormde Kerk en de overheid, ook al is er officieel nooit sprake geweest van een staatskerk (zie 4.2.1). De regering trad ten opzichte van de Kerk op als ‘voogd’: zij was garant voor de gelden, nodig voor stichting en onderhoud van kerkgebouwen en voor de instandhouding van de eredienst. Tegenover de subsidie voor de nieuwbouw of verbouwing stond de zeggenschap van het ‘Rijk’. Het ‘Rijk’ belastte de ‘Dienst van ’s Rijkswaterstaat’ met de beoordeling van de ontwerpen. Waterstaat, zoals deze kortweg aangeduid werd, was in 1798, meteen na de totstandkoming van de eenheidsstaat (ook wel unitaire staat de macht licht bij de overheid), opgericht. Deze legde zich zoals de naam aangeeft in de eerste plaats toe op de waterhuishouding en de infrastructuur te land en te water. Vooral in de jaren 1830 tot circa 1860 maakte de rijksoverheid, voor het maken of beoordelen van ontwerpen van gebouwen die door haar werden gebouwd, onderhouden of gesubsidieerd, intensief van Waterstaat gebruik. In het bijzonder op het gebied van de gesubsidieerde kerkbouw was de bemoeienis van deze overheidsdienst groot, zodanig dat nu nog gesproken wordt van ‘Waterstaatsstijl’ en ‘Waterstaatskerken’. Deze aanduidingen kunnen tot grote verwarring leiden. De dienst schreef geen stijl voor en had doorgaans geen bemoeienis met kerken die zonder subsidie werden opgetrokken. Ze geven wel een indicatie van hoe verstrekkend de invloed van de Waterstaat was.200 Op vijf augustus 1796 besloot de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek (benaming van NL onder de Franse bezetting) “dat geen bevoorrechte noch heerschende kerk in Nederland meer kan of zal geduld worden” en tevens dat “alle placcaten en resolutiën der gewezen Staten-Generaal, uit het oude stelsel der vereeniging van kerk en 198
Nissen, 2004, p. 147. Nissen, 2004, p. 145 en Rosenberg, 1972, p. 11. 200 Bosma, et. al., 2007, pp. 428-429. 199
56
staat gebooren, zullen worden gehouden voor vernietigd”. De katholieken in de republiek begroetten deze ontwikkeling, die een volledige emancipatie inluidde, met vreugde, vooral toen in 1798 de eerste grondwet van de nieuwe republiek bepaalde, dat alle godsdiensten gelijk gesteld werden, dat de oude kerken en pastorieën binnen drie jaar onder de kerkgenootschappen in evenredigheid volgens het aantal belijders verdeeld zouden worden en dat de staat voor vervangende ruimte zou zorgen ten behoeve van hen, die hun gebouw verloren.201 De tolerantiegedachte ondervond dus in de tweede helft van de achttiende eeuw wel kritiek, maar maakte toch een onstuitbare opmars. Alle christelijke confessies zouden voortaan gelijke rechten hebben. Een commissie zou de nodige regelingen ontwerpen om dit besluit te concretiseren, bijvoorbeeld op het punt van de teruggave van de kerkgebouwen aan het grootste kerkgenootschap in een stad of dorp. Een maand later, op twee september 1796, werd ook bepaald dat geen enkele jood zou worden uitgesloten van enige rechten of voordelen die aan het burgerschap verbonden zijn. Daarmee was de gelijkstelling van alle godsdiensten in Nederland een feit. In de Staatsregeling van 1798, ontworpen door een commissie waarin ook enkele theologen zitting hadden, onder wie een remonstrantse202 hoogleraar, werd zij als grondrecht vastgelegd. Er zou voortaan nooit meer aan getornd worden. Wel legde de grondwet van 1814 nog vast dat de ‘christelijke hervormde godsdienst die van den soevereinen vorst’ zou zijn, maar in de grondwet die een jaar later werd vastgesteld, werd over de confessie van de vorst niets meer bepaald. Ook voor hem gold voortaan vrijheid van godsdienst.203 Koning Willem I legde de katholieken beperkingen op, zoals het uitsterfbeleid voor kloosters. Ook weigerde hij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (zie verder 4.3.1). Ondanks deze beperkingen zette Koning Willem I de politiek van het teruggeven van kerkgebouwen aan de katholieken voort. In 1816 trad het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden’ in werking, waardoor een belangrijke staatsinvloed gewaarborgd werd. Bij de grondwet van 1815 werden alle kerkgenootschappen voor de wet gelijk verklaard en een departement voor de eredienst opgericht. Willem I heeft zich persoonlijk vrij intensief met de kerkenbouw bemoeid door schenkingen en volgde ook daarin een zelfde gedragslijn als zijn voorganger Lodewijk Napoleon. Hoe de verhouding van Willem I ten opzichte van Rome en het katholieke geloof was is niet helemaal duidelijk. Voor België en Limburg was een concordaat204 uit
201
Rosenberg, 1972, p. 11. Van Goor, 1970, p. 361: remonstranten, arminianen volgelingen van Arminius. Het strenge calvinsime (Calvijn) stond in Nederland van meetaf op gespannen voet met de geest van de bijbelkritiek en van de zwakkere dogmatische belijndheid, die tradities van het humanisme van Erasmus in ere hield. In het begin van de 17de eeuw kwam Jacobus Arminius, hoogleraar in de theologie in Leiden(overleden 1609), in conflict met zijn orthodoxe tegenstander Franciscus Gomarus over de leer der predestinatie. De aanhangers van Arminius eisten in een ‘Remonstrantie’ de bestaande verplichtingen inzake het handhaven van de belijdenis te verzwakken. Zij steunden daarbij op de kring van de welgestelde aristocratie die op de hand van de staatskerk was (Hugo de Groot, Van Oldenbarneveldt), maar de radicale ommekeer ten gunste van Maurits, de prins van Oranje werd hun in 1618 noodlottig. Op de Nationale Synode van Dordrecht, waar ook de afgevaardigden uit het buitenland waren en waar de Heidelbergse cathechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (Confessio Belgica) aanvaard werden, werden de Arminianen veroordeeld. Kort daarop vormden de Arminianen of Remonstranten een eigen kerk. De Remonstrantse Broederschap is nog steeds een geloofsgemeenschap, die geworteld in het Evangelie van Jezus Christus en getrouw ‘aan haar beginsel’ van vrijheid en verdraagzaamheid, God wil vereren en hem Dienen. 203 Nissen, 2004, pp. 147-149. 204 Heidt, 1955, p. 201: concordaat is de algemene benaming voor een bilaterale overeenkomst die gesloten wordt tussen de zgn. Heilige Stoel (waarmee bedoeld wordt het opperbestuur van de rooms-katholieke Kerk, 202
57
1801 van kracht, dat tot de opheffing van het bisdom Roermond geleid had. NoordNederland was een missiegebied gebleven onder apostolische vicarissen205 en aartspriesters206. De vele nieuwe staties bewijzen echter, dat de Katholieke kerk toch tot bloei kwam.207 Van de teruggave der oude kerken aan de katholieken is boven de Moerdijk weinig terecht gekomen, een aantal gevallen uitgezonderd, zoals de Oldenzaalse Plechelmus, de Arnhemse St. Walburg, de Buitenkerk te Kampen, de Nieuwstadskerk in Zutphen en de kerk in Ootmarsum.208 In Noord-Brabant is de restitutie wel uitgevoerd, zij het in veel gevallen pas onder de regering van Willem I. Tussen 1808 en 1813 kregen de katholieken daar niet minder dan 130 middeleeuwse kerken terug, die in de meeste gevallen in de loop van de 19de eeuw te klein bleken te zijn voor de groeiende bevolking, zodat ruim honderd daarvan door nieuwe werden vervangen.209 Een verheugend gevolg van de vrijheid van godsdienstoefening voor de katholieken was ook, dat zij nieuwe kerken konden bouwen zonder toestemming van de burgerlijke overheid en zonder retributies210 te hoeven betalen. Die kerken mochten bovendien ook uitwendig als bedehuis kenbaar zijn. Tussen 1796 en 1840 verrezen 150 katholieke kerken en er werden 66 nieuwe staties211 gesticht. De in 1833 tot missiebisschop voor de Hollandse zending gewijde Mgr. C.L. Baron van Wijckerslooth heeft bijvoorbeeld gedurende zijn hele pontificaat van plaats tot plaats gereisd om kerken te wijden.212 4.2.3 Vanaf de grondwetsherziening in 1840 tot het einde van de 19e eeuw Op de dag van zijn inhuldiging in 1840 maakte koning Willem II (1792-1849) een einde aan de beperkende wetgeving van de kloosters. Oude beschouwende ordes konden terugkeren, nieuwe actieve congregaties werden opgericht. In 1848 liet Willem II een betrekkelijk liberale grondwet tot stand komen, die de laatste beperkingen voor de vestiging van rooms katholieke bisdommen en de benoeming van residerende bisschoppen wegnam.213 Deze grondwet maakte de scheiding tussen kerk en staat scherper dan ooit daarvoor in de geschiedenis, maar ook de mogelijkheden van de koning werden ingeperkt. In het protestantse (antipapistisch) blad De Fakkel werd het voorgesteld, alsof protestanten en katholieken ‘vroeger’ gemoedelijk hadden samengeleefd. Maar vanaf 1830 waren er schaduwen gevallen over deze idylle. De katholieken kregen langzaam aan meer vrijheid in het beleven van hun godsdienst en gebruikten deze ook. Voor katholieken was het nl. de paus samen met zijn bestuursapparaat), enerzijds, en een bepaalde staat anderzijds, "waardoor hun wederzijdse betrekkingen inzake alle voor beide partijen belangrijke zaken geregeld wordt". 205 Heidt, 1955, pp. 857- 858: vicaris iemand die een apostolisch vicariaat leidt. 206 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal deel III, 1984, p. 2726: tot 1853, het jaar waarin de Bisschoppelijke Hiërarchie werd hersteld, waren er geen bisschoppen in Noord-Nederland, en ook geen officiële parochies. Die werden 'staties' genoemd. Het werk dat normaal gesproken een bisschop doet, toezicht houden, werd gedaan door zeven zogenaamde aartspriesters Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal deel I, 1984, p. 45. De aartspriester voerde het bestuur over zijn ambtsgebied zoals een bisschop, maar had niet het recht om de sacramenten priesterwijding en vormsel toe te dienen. 207 Rosenberg, 1972, p. 12. 208 Rosenberg, 1972, p. 11. 209 Rosenberg, 1972, p. 12. 210 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel II, p. 2389: een retributie is de vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingplichtige. 211 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel III, p. 2727: een sta’tie is de benaming voor een parochie in een missiegebied. 212 Rosenberg, 1972, p. 12. 213 Nissen, 2004, p. 167.
58
gebruikelijk om op een kerkhof een kunstmatige heuvel met daarop een of meerdere kruisen te creëren een zogenaamde ‘calvariberg’, een gebruik dat de protestanten niet kenden en wat ze als aanstootgevend zagen. Zo ook het bouwen van een klokkentoren en het gebruik ervan. Toen de uitsterfbepaling van de kloosters werd opgeheven werden er veel nieuwe kloosterlingen toegelaten. Deze waren herkenbaar aan de kloosterkleding die van orde tot orde verschilde. De protestanten zagen in deze toegenomen zichtbaarheid een bedreiging en waren bang dat Nederland weer onder invloed van Rome zou komen.214 In de jaren veertig en vijftig van de 19de eeuw kwam er de scheiding tussen kerk en staat. Dit was een gecompliceerd proces waarbij de protestanten geneigd waren Rome van vals spel te beschuldigen. Volgens de protestanten eerbiedigde de paus de nieuwe spelregels slechts zover, en zo lang als, het zijn mogelijkheden verruimde om sluipenderwijs een machtspositie op te bouwen, veelal gebaseerd op een onzalige coalitie van sluwe jezuïeten en vrome vrouwen.215 Tijdens het korte bewind van koning Willem II216, tussen 1840 en 1849 kwam er voor de katholieken verbetering in de situatie. Willem II hield regelmatig verblijf in Tilburg, waar hij regelmatig in contact kwam met de molenaarszoon en pastoor Joannes Zwijsen (17941877), de latere aartsbisschop. Dit contact is in de katholieke mythologie ten onrecht uitvergroot tot een intieme vriendschap en door katholieke kringen gebruikt als een informeel communicatiekanaal met de Nederlandse regering. Het is wellicht om deze mythe dat de aandacht van Rome op Zwijsen viel na afloop van de zending van Francesco Capaccini (1784-1845). Zwijsen werd in januari 1842 coadjutor (hulpvicaris) van de apostolische vicaris van ‘s-Hertogenbosch. In 1847 werd hij na het plotselinge vertrek van de vice-superior en zaakgelastigde I. Ferrieri zijn tijdelijke plaatsvervanger. Carolus Belgrado nam in 1848 de functie van vice-superior en zaakgelastigde over. Zwijsen functioneerde in beide functies naar tevredenheid. Vanaf dat moment was het duidelijk dat men voor een eventuele aartsbisschop niet lang hoefde te zoeken. Zwijsen werd van alle kanten aanbevolen.217 In 1853 werd hij bisschop van ’s-Hertogenbosch en aartsbisschop van het aartsbisdom Utrecht. In 1868 trad hij af als aartsbisschop. Hij bleef bisschop van ’s-Hertogenbosch tot zijn overlijden in 1877. 4.2.4 Lijden en Opstanding Het beeld over ‘1853’ is nog steeds sterk onder de indruk van het katholieke perspectief van lijden en opstanding. Daarin accepteerden katholieken, zowel boven als beneden de Moerdijk, gelaten dat zij kerkelijk gezien bestuurd werden als een missiegebied. En dat zij politiek gezien wel volledige burgerrechten hadden, op voorwaarde dat zij daarvan niet te enthousiast gebruik maakten. Buitengewoon pijnlijk was bijvoorbeeld de bepaling dat kloosters geen nieuwe leden mochten aannemen en het voortdurende gechicaneer over de bezittingen van deze instellingen, nadat de ‘uitsterfbepaling’ in 1840 was opgeheven.218 In die zin was het dus eenvoudige rechtvaardigheid dat verschillende katholieken hun grieven begonnen te formuleren, waarbij zij zich vooral concentreerden op een normalisering van de betrekkingen tussen hun kerk en hun staat. In dat opzicht is de instelling van een 214
De Rooy, 2002, pp. 11-12. De Rooy, 2002, p. 13. 216 Bornewasser, 1979b, p. 304: koning Willem II Willem Frederik George Lodewijk (Den Haag, 6 december 1792 – Tilburg, 17 maart 1849), Prins van Oranje-Nassau, was van 1840 tot 1849 Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg en Hertog van Limburg. 217 De Valk, 2002. pp. 54-55. 218 De Rooy, 2002, p. 10. 215
59
normaal kerkelijk bestuur in 1853 het onmiskenbare begin van de wederopstanding van de katholieken.219 Het waren echter niet alleen deze bestuurlijke veranderingen die het herstel van de bisschoppelijke organisatie mogelijk maakten. Minstens even belangrijk was de groeiende vitaliteit van de katholieke gemeenschap in Nederland. De bisschoppelijk organisatie hoefde in 1853 het katholieke leven niet vanaf het nulpunt op te bouwen. Integendeel, zij kon steunen op een zich emanciperende geloofsgemeenschap die net als de zich afsplitsende protestanten het belang van krachtige eigen organisaties ontdekte. Zoals de afgescheidenen220 en de dolerenden221 werden ook rooms-katholieken in de loop van de negentiende eeuw gemobiliseerd voor hun confessionele idealen en belangen. Ook zij gingen hun eigen onderwijs op touw zetten, gaven hun eigen tijdschriften uit, kenden hun eigen verbanden voor caritas en diaconie, zoals de Sint-Vincentiusconferenties. Verder namen meer dan vierduizend Nederlanders als zoeaven dienst in het leger ter verdediging van de kerkelijke staat tegen de aanvallen van de Italiaanse eenheidsbeweging.222 De aprilgebeurtenissen zijn een belangrijk moment in de vormgeving van nieuwe identiteiten. De scherpe tegenstellingen die in 1853 zo onmiskenbaar aan het daglicht waren getreden, maakten het voor katholieken en protestanten bijna onvermijdelijk zich te bezinnen op de manier, waarop zij het beste hun overtuigingen en belangen konden dienen. Bij de katholieken leidde dat tot een merkwaardige spagaat. Enerzijds waren ze zo beducht voor het opnieuw oplaaien van het antipapisme, dat ze nog decennialang buitengewoon voorzichtig zouden opereren en geen eigen politieke partij durfden op te richten. Anderzijds was het volstrekt duidelijk geworden dat slechts de eenheid van de katholieken borg stond voor het overeind houden van de belangen van de katholieke kerk. Uiteindelijk was politiek onvermijdelijk om het geloof te kunnen beschermen. Bij de protestanten liep het anders. Zij hadden in 1853 een moment van eenheid meegemaakt, maar moesten constateren dat protestanten geneigd waren tot de toepassing van slechts twee wiskundige bewerkingen: delen en vermenigvuldigen. Dit leidde tot een waaier aan politieke formaties, die zich vooral van elkaar onderscheidden in de mate waarin zij al dan niet bereid waren zakelijk met de katholieken om te gaan.223 4.2.5 Nabeschouwing Het fasegewijze herstel van de godsdienstvrijheid heeft wellicht invloed gehad op de Rooms-katholieke kerkenbouw in Nederland. Dat het in de 17e en 18e eeuw leidde tot zogeheten ‘schuilkerken’ staat buiten kijf. Maar ook nadat in 1795 de scheiding tussen kerk 219
De Rooy, 2002, p. 10. Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel I, p. 109: de Afscheiding van 1834 is de aanduiding van een kerkelijke beweging in het Nederland van de 19e eeuw, die uiteindelijk heeft geleid tot zelfstandige gereformeerde kerken naast de Nederlands Hervormde kerk. De Afscheiding van 1834, hoewel klein begonnen, heeft grote invloed gehad op de vorming van de moderne Nederlandse samenleving. 221 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel I, p. 617: de Doleantie is de benaming voor een kerkscheuring die in 1886 plaatsvond onder leiding van dominee Abraham Kuyper. Een aantal kerkraden (in Amsterdam ongeveer tachtig personen; over het gehele land sloten ruim 300.000 personen zich bij de Doleantie aan) braken met het bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk. Ze noemden zich de Nederduits Gereformeerde Kerk (Dolerende), hiermee aangevend dat zij zich zagen als de voortzetting van de kerk die door koning Willem I de naam Nederlandse Hervormde Kerk had gekregen, maar hanteerden als bijvoegsel de term 'dolerend' (Latijn voor 'klagend'), omdat naar hun mening de kerkelijke organisatie een nieuwe reformatie van de kerk in de weg stond, en omdat hen het recht werd ontzegd op de kerkelijke goederen. Uit protest werd de Nieuwe Kerk van Amsterdam bezet. 222 Nissen, 2004, pp. 167-169. 223 De Rooy, 2002, p. 15. 220
60
en staat helder werd vast gelegd was er nog geen sprake van een echte grote toename van het aantal ‘openlijk’ Rooms-katholieke gebouwen. Hoewel het de bedoeling was dat in de eerste helft van de 19e eeuw een aantal protestante kerkgebouwen aan de Rooms-katholieke gemeenschap zou worden overgedragen, gebeurde dit relatief weinig. Het lijkt hiermee duidelijk dat de godsdienstvrijheid op zich niet leidde tot een sterke toename van Katholieke kerkenbouw. Daar was meer voor nodig. De ontwikkelingen binnen de Rooms-katholieke kerk zelf speelden hierbij een belangrijke rol. 4.3. Hypothese 2: de 19e eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door ontwikkelingen binnen de Rooms-katholieke kerk Parallel aan de in de vorige paragraaf geschetste ontwikkelingen met betrekking tot de godsdienstvrijheid, deden zich binnen de Rooms-katholieke kerk ook enkele relevante ontwikkelingen voor. Die ontwikkelingen hadden deels te maken met het feit dat de Republiek der Verenigde Nederlanden na de reformatie een protestante staat was, die geen pauselijk gezag erkende. Anderzijds beschouwde Rome de Nederlandse kerkprovincie na die tijd als een missiegebied, dat onder rechtstreeks Rooms gezag stond. Er was geen bisschoppelijke hiërarchie meer. Deze situatie duurde tot 1853, een periode van bijna drie eeuwen. De reformatie leidde echter niet alleen tot een periode zonder bisschoppelijke hiërarchie in Nederland. Ook leidde ze in het einde van de 16e eeuw tot de zogenaamde contrareformatie, waarbinnen de Orde der Jezuïeten (Societas Jesu, SJ) een belangrijke factor was. De twee kerken die in deze scriptie centraal staan, zijn beide Jezuïetenkerken. Als laatste ontwikkeling wordt ingegaan op het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, dat deels kan worden gezien als logisch uitvloeisel van de grondwet van 1848, maar ook relevant is tegen de achtergrond van de (politieke) verhoudingen in de Roomskatholieke kerk. 4.3.1 De Nederlanden als missiegebied De indeling in 1559 bestond uit de kerkprovincie Utrecht in het noorden, met onderhorige zetels in Middelburg, Haarlem, Deventer, Leeuwarden en Groningen. In het zuiden kwam de kerkprovincie Mechelen, waartoe ook twee bisdommen in het huidige Nederland behoorden: ’s-Hertogenbosch en Roermond. De opstand tegen Spanje maakte echter al snel een einde aan de bisdommen in het noorden; sommige hebben hun eerste bisschop zelfs nauwelijks gezien. Doordat vanaf 1581 beperkingen werden opgelegd aan de publieke uitoefening van het katholicisme, waren de bisschopszetels van de Utrechtse kerkprovincie tegen het eind van de zestiende eeuw vrijwel allemaal vacant en kreeg de katholieke kerk in Nederland de status van een missiekerk, de ‘Missio Hollandica’ (Hollandse Zending). In de loop van de zeventiende eeuw kwam ook het overwegend katholieke Brabant in een vergelijkbare situatie te verkeren. Het bisdom ’s-Hertogenbosch werd vanaf het midden van de zeventiende eeuw door apostolische vicarissen224 bestuurd, aanvankelijk vanuit de Zuidelijke Nederlanden, later vanuit een parochie in het voormalig bisdom zelf. Deze 224
Heidt, 1955, p. 52: apostolisch vicariaat, alvorens een eigen kerkelijke Hiërarchie te krijgen, d.w.z. tot bisdom verheven te worden, dient een missiegebied verschillende stadia door te maken. Eerst is er een missiepost, die later tot zelfstandige missie kan worden verheven. Heeft deze missiepost zich gunstig ontwikkeld dan wordt hij tot apostolische prefectuur verheven. Blijft deze gunstige ontwikkeling zich voorzetten, dan heeft de verheffing tot Apostolisch Vicariaat. Bij verdere uitbloei wordt het Apostolisch Vicariaat tot diocees verheven, maar ook dan blijft het missie stadium gewoonlijk nog geruime tijd duren, totdat voldoende zelfstandigheid is bereikt en de inheemse clerus het werk heeft overgenomen. Dergelijke missiegebieden en missie-diocesen staan direct onder de paus, die door middel van de Congregatie van de Propagande Fide toezicht uitoefent. Verheffing tot apostolisch prefectuur en Apostolisch Vicariaat geschiedt door middel van een apostolische constitutie.
61
situatie werd door het landsbestuur getolereerd zolang de zetel van de bisschop maar niet in de bisschopsstad was. Alleen het bisdom Roermond hield het vol tot 1801, toen het werd opgeheven tengevolge van het concordaat van Napoleon met de Heilige Stoel. In 1723 zat op de Utrechtse zetel wel weer een bisschop, maar deze werd verdacht van jansenistische225 sympathieën en door Rome niet erkend.226 Reeds in 1795 werden door de noord-Nederlandse katholieken stappen ondernomen om eigen bisschoppen benoemd te krijgen. De Republiek was sinds de ‘Alteratie’227 in de 16de eeuw missiegebied onder leiding van een apostolische vicaris228. Rome weigerde echter aan de gewenste verandering mee te werken: men zag in de Bataafse Republiek niets anders dan een satellietstaat van Frankrijk wat zij in feite ook was. Zowel Lodewijk Napoleon als Napoleon vonden medezeggenschap in de kerkelijke bestuursaangelegenheden een volkomen vanzelfsprekende zaak. Onder de laatste werd het bisdom Den Bosch weer opgericht en kwam de St. Jan weer in het bezit van de katholieken, die het gebouw gaarne aanvaardden maar Napoleons bisschop niet erkenden.229 Het zuiden van Nederland bestond in de 19e eeuw uit twee apostolische vicariaten, ’sHertogenbosch en Breda; kleinere delen, waaronder de huidige provincie Limburg, vielen onder niet Nederlandse bisdommen of vormden zelfstandige bestuurseenheden. De vicarissen230 vielen onder het gezag van de Propaganda Fide, de centrale missiecongregatie in Rome. Boven de grote rivieren lag de ‘Hollandse Zending’, een uit zeven ‘aartspriesterschappen’ samengesteld missiegebied, dat namens de Popaganda Fide direct door een Italiaanse vice superior werd bestuurd. Toen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1830-1831 als gevolg van de Belgische opstand uiteenviel stond men op het punt om het kerkelijk bestuur in het Noorden te normaliseren, zoals dat eerder al voor het Zuiden was gebeurd. In 1827 was in een concordaat tussen Nederland en de Heilige Stoel overeengekomen dat het huidige Nederlandse grondgebeid voor het grootste deel zou vallen onder twee bisdommen: Amsterdam zou de Hollandse Zending omvatten, ’sHertogenbosch de zuidelijke provincies, behalve Limburg dat onder het bisdom Luik kwam. Dit concordaat werd echter niet verder uitgevoerd. Het koninkrijk kende door de afsplitsing niet langer een katholieke meerderheid. Het aandeel van de Belgische clerus en katholieken aan de opstand had hun noordelijke geloofsgenoten in de problemen gebracht: hun patriottische betrouwbaarheid leek twijfelachtig. Het Nederlandse protestantisme sloot 225
Van Goor, 1970, p. 212: jansenisme is de laatste, mislukte poging de rooms katholieke kerk vanuit de geest van Augustinus te hervormen. Het uitgangspunt van deze beweging vormde het boek ‘Augustinus’, dat de bisschop van IJperen Cornelius Jansen (1585-1638) schreef en dat in 1640 uitkwam. Hij wilde daarin de genadeleer van Augustinus grondig aan de orde stellen. Jean Duvergier en Antoien Arnauld hebben de inhoud van Jansens werk aangewend om de zedelijke laksheid van de Jezuïeten tegen te gaan (bijv. al te veelvuldig, ondoordacht te communie gaan. Na de definitieve veroordeling van Augustinus (1656) en de sluiting van het centrum van het jansenisme het klooster in Port-Royal (1709), volgde als laatse fase de bul Unigenitus (1713) met de veroordeling van een verklaring van het Nieuwe Testament van P. Quesnel in de geest van Jansen. Tevergeefs wilden de appellanten zich op een concilie beroepen. Alleen de kleine kerk van Utrecht (Oud Katholieken) bleef bij de afwijzing van de bul. 226 Nissen, 2004, p. 166. 227 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel I, p. 168: Alteratie is de naam voor de omwenteling in Amsterdam op 26 mei 1578 toen de katholieke stadsregering werd afgezet. Handelsbelangen speelden een belangrijke rol bij de ommezwaai, omdat Amsterdam geïsoleerd raakte en andere steden de handel over dreigden te nemen. Er is niemand gewond geraakt. gedood of gemolesteerd. Op 29 mei werd een nieuwe raad gevormd, bestaande uit dertig Calvinisten en tien katholieken. 228 Heidt, 1955, p. 52: een apostolisch vicaris is iemand die een apostolisch vicariaat leidt. 229 Rosenberg, 1972, p. 12. 230 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel III, p. 3217: de vicaris zoals bedoeld in de tekst is in de Katholieke Kerk de plaatsvervanger van een bisschop of pastoor in een missie gebied.
62
de rijen. Willem I231 bleef grote beperkingen opleggen aan de rooms katholieken. Zo bleef het verboden om nieuwe kloosters te vestigen op Nederlands grondgebied en mochten bestaande kloosters geen novicen aannemen.232 Vragen om een bisschoppelijk bestuur in de ‘status quo tijd’, tot 1839 was vragen om moeilijkheden. De traditionele neiging tot isolement die bij de katholieken in het noorden enige tijd op de achtergrond was geraakt, werd vooral in klerikale kring opnieuw sterker.233 Na het eindverdrag met België werden de Brabantse vicariaten uitgebreid en het Limburgse opgericht (1840). In 1841 kwam internuntius Francesco Capaccini al in de jaren 1828-1830 belast met eerdere onderhandelingen over de uitvoering van het concordaat naar Nederland voor een nieuwe poging de afspraken van 1827 te effectueren. Zijn zending werd geen succes, omdat er in protestantse kring een storm van verontwaardiging opstak. Publicitair geweld en protestantse protesten bleken voldoende om koning Willem II van ‘echte’ bisschoppen te laten afzien, vermoedelijk ook om de conservatieve elementen binnen het Nederlandse katholicisme stevig angst aan te jagen. Het concordaat bleef ‘sluimeren’. Wel kregen de drie vicarissen in het roomse zuiden de bisschoppelijke waardigheid, maar een besturend prelaat in het hart van “Oud Nederland’ bleef de protestantse natie bespaard. De enige mijter die men daar wel eens te zien kreeg, behoorde toe aan baron C.L. van Wijkerslooth in 1832 gewijd tot bisschop ‘in partibus infidelium’, in het land der heidenen/ongelovigen. Hij werd bisschop van Curium, dit is een plaats gelegen op Cyprus. Hij was een deftig geestelijke uit de Hollandse Zending, die sinds 1833 vooral wijdingen verrichtte, maar overigens geen enkele jurisdictie had. Voorstellen in de jaren 1840 om tenminste de districten Holland, Zeeland en/of Utrecht om te zetten in apostolische vicariaten, leidden tot niets.234 4.3.2 Nederland en de Sociëteit van Jezus235 Op 27 september 1540 gaf paus Paulus III de officiële goedkeuring door de bulle ‘regimini militantis ecclesiae’. Deze dag is daarom de officiële stichtingsdag van de Sociëteit van Jezus.236 De jezuïetenorde is opgericht door de Spanjaard Ignatius van Loyola en kwam in de jaren veertig van de zestiende eeuw langs twee wegen naar Nederland: in 1543 via Petrus Canisius die toen als eerste Nederlander te Mainz in de Societeit trad, en in 1544 vanuit Leuven waar twee jaar tevoren een leefgemeenschap gesticht was. Nederlanders sloten zich over heel Europa aan bij de Sociëteit, met name in universitaire centra als Leuven en Keulen, van hieruit kwamen zij na het voltooien van hun opleiding weer terug in het ‘protestantse’ Nederland. In enkele plaatsen werden zij verwelkomd door verwanten, geestelijkheid of plaatselijke adel, die hen dringend verzochten om te blijven en een school of standplaats te beginnen. Op 15 augustus 1556, twee weken na het overlijden van ordestichter Ignatius van Loyola, verleende koning Filips II de Sociëteit haar wettelijke erkenning voor de Nederlanden. Vanaf 1564 zijn er talloze vergeefse pogingen ondernomen om colleges te beginnen in Nederland. Alleen in Maastricht is in 1575 een
231
Bornewasser, 1979a, pp. 229-272: Willem Frederik van Oranje-Nassau (Den Haag, 24 augustus 1772 – Berlijn, 12 december 1843), Prins van Oranje-Nassau, was Vorst van Fulda (1803-1806), Graaf van Corvey, Weingarten en Dortmund (1802-1806) en later als Willem I Soeverein Vorst der Nederlanden (1813-1815), Koning der Nederlanden (1815-1840), Hertog van Luxemburg (1815), Groothertog van Luxemburg (18151840) en Hertog van Limburg (1839-1840). Na zijn abdicatie nam hij de titel en naam koning Willem Frederik Graaf van Nassau aan. 232 Nissen, 2004, pp. 166-167. 233 De Valk, 2002. p. 40. 234 De Valk, 2002, pp. 40-41. 235 Jezuïten in Nederland is gebaseerd op Begheyn S.J., 1991. 236 Hoeck, 1940, p. 2.
63
stichting tot stand gekomen. Wat de missionarissen vooral deden was preken en sacramenten toedienen.237 De jezuïeten gesticht door een Spanjaard bevonden zich in de noordelijke Nederlanden in een moeilijke positie. Immers de noordelijke Nederlanden waren in opstand tegen de Spaanse Filips II in de periode 1568-1648 met het Twaalfjarig Bestand tussen 1609-1621. De jezuïeten werden beschuldigd van medeplichtigheid aan de moordaanslagen op Willem de Zwijger (1584). Daarom benoemde Rome de seculiere priester Sasbout Vosmeer tot vicaris-generaal van het aartsbisdom Utrecht (1583), en richtte zij een jaar later een nuntiatuur238 te Keulen op, van waaruit de nuntius het (nieuwe) Nederlandse gebied zou kunnen besturen. Rond 1600 waren er slechts 70 priesters beschikbaar voor 1300 parochies, vooral geconcentreerd rond Utrecht, Delft en Haarlem, waar het kathedrale kapittel nog functioneerde. In de hoop dat zij zouden kunnen putten uit het grote reservoir van priesters dat de Sociëteit vormde, vroegen twee seculieren om hulp aan de paus en de Vlaamse provinciaal, die beiden gunstig beschikten. Op 20 juni 1592 werden vier missionarissen aangesteld: Cornelis Duyst (1612) en Joris Verburcht (1599), beiden uit Delft, Willem de Leeuw (1612) uit Dordrecht en Jan van den Berg (1600) uit Amsterdam. Tijdens het leven van Ignatius van Loyola (1491-1556) traden vierentwintig Nederlanders in, onder wie Petrus Canisius.Vanaf het allereerste begin leefde en werkte een aanzienlijk aantal Nederlandse jezuïeten buiten het geboorteland.239 4.3.2.1 De Hollandse Zending Rond 1670 was het aantal jezuïeten haast even groot als dat van alle andere kloosterordes tezamen. Vanaf het allereerste begin waren de jezuïeten in de Hollandse Zending blootgesteld aan politieke vervolging en verwikkeld in pijnlijke ruzies met de seculiere clerus. Onder de wetten van de Republiek kon het katholieke geloof met beperkingen gepraktiseerd worden en golden priesters als ‘ongewenste vreemdelingen’. Toen het gebied door de Fransen bezet werd (1672-1674), kreeg het tijdelijk vrijheid van godsdienst terug. Verrassenderwijs kon de volledige verbanning van de reguliere clerus lang tegengehouden worden door de prinsen van Oranje. Maurits en Frederik Hendrik. In 1702 stierf de Hollandse tak van het Huis van Oranje uit. De eerste slachtoffers van de veranderde houding waren de jezuïeten, die verbannen werden uit de Staten van Holland en Zeeland (1708) op zowel politieke als kerkelijke gronden. Negentien staties werden gesloten en later gedeeltelijk overgedragen aan anderen. In 1720 volgde de Republiek het voorbeeld van Pruisen in het nemen van maatregelen tegen de katholieken: de jezuïeten werden uit alle provincies verbannen, maar slaagden er haast overal in om na enige tijd hun pastorale werk te hervatten. In 1730 werden enkele maatregelen genomen, die formeel het einde betekenden van het werk van de reguliere clerus in de Zending; enkelen bleven echter clandestien doorgaan met activiteiten.240 De houding van de plaatselijke magistraat, beïnvloed door gereformeerde synodes en protestantse predikanten, was zeer uiteenlopend, en niet altijd in overeenstemming met de voorschriften van de Staten. Bijzondere gebeurtenissen konden de vervolging doen 237
Begheyn, 1991, pp. 6-7. Heidt, 1955, p. 718: nuntiatuur is de zetel van een nuntius. Dit is een diplomatiek vertegenwoordiger van de paus bij een regering, in rang overeenkomend met een ambassadeur. Hij houdt toezicht op de kerkelijke toestand in het betrokken land en brengt daarover rapport uit bij de paus. Vaak bezitten zij nog enige buitengewone volmachten. 239 Begheyn, 1991, p. 7. 240 Begheyn, 1991, pp. 8-9. 238
64
herleven, maar anderzijds kon regelmatige of periodieke omkoping tot een gedoog situatie leiden. Een losgeld tussen 300 en 3000 gulden, voor jezuïeten vaak hoger, moest betaald worden hetzij door de missie-overste hetzij door katholieke leken. veel missionarissen gebruikten schuilnamen of vermommingen. Vaak werkten zij in hun geboorteplaats; de familie kon in voorkomende gevallen de losprijs betalen.241 Toen in 1652 de nieuwe apostolische vicaris De La Torre zijn Concessiones Ephesinae opstelde, die aan de jezuïeten bezit van vrije opvolging in hun staties toestond, bereikte de jezuïetenmissie het toppunt van zijn sterkte (93 priesters in 57 staties).242 Tijdens de eerste jaren waren de jezuïeten in de Hollandse Zending rondzwervende missionarissen geweest zonder vaste woon- of verblijfplaats, maar vanaf 1604 begonnen zij staties te stichten in het hele land, alles tezamen 80 in getal, de laatste in 1685. Opmerkelijk is het, dat er sindsdien geen gesticht zijn. De Zending had haar eigen oversten, die nu eens in Delft, Haarlem, Leiden of Utrecht resideerden, dan weer in Gouda, en later in Amsterdam (ca. 1652-1720). In 1726 werd het bestuur teruggegeven aan de provinciaal, die een prefect243 of vice-superior aanstelde, en vanaf 1746 waren er prefecten voor elk van de zes missiedistricten (Friesland, Gelderland, Overijssel, Groningen, Holland en Utrecht). Naast de staties, die een tot vier priesters huisvestten, bedienden de jezuïeten de kapellen in vier Haagse legaties244, en in kastelen te Rhoon en Ypelaer. Buiten het eigenlijke missiegebied hadden zij enkele colleges op Nederlandse bodem, van welke de meeste slechts een kortstondig bestaan kenden. Het gymnasium te Ravenstein en de residentie in Sittard behoorden tot de Nederrijnse Provincie. Het werk was hoofdzakelijk gericht op godsdienstonderricht, en wel door middel van catechese, prediking, toediening van sacrament en (bevordering van de veelvuldige communie), invoering van vrome gebruiken (Maria-devotie, vastenmeditaties, veertig urengebed), en het oprichten van Mariacongregaties en andere lekenbewegingen (Broederschap van de Zalige Dood). Daarnaast waren zij direct betrokken bij het onderwijs in hun colleges, en bij het oprichten van plaatselijke schooltjes (Gouda, Delft, Culemborg); een opmerkelijk initiatief was de studentenbeweging in Leiden (1625). Op beide gebieden werden zij terzijde gestaan door 'klopjes' of 'jezuïetessen', ongehuwde vrouwen die onder bepaalde regels leefden, en die als parochiale factotums (manusjes van alles) van buitengewoon belang geweest zijn voor de kwaliteit van het kerkelijk leven in de Zending. Als een van hun opdrachten zagen de jezuïeten ook de zielzorg onder pestlijders. Tussen 1585 en 1754 stierven 62 jezuïeten op Nederlands grondgebied als 'slachtoffers van naastenliefde'. De jezuïeten blijven zich bezig houden met gezondheidszorg getuige de oprichting van het Johannes de Deo ziekenhuis in 1873 te Den Haag. De missionarissen hadden niet veel tijd over voor wetenschappelijke arbeid, naast het schrijven en uitgeven van polemieken (Augustijn van Teylingen) en stichtelijke boekjes over ascetische belevingen, vaak gedrukt met een vals adres, van onder andere Lodewijk Makeblijde, Jan Buys (Busaeus) en Wilhelm Nakatenus. Over het algemeen had de spirituele literatuur een praktisch en didactisch karakter. In de Hollandse Zending konden de jezuïeten om politieke redenen zich weinig uitleven wat betreft de artistieke expressie van hun contrareformatorische vroomheid. Voor het inrichten van hun schuilkerken moesten zij meestal een beroep doen op kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden, vooral Antwerpen; inheemse kunstproducten ontbraken echter niet. De statie van Enkhuizen bijvoorbeeld had een buitengewoon rijke collectie kerkzilver; elders waren belangrijke 241
Begheyn, 1991, p. 9. Begheyn, 1991, p. 9. 243 Een prefect is een hoofd van een congregatie. 244 Een legatie is een parochie in een missiegebied. 242
65
kunstwerken aanwezig. Er bestonden vruchtbare contacten met schilders zoals Abraham Bloemaert en mogelijk Johannes Vermeer, beeldhouwer Willem van de Wall en zilversmeden Thomas Bogaert en Jan van der Lely. Buiten het gebied van de Zending waren de mogelijkheden meer spectaculair, zoals blijkt uit de door broeder Pieter Huyssens in Maastricht gebouwde kerk (1614), de eerste in jezuïetenstijl (religieuze barok-stijl) in de Nederlanden. Het enige kunstgebied waarop jezuïeten zich hebben weten te onderscheiden was dat van de letterkunde. Succesvolle en invloedrijke dichters waren Lodewijk Makeblijde en Adriaen Poirters; van geringer betekenis waren Jan van Sambeeck, Willem van Wissekercke en Sidronius Hosschius.245 4.3.2.2 Interimperiode 1773-1849 Onder bedreiging van geweld, hief paus Clemens XIV in 1773 de ‘Sociëteit van Jesus’ op met de bul ‘Dominus ac Redemptorum’. In Pruisen en Rusland bleef de orde bestaan omdat Frederik II en Katharina II weigerden de pauselijke bul in hun steden te laten afkondigen246 In de Hollandse Zending werd het decreet van de opheffing van de Sociëteit uitgevaardigd op 13 september 1773. Een week later werden alle staties, samen met het college van Roermond, bezet. In Maastricht, tweeherige stad, gebeurde dat iets later. De paltsgraaf van Ravenstein, in welke plaats een jezuïetencollege en statie waren, verbood de afkondiging van dit decreet en verenigde de jezuïeten in een congregatie van seculiere priesters. Het schijnt dat het decreet in Nijmegen evenmin werd uitgevaardigd. Op het ogenblik van de opheffing waren 31 jezuïeten werkzaam in 20 staties, naast die in de collegecommuniteiten van Maastricht, Roermond en Ravenstein. Om opschudding onder de gelovigen te voorkomen werd hen toegestaan hun pastoraal werk voort te zetten als geseculariseerde priesters onder jurisdictie van de nuntius. De ex-jezuïeten die in Friesland werkzaam waren, moesten hun staties in 1776 verlaten. De overigen bleven, totdat bij hun dood de meeste staties overgingen in handen van de seculiere geestelijkheid. Paus Pius VII herstelde de orde in 1814 bij de bul ‘Sollicitudo omnium Eclesiarum’. Vele voormalige leden traden weer toe. De Amsterdammer pater Jan Roothaan (generaal van 1829-1853) richtte de orde opnieuw in.247 De inrichting bestond uit slechts drie staties, vanaf het herstel van de orde in 1814 residenties genoemd (Nijmegen, Culemborg, Amsterdam 'Krijtberg'). Zo slaagden ex jezuïeten erin een brug te slaan tussen de 'oude' en 'nieuwe' Sociëteit. In de loop der jaren slaagden zij erin nog drie parochies te verwerven, die hadden toebehoord aan de Sociëteit voor de opheffing: Den Haag (1822), die een voortzetting was van de kapel in de Spaanse ambassade, Amsterdam 'de Zaaier' (1825) en Ravenstein (1841). Hun werd ook een seminarie in Culemborg (1818) toevertrouwd, evenals een college met internaat in Katwijk (1842), gesticht door C.L.van Wijkerslooth, die wel gezien wordt als de eerste bisschop in Noord Nederland sinds de 16de eeuw zie paragraaf 4.3.1.248 Officieel had hij weinig te zeggen omdat het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie pas in 1853 plaatsvond. Hij had een representatieve functie. De Luxemburger Matthias Wolff, werkzaam in Culemborg, stichtte in 1823 een zustercongregatie onder de naam 'het Gezelschap van Jezus, Maria en Joseph'. Tussen 1773 en 1831 sloten 31 Nederlanders zich aan bij de Sociëteit in Rusland, België, Zwitserland en de Verenigde Staten. In 1832 werd een Belgische Provincie opgericht met 117 leden onder leiding van de Nederlander Petrus van Lil (1832-1839), welke alle huizen in België en Nederland omvatte evenals de Duitse residentie van Dusseldorf. Op 27 december 1848 245
Begheyn, 1991, p. 10. Heidt, 1955, p. 828. 247 Heidt, 1955, p. 828. 248 Begheyn, 1991, p. 11. 246
66
werd het decreet ter oprichting van een Nederlandse Vice-Provincie getekend en op 6 januari 1849 uitgevaardigd. Er waren toen 43 priesters, 37 scholastieken en 15 broeders. Provinciaal werd Antonius van der Leeuw uit Culemborg.249 4.3.2.3 De Nederlandse Provincie, 1850-1940 Kort na het bezoek van de (Amsterdamse) generaal overste Jan Philip Roothaan, werd op 19 mei 1850 het decreet uitgevaardigd, waarin hij verklaarde, dat de Vice-Provincie vanaf 3 juni 1850 onafhankelijk zou zijn. Andreas Consen (1850-1854) werd benoemd tot eerste provinciaal. Het duurde vele jaren voordat de jonge Provincie haar eigen vormingshuizen had: noviciaat (1865), filosofie (1879) en theologie (1852). In de tussentijd werden de jezuïeten opgeleid in residenties of op seculiere seminaries. Traditiegetrouw was het werk van de jezuïeten in Nederland geconcentreerd geweest op de directe zielzorg. Deze directe zielzorg leidde tot de stichting van ziekenhuizen (Rotterdam 1868 Den Haag 1873), bibliotheek (Groningen), huishoudschool (Den Haag), armenvereniging (Amsterdam 1855), jeugdorganisaties (Nijmegen 1880, Amsterdam 1928) enzovoort.250 Het ziekenhuis in Den Haag is in 1873 gesticht door Pater Marijnen. Hij was hiertoe in staat gesteld door de financiële steun van de familie Schiefbaan Hovius.251 Het is deze pater Marijnen kapelaan in de Teresia-van-Avila-kerk die het geld bijeenbracht voor de Onze-LieveVrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk aan de Elandstraat. In 1878 werd de hulpkerk in gebruik genomen. In de pastorie van de hulpkerk werd in 1878 het provincialaat (hoofdbureau) gevestigd van de Nederlandse provincie. In 1939 werd het overgeplaatst naar de Amaliastraat.252 Voor de bouw en verfraaiing van hun huizen en kerken trokken de jezuïeten de beste kunstenaars van de tijd aan, zoals de architecten P. Cuypers, A. Kropholler, N. Molenaar (zie paragraaf 2.2) J.Stuyt en F. Mengelberg.253 Vrouwen bleven belangrijk voor de jezuïeten en de jezuïeten voor de vrouwen getuige de vele schenkingen die zij aan Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk doen.254 Behalve de schenkingen is er in 1912 de mededeling dat mejuffrouw Catharina Horix die zich in de parochie van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-kerk jarenlang met het catechismusonderricht bezig had gehouden is overleden.255 Na het opheffen van het uitsterfbeleid van kloosters door Willem II in 1840 worden er ook vrouwen congregaties opgericht. Deze congregaties werden benaderd door pastoors van de Onze-Lieve-VrouwOnbevlekt-Ontvangen-kerk om activiteiten binnen de parochie te ontplooien. Zo leiden de Zusters van Roosendaal sinds 1890 de Maria school.256 En de zusters Augustinessen uit Delft komen in 1897 naar Den Haag om zieken te verplegen aan huis en een pension te openen voor verschillende standen. Het pension was geschonken en pastoor Philippens had bemiddeld.257
249
Begheyn, 1991, p. 11. Begheyn, 1991, p. 11. 251 Hoeck, 1940, p. 305 noot 18. 252 Hoeck, 1940, p. 305 noot 19. 253 Begheyn, 1991, pp. 11-13. 254 Zie bijlag III De Inventaris. 255 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, p. 29. 256 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, p. 9. 257 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1928, p. 18. 250
67
4.3.2.4 Beschouwing De Jezuïeten hebben een moeilijke start in Nederland omdat de stichter Ignatius van Loyola Spaans is en Nederland in opstand komt tegen de Spaanse koning Filips II . Ondanks alle tegenslag en verzet van overheid en andere geestelijke ordes weten ze zich te handhaven en zelfs te groeien.Tussen 1773 en 1814 wordt de orde opgeheven door de paus. Na het herstel van de orde in 1814 krijgen ze de drie parochies in Den Haag terug waaronder de Teresia van Avila. In 1850 wordt de Nederlandse provincie zelfstandig en in 1878 wordt het provincialaat (hoofdbureau) gevestigd in de pastorie van de OLV Onbevlekt Ontvangen. Voor hun huizen en kerken trokken ze bekende architecten en kunstenaars van hun tijd aan zoals Nicolaas Molenaar. Jezuïeten zijn goed geschoold. De orde kent naast het priesterschap ook lekenbroeders. Een religieuze orde kan alleen maar bestaan wanneer een groep mensen bereid is deze orde te sponseren, omdat ze tevreden zijn over de tegenprestatie. In het geval van de jezuïeten is men tevreden geweest over de religieuze en sociale betrokkenheid van deze orde. Dat de orde mensen aansprak blijkt uit het feit dat ze ondanks de moeilijke beginperiode toch in staat zijn om te groeien. Nadat de orde 41 jaar lang tussen 1773 en 1814 is opgeheven is men in staat om na het herstel in 1814 in een relatief korte tijd te zorgen voor jezuïeten priesters. Mede hierdoor krijgen ze wederom de steun van een gedeelte van de bevolking. Hieruit kan men de conclusie trekken dat de jezuïeten een uitermate charismatische orde vormde. Dit kan verklaren waarom men in een betrekkelijk korte tijd de benodigde gelden voor de neogotische Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk bij elkaar had. 4.3.3 Ultramontanisme Protestanten en katholieken gingen zich in de 19e eeuw terugtrekken op hun eigen bolwerken. Op politiek gebied, in het onderwijs, in de wetenschapsbeoefening en in de cultuur schiepen zij hun eigen organisaties. Onder Paus Pius IX (1846-1878) groeide er een krachtige beweging, die alle heil verwachtte van versterking der pauselijke macht. Men noemt haar ultramontanisme, omdat zij het kerkelijke gezag ‘ultra montes’ aan gene zijde van de bergen, namelijk in Rome wilde centraliseren. De Jezuïeten speelden daarin een voorname rol. Onder het volk beleefde het roomse geloof in verscheidene landen een opleving die zich in het bijzonder uitte in Maria- en relikwieënverering. Waaronder bedevaarten naar Lourdes, waar Maria in 1858 aan een meisje Bernadette ‘verschenen’ was, en naar de ‘heilige rok’te Trier. In 1854 kondigde de paus een nieuw dogma af: de ‘onbevlekte ontvangenis van Maria’. Dat wil zeggen dat zij vrij was van de erfzonde.258 De afzondering der katholieken werd vooral ook in de hand gewerkt door de encycliek ‘Quanta Cura’ van paus Pius IX met de daaraan toegevoegde ‘Syllabus Errorum’ (1864), waarin een aantal dwalingen, die het Christendom naar de toenmalige inzichten bedreigden, werden opgesomd. Hiertoe behoorden het protestantisme, liberalisme, socialisme, bijbelgenootschappen, scheiding van kerk en staat en vrij wetenschappelijk onderzoek.259 Het Provinciaal Concilie, in 1865 in de St. Jan te Den Bosch gehouden, sloot zich geheel bij de opvattingen van de Paus aan en legde een krachtige getuigenis af van de wens tot verbondenheid met de Stedehouder Christi oftewel de paus.260
258
Dankbaar, 1974, p. 171. Dankbaar, 1974, p. 172. 260 Rosenberg, 1972, p. 13. 259
68
4.3.4 Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie De Propaganda Fide261, een belangrijke instantie bij de curie, voelde er niets voor, haar invloed op het zuidelijk deel van het koninkrijk en haar directe greep op een belangrijk missiegebied verloren te laten gaan. Vooral dat missiegebied achtte zij zowel leerstellig als administratief niet tot zelfstandigheid in staat. Daarvoor was in de Hollandse Zending ingesteld na het ‘Utrechtse schisma’ van de Oud Bisschoppelijke Clerus in 1723 nog teveel ‘jansenistisch’262 gedachtegoed in omloop, was de clerus er te eigengereid en te ongedisciplineerd en de Nederlandse overheid, in casu het Departement van de Rooms Katholieke Eredienst te josefistisch263. Volgens de Propaganda konden de Nederlandse gelovigen de liefderijke, maar strakke hand van Rome nog niet missen. Het bewijs daarvoor zag zij in de venijnige conflicten die haar vertegenwoordigers, de vice superiors A. Antonucci (vice superior1831-1841) en I. Ferrieri (vice superior1841-1847) op de genoemde terreinen met de clerus van de Hollandse Zending en het departement hadden uit te vechten. Toen Ferrieri Nederland verliet, leidde in korte tijd een samenloop van omstandigheden ertoe dat de normalisering van het kerkelijk bestuur opnieuw op de agenda kwam.264 In 1845, tijdens het laatste jaar van zijn pontificaat, riep paus Gregorius XVI265 de hoofden van de katholieke missiegebieden per circulaire op, te onderzoeken of in hun ambtsgebied het bisschoppelijk bestuur kon worden ingevoerd. Voor Nederland was die overheid de Propaganda Fide zelf. Haar reactie was kennelijk lauw, want er gebeurde weinig; maar in het land zelf was het pauselijk woord gehoord. Vanaf dat moment werd de druk op Rome sterker om ten minste de reorganisatie van de Hollandse Zending ter hand te nemen en over te gaan tot aanstelling van een of twee titulaire bisschoppen, indien mogelijk onder voorbijgaan van het concordaat, dat de overheid een belangrijke vinger in kerkelijke pap gunde. Zelfs kwam er in 1847 een suppliek (verzoek- of smeekschrift) van 261
Heidt, 1955, pp. 550a, 556b, 667b: Propaganda Fide (voluit Sacra Congregatio de Propaganda Fide, in het Nederlands Heilige Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof, archaïsche Congregatie tot Voortplanting des Geloofs). De naam werd aangepast door Paus Johannes Paulus II in 1982 in de Congregatie voor de Evangelisatie van de Volkeren (Congregatio pro Gentium Evangelisatione). De opdracht bleef ongewijzigd. Het is een congregatie van de Romeinse Curie die bevoegd is voor alles wat betrekking heeft op de missionaire samenwerking en de verspreiding van het Evangelie. In de missiegebieden heeft zij dezelfde bevoegdheid als de Congregatie voor de Bisschoppen, dus ook bisschopsbenoemingen. Ze kreeg ook de zorg voor de opleiding van clerus en catechisten toegewezen. 262 Van Goor, 1970, p. 212: het jansenisme is een 17e/18e-eeuwse religieuze beweging in de Katholieke Kerk die de Kerk wilde hervormen door terugkeer naar de leer van Augustinus over zonde en genade in haar strenge, calvinistische vorm. De jansenisten wilden de Kerk zuiveren van alle misbruiken, zonder dat dit een toenadering inhield tot het protestantisme, dat zij met kracht afwezen. De beweging werd genoemd naar de Leuvense hoogleraar en bisschop van Ieper Cornelius Jansenius (1585-1638). Zijn boek Augustinus kende voornamelijk na zijn dood in de jaren 1640 een aanzienlijke verspreiding onder invloed van zijn vriend de abt van Saint-Cyran. Kenmerkend voor de levenspraktijk van de jansenisten was hun ascetische wereldverwerping en hun pessimistische ethiek. Ze verwierpen de pauselijke onfeilbaarheid en Maria's Onbevlekte Ontvangenis en dienden de sacramenten zelden toe. 263 Heidt, 1955 p. 493, en Van Goor 1970, p. 223: jozefi(ni)sme, systeem waarbij de Kerk als een staatsinstelling wordt beschouwd. Genoemd naar Jozef II van Oostenrijk (1780-90). 264 De Valk, 2002, p. 41. 265 McBrien, 1997, pp 344-346: Gregorius XVI, geboren als Bartolommeo Alberto Cappellari (Belluno, 18 september 1765 – Rome, 1 juni 1846) was paus van 1831 tot aan zijn dood in 1846, dus 15 jaar. Cappellari werd in Belluno geboren, en ging al als jongen bij de Orde der Camaldulenzers, een tak van de Benedictijnen. In 1799 publiceerde hij ‘II Trionfo della Santa Sede e della Chiesa contro gli assalti dei novatori’, ‘De triomf van de Heilige Stoel en de kerk tegen de aanvallen van de vernieuwers’ waarin hij de Jansenisten veroordeelde.
69
katholieke notabelen aan de nieuwe paus Pius IX266 met het verzoek de bisschoppelijke hiërarchie in heel het land in te stellen, een verlangen dat stellig niet volledig werd gedeeld door de hogere clerus, in het bijzonder de drie vicarissen in het zuiden. Het gevolg hiervan was echter dat men in Rome besloot de zaak nog eens opnieuw te bekijken. De pas aangestelde internuntius en vice-superior Carlo Belgrada (vice superior 1848-1855), die in juni 1848 aankwam, zou over mogelijkheden en wenselijkheden moeten rapporteren.267 Belgrado arriveerde op een politiek cruciaal moment: een nieuwe, liberale grondwet was in de maak, om eind 1848 te worden aanvaard. Zij sneed de band tussen kerk en staat volledig door. Het stond de Paus nu vrij de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland te vestigen zonder concordaat, op de wijze die Rome het beste schikte. Dat gebeurde pas in 1853, ruim vijf jaar later. Voor die vertraging bestonden verschillende redenen. Allereerst waren er moeizame onderhandelingen tussen de Romeinse curie en de Nederlandse regering. Rome zou het liefst gehandeld hebben op uitnodiging van de Nederlandse overheid; bovendien wilde men de mogelijkheid hebben het concordaat ‘in sluimertoestand’ als zekerheid achter de hand te houden of tenminste de financiële voordelen te behouden die het behelsde. Het eerst was bepaald niet naar de geest van de nieuwe grondwetten nog minder naar de zin van de nieuwe koning Willem III. Het tweede was eenvoudig onmogelijk en dat werd door de curie in een zeer laat stadium dan ook toegegeven. De onderhandelingen werden, mede door de onhandigheid van Belgrado (die allerlei persoonlijke belangen te verdedigen had), gevoerd op een wijze die door voortdurende misverstanden over en weer leidden. Bovendien was er in Rome noch in Nederland eenstemmigheid over de opportuniteit van de maatregel. De Propaganda bleef lang aarzelen. De vicarissen bezuiden de grote rivieren toonden zich tamelijk onverschillig, waren vermoedelijk bevreesd voor een protestantse reactie en konden maar met moeite worden overgehaald dat standpunt te verlaten. Een derde vertragende factor was de politieke onrust in de Pauselijke Staat, die Pius IX tussen 1848 en 1851 noopte tot ballingschap in het koninkrijk Napels.268 Zonder aanhoudende druk uit Nederland zou de Heilige Stoel misschien pas veel later tot het instellen van de hiërarchie zijn overgegaan. Verschillende malen heeft de paus persoonlijk ingegrepen om het vastgelopen consultatie- en onderhandelingsproces weer in gang te zetten. Die druk kwam na 1848 van alle kanten, maar vooral uit de Hollandse Zending: het regende smeekschriften van aartspriesters, kamerleden, notabelen en uiteindelijk zelfs van de ‘kerkvoogden’. Van meet af aan waren er personen en groepen die erop mikten, de Hollandse Zending tot het centrum van het Nederlandse katholicisme te maken, of beter gezegd, een pauselijk zegel te laten hechten aan het feit dat het centrum zich daar in feite al bevond. Hier, en liefst in Utrecht, moest het aartsbisdom komen. Anderen reageerden daarop secundair: als er al een bisschoppelijk systeem werd ingevoerd, diende de nadruk op het ‘katholieke zuiden’ te liggen. Zij koesterden die wens om kerkelijke, politieke en sociaal culturele redenen. De motieven van beide groepen waren vaak andere dan in de bestaande historiografie wordt aangegeven. Daarom zijn ook de gevolgen van de pauselijke keuze voor het ‘Utrechtse model’ in veel opzichten andere dan soms wordt aangenomen.269
266
McBrien, 1997, pp. 349-353: de zalige Pius IX, geboren als Giovanni Maria Mastai-Feretti (Senigallia, 13 mei 1792 - Rome, 7 februari 1878) was paus van 1846 tot 1878. Hij is met 31 jaar pausschap op Petrus (35 jaar) na het langst in functie geweest. 267 De Valk, 2002, p. 41. 268 De Valk, 2002, p. 42. 269 De Valk, 2002, p.42. Zie hiervoor ook subparagraaf 4.2.2 (De emancipatie van de Rooms-katholieke gelovigen in de 19e eeuw) van deze scriptie.
70
Vanaf 1853 toen de indeling in bisdommen in Nederland was hersteld, was er sprake van een hausse aan bouwactiviteiten. De katholieken zouden in een halve eeuw meer dan vijfhonderd kerken bouwen, het merendeel in gotische stijl. Deze kerken kwamen doorgaans in de plaats van de bescheiden kerkjes uit de vroege 19de eeuw. De bouwdrift resulteerde verder in kloostercomplexen en seminariegebouwen, met vaak een of meer binnenplaatsen alsmede gemeenschappelijke voorzieningen zoals eetzaal en kapel.270 De eenheid in het Roomse kamp en de verscheidenheid in opvattingen binnen de reformatorische kerken vinden hun weerspiegeling in de kerkelijke architectuur van de tweede helft van de 19de eeuw. In de eerste helft van de 19de eeuw, de periode van het Waterstaatstoezicht op de kerkenbouw, was er in hoofdvorm nauwelijks verschil tussen protestantse en katholieke bedehuizen. Na het herstel der bisschopszetels in 1853 wordt de neogotiek die in de jaren veertig van de 19de eeuw hier en daar voor protestantse kerken toegepast was een bij uitstek Roomse aangelegenheid. Gedurende meer dan een halve eeuw blijft de neogotiek in de katholieke kerkelijke architectuur domineren, terwijl de protestanten zich van alle mogelijke stijlen bedienen, maar slechts sporadisch van de gotiek. 4.3.5 Nabeschouwing Het lijkt voor de hand liggend te concluderen dat de Nederlandse Rooms-katholieke kerkenbouw in de periode zonder bisschoppelijke hiërarchie sterk werd beïnvloed door de barokke contrareformatie van Rome. Met name in de periode van de schuilkerken. Van buiten waren zij nauwelijks zichtbaar. Van binnen hadden zij vaak een indrukwekkend barok interieur. Het kerkmeubilair dat veelal uit Belgische ateliers komt, blijft tot in de eerste helft van de 19de eeuw sterk barok geïnspireerd. De gebouwen veranderen echter van barok naar neoclassicistisch. Het herstel van de hiërarchie zal ongetwijfeld ook hebben geleid tot een beperking van die directe invloed van Rome. De eerder gememoreerde Zwijsen, die na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie aan het hoofd stond van de Nederlandse kerkprovincie, was er om bekend geen voorstander te zijn van al te frivole kerkgebouwen. Het is in deze context voor de hand liggend dat er behoefte bestond aan een bouwstijl die deze nieuwe periode markeerde. De neogotiek als verwijzing naar de middeleeuwen, de tijd waarin het katholicisme floreerde, is dan een vanzelfsprekende keuze. Daarbij komt dat het koningshuis in de eerst helft van de 19de eeuw ook neogotisch bouwde. Het was dus een toonaangevende en representatieve stijl. Ten einde die behoefte aan een eenduidige stijl nader te verklaren, is het van belang de situatie onder de Rooms-katholieke gelovigen zelf nader te beschrijven. 4.4 Hypothese 3: de 19e eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door de emancipatie van de Rooms-katholieken in de 19e eeuw Staat in de beide vorige paragrafen de formeel juridisch-politieke dimensie in Nederland en in de Rooms Katholieke kerk centraal, in deze paragraaf gaat het om de beleving van de kerkgangers. Het lijkt namelijk aannemelijk dat in de 19e eeuw die zich kenmerkt door de beginnende emancipatie van bevolkingsgroepen als arbeiders, gereformeerden en vrouwen, ook de emancipatie van de Rooms-katholieke gelovigen een belangrijke factor is. Door de ontwikkelingen voortkomend uit de reformatie lijkt het onvermijdelijk dat de Roomskatholieken leden aan frustratie en minderwaardigheidsgevoelens. De instelling van de Bataafse Republiek in 1795 en de grondwetsherziening van 1848 zijn een eerste uitlaatklep voor deze gevoelens. Voorzichtig beginnen de katholieken te emanciperen. Dan komt in 270
Bosma, et. al., 2007, p. 514.
71
1853 het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie en hiermee samenhangend de strijd binnen de katholieke kerk om Utrecht tot bisschopszetel te verkiezen. De voorstanders van emanciperen hebben de overhand Utrecht wordt de bisschopszetel. Dat de angst van de meer gematigde katholieken niet ongegrond is blijkt uit het ontstaan van ‘De april’ beweging in 1853. Zie verder noot 278. 4.4.1 Het ontstaan van frustratie en minderwaardigheidsgevoelens De kerkelijke kaart van de Republiek grofweg Nederland ten noorden van de rivieren, met inbegrip van Zeeland en de later aan de Republiek toegevoegde delen van Brabant en Limburg heeft dan ook nooit een eenvormig beeld laten zien. Ofschoon de bestuurlijke elite in de steden, die de drijvende kracht achter de Opstand tegen Spanje was geweest, in meerderheid voor het calvinisme had gekozen, was rond 1650 nog bijna de helft van de bevolking van de Republiek katholiek. Die katholieken moeten we vooral op het platteland zoeken, Naar schatting 65 tot 75 procent van de bevolking op het platteland van NoordHolland was in het midden van de zeventiende eeuw nog katholiek, terwijl dat in steden als Amsterdam, Haarlem en Hoorn hooguit nog voor 25 procent van de bevolking gold. In de dorpen waren de plaatselijke edelen, de ambachtsheren en de grootgrondbezitters vaak katholiek gebleven. De plattelandsbevolking die in allerlei opzichten van hen afhankelijk was, volgde de lokale heren daarin. En zij volgden die heren ook toen zij na de Vrede van Munster in 1648, toen het duidelijk was geworden dat de Republiek niet terug zou keren onder het gezag van een katholieke vorst, voor de confessie van de nieuwe machthebbers, de steden kozen.271 Een deel van de katholieke adel wilde trouw blijven aan het oude geloof, maar moest daarvoor uitwijken naar de Zuidelijke Nederlanden of naar katholiek gebleven delen van Duitsland. Zij verkochten hun bezittingen in de Republiek dan veelal aan de steden of aan stedelijke instellingen. Die kregen via hun pachtbeleid vervolgens de kans de gereformeerde confessie op het platteland te verbreiden. Ook de armenzorg werd een belangrijk instrument in de protestantisering van de Republiek. Die armenzorg was immers door de opheffing en confiscatie van katholieke instellingen een uitsluitend protestantse aangelegenheid geworden. Wie aangewezen was op ondersteuning, kon dus het beste maar de protestantse belijdenis onderschrijven. Dit leidde in de tweede helft van de zeventiende eeuw tot een afname van het aandeel van de rooms-katholieken in de bevolking van de Republiek. Naar schatting liep het percentage katholieken in de Republiek terug van 47 procent in 1656 naar 34 procent in 1726. Maar dat was nog altijd een derde van de bevolking van de Republiek.272 De 19e eeuw, die zich kenmerkte door tal van afscheidingen in de protestante kerk, kan onder andere aan de hand van het volgende verhaal worden beschreven. Het was na een lang, vruchtbaar leven, gewijd aan het behoud van een protestants Nederland, dat G. Groen van Prinsterer (1801-1876) overleed. Kort na zijn dood bracht de katholieke koopman en schrijver Jozef Alberdingk Thijm (1820-1889) diens weduwe een visite. Het bezoek was respectvol maar pijnlijk. Thijm achtte het namelijk zijn morele plicht om haar te vertellen dat een uitspraak van Groen, ruim een kwart eeuw tevoren gedaan, hem altijd had dwars gezeten, namelijk dat het voor Nederland maar het beste zou zijn wanneer alle katholieken uit de streken boven de Moerdijk zouden vertrekken. Het liefst zag hij ze in Limburg samengebracht. Het was een pijnlijk ogenblik, maar Thijm was van oordeel: “Waarheid gaat nog boven delicatesse”. Aan het verslag van dit bezoek voegde hij nog toe dat Groen
271 272
Nissen, 2004, p. 141. Nissen, 2004, p. 142.
72
zich later wel bereid had verklaard dit te herroepen, maar tegelijkertijd moest worden vastgesteld dat hij dat nooit gedaan had.273 Ten dele als reactie op de verhoudingen in de Hervormde Kerk, bevoogd door de koning en het Departement voor de Eredienst, ontstond het Réveil274 en in de dertiger jaren van de 19de eeuw doen de eerste afscheidingen zich voor. Een strijdbare katholieke figuur in deze tijd is de ‘bekeerling’ Joachim George le Sage ten Broek (1775-1847). Zijn boekje De voortreffelijkheid van de leer der R.K. kerk, waarmee hij in 1815 het vaderland deed opschrikken was aanleiding tot vurige discussies, waarbij ook Bilderdijk (1756-1831) zich niet onbetuigd liet. Als antwoord verscheen in 1817 het blad De Protestant, waarop Le Sage in 1818 begon met De Godsdienstvriend, een bij uitstek ‘ultramontaans’275 geschrift. Een ander blad was het maandblad De Katholiek, in 1842 opgericht door enkele professoren van het seminarie Warmond. Drie jaar later hadden de Rooms-katholieken hun eigen dagblad: De Tijd. Alberdingk Thijm (1820-1889) was een van de medewerkers. Deze dichter en kunstcriticus heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot de artistieke bewustwording van het katholieke volksdeel. Hij zou de gotische stijl propageren voor de nieuwe kerken en de promotor worden van P.J.H. Cuypers (1827-1921).276 Deze Cuypers was de leermeester van Nicolaas Molenaar (1850-1930) de architect van de Onze-LieveVrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk te Den Haag. (zie hoofdstuk 2) Beide bladen, De Katholiek en De Tijd stelden zich ten doel de mentaliteit uit de schuilkerkenperiode te doorbreken en zagen de emancipatie als een volledig deelnamen aan de maatschappij. Dat het katholieke volksdeel tenslotte toch in een isolement gekomen is heeft verscheidene oorzaken. Een daarvan is de golf van antipapisme, ten gevolgen van het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Onder het liberale ministerie van Thorbecke (1798-1872), kon de paus de bisschoppelijke hiërarchie herstellen met het aartsbisdom Utrecht en de bisdommen Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Een protestactie van de protestanten en een volkspetitie aan koning Willem III277 (1817-1890) de zgn. aprilbeweging278, konden hier niets aan veranderen.279 4.4.2 De emancipatie van de Rooms-katholieke gelovigen in de 19e eeuw Over deze periode is veel geschreven. In de katholieke historiografie overheerst de gedachte dat in de 19de eeuw een lange en taaie emancipatiestrijd werd aangevangen. De protestantse historiografie over deze periode is vooral nogal besmuikt. Echte protestanten,
273
De Rooy, 2002, p. 9. Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel II, p. 2392: het Réveil is een internationale opleving van het christelijke denken in het negentiende-eeuwse Europa. In Nederland is Willem Bilderdijk de vader van Het Réveil. 275 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel III, p. 3060: ultramontaans is de absolute autoriteit van de Paus in zaken van geloof en discipline. 276 Rosenberg, 1972, pp. 12-13. 277 Tamse, 1979, pp. 307-357: koning Willem III, Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (Brussel, 17 februari 1817 – Het Loo, 23 november 1890), Prins van Oranje-Nassau, was van 1849 tot zijn dood Koning der Nederlanden en Groothertog van Luxemburg, en van 1849 tot 1866 hertog van Limburg. Hij werd geboren in Brussel, als zoon van koning Willem II en Anna Paulowna, de zuster van de Russische tsaar Alexander I. 278 Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1984 deel I, p. 195, de aprilbeweging van 1853 was het protestantse en conservatieve protest tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland door paus Pius IX. De bisschoppelijke hiërarchie is de indeling van de rooms-katholieke kerkprovincie Nederland in vijf bisdommen, met aan het hoofd een bisschop. De beweging richtte zich tevens tegen het kabinet-Thorbecke, dat de rooms-katholieke Kerk geen strobreed in de weg legde, op grond van de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst. 279 Dankbaar, 1974, p. 173. 274
73
zo is de gedachte, zagen immers niet in Rome, maar in het ongeloof hun grootste vijand.280 De katholieken vormden op die manier in toenemende mate een hechte eenheid. Het protestantisme was van oudsher verdeeld en raakte ook in de 19de eeuw nog weer verder verdeeld. Zo vond in 1886 de Doleantie plaats, hieruit kwamen de Gereformeerde Kerken voort. De keuze voor Utrecht als bisschopszetel was door Rome weloverwogen gemaakt. Utrecht werd door vele protestanten gezien als het hart van het protestantse Nederland. Hier was door het sluiten van de Unie van Utrecht de Republiek gesticht, hier lag het oude kerkelijke centrum van Noord-Nederland, met zijn Domkerk en universiteit, de plek waar de grootprotestantse volkskerk als het ware kon worden gelokaliseerd. Deze plaats was ‘van ons’: de protestantse natie en bij uitbreiding het ware Nederland. Het was een symbolische burcht die door de roomse aanspraken al even symbolisch werd belegerd. Had Pius IX niet uitgeroepen: “Utrecht de zetel van Sint Willibrord; ik zal aan Europa tonen dat katholieken van Holland niet van gisteren zijn”.281 Vanaf 1841 toen er werd onderhandeld over de uitvoering van het concordaat van 1827 tot 1853 zijn er twee uitgangsposities te ontdekken ten aanzien van de inrichting van een Nederlandse kerkprovincie: het zwaartepunt boven of beneden de rivieren, en daaraan gekoppeld: Utrecht wel of geen aartsbisdom. Dat bij deze keuze voor Utrecht sprake was van een greep naar het Nederlands verleden in concurrentie met het groot protestantisme en zijn ‘protestantse natie’, is moeilijk te ontkennen: zonder Utrecht als aartsbisdom zou de katholieke historiografie niet hardnekkig voor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie hebben kunnen spreken, om op die manier een continuïteit van het ‘nationaal katholieke’ verleden over de protestantse reformatie heen te suggereren. Zonder Utrecht zou het zwaartepunt van het katholieke leven elders gelegen hebben en dat was nu precies wat sommige wensten, in katholieke kring maar ook daarbuiten. Tot hen behoorde ook de beoogde aartsbisschop Joannes Zwijsen (zie paragraaf 4.2.3). Dat er aan het vestigen van een aartsbisschoppelijke zetel in de Utrecht in 1853 risico’s kleefde, was alle betrokkenen duidelijk. Er waren redenen genoeg die ertegen pleitten maar voor anderen waren dat nu precies de redenen ervóór.282 De symboolwaarde van Utrecht als aartsbisdom betekende een klaroenstoot van katholiek zelfbewustzijn, van noordelijk katholiek zelfbewustzijn. Op de aard van de ‘katholiek identiteit’ die zich hierna vormde en de wijze en het niveau van hun integratie in de Nederlandse natie heeft die keuze veel invloed gehad. Een katholieke gemeenschap waarvan de kern in ’sHertogenbosch had gelegen, zou de toch al bestaande tweedeling van Nederland ‘boven’ en ‘beneden de Moerdijk’ belangrijk hebben verscherpt en hebben kunnen bijdragen tot geheel andere politieke en culturele verhoudingen en daarmee tot een wezenlijk ander model van nationale integratie.283 Katholieke geestelijken van boven de Moerdijk of uit dat gebied afkomstig zijn vooral Van Bommel (1790-1852 sinds 1829 bisschop), Van Wijkerslooth en Roothaan284, maar
280
De Rooy, 2002. p. 9. De Valk, 2002, p. 61. 282 De Valk, 2002, p. 61. 283 De Valk, 2002, p.62. 284 Secretariaat RKK in Nederland, 1985: Jan Philip Roothaan (ook Joannes Philippus Roothaan) (Amsterdam, 23 november 1785 – Rome, 8 mei 1853) was de 21e generaal-overste van de Sociëteit van Jezus Nadat op 29 januari 1829 de 20e generaal-overste van de orde, Aloisius Fortis, was gestorven werd Roothaan op 9 juli als zijn opvolger gekozen. De belangrijkste opgave gedurende zijn generalaat bestond uit het stabiliseren van de orde die pas in 1814 door paus Pius VII weer was toegestaan. Roothaan wordt om die reden soms wel de 'tweede stichter van de jezuïetenorde' genoemd. 281
74
daarnaast zijn het vooral de leken óók uit het zuiden die uiteindelijk de doorslag hebben gegeven in de Roomse keuze voor Utrecht, en daarmee voor de lokalisering van het katholieke centrum in het deel van Nederland waar het politieke en intellectuele brandpunt van de katholiek gemeenschap zich bevond. Zwijsen wenste het aartsbisdom in Den Bosch, en niet alleen uit persoonlijk opportunisme: hij vreesde een ‘Hollands’ overwicht en meende dat het agressief zelfbewuste optreden van de noordelijke katholieke leken voor de positie van de kerk in Nederland als geheel niet zonder gevaar zou zijn. De voorstanders van Utrecht zagen de Hollandse Zending als middelpunt van het nieuwe Nederlandse katholicisme, dat zelfbewustzijn kon ontlenen aan 250 jaar standvastigheid. Zij zagen Brabant en Limburg eerder als een aanhangsel van het kerngebied van Nederland. De verovering van het rechtmatige katholieke aandeel in de Nederlandse natie en maatschappij moest daar, in dat kerngebied, plaatsvinden. Zij wisten Rome voor deze opvattingen te winnen. De beslissing van paus Pius IX bevestigde slechts een dringend advies van de Propaganda Fide, die koos voor het Noorden en voor het aartsbisdom Utrecht, tegen de adviezen van Zwijsen, de internuntius Belgrado en de Nederlandse overheid in.285 In al deze opzichten was Utrecht in 1853 méér dan zomaar een plaats. Het was een keuze met gevolgen die langer werkzaam zijn geweest en veel verder gingen dan alleen de aprilbeweging met haar politieke nasleep. Die beweging was ook een symptoom van een ondergronds gevecht tussen de ‘protestantse’ en de ‘pluriforme’ natie. Uiteindelijk kwam in Nederland binnen een nationaal kader iets tot stand wat is omschreven als een ‘institutionalisering van verschillen’. Een territoriale oplossing is in het midden van de negentiende eeuw wel overwogen en niet door de minsten. Waar een aartsbisdom Den Bosch in deze richting had kunnen wijzen en tegelijk een voortzetting van de katholieke traditie van afzijdigheid en isolement had kunnen gelden, wees Utrecht op een concurrentiestrijd, een verlangen naar offensieve, actieve participatie van de Nederlandse katholieken aan het nationale leven.286 De keuze om het nieuwe katholieke centrum in Utrecht te vestigen ging lijnrecht in tegen sentimenten die diep zaten en taai bleken.287 In reactie op het bekend worden van het pauselijk besluit om Utrecht tot bisschopszetel te verheffen startte er een campagne, de zogenaamde aprilbeweging om koning Willem III tot optreden te bewegen.288 Op vrijdag 15 april 1853 kreeg de Nederlandse koning Willem III, gedurende enkele dagen op werkbezoek in Amsterdam, tijdens een audiëntie van twaalf afgevaardigden van de Amsterdamse protestantse kerken in het Paleis op de Dam een petitie aangereikt. De koning wist dat hem een verzoekschrift overhandigd zou worden, want het nieuws gonsde al enkele dagen door het land en was twee dagen eerder al onderwerp van een debat in de Tweede Kamer geweest. Bovendien was de petitie voorafgegaan door een op 31 maart vanuit Utrecht verzonden protest, dat door 4528 mensen ondertekend was. De petitie die de koning in Amsterdam kreeg aangereikt, telde maar liefst 200.000 ondertekenaars. Zij werd toegelicht door de dominee dichter Bernard ter Haar, die zich bewust was van het historische karakter van dit moment. Dat was een unicum in de Nederlandse geschiedenis. De petitie vormde de eerste massale buitenparlementaire politieke protestbeweging van de negentiende eeuw. Dit zou pas in de De revolutie van 1848 dwong Roothaan tijdelijk de stad Rome te verlaten. Hij maakte van de mogelijkheid gebruik door Europa te reizen en bezocht Nederland in 1849. In 1850 keerde hij naar het moederhuis in Rome terug. 285 De Valk, 2002, p. 62. 286 De Valk, 2002. p. 63. 287 De Valk, 2002, p. 38. 288 De Rooy, 2002, p. 11.
75
laatste decennia van de negentiende eeuw, toen de politieke partijen begonnen te ontstaan geëvenaard worden.289 Wat deed zoveel Nederlandse burgers in de pen kruipen? Dat was de aankondiging dat in het Koninkrijk der Nederlanden weer rooms-katholieke bisdommen gevestigd zouden worden. Die aankondiging was op vier maart van dat jaar door paus Pius IX gedaan in de bulle ‘Ex qua die’. Het bericht veroorzaakte grote onrust in Nederland. In een paar weken tijd verscheen een stroom van pamfletten en brochures waarin grote verontwaardiging werd uitgesproken over het voornemen van de paus. Maar ook op andere wijzen werd die verontwaardiging geuit. Priesters en kloosterzusters die in hun religieuze kledij over straat liepen, werden uitgejoeld en bespot. In kranten verschenen oproepen om de winkels van katholieke winkeliers te mijden en om geen katholieke dienstboden aan te nemen. De woonhuizen van enkele vooraanstaande katholieken in Den Haag en Amsterdam werden beklad met leuzen. Op straat werden prentjes aan touwtjes verkocht die een bisschop voorstelden. Daarbij werd gezegd: ‘Een cent , een bisschop! Hij kan ook opgehangen worden!’ Er ontstond een gespannen sfeer. Toen op Goede Vrijdag enkele hervormd geworden rooms-katholieken in Nijmegen belijdenis zouden doen, werd gevreesd voor katholiek tegengeweld. De politie was alert, bewaakte de kerk en de woonhuizen van de bekeerlingen maar hoefde niet in te grijpen. Ook voor geweld van de andere zijde werd gevreesd. Jozef A. Alberdingk Thijm, landelijk vermaard als voortrekker in de emancipatie van de katholieken, besloot uit voorzorg zijn vrouw en kinderen naar de Hilversumse hei te sturen. Zelf bleef hij in Amsterdam, waar hem overigens niets overkwam. Er werd hem geen haar gekrenkt en hij had zelfs geen schade ‘aan de allerkleinste ruit’. De onrust, die culmineerde in de massale petitiebeweging, is de geschiedenis ingegaan als de aprilbeweging of de aprilstorm.290 Wat de koning precies geantwoord heeft op de toespraak van dominee Ter Haar, is niet bekend. Volgens de kranten zou hij gezegd hebben dat de aanbieding van de petitie de band tussen het Huis van Oranje en het vaderland ‘nog hechter vastgesnoerd en dierbaarder aan mijn hart’ had gemaakt. In elk geval had hij niet gezegd wat hij volgens de Nederlands regering had moeten zeggen. De ministerraad onder leiding van de liberale minister president Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) had namelijk de dag daarvoor nog vergaderd en een advies voor de koning opgesteld. Hij moest tegenover de aanbieders van de petitie verklaren dat de invoering van een bisschoppelijk bestuur voor het rooms katholiek kerkgenootschap volledig in overeenstemming was met de grondwettelijke vrijheid van godsdienst (uit 1848) en dat deze handeling geen goedkeuring of erkenning van de koning vereiste. Koning Willem III was evenwel gevleid door het beroep dat op hem werd gedaan. Het vleide hem in zijn soevereine gezag als vorst en vleide hem in zijn overtuiging dat het Oranjehuis, het vaderland en het protestantisme een natuurlijke drie eenheid vormden.291 Met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 laaiden de protestantse gemoederen hoog op.292 Het kabinet, dat tijdens het voorafgaande kamerdebat al flink onder protestants vuur had gelegen was gebruuskeerd door het gedrag van de koning. De koning had zich onttrokken aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor zijn woorden en daden en had daarmee de grondwet geschonden. De verhouding tussen de koning en de liberale regering Thorbecke was al langer gespannen. Nu kwam het tot en breuk. Het kabinet vroeg de koning zijn uitspraken in een publieke verklaring recht te zetten. Zou hij dat niet doen, dan zag het kabinet zich genoodzaakt zijn ontslag aan te bieden. Dat laatste 289
Nissen, 2004, p. 161. Nissen, 2004, p. 161. 291 Nissen, 2004, pp. 161-162. 292 De Rooy, 2002, p. 12. 290
76
werd door de koning dankbaar aanvaard. Het kabinet Thorbecke vertrok en er werden nieuwe verkiezingen gehouden. Die leidde tot een anders samengestelde Tweede Kamer. Conservatieven en protestanten verenigden zich in kiesverenigingen onder de naam ‘Koning en Vaderland’.293 De leider Floris Adriaan van Hall (1791-1866) wist de gemoederen vervolgens snel tot bedaren te brengen.294 Dit ambivalente karakter van 1853 verklaart misschien waarom er in latere beschouwingen twee oordelen door elkaar heen lijken te lopen. Enerzijds wordt met enige regelmaat vastgesteld dat de aprilbeweging een nieuw verschijnsel was. Het ging hier om een moderne vorm van politiek antipapisme. Anderzijds, aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw behoorde het tot ‘het maatschappelijke fatsoen’ om antikatholiek te zijn. Maar tot dat fatsoen behoorde het evenzeer om dat niet al te zeer op te laten spelen.295 4.4.3 Nabeschouwing Op vijf augustus 1796 was de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. Dit kan men zien als het begin van de katholieke emancipatie. Aanvankelijk is dit een bescheiden proces en is men op zoek naar de juiste manieren om zich te uiten. Een voorbeeld van deze zoektocht is de Teresia-van-Avila-kerk. Zij is in neoclassicistisch stijl gebouwd en de moederkerk van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk. De kerk is gesitueerd achter een poort op een binnenplaats en heeft een bescheiden klokkentoren op de voorgevel. Dat het onverstandig was om al te zichtbaar te zijn blijkt uit de keuze van Utrecht als bisschopszetel. Deze keuze heeft geleid tot het ontstaan van de aprilbeweging, met als eindresultaat de verzuiling. Door te verzuilen kan men met recht zeggen dat men emancipeerde. Van integratie is dan echter geen sprake. Iedereen trekt zich terug op zijn bolwerk. 4.5 Samenvatting en conclusie De 19de-eeuwse kerkbouw wordt beïnvloed door politiek en staatkundige hervormingen. Maar ook ontwikkelingen binnen de rooms-katholieke kerk zelf en de emancipatie van gelovigen beïnvloeden de Nederlandse kerkbouw. In de late middeleeuwen is de katholieke kerk dominant aanwezig in de samenleving. Dit verandert aan het einde van de vijftiende eeuw. Prestigeobjecten zoals kerktorens worden niet afgebouwd door de onvrede die er is over het katholieke geloof. Deze onvrede uit zich in de zestiende eeuw door de reformatie. Dit heeft tot gevolg dat in de noordelijke Nederlanden de protestante godsdienst de overheersende godsdienst wordt. Ondanks de godsdienstvrijheid worden de katholieken en andere niet Calvinistisch belijdenden allerlei restricties opgelegd en is er sprake van een gecontroleerd gedoog beleid. Doordat met name vanaf 1581 beperkingen worden opgelegd aan de publieke uitoefening van het katholicisme, zijn de bisschopszetels van de Utrechtse kerkprovincie tegen het eind van de zestiende eeuw vrijwel allemaal vacant en krijgt de katholieke kerk in Nederland de status van een missiekerk, de Missio Hollandica of Hollandse Zending. Hierdoor valt Nederland direct onder het gezag van Rome. Rome begint als reactie op de reformatie met een contrareformatie. De uitdrukkingsvorm hiervoor wordt de barok. Dit zou kunnen verklaren waarom zoveel schuilkerken een barok interieur hebben. Waar de Reformatie de beelden en dus de verwijzingen naar ‘het heilige’ verwijdert, brengt de contra-reformatie ze juist binnen hanbereik. 293
Nissen, 2004, p. 162. De Rooy, 2002, p. 12. 295 De Rooy, 2002, p. 13. 294
77
Meer dan tweehonderd jaar later, in 1795/1796, brengt de Franse revolutie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een scheiding aan tussen kerk en staat. Verder wordt er bepaald dat er ‘geen bevoorrechte noch heersende kerk in Nederland meer geduld wordt’. Hierdoor worden de beperkingen die de katholieken hadden bij de uitvoering van hun godsdienst minder. Het is een wankel evenwicht en men gaat op zoek naar een sociaal geaccepteerde integratie. Voor wat de bouwkunst betreft lijkt men deze te vinden in het neoclassicisme. De Teresia-van-Avila-kerk (1839-1841) kan door de situering en vormgeving gezien worden als het zoeken naar een gepaste en geaccepteerde uitdrukkingsvorm. Door bovenstaande grondwetswijzigingen wordt het herstel van de bisdommen mogelijk en de noord Nederlandse katholieken ondernemen stappen om bisschoppen benoemd te krijgen wat meer autonomie tot gevolg zou hebben. Aanvankelijk voelt Rome er niet veel voor om zijn invloed op te geven. Maar in 1827 is er tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Heilig Stoel een concordaat tot stand gekomen. Door de afscheiding van België in 1830 zijn de katholieken in de minderheid en gaat het herstel niet door. Willem I blijft de katholieken beperkingen opleggen maar gaat ook door met het teruggeven van kerkgebouwen. In de grondwet van 1815 worden alle kerkgenootschappen voor de wet gelijk verklaard en wordt er een departement voor de eredienst opgericht. Noord Nederland blijft voor de katholieke kerk een missiegebied maar het toenemend aantal staties laat zien dat de kerk tot bloei komt. Op de dag van zijn inhuldiging in 1840 maakt Willem II een einde aan de beperkende wetgeving van de kloosters. In 1848 laat hij een betrekkelijk liberale grondwet tot stand komen, die de laatste beperkingen voor de vestiging van rooms-katholieke bisdommen en de benoeming van residerende bisschoppen wegneemt. De katholieken gaan zich meer publiek manifesteren. De protestanten hebben hier zichtbaar moeite mee en zijn bang dat Nederland door Rome overgenomen wordt. In 1853 is er dan mede door aandringen van de katholieke Nederlandse bevolking het herstel van de bisschoppelijk hiërarchie. Door dit herstel komt de emancipatie van de Roomskatholieken in een stroomversnelling.Utrecht wordt door de Heilige Stoel gekozen als bisschopszetel met als gevolg het ontstaan van de april beweging. Het ontstaan van deze beweging leidt tot de val van het kabinet Thorbecke. Vervolgens ontstaat er een nieuwe politieke beweging ‘Koning en Vaderland’ met als leider de protestant Floris Adriaan van Hall. Deze wist de gemoederen snel tot bedaren te brengen. De katholieken konden verder gaan met hun emancipatie wat uiteindelijk mede zou leiden tot de verzuiling in de tweede helft van de 19de eeuw. Aan het begin van de negentiende eeuw emanciperen de katholieken op een voorzichtige nog vrij ingetogen manier. Als bouwstijl wordt dan vaak voor het neoclassicisme gekozen. De tweede helft van de negentiende eeuw staat in het teken van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Belangrijk gegeven hierbij is de Heilige Stoel die wellicht mede uit propaganda overwegingen voor Utrecht kiest als bisschopszetel. Dit spreekt de katholieken waarschijnlijk aan en het ultramontanisme wordt de bindende factor voor de katholieken. Bij zo’n uitgesproken mening hoort ook een uitgesproken bouwstijl en deze vond men in de neogotiek. Een uitermate expressieve en indrukwekkende stijl, vaak met meerdere torens. De katholieken hadden inmiddels zoveel zelfvertrouwen dat men durfde kiezen voor deze indrukwekkende stijl. En uiteraard was het ook een verwijzing naar de middeleeuwen de bloeitijd van het katholicisme met als parallel de hernieuwde bloei aan het einde van de negentiende eeuw. Welicht was de bouwstijl ook een weergave van het als gevolg van de tegenwerking van de Reformatie verdiept geloof: alles tot meerder eer van God. De uitbundigheid is zichtbaar in de architectuur en de artefacten van de Onze-Lieve-
78
Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 2 van deze scriptie. Toch zou het de geschiedenis geen recht doen als de opkomst van de neogotiek in tweede helft van de 19e eeuw in de Nederlandse kerkbouw louter wordt verklaard aan de hand van politieke, kerkhistorische en sociale factoren. En ook de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk moet in een bredere kunsthistorische context worden gezien. Iets vergelijkbaars geldt voor het (neoclassicistische) karakter van de Teresia-van-Avila-kerk. Deze stijl kan geïnterpreteerd worden als de ideale stijl voor katholieke gelovigen die op een bescheiden manier emanciperen, maar de stijl als zodanig moet ook in een bredere context worden gezien. Het volgende hoofdstuk gaat daarom in op deze twee bouwstijlen: het neoclassicisme en de neogotiek.
79
HOOFDSTUK 5 Bouwen in de negentiende eeuw 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt op twee fenomenen uit het 19de-eeuwse bouwen ingegaan. 296 Paragraaf 2 behandelt het neoclassicisme, de invloed van koning Willem I (1772-1843) en de rol van Waterstaat. Het neoclassicisme is een eclectische bouwstijl, die zeer geschikt was om vorm te geven aan de individuele wensen van opdrachtgevers. Het was bijvoorbeeld heel goed mogelijk om een klassieke gevel met zuilen en frontons te combineren met een niet-klassieke toren. Verder wordt gekeken naar de verschillende uitingsvormen van het neoclassicisme, zoals de combinatie van baksteen en pleisterwerk. Dit pleisterwerk was bedoeld om langs goedkope weg natuursteen te imiteren. Meer algemeen kan gesteld worden dat het neoclassicistisch bouwen in Nederland een vrij goedkope wijze van bouwen was in tegenstelling tot de neogotiek. Paragraaf 3 gaat over de internationale gotische herleving in de negentiende eeuw en het gebruik van de neogotiek voor verschillende gebouwtypen. De oorsprong en de toepassing van de neogotiek verschilt per land. In Engeland en Duitsland lagen er overwegend romantische ideeën ten grondslag aan, terwijl men in Frankrijk na jaren van verwaarlozing weer belangstelling kreeg voor de gotiek als typisch Franse bouwstijl. Men begon met de restauratie van gebouwen en beeldhouwwerk en trachtte zich de constructieve principes die aan de gotiek ten grondslag lagen, eigen te maken. In Nederland wordt de neogotiek met name in de tweede helft van de negentiende eeuw gezien als een katholieke aangelegenheid. Menig auteur gaf zijn visie daarop en er werd zelfs de spot mee gedreven. Er worden tenslotte enkele voorbeelden van neogotische gebouwen buiten Europa gegeven. 5.2 Neoclassicisme 5.2.1 Koning Willem I Koning Willem I bepaalde in 1824 bij Koninklijk Besluit, dat geen nieuwe kerken gebouwd noch bestaande herbouwd of gewijzigd mochten worden zonder voorafgaande koninklijke goedkeuring. De uitvoering van dit besluit werd opgedragen aan de ministers van Binnenlandse Zaken, Openbare Werken en Waterstaat. De ingenieurs van Waterstaat maakten ontwerpen of hielden toezicht op de ontwerpen van anderen. Hierdoor kregen de kerken die in het tweede kwart van de 19de eeuw gebouwd werden, het predikaat ‘Waterstaat’ opgelegd.297 Echter, veel architecten van als ‘Waterstaat’ bekend staande bouwwerken hadden persoonlijk vaak weinig relatie met Rijkswaterstaat.298 Een benaming die meer met de werkelijkheid overeenkomt, is ‘neoclassicisme’ of ‘barok classicisme’, want in feite zijn de Waterstaatskerken gebouwd in dezelfde trant als de openbare gebouwen ten tijde van Willem I, met hun zuilen en frontons. Ook kenmerken ze zich door een koel interieur, waarvan het classicisme zich uit in zuilen die nu eens 296
Daarbij wordt in zekere zin voortgebouwd op Van der Woud, 1993., pp. 71-72. Hier stelt Van der Woud dat ten onrechte de negentiende-eeuwse architectuur vaak wordt gelijkgesteld met neogotiek, terwijl er uiteraard ook andersoortige architectuur was, zoals het neoclassicisme. Zie ook het betoog van Bank, 1990, pp. 32-37 over historisch eclecticisme, dat in de negentiende eeuw hoogtij vierde en in die zin de basis is voor de misvattingen waar Van der Woud zich tegen verzet. 297 Krabbe & Van der Woud, et. al., 2007, pp. 428-429. 298 Von der Dunk, 1992, p. 1. Hij noemt daarom zijn artikel ironisch ‘Wat er staat is zelden Waterstaat’.
80
architraven, dan weer bogen dragen. De ene keer werd een cassettengewelf, de andere keer een plafond toegepast.299 5.2.2 De kerkelijke bouwkunst Aan de kerkelijke bouwkunst lag ongetwijfeld een goede smaak en een gevoel voor harmonische verhoudingen ten grondslag. De architecten hadden een opleiding genoten, die vaak wortelde in het 18de-eeuwse classicisme. Ook waren ze vaak sterk georiënteerd op Parijs.300 De witgepleisterde interieurs van de ‘Waterstaatskerken’ met hun boogramen, die meestal ongekleurd waren en een enkele maal grisailleglas vertoonden, door de katholieken werden aangekleed met meubilair in barokke vormen, waarmee de traditie van de Roomse schuilkerkjes (zie ook paragraaf 4.2.1) uit de 18de eeuw eigenlijk werd voortgezet. Het interieur, waaronder altaren, beelden, preekstoelen en communiebanken, werden geleverd door Vlaamse ateliers, wier werkstukken weliswaar geen aanspraak maken op een hoog creatief gehalte, maar wel getuigden van groot vakmanschap. Datzelfde geldt voor architecten uit die tijd.
Interieur Teresia-van-Avilakerk
Als voorbeeld staat hier een afbeelding van de neobarokke preekstoel in het neoclassicistische interieur van de in hoofdstuk 3 behandelde Teresia-van-Avila-kerk. Let met name op de gewelven, die bestaan uit latten met daarop stro waarop gepleisterd werd. 5.2.3 Combinatie classicistisch zuilenfront met een torenmotief De Haagse stadsbouwmeester Adrianus Tollus combineert voor het eerst in ons land bij een kerk het torenmotief met een classicistisch zuilenfront bij de voorgevel van het rooms katholieke kerkje in Rijsenburg (1809). Het idee op zichzelf was geen vondst van Tollus: in ons land treft men het reeds eerder aan bij het in 1783 door J.S. Creuts gebouwde raadhuis van Westzaan.
De Sint Petrus Bandenkerk Rijsenburg
De ‘strijdige’ combinatie van de onklassieke toren met een tempelfront, is afkomstig uit het achttiende-eeuwse classicisme in Engeland. James Gibbs paste het al toe bij de voorgevel van St.-Martin-in-the-Fields te Londen in 1721.301 299
Rosenberg, 1972, p. 17. Rosenberg, 1972, p. 17. 301 Rosenberg, 1972, p. 19. 300
81
Het tempelfront in combinatie met de toren is een voorbeeld van ‘evocatieve bouwkunst’. Evocatief wil zeggen dat het bij de beschouwer ideeën moet oproepen. De gebruikte orde of ordes geven een basiswaarde aan het geheel. Internationaal waren de theoretische contouren voor deze evocatieve architectuur gegeven door de Franse architect Nicolas Le Camus de Mézières (1721-1789) in Le génie de l’ architecture uit 1780.302
St.-Martin-in-the-Fields
5.2.4 Neoclassicistische bouwwerken 5.2.4.1 De Heilige-Antonius-van-Padua Een van de meest monumentale kerken uit die jaren is de Heilige-Antonius-van-Padua (1839-1841) een Franciscaner kerk aan het Waterlooplein te Amsterdam, beter bekend als de ‘Mozes-en-Aäron’, een schepping van de Belgische Tieleman François Suys (zie verder paragraaf 3.2). Hij had in Parijs gestudeerd onder andere bij Percier en Fontaine. Voor de afscheiding van België was hij hoogleraar aan de Amsterdamse Academie geweest en architect van de koning. Daarna bekleedde hij dezelfde functies onder Leopold I te Brussel.303
Heilige-Antonius-van-Padua (Mozes-en-Aäron-kerk)
De gevel van de Antonius van Padua vormt een rechthoekig blok met een middenrisaliet, die een portiek met vier Ionische zuilen bevat. Het hoofdgestel van gevel en risaliet ligt op de hoogte van de dakgoten van de oorspronkelijk belendende huizen. Daarboven volgt een attiek, waarvan de zijstukken vooruitspringen als onderbouw voor de torens. Het middengedeelte gaat schuil achter het fronton dat de risaliet bekroont. De door een balustrade verbonden torens bestaan uit twee vierkante geledingen, elk versierd met gekoppelde Corinthische pilasters. De luchtige en open torens staan op wijde afstand van elkaar, zodat juist boven de daklijn van de toen omringende huizen een grote openheid 302 303
Hermans, 2005, p. 58. Rosenberg, 1972, p. 19.
82
bleef bestaan in plaats van een zwaar dominant torenfront. De plinten en trappen bestaan uit hardsteen, voor de zuilen en voor de pilasters van de zijvleugels is Bentheimersteen toegepast. Het overige bestaat uit baksteen die bepleisterd is.304 5.2.4.2 Twee nog bestaande kerken van Suys De in hoofdstuk 3 behandelde Teresia-van-Avila-kerk in Den Haag en de Franciscaner kerk Heilige-Antonius-van-Padua aan de Groenmarkt in Haarlem (1843-1844) hebben minder pretenties dan de Mozes-en-Aäron-kerk wat hun façades betreft. De Haarlemse kerk heeft een gevel, die veel minder plastisch is opgevat en pilasters in plaats van zuilen heeft..
Sint Antonius van Padua Haarlem
De Teresia-van-Avila-kerk heeft een middenrisaliet met halve zuilen, die een hoofdgestel en fronton dragen, waarboven en klokkentoren Ter weerszijden van de risaliet wordt de gevel versierd door pilasters. In de attiek-achtige opzetstukken met hun voluten, die deze terugspringende zijtraveeën bekronen, openbaart zich een vrijere opstelling van Suys ten opzichte van het classicisme, die teruggrijpt naar de barok.
Teresia-van-Avila-kerk: façade
Internationaal waren de theoretische contouren voor deze evocatiearchitectuur gegeven door de Franse architect Nicolas le Camus de Mézières in het hier eerder genoemde werk. In Duitsland was dat door de anonieme Untersuchungen über den Charakter der Gebäude; über die Verbindung der Baukunst mit den schönen Künsten und über de Werkingen, welche durch dieselben hervorgebracht werden sollen uit 1788. Wat zij beoogden werd in 1806 als leerstelling weergegeven door professor Friedrich Bouterwek. In 1831 kwam zijn ‘Estheticaleerboek’ uit.305 Kern van zijn opvatting is dat een gebouw niet mocht detoneren in de omgeving en dat de vormgeving ervan overeen moest stemmen met zijn functie. De façade was in dit verband niet alleen een scherm dat 304 305
Rosenberg, 1972, p. 20. Hermans, 2005, p. 58.
83
binnen en buiten moest scheiden, het was ook een sociale gevel, een publieke verklaring.306 De classicistische stijl wordt gekenmerkt door orde en regelmaat, symmetrie en vlakverdeling. Het is deze expressie die gerust stelt en zorgt voor de aanname dat de toeschouwer in een dergelijk kunstwerk de kosmische orde terug kan zien. Het fysische (het bouwwerk) en het metafysische (de kosmische orde) zijn in onderlinge balans. Een dergelijke betekenis maakt het (heidens) classicisme een geschikte bouwvorm voor kerken.307 5.2.4.3 Andere neoclassicistische gebouwen De neoclassicistische stijl werd behalve voor kerken, ook en met name gebruikt voor openbare gebouwen: stadhuizen tot en met wachthuisjes voor belastingambtenaren aan de ingang van de stad. Het zogenaamde Wachtje aan het Rijswijkseplein in Den Haag is in 1828 gebouwd naar een ontwerp van stadsbouwmeester Zeger Reijers (1790-1857). Het was oorspronkelijk bedoeld voor het innen van stedelijke accijnzen bij het binnenkomen van Den Haag vanuit Delft. Midden op de prent staat het wachtje, rechts op de afbeelding met rokende schoorsteen de ijzergieterij van Maritz en Enthoven. Een tempelfront gold zowel voor stadhuizen als voor kerken als representatief. Een kerk behoorde niet alleen een tempelfront te hebben maar bovendien een toren. Dit laatste was de katholieken eeuwen lang niet toegestaan.
Rijswijkseplein in 1835 met in het midden het Wachtje
Nu moesten en zouden zij torens krijgen, ook al was iets dergelijks eigenlijk niet te rijmen met een tempelfront. Griekse tempels zijn uit natuursteen opgetrokken. Natuursteen is echter in Nederland zeldzaam en dus duur. Men bouwde in baksteen die meestal gepleisterd en geschilderd werd. Een relatief goedkope oplossing. 5.2.5 Vergelijking van twee kerken De Teresia-van-Avila kerk is een jezuïetenkerk, net als de Il Gesù in Rome, de moederkerk van de jezuïeten. In paragraaf 4.3.2 is uitgebreid ingegaan op de jezuïeten en hun invloed op de Nederlandse kerkenbouw, onder andere in de negentiende eeuw. Het is daarmee interessant deze twee kerken te vergelijken en dat laat enige overeenstemming zien. Zie de volgende figuren.
306 307
Hermans, 2005, p. 56. Hermans, 2005, pp. 64-65.
84
Il Gesù in Rome
Teresia-van-Avila-kerk in Den Haag
Het is niet makkelijk zichtbaar maar het middelste gedeelte van de Il Gesù, de hoofdingang met de twee zij-ingangen en de daarboven gelegen vier nissen, zijn ook aanwezig bij de Teresia-van-Avila-kerk. De zuilen lopen door boven de architraaf er is een timpaan en er wordt gebruik gemaakt van voluten. De Teresia-van-Avila-kerk is geen directe kopie van de Il Gesù maar Suys heeft tijdens zijn verblijf in Rome (zie paragraaf 3.2) waarschijnlijk ook de Il Gesù bekeken. De inspiratie voor de klokkentoren op de voorgevel kan hij zowel in Engeland als Nederland gevonden hebben. De beoordeling van de Teresia-van-Avila-kerk was niet altijd even positief. Pater Lambertus Dehasque kwam in 1932 uit België naar Nederland. België had zichzelf in 1830 zelfstandig verklaard maar Nederland zou de zelfstandigheid van België pas in 1839 erkennen. Hij schreef in 1841 het volgende: “…het is zeer te betreuren dat deze heer (Suys) het terrein van het toekomstige gebouw niet goed kende en dat hij er niet geweest was voordat men met het werk begon.” Het zou ook beter geweest zijn wanneer men de kerk meer in de breedte had uitgebouwd: “zodat deze , in plaats van 66 voet, tenminste 80 voet zou bedragen, hetgeen tot de waardigheid van majesteit van het gebouw zou hebben bijgedragen, mits het de gehele lengte van 192 voet had behouden.”308 Of Lambertus Dehasque ook het beeld van de Il Gesù voor ogen had, is niet bekend. Maar had men de kerk breder uitgevoerd dan had hij inderdaad beter geleken op de Il Gesù in Rome. De jezuïeten maakten gebruik van bekende kunstenaars en architecten.309 Over het algemeen wordt aangenomen dat dit uit esthetische overwegingen is. Maar in het geval van de Teresia-van-Avila-kerk kan dit ook uit praktische overwegingen zijn geweest. Bij de bouw van een kerk moest men rekening houden met het in paragraaf 5.2.1 genoemde Koninklijk Besluit van 1824. Dit hield in dat het niet geoorloofd was om zonder toestemming van de koning (in feite het Departement van Eredienst) nieuwe kerken te bouwen of bestaande te verbouwen.310 Suys was een bekende van koning Willem I. Deze had namelijk in 1815 de voortzetting van zijn studiebeurs betaald met als opmerking dat hij
308
Van Dael, 1992, p. 8, en Bosma, et. al., 2007, pp. 428-429. Begheyn, 1991, p. 13. 310 Van Dael, 1992, p. 6. 309
85
zijn talent in dienst van het vaderland zou stellen.311 Bij de beoordeling van de plannen zou dit in het voordeel kunnen werken van de opdrachtgevers de: jezuïeten. In 1544 betrekken de Jezuïeten een nieuw complex in Rome. Al snel blijkt dat de kerk te klein en bouwvallig is en er worden plannen ontwikkeld voor nieuwbouw van de huidige Il Gesù. Het proces van het maken van de plannen en de uiteindelijke uitvoering neemt zo’n 24 jaar in beslag. Het is in deze periode dat er een begin gemaakt wordt met wat in 1560 genoemd wordt een centrale bouwadministratie. Hiervoor zijn twee redenen. 1: Ignatius van Loyola312 was geïnteresseerd in bouw en 2: in de vroegmoderne tijd was er veel correspondentie en interactie en daarbij komt dat de orde snel groeide. Tot 1556 bekijkt Ignatius alle ontwerpen. Hij beoordeelt ze op constructie en overeenstemming met de Jezuïetengedachte.313 Wat aanvankelijk alleen door Ignatius wordt gedaan zal later uitgroeien tot een compleet bouwbureau. Dit bureau werkt volgens een procedure die men de ‘noster modus procedendi’ (onze manier van voortgaan) noemt. Deze procedure houdt in dat een jezuïeten architect in Rome een bouwplan beoordeelt. Zo zijn drie eeuwen lang alle bouwplannen van over de hele wereld naar Rome gestuurd. Je zou verwachten dat de ‘noster modus procedendi’ zou zorgen voor een eenheid in bouwstijl. Maar er is juist een enorme diversiteit in bouwstijlen van kerkgebouwen. Daarom houden experts zich sinds 1950 bezig met de vraag hoe bepalend de uitwerking van deze procedure was.314 5.2.6 Nabeschouwing Is de Teresia-van-Avila-kerk beïnvloed door de moederkerk van de jezuïeten de Il Gesù te Rome? Suys was classicistisch geschoold en had tijdens zijn studietijd in Rome gewerkt. Willem I had zijn beurs betaald van 1915 tot en met 1917. Willem I was protestant en Suys had beloofd bij het aanvaarden van zijn beurs zijn kwaliteiten ten dienste van het vaderland te stellen. Wilde Suys de protestantse Willem I niet provoceren met een kopie van de moederkerk van de Jezuïeten en heeft hij daarom gebruik gemaakt van een vrije interpretatie van de Il Gesù? Een vrije interpretatie die toch duidelijk genoeg was om door het bouwbureau van de jezuïeten herkend te worden als geïnspireerd door de Il Gesù. Verder was het neoclassicisme met barokke elementen, wat we hier evocatiearchitectuur noemen, waarschijnlijk een vrij algemeen geaccepteerde stijl in Nederland. Het was de bedoeling dat de toeschouwer in een dergelijk kunstwerk de kosmische orde kon terugzien. Het fysische (het bouwwerk) en het metafysische (de kosmische orde) lijken in onderlinge balans te zijn Het neoclassicisme al dan niet met barokke elementen was een relatief goedkope stijl en werd als zodanig ook veel door de overheid gebruikt. De barok was een element van de contrareformatie en op het moment dat de Teresia-van-Avila-kerk gebouwd werd was Nederland een missiegebied en viel het land onder het directe gezag van Rome. Een verwarrende naam is de zogenaamde Waterstaatsstijl. Waterstaat werkte in opdracht van de 311
Faber, 1988, p. 4. Van Goor, 1970, p. 199 en Claes et al, 2006, pp. 37-38: de heilige Iñigo Lopez de Loyola (kasteel Loyola bij Azpeitia, 24 december 1491 - Rome, 31 juli 1556), beter bekend onder zijn Latijnse naam Ignatius van Loyola, werd bekend door zijn aandeel in de oprichting van de Sociëteit van Il Gesùs, als de eerste "generaal" daarvan en door zijn Geestelijke Oefeningen. Hij werd in 1622 heilig verklaard door paus Gregorius XV. Zijn feestdag valt op 31 juli. 313 Levy, 2004, pp. 78-81. 314 Bailey, 1999, p. 44-45. 312
86
overheid en hield toezicht op het bouwen. Hierdoor zijn er overeenkomstige kenmerken maar het gaat te ver om het een eigen stijl te noemen. Heeft Suys zich laten inspireren door een of meerdere van bovenstaande argumenten of heeft hij gewoon getekend wat hij mooi vond en waarmee hij dacht de opdrachtgever tevreden te stellen? Suys kopieerde zichzelf ook. Zo zijn de gekoppelde Corinthische pilasters in de toren te vinden in de toren van de Mozes-en-Aäron-kerk en de Teresia-vanAvila-kerk, beiden gerealiseerd in de periode 1839-1841. De rondboog boven de hoofdingang met twee kapitelen en in het midden een voluut komt voor bij de Teresia-vanAvila-kerk in het Haagse Westeinde (1839-1841) maar ook in de Franciscaner kerk, de Sint-Antonius-van-Padua aan de Groenmarkt in Haarlem (1843-1844). 5.3 De internationale Gotische herleving: architectuur, liturgie en theologie 5.3.1 Achtergrond In de negentiende eeuw zijn meer kerken gebouwd dan in enige vergelijkbare periode ervoor of erna. Voor Europa was het een tijd van grote bevolkingsgroei en in de rest van de wereld waren missie en zending uiterst actief. Internationaal gezien was het christendom door de ontwikkeling van de wetenschap en sociale denkbeelden niet meer een vanzelfsprekendheid. De reactie van de kerken was wisselend. Sommigen beten zich nog meer vast in de gevestigde dogmatiek en traditie en anderen trachtten hun geloof te liberaliseren en aan te passen. Daarbij is de negentiende eeuw de eeuw van de ‘neo’-stijlen en het eclecticisme. Het in de vorige paragraaf besproken neoclassicisme was en bleef populair, met name in Frankrijk en Amerika. Het neoromaans, en het neobyzantijns hadden ook hun aanhang. Maar de meest dynamische van de herlevende stijlen was de neogotiek, die vereenzelvigd werd met het 'Tijdperk van het Geloof', toen, naar men meende, het christendom het zuiverst en sterkst was.315 Internationaal316 werd de symboliek achter het bouwen en decoreren eindeloos bediscussieerd door de beoefenaars van wat 'ecclesiologie' ging heten. De aanhangers van de eclesiologie waren, vrijwel zeker zonder authentieke historische ondergrond, ervan overtuigd dat de middeleeuwse beoefenaars van gotiek, met name steenhouwers en ambachtslieden een sterk verhoogde spiritualiteit in hun werk legden. Voor hen was de gotische bouw- en decoratiestijl kenmerkend voor het christendom en de enige stijl die voor kerkelijke toepassing in aanmerking kwam. Dit dogma werd in Engeland met name door de architecten Augustus Welby Northmore Pugin (1812-1852) en John Ruskin (18191900) gepropageerd, in Duitsland door Gottfried Semper (1803-1879), in Frankrijk door François René de Chateaubriand (1768-1848), in Italië door Pietro Selvatico (18031880).317 Een andere achtergrond was de Engelse Prerafaelitische school, die een grote invloed had op de hernieuwde belangstelling voor de gotiek. Het gaat hier dan om mensen als Rossetti, Morris, Burne-Jones en Ford Madox Brown. Maar ook Duitse kunstenaars als Peter Cornelius, Johannes Klein of Johann Friedrich Overbeck, vertegenwoordigers van de 315
Norman, 1990, p. 252. In deze paragraaf wordt met name ingegaan op Engeland, Duitsland en Frankrijk. Kenmerkend voor Italië is dat bij de gotische herleving marmer en polychrome bekleding werd toegepast bij het verbouwen van oudere kerken - zoals bij de façade van de kathedraal van Florence, waaraan in 1867 door Emilio de Fabris (1803-1883) werd begonnen of, strenger, aan het strakke westfront van de Dom in Napels, van Enrico Alvino (1809-1872), voltooid in 1905. Omdat de (neo-)gotiek in Italië maar op een beperkte schaal voorkomt, wordt hier verder niet op in gegaan. 317 Norman, 1990, p. 267. 316
87
zogenaamde Nazareners, hadden invloed. Dit was een groep Duitse christelijke schilders, ontstaan in Rome in 1810. De Nazareners streefden naar een vernieuwing van de kunst op religieuze basis. Net zoals de Engelse pre-rafaëlieten steunen ze formeel en thematisch op de christelijk-Italiaansche kunst uit de middeleeuwen de tijd vóór Rafaël en de Oudduitse meesters met name Dürer. Interessant is hier te wijzen op het rechter transept van de Onze-Lieve-Vrouw-OnbevlektOntvangen-kerk, met name een gebrandschilderd raam met een afbeelding van ‘De nederdaling van de Heilig Geest’. Het heeft grote overeenkomsten met een afbeelding van de Nazarener Johannes Klein genaamd ‘De nederdaling van de Heilige geest’ uit de Biblia pauperum, bilder für Künstler und Kunstfreunde, Regensburg 1885.318 In Frankrijk was Alexandre Lenoir (1761-1839) de pionier; de leidende exponent was Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc, die onder andere de Notre-Dame en de Sainte-Chapelle restaureerde.319 De rooms-katholieke campagnevoerders in Nederland, met name Alberdingk Thijm, wezen Viollet-le-Duc en in zijn voetspoor P.J.H. Cuypers aan als de grote voorvechter van het rationalisme. Propaganda voor rationele architectuur werd propaganda voor neogotiek en daarmee ook voor de katholieke kerk, die de feitelijke eigenaar van het neogotische design was geworden.320 Bovenstaand idee is gangbaar in de kunstgeschiedenis, onder andere door de vele publicaties van Thijm en Cuypers. Rationalisme is een term die in de jaren zestig van de negentiende eeuw door architecteningenieurs in omloop was gebracht.321 Het voorschrift voor de samenhang tussen constructie en versiering en tussen constructie en bekleding, circuleerde toen Viollet-le-Duc het opschreef tussen 1854 en 1869 al bijna veertig jaar lang in de Duitstalige architectuurtheorie en Duitse praktijk. Zelfs in Nederland werd dit principe al besproken en toegepast voordat Viollet-le-Duc het publiceerde. Na zijn dood in 1879 werd zijn grote reputatie als kenner van de middeleeuwen door conservatieve katholieken als ondersteuning van hun ideologische programma gebruikt. De aanhangers van de neogotiek, de stijl die met name in west Europa in de tweede helft van de 19de eeuw het merk van de katholieke kerk was geworden, gebruikten voor hun neogotische ontwerpmethode de term ‘rationalisme’.322 5.3.2 Neogotiek in internationaal perspectief 5.3.2.1. Engeland Engeland was in de negentiende eeuw op het hoogtepunt van zijn macht. Het had wereldwijd kolonies en dat leidde ertoe dat de gotische herleving in de hele Engelssprekende wereld doordrong. In Engeland is ongeveer de helft van de bestaande kerken in de 19de eeuw gebouwd en een heel groot deel daarvan is neogotisch. De Britse neogotiek hangt samen met de opkomst van de romantiek omstreeks 1750. De romantiek is aanwezig in gedichten maar ook in de grillige, schilderachtige landschapstuin die in het begin van de 18de eeuw was ontstaan. In deze tuinen ontstonden even voor 1750 de eerste neogotische bouwwerken323. Het waren kunstmatige ruïnes in gotische stijl bedoeld om (droefgeestige en 318
Van Dael, 1985, p. 16. Norman, 1990, p. 267. 320 Van der Woud, 2008, p. 18. 321 Van der Woud, 2008, pp.17-18; zie ook Van Leeuwen, 1997, pp. 250-253. Boeiend is ook zijn betoog over de relatieve waarde van het debat tussen ‘rationele’ en ‘irrationele’ bouwstijlen in de negentiende eeuw. 322 Van der Woud, 2008, pp. 17-18. 323 Von der Dunk, 1992, p. 575. 319
88
vaderlandslievende) emoties op te roepen. Via de landhuisarchitectuur deed de neogotiek rond 1820 zijn intrede in de kerkbouw. Door de snelle bevolkingsgroei had Engeland behoefte aan veel nieuwe bedehuizen. In 1818 werd de kerkbouw bij wet gesubsidieerd en kwam er een ‘Church Building Commission’. Deze commissie adviseerde de gotische stijl te gebruiken, niet zozeer uit esthetische als wel uit zuinigheidsoverwegingen.324 In Engeland kon men gelet op deze opmerking gotisch bouwen op een goedkope manier. In Nederland was dit het geval met het neoclassicisme. In Nederland maakte men gebruik van imitaties zoals een gepleisterde gevel die natuursteen imiteerde, houten zuilen die gemarmerd werden en gewelven die bestonden uit latten en pleisterwerk. Zo realiseerde men op een goedkope manier neoclassicistische gebouwen. De neogotiek in Nederland werd niet uitgevoerd met imitaties en was daardoor een dure bouwstijl. Een (schijn)gewelf zoals in de Teresia-van-Avila-kerk bestaat uit latten stro en pleister en is vele malen goedkoper dan een stenen gewelf zoals in de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangenkerk. Bij een stenen gewelf heeft men niet alleen zwaardere muren en funderingen nodig maar ook luchtbogen. Met name Alberdingk Thijm bekritiseerde deze imitaties, zoals in paragraaf 5.3.3.5 beschreven. Belangrijk in de geschiedenis van de Engelse gotische opleving was Augustus Welby Northmore Pugin. Hij bouwde neogotische kerken, landhuizen, paleizen, kloosters en scholen. Met zijn publicaties The true principles of pointed or christian architecture uit 1841 en An apology for the revival of gothic architecture in England uit 1843 bevorderde hij de neogotiek in Engeland en later ook in de Nederlanden. Voor Pugins tijd werden gotische kerken gebouwd in de 'Georgian Style', zij het met een gotische aankleding. Pugin ging verder. Voor hem was de gotiek de enige christelijke stijl die niet alleen bepalend was voor het kerkgebouw maar ook voor het gebruik ervan, het meubilair en de aankleding, de gewaden, afbeeldingen en liturgie, de rituelen die erin plaatsvonden en de theologie die het in stand hield. Hij werd katholiek in 1834, maar zijn boeken, die meer invloed hadden dan zijn bouwwerken, verleenden de anglicaanse neogotiek een aanzien waaraan het tot dan toe had ontbroken.325 Rond 1836 gaat men in Engeland de middeleeuwse voorbeelden serieus bestuderen en wijdt men ook aandacht aan de oude liturgie, symboliek en theologie.326 De twee volgende generaties Engelse kerkarchitecten waren de gotiek volledig toegedaan. Er ontstond een geheel nieuwe wetenschap die moest zorgen dat volgens de regels werd gebouwd: de ecclesiologie327. De Oxfordse vernieuwingsbeweging de ‘Tractarians’ (1833-1845) stond onder leiding van John Keble (1792-1866), Edward Bouverie Pusey (1800-1882) kerkgeleerde en professor in Hebreeuws, en John Henry Newman (1801-1890) theoloog en kardinaal. Zij streefden naar een herleving van de oude eredienst en beschouwde gotische kerken als een geschikt middel hiervoor. Ook in Cambridge vond de neogotiek aanhangers, zoals Thomas Thorp (geb. ?) , John Mason Neale (1818-1866), een Engels geleerde, en psalmenschrijver Benjamin Webb (1819-1885), onder andere redacteur van The Ecclesiologist (1842-1868). Ook kan worden 324
Monna, 1973, pp. 22-23. Ruhl, 2006, pp. 282, 284. 326 Rosenberg, 1972, p. 28. 327 Waar de sacramententheologie zich richt op de vraag hoe in zichtbare tekens de onzichtbare Christus de mens bereikt, is de blikrichting van de ecclesiologie eerder omgekeerd: de mens ontvangt zichzelf van de Eucharistie als mystiek lichaam van Christus. De vraag is vervolgens hoe hij aan dit onzichtbare beantwoordt in zichtbare werken. 325
89
gewezen op Alexander James Beresford Hope (1820-1887). Hij schreef ondermeer over de ecclesiologie328. Zij groepeerden zich in de ‘Cambridge Camden society’(1839) en later in de ‘Ecclesiological Society’.329 Deze hier genoemde vernieuwingsbewegingen werd verweten dat ze onder het mom van architectuur het papisme wilden doen herleven. Toen na de brand van Westminster Palace in 1834 voor het nieuwe parlementsgebouw een gotisch ontwerp van Charles Barry (17951860) werd gekozen, beweerden de classicisten dat de bisschop met Charles Barry had samengezworen om het parlement in een klooster te veranderen. De keuze was echter op de gotiek gevallen omdat deze beter zou aansluiten bij de fragmenten die nog over waren en vooral vanwege het geloof dat de gotiek de Engelse nationale bouwstijl zou zijn.330 Kenneth Clark (1903-1983) oftewel Lord Clark had zelfs ooit het idee dat de gotische herleving 'een Engelse beweging' was, hoewel hij in latere uitgaven van zijn Gothic Revival deze bewering afzwakte. Belangstelling voor middeleeuwse geschiedenis, dikwijls sterk nationalistisch gekleurd, lag ten grondslag aan de nieuwe waardering voor gotiek die in de eerste helft van de negentiende eeuw in verscheidene Europese landen ontstond.331 De Engelse gotische herleving kwam in het midden van de negentiende eeuw onder invloed van het vasteland. Er was een verschuiving merkbaar waaraan het gezag van verschillende auteurs ten grondslag lag. Zo was er Ruskins publicatie over Italiaanse kerken The Stones of Venice, uitgegegeven in 1851-1853, en van George Edmund Street (1824-1881) The Gothic Architecture of Spain, uitgegeven in 1865, met eigengemaakte tekeningen. De kerken van William Burges (1827-1881) zijn allemaal in continentale gotische stijlen gebouwd. 5.3.2.2 Duitsland In Pruisen/Duitsland stelde Karl Friedrich Schinkel (1781-1841) de gotiek voor als de ziel van het Duitse nationale bewustzijn.332 Er gebeurde hier iets dat vergelijkbaar was met Engeland en dan met name, zoals in de vorige paragraaf vermeld, de nieuwe wetenschap, de ‘ecclesiologie’, die moest zorgen dat er volgens de regels werd gebouwd. Goethe (17491832) publiceerde in 1773 zijn ‘Von Deutscher Baukunst’, opgedragen aan Erwin van Steinbach (1277-1318), bouwmeester/meestersteenhouwer van de Munster kathedraal in Straatsburg. In dat boek voert Goethe een fel pleidooi voor de gotiek.333 Hij geeft de gotiek een nationalistische dimensie door haar een specifiek Duitse stijl te noemen en haar onafhankelijkheid van de klassieke traditie te benadrukken. De Duitse middeleeuwen kwamen te liggen in een fantastisch licht dat zich levendig manifesteerde in de kastelen van Ludwig II (1845-1886) en de opera's van Richard Wagner (1813-1883). Eveneens in navolging van Engeland verschenen in Duitsland namaakruïnes in de tuin. Belangrijk was ook het hier al eerder genoemde essay van Goethe opgedragen aan Steinbach de bouwmeester van de kathedraal van Straatsburg. Maar wellicht nog belangrijker was het werk van Johann Sulpiz Melchior Dominikus Boisserée (1783-1845). Hij was een schilderijenverzamelaar en een kunst- en architectuur historicus. Nadat in 1814 328
Waar de sacramententheologie zich richt op de vraag hoe in zichtbare tekens de onzichtbare Christus de mens bereikt, is de blikrichting van de ecclesiologie eerder omgekeerd: de mens ontvangt zichzelf van de Eucharistie als mystiek lichaam van Christus. De vraag is vervolgens hoe hij aan dit onzichtbare beantwoordt in zichtbare werken. 329 Monna, 1973, p. 23; Muthesius, 2000, p. 243-244. 330 Monna, 1973, pp. 23-24. 331 Norman, 1990, p. 26. 332 Norman, 1990, p. 267. 333 Rosenberg, 1972, p. 28.
90
en 1816 vellen perkament waren gevonden met de oude tekeningen van de Keulse Dom, begon Boisserée samen met anderen plannen te maken voor de voltooiing van dit bouwwerk. Het voorlopig resultaat van zijn studies was het boek Geschichte und bescheibung des Doms von Köln dat in 1823 verscheen, hetzelfde jaar waarin men begon met de restauratie van de Dom. Deze grootse onderneming zou pas in 1880 worden voltooid onder Karl Eduard Richtard Voigtel (1829-1902). Pa na 1840 werden in het Duitse rijk nieuwe gebouwen opgericht in gotische stijl. De bekendste voorbeelden zijn de Nicolaikirche in Hamburg (1844) door de Engelse architect Gilbert Scott (1811-1878), de Kaiser Wilhelm Gedächtniskerche in Berlijn en het Beierse slot Hohenschwangau. Zie ook in Oostenrijk de Weense Votivkirche (1856-1879) door Heinrich von Ferstel (1828-1883).334 5.3.2.3 Frankrijk Was de gotische herleving in Engeland vooral religieus en in Duitsland romantisch, in Frankrijk leek ze meer wetenschappelijk doordacht. De grootste exponent was Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879), architect en historicus, restaurateur van veel middeleeuwse Franse monumenten, voor wie de gotiek bovenal een systeem was van rationele structuren. Viollet-le-Duc legde de klemtoon op de esthetische en constructieve meerwaarde van de dertiende-eeuwse Franse gotiek, een voorliefde die vervolgens door de ideologische geïnspireerde neogotische bewegingen werd overgenomen. Vanuit deze principes formuleerde hij een specifieke architectuurtheorie die als belangrijkste eis had dat de constructie van een gebouw ten allen tijde zichtbaar moest zijn. De gotische artefacten uit de dertiende eeuw toonden volgens hem de toepassing van dit principe en de richtlijn van deze ‘zichtbare constructie’. In zijn ‘Dictionnaire raisonné de l’architecture Française du XIe au XVIe siècle’ (18541869) formuleerde Viollet le Duc de eis dat elke vorm die niet door de constructie van het gebouw werd aangewezen, verworpen diende te worden. Viollet le Duc heeft nooit expliciet gesteld dat dit principe voor alle architectuur moest worden gehanteerd. Maar de conceptie van een gebouw waarin bijvoorbeeld de dragende elementen verhuld waren achter gevelmotieven of bekleding was echter met betrekking tot de middeleeuwse architectuur onwaar en dus niet esthetisch.335 De eclecticisten zoals Henri Labrouste (1801-1875) en César Daly (1811-1894) hadden de visie dat het juist de bedoeling was om verschillende stijlen met elkaar te vermengen om zo een eigen nieuwe stijl te krijgen.336 Daly verschilde van menig met Viollet-le-Duc. Hij bleef het historische repertorium als oorsprong voor een esthetica beschouwen en zag geen probleem in toevoegingen op de zichtbare constructie. Het rationalisme van Émile Trélat (1821-1907) was functionalistisch, dat van Viollet-le-Duc ideologisch. Trélat zou daarom ook geen bezwaren maken tegen bijvoorbeeld een onbedekte ijzerconstructie; bij Violletle- Duc zien we dit ook maar was het minder vanzelfsprekend.337 In Frankrijk zijn maar weinig neogotische bouwwerken gebouwd. Als redenen hiervoor zijn wel genoemd de geringe behoefte aan nieuwe kerken en de houding van de Ecole de Beaux Arts. De Jezuïeten hadden in het hele land gedurende de 17de eeuw talloze bedehuizen gebouwd en noch de bevolking, noch het religieuze enthousiasme waren sindsdien voldoende toegenomen om er meer nodig te hebben. De Ecole de Beaux Arts bleef bovendien de klassieke stijl propageren en vaardigde in 1845 een schotschrift uit 334
Kramp, 2000. Palmaerts, 2005, pp. 185-186. 336 Palmaerts, 2005, p 250. 337 Palmaerts, 2005, p. 186. 335
91
tegen de gotiek. De aanleiding was de bouw van een neogotische kerk in Parijs door FranzChristian Gau (1790-1854).338 De neogotiek is in Frankrijk van belang geweest voor het restaureren van middeleeuwse bouwwerken en misschien nog meer omdat de leer van de architect Violet-Le-Duc er nauw verband mee hield. Toen het besef weer levendig werd dat de gotiek van Franse oorsprong was, ging men zich nauwgezet bezig houden met de restauratie van de kathedralen uit het nationale verleden. De kritiek die op de gotiek werd uitgeoefend, bracht Viollet-le-Duc ertoe te gaan schrijven. 5.3.2.4 Neogotiek buiten Europa Buiten Europa is de neogotiek meestal een geïmporteerde stijl afkomstig uit Europa. Het is vooral het kolonialisme dat heeft geleid tot de verspreiding van de neogotiek buiten Europa. Engeland was bijvoorbeeld in de 19de eeuw een wereldmacht en bezat overal koloniën. Namibië was, voordat de Britten het tijdens de Eerste Wereldoorlog bezetten, een Duitse kolonie. De Duitse bouwstij1en kenmerken de hoofdstad Windhoek nog steeds. De katholieke kathedraal van het stadje, met haar twee torens en naaldspitsen, en het kenmerkende gebrandschilderde glas is typisch Duits. Enkele beroemde Europese gotische kathedralen werden in Noord-Amerika en in missiegebieden nagebouwd. In Engeland Duitsland en Frankrijk worden de middeleeuwse voorbeelden serieus bestudeerd en wijdt men ook aandacht aan de oude liturgie, symboliek en theologie. De Amerikaanse neogotiek deelde al deze aspecten en kwam soms tot ambities (in een land zonder middeleeuwse kathedralen) om de Oude Wereld te overtreffen. De gotische herleving vormde een kanaal via welk een sterke stroming van religieuze bezieling tot uitdrukking kwam.339 De kathedraal van St. Patrick in New York (architect James Renwick, Jr., 1818-1895) is tussen 1858 en 1888 gebouwd van wit marmer en natuursteen. Gelet op de rijk versierde westfaçade stond waarschijnlijk de Dom van Keulen model. De torens zijn 100 meter hoog..
Kathedraal van St. Patrick, New York
338 339
Palmaerts, 2005, p. 106. Norman, 1990, p. 252
92
De basiliek van Lujan in Argentinie is gelet op de westfacade waarschijnlijk naar het voorbeeld van de kathedraal van Chartres gebouwd. Architect was de Fransman Ulderico Courtois (geb. ?). Met de bouw werd begonnen in 1889 en het duurde tot 1937 voordat de basiliek was voltooid.
Basílica de Nuestra Señora de Luján
5.3.3 Nederland 5.3.3.1 Koning Willem II en zijn voorkeur voor neogotiek Koning Willem II (1792-1849) had in Engeland zijn hart verloren aan de (pleister)gotiek. Hij ontwierp zelf een gotische galerij die door G. Brouwer gebouwd werd.340 Verder liet hij Henry Ashton (1801-1872) negen reeksen ontwerpen maken voor een gotisch paleis op Zorgvliet. Van 1840-1848 worden naar ideeën van de koning uitbreidingen aan het paleis Kneuterdijk gerealiseerd in een op de Engelse gotiek geïnspireerde stijl.
Willemskerk, Den Haag
Alleen de op de hal van het Engelse Christchurch geënte neogotische zaal bleef hiervan over. Ook de in 1845 als manege gebouwde Willemskerk aan de Nassaulaan 12 te Den Haag, bestaat nog steeds, zij het met een andere functie.341 In 1846 kwamen er een aantal huizen naast voor de officieren van de Frederikskazerne, die er vlak achter lag. De manege en de huizen kregen een neo-gotische gevel. Het is onzeker of G. Brouwer of J.G.W. Merkes van Gendt ( 1798-1859) de architect was.
340 341
Rogier & De Rooy, 1953, p. 257. Rosenberg, 1972, p. 29.
93
5.3.3.2 Het Cruiquiusgemaal Het Gemaal De Cruquius (1848-1849) van ingenieur J.A. Beyerinck is een van de drie gemalen waarmee de Haarlemmermeer tussen 1849 en 1852 is ingepolderd. Het gemaal is daarna nooit gemoderniseerd en is in 1933 buiten werking gesteld. Het gemaal is genoemd naar de Nederlandse waterbouwkundige Nicolaus Samuelis Cruquius (geboren als Nicolaas Kruik in 1678 te Vlieland). Een belangrijke aanjager van de droogmaking van de Haarlemmermeer was Koning Willem I, hij stelde in 1837 een Staatscommissie in die de droogmakingplannen van het Haarlemmermeer moest beoordelen. Willem I had een zwak voor moderne techniek en zo werd voor de droogmaking besloten tot de bouw van drie stoomgemalen. Met de bouw van de Leeghwater werd begonnen in 1845, de bouw van de Lijnden en de Cruquius startte in 1847. Alle drie de gemalen zijn gevestigd in neogotische gebouwen met elementen die zeer typerend zijn voor deze stijl zoals: kantelen, steunberen, spitsbogen en rijk geornamenteerd traceerwerk. Ook binnen zijn neogotische elementen te vinden zoals versierde gietijzeren trappen en pilaren. Van de drie gemalen is alleen De Cruquius in oorspronkelijke staat bewaard gebleven. De bouw van De Cruquius was in 1849 klaar. In tegenstelling tot De Lijnden en De Leeghwater is De Cruquius later niet gemoderniseerd. Het gemaal doet geen actieve dienst meer sinds 1912, vanaf dat jaar was De Cruquius een reservegemaal. In 1932 werd het gemaal definitief stilgelegd, de officiële sluiting vond plaats in 1933. De andere twee gemalen, De Leeghwater en De Lijnden, werden wel gemoderniseerd en konden vanaf die tijd ook zonder De Cruquius de polder droog houden.342
Het gemaal Cruquius
De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst was een vakvereniging voor architecten, opgericht in 1842. Men heeft het gemaal nooit besproken in het vakbulletin. Het werd waarschijnlijk gezien als een karakteristiek product van ingenieurs architectuur, en kwam als zodanig niet in aanmerking in de discussie over waarheid en karakter.343 Het gemaal wordt hier besproken om te laten zien dat neogotiek niet alleen een verschijnsel is uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het is niet alleen in de kerkbouw gebruikt maar ook bij paleizen, huizen, en utiliteitsgebouwen. Deze neogotische gebouwen zijn misschien minder 342 De machinekamer uit 1849 is nog aanwezig. Hierin staat 's werelds grootste en best bewaarde stoommachine, met een cilinder van 3,66 meter doorsnee. Deze machine dreef acht balansarmen aan van elk 10.000 kilo die als tentakels door de spitsboogvensters naar buiten steken. Aan deze armen bevinden zich zuigers die als waterpomp werken. Samen brachten die bij elke slag van de stoommachine 64.000 liter water omhoog. Zie voor een uitgebreidere beschrijving Arends, 2007, Van der Pols & Verbruggen, 1996 en Wilmink, 2007. 343 Van Leeuwen, 1997, p. 250.
94
bekend dan de neogotische kerken. De publiciteit die Joseph Alberdingk Thijm (18201889) en Cuypers aan de neogotische kerkbouw hebben gegeven kan hiervoor de reden zijn. 5.3.3.3 Rationalisme en neogotiek Viollet-le-Duc (zie paragraaf 5.3.2.3) overleed op 17 september 1979. Kort daarna wezen katholieke campagnevoerders hem aan als de grote voorvechter van het rationalisme en daarmee indirect voor de neogotiek344 In Nederlandse katholieke kringen werd deze publiciteitstunt in 1880 direct begrepen. Het werk van Cuypers kreeg hierdoor een speerpuntfunctie. De neogotiek van collega’s als Alfred Tepe (1840-1920), waarschijnlijk niet minder ‘rationeel’ dan die van Cuypers, speelde in het debat geen enkele rol. Cuypers propagandisten, Jozef Alberdingk Thijm en Victor de Stuers (1843-1916), beklemtoonden zijn rationele beginselen en zijn strijd tegen de schijnarchitectuur van de collega’s. Vooral De Stuers zorgde ervoor dat Cuypers het imago van geniaal constructeur kreeg, ofschoon diens werk soms ernstige constructiefouten vertoonde. De Stuers schiep in 1897 ook het beeld van Cuypers als de Nederlandse Viollet-le-Duc, hoewel Cuypers meer overeenkomsten had met katholieke kerkenbouwers uit Duitsland, België en Engeland. ‘Rationeel’ en ‘rationalisme’ waren aan het einde van de negentiende eeuw termen die in Nederland uit de conservatieve hoek kwamen. Degenen die de term hanteerden waren conservatief op architectuurgebeid, met hun verheerlijking van ambacht in een industriële samenleving, ook voor gebouwen met een modern programma van eisen zoals stations en postkantoren. Ze waren ook conservatief op maatschappelijk gebied, met angst voor individualisme en vrijheid. De nadruk lag op traditie en orthodoxie met regels van bovenaf.345 5.3.3.4 Pierre Cuypers Cuypers (de leermeester van Nicolaas Molenaar 1850-1930) is één van de eerste Nederlanders die in contact komt met Viollet-le-Duc.346 In 1861 pleit hij samen met Viollet-le-Duc voor het afbreken van de aanbouwen van de Munsterkerk, zodat de kerk beter aan het middeleeuwse ideaalbeeld zou voldoen.347 Men kan dit interpreteren als een rationalistische visie. Bij rationalisme in de kerkbouw ging het bijvoorbeeld over de gewelven. Ten tijde van het neoclassicisme bestonden deze vaak uit stucwerk op rachels wat een enorme kostenbesparing met zich meebracht. In de neogotische periode koos men ervoor om echte stenen (rationalistische) gewelven te bouwen. Door de vele schenkingen was het geld hiervoor aanwezig. Rationalisme wil ook zeggen dat men door de rede tot kennis van de waarheid, zelfs van de religieuze waarheid kan komen. Deze dubbele betekenis kan een drijfveer geweest zijn voor Cuypers om rationeel te bouwen en voor Alberdingk Thijm in de strijd tegen de neoclassicistische schijnarchitectuur. Meer hierover in 5.3.3.5. Cuypers was niet alleen een restaurateur van gotische kerken, hij bouwde er zelf ook een aantal en net als de Engelse ecclesiologisten hield hij zich bezig met het bestuderen en produceren van kerkmeubilair.348
344
Van der Woud, 2008, p.18. Van der Woud, 2008, p. 18. 346 Van Leeuwen, 2007, p. 15, noot 16. 347 Van Leeuwen, 2007, p. 74. Zie ook Peeters, 1991, p. 378: ‘(…) restaureren betekende doorgaans het brengen van een gebouw in een staat van ideale stijleenheid met ‘wegzuivering’ van alle teoevoegingen en stilistische ongerechtigheden’. 348 Van Leeuwen, 2007, pp. 31-34. 345
95
Bij leven al werd hij een rationeel bouwer genoemd. Dit heeft geduurd tot ongeveer 1980 vanaf toen is men kritischer gaan kijken. Rond 1890 was men geïnteresseerd in twee aspecten van Cuypers. Het eerste was het middeleeuwse ideaal van het ‘Gesamtkunstwerk’ wat gezien werd als een welkom alternatief voor het materialistische en individualistische van de liberale democratie. Het tweede aspect was zijn rationalisme dat karakteristiek was voor zijn architectuur. Het lijkt erop dat er een tweespalt is met aan de ene kant Cuypers en zijn volgelingen en aan de andere kant de eclecticisten en renaissancisten.349 Cuypers was een voorstander van het rationele bouwen. Hierin stond hij niet alleen. De Maatschappij ter Bevordering van de Bouwkunst richtte zich op het debat dat in Duitsland en Frankrijk gevoerd werd. De architecten die lid waren van deze Maatschappij hadden als kritiek dat veel gebouwen door timmerlieden en aannemers gebouwd waren. Deze hadden hiervoor de ordeboeken van Vignola (1507-1573) en Scamozzi (1548-1616) gebruikt en later de voorbeelden van J.N.L.Durand (1760-1834). Dat Cuypers en zijn contact met Viollet-le-Duc zo nadrukkelijk behandeld worden heeft alles te maken met het feit dat hij de leermeester van Nicolaas Molenaar was.350 Daarbij komt dat Nicolaas Molenaar veel gestudeerd heeft in Viollet-le-Duc’s werk, vooral in diens in paragraaf 5.3.2.3 genoemde Dictionnaire raisonné de l’architecture Française du XIe au XVIe siècle.351 Misschien als gevolg hiervan is de denk- en werkwijze van Molenaar monumentaal. Hierdoor had hij moeite met het bouwen van kleinere (dorps)kerken.352 Getuigen van zijn monumentaal werken zijn de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangenkerk en het Canisius-college in Nijmegen. 5.3.3.5 Alberdingk Thijm Al enkele maken is in dit werkstuk is de naam van Alberdingk Thijm de revue gepasseerd. Hij vond dat er in de constructie van het kerkgebouw niet mocht worden geknoeid. De veel voorkomende gewelven van riet, gips en latten vond hij huichelachtig en ongepast in: “heiligdommen van de god der waarheid” en juist daarom bekritiseerde hij de Waterstaatskerken fel. Geduldig zette hij uiteen aan welke regels en eigenschappen de gotiek voldeed. Ze was doelmatig en gerieflijk, ze was fraai, maar bovenal verdiende deze stijl toepassing om de symboliek die in haar vormen naar voren kwam: “De hoofdvormen drukken gaarne uit, dat wij slechts met twee voeten op aarde staan, om het voorhoofd ten hemel te heffen. De pijler en muren nemen zoo weinig plaats als mogelijk is op aarde in, om op te stijgen in de lucht…. Die lijn, die van de aarde ten hemel klimt en sterk uitkomt in de hoofd bouwvormen is de lijn der gebeden en van de vlammen des lichts”.353 Het zou echter enige tijd duren eer Thijms ideeën weerklank vonden bij de katholieke geestelijkheid en de gelovigen. Pas nadat hij de architect Cuypers had leren kennen, zou door de samenwerking van hen beiden de neogotiek in de rooms-katholieke kerk in Nederland zegevieren. In 1855 begon Thijm De Dietsche Warande, een tijdschrift waarin veel artikelen over kunst- en literatuurgeschiedenis waren opgenomen en dat lange tijd de neogotiek als bouwstijl voor de katholieke kerken zou propageren. In de eerste jaargang van dit blad staat 349
Palmaerts, 2005, p 249. Overigens stelt Looijenga, 1991, p. 381 vast dat Molenaar weliswaar een leerling van Cuypers was, maar geen uitgesproken volgeling. Deze voorzichtige bewering wordt door dezelfde auteur in 2000 uitvergoot, als hij stelt dat Molenaar tot op zekere hoogte zijn leermeester Cuypers voorbij streefde. Zie Looijenga, 2000, p. 84. 351 Hardeveld, 1930, p. 211. 352 Hardeveld, 1930, p. 212. 353 Monna, 1973, p. 32. 350
96
een artikel van Thijm. Het heet ‘Eene bouwlootse der XIXe Eeuw’. Het artikel gaat over de Roermondse ateliers van Cuypers. Thijm achtte deze belangrijk voor de herleving van de christelijke kunst en is vol lof over Cuypers. Hij noemt Cuypers: “één van de mensen die de algemeene roeping der kunst in een christelijke maatschappij grondig beseffen, en die, op het gebied der gewijde, meer bijzonder der kerkelijke kunst, door hunne werken bewijzen, dat ze kunnen en willen meêarbeiden aan de zaak van het ware schoone, en van de schoone waarheid”. Beide mannen voelden een geestverwantschap en in 1856 volgde op uitnodiging van Thijm een persoonlijke kennismaking. Thijm voerde in zijn tijdschrift een reclame campagne voor Cuypers om de katholieken ervan te doordringen dat ze bij dit adres zouden aankloppen. In 1858 had Cuypers dertien kerken in aanbouw.354 De ideeën van Thijm vonden tot 1870 betrekkelijk weinig weerklank. De Dietsche Warande, zijn belangrijkste spreekbuis, had slechts een oplage van 300, terwijl er van een blad als De Gids 1800 exemplaren verschenen. In 1860 heeft hij erover gedacht om de uitgave te staken. Cuypers deed hem van dit voornemen afzien.355 Thijm schreef het boek De Heilig Linie in 1858. Het was als handleiding bestemd voor geestelijken en architecten om hen een beter begrip te geven van de symbolische inrichting van het kerkgebouw. Met de ‘heilige linie’ bedoelde Thijm de as waarop de kerk gebouwd moest worden: van west naar oost, in het westen de ingang, in het oosten het koor. Het oude gebruik van de ‘oriëntatie’ beschouwden zowel Cuypers als Thijm als de grondslag van de hele kerksymboliek. In het oosten laat de Schepper van het licht de zon opgaan, in het oosten lag eens het paradijs en in het oosten is Christus, de zon der gerechtigheid, opgegaan. Maar niet alleen de richting van een kerk, ook de plattegrond, muren, stenen, metselwerk, contreforten (steunberen), dakbalken, leien en deuren hebben een symbolische betekenis. Hierbij baseerde Thijm zich vooral op de middeleeuwse Gulielmus Durandus (1237?1296) wiens Rationale divinorum officiorum in 1854 te Parijs werd uitgegeven.356 De noordkant van het kerkgebouw werd wel gezien als de plaats van de duisternis en de veroordeling, het zuiden de plaats van het licht en de zaligheid. Het kruis bevindt zich in het oosten, maar Jezus gelaat is naar de gelovigen gekeerd. Aan Christus rechterhand is de noordzijde van de kerk en door zijn lijden is die kant de plaats van de herwonnen genade. Aan Jezus rechterzijde stierf de goede moordenaar en stond de ‘Mater dolorosa’ (de moeder door smarten bevangen), van wie de schuld werd weggenomen die Eva in het paradijs op zich had geladen. Deze noordkant is de plaats van de vrouwen in de kerk, rechts van hen zitten de mannen, die het hoofd zijn in de tijdelijke (aardse) orde. Aan de vrouwenzijde bevindt zich de doopkapel en aan de mannenzijde de uitvaartkapel en vaak het beeld van Christophorus, de sterke man die christus draagt. Thijms boek is eigenlijk één groot en warm pleidooi voor de middeleeuwse symboliek, waarvan hij hoopte dat ze spoedig in ere zou worden hersteld. Cuypers maakte veel gebruik van De Heilige Linie 357 In de Onze-Lieve-Vrouwe-Onbevlekt-Ontvangen-kerk was de doopkapel oorspronkelijk aan de noordzijde en in 1935 is deze verplaatst naar de zuidzijde.358 In het boek De Heilige Linie werd uitvoerig aandacht besteed aan de twee westtorens van middeleeuwse kerken. Deze zouden de beide torens uitdrukken waarmee Maria in de
354
Monna, 1973, pp. 34-35. Monna, 1973, p 37. 356 Monna, 1973, p. 35. 357 Monna, 1973, p. 36. 358 Van Dael , 1985, p. 12. 355
97
Lauretaanse Litanie359 wordt aangeduid: de toren van David, (Hooglied 4:4) en de ivoren toren (Hooglied 7:4). Thijm geeft in zijn boek De Heilige Linie de toren van David de betekenis van krachtig en sterk en de ivoren toren krijgt de betekenis van zacht en vreedzaam. Cuypers gebruikte dit gegeven bij de twee torens van de Heilige Catharina kerk te Eindhoven (1858-1867) De rechter toren is zwaar en fors van vorm, de linker is slank en fijner versierd.360 Of Molenaar op de hoogte was van dit gegeven is niet duidelijk. Het is mogelijk dat de twee identieke westtorens een verwijzing zijn naar Maria Onbevlekt Ontvangen, de patrones van de kerk. Alberdingk Thijm trok in 1859 in de Dietsche Warande van leer tegen de stucadoorsgothiek: “Dan haasten zich die zeer redelijke, kunstlievende, maar tevens van hoog zelfgevoel blakende mannen niet te ontbieden een mezelaar met zijn steenwiggen en goede hechtkalk; maar dan koopen zij eenige honderden houtlatten, eene indrukwekkende heoveelhied riet, en laten die ingrediënten min of meer in den vorm van een kruis- of stergewelf onder het dak vastmaken en daarna mot de leelijke werkman met den welluidenden naam, de stuccadore, en smeert dat netwerk van riet en latten vol met zijn pleistersaus, zorg dragende, met een uitgesneden plankjen op kleine schaal (God beter ‘t!) de ribben te moeleeren, die het verband der bovenkonstruktie behoorden uit te maken. Inmiddels heeft men, ter opweging van de kracht, waarmede de gespannen steenen ribben op de muren neder zouden komen, van buiten aan het gebouw de bekende konterforten of beren tuschen de vensters aangebracht: maar nu dat die konterforten iets te doen zouden krijgen, blijft de daarvoor bestemde last wech, en deze samenkomst van muurberen en plafondpleister geeft U het gevoel als dat gij uw degen meent uit te halen, en dat er een vogelveer, in plaats van een stalen lemmet, in het gevest zit. Zie zo huichelt men de geweven, in de kerkgebouwen van de God der Waarheid: de gewelven, die wel niet de praetensie hebben offers aan den Allerhoogsten te zijn, maar goed genoeg om de domme gemeente een verkeerden indruk te geven, en te doen handenklappen bij het zelfbewustzijn, dat ze zulk een kostelijk paleis aan den Koning der Koningen gesticht hebben.”361 Alberdingh Thijm vond dat er bij de constructie van het kerkgebouw niet mocht worden geknoeid. Een gewelf bijvoorbeeld moest gemetseld zijn en niet bestaan uit latten riet en pleisterwerk Het zou echter enige tijd duren eer Thijms ideeën weerklank vonden bij de katholieke geestelijkheid en de gelovigen. Pas nadat hij de architect Cuypers had leren kennen, zou door de samenwerking van hen beiden de neogotiek in de roomse gelederen zegevieren. In deze paragraaf wordt gesproken over rationalistisch bouwen en dat Alberdingk Thijm dit aspect gebruikt om neogotische architectuur te promoten. De achterliggende gedachte is wellicht de volgende; rationalisme wil zeggen dat men door de rede tot kennis van de 359
Lauretaanse litanie oftewel de litanie van Loreto, ook wel de litanie van of tot de heilige Maagd Maria genoemd is een litanie tot de heilige Maagd Maria die in de Rooms-katholieke Kerk veel gebruikt wordt. Zij werd in 1601 door paus Clemens VIII vastgelegd. De naam verwijst naar het heiligdom van Loreto in Italië. De litanie wordt vaak na het rozenhoedje of de rozenkrans gebeden. Hierin staat onder andere de tekst toren van David bid voor ons, ivoren toren bid voor ons. 360 Monna, 1973, p. 36. 361 Rosenberg, 1972, pp. 33-34.
98
waarheid kan komen, zelfs tot kennis van de religieuze waarheid. Bij de ecclesiologie (de leerstellingen over de Kerk) ontvangt de mens zichzelf van de Eucharistie als mystiek lichaam van Christus. De vraag is vervolgens hoe de mens dit onzichtbare verbeeldt in zichtbare werken. Het is mogelijk dat Thijm zich behalve door het rationalisme ook hierdoor heeft laten beïnvloeden in zijn vele publicaties waarin hij de gotische bouwstijl promoot. In Engeland was het naast het streven om de oude eredienst te laten herleven de ecclesiologie de tweede beweegreden voor de ‘Ecclesiological Society’ om gotisch te bouwen. Zie verder paragraaf 5.3.2.1. 5.3.3.6 De opvattingen van Kist De auteur Nicolaas Christiaan Kist (1793-1853), Nederlands hervormd kerkhistoricus, zag in 1844 de gotische kathedralen als voorloper van de hervorming, of zij zouden zijn gebouwd onder invloed van de vrijmetselaarsbeweging.362 Volgens Thijm was het de historische ontwikkeling geweest en niet de toverslag van een vrijmetselaar, die de spitsboog in het leven riep en hij eiste de gotische bouwwerken uitdrukkelijk op voor de katholieke middeleeuwse maatschappij, waarin: ‘Bisschoppen en Kloostervoogden eigenhandig de plannen ontwierpen voor de nooit overtroffen meesterstukken’.363 Nicolaas Christiaan Kists theorie over het verband tussen de gotiek en de hervorming werd weersproken in het boekje l’Art et l’archéologie en Hollande (1854) van Alberdingk Thijm. Niet afdoende want L.R. Beynen (1811-1897) bleef in de rondboog van de klassieke en Romaanse architectuur het beginsel van het katholieke geloof zien namelijk ‘vastheid en beperktheid’, in de gotische spitsboog zag hij het beginsel van het protestantisme namelijk de symboliek van ‘groei en ontwikkeling’. Thijm betoogde hiertegen dat de gotiek was voortgevloeid uit de romaanse bouwwijze en de kunstgeschiedenis heeft hem gelijk gegeven. Ook de bewering dat de negentiende-eeuwse architectuur aan heel andere behoeften moest voldoen dan de middeleeuwse werd door Thijm bestreden. Immers: “de gotische architectuur weet in zonderheid die stemming te weeg te brengen, welke den kerkbezoeker behoort te bezielen”. Het herstel van de bisschoppelijke Hiërarchie in 1853 was voor Thijm een nieuwe aanleiding voor de oproep de middeleeuwse architectuur tot voorbeeld te nemen en: “aldus eene waardige plaats naast onze anders gevormde Protestantsche broeders” in te nemen. De kunst diende in de kerkbouw weer een belangrijke factor te zijn surrogaten moesten worden geweerd aldus Thijm.364 5.3.3.7 De commissie van rijksadviseurs en Victor de Stuers De Stuers publiceerde in 1873 een vermaard artikel, ‘Holland op zijn smalst’, dat een vernietigende aanval inhield op de verwaarlozing van de Nederlandse monumenten. Aanleiding hiervan was de verkoop van het doksaal uit de Bosche Sint Jan aan het Victoria en Albert Museum in Londen. Na aanleiding van dit artikel werd er een college van rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst (1874) samengesteld. Leden waren onder meer Victor de Stuers in de functie van secretaris, Pierre Cuypers en Carel Vosmaer (1826-1888). Vosmaer had het idee dat de liberale beginselen door het ultramontanisme (zie paragraaf 4.3.3) zouden worden bedreigd. Hij schreef in de Nederlandse Spectator stukjes meestal onder het pseudoniem Flanor, die het werk van De Stuers en de bouwwerken van Cuypers als roomse propaganda bestempelden. Dit leidde tot onenigheid. Nadat een motie tegen 362
Monna, 1973, p. 31. Monna, 1973, p. 31. 364 Monna, 1973, pp. 31-32. 363
99
Vosmaer en twee van zijn collega’s was aangenomen vroegen zij in 1878 hun ontslag.365 Flanor schreef een paar dagen later een fel artikel tegen De Stuers. Hij stelde voor op de drie opengevallen plaatsen als advsieur Alberdingk Thijm, Nuyens (1823-1894)366 en Schaepman (1843-1903)367 te benoemen. Dan was het volkomen duidelijk dat men aanstuurde op een katholieke overheersing. De Stuers had zich al eerder verdedigd met een geschreven stuk getiteld ‘Een bouwkunstig spook’.368 Hierin schrijft hij dat de nieuwe rijksgebouwen werden opgetrokken in de middeleeuwse of oud-Hollandse stijl. Dat het de bedoeling zou zijn om de protestanten terug te doen keren tot Rome, was pure nonsens. De katholieken hadden in de loop van de geschiedenis allerlei stijlen gebruikt bij het bouwen van hun kerken en zou dan één ervan, de gotiek, speciaal ultramontaans zijn? Bovendien waren de gebouwen die men noemde als bewijs voor deze beschuldigingen, het rijksmuseum en het centraal station, beslist niet in de middeleeuwse stijl opgetrokken.369 De Stuers verdediging mocht niet baten. De opvattingen onder de adviseurs stonden al te scherp tegenover elkaar om nog verzoend te kunnen worden. Begin 1879 besloot minister Kappeyne de commissie op te heffen. De ‘oppositie’ had het idee dat de Stuers als alleenheerser op het gebied van de kunst overbleef. Vosmaer was ontevreden en bleef onder zijn pseudoniem Flanor in De Nederlansche Spectator publiceren. Het onderwerp was nu de bouw van het Rijksmuseum door Cuypers. Flanor ergerde zich aan de middeleeuwse torens, de beelden met consoles en pinakels en de middeleeuwse vensters in de voorgevel.. In 1885 werd het museum niet door de koning maar door de minister van binnenlandse zaken Heemskerk geopend. De Lantaarn nam bij deze gelegenheid een spotprent, vervaardigd door J.P. Holswilder op. Afgebeeld zijn van links naar recht De Stuers, Thijm en Cuypers, geknield op een tapijt voor het museum, de handen gevouwen. Rechts op de prent staat een grote groep begijntjes, links trekt een stoet met vaandel en crucifixen in processie naar het gebouw toe, waarvan de torens met talloze kleine spitsen en kruisen versierd, in de wolken verdwijnen. Spotprent met ondertitel: 'Wijding van het bisschoppelijk paleis, genaamd het 'rijksmuseum te Amsterdam'
365
Monna, 1973, p. 43. Willem Johannes Franciscus Nuyens kwam op voor het katholicisme in zijn eigen tijd en vormde daarbij een Nederlandse katholieke identiteit. Hij verdedigde de rechten en privileges van de katholieken en hij was de eerste die zich inzette voor de vrijheid van de katholieke kerk in Nederland. Hij was bijvoorbeeld ook keuringsarts voor de Zoeaven. 367 Hermanus Johannes Aloysius Maria (Herman) Schaepman was een Nederlands dichter, priester en politicus. Samen met Abraham Kuyper legde hij de basis voor de Rechtse Coalitie, een samenwerkingsverband van confessionele partijen, waardoor de decennialange macht van de liberalen rond 1900 werd gebroken. Zijn devies luidde Credo, pugno (Ik geloof, ik strijd). 368 Monna, 1973, p. 43. 369 Monna, 1973, p. 43. 366
100
Wat was het motief voor de kritiek? Waarom noemde de tegenstander het Rijksmuseum, evenals het iets later gebouwde Centraal Station, een bisschoppelijk paleis, een abdij een klooster of seminarie? De neogotiek werd niet uitsluitend gezien als een architectuurstijl. Maar zeker ook door de publicaties van Thijm als een uiting van roomse dadendrang. Zolang het bij het bouwen van kerken bleef ondervonden Thijm en zijn zwager weinig tegenwerking van niet katholieken en kregen zij zelfs lof toegezwaaid van Vosmaer. Zodra Cuypers zijn beginselen gebruikte in de burgerlijke bouwkunst, kwam het verzet en werden de ontwerpen ultramontaans genoemd.370 Volgens De Stuers ging het om broodnijd. Een aantal architecten zou bang zijn dat Cuypers teveel grote regeringsopdrachten zou krijgen. Daarbij komt dat sinds 1876 de katholieken Thijm, De Stuers en Cuypers de hoogste functies bekleedden op kunstgebied. Thijm als hoogleraar in de kunstgeschiedenis aan de Amsterdamse Academie, De Stuers als chef van de Afdeling Kunstzaken op het Departement en Cuypers als ontwerper van wat op lands niveau werd gezien als de belangrijkste gebouwen.371 De waarheid zal ergens in het midden liggen. Na eeuwen van onderdrukking wilden en konden de katholieken emanciperen. De protestanten waren zo’n houding niet gewend en moesten hier aan wennen. Cuypers deed datgene waarin hij goed was namelijk neogotisch bouwen en hij werd hierin ondersteund door De Stuers en Thijm. De protestanten zagen belangrijke en toonaangevende opdrachten in een neogotische stijl uitgevoerd worden. Een Stijl die in het begin van de 19de eeuw nog als neutraal ervaren werd maar door publicaties en veelvuldig gebruik voor katholieke kerken een dubbele betekenis had gekregen. 5.4 Conclusie In de 19de eeuw en met name de tweede helft zijn er meer kerken gebouwd dan op enig ander tijdstip in de geschiedenis. Als stijl werd meestal een neo-stijl of een eclectische stijl gebruikt. Twee neostijlen, te weten neoclassicisme en neogotiek, hebben een bijzondere relatie met religieuze en kerkelijke aspecten van architectuur. Bij het neoclassicisme gaat het allereerst om de relatie tussen het fysieke (de gebouwen, de gevel) en het metafyisiche, ofwel tussen de ordeningsprincipes die de architect heeft gebruikt en de kosmische ordening. Het classicisme is daarbij een stijl die vanuit het Vaticaan graag wordt gezien. In het bijzonder is de stijl vaak gebezigd in jezuïetenkerken. Dat heeft wellicht deels te maken met het feit dat de moederkerk van de jezuïeten, neoclassicistische trekken heeft. De neogotiek in meer algemene zin en haar relatie met het godsdienstige staat centraal in deze scriptie en wordt daarom hier wat meer en detail behandeld. De neogotiek wordt wel gezien als een verwijzing naar de middeleeuwen, de periode dat het christendom het zuiverst en het sterkst was. De neogotische stijl is behalve voor kerken ook gebruikt voor andere gebouwen. In de neogotische kerkbouw zocht men naar een (middeleeuwse) liturgische en theologische betekenis voor de bouwonderdelen. De atheïst Viollet-le-Duc ging uit van het rationalisme. Je maakte alleen gebruik van datgene wat je nodig had en liet dat ook zichtbaar. Cuypers was een vriend van Viollet- Le-Duc en beiden werden door de Nederlandse katholieke campagnevoerders gezien als de voorvechters van het rationalisme. De herleving van de gotiek vond plaats in de meeste West-Europese landen en werd vaak (door tegenstanders) geassocieerd met een paapse manier van bouwen. In Engeland hangt de opkomst van de neogotiek samen met de opkomst van de romantiek. Aanvankelijk vooral in tuinarchitectuur en vanaf 1820 ook in kerkbouw. Duitsland lijkt Engeland te volgen aanvankelijk in de tuinarchitectuur maar daarna ook in gebouwen zoals kerken en 370 371
Monna, 1973, p. 45. Monna, 1973, pp. 45-46.
101
een kasteel. In Frankrijk zijn er in de negentiende eeuw veel gotische gebouwen die veelal vernield en verwaarloosd waren tijdens en na de Franse Revolutie gerestaureerd. Nieuwbouw van kerken in de neogotische stijl heeft hier niet plaatsgevonden omdat men voldoende had aan de bestaande kerkgebouwen. In Nederland wordt in de eerste helft van de 19de eeuw gotisch gebouwd. Koning Willem II was een groot voorstander van de neogotiek. Voorbeelden hiervan zijn de uitbreidingen van paleis Kneuterdijk, waarvan alleen de Gotische Zaal is overgebleven. De gemalen om de Haarlemmermeer te bemalen waarvan het Cruquius-gemaal is overgebleven en de voormalige manege in het Willemspark. Bij de manege zijn in 1846 in neogotische stijl officierswoningen gebouwd. De protestantse auteur Kist zag in 1844 de kathedralen als voorloper van de Hervorming. Volgens Thijm waren het de historische ontwikkelingen geweest in de katholieke middeleeuwse maatschappij die tot de Hervorming hadden geleid. Thijm wordt in Nederland een voorvechter voor de neogotiek samen met Cuypers. Hij is tegenstander van de zogenaamde ‘stukadoorsgotiek’. In Nederland wordt waarschijnlijk mede door de uitvoerige propaganda voor de neogotiek van Thijm deze bouwstijl als ‘ultramontaans’ gezien. Hieruit blijkt wel dat een denkbeeld niet met de waarheid hoeft te stroken. Rome kent nagenoeg geen gotische bouwwerken. Men heeft zich beperkt tot het classicisme en de contrareformatorische neobarok. In meer abstracte zin was de neogotiek een gevolg van het ‘ultramontanisme’, deze was de bindende factor voor de katholieken. Het gevolg hiervan was dat er een charismatische en emanciperende katholieke gemeenschap ontstond in Nederland. Men beleed net zoals in de middeleeuwen op een trotse manier zijn geloof en om dit zichtbaar te maken sponsorde men de kerk in ruime mate. Die daardoor de financiële middelen had om de dure (hemelbestormende) neogotische kerken te bouwen. Een manier bij uitstek om zich te profileren. Verspreid over de wereld zijn er onder andere door het kolonialisme voorbeelden van neogotiek te vinden.
102
HOOFDSTUK 6 Slotconclusie In dit werkstuk staat de Haagse Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk centraal. De moederkerk van deze kerk is de Teresia-van-Avila-kerk, eveneens in Den Haag. Het is hier dat pater Marijnen begint met het werven van fondsen voor een nieuw te bouwen zogeheten hulpkerk. Dit gaat voorspoedig en vervolgens heeft hij met de hulp van drie parochianen de benodigde gronden aangekocht. Op acht april 1877 word begonnen met de hulpkerk. Deze wordt gebouwd in de goedkope neoclassicistische stijl en op 8 december 1877 in gebruik genomen. De pastorie wordt op 17 april 1878 in gebruik genomen. Op negen juni 1878 wordt de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen een zelfstandige parochie. De totale kosten bedragen op dat moment 150.000 gulden. Men gaat door met het werven van fondsen omdat men de noodkerk ziet als een tijdelijk onderkomen. Op 8 juni 1889 wordt bekend gemaakt dat er een nieuwe kerk zal worden gebouwd. De kerkt wordt voor een bedrag van 238.456 gulden gerealiseerd. De totale kosten zijn dan 388.456 gulden. Hiervan is een bedrag van 300.000 gulden verkregen door obligaties uit te geven tegen een rente percentage van 3 ½ %. Het resterende bedrag bestaat uit schenkingen. De hulpkerk heeft gefunctioneerd tot de inwijding van de nieuwe neogotische kerk op 1 december 1892. De neogotische Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk is gebouwd in de periode 1890-1892, een periode van slechts twee jaar. Dat het hier om een enorme prestatie gaat, is onder andere zichtbaar aan de afmetingen. Het kerkgebouw is zestig meter lang en in de viering 46 meter breed. Het is gebouwd in klaverbladvorm en heeft een hoogte van 35 meter. Mede door de galerijen heeft zij de beschikking over 2500 zitplaatsen. In de jaren na 1892 komt het interieur tot stand. In nog geen twintig jaar tijd worden er een noodkerk en vervolgens een neogotische kerk gerealiseerd. De interest op de obligaties alsook de lopende kosten worden uit parochiale inkomsten en giften betaald. Verder is het gehele interieur door schenkingen tot stand gekomen. De drijfveer van mensen moet immens geweest zijn. De jezuïeten waren in staat om gelovigen te mobiliseren om samen met hen deze uitdaging aan te gaan. De gedachten van zo’n actieve geloofsgemeenschap was waarschijnlijk gebaseerd op het realiseren van een beter leven. Voor een gedeelte van de gelovigen was dat al in het hier en nu en voor een ander gedeelte lag dat wellicht in het hiernamaals. De kerkbouw in de 19e eeuw wordt beïnvloed door politieke en staatkundige gebeurtenissen, maar ook door ontwikkelingen binnen de rooms-katholieke kerk zelf en de emancipatie van gelovigen. Aan het einde van de vijftiende eeuw worden prestige objecten zoals kerktorens niet afgebouwd door de onvrede die er is over het katholieke geloof. Deze onvrede uit zich in de zestiende eeuw in de reformatie. Dit heeft tot gevolg dat in de noordelijke Nederlanden de calvinistische godsdienst de overheersende godsdienst wordt. De katholieken worden beperkt in hun geloofsuitingen. Dit duurt tot 1795/1796, als de Franse Revolutie in de
103
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een scheiding aanbrengt tussen kerk en staat. Verder wordt er bepaald dat er ‘geen bevoorrechte noch heersende kerk in Nederland meer geduld wordt’. Hierdoor zou een herstel van de bisdommen mogelijk worden. In 1827 komt tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Heilig Stoel een concordaat tot stand. Door de afscheiding van België in 1830 zijn de katholieken in de minderheid en gaat het herstel niet door. Willem I blijft de katholieken beperkingen opleggen maar gaat ook door met het teruggeven van kerkgebouwen. In de grondwet van 1815 worden alle kerkgenootschappen voor de wet gelijk verklaard en wordt er een Departement voor de Eredienst opgericht. Noord Nederland blijft voor de katholieke kerk een missiegebied, maar het toenemend aantal staties laat zien dat de kerk tot bloei komt. Op de dag van zijn inhuldiging in 1840 maakt Willem II een einde aan de beperkende wetgeving, de zogenaamde ‘uitsterf-bepaling’ van de kloosters. In 1848 laat hij een liberale grondwet tot stand komen Deze grondwet neemt de laatste beperkingen voor de vestiging van rooms-katholieke bisdommen en de benoeming van residerende bisschoppen weg. De katholieken gaan zich meer openbaar manifesteren. De protestanten hebben hier zichtbaar moeite mee en zijn bang dat Nederland door Rome overgenomen wordt. In 1853 is er dan het herstel van de bisschoppelijk hiërarchie. De protestanten komen in verzet hiertegen en richten de zogenaamde April-beweging op. Doordat vanaf 1581 beperkingen werden opgelegd aan de publieke uitoefening van het katholicisme, waren de bisschopszetels van de Utrechtse kerkprovincie tegen het eind van de zestiende eeuw vrijwel allemaal vacant en kreeg de katholieke Kerk in Nederland de status van een missiekerk, de Missio Hollandica of Hollandse Zending. In 1795 worden door katholieken in de noordelijke lage landen stappen ondernomen om eigen bisschoppen benoemd te krijgen. Ontwikkelingen binnen de rooms-katholieke kerk zelf zorgen ervoor dat Nederland missiegebied blijft. De bloei aan het begin van de negentiende eeuw binnen de katholieke kerk in Nederland heeft uiteindelijk mede bijgedragen aan het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Van de contrareformatie, door de katholieke kerk ingezet als offensief tegen de calvinistische kerk, is in Nederland niet veel te merken. De jezuïeten, die belangrijke uitvoerders zijn van deze contra reformatie, leiden aanvankelijk een zwervend bestaan. Vanaf 1604 beginnen zij zich te vestigen. Hiervoor hebben zij de steun van de plaatselijke bevolking nodig die zij ook krijgen. De jezuïeten bieden de gelovigen godsdienstonderricht, en wel door middel van catechese, prediking, toediening van sacrament en bevordering van de veelvuldige communie, invoering van vrome gebruiken (Mariadevotie, vastenmeditaties, veertig urengebed), en het oprichten van Mariacongregaties en andere lekenbewegingen (Broederschap van de Zalige Dood). Daarnaast zijn zij direct betrokken bij het onderwijs (in hun colleges), en bij het oprichten van plaatselijke schooltjes. Op beide gebieden worden zij terzijde gestaan door 'klopjes' of 'jezuïetessen', ongehuwde vrouwen die onder bepaalde regels leefden, en die als parochiale factotums (manusjes van alles) van belang geweest zijn voor de kwaliteit van het kerkelijk leven in de Zending. Vrouwen blijven belangrijk voor de jezuïeten en de jezuïeten voor de vrouwen, getuige de vele schenkingen aan de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, die door vrouwen gedaan zijn. Nadat de uitsterfbepaling in 1840 door Willem II is opgeheven, worden er ook vrouwencongregaties opgericht. Deze worden door de pastoors van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk gevraagd om bijvoorbeeld het onderwijs te verzorgen en zieken aan huis te verplegen. Pastoors hebben een bemiddelende functie. Zij
104
krijgen schenkingen, soms onder voorwaarden, en zij proberen deze voorwaarden te realiseren. Waarom waren parochianen zo eensgezind en werden er zoveel schenkingen gedaan? Waarschijnlijk moet dit in het verlengde van het ultramontanisme gezocht worden. Dit was na 1853 de bindende factor binnen de katholieke kerk. Het zorgde ervoor dat de katholieken eensgezind waren. De parochie vormde het lichaam van deze eensgezindheid. Bovendien resulteerde ook de economische voorspoed erin dat er meer geld beschikbaar was. Een parochie heeft een kerkgebouw. De Teresia-van-Avila-kerk, de moederkerk van de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, en de hulpkerk, de voorganger van de huidige neogotische Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk, zijn beide in de neoclassicistische stijl uitgevoerd. Van de hulpkerk weten we dat er gekozen is voor het neoclassicisme omdat het een goedkope stijl was. De Teresia-van-Avila-kerk is gebouwd tussen 1839-1841 in de neoclassicistische stijl. Voor een gedeelte zal deze stijl ingegeven zijn door praktische redenen. Zo is het weer toegestaan om een klokkentoren te bouwen. Waarschijnlijk is om niet al te zeer te provoceren en om kostenbesparend te werken ervoor gekozen de klokkentoren te integreren in de voorgevel. De Il Gesù, de moederkerk van de jezuïeten in Rome is een combinatie van classicisme en barok. Suys heeft deze elementen geïntegreerd in de Teresia-van-Avila-kerk en dit heeft geleid tot de evocatieve stijl die op dat moment in de mode was. Het fysische (het bouwwerk) en het metafysische (de kosmische orde) zijn in het classicisme in onderlinge balans. Een dergelijke betekenis maakt het (van oorsprong heidens) classicisme een geschikte bouwvorm voor kerken In 1841, als de Teresia-van-Avila-kerk gebouwd wordt, is Nederland nog een missiegebied dat onder directe invloed van Rome staat. Rome met zijn vele klassieke bouwwerken is classicistisch georiënteerd en dit zal ook bijgedragen hebben in de keuze voor classicisme. De keuze om de Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen-kerk in neogotische stijl vorm te geven wordt nergens expliciet onderbouwd. Over de financiering weten we dat dit is gedaan door middel van obligaties. Van de galerij weten we dat deze is gerealiseerd met het oog op de verwachte uitbreiding van parochianen. De architect Niclaas Molenaar is een succesvolle leerling van Cuypers en deze is een voorstander van de neogotiek. Van alle kerken die Molenaar gebouwd heeft is er niet één neoclassicistisch. Door het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in 1853 wordt Nederland weer een zelfstandige kerkprovincie. De (neoclassicistische) invloed van Rome wordt dan minder.Het ultramontanisme vormt de bindende factor tussen de katholieken onderling. Er ontstaat zo een hecht geloofsgemeenschap die het geloof na drie eeuwen van onderdrukking vrij kan uitdragen. Men emancipeert en is zo overtuigd van zijn zaak dat men een naar een vorm zoekt om dit zichtbaar te maken. De tijd van de gotiek is een bloeiperiode in het katholicisme en dus bij uitstek geschikt om deze overtuiging uit te dragen. De neogotiek is een dure bouwstijl; dit is voor de emanciperende katholieken echter geen probleem. Zij willen en mogen hun geloof uitdragen en zij hebben er veel voor over om dat op een passende indrukwekkende (gotische) wijze te doen. De foto op het titelblad laat zien hoe indrukwekkend!
105
Gebruikte literatuur
•
•
•
•
1878-1928: Ter herinnering aan het Gouden Jubilee der parochie O.L.O. Ontvangen Elandstraat ’s-Gravenhage op zondag 10 juni 1928, Aanwezig in het archief van O.L.O. Ontvangen, ondergebracht in het gemeente archief van Den Haag. Albers, P., De Sinte teresia Kerk op Het Hooge Westeinde voorheen De Spaansche Kapel en De Kerk van Spanje te ’s-Gravenhage, A.N. Govers, ’s-Gravenhage, 1916. Architectural Theory: From the Renaissance to the Present, Taschen, Keulen, 2006. Arends, G.J., ‘De Cruquius: de grootste stoommachine ter wereld’, IN: V. Erdin & G. Wilmink, e.a., Corpus Cruquius: 160 jaar stoomgemaal De Cruquius, Walburg Pers, Zutphen, 2007, pp. 31-42.
•
Bank, J. Th. M.. Het roemrijk vaderland: Cultureel nationalisme in de negentiende eeuw, SDU, Den Haag, 1990.
•
Begheyn, P., S.J., ‘Geschiedenis van de jezuïeten in Nederland’, IN: Jezuïeten in Nederland, De Boer-Cuperus, Utrecht, 1991, pp. 6-18.
•
Bertholet, A. & H. Freiherr von Campenhausen, Van Goor’s Encyclopedisch Woordenboek der Godsdiensten, Van Goor en Zonen, Den Haag, 1970.
•
Bongaerts, P.G., De St. Teresia-Kerk, weleer De Koninklijke Kapel van Spanje, T.C.B. Ten Hagen, ’s-Gravenhage, 1866.
•
Borger, H., Der Kölner Dom im Jaherhundert seiner Vollendung, deel II, Historische Museen der Stadt Köln, Köln 1980.
•
•
Bornewasser, J.A., ‘Koning Willem I’, IN: C.A. Tamse (red.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis, A.W. Sijthoff, Alphen aan den Rijn, 1979a, pp. 229272. Bornewasser, J.A., ‘Koning Willem II’, IN: C.A. Tamse (red.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis, A.W. Sijthoff, Alphen aan den Rijn, 1979b, pp. 273-305.
•
Brom, G., Herleving van de kerkelijke kunst in katholiek Nederland, Ars Catholica, Leiden, 1933.
•
Claes, J., A. Claes & K. Vincke, Sancti: nog meer heiligen herkennen, Davidsfonds / Leuven en Uitgeverij KOK, 2004. 106
•
Claes, J., A. Claes & K. Vincke, Sanctus: meer dan 500 heiligen herkennen, Davidsfonds / Leuven en Uitgeverij KOK, 2006.
•
Claes, J., A. Claes & K. Vincke, Sanctorum: heiligen herkennen, Davidsfonds / Leuven en Uitgeverij KOK, 2007.
•
•
•
•
•
•
• •
•
Cuypers, T.H.J., ‘In Memoriam Nicolaas Molenaar Sr.’, IN: Van Bouwen en Sieren, januari 1931, N.V. Zuid Nederlandsche Drukkerij, St. Jorisstraat 37, ’sHertogenbosch, 1931. Dael, P.C.J. van, Het inwendige van de kerk van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen te ’s-Gravenhage, IN: Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken, Leiden, 1985, pp. 2-23. Dael, P.C.J. van, ‘De prachtige, zeer ruime, nieuw gebouwde kerk. De Heilige Teresia van Avila te Den Haag’, IN: Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken, Leiden, 1992. Dankbaar, W.F., Bijbel en Kerk: Kerkgeschiedenis, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1974. Dunk, Th. H. von der, ‘Wat er staat is zelden Waterstaat: Overheidsbemoeienis bij de vormgeving van katholieke kerkgebouwen in Gelderland in het tweede kwart van de negentiende eeuw’, IN: Bulletin: tweemaandelijks tijdschrift voor monumentenzorg, architectuurgeschiedenis, archeologie, cultuurbeleid, musea en archieven, 1992, pp. 1-14. Dunk, Th. H. von der, ‘Hoe katholiek is neogotiek?: De Hervormden en de herwaardering van het middeleeuws verleden rond het midden van de negentiende eeuw’, IN: Tijdschrift voor geschiedenis, 1992, pp. 565-584. Don, P., Kunstreisboek Zuid-Holland, P.N.van Kampen & Zoon, Weesp, 1985. Dumas, Ch., met medewerking van C.C. Berg, et. al., Waar Hagenaars Kerkten: geschiedenis van de Haagse kerken gebouwd voor 1900, Boekencentrum B.V. ’sGravenhage, 1983. Dijk van, M., Een rij van spiegels: de Heilige Barbabara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke religieuzen, Verloren, Hilversum, 2000.
•
•
•
Eck, X. van, Kunst, twist en devotie : Goudse katholieke schuilkerken 1572-1795, Eburon, Delft,1994. Faber, J., ‘Tilleman François Suys 1783-1861 : Een biografische schets van de architect van de Mozes & Aäronkerk te Amsterdam’, IN: De Sluitsteen: bulletin van het Cuypers Genootschap, jaargang 3 nr. 3, 1987, pp. 3-9. Groeneveld, S. & G.J. Schutte, Nederlands verleden in vogelvlucht ,Delta 2: De nieuwe tijd: 1500 tot 1813, Martinus Nijhoff, Leiden, Antwerpen, 1992.
107
•
•
Goosen, L., Van Andreas tot Zacheüs: Thema’s uit het Nieuwe Testament en de apocriefe literatuur in religie en kunsten, Sun, Nijmegen, 1999. Groots Neogotiek: een uitgave ter gelegenheid van de officiële ingebruikname van de OLV Onbevlekt Ontvangen kerk te Den Haag, 7 december 1995.
•
Haagsche Courant / Het Binnenhof, 4-12-1992.
•
Hall, J., Hall’s Iconografisch Handboek: Onderwerpen symbolen en motieven in de beeldende kunst, Primavera pers, Leiden, 2003.
•
Hardeveld, J.M. van, ‘Nicolaas Molenaar Sr. Tachtig jaar’, In: Van Bouwen en Sieren, juli 1930,’s-Hertogenbosch, 1930.
•
Heidt, A.M., Catholica: Geillustreerd encyclopedisch vademecum voor het katholieke leven, Uitgeversmaatschappij Pax, ’s-Gravenhage, 1955.
•
Hermans, L., ‘Alles wat zuilen heeft, is klassiek’ Classicistische ideeën over bouwkunst in Nederland 1765-1850, 010, Rotterdam, 2005.
•
Hoeck F. van S.J., Schets van de Geschiedenis der Jezuïeten in Nederland, Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1940.
•
Kalf J. De katholieke kerken in Nederland: Dat is de tegenwoordige staat dier kerken met hunne meubeling en versiering beschreven en afgebeeld, Uitgegeven onder leiding van P.J.H. Cuypers, Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, 1906.
•
Kalf, J., ‘Kerk Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen Den Haag’, IN: De Architect, (1895) 6, pp. 209-213.
•
Karstkarel, P., R. Terpstra & A. Warffemius, Nicolaas Molenaaar: Sneek 1850 - ’sGravenhage 1930, Stichting Moderne architectuur Friesland, Leeuwarden, 1977.
•
Katholieke Encyclopaedie, Uitgeversmaatschappij Joost van de Vondel/ StandaardBoekhandel, Amsterdam/Antwerpen, 1949-1955.
•
Kerkbestuur Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, Honderd-uit Elandstraatparochie, Den Haag, 1978.
•
•
•
Krabbe, C.P. & A. Van der Woud, ‘De Negentiende Eeuw’, IN: K. Bosma, et. al., Bouwen in Nederland: 600-2000, Prins Bernhard Cultuurfonds/ Waanders Uitgevers, Amsterdam/Zwolle, 2007, pp. 424-535. Kramp, M., ‘Romantik – restauration – Religion: Neugotik in Deutschland’, IN: J. de Mayer & L. Verpoest (eds.), Gothic Revival: Religion, Architecture and Style in Western Europe 1815-1914, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, pp.59-74. Laarhoven, J. van, De beeldtaal van de christelijke kunst: geschiedenis van de iconografie, Nijmegen, SUN, 1992.
108
•
•
•
Lamberigts, M., ‘Het Jansenisme als poging tot katholieke hervorming in de Nederlanden’, IN: P. Nissen, Geloven in de lage landen: Scharniermomenten in de geschiedenis van het christendom, Davidsfonds, Leuven, 2004, pp. 133-140. Leeuwen, A.J.C. van, Pierre Cuypers, architect, 1827-1921, Waanders, Zwolle, 2007. Leeuwen W. van, ‘19th-century Rationalism in The Netherlands: Pedigree or Shadow Play’, IN: J. de Mayer & L. Verpoest (eds.), Gothic Revival: Religion, Architecture and Style in Western Europe 1815-1914, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2000, pp. 249-254.
•
Levy, E., ‘The propagandist’, IN: E. Levy, Propaganda and the Jesuit Baroque, University of California Press, Berkeley, 2004, pp. 72-109.
•
Looijenga, A.J., De Utrechtse school in de neogotiek: de voorgeschiedenis en het Sint Bernulphusgilde, Amsterdam, 1991.
•
•
•
•
•
•
•
•
Looijenga, ‘How Roman Catholics became gothicists: the Gothic revival in the Netherlands’, IN: J. de Mayer & L. Verpoest (eds.), Gothic Revival: Religion, Architecture and Style in western Europe 1815-1914, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1997, pp. 75-89. McBrien, R.P., De Pausen: Van Petrus tot Johannes Paulus II, Gottmer, Haarlem, 1997. Margry, P. J., ‘Imago en identiteit: De problematische manifestatie van ‘het katholieke’in de Nederlandse samenleving rond het midden van de negentiende eeuw’, IN: J. Vis & W. Janse, Staf en Storm: Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853, Verloren, Hilversum, 2002, pp. 64-86. Monna, A., ‘De ideeën van J.A. Alberdingk Thijm en P.J.H. Cuypers over de neogothiek: een stuk roomse dadendrang in de 19de eeuw’, IN: Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum, 1973, pp. 22-47. Muthesius, S., ‘ “Let every material be real”.: Cambridge Camden Society’ IN: J. de Mayer & L. Verpoest (eds.), Gothic Revival: Religion, Architecture and Style in Western Europe 1815-1914, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, pp. 243-248. Nissen, P., ‘De mobilisatie van de gelovigen in Nederland in de negentiende eeuw’, IN: P. Nissen, Geloven in de lage landen: Scharniermomenten in de geschiedenis van het christendom, Davidsfonds, Leuven, 2004, pp. 161-170. Nissen, P., ‘Proeftuin van verdraagzaamheid confessionele pluriformiteit in de Republiek’, IN: P. Nissen, Geloven in de lage landen: Scharniermomenten in de geschiedenis van het christendom, Davidsfonds, Leuven, 2004, pp. 141-150. Norman, E., Tweeduizend jaar Kerken van catacomben tot kathedraal, SDU uitgeverij, ’s-Gravenhagen, 1990.
109
•
•
Nijs, T. de & J. Sillevis (reds.), Den Haag: Geschiedenis van de stad, deel 3: negentiende en twintigste eeuw, Waanders, Zwolle, 2005. O’Donnel, R., ‘ “An apology for the Revival”: the architecture of the Catholic Revival in Britain and Ireland’, IN: J. de Mayer, & L. Verpoest (eds.), Gothic Revival: Religion, Architecture and Style in Western Europe 1815-1914, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, pp. 35-48.
•
Palmaerts, G., Eclecticisme over moderne architectuur in de negentiende eeuw, 010, Rotterdam, 2005.
•
Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, Kleine Kroniek van een grote parochiekerk 1877-1952, N.V. Roepers’ Drukkerij, Den Haag, 1952.
•
•
•
Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, Ter Herinnering aan het Gouden Jubilee 1878-1928 der parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen Elandstraat ’s-Gravenhage op zondag 10 juni 1928, Den Haag, 1928. Peeters, C., ‘De Neogotiek tussen nijverheid en kunst’, IN: Tijdschrift voor geschiedenis, 1991, pp. 356-380. Pols, K. van der & J.A. Verbruggen, Stoombemaling in Nederland/Steam drainage in the Netherlands: 1770-1870, Stichting De Cruquius/Delftse Universitaire Pers, 1996.
•
Register Memoriale, Haags gemeente archief, BNR 1044 doos 7.
•
Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16de en de 17de eeuw, Urbi et Orbi, Amsterdam, 1947.
•
Rogier, L.J. & N. de Rooy, In vrijheid herboren katholiek Nederland 1853-1953, N.V. Uitgeversmaatschappij Pax, ’s-Gravenhage, 1953.
•
Rooy, P. de, ‘Inleiding’, IN: J. Vis & W. Janse, Staf en Storm: Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853, Verloren, Hilversum, 2002, pp. 916.
•
Rosenberg, H.P.R., DSO Monumentenzorg Den Haag H.M.S./A.H.D., 2009, Den Haag.
•
Rosenberg H.P.R., De 19de eeuwse Kerkelijke bouwkunst in Nederland, Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage, 1972.
•
Secretariaat RKK Nederland, ‘Een man als een toegedekt vuur: het leven van Jan Philip Roothaan, jezuïet’, IN: Informatiebulletin van de afdeling pers en publiciteit, Secretariaat RKK Nederland, 1985, pp. 1-35.
110
•
Tamse, C. A., ‘Koning Willem III en Sophie’, IN: C.A. Tamse (red.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis, A.W. Sijthoff, Alphen aan den Rijn, 1979, pp. 307-357.
•
Taylor, R., Symboliek in kerken en kathedralen: Oorsprong en betekenis, Elmar, Rijswijk, 2005.
•
Vaart, J.M.M van der, Hendrik Willem Valk, 1886-1973: Moderne bouwtechniek – neoromantische esthetiek, Bonas, Rotterdam, 2007.
•
•
•
Valk, H. de, ‘Meer dan een plaats De keuze van Utrecht als aartsbisdom in 1853’, IN: J. Vis & W. Janse, Staf en Storm: Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853, Verloren, Hilversum, 2002, pp. 37-63. Het Volksmisboek en Vesperale, Bevattende al de missen en gebeden van het romeinsch missaal bewerkt door de benedictijnen der Abdij Affligem. Versierd naar oorspronkelijke teekeningen van Jos. Speybrouck. Zesde uitgave, N.V. Dekker& van de Vegt en J. W. van Leeuwen., Utrecht-Nijmegen, 1939. Wilmink, G., ‘De nieuwe Cruquius’, IN: V. Erdin & G. Wilmink, e.a., Corpus Cruquius: 160 jaar stoomgemaal De Cruquius, Walburg Pers, Zutphen, 2007, pp. 75-87.
•
Woud, A. van der, ‘Onze negentiende eeuw: visies op de Nederlandse neogotiek’, IN: Archis, 1993, pp. 71-80.
•
Woud, A. van der, Sterrenstof: Honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur, 010, Rotterdam, 2008.
•
Zwitser, J.J., ‘Muziekgeschiedenis in de Sint-Janskathedraal: “De geschiedenis van de Schola Catorum der Sint Jan te ’s-Hertogenbosch” ’, In: J. Luyckx (red.), Koorzang in de Sint-Janskathedraal, Schola Cantorum, ’s-Hertogenbosch, 2005, pp. 14-87.
111
BIJLAGEN
112
Bijlage I: gedetailleerde beschrijving van de inventaris van de Onze-Lieve-VrouwOnbevlekt-Ontvangen kerk.372
372
Gebaseerd op: Rondleiding door de Kerk van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen,Elandstraat, Den Haag. Uitgave van de parochie, samenstelling J.J.M. Kester & A. v.d. Akker S.J.
113
De nummering begint links bij de ingang, 1.
Beeld Maria Onbevlekt Ontvangen, Patrones van de Kerk.
2.
Kapel Maria van Smarten 1896. Met daarin een beeld van Maria van Smarten. De 4 ramen stellen de 4 Evangelisten voor met hun symbolen.373 Mattheüs vaak gevleugeld: respectievelijk een mens (of engel).374 Marcus met gevleugelde leeuw. Lukas met gevleugeld rund. Johannes met adelaar. De schilderingen hebben betrekking op Maria. Van links naar rechts: De zuivering van Maria en de opdracht van Jezus in de tempel (Lukas 2: 22). De vlucht naar Egypte (Mattheüs 2: 13). Het achterblijven van Jezus in de tempel (Lukas 2: 41-52). Ontmoeting van Jezus en Maria tijdens de Kruisweg. De beelden stellen voor: Aloysius van Gonzaga s.j. (superplie (wit koorhemd)/lelie/kijkt naar de grond) Geboren 9 maart 1568 te Castiglione bij Mantua. Van adellijke afkomst. Deed afstand van zijn titels en trad in bij de jezuïeten. Stierf bij het verzorgen van pestlijders op 23-jarige leeftijd: † 1591. Feest 21 juni. De lelie is een symbool van zijn zuiverheid, evenals zijn neerwaartse blik375 (volgens de overlevering maakte hij ernst met Jezus' woord: 'Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart overspel gepleegd.' Hij zou geen risico genomen hebben, en geen enkele vrouw hebben aangekeken, zelfs zijn moeder niet! Bernardus van Clairvaux o.cist. (bijenkorf/staf/boek) Geboren in 1090 uit hoog-adelijke Bourgondische ouders; 1122 intrede in het strenge klooster Cîteaux even ten zuiden van Dijon; 1115 al abt van het nieuwe klooster Clairvaux; krachtig verbreider van de strenge geest van de Cîteaux, waarvan de naam van de orde der Cisterciënzers is afgeleid. Mysticus; kruistochtprediker. Vanwege de hemelse, zoete inhoud van zijn preken en geschriften afgebeeld met een bijenkorf (honing); het boek geeft aan dat hij kerkleraar is; de staf het symbool van de abt; † 1153. Feest 20 augustus.376
3.
Beeld Sint Petrus Faber s.j. (hoed/reismantel) Geboren 13 april 1506 in Savoye. Behoorde met Ignatius van Loyola tot de tien eerste paters die de jezuïetenorde stichtten. Wist Petrus Canisius voor de orde te winnen. Getalenteerd retraitegever. Had op zijn talrijke reizen (vandaar hoed en
373 Hall, 2003, p. 356: ‘De vroegchristelijke kerk, die veel gebruik maakte van symbolische beeldentaal, stelde de evangelisten soms voor als vier gevleugelde wezens: Mattheüs was een mens, Marcus een leeuw, Lucas een os en Johannes een adelaar. De bron van deze symboliek was een passage uit Ezechiël (1: 5-14), waarin de profeet verteld van een vreemd visioen van de vier wezens. 374 Taylor, 2005, p.127. 375 Claes et al, 2006, p. 232. 376 Claes et al, 2006, pp, 147,148.
114
mantel) opvallend veel schedels en andere relieken van heiligen bij zich; † 1546. Feest 1 augustus.377 De Biechtstoelen. 3 links en 3 rechts van atelier Ramakers uit Geleen 1901-1903. Zij zijn versierd met houtgesneden beelden: één boven en twee aan weerszijden. De figuren boven hebben met vergeving en verlossing te maken. De mannelijke en vrouwelijke heiligen hebben zich na een zondig leven bekeerd. De ramen boven alle biechtstoelen illustreren het motief van de boetvaardigheid. 4.
Biechtstoel met boven Petrus met de sleutels. Eerste der apostelen. Tot hem sprak Jezus: 'Ik zal jou de sleutels van het Rijk der Hemelen geven...' (Mattheüs 16: 19). Eerste bisschop van Rome; ± 64. Feest van Paulus 29 juni.378 Links: Maria van Egypte (3 broden/haren kleed/kruis) Geboren rond 344 te Alexandrië, Egypte; zij was een prostituee, maar kwam tot inkeer door een reis naar Jeruzalem; was 47 jaar kluizenares in de woestijn. Het kruis en haren kleed duiden op haar boetvaardigheid; drie broden kocht zij voor ze de woestijn inging en zij had er de rest van haar leven genoeg aan;379 ca † 430. Feest 2 april. Rechts: Koning David als dichter van de boete psalmen. Met kroon op, boekrol en harp (slaan beide op het feit dat hij psalmdichter was): voorvader van Jozef: was immers uit het huis van David.380 Raam boven de biechtstoel. Het berouw van Petrus.
5.
Biechtstoel met boven Johannes de Doper (met Lam op schotel). Neef en Voorloper van Jezus; wees zijn leerlingen op Hem met de woorden 'Ziedaar het Lam Gods' (Johannes 1: 29). Gedood op last van koning Herodes; ca. 30 na Christus. Feest 29 augustus. Links: Theodora van Alexandrië (doodskop/kruis). Gewezen keizerin die een misstap met een hoveling uitboette (vandaar doodskop en kruis) door als monnik in een mannenklooster te treden; bracht het tot abt; verdroeg de beschuldiging dat ze de vader was van een onecht kind; pas bij haar dood (491?) werd de waarheid ontdekt. Feest 11 september.381 Rechts: Wilhelmus van Maleval, (boek/ridder/valk/kruis) Afkomstig uit Zuid-Frans grafelijk geslacht; deed boete omdat hij de kerk dwars gezeten had; droeg een harnas op het blote lijf onder zijn haren boetekleed; leefde als kluizenaar in Jeruzalem en in de buurt van Siena in Italië. † 1157.382 Feest 10 februari. Raam boven de biechtstoel: De zalving van Jezus door de boetvaardige zondares.
377
Claes et al, 2007, p.71. Claes et al, 2006, p. 247. 379 Claes et al, 2006, p. 162. 380 Claes et al, 2006, p. 94. 381 http://www.heiligen-3s.nl/heiligen/09/11/09-11-0491-Theodora-Alexandrie(Theodorus).php?TIP=455. 382 Claes et al, 2004, p.121. 378
115
(Johannes 12: 3-8) 6.
Beeld Robertus Bellarminus s.j. (boek/schrijfveer) Geboren 4 oktober 1542 niet ver van Siena; bestreed als jezuïet en begaafd theologieprofessor uit de tijd van de Reformatie; 1599 kardinaal; 1602 bisschop van Capua; kerkleraar (vandaar het boek en de pen); † 1621. Feest 17 september.383 7. Biechtstoel met boven Christus als de Goede Herder met een schaap over zijn schouder, ontleend aan twee bijbelverhalen; Lukas 15: 4-7 (verloren schaap) en Johannes 10 ('Ik ben de goede herder') Links: Johannes Nepomucenus (bonnet, superplie, vinger op de mond) Geboren ± 1350 te Pomuk, Bohemen. Zou volgens de legende als biechtvader van de koningin aan haar echtgenoot niet hebben willen verraden wat zij gebiecht had. (vandaar de vinger op de mond). Voor straf in de Moldau gegooid en toen verdronken; † 1393. Feest 16 mei.384 Rechts: Maria Magdalena met haar zalfbus. Geboren in dezelfde tijd als Jezus. Volgens Paus Gregorius de Grote was zij dezelfde als Lazarus' zuster en de boetvaardige vrouw die Jezus' voeten met haar tranen besproeide en met haar haren afdroogde. Als de sabbat voorbij is gaat zij naar Jezus' graf om Hem alsnog te balsemen (vandaar zalfpotje); Hij verschijnt haar als tuinman. Later zou zij in Zuid-Frankrijk hebben gemissioneerd; † tweede helft eerste eeuw; ze zou begraven liggen te Saint Baume (het Franse baume betekent ‘balsem, ‘troost’). Feest 22 juli.385 Raam boven biechtstoel: De Goede Herder met het verloren schaap (Lukas 15: 4-7).
8.
Beeld Alphons Rodriquez s.j. (rozenkrans) Geboren 25 juli 1531 te Segovia (Spanje). Werd broeder in de jezuïetenorde en was 41 jaar portier van het jezuïetenhuis te Palma di Mallorca. Toonbeeld van eenvoud en vriendelijkheid; † 1617. De rozenkrans duidt op zijn onafgebroken stil gebed.386 Feest 30 oktober.
9.
Kapiteel met Pater Erftemeier. Deze Pater was nogal vaak bij de beeldhouwers te vinden. Een van hen heeft toen zijn beeld op een kapiteel gemaakt. De kapitelen zijn gemaakt door Te Poel en Stoltefus. De acht zuilen van gepolijst Zweeds graniet rond het priesterkoor zijn versierd met marmeren kapitelen.
10.
De Preekstoel 1899. Te Poel en Stoltefus. Het klankbord en de baldakijn zijn weggehaald bij de liturgische aanpassingen van het Priesterkoor. Bij de restauratie in 1995 is het klankbord terug geplaatst. De 4 koperen reliëfs hebben betrekking op het luisteren naar het woord van Christus. Jezus in het huis van Martha en Maria. (Lukas 10: 38-42)
383
Claes et al, 2004, Claes et al, 2006, 385 Claes et al, 2006, 386 Claes et al, 2006, 384
p. 100. p. 160. p. 286. p. 246.
116
De bergrede. (Mat. 5-7) De Samaritaanse vrouw. (Joh. 4) Nicodemus en Jezus. (Joh. 3: 1-21) Er onder zijn Cherubijnenkopjes afgebeeld. Een fraaie smeedijzeren leuning met draaimotief. Boven de schelp van de preekstoel prijkt een beeld van Maria Onbevlekte Ontvangenis. Boven een wit ondergewaad draagt zij een blauwe mantel (kleur van de hemel) met rode (liefde!) voering. Zij heeft een krans van sterren om haar hoofd en onder haar voeten de slang en de maan. Die attributen gaan terug op Openbaringen 12: 1 "En er verscheen een groot teken aan de hemel: een vrouw bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren." In dat verhaal komt zij tegenover de draak te staan. De slang onder haar voeten grijpt terug op een citaat uit het eerste bijbelboek, Genesis 3: 15, waar na de zondeval aan de slang gezegd wordt dat de nakomelingen van de vrouw hem de kop zullen verpletteren. De katholieke traditie heeft in de vrouw uit Openbaringen 12: 1 vaak Maria herkend, hoewel dat exegetisch (volgens de bijbeluitleg) helemaal niet zeker is. 11.
Kruiswegstaties. Deze begint aan de noordzijde met de meest oostelijke statie, en wordt vervolgd aan de zuidzijde met de meest oostelijke statie. Zij zijn van atelier Te Poel en Stoltefius 1900-1902. In de meeste staties komen vaak dezelfde figuren terug (ongeveer 10).Bij de latere niet. De hoofdman met de gepluimde helm, 2 soldaten met lansen, 3 Joden en 3 arbeiders, de 2 met bakkebaard en snor doen eigentijds aan en lijken weggelopen te zijn uit het atelier van de maker. De zestien ramen boven de kruiswegstaties zijn gewijd aan de vijftien geheimen van de rozenkrans. Ook weer te beginnen links vooraan. 1e raam: Maria, Koningin van de rozenkrans387, reikt het gebedssnoer over aan de H. Dominicus.
Het bidden van een rozenkrans gaat gepaard met het gedenken van geloofsgeheimen (het woord 'geheim' dient men op te vatten in de betekenis van 'mysterie'). Er zijn er vijftien van. Per vijf gegroepeerd staan deze bekend als de 'blijde', de 'droevige' en de 'glorievolle' geheimen. In 2002 heeft Paus Johannes Paulus II, bij het begin van het Jaar van de Rozenkrans, daar de 'vijf geheimen van het Licht' aan toegevoegd. Bij elkaar geven de 'geheimen' een soort samenvatting van het evangelie. Hierdoor kan het bidden van de rozenkrans iemand duidelijker bewust maken van de bijbelboodschap. -
De vijf blijde geheimen. Engel Gabriël brengt de blijde boodschap aan Maria (Lukas 1: 26-27). Maria bezoekt haar nicht Elisabeth (Lukas 1: 39). Jezus wordt geboren in de stal van Bethlehem (Lukas 2: 6-7).
387
Claes et al, 2006, pp. 105-106 Oktober is in de RK-Kerk de maand van de Rozenkrans. Dit gebruik stamt uit de 19e eeuw en werd vooral gepropageerd door paus Leo XIII. Het is een uitbreiding van het liturgische feest van Maria Koningin van de Rozenkrans op 7 oktober. Slag bij Lepanto. In de Rooms Katholieke Kerk is de maand oktober gewijd aan de Rozenkrans. De keuze van deze maand hangt samen met de liturgische gedachtenis van Maria (koningin) van de Rozenkrans op 7 oktober. Deze viering werd ingesteld door de heilige paus Pius V in 1571. Hij had de christelijke overwinning van de Slag bij Lepanto (7 oktober 1571) toegeschreven aan het bidden van de rozenkrans. Het rozenkransgebed werd gepropageerd door de orde der Dominicanen, waartoe Pius V zelf ook toe behoorde. Volgens een legende was de Rozenkrans een geschenk van de Heilige Maagd Maria aan Sint Dominicus (1172-1221), stichter van de dominicanen. Maria zou de rozenkrans hebben gegeven als wapen in zijn strijd tegen de Albigenzen.
117
-
Jezus wordt in de tempel opgenomen (Lukas 2: 21-23). Jezus wordt in de tempel wedergevonden (Lukas 2: 46).
-
De vijf droevige geheimen. Jezus bidt in doodsangst tot zijn Hemelse Vader (Lukas 22: 41-45 en Mattheüs 26: 38-39). Jezus wordt gegeseld (Mattheüs 27: 26). Jezus wordt met doornen gekroond (Mattheüs 27: 29). Jezus draagt zijn kruis naar de berg Calvarië (Mattheüs 27: 32). Jezus sterft aan het kruis (Mattheüs 27: 50).
-
De vijf glorievolle geheimen. Jezus verrijst uit de doden (Mattheüs 28: 7). Jezus stijgt op ten Hemel (Lukas 24: 36-53). De H.Geest daalt neder over de apostelen (Handelingen 2: 1-41). Maria wordt in de Hemel opgenomen.388 Maria wordt in de Hemel gekroond.389
12.
Beeld H. Petrus Canisius (boek) Geboren te Nijmegen op 8 mei 1521; trad mede door toedoen van Petrus Faber in 1543 in bij de pas opgerichte jezuïetenorde; bestreed de Hervorming; schreef beroemd geworden catechismus. Kerkleraar (vandaar het boek); † 21 december 1597.390 Feest naast 21 december ook 27 april.
13.
Schilderij. Prediking van de H. Petrus Canisius.
14.
Beeld H. Stanislaus Kostka s.j. (pelgrim ontvangt communie uit de hemel) Geboren 28 oktober 1550391 in Polken; studeerde aan het Weense jezuïetencollege; besloot tegen de wens van zijn vader in jezuïet te worden; ontving op zijn ziekbed de communie uit de hemel; wandelde in 1567 in vermomming 450 km naar Petrus Canisius te Dillingen. Deze zond hem met twee medebroeders te voet naar Rome (vandaar wandelstaf), alwaar hij het jaar erop stierf op 15 augustus. Feest 13 november.
15.
H.Johannes, Evangelist (adelaar naast zich) Geboren aan het begin van onze jaartelling; was visser en werd samen met zijn
388
Het was pas in 1950 dat de Kerk en Paus Pius XII dit dogma als geloofspunt aankondigde na eeuwen van theologische debatten - en de paus deed dat met deze formule: “..dat Maria opgenomen is met haar lichaam en ziel in de heerlijkheid van de hemel: verheven (gekroond) door de Heer tot koningin van het heelal, en om zó nog meer één te zijn met haar zoon, de Heer aller Heren, die de zonde en de dood heeft overwonnen”. Dit dogma werd niet op 15 augustus afgekondigd, zoals met zou verwachten, maar op 1 november, op het feest van alle heiligen: “want de opneming van Maria in de hemel is nóch een privilege, nóch een uitzondering, maar een voorafbeelding van wat ons allen te wachten staat: van wat ons is aangeduid door ons Doopsel: te weten onze eenwording met God, of, zoals Paulus het zegt aan Thimotheus: (2:2,11-12). 389 Het vijfde geheim van de Glorievolle geheimen van de rozenkrans heeft het over de ‘Kroning’ van Maria in de Hemel: Koningin des Hemels verheug U alleluia ! Die kroning van Maria in de Hemel allemaal in menselijke termen uitgedrukt - is de vrucht van haar geloof, zoals Elisabeth het haar vertelde toen zij haar gelukkig achtte: niet omdat ze de moeder van Jezus zou worden, maar omdat ze geloof had in wat haar gezegd werd ! 390 Claes et al, 2006, p. 41. 391 Claes et al, 2006, p. 139.
118
broer Jacobus door Jezus geroepen tot apostel. Schreef het vierde evangelie (vandaar het boek én de adelaar, want hij zou bij het schrijven de scherpzinnigheid van een adelaar hebben gehad); volgens de overlevering is hij de geliefde leerling die daarin voorkomt. Hij zou ook het boek van de Openbaring hebben geschreven. Hij onderging een marteling in de kookpot, maar bezweek er niet aan, † 104 op ongeveer 100-jarige leeftijd te Efese. Feest 27 december.392 Da Costastraatkant: 16. Beeld Angela Merici (kruis/ 'Hij die mijn leven kent; richt het uwe ernaar in') Geboren 21 maart 1474 op de zuidelijke oever van het Gardameer, Noord-Italië. Stichtte in 1535 de Zusterorde der Urselinen; † 1540. Feest 29 januari.393 Beeld van P.Biesiot 1935. Geschonken door de Ursilinen bij gelegenheid van het 400-jarig bestaan van hun congregatie. 17.
Beeld H. Dorothea van Cesarea (mandje met vruchten/rozen) Romeins Martelares te Cesarea, Capadocië (huidig Centraal-Turkije); ca 305. Afgebeeld met appels en rozen; zij stierf liever de marteldood, omdat ze dan in de tuin bij haar bruidegom, Christus, zou zijn. De officier van justitie maakte dat belachelijk: Stuur me dan wat bloemen en vruchten uit die tuin. Op het moment van haar dood kwam een hemels jongetje de man de gevraagde bloemen en vruchten in een mandje aanbieden. Feestdag 6 februari ( sinds 1969 geschrapt).394
18.
Schilderij H. Theresia van Lisieux. In 1873 in Normandië geboren. Links: vraagt op 15-jarige leeftijd toestemming aan de kardinaal in de Karmel te mogen treden (volgens Claes et. al. trad zij op vijftienjarige leeftijd toe tot het karmelietessen klooster van Lisieux, waar zij in 1897 stierf.)395 Rechts: intreding in de Karmel.
19.
Beeld H. Theresia van het kindje Jezus (= kleine Theresia van Lisieux, rozen) Geboren 2 januari 1873; wilde op te jonge leeftijd in de Karmel treden en vroeg de plaatselijke prelaat om toestemming; kreeg ze uiteindelijk, intrede in 1888; leefde intens mee met missionarissen; verlangde Hebreeuws te leren om Jezus beter te verstaan; novicemeesters; † 30 september 1897 op 24 jarige leeftijd. Rozen zijn haar attribuut, omdat ze had beloofd na haar dood rozen uit de hemel te strooien wat ook gebeurde.396 Feest 1 oktober (voorheen 3 oktober).
20.
H. Magdalena Sophia Barat (schoolmeisje) Geboren 13 december 1779 niet ver van Auxerre, Frankrijk; dochter van een wijnbouwer; stichtte naar voorbeeld van de Jezuïetenorde de Zustercongregatie van Sacré Coeur. Onderwijszusters † 1865.397 Feest sinds 1970 24 mei (voorheen 25 mei).
392
Claes et al, 2006, p. 14. Claes et al, 2006, p. 130. 394 Claes et al, 2006, p. 181. 395 Claes et al, 2006, p. 217. 396 Claes et al, 2006, p. 217. 397 Claes et al, 2004, p. 162. 393
119
21.
Sint Jozefaltaar (St. Jozef398). Atelier Te Poel en Stoltefus 1896. geschonken door Louise Pel, die ingetreden is bij de zusters J.M.J. Zusters van de Sociëteit van Jezus, Maria en Jozef (Nijmegen) Tafereel midden onder: De droom van Jozef: een engel reikt hem de lelietak; hij moet Maria tot vrouw nemen, maar haar maagdelijkheid (lelie) behoeden. de lelie kan ook staan voor de maagdelijkheid van Jozef , indirect eenzelfde betekenis. 399 Links onder: Abraham, voorvader van Jozef, met de nakomelingen aan zijn stamboom die werden hem beloofd. Rechts onder: Koning David, met kroon op, boekrol en harp (slaan beide op het feit dat hij psalmendichter was)400: voorvader van Jozef: was immers uit het Huis van David. . Midden: Sterfbed van Jozef, patroon van een zalige dood omdat hij in gezelschap van Jezus (en Maria) is gestorven. Midden links: Barbara van Nicodemië (toren,zwaard en kelk) Geboren ± 304. Werd door haar heidense vader in een toren opgesloten, waar zij als zinnebeeld van de Drie-eenheid drie vensters liet aanbrengen, patrones van de zalige dood. Zij is een noodhelpster en helpt om niet te sterven zonder de laatste sacramenten. Feest 4 december (sinds 1969 geschrapt).401 Midden rechts: Thecla (leeuw en martelaarspalm) Geboren in de tijd van Jezus. Volgens de overlevering leerling en gezellin van apostel Paulus; onderging tegen het eind van de 1e eeuw te Iconium de marteldood door voor de leeuwen gegooid te worden (zie afb.!); wordt vereerd als eerste martelares. Feest 23 september (sinds 1969 geschrapt).402 Top links en rechts: Engelen met een banderol waarop de tekst 'Ite ad Joseph' (= 'Gaat maar tot Jozef'), citaat uit het Oude Testament, waar aartsvader Jozef onderkoning was van Egypte en beschikte over voedsel. De farao zei tegen zijn onderdanen: 'Ga maar tot Jozef.' (Genesis 41: 55). Hoog boven het altaar een rond glas-in-loodraam met het H. Hart van Maria.
22.
Beeld H. Teresia van Avila o.carm. (brandend hart met pijl) Geboren 28 maart 1515 te Avila; werd er in 1535 karmelietes; begon op gevorderde leeftijd aan de hervorming van de kloostertucht te werken; moest daarom veel doorstaan (pijl); viel op door mystieke genade (brandend hart: liefde) en grote nuchterheid; stierf in de nacht van 4 op 5 oktober 1582 (de nacht van de
398
Claes et al, 2006, p. 138. Halls iconografie, 2003, p. 169. 400 Claes et al, 2006, p. 94. 401 Claes et al, 2006, pp. 264-265. 402 Claes et al, 2006, pp. 55-56. 399
120
Gregoriaanse kalenderhervorming). Feest 15 oktober.403 23.
Maria altaar 1893 Te Poel en Stoltefus. Een geschenk van Maria Schróder. Het is vervaardigd van marmer. Tafereel midden onder: Aanbidding van herders (Lukas 2: 15-16 ) en wijzen (Matteüs 2: 7). Middelste laag links: Maria visitatie (Lukas 1: 39-45). (bezoekt haar nicht Elisabeth). Middelste laag rechts: Opdracht in de tempel (Lukas 2: 22). Bovenste laag rechts: Maria ten hemelopneming.404 Bovenste laag links: Kroning van Maria in de hemel door God de Vader en God de Zoon. Top links: Maria's moeder Anna (boek -zij leerde Maria lezen/bidden- en sluier dracht van huisvrouwen in de middeleeuwen waarvan zij patrones is-).405 Top rechts: Maria's vader Joachim (twee duiven: die zou hij offeren, maar omdat hij geen kinderen kon krijgen door de dienstdoende priester in de tempel
403
Claes et al, 2006, pp. 73-74. Over het overlijden en vervolgens met lichaam en ziel opgenomen worden in de hemel van Maria zijn verschillende versies in omloop. Maria moet ergens tussen 36 en 50 n.Chr. zijn overleden ofwel in Jeruzalem ofwel in Ephese. Hierbij zouden alle apostelen aanwezig zijn geweest behalve Thomas. Toen deze arriveerde was Maria's lichaam al begraven en om haar toch eer te bewijzen bezocht Thomas in zijn eentje haar graf. Volgens de traditie zou Thomas toen de tenhemelopneming van Maria hebben gezien. Daarbij zou hij van Maria haar gordel hebben gekregen. De overige apostelen geloofden dit niet totdat hij hen de gordel toonde en het lege graf. Een opmerkelijke omkering van de situatie toen Thomas als enige apostel aanvankelijk niet geloofde in de verrezen Christus! Ontstaansgeschiedenis van de feestdag. Na het concilie van Efeze (431), waar Maria de titel "Moeder van God" (Theotokos) kreeg toebedeeld, kende de Mariaverering een sterke opgang. De oudste feesten 'Maria Boodschap' en de 'Opdracht in de tempel' waren nog vooral op Christus zelf gericht. Later ontstonden feesten waarbij Maria als heilige werd geëerd: 'Maria Geboorte' en 'Maria-Tenhemelopneming'. Dit laatste werd in 582 door keizer Mauritius officieel in Byzantium ingevoerd. Op 15 augustus werd voor die tijd al de verjaardag van de kerkwijding van een aan Maria toegewijde basiliek op de weg tussen Betlehem en Jeruzalem gevierd. Rome nam het feest van MariaTenhemelopneming over in de zevende eeuw onder paus Sergius I. Het geloof in de Tenhemelopneming van Maria dateert uit de oudheid en wortelt daarmee in het historische en ongedeelde christendom. De Transitus Mariae-geschriften uit de zesde eeuw geven aan dat de dood van Maria als theologische vraagstelling toen reeds actueel was. Aanvankelijk was de naam voor deze feestdag 'Dormitio Mariae' (Ontslaping van Maria). In het westerse christendom werd, onder invloed van apocriefe teksten en volkslegenden, vanaf de achtste eeuw de term 'Tenhemelopneming van Maria' gebruikt. In het Nieuwe Testament staat echter nergens dat Maria in de hemel is opgenomen. Dogma-verklaring. Tijdens het eerste Vaticaans concilie (1869-1870) hadden 200 bisschoppen om de dogmatische definitie van de lichamelijke tenhemelopneming van Maria gevraagd. In 1950 kondigde Paus Pius XII officieel het dogma fidei van de Tenhemelopneming af en bevestigde het in de Apostolische Constitutie Munificentissimus Deus. De protestantse gemeenschap reageerde negatief. De Orthodoxe Kerk gelooft weliswaar dat de Moeder Gods lichamelijk is opgevaren naar de hemel, maar kent desondanks geen dogma dat de lichamelijke tenhemelopneming van de Moeder Gods behelst. In de kerkelijke traditie van de orthodoxie spreekt onverkort van het Ontslapen van de Moeder Gods. 405 Claes et al, 2006, pp. 188-189. 404
121
afgewezen).406 Venster boven het altaar: Judith heeft het afgeslagen hoofd van Holofernes in de hand (Judith 16,25), voorafbeelding van Maria in het Oude Testament, die straks immers de duivel zal verslaan. Venster links boven het altaar: Koningin Esther doet een smeekgebed tot de koning van Perzië. Deze vraagt: 'Wat wil je dat ik doen zal?' (Esther 5,3). Zij zal om het behoud van haar volk smeken. Voorafbeelding van Maria in het Oude Testament. Hoog boven glas-in-loodraam met de verschijning van Maria in Lourdes. 24.
Sacristie met neogotische betimmeringen en houtsnijwerk 1901.
25.
Het hoofdaltaar Te Poel en Stoltefus 1892-1893. Geschonken door de familie van der Kroft. Ter nagedachtenis aan de gebroeders Johannes en Mattheüs van der Kroft, kerkmeesters. Onder midden: Laatste Avondmaal (Mattheüs 26: 20-30) Judas zit rechts met de geldzak in de hand. Onder links: Johannes de Evangelist (adelaar naast zich). Geboren aan het begin van onze jaartelling; was visser en werd samen met zijn broer Jacobus door Jezus geroepen tot apostel. Schreef het vierde evangelie (vandaar het boek én de adelaar, want hij zou bij het schrijven de scherpziendheid van een adelaar hebben gehad); volgens de overlevering is hij de geliefde leerling die daarin voorkomt. Zou ook het boek van de Openbaring hebben geschreven. Onder-ging marteling van kookpot, maar bezweek er niet aan. † ca 104 op ongeveer 100-jarige leeftijd te Efese. Feest: 27 december.407 Rechts onder: Mattheüs de Evangelist (gevleugelde mens (engel) naast zich)408. Door Jezus achter zijn belastingtafel vandaan geroepen en geplaatst bij zijn twaalf apostelen. Schreef het eerste evangelie; † 1e eeuw. Feest 21 september. In het midden links van het tabernakel: 5 mannelijke heiligen. Thomas van Aquino o.p. (duif aan zijn oor; boek en pen/veer)409 Geboren ± 1225. De grootste theoloog uit kerkgeschiedenis (door de H. Geest geïnspireerd: duif aan oor); kerkleraar; leerde met overtuigingskracht dat Christus werkelijk tegenwoordig is in de eucharistie; † 1274. Feest 28 januari. Franciscus van Sales (brandend hart: symbool voor zijn liefde tot Jezus) Geboren 21 augustus 1567 in Savoye. Bestreed het Calvinisme; 1602 bisschop van Genève; schreef beroemd gebedsboek: kerkleraar; † 28 december 1622. Feest 24 januari.410 Wenceslaus (kroon op, druiventros, kelk) Geboren 907. Hertog van Bohemen. Groot bevorderaar van het christelijk geloof. Gedood door zijn broer; † 929. De druiventros staat symbool voor de wijn die hij
406
Claes et al, 2006, p. 72. Claes et al, 2006, pp. 14-15. 408 Claes et al, 2006, p. 81. 409 Claes et al, 2006, pp. 289-290. 410 Claes et al, 2006, p. 86. 407
122
maakte voor de eucharistie. Feest 28 september.411 Franciscus Borgia s.j. (monstrans in/op wolk) monstrans vanwege zijn grote devotie voor de eucharistie. Geboren 1510. Hertog van Gandia, Spanje. Kwam door de dood van zijn vrouw tot andere gedachten (daarop wijzen zijn attributen) en trad in bij de pas gestichte orde der jezuïeten. Volgde Ignatius van Loyola op als tweede generale overste; † 1572. Feest 3 oktober.412 Stanislaus Kostka s.j. (pelgrim, ontvangt communie uit de hemel). Geboren 28 oktober 1550 in Polen;413 studeerde aan het Weense jezuïetencollege; besloot tegen de wens van zijn vader in jezuïet te worden; ontving op ziekbed communie uit de hemel; wandelde 1567 in vermomming 450 km naar Petrus Canisius te Dillingen; deze zond hem met twee medebroeders te voet naar Rome (vandaar de wandelstaf), waar hij het jaar erop sterft op 15 augustus. Feest 13 november. Rechts: 5 vrouwelijke heiligen. Imelda Lambertini o.p. (duif). Geboren omstreeks 1321.414 Trad op influistering van de Heilige Geest (duif!) als 12-jarig meisje in bij de Dominicanessen en stierf niet lang daarna, kort nadat zij haar eerste communie had gedaan; † 1333. Feest 12 mei. Juliana van Cornillon (monstrans). Geboren ± 1192 bij Luik. Bad als religieuze het liefste voor het altaarsacrament (monstrans!); heeft haar leven geijverd voor de instelling van Sacramentsdag; † 1258. Feest: 5 april.415 Barbara van Nicodemië (met kelk, hostie en toren). Martelares ± 306. Werd door haar heidense vader in een toren opgesloten, waar zij als zinnebeeld van de Drie-Eenheid drie vensters in liet aanbrengen. Patrones van de zalige dood: daarop duiden de kelk en de hostie als verwijzing naar de laatste sacramenten. Feest 4 december (sinds 1969 geschrapt).416 Margaretha Maria Alacoque (brandend Heilig Hart en doornenkroon). Geboren 22 juli 1647 in Bourgondië, treedt in 1671 in bij de Salesianerinnen te Paray-le-Monial; ontvangt er verschijningen van Jezus die haar zijn Heilig Hart toont; hoe het liefheeft en lijdt; † 1690. Feest 16 oktober.417 Clara van Assisi (met ciborie). Geboren 1194. Volgt Franciscus na en leeft met haar zusters een leven van de strengste armoede. Zou Assisi gered hebben van de oprukkende Saracenen door op de muren te klimmen en een monstrans/ciborie omhoog te heffen; † 1253. Feest 11 augustus.418 411
Claes et al, 2006, pp. 234-235. Claes et al, 2006, pp. 232-233. 413 Claes et al, 2006, p. 139. 414 Claes et al, 2006, p. 303. 415 Claes et al, 2006, pp. 194-195. 416 Claes et al, 2006, pp. 264-265. 417 Claes et al, 2006, pp. 96-97. 412
123
ps.Men zou verwacht hebben dat de vrouwen aan de vrouwenkant hadden gezeten (vanuit de kerk links) en de mannen rechts: hier is dat juist andersom. Tafereel links boven: Jezus vermenigvuldigt vijf broden en twee vissen (toespeling op eucharistie) (Mattheüs,14: 19). Tafereel rechts boven: Mozes (herkenbaar aan twee horentjes op voorhoofd) spreekt met God, terwijl het volk manna verzamelt (voorafbeelding van de eucharistie in het Oude Testament) (Exodus 16: 22). Aan weerszijden: Links opzij: Petrus Canisius, schrijvend. Geboren in 1521 in Nijmegen. Werd in 1543 jezuïet en was een vurig aanhanger van de contrareformatie en stichtte talrijke colleges waar geratis onderwijs werd gegeven. Hij is gekleed als jezuïet in een zwarte soutane een rozenkrans aan zijn gordel, boek pen of ganzeveer binnen handbereik. Heilig verklaard in 1925. Feestdag 21 december.419 Links voor: Ignatius van Loyola s.j. (kaal en boek). Geboren 31 mei 1491 in Baskenland. Stichter van de jezuïetenorde en eerste algemeen overste die vanuit zijn kamertje in Rome in briefcontact stond met zijn medebroeders dichtbij en ver weg, evenals met nog vele anderen die hem vanwege zijn onderscheidingsvermogen om raad vroegen; † 1556. Feest 31 juli. Zijn lijfspreuk was: 'Ad maiorem Dei gloriam' (=Alles wat ik doe moge strekken: 'Tot Gods meerdere eer') Let op letters IHS op sluiting koormantel duiden op Jezus. In hoc signo vinces ( IHS ‘in dit teken zult gij overwinnen’).420 Rechts voor: Franciscus Xaverius s.j. (superplie/stola/brandend hart) Geboren 7 april 1506 in Baskenland. Behoorde met Ignatius van Loyola tot de tien eerste paters die de jezuïetenorde stichtten. Als missionaris uitgezonden naar Achter-Azië, waar hij duizenden inheemsen doopte. Stierf op weg naar China: 1552. Feest 3 december. Superplie en stola duiden op zijn priesterschap; het brandend hart op zijn liefde voor Christus.421 Rechts opzij: Johannes Franciscus Régis kalend. Zijn rechter wijsvinger wijst op een kruis, dat intussen verdwenen is. De H.Johannes Franciscus Régius is de medepatroon van de kerk. Geboren 11 januari 1597 te Fontconverte, trad 1616 in bij Jezuïeten, volksmissionaris en armenpater in Zuid-Frankrijk † 31 december 1640. Feest 16 juni. Boven: Een kruisbeeld met Maria en Johannes. De fraaie mozaïekvloer is van de Firma Oor uit Rotterdam volgens tekeningen van Te Poel en Soltefus. (1894). 26.
Links en Rechts hoog in het priesterkoor: 12 apostelramen. Dit is traditioneel. De volgorde van links (bij Maria altaar) naar rechts: - Petrus met sleutel, geel/paars gewaad.
418
Claes et al, 2006, pp. 193-194. Claes et al, 2006, p. 41. 420 Claes et al, 2006, pp. 37-38. 421 Claes et al, 2006, pp. 157-158. 419
124
- Paulus met zwaard, paars/groen gewaad. - Jacobus de Meerdere, reisstaf en schelpen op hoed, blauwgewaad. De schelpen duiden op zijn bedevaartsplaats Compostella aan de noordwestkust van Spanje, waar dergelijke schelpen worden gevonden. Oliemaatschappij Shell heeft er zijn logo van gemaakt! Feestdag 25 juli. - Johannes met kelk, blauw/roodgewaad. Hij zou volgens de legende de gifbeker te drinken hebben gekregen; toen hij in leven bleef, was zijn god dus sterker dan de heidense goden. En de heidenen bekeerden zich.422 - Thomas met winkelhaak en wit gewaad bouwde voor de koning van India een paleis naar hemels model. Vandaar de winkelhaak. Patroon van de architecten.423 Feest 3 juli (voorheen 21 december). - Andreas de eerste met naam genoemde apostel (Johannes 1; 40-42) met kruis en paars gewaad. Zou omwille van Christus aan een dergelijk kruis ter dood gebracht zijn.424 Feest 30 november. - Jacobus de mindere met knuppel en paars gewaad. Gedood door een knuppel. In het Marcus evangelie (6: 3) de broer van christus genoemd. Feest 3 mei.425 - Fillipus met kruis, blauw gewaad, kruis duidt op martelwerktuig. is een van de twaalf apostelen van Jezus. Hij wordt vermeld in de evangeliën van Mattheüs, Marcus en Lucas en er wordt over hem verteld in het evangelie naar Johannes en in de Handelingen van de Apostelen. Feest 3 mei. - Bartholomeus (hellebaard en mes in linkerhand & groen gewaad) Mes duidt op het feit dat hij levend zou zijn gevild. Feest 24 augustus.426 - Simon (Simon Zelotes, Simon de ijveraar) met zaag. De zaag duidt op zijn martelwerktuig blauw gewaad. Feest 28 oktober.427 - Judas Thaddeus met stenen op zijn boek, de stenen geven zijn martelwerktuig aan, roodgewaad. Feest 28 oktober.428 - Mathias met bijl, de bijl is zijn martelwerktuig, lichtgroen gewaad. Feest 14 mei.429 - Paulus in plaats van Mattheüs alle apostelen hebben een evangelieboek. Ps. Voor Judas Iskarioth kwam Matthias in de plaats. Paulus behoorde niet tot de oorspronkelijke twaalf. Wordt hij als één van de twaalf afgebeeld, dan valt meestal Judas Thaddeus weg, in dit geval echter is dat Mattheüs. Wellicht omdat deze als evangelist al in het hoofdaltaar zit? 27.
De ramen in de koorsluiting en de schilderingen. De 7 ramen van links naar rechts en van boven naar beneden: 1e raam: - Job, - de Piëta, - de bespotting van Christus. De bespotting begon met spuwen (Mat. 26:67; Mark. 14:65; Luk. 22:64), toen bleek dat de verdachte zich niet kon verweren, deed men een doek over Zijn hoofd en begonnen Hem in het gezicht te slaan. Terwijl anderen Christus met hun vuisten te lijf gingen. De
422
Claes et al, 2006, pp. 14-15. Claes et al, 2006, p. 281. 424 Cleas et al, 2006, p. 15. 425 Claes et al, 2006, p. 141. 426 Claes et al, 2006, pp. 189-190. 427 Claes et al, 2006, p. 284. 428 Claes et al, 2006, p. 142. 429 Claes et al, 2006, p. 33. 423
125
grappenmakers onder hen riepen: "Vertel profeet, wie heeft U geslagen?", hierdoor aangemoedigd begonnen ook de anderen Christus te beledigen op de meest grove manier (Luk 22:65). Maar Christus vervulde op deze manier een profetie namelijk: "Hij deed Zijn mond niet open." (Jes 53:7). - Het wapen van Utrecht (geboortestad van pastoor Maas, 1885-1903). - Tekst: “Uwe Smart is groot als de zee”. 2e Raam: - Genezing van Naäman (2 Koningen 5: 4-12), - Opdracht van Jezus in de tempel, - de zuivering van Maria (Lucas 2: 22-39), - de doop van Christus in de Jordaan (Lucas 3: 21-22). - Het wapen van Den Haag. - Tekst: “Gij zult hen zuiveren op deze wijze”. 3e raam: - Offer van Melchisedech. In het Oude Testament was het offer van Melchisedek een voorafbeelding van de eucharistie. Hebr. 7:17 zegt namelijk van Christus: "Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de verordening Melchizedeks", wat een aanhaling is van ps. 110:4. Van Melchisedek nu staat in Gen. 14:18-19: "En Melchizek, Koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. En hij zegende hem." Het aanbrengen van brood en wijn moet een offer ten doel gehad hebben, de taak van de priester, want anders is er niets priesterlijks aan hem te vergelijken, aangezien zegenen in het Oude testament ook door personen geschiedde die geen priester waren. Alleen Jezus handelwijze aan het Laatste Avondmaal vertoont deze gelijkenis. Dat was dus óók een offer. - Opdracht van Maria in de tempel Op het feest van de Opdracht van de Heilige Maagd Maria in de tempel of Maria Presentatie viert de Kerk dat de ouders van Maria haar opdroegen in de tempel. Daarmee viert de Kerk dat Maria, vervuld van de heilige Geest, vanaf haar Onbevlekte Ontvangenis geheel aan de Heer was toegewijd. Het feest is niet gebaseerd op Bijbelse geschriften maar op het Proto-Evangelie van Jacobus. Daarin wordt verhaald dat Joachim en Anna uit dankbaarheid voor haar miraculeuze geboorte Maria toewijden aan god in de tempel, waar ze bleef tot haar puberteit. - Het laatste avondmaal. (Mattheüs 26: 20-30) - Wapen van Mgr. Botlemanne in die tijd bisschop van Haarlem, waaronder Den Haag toen viel. - Tekst: “De eerstelingen zult Gij de Heer geven.” 4e raam: - Verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs (Genesis 3). -Maria Onbevlekt Ontvangen het moment dat Maria, in de schoot van haar moeder Anna, tot leven kwam, is het moment waarop Maria onbevlekt, en dat wil zeggen zonder erfzonde op haar ziel, werd ontvangen. Het komt uit het apocriefe evangelie van de apostel Jacobus. - Christus aan het kruis. - SJ Wapen van de sociëteit van Jezus (Jezuïetenorde). - Tekst: De boom des levens stond midden in het paradijs. 5e raam: - De drie engelen bij Abraham, - Annunciatie (Lucas 1:26-35), (De Engel bij Maria). - Aankondiging aan de herders (lucas 2: 8-14). - Wapen van Paus Leo XIII. - Tekst: Ik verkondig U een grote vreugde (Lucas 2: 10). 6e raam: - Ontmoeting David en Abigaël, -De visitatie (Lucas 1: 39-45) (Maria bezoekt haar nicht Elisabeth) - De aanbidding van de koningen (Mattheüs 2: 11). - Het wapen van Zuid Holland. - Tekst: “Ik zal U bezoek maken tot een vrede.”
126
7e raam: - Ten Hemelopneming van Elia (2 Koningen 2: 1-18), - De kroning van Maria, - De Hemelvaart van Christus in Marcus (16:19), Lucas (24:51) en Handelingen van de Apostelen (1:1-12). - Het wapen van Maastricht (de geboortestad van pastoor Phillipeus 1890-1904). - Tekst: Zijn graf zal heerlijk zijn. De schilderingen stellen de 4 profeten voor. Van links naar rechts Isaias, Jeremias, Ezechiël en Daniël. De zwikken tussen de bogen van het priesterkoor zijn gevuld met engelenkopjes. In de kooromgang zijn 9 ramen met Jezuïetenheiligen uit de 16e en 17e eeuw. Canisius is echter in 1925 pas heilig verklaard. De ramen daaronder zijn gewijd aan 9 jezuïetenheiligen. Van rechts naar links: 1. Ignatius van Loyola (1491-1556) krijgt een visioen in de kapel van La Storta, even buiten Rome. Hij ziet in zijn gebed, hoe de kruisdragende Christus hem verschijnt.430 2. Petrus Faber (1506-1546) spreekt met engelen op één van zijn vele missiereizen in Europa.431 Geboren 13 april 1506 in Savoye. Behoorde met Ignatius van Loyola tot de tien eerste paters die de jezuïetenorde stichtten. Wist Petrus Canisius voor de orde te winnen. Getalenteerd retraitegever. Had op zijn talrijke reizen (vandaar hoed en mantel) opvallend veel schedels en andere relieken van heiligen bij zich; † 1546. Feest 1 augustus. 3. Aloysius van Gonzaga (1568-1591) wordt meestal afgebeeld in soutane met superplie. De kroon aan zijn voeten geeft aan, dat hij afstand heeft gedaan van zijn vorstelijke rechten. Geboren 9 maart 1568 te Castiglione bij Mantua. Zijn vader was markgraaf. Aloysius deed afstand van zijn titels en trad in bij de jezuïeten. Stierf bij het verzorgen van pestlijders op 23-jarige leeftijd: 1591.432 Feest 21 juni. De lelie is een symbool van zijn zuiverheid, evenals zijn neerwaartse blik (volgens de overlevering maakte hij ernst met Jezus' woord: 'Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart overspel gepleegd.' Hij zou geen risico genomen hebben, en geen enkele vrouw hebben aangekeken, zelfs zijn moeder niet! 4. Petrus Claverus (1580-1654) vertrok in 1610 als missonaris naar Zuid-Amerika afgebeeld met 2 uit Afrika aangevoerde negerslaven. Naast hem de rozenkransbiddende Alfonsus Rodriques in Mallorca, die hem tot deze levenswijze inspireerde. Petrus Claverus kwam in zijn opleidingstijd als jezuïet te wonen bij Alphonsus Rodriguez. Deze inspireerde hem om in Amerika te gaan werken. Daar werd hij in Cartagena de apostel van de negerslaven die vanuit Afrika naar ZuidAmerika werden overgebracht. Hij herkende in hen de lijdende Christus (doornenkroon); heiligverklaard in 1888. Feest 9 september.433 5.Johannes Berchmans. Op zijn sterfbed omgeven door medebroeders. Geboren 13 maart 1599 in het Belgische Diest; trad 1616 in de jezuïetenorde; verhuist naar Rome om er te studeren; valt op door trouw aan gebed en regel (vandaar regelboekje en rozenkrans); sterft in 1621 op 22-jarige leeftijd. Feest 13 augustus of 26 november.434 6.Japanse Martelaren: Paulus Mikki, Johannes de Goto en Jacobus Kisai hangend aan een kruis en doorstoken met een spies. Jacobus Kisai en Johannes de Goto (+ 19 jaar) waren Japanse jezuïetenbroeder en catechist te Osaka. Samen met Paulus 430
Claes et al, 2006, p. 37. Claes et al, 2007, p. 71. 432 Claes et al, 2006, p. 232. 433 Claes et al, 2006, p. 163. 434 Claes et al, 2006, p. 220. 431
127
Miki, Jezuïet van adellijke Japanse afkomst; groot spreker; hield zijn laatste preek vanaf het kruis waaraan hij te Nagasaki de marteldood onderging, en vele anderen gekruisigd te Nagasaki in 1597. Feest 6 februari. 7. Stanislaus Kostka (1550-1568) ontvangt onderweg de communie van een engel. Geboren 28 oktober 1550 in Polken; studeerde aan het Weense jezuïetencollege; besloot tegen de wens van zijn vader in jezuïet te worden; ontving op ziekbed communie uit de hemel; wandelde in 1567 in vermomming 450 km naar Petrus Canisius te Dillingen; deze zond hem met twee medebroeders te voet naar Rome (vandaar wandelstaf), waar hij het jaar erop sterft op 15 augustus. Feest 13 november.435 8. Petrus Canisius als halfprelaat te Wenen. Geboren te Nijmegen op 8 mei 1521; trad mede door toedoen van Petrus Faber in 1543 in bij de pas opgerichte jezuïetenorde; bestreed de Hervorming; schreef beroemd geworden catechismus. Kerkleraar; † 21 december 1597. Feest naast 21 december ook 27 april. 9.Franciscus Xaverius sterft in eenzaamheid op eiland voor Chinese kust. Geboren 7 april 1506 in Baskenland. Behoorde met Ignatius van Loyola tot de tien eerste paters die de jezuïetenorde stichtten. Als missionaris uitgezonden naar Achter-Azië, waar hij duizenden inheemsen doopte. Stierf op weg naar China: 1552. Feest 3 december.436 28.
De communiebank Te Poel en Stoltefus 1903. Kosten f. 9000,-. Gemaakt van wit marmer, versierd met 2 koperreliëfs en 4 beelden. Eén reliëf stelt voor Jezus en de Emmaüsgangers waarbij de woorden van (Luc. 24: 30-31) in beeld worden gebracht: ‘En het geschiedde ... dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak ... En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem’. Het andere reliëf(gesigneerd A.Witte Den Haag) laat de twee verspieders zien een enorme tros druiven (Numeriën 13:23). De afbeelding moet hier geïnterpreteerd worden als een voorafbeelding van de eucharistie in het oude testament. De beelden stellen voor: Barbara (kelk hostie en toren). Geboren ± 304. Werd door haar heidense vader in een toren opgesloten, waar zij als zinnebeeld van de Drie-eenheid drie vensters liet aanbrengen, patrones van de zalige dood (laatste sacramenten). Feest 4 december. Leonardus van Vechel was pastoor van de Grote kerk van Gorkum en later een van de martelaren van Gorkum. Geboren 1527 in Den Bosch en overleden 1572 in den Briel was een wereldheer. Dit wil zeggen een geestelijke, pastoor in dit geval die niet tot een orde hoort. Waarom hij is afgebeeld in de communiebank is onduidelijk. Wencelaus (kroon op, druiventros, kelk). Geboren 907. Hertog van Bohemen. Groot bevorderaar van het christelijk geloof. Liet ooit de keizer wachten, omdat hij de mis wilde bijwonen. Gedood door zijn broer; † 929. Feest 28 september.437 Clara van Assisi (met ciborie). Geboren 1194 in Bourgondië. Geboren 1194. Volgt Franciscus na en leeft met haar zusters een leven van de strengste armoede. Zou Assisi gered hebben van de oprukkende Saracenen door op de muren te klimmen en een monstrans/ciborie omhoog te heffen; † 1253. Feest 11 augustus.438
435
Claes et al, 2006, p. 139. Claes et al, 2006, pp. 157-158. 437 Claes et al, 2006, pp. 234-235. 438 Claes et al, 2006, pp. 193-194. 436
128
29.
Het Régisaltaar Te Poel en Stoltefus 1898. Kosten f. 8000,-. Geschonken door de parochie ter gelegenheid van het 25 jarig priesterfeest van pastoor Philippens 1890-1904. De H.Johannes Franciscus Régius ("Ik zou de vader willen zijn van de armen, een oog voor de blinde en een voet voor de lamme") is met Maria patroonheilige van de kerk. Geboren 11 januari 1597 te Fontconverte, trad 1616 in bij Jezuïeten, volksmissionaris en armenpater in Zuid-Frankrijk † 31 december 1640. Feest 16 juni. Tafereel onder: Goedkeuring door paus Paulus III (1540) van de regel, die Ignatius voor de orde der jezuïeten schreef. Midden: Franciscus Régis houdt soldaten tegen die de kerk in willen. Links boven: Franciscus Régis preekt voor het volk. Rechts boven: Franciscus Régis onder de armen. Ook de beide ramen boven het Franciscus-Régis-altaar hebben daar betrekking op: Franciscus Régis preekt onder de mensen... Franciscus Régis deelt voedsel uit aan de armen. Hoogboven: Een glas-in-loodraam: Verschijning van het H. Hart aan Margaretha Maria Alacoque.
30.
Beeld H. Margaretha Maria Alacoque(brandend H. Hart en doornenkroon), Geboren 22 juli 1647 in Bourgondië, treedt 1671 in bij de Salesianerinnen te Parayle-Monial. Daar ontvangt zij verschijningen van Jezus die haar zijn Heilig Hart toont; hoe het liefheeft en lijdt. † 1690. Feest 16 oktober.439
31.
H.Hartaltaar 1893 Te Poel en Stoltefus. Kosten f. 6000,-. Geschonken door Betsy Caron. Onder: De verschijning van het H.Hart aan Margaretha Maria. Rechts: Claude La Colombière jezuïet (H.Hart) Biechtvader en geestelijk leidsman van Margaretha Maria Alacoque. Links: Franciscus van Sales met vlammend hart Geboren 21 augustus 1567 in Savoye. Bestreed het Calvinisme; wordt in 1602 bisschop van Genève; schreef beroemd gebedsboek: kerkleraar; † 28 december 1622. Feest 24 januari.440 Hoogboven: Een rond raam met het Hart van Jezus.
439 440
Claes et al, 2006, pp. 96-97. Claes et al, 2006, p. 86.
129
Heilig Hartaltaar toont ons Jezus met zijn witte ondergewaad en zijn rode (kleur van liefde en lijden) mantel. Hij wijst op zijn hart (symbool van zijn liefde, zijn hart voor de mensen). Er zit een stralenkrans omheen en het is omgeven met een doornenkroon (symbool van lijden). De devotie tot het Heilig Hart stamt vooral uit de hoge middeleeuwen. Mechtildus van Helfta is in 1241 geboren uit het adellijke geslacht Von Hackeborn. Meestal afgebeeld met een vlammend hart in de hand, of en hart met de letters IHS.441 Zij trad in bij de cisterciënzerinnen en had mystieke visioenen, deze werden opgeschreven door de H. Gertrudis van Helfta (1256-1302 meestal voorgesteld als abdis met staf in zwart habijt, witte onder- en zwarte bovensluier).442 Het boek droeg bij tot de verspreiding van de devotie tot het Heilig Hart. 32.
Beeld H. Johanna van Valois (kroon aan voeten/kerkmodel/non) Zij werd op 23 april 1464 geboren als dochter van koning Louis XI van Frankrijk. Zij was mismaakt van gestalte. Stichtte orde der Annunciaten oftewel zusters van Maria Boodschap (daarop slaat het kerkmodel); † 1505. Feest 4 februari.
33.
Schilderingen boven het altaar Maria boodschap (Lucas 1: 26-35) Geboorte van Jezus (Lucas 2: 1-20) Maria ten Hemelopneming. In het Nieuwe Testament staat nergens dat Maria in de hemel is opgenomen. Dogma-verklaring Tijdens het eerste Vaticaans concilie (1869-1870) hadden 200 bisschoppen om de dogmatische definitie van de lichamelijke tenhemelopneming van Maria gevraagd. In 1951 (Heidt, 1955, p. 647) kondigde Paus Pius XII officieel het dogma fidei van de Tenhemelopneming af en bevestigde het in de Apostolische Constitutie Munificentissimus Deus. Kroning van Maria. Wordt ook nergens in het Nieuwe Testament genoemd. En deel van de cyclus van Maria opneming ten hemel bestaat uit de kroning.
34.
Biechtstoel met boven Jesse met boomstam, als voorvader van de verlosser. Links: Samaritaanse vrouw (Johannes 4: 1-42). Zij kwam om water te putten (kruik). Jezus stelde haar levend water in het vooruitzicht, als zij zich aan Hem toevertrouwde. Dat deed ze en keerde haar zondig leven de rug toe. Rechts: Andreas Corsini, (schaap/bisschopsstaf) Geboren 30 november 1302 te Florence; 1318 Karmeliet; 1349 bisschop van Fiesole. Toonbeeld van boete en naastenliefde; † 6 januari 1371. Hij is afgebeeld met een schaap of lam, omdat zijn moeder tijdens haar zwangerschap droomde dat ze een wolf baarde die bij de poort van het karmelietenklooster veranderde in een lam. Feest 4 februari.443
35.
Beeld van Adrianus Becanus o.praem (ciborie/touw om de nek) Een van de martelaren van Gorkum. Geboren ± 1528 te Hilvarenbeek (vandaar Becanus =verlatijnsing van Beek=Hilvarenbeek). Hij was Norbertijn of Premonstranstratenzer (witte pij en bonnet); pastoor van Monster. Aangevallen door papenhater Lumey op belangrijke geloofspunten, zoals Christus' werkelijke tegenwoordigheid in de eucharistie; bij
441
Claes et al, 2006, p. 73. Claes et al, 2006, p. 98. 443 Claes et al, 2006, p. 170. 442
130
Adrianus in veilige handen (vandaar de ciborie!). Opgehangen (vandaar touw) in Den Briel op 9 juli 1572.444 36.
Biechtstoel met boven het H.Hart Christus als Heilig Hart. Zo verscheen hij aan Margaretha Maria Alacoque met de openbaring dat Hij leed aan het kwaad in de wereld en het verzoek er boete voor te doen. Links: Margaretha van Cortona (1247-1297) Zij was de minnares van een jonge edelman die door rovers werd gedood. Zijn hond leidde haar naar het lijk van haar minnaar. Zijn plotselinge dood beschouwde zij als een straf van de hemel. Vanaf dat moment bekeerde Margaretha zich en werd ze lid van de derde orde van SintFrancicus in Cortona. Ze kreeg mystieke visioenen en stichtte een klooster en een ziekenhuis.445 Rechts: Augustinus van Hippo (brandend hart; bisschop, aangeduid door tabberd, staf & mijter). Geboren op 13 november 354 geboren als zoon van Monica van Thagaste. Na lange zoektocht langs allerlei filosofieën uitgekomen bij christendom; gedoopt door Ambrosius van Milaan in 387. In 396 tot bisschop gekozen van Noord-Afrikaanse stad Hippo. Kerkleraar. Uit zijn geschriften spreekt een brandende liefde voor God (vandaar het brandend hart); † 430. Feest 28 augustus.446
37.
Biechtstoel met boven Paulus (zwaard, vinger belerend omhoog) Pas na Jezus' heengaan tot Christus bekeerd en apostel geworden (belerende vinger); heeft veel voor het evangelie overgehad; stierf te Rome de marteldood (zwaard) in 76. Feest met Petrus 29 juni.447 Links: Afra van Augsburg, (in vlammen, met loshangende haren)448 Geboren 3e kwart 3e eeuw. Volgens de legende prostituee in een herberg te Augsburg. Werd christen, omdat zij onder de indruk raakte toen een passerende bisschop voor de maaltijd (hardop) zijn gebeden zei. Omwille van haar geloofsovertuiging door de Romeinse overheid ter dood gebracht op de brandstapel; ± 304. Haar loshangende haren duiden op berouw en boete. Feest 7 augustus. Rechts: Bavo (helm/valk/zwaard) Geboren rond 589 in het westen van het huidige België. Van adellijke afkomst (vandaar de valk, het zwaard en de helm: symbolen van de ridderstand). Door de dood van zijn vrouw met behulp van bisschop Amandus tot kluizenaar geworden bij Gent; † ca 654. Hij is de patroon van het bisdom Haarlem, waartoe Den Haag behoorde toen de kerk werd gebouwd. Feest 1 oktober.449
38.
H. Antonius van Padua (kind op boek/lelietak)
444
Claes et al, 2006, pp, 259-260. Claes et al, 2006, pp, 106-107. 446 Claes et al, 2006, p. 95. 447 Claes et al, 2006, pp, 297-298. 448 Claes et al, 2006, p. 49. 449 Claes et al, 2006, p. 268. 445
131
Geboren 1195 in Lissabon. Hij was eerst een augustijnermonnik en ging daarna over na de Franciscanen. In Padua was hij een leraar en volksprediker. Hij ging in opdracht van Franciscus van Assisisi het geloof verkondigen in Noord-Italië en Zuid Frankrijk waarbij hij talloze wonderen verrichte.450Was een geleerd professor in de theologie toen hij intrad bij de pas gestichte orde der Franciscanen 1220 te Coïmbra. Door Franciscus zelf benoemd tot professor te Bologna. Beroemd predikant; † 1231. De lelietak duidt op zijn zuiverheid; het boek op het feit dat hij kerkleraar is; het kind erop is Jezus; toen hij ergens logeerde, ontdekte zijn gastheer dat het Kind Jezus zich aan hem vertoonde in zijn gebed. Feest 13 juni. 39.
De doopkapel. De vont van architect Valk is achthoekig. Dit duidt op de achtste dag, de nieuwe schepping en symboliseert het nieuwe leven van de gedoopte. Het bronzen deksel is van de bekende edelsmid Jan Eloy Brom. 1934. (kosten f. 2500,-). Er zijn 4 voorstellingen op het deksel: - De doop van Christus in de Jordaan. Boven Christus zien wij de Geestesduif en de hand van God, die uit de goddelijke wolk steekt en het spreekgebaar maakt (het onderschrift: ‘Vox de coelis dicens: hic est filius meus dilectus’, verwijst naar Mattheüs 3:17). -De doop van de Ethiopische kamerling door Filippus (Handelingen 8: 36-39) . - De Geest Gods die over de wateren zweefde. (het onderschrift: ‘spiritus Dei ferebatur super aquas’, verwijst naar Genesis 1:2), een verwijzing naar de bevruchting door de Geest van het doopwater. Boven de duif zweeft op wolken God met een rimpelig voorhoofd en een lange baard. -Petrus in het huis van de Romeinse Horafelman Cornelius en het bevel lijkt te geven voor de doop van Cornelius en de zijnen (Handelingen 10: 1-48). De twee beelden zijn uit de hulpkerk. 1879. - Ignatius van Loyola s.j. (kaal hoofd / Ad Maiorem Dei Gloriam) Geboren 31 mei 1491 in Baskenland. Stichter van de jezuïetenorde en eerste algemeen overste die vanuit zijn kamertje in Rome in briefcontact stond met zijn medebroeders dichtbij en ver weg, evenals met nog vele anderen die om hem vanwege zijn onderscheidingsvermogen om raad vroegen; † 1556. Feest 31 juli.451 - Franciscus Xaverius s.j.. (superplie/stola/brandend hart). Geboren 7 april 1506 in Baskenland. Behoorde met Ignatius van Loyola tot de tien eerste paters die de jezuïeten-orde stichtten. Als missionaris uitgezonden naar Achter-Azië, waar hij duizenden inheemsen doopte en stierf op weg naar China: 1552. Feest 3 december. Superplie en stola duiden op zijn priester-schap; het bran-dend hart op zijn liefde voor Christus.452 - De vier ramen zijn van de 4 grote westerse kerkvaders: - Augustinus Hippo 387-430 met staf en boek.453 - Gregrorius I de Grote, paus van 590-604 met tiara en duif.454 - Ambrosius van Siena 1220- 1286 met bijenkorf.455 - Hieromymus van Bethlehem 347-420 als kardinaal.456
450
Claes et al, 2006, p. 44. Claes et al, 2006, pp. 37-38. 452 Claes et al, 2006, pp. 157-158. 453 Claes et al, 2006, p. 95. 454 Claes et al, 2006, pp. 70-71. 455 Claes et al, 2004, pp. 70-71. 451
132
40.
H.Hartbeeld van P.G.Biesiot 1935. De priester, die links op het voetstuk het jongetje leidt, is pastoor Vermeulen 19331940.
41.
2 Beelden: Beneden: H.Thomas van Villanueva, (geldbuidel/staf) In 1894 geschonken door de collectanten. Hij werd in 1486 geboren in het Spaanse Vilanueva en in 1516 augustijner monnik en in 1544 aartsbisschop van Valencia. Hij was wonderdoener en toevlucht der armen, zijn bijnaam was de 'aalmoezengever' (vandaar de buidel: patroon der collectanten); † 1555. Feestdag 10 oktober.457 Boven: St.Cecilia (orgel) 1909. Geschenk van het zangkoor ter gelegenheid van het zilveren priesterjubileum van pastoor de Jong 1904-1912. Zij was martelares te Rome uit de Romeinse tijd 250? 304? Sinds 450 staat haar feest op 22 november, dag van de kerkwijding van St. Cecilia in Rome. Zij is patrones van de (kerk) muziek, omdat de legende vertelt hoe zij op de ochtend van haar huwelijksdag op het moment dat de bruidsmuziek inzette aan haar beoogde echtgenoot Valerianus influisterde haar leven lang maagd te willen blijven omwille van Christus...! Valerianus volgde haar in dit ideaal. Hij werd eveneens martelaar samen met zijn neef Tiburtius: 14 april.
42.
Het portaal met daarboven het orgel, geplaatst door de firma Franssen uit Roermond. Het orgel staat in een neogotisch gebeeldhouwde kast. (Kosten f. 16.500,-) 1906. Er achter is een groot roosvenster. In de zwik van de boog boven de uitgang is een paus afgebeeld, herkenbaar aan zijn tiara (driekroon) en staf; hij houdt een muziekbanderol in de handen. Een duif (symbool van de Heilige Geest) zit op zijn schouder en fluistert in zijn oor: Gregorius de Grote paus van 590-604, Rome, Italië. Liet zes kloosters bouwen op Sicilië, maakte van zijn ouderlijk paleis een benedictijnenklooster en trad er zelf in. Werd op 3 september 590 tot paus gekozen. Wordt 'Apostel van de Engelsen' genoemd, omdat hij Augustinus van Canterbury op 27 mei naar Engeland stuurde om er het christendom te brengen; † 604. Naar hem is het 'gregoriaans', de Latijnse kerkmuziek, genoemd. Patroon van de scholen. Verder zijn er 52 medaillons met heiligen o.a 22 Jezuïeten heiligen en -zaligen in de zwikken tussen de bogen van het middenschip en de halfcirkelvormige omgangen in het transept. De beschrijvingen zijn herkenbaar aan de M.
43.
Het beeld buiten boven de ingang stelt Maria Onbevlekt Ontvangen voor, de patrones van de kerk. Zij staat op de maansikkel, die boven de wereldbol geplaatst is en vertrapt de slang, die de appel in zijn bek heeft. Het is in 1893 geschonken door de Mariaconcregatie.
44.
Buiten staan links en rechts 2 beelden: Ignatius van Loyola s.j. (boek en bonnet) bonnet wijst op de priester, die afgestudeerd is in Parijs Geboren 31 mei 1491 in Baskenland. Stichter van de jezuïetenorde en eerste algemeen overste die vanuit zijn kamertje in Rome in briefcontact stond met zijn medebroeders dichtbij en ver weg, evenals met nog vele anderen die om hem
456 457
Claes et al, 2006, pp. 174-175. Claes et al, 2006, p. 29.
133
vanwege zijn onderscheidingsvermogen om raad vroegen; † 1556. Feest 31 juli. Zijn lijfspreuk was "Ad maiorem Dei gloriam" (= [Alles wat ik doe moge strekken] "Tot Gods meerde-re eer") Franciscus Borgia s.j. (schedel,kroon aan zijn voeten) Geboren 1510. Hertog van Gandia, Spanje. Kwam door de dood van zijn vrouw tot andere gedachten (daarop wijzen zijn attributen) en trad in bij de pas gestichte orde der jezuïeten. Volgde Ignatius van Loyola op als tweede generale overste; † 1572. Feest 1 oktober Medaillons: van Petrus (te beginnen helemaal links vooraan, aan de linkerkant naar achteren, rechts achter, aan de rechterkant naar voren) tot en met Jacobus... De telling begint opnieuw, nu met een M(edaillon) ervoor. Links is de vrouwenkant; alle vrouwelijke heiligen die worden afgebeeld, zitten in de linker zijarm. Het middenschip is links en rechts bezet met jezuïetenheiligen en -zaligen met uitzondering van Johannes Nepomucenus, rechts vooraan in het middenschip. Links: priesterkoor M-01 Petrus (sleutels). M-02 Bavo (helm). Zijarm links van voor naar achter M-03 Kind Jezus wijst op fragment van de 10 geboden. M-04 Aloysius van Gonzaga (beschouwt het kruis in zijn handen). M-05 Stanislaus Kostka (toog & staf). M-06 Cecilia (orgeltje). M-07 Margaretha Maria Alacoque (non met H. Hart). M-08 Barbara (toren, kelk & hostie). M-09 Monica (oudere vrouw) Moeder van Augustinus. Was zo wanhopig toen haar zoon op het verkeerde pad was, dat een bisschop opmerkte: "Een kind van zoveel tranen kan niet verloren gaan." Haar gebed werd nog tijdens haar leven verhoord. † 387. Feest (vroeger 4 mei, thans) 27 augustus, op de vooravond van haar zoon). M-10 Helena (keizerin met spijkers). Moeder van keizer Constantijn, eerste christenkeizer van het Romeinse Rijk. Zij zou Jezus' kruis in Jerusalem hebben opgespoord, evenals de spijkers. Van de eerste liet zij een bit voor Constantijns paard smeden ten teken dat hij zich eigenlijk moest laten leiden door Christus, een tweede kwam in de kroon van haar zoon, zodat hij steeds aan Christus' kruis zou denken. Een derde zou zij in de Adriatische Zee geworpen hebben, met de bede dat niemand daar meer om zou komen; † ca 328. Feest 18 augustus. M-11 Lidwina van Schiedam (kruis en rozenkrans). Lag na een schaatsongeluk op 15-jarige leeftijd tot aan haar dood 37 jaar lang ziek op bed en werd een toonbeeld van geduld en liefde. Zij verenigde zich met het lijden van de Heer; † 1433. Feest (vroeger 14 april; sinds Tweede Vaticaans Concilie) 14 juni. M-12 Elisabeth van Hongarije of van Thüringen (kroon op & rozen). Ze was een echte prinses (kroon). Zij zorgde in haar hoge positie voor de armen, smokkelde brood van de tafel en ging het hun zelf brengen. Op een dergelijke tocht kwam ze haar argwanende echtgenoot tegen. Toen hij haar dwong te tonen wat ze in haar schoot verborg, bleken het rozen te zijn; † 1231. Feest 19 november. M-13 Angela de Merici (non). M-14 Agnes (lam). Als 13-jarig meisje gemarteld omwille van haar geloof in Christus. Het lam verwijst naar haar onschuld. Het Latijnse woord 'agnus' bevat een woordspeling op haar
134
naam; ca 300(?). Feest 21 januari. M-15 Angelus Custos. Latijn voor Engelbewaarder of Bewaarengel (vleugels). Feest 2 oktober. M-16 Zita (ster in stralenkrans). Zorgde als eenvoudig dienstmeisje 48 jaar voor het huishouden van haar meester in een sfeer van liefde en gebed. Toen zij stierf verscheen een ster aan de hemel boven haar vaderstad; † 1272. Feest 27 april. M-17 Teresia van Avila (brandend hart & pijl). M-18 Bernardus van Clairvaux (kruis). Middenschip Links van voor naar achter M-19 Franciscus Borgia s.j. (priester met kelk & hostie). M-20 Franciscus de Hieronymo s.j. Volksmissionaris in Napels, Zuid Italië; † 1716. Feest 11 mei. M-21 Alphonsus Rodriguez s.j. (rozenkrans). M-22 Petrus Faber s.j. M-23 Petrus Canisius s.j. M-24 Antonius Baldinucci s.j. (superplie). Kleurrijke volksmissionaris in de buurt van Rome; † 1717. Feest 7 november. M-25 Bernardus Realino s.j. Trad in als advocaat. Hij was een begenadigd predikant en rector van het college te Lecce, Italië. † 1616. Feest 2 juli. M-26 Claude la Colombière s.j. (H. Hart). Biechtvader en geestelijk leidsman van Margaretha Maria Alacoque, toen zij de verschijningen ontving van het Heilig Hart. Middenschip Rechts van achter naar voren M-27 Ignatius de Azevedo s.j. (palm, overwinningssymbool van een martelaar) Portugees. Terwijl hij met een groep medebroeders onderweg naar de missie van West-Indië, werd hij door de protestantse kapitein omgebracht; † 1570. Feest 15 juli. M-28 Carolus Spinola s.j. (vlammen) Te Praag geboren Italiaans edelman, jezuïet. In 1594 ging hij naar de Japanse missie. Hier werd hij in 1618 gevangen genomen en met een aantal anderen in 1622 levend verbrand te Nagasaki. Feest 11 september. M-29 Andreas Bobola s.j. (kruis, martelaarspalm) Pools jezuïet die de Orthodoxe katholieken probeerde te verzoenen met Rome. Hij droeg de bijnaam 'zielenrover'... Gruwelijk gemarteld door de Kozakken in 1657. Feest 16 mei. M-30 Johannes de Britto s.j. (palm, exotisch gebouwtje, Indiase hoofdbedekking) Portugese jezuïet, die naar Oost-Aziatische missie gezonden werd. Hij werd brahmaan om op gelijkwaardig niveau te spreken met de hoogste geestelijken. Hij is doodgemarteld, toen hij weigerde het land te verlaten; † 1693. Feest 4 februari. M-31 Jacobus Kisai s.j. (palm; 'Japans' uiterlijk) Japanse jezuïetenbroeder en catechist te Osaka. Samen met Paulus Miki en vele anderen gekruisigd te Nagasaki in 1597. Feest 6 februari. M-32 Johannes de Goto s.j. (lanspunt, 'Japans' uiterlijk) Japanse jezuïetenbroeder en catechist te Osaka. Samen met Paulus Miki en vele anderen gekruisigd te Nagasaki in 1597. Hij was pas 19 jaar. Feest 6 februari. 135
M-33 Paulus Miki s.j. (palm, 'Japans' uiterlijk) Jezuïet van adellijke Japanse afkomst, groot spreker. Hij hield zijn laatste preek vanaf het kruis waaraan hij te Nagasaki de marteldood onderging; † 1597. Feest 6 februari. M-34 Johannes Nepomucenus (bonnet). Rechterzijarm van achter naar voren M-35 Paus Pius IX (de enige die niet heilig is en dan ook geen stralenkransje heeft) Hij was de paus die op 8 december 1854 het dogma afkondigde van Maria Onbevlekt Ontvangen, waarnaar de kerk is genoemd. M-36 Cyrillus van Alexandrië. Patriarch van Alexandrië, Egypte. Hij was een heftig bestrijder van ketterijen die de menswording van Jezus op onjuiste wijze voorstelden; † 444. Kerkleraar. Feest 27 juni. M-37 Franciscus van Assisi o.f.m. (kruis) Bekeerde zich op jeugdige leeftijd tot een liefdevol leven in dienst van Christus. Hij werd bekend als dierenvriend. Hij ontving Christus' wondentekenen in zijn lichaam. Hij is de dichter van het zonnelied. Hij stierf volkomen opgebrand 1226. Feest 4 oktober. M-38 Augustinus van Hippo (mijter, boek). M-39 Herman-Joseph van Steinfeld o.praem. (als kind met appel). Had van kindsbeen af een dergelijk innige devotie tot Maria dat hij bijnaam 'Jozef' kreeg. Een legende over hem vertelt dat hij als kind met Jezus kwam spelen, waarbij hij Maria een appel aanreikte; † tussen 1225 en 1241. Feest 7 april. M-40 Cassianus van Imola (wijst met stift alfabet aan) Martelaar uit de Romeinse tijd. Hij was schoolmeester (alfabet) en had zich door zijn gelovige houding bij zijn leerlingen zo gehaat gemaakt dat zij hem met hun ganzenveren hebben doodgestoken; † 250(?). Feest 13 augustus. M-41 Petrus Klaver s.j. (doornenkroon) Kwam in zijn opleidingstijd als jezuïet te wonen bij Alphonsus Rodriguez; deze inspireerde hem om in Amerika te gaan werken. Daar werd hij in Cartagena de apostel van de negerslaven die vanuit Afrika naar Zuid-Amerika werden overgebracht. Hij herkende in hen de lijdende Christus vandaar de doornenkroon; † 1654. Feest 9 september. M-42 Tarcisius (hostie) Romeins martelaar. Volgens de legende was hij nog maar een jongen, maar waarschijnlijk was hij een diaken die de communie wegbracht, toen hij door kwaadwillige, heidense vriendjes in het nauw werd gebracht en uiteindelijk gedood; † 3 eeuw. Feest 15 augustus. M-43 Johannes Franciscus Régis s.j. (kruis, rozenkrans, superplie). Zie zijn altaar. M-44 Vincentius a Paulo. Priester die in Parijs de zorg op zich nam voor elke arme of noodlijdende die hij tegenkwam. Zijn activiteiten groeiden uit tot de organisatie, waaruit de Paters Lazaristen en de Zusters van Liefde voortkwamen; † 1660. Feest 27 september. M-45 Franciscus Xaverius s.j. (kruis, superplie). M-46 Laurentius (diaken-dalmatiek, martelaarspalm, rooster) Diaken van paus Sixtus II. Hij noemde de armen de schatten van de kerk en stierf de marteldood op een rooster, waarop hij gezegd zou hebben: “Draai me maar om, deze kant is gaar!”; † 258. Patroon van het bisdom Rotterdam, dat nog niet bestond toen Laurentius hier werd aangebracht. Feest 10 augustus. M-47 Johannes Berchmans s.j. (kruis, rozenkrans). M-48 Archangelus (= aartsengel) Raphael (vleugels, reisstaf en -kruik) Reisgezel, die volgens het verhaal in het Oude Testament Tobias op zijn tocht door 136
allerlei moeilijkheden loodste en hem veilig en wel bij zijn ouders terugbracht. M-49 Thomas van Villanova (bisschop met geldzak). M-50 Joseph, Jezus' voedstervader (lelietak). Zie zijn altaar . M-51 Ignatius van Loyola s.j. M-52 Jacobus de Meerdere, apostel Sinds oude tijden patroon van de stad Den Haag. M-53 Rozenkrans. Omgeven door een citaat van Paus Leo XIII (1810-1878-1903; achtereenvolgens jaar van geboorte, pauskeuze en dood): "Acceptissimus Rosarii Ritus" (= de genadevolle ritus van de rozenkrans). Deze woorden zijn waarschijnlijk ontleend aan zijn encycliek over het rozenkransgebed uit 1891. Tegenstanders schreven naar aanleiding van die encycliek dat de paus blijkbaar niets beters te doen had dan stilletjes in het Vaticaan rozenhoedjes te bidden. M-54 Boek, kaars en medaille aan blauw lint (medaille van de Maria- Congregatie). Omgeven door een citaat van paus Benedictus XIV (1675-1740-1758): "Quanta utilitas ex congregatione" (= welk een voordeel komt er van de Congregatie). M-55 4 Scapuliers aan linten. Omgeven door een citaat van Maria, tijdens een van haar verschijningen: "In hoc moriens ignem aeternum non patietur" (= wie hierin sterft zal niets te lijden hebben van het eeuwige vuur). M-56 Brandend hart doorboord met dolk: hart van Maria. Volgens het citaat eromheen, dat ontleend is aan Pater Roothaan s.j. , Nederlander en Generale Overste van de jezuïetenorde (1829-1853): "In corde B(eatae) M(ariae) V(irginis) praesidium efficax" (= In het hart van Maria ligt effectieve hulp). Op de banderol de tekst: 'Exultate en jubilate' (= juicht en jubelt). Volgens het bijschrift een citaat uit Psalm 94. Het versnummer is niet 4, zoals men zou denken, maar 1. Het betreft hier Psalm 95 volgens de thans gebruikelijke telling. De Latijnse telling van de psalmen loopt er grotendeels één achter bij de thans gebruikelijke telling. Dat komt omdat de Latijnse tekst de psalmen 9 en 10 als één psalm beschouwt. Toch komen beide tellingen uit op 150 psalmen. Want het omgekeerde doet zich voor bij psalm 146. Die wordt door de Latijnse traditie gevoegd bij psalm 147, terwijl de gebruikelijke telling daar twee psalmen onderscheidt. Spreuken De spreuken hebben alle betrekking op Maria: zijarm links voor Maria Mater Gratiae dulcis Parens clementiae Tu nos ab hoste protege Et hora mortis suscipe
Maria, zoete moeder van genade Moeder van zachtmoedigheid Bescherm ons tegen de vijand En neem ons op in het uur van de dood
middenschip links Tu gloria Jerusalem Tu Laetitia Israel Tu honorificentia populi nostri Tu advocata peccatorum
U bent de glorie van Jeruzalem U de vreugde van Israël U eerbewijs voor ons volk U toevlucht van de zondaars
middenschip rechts Tota pulchra es Maria et macula originalis
Volkomen prachtig bent u Maria en de erfzonde 137
non est in te zijarm rechts Omni die Dic Mariae Mea laudes Anima eius gesta eius testa cole devotissima
is niet in u Elke dag, breng aan Maria lof en eer, mijn ziel en bewonder diep gelovig al haar werken en haar daden
p.s. 1. De heiligen van het H.Hartaltaar zijn hier alle genoemd. 2. Eigenlijk zijn er zeven smarten van Maria: 1. Simeons voorspelling bij de opdracht in de tempel ('een zwaard zal uw hart doorboren') 2. De vlucht naar Egypte 3. Verlies van de 12-jarige Jezus 4. Maria's ontmoeting met Jezus op zijn kruisweg 5. Kruisiging van Jezus 6. Kruisafname (waarbij zij Hem opnieuw in haar schoot ontvangt...) 7. Graflegging van Jezus
138
Bijlage II: Maria458 Voor het concilie van Efese (431 na Christus) werd Maria niet zozeer als de Moeder Gods maar wel als de ‘nieuwe Eva’ gezien. Tijdens de eerste drie eeuwen van het christendom werd Maria gezien als de gehoorzame maagd die de ongehoorzaamheid van de eerste vrouw (Eva) herstelde. Ook haar maagdelijkheid kreeg aandacht. Tot een dogmatische bepaling kwam het niet terwijl de maagdelijkheid vóór in en na de bevalling herhaaldelijk door officiële kerkelijke documenten werd bevestigd. Aanvankelijk ging het om een geloofstraditie. De eerste dogmatische bepaling over Maria betreft haar ‘goddelijke moederschap’ tijdens het concilie van Efese en het concilie van Constantinopel. Maria is niet slechts moeder van de mens Jezus maar omdat hij de zoon van God is, is zij tevens de moeder van God. Hiermee wordt de aandacht gevestigd op haar heiligheid. Maria’s vrij zijn van zonden is van oudsher problematisch. Christus is de enige verlosser om de mensen die met een erfzonde geboren zijn te verlossen. Aanvankelijk werd dan ook gedacht dat Maria dan tenminste één kleine zonde moest hebben. Langzaam groeide het idee dat Maria de ‘panhagia’ alheilige was die zonder erfzonde geboren is namelijk de onbevlekte ontvangenis. In de middeleeuwen werd het feest van de onbevlekte ontvangenis gevierd. De betekenis die het nu heeft is pas langzaam gegroeid. In de bepaling van de erfzonde achtte het concilie van Trente duurde van 1545 tot 1563 met drie zittingsperioden: 1545-1547, 1551-1552 en 1562-1563. Het had als doel de misstanden en misbruiken binnen de Katholieke Kerk aan te pakken. Het concilie vermeld dat de erfzonden niet op Maria van toepassing zijn. Vanaf de 17de eeuw werd door Rome verboden deze algemene overtuiging nog te bestrijden. Het liturgische feest werd voor heel de kerk verplicht. Pius IX verklaarde in 1854 de onbevlekte ontvangenis tot dogma. Nog voor de onbevlekte ontvangenis tot dogma werd bepaald was Maria tenhemelopneming algemeen verspreid. Aanvankelijk had het feest een zwevende inhoud. Vanaf de achtste eeuw werd het feest van de tenhemelopneming de assumptie niet in de lichamelijke zin bedoelt. Vanaf de twaalfde eeuw wordt de assumptie vrij algemeen. In de 16de eeuw wordt het niet aanvaarden van de assumptie zelfs gezien als ketters. Onbevlekte ontvangenis en Maagdelijkheid is het toppunt van de oudtestamentische Messiasverwachting en het beginpunt van het Christusmysterie. De maagdelijke moederschap wordt gezien als heilshistorisch goddelijk ingrijpen. Maria als zinnebeeld van de wordende kerk. dit is geen dogma maar een gegeven dat in de geloofstraditie ligt. Maria wordt gezien als oerbeeld van de kerk. In het licht van haar moederschap is de kerk zelf een moeder. Maria Koningin van hemel en aarde wordt in de Katholieke Kerk gevierd op 22 augustus, in het octaaf (naviering van een liturgisch feest top op de achtste dag) van het hoogfeest van Maria-ten-Hemelopneming. In het westen beperkte men zich aanvankelijk tot de tenhemelopneming. Soms voegde men nieuwe vondsten toe zoals Jezus die Maria naast zich op een troon installeert. Ingeborg psaltarium ca. 1200. Dit was maar een stap verwijderd van de kroning van Maria. Mâle meent dat het teruggaat op een voorstelling die Suger van Saint Dénis ca. 1130 had uitgedacht en voor het eerst had toegepast op een
458
Heidt, 1955, pp. 646-649.
139
glasraam in zijn abdijkerk. Er is ook een afbeelding waar engelen Maria kronen uit 1015 in het Evangeliarium van bisschop Bernward uit Hildesheim.459 Maria Koningin is tevens een eretitel van Maria. De gedachtenis werd door Paus Pius XII ingevoerd in het jubeljaar 1953-1954. Aanvankelijk werd het als feest gevierd op 31 mei. Toen echter het feest van Maria-Visitatie na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) van 2 juli naar 31 mei verschoven werd, verplaatste men de gedachtenis van Maria als Koningin van hemel en aarde van 31 mei naar 22 augustus. De gedachtenis van dit feest correspondeert ook met het vijfde glorievolle geheim van de heilige Rozenkrans. Liturgie: de oudste Maria feesten in de periode voor en na het concilie van Efese in 431 zijn Maria Boodschap (25 maart, negen maanden vóór kerstmis) en Maria Lichtmis (2 februari, veertig dagen na kerstmis). In de vijfde eeuw ontstonden het huidige Onze Lieve Vrouw ten hemel opneming (15 augustus) en het feest van Onze Lieve Vrouw geboorte (8 september). De Middeleeuwen brachten drie nieuwe feesten het feest van Onbevlekte Ontvangenis (8 december). Onze Lieve Vrouw visitatie (2 juli) en Onze Lieve Vrouw Opdracht (21 november). Door de geschiedenis heen zijn er nieuwe Maria feesten ontstaan. Onze Lieve Vrouw van de Heilige Rozenkrans (7 oktober) is ontstaan als dankfeest voor de hulp door Maria op een kritiek moment namelijk de overwinning op de Turken in 1571. Onze Lieve Vrouw van Lourdes (11 februari) is officieel geworden bij de 50ste verjaardag van de verschijningen van Maria te Lourdes in 1908. In 1864 is er op de plaats van de verschijning een Maria beeld opgericht De geheimen van de rozenkrans De Blijde Geheimen: 1. De engel Gabriël brengt de blijde boodschap aan Maria (Lucas 1,26-38) 2. Maria bezoekt haar nicht Elizabeth (Lucas 1,39-56) 3. Jezus wordt geboren in een stal van Betlehem (Lucas 2,4-7) 4. Jezus wordt in de tempel aan God opgedragen (Lucas 2,22-38) 5. Jezus wordt in de tempel teruggevonden (Lucas 2,41-51) De Geheimen van het Licht: 1. Jezus wordt gedoopt in de Jordaan (Marcus 1,9-11) 2. Jezus verandert water in wijn (Johannes 2,1-11) 3. Jezus verkondigt het Rijk Gods en roept op tot bekering (Marcus 1,14-15) 4. Jezus wordt verandert van gedaante op de berg Tabor (Marcus 9,2-9) 5. Jezus stelt de eucharistie in (Lucas 22,15-10) De Droevige Geheimen: 1. Jezus bidt in doodsangst tot zijn hemelse Vader (Mattheüs 26,38-45) 2. Jezus wordt gegeseld (Mattheüs 27,26) 3. Jezus wordt met doornen gekroond (Mattheüs 27,29) 4. Jezus draagt zijn kruis naar Golgotha (Johannes 19,17) 5. Jezus sterft aan het kruis (Johannes 19,30) De Glorievolle Geheimen: 1. Jezus verrijst uit de doden (Johannes 28,1-10) 2. Jezus stijgt op ten hemel (Lucas 24,50-51) 3. De heilige Geest daalt neer over de apostelen (Handelingen 2,1-4) 4. Maria wordt in de hemel opgenomen 459
Goosen, 1999, p. 192.
140
5. Maria wordt in de hemel gekroond Traditioneel heeft iedere weekdag een vaste groep geheimen: • de Blijde Geheimen op maandag en donderdag • de Droevige Geheimen op dinsdag en vrijdag • de Glorievolle Geheimen op woensdag, zaterdag en zondag. Nu de Geheimen van het Licht er bijgekomen zijn, raadt het Vaticaan de volgende verdeling aan: • de Blijde Geheimen op maandag en zaterdag • de Droevige Geheimen op dinsdag en vrijdag • de Glorievolle Geheimen op woensdag en zondag • de Geheimen van het Licht op donderdag.
141
Bijlage III: inventaris van de kerk van O. L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Den Haag 460: Achtereenvolgens worden, voor zover bekend, genoemd: inventarisstuk, kunstenaar/ atelier, datering, schenkers, kosten. Hoogaltaar, atelier Te Poel en Stoltefus te Den Haag, 1892-1893, fam. van der Kroft, f 13.000,-. Paar verguld zilveren godslampen, 20 dec. 1892, f 900,-461 Maria-altaar, Te Poel en Stoltefus, 1893, Maria Schroder, f 8.000,-. Jozefaltaar, Te Poel en Stoltefus, 1896, Louise Pel, f 6.000,-. H.-Hartaltaar, Te Poel en Stoltefus, 1893, Betsij Caron, f 6.000,-. Klok 600 kg. zwaar en maanduurwerk, 23 januari 1894, schenking door geefster.462 Regisaltaar, Te Poel en Stoltefus, 1898, parochianen, Geestelijk Verbond enz., f8.000,-. Communiebank, Te Poel en Stoltefus, 1903, parochianen, f 9.000,-. Preekstoel, Te Poel en Stoltefus, 1899, Theresia van der Made Akersloot, mevr. Sylva Lenten, Louise Pel, geschenk P. v. Nieuwenhof b.g.v. zilveren priesterfeest, f 8.000,-. Kerkbanken, Te Poel en Stoltefus, 1892, f 9,- per plaats. Kruisweg, Te Poel en Stoltefus, 1900-1902, verschillende giften (o.a. mevr. v. TomputteWamberse, Betsij Caron, mevr. M. Krijnen Boom), f 1.000,- per statie. Biechtstoelen, atelier Ramakers te Geleen, 1901-1903, verschillende giften (o.a. mevr. v. Tomputte-Wamberse, Arie van der Ham Perquin, mej. D. G.), f1.200,- per stuk. Doopvont, architect Valk (vont), Jan Eloy Brom (deksel), datering en kosten van deksel: 1934, f2.500,-. Polychromie, Stoltefus (plan polychromie priesterkoor), 1907-1908, 1911-1912, giften tussen 1912-1914 van mej. D., mej. T.N., mej. T. (samen f 5.400,-), mej. D. G. (kapel O. L. Vrouw van Smarten), kosten priesterkoor en omgeving: f 9.500,-. Mozaïekvloer priesterkoor, firma Oor te Rotterdam volgens tekeningen van Te Poel en Stoltefus, 1894, erfenis mevr. v. Schaik ( f 3.000,-), geschenk P. Erftemeijer ( f1.500,-), kosten mozaïekvloer: f 4.500,-. IJzeren hek rond kerk, volgens tekening van Stoltefus, L. A. van der Ham aannemer, 1910, f 23.000,-. 460
Deze bijlag is gebaseerd op Van Dael, 1985, pp. 22-23. Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 22. 462 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 21. 461
142
Orgel, firma Gebr. Franssen te Roermond, 1906, f 16.500,-. Beelden Deze staan in de kerk tenzij anders vermeld. Ignatius en Franciscus Xaverius in huidige doopkapel, beide beelden reeds genoemd in inventaris uit 1879. Onbevlekte Ontvangenis aan buitenkant boven ingang, 1893, Damescongregatie. Thomas a Villanova, 1894, collectanten. O. L. Vrouw van Smarten, 1896. Cecilia, 1909, geschenk van het zangkoor b.g.v. het zilveren priesterjubileum van pastoor de Jong. Johannes Berchmans, 1918, ter herinnering aan het 25-jarig jubileum van de Jongelingencongregatie. Ignatius en Franciscus Borgias aan buitenkant, beide beelden uit 1921. Aloysius, 1921. Franciscus Borgias, Johanna van Valois, Petrus Faber, al deze beelden uit 1922. Adrianus, Bernardus, Margaretha Maria, Petrus Canisius, Robertus Bellarminus, Stanislaus Kostka, Theresia van Avila, Theresia van Lisieux, al deze beelden tussen 1918-1926. H. Hart, P. G. Biesiot, 1935. Angela Merici, P. G. Biesiot, 1935, geschenk van de Ursulinen b.g.v. het 400-jarig bestaan van hun congregatie. Gebrandschilderde ramen 5 Ramen koorsluiting, atelier F. Nicolas en Zonen te Roermond, 1892, een raam geschonken door het Geestelijk Verbond, de overige door een weldoenster die onbekend wilde blijven, I 1.200,- per stuk. 9 Ramen kooromgang, Nicolas en Zonen, 1893-1894, weldoenster die onbekend wilde blijven, I 100,- per stuk. ramen Maria- en Regiskapel, Nicolas en Zonen, 1894-1896, weldoenster die onbekend wilde blijven. Meest linkse en meest rechtse raam koorsluiting, Nicolas en Zonen, 1895, weldoenster die onbekend wilde blijven. Ramen in kapellen van O. L. Vrouw van Smarten en van de H. Alphonsus (thans doopkapel), Nicolas en Zonen, 1897, weldoenster die onbekend wilde blijven.
143
Verschijning van het H. Hart en van de H. Maagd te Lourdes, Nicolas en Zonen, voor 1898, weldoenster die onbekend wilde blijven. Ramen boven in priesterkoor, Nicolas en Zonen, 1898, weldoenster die onbekend wilde blijven. Ramen bij kruisweg en bij biechtstoelen, Nicolas en Zonen, voor 1903, weldoenster die onbekend wilde blijven.
144
Bijlage IV: de 66 gebrandschilderde ramen463 Deze zijn uit het atelier van F. Nicolas en Zonen te Roermond, ze zijn gerealiseerd in de jaren tussen 1892 en ongeveer 1900. Eerst had pastoor Philippens aan Capronnier te Brussel gedacht en de firma om schetsen gevraagd. Jules Capronnier antwoordde: “…….maison est assez connue pour que I'on puisse juger de notre savoirfaire, sans devoir préalablement mettre en comparaison nos esquisses avec celles de mes concurrents. Vous pourrez mieux juger de notre savoir faire par nos précédents travaux; ainsi nous avons exécuté au mois d'août dernier dans votre ville à l'Eglise St. Joseph (de St.-Jozefkerk in Den Haag, gesloopt in 1974-1975) un grand vitrail très réussi ... Le client doit traiter de confiance avec I'artiste qui a fait ses preuves ... “.464 De firma voelde zich klaarblijkelijk te goed om schetsen vooraf te zenden en mee te moeten dingen met concurrenten. In een brief van 28 november 1891 bood de firma Fr. Nicolas en Zonen haar diensten aan: “Het steeds toenemend aantal bestellingen voor Nederland, Duitschland, Belgie, Amerika enz. geldt wel als de beste waarborg voor de deugdelijkheid onzer leveringen ... wij verzoeken U zijne eerwaarde beleefd ons zoo mogelijk ongeveer de gedaante en grootte der ramen te willen opgeven. Zoo zullen wij de eer hebben U zijne eerwaarde gratis gekleurde schetsen met prijsopgaaf te zenden. Dit alles blijft zonder verbinding voor U zijne eerwaarde Wij staan steeds in voor prima, keurig en solied werk ... “.465 De vijf oudste ramen zitten in de koorsluiting (afb. 11). In een brief van 6 jan. 1892 raadt de firma voor de koorsluiting vensters aan met drie voorstellingen: “met zeer klein en rijk ornamentwerk. Wij verzekeren dat dit het rijkste werk is dat voor Gothische kerken kan gemaakt worden ...”. De firma hoopt door een dergelijke levering te kunnen tonen dat haar ‘kunstindustrie’ in niets voor de beste buitenlandse behoeft achter te staan. “Ook zouden misschien andere kerkbesturen te 's Hage tot de overtuiging komen dat het niet noodig is in het buitenland bespottelijk hooge prijzen te betalen en dikwijls voor vensters, zooals ik er in een paar kerken te ’s Hage zag, waarvoor wij ons in den tegenwoordigen tijd zouden schamen ... “.466 De ramen in de koorsluiting (atelier F. Nicolas en Zonen, 1892) zijn vervaardigd in de stijl van de 13de-eeuw en bevatten ieder drie medaillons boven elkaar. De medaillons worden door ornamentwerk onderling verbonden. Onder aan de ramen bevinden zich wapens en onderschriften.467 Een verschil met 13de-eeuwse glas is dat de ramen veel transparanter zijn. 13de-eeuws glas is vaak heel diep van kleur en daardoor weinig transparant. De middelste drie (van de vijf) ramen in de koorafsluiting hebben de volgende onderwerpen Links: offer van Melchisedech, opdracht van Maria in de tempel, laatste avondmaal. Midden: verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs, Maria Onbevlekt Ontvangen, Christus aan het kruis. Rechts:de drie engelen bij Abraham, annunciatie, aankondiging aan de herders. Het middelste raam van links af geteld het vierde raam is het belangrijkste. De hoofdvoorstelling bevindt zich in het centrum: Maria Onbevlekt Ontvangen, de patrones van de kerk. Zij wordt weergegeven als de Vrouw uit de Openbaringen, met de zon bekleed, de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren om haar hoofd (Openbaringen 12:1), zij vermorzelt de kop van de slang (Gen. 3:15). Twee engelen 463
Van Dael, 1985, pp. 13-18. Van Dael, 1985, p.13. 465 Van Dael, 1985, p.13. 466 Van Dael, 1985, p.13. 467 Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 18. 464
145
houden een krans witte rozen en een lelie vast, twee andere engelen banderollen met de woorden ‘tota pulchra et Maria et macula non est in te’ (vgl. Hooglied 4:7: ‘Mijn allerliefste, alles aan jou is zo mooi. Er is geen gebrek of onregelmatigheid aan jou te vinden.’). Beneden zien wij Christus aan het kruis (met de zijdewond, van ons uit gezien, rechts), de Heilige Maagd Maria, de Heilige Johannes en de Heilige Maria Magdalena., bovenaan de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs. Helemaal beneden bevindt zich het wapen van de Societeit van Jezus en een tekst uit Gen. 2:9 ‘de boom des levens stond midden in het paradijs’.468 Volgens het schema dat aan het zojuist besproken raam ten grondslag ligt: van boven naar beneden achtereenvolgens 1 een oudtestamentische afbeelding, 2 een Maria voorstelling, 3 een scène uit het leven van Christus, 4 een wapen en een tekst, zijn alle ramen opgezet. De boven elkaar liggende voorstellingen hebben met elkaar te maken: zo zijn Adam en Eva prefiguraties. Christus aan het kruis is de nieuwe Adam en Maria Onbevlekt Ontvangen is de nieuwe Eva. De andere zes ramen in het koor hebben de volgende afbeeldingen. Het eerste raam meest linkse bevat: 1 Job, 2 de Piëta (Maria's hart wordt door een zwaard doorboord: Luc. 2:35), 3 de bespotting van Christus, 4 het wapen van Utrecht (de geboortestad van pastoor Maas)469, de tekst ‘uwe smart is groot als de zee’ (Klaagl. 2:13). Het tweede raam: 1de genezing van Naäman, die bestaat uit het zich wassen in de Jordaan op bevel van de profeet Elisa (2 Kon. : 5), 2 de opdracht van Jezus in de tempel en de zuivering van Maria470 (de kaarsen verwijzen naar Maria Lichtmis471, 2 februari), 3 de doop van Christus, 4 het wapen van Den Haag en de tekst ‘gij zult hen zuiveren op deze wijze’.472 Het derde raam: 1 het offer van Melchisedech, 2 de opdracht van Maria in de tempel, 3 het laatste avondmaal, 4 het wapen van mgr. Bottemanne (deze heeft in 1892 de kerk geconsacreerd), de tekst ‘de eerstelingen zult gij den Heer geven’ (Num. 15:21). Het vijfde raam: 1 de drie engelen bij Abraham, 2 de annunciatie, 3 de aankondiging aan de herders, 4 het wapen van Leo XIII (paus van 1878 tot 1903), de tekst ‘ik verkondig u eene groote vreugde’ (Luc. 2: 10). Het zesde raam: 1 de ontmoeting van David en Abigael (1 Sam. 25), 2 de visitatie, 3 de aanbidding van de koningen, het wapen van Zuid-Holland, 4 de tekst ‘ik zal uw bezoek maken tot eene vrede’· (Jes. 40:17).
468
Van Dael, 1985, pp. 13-14, en Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 18 Van Dael, 1985, p. 21, noot 40: Registrum memoriale: ,,15 August. 1895 zijn de twee laatste geschilderde ramen in het priesterkantoor gezet. De geefster wilde volstrekt niet, dat het wapen harer geboorteplaats er in werd geplaatst, maar het wapen van Utrecht ter herinnering aan Pastoor Maas z.g. en het wapen van Maastricht ter herinnering aan Pastoor Philippens, de eerste deed het plan der kerk ontwerpen, de laatste heeft naar dat plan de kerk doen bouwen’. 470 Opdracht van Jezus en zuivering van Maria Lucas 2, 21-22. de opdracht is de besnijdenis van Jezus, en de zuivering van Maria is volgens de joodse wetten die zeggen dat een vrouw tot veertig dagen na de bevalling onrein is. Zie ook Leviticus hoofdstuk 12. 471 Maria Lichtmis of kortweg Lichtmis is een christelijk feest dat op 2 februari gevierd wordt. Het is de herdenking van de ‘Opdracht van de Heer in de Tempel’ en het zuiveringsoffer dat Maria veertig dagen na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet (zoals beschreven in Leviticus, hoofdstuk 12) moest brengen; vandaar de Latijnse naam Purificatio Mariae. Het is de laatste feestdag waarvan de datum verbonden is aan die van Kerstmis, hij valt namelijk 40 dagen daarna. 472 Van Dael, 1985, p. 21, noot 41: Er wordt in het venster verwezen naar Num. 8:4. Deze verwijzing is onjuist, en Parochie Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 1952, p. 18. 469
146
Het zevende raam: 1 de tenhemelopening van Elia, 2 de kroning van Maria, 3 de hemelvaart van Christus, 4 het wapen van Maastricht (de geboortestad van pastoor Philippens), de tekst “zijn graf zal heerlijk zijn”473. Enkele typologieën die in de ramen voorkomen, worden reeds aangetroffen in de Biblia pauperum en het Speculum humanae salvationis twee laatmiddeleeuwse geschriften waarin een aantal typologieen op een rij worden gezet.474 De vensters in de Kooromgang het middeleeuws aandoende glas in de kooromgang is gewijd aan jezuïetenheiligen uit de 16de en 17de eeuw. Op Borgias en Francesco de Geronimo na zijn alle heiligen afgebeeld die de Societeit van Jezus in 1893-1894 de jaren waarin het glas werd vervaardigd - telde.475 De figuren worden hier en daar op middeleeuwse wijze aangeduid: God de Vader draagt in het Xaverius-raam een tiara, Stanislaus wordt door de Jacobus- schelpen op zijn schoudermantel als pelgrim gekarakteriseerd.476 Hoog in het koor bevinden zich twaalf apostelramen. De aanwezigheid van de apostelen in het koor is een traditioneel gegeven. Beelden van apostelen worden bijv. aangetroffen tegen de pijlers in het koor van de dom van Keulen, tegen de wand van het koor van de dom van Aken, en tegen de wand van de Ste Chapelle te Parijs. Dergelijke ruimtes krijgen daardoor de symbolische betekenis van het hemels Jeruzalem.477 Op de ramen van Nicolas worden Paulus en Mathias toegevoegd, Mattheüs weggelaten. Wat de volgorde betreft, noch die van de synoptische Evangelien (Mt. 10, Mc. 3, Luc. 6), noch die van Handelingen (hoofdst. 1) is gevolgd. De volgorde van de miscanon is nog het meest te herkennen. De attributen waardoor de verschillende apostelen Afb. 12. Raam in de Mariakapel (atelier F. Nicolas en Zonen, ong. 1894-6): Judith en Holofernes. worden gekenschetst zijn de traditionele: de sleutel van Petrus, het zwaard van Paulus, de schelpen, de pelgrimshoed en de pelgrimsstaf van Jacobus de Meerdere, de kelk van Johannes, de winkelhaak van Thomas, het Andreaskruis en de knots van Jacobus de Mindere, het mes van Bartholomeus, de zaag van Simon, de bijl van Mathias.478 De ramen in de Mariakapel geven twee typologieën weer, die ook in het Speculum humanae salvationis voorkomen: Judith met het hoofd van Holofernes (afb. 12), als voorafbeelding van Maria die de duivel overwint, en Esther voor koning Ahasverus, die 473
Van Dael, 1985, p. 21, noot 43: In tegenstelling tot de overige onderschriften is het onderhavige onderschrift niet in gotische letters. Er wordt verwezen naar Jes. 11:10. Vgl. de Vulgaat-vertaling: ‘erit sepulcrum ejus gloriosum’. 474 Van Dael, 1985, p.21, noot 44: Het offer van Melchisedech als voorafbeelding van het laatste avondmaal, en de hemelvaart van Elia als voorafbeelding van de hemelvaart van Christus komen voor in de Biblia pauperum en het Speculum humanae salvationis. De genezing van Naaman als type van de doop van Christus komt voor in het Speculum. In De St. Nicolaas-kerk van Jutfaas, Utrecht 1906, p. 30, schrijft .W.van Heukelum naar aanleiding van de koorvensters in genoemde kerk: ‘Deze eigenaardige (typologische) rangschikking onzer glasschilderingen meenden wij aan geen betere bron te kunnen ontleenen dan aan de zogenaamde Armenbijbels (Biblia pauperum) der Middeleeuwen. Deze toch hadden ten doel, door godsdienstige afbeeldingen met daartoe behoorende korte bijschriften de minder ontwikkelden te stichten en te onderwijzen. En juist datzelfde doel beoogde men met de muur en mozaïekschilderingen, welke men reeds in de vroegere christelijke tempels op de grootere muurvlakken ontmoet, en welke men in de latere gothische kerkgebouwen, waarin de grootere muurvlakten veelal ontbraken, overbracht op de glasvensters’. 475 Van Dael, 1985, p. 21, noot 45: Bovendien is Canisius afgebeeld, die pas in 1925 werd heilig verklaard. 476 Van Dael, 1985, p.14. 477 Van Dael, 1985, p. 21, noot 46: Vgl. Openbaring. 21:14: ‘En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams’. 478 Van Dael, 1985, pp. 14-15.
147
haar de gouden scepter toereikt en haar vraagt: ‘wat wilt gij Esther? Wat is uw verlangen?’(Ester 5:2-3) Esther verwijst hier naar Maria als voorspreekster.479 De ramen in de linker transeptarm wordt boven het triforium de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis in Lourdes480 in beeld gebracht. Een andere typisch 19de-eeuwse voorstelling van Maria bevindt zich op de galerij, vooraan links, waar het ‘sanctissimum cor Mariae’ is afgebeeld. Maria heeft een krans van twaalf sterren om het hoofd: een reminiscentie aan de Onbevlekte Ontvangenis. Haar vlammend hart wordt omgeven door een krans van witte rozen.481 De ramen in de rechter transeptarm er is, als pendant van de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis te Lourdes, de verschijning van het H. Hart aan Margaretha Maria. De pendant van het ‘sanctissimum cor’ van Maria wordt gevormd door een raam met het ‘sacratissimum cor Jesu’ op de galerij rechts. Het doet vreemd aan dat Christus een zegengebaar maakt met de linkerhand. Onderstaande afbeeldingen met als onderwerp ‘Nederdaling van de Heilige Geest’ zijn ter illustratie van het gebruik van beeldmateriaal door de glazeniers. 482
Afb.: Raam in de rechter transeptarm (atelier F. Nicolas en Zonen, voor 1903) Nederdaling van de Heilige geest.
Afb : Johannes Klein, nederdaling van de Heilige Geest. Biblia pauperum, Bilder für Künstler und Kunstfreunde, RegensBurg 1885, pl. 25
De ramen in de Regiskapel483 hebben afbeeldingen van de prediking van de heilige Johannes Franciscus Régis (1597-1640) en van zijn zorg voor de armen. Franciscus is medepatroon van de kerk484 De ramen in de beide halfcirkelvormige omgangen in het transept zijn bestemd voor devoties: de kruisweg, zoals we al hebben gezien, en de rozenkrans. De gebrandschilderde ramen zijn gewijd aan de vijftien geheimen van de rozenkrans. De cyclus begint, evenals 479
Van Dael, 1985, p. 15. Van Dael, 1985, p. 21, noot 48: Liturgisch feest (11 febr.) voor het diocees Tarbes sinds 1891. Algemeen sinds 1907. 481 Van Dael, 1985, p. 15. 482 Van Dael, 1985, pp. 15-16. 483 Zie bijlage I no. 29. 484 Van Dael, 1985, p. 15. 480
148
de kruisweg, vooraan links, voorafgegaan door Maria, ‘koningin van den heiligen rozenkrans,,49, die de gebedssnoer overreikt aan Dominicus. Dan volgen de vijf blijde geheimen, waarbij de figuratieve voorstelling telkens omgeven wordt door een struik met witte rozen. Benedenaan bevindt zich een medaillon met de dooreen gestrengelde letters MA (Maria) tussen twee lelies. De vijf droevige geheimen, die volgen op de blijde, worden omgeven door een rozenstruik met rode bloemen. De naam van Maria wordt omlijst door twee doornentakken. De glorievolle geheimen tenslotte worden vergezeld door een gele rozenstruik, de naam van Maria door witte rozen. De volgende details verdienen extra aandacht. Bij de annunciatie worden het kopje van de duif en de hand van God omgeven door een kruisnimbus inplaats van een gewone nimbus.485 De kruisnimbus hoort eigenlijk bij Christus. In de ster boven de geboorte bevindt zich een miniscuul baardloos Christusfiguurtje. - Jezus is aan het kruis genageld met drie spijkers. Boven het kruis bevindt zich een medaillon met lijdenswerktuigen, waaronder vier spijkers51.486 Opvallend bij de hemelvaart zijn de voetafdrukken op de berg: het zijn echter geen afdrukken van de blote voeten waarmee Christus ten hemel vaart. Van Maria die ten hemel wordt opgenomen wordt tevens een soort Onbevlekte Ontvangenis gemaakt: zij staat op een maansikkel en wordt omgeven door zonnestralen.487 In de ramen Boven de biechtstoelen bevinden zich rondboogvensters. Ook de architectuuromlijsting op de gebrandschilderde ramen toont ronde, Romaanse vormen. De achtergrond van de figuren bestaat gedeeltelijk uit een abstract en decoratief patroon: ruiten, rozetten of motieven die op stoffen worden aangetroffen. Dergelijke achtergronden komen ook voor op gotische miniaturen. De figuren zelf, uitgevoerd in de trant van de Nazareners, staan in de academische traditie. De ramen illustreren het motief van de boetvaardigheid en sluiten dus aan bij de decoratie van de biechtstoelen. In enkele gevallen is sprake van een directe relatie: boven de deur van de biechtstoel van de pastoor bevindt zich een beeldje van de Goede Herder met het schaap op de schouders. Het raam boven de biechtstoel toont ons de Goede Herder die het verloren schaap vindt. Petrus en Paulus, die de twee biechtstoelen die het dichtst bij de ingang staan sieren, keren terug in de ramen, waar het berouw van Petrus en de bekering van Paulus in beeld worden gebracht. De overige voorstellingen in de ramen zijn: de zalving van Jezus door de boetvaardige zondares (Luc. 7:36-50), de verloren zoon, de overspelige vrouw (Joh. 8:111) (afb. 15).488 Afb. 15. Ramen in het rechter zijschip boven de biechtstoel (atelier F. Nicolas en Zonen, voor 1903): de verloren zoon en de overspelige vrouw.
485
Van Dael, 1985, p. 21, noot 50: Ook elders is er een kruisnimbus rond de hand of het hoofd van God de Vader: Christus in de Hof van Olijven, de hemelvaart, kroning van Maria. 486 Van Dael, 1985, p. 21, noot 51: Ook vier spijkers in de hand van de man achteraan op het raam met de kruisdraging. 487 Van Dael, 1985, pp. 15-16. 488 Van Dael, 1985, p. 16.
149
De verloren zoon
De overspelige vrouw
De vier ramen van de kapel links van de ingang (kapel van O.L. Vrouw van Smarten) bevatten de vier evangelisten, vergezeld van hun symbolen.489 Deze kapel was aanvankelijk tevens doopkapel. De vier evangelisten zijn hier dus op hun plaats. Dat dit aanvankelijk ook de doopkapel was weten we uit het ‘Registrum memoriale’. In 1896-1898 wordt gesproken van de kapel van O.L. Vrouw van Smarten toen tevens doopkapel en de kapel van S. Alphonsus. 490 De ramen in de huidige doopkapel hebben afbeeldingen van de vier grote Westerse kerkvaders: Augustinus, Gregorius, herkenbaar aan zijn tiara en duit, Ambrosius met zijn bijenkorf, en Hieronymus als kardinaal. Zij zijn waarschijnlijk gekozen vanwege het getal vier. Zij staan niet direct in verband met de oorspronkelijke functie van de kapel: die van devotiekapel van de jezuïetenheilige S. Alphonsus.491 489
Van Dael, 1985, p.16, noot 52: Er zijn enkele treffende overeenkomsten tussen de evangelisten in de kapel van O.L. Vrouw van Smarten en de evangelisten beneden op het raam met de bewening van Christus in het zuidelijke zijschip van de dom van Keulen (1842-1848, afkomstig uit het door Ludwig I gestichte atelier te Munchen): de aanwezigheid van de evangelistensymbolen in de vierpassen onderaan, de vier verschillende manieren waarop zowel in Keulen als in Den Haag boek en veren pen worden gehanteerd. Afbeelding van de evangelisten van het Keulse raam: Borger, 1980, pp. 335, 346. 490 Van Dael, 1985, p. 21, noot 53: Op de plattegrond van de kerk in De architect, 6 (1895), pI. 213, staat als bijschrift in de linker kapel ‘Doopkapel’ .In het Registrum memoriale lezen we dat in 1935 de doopvont, geplaatst in de kapel van de Moeder van Smarten, werd overgeplaatst naar de kapel waar het Ignatiusbeeld stond (en nu nog staat). 491 Van Dael, 1985, pp. 16-17.
150
Technische informatie over de ramen Zoals reeds gezegd zijn de ramen in de Elandstraatkerk afkomstig uit het atelier van Nicolas. Frans Nicolas (1826-1894) was in 1855 in Roermond een werkplaats begonnen waarin weer volgens middeleeuwse principes gebrandschilderd glas werd vervaardigd: men werkte met stukken door en door gekleurd glas, de hoofdcontouren werden gevormd door de loden strips, de binnentekening werd met zwarte of bruine verf aangebracht en ingebrand. Perspectief en schaduwen waren uit den boze, want de glasschilderkunst was volgens August Reichensperger een belangrijk theoreticus uit de periode van de neogotiek - ‘Flachen- und Decorations-Malerei’. Het vlak van de wand diende te worden gerespecteerd. De ramen moesten uitzien als ‘lichtdurchwirkte Teppiche’. De beginselen zoals ze werden geformuleerd door de theoretici van de neogotiek en zoals ze in praktijk werden gebracht in ateliers als dat van Nicolas, waren tegengesteld aan wat tot diep in de 19de eeuw werd vervaardigd: realistische schilderijen, met transparante verf geschilderd op ongekleurd glas met gebruikmaking van het lineaire en atmosferische perspectief, schaduwen, enz.. Het atelier van Nicolas kreeg opdrachten uit binnen- en buitenland tot restauratie van oude ramen en het maken van nieuwe, waarbij P.J.H. Cuypers soms de ontwerpen leverde.492 In 1880 worden de zonen van Frans Nicolas, Frans junior en Charles, deelgenoten in het bedrijf. In 1894 sterft Frans senior. Het is aannemelijk dat de beglazing van de Elandstraatkerk geheel en al tot stand is gekomen onder leiding van de beide zoons. De indeling van de ramen is 13de-eeuws: verschillende kleine panelen boven elkaar tegen de achtergrond van een tapijtachtige decoratie die bestaat uit geometrische en plantaardige motieven (ramen in de absiden en de kooromgang), enkelvoudige staande gestalten onder een baldakijn (apostelramen in het priesterkoor, ramen in de kapel van O.L. Vrouw van Smarten en in de huidige doopkapel), taferelen binnen een architectuuromlijsting (ramen van de Regis- en Mariakapel, H. Hart- en Lourdesraam, ramen boven de biechtstoelen). Ook het decoratieprogramma sluit aan bij de middeleeuwse praktijk: een kruisiging in het middelste venster van de koorsluiting, apostelen in de hoge ramen van het presbyterium, heiligen in de kooromgang. Wat de stijl betreft ten slotte nam men eveneens de middeleeuwen tot voorbeeld, en wel de natuurlijke stijl van de 13de eeuw, waarin de uitdrukking van de gelaatstrekken ‘vol lieflijke mildheid als van engelen’ was. Toch blijven de ramen onmiskenbaar 19de-eeuws, neogotisch. Wat de iconografie betreft hebben wij al gezien dat er na-middeleeuwse heiligen in beeld werden gebracht en 19de-eeuwse devoties werden geïllustreerd.493 Wat betreft de stijl werd reeds opgemerkt dat hier en daar Nazareense elementen aanwezig zijn. De in de 13de-eeuwse kunst zo gewaardeerde lieflijke mildheid kon in 19de-eeuwse ateliers, waar, ondanks alle goede wil om gotisch te werken, academische tradities nog voortleefden, makkelijk verworden tot gladde en weke zoetelijkheid. Joep Nicolas, zoon van Charles en kleinzoon van Frans sr., merkte op dat door de vele kerkelijke opdrachten de glazenierbedrijven industrieën werden in plaats van ateliers. Wat de werkwijze betreft blijkt uit de brieven van de firma Nicolas dat eerst gekleurde schetsen of tekeningen naar de opdrachtgever werden gezonden. De schetsen dienden om een idee te geven en waren daarom maar vluchtig getekend. De opdrachtgever werd verzocht dan ook niet al te zeer op de uitdrukking der gezichten te willen letten. De tekeningen moesten met op- of aanmerkingen worden geretourneerd om bij de uitvoering als richtsnoer te kunnen dienen. De firma verzekerde niet alleen mooie, expressieve gezichten, maar ook een zuivere en nette uitvoering tot in de kleinste details.494 492
Van Dael, 1985, p. 21, noot 52: G. Brom, Herleving van de kerkelijke kunst in katholiek Nederland, Leiden 1933, p.190. 493 Van Dael, 1985 noot 62: Na-middeleeuwse heiligen: de jezuïetenheiligen in de kooromgang en de Regiskapel; 19de-eeuwse devoties: de devotie tot het H. Hart, het Hart van Maria, O.L. Vrouw van Lourdes. 494 Van Dael, 1985, pp. 17-18.
151
Bijlage V: Heilig Hart495 De devotie tot het Heilig of Allerheiligst Hart van Jezus is een uitdrukking voor een specifieke spiritualiteit, zoals deze in de Rooms-Katholieke Kerk vorm krijgt. De verering van Jezus Christus krijgt vorm vanuit de liefde en barmhartigheid, die worden gesymboliseerd door Jezus' Hart. Een passage uit het Evangelie naar Johannes (Johannes 19: 34), waar Jezus' zijde door een lans doorboord werd, waaruit bloed en water stroomden, speelt in deze mystieke vroomheid een grote rol. Daarbij is het hart van de Gekruisigde doorboord en bron van de sacramenten en van de Kerk. Het Hart van Jezus wordt in de kunst gewoonlijk afgebeeld als een geopende borstkas met daarin een bloedrood hart met een vlam. Het hart staat voor de persoon van Christus' Leven en Lijden, terwijl de vlam de Liefde en Barmhartigheid representeert. De devotieprentjes zijn een niet altijd als kunstzinnig ervaren weergave, voor velen zijn de afbeeldingen eerder kitsch. Een afbeelding, bedoeld als metafoor, wordt niet altijd als metafoor begrepen. De lagere esthetische kwaliteit van afbeeldingen trekt dan wel meer de aandacht dan de metafoor. De wortels van de devotie vindt zijn eerste sporen in het Nieuwe Testament. Johannes verhaalt van Jezus' zijde, die door een lans doorboord werd. Lezing van de Schrift, meditaties en overpeinzingen maakten het doorboorde Heilig Hart daarmee tot onderwerp van mystieke ervaring. Deze ervaringen zouden in de late Middeleeuwen in een aantal mystici een hoogtepunt bereiken om daarna vanaf de zeventiende eeuw langzaam tot een openbare collectieve cultus uit te groeien. Middeleeuwen De mystica Mechthild van Maagdenburg schrijft over stromen van licht, die uit Jezus en zijn Hart komen. Gertrudis van Helfta beschrijft in haar Legatus divinae pietatis eveneens visioenen over het Hart van barmhartigheid. Deze en andere mystici beschrijven verschillende ervaringen, die zich deels concentreren op het Heilig Hart. Hier blijft de verering echter uitsluitend innerlijk en persoonlijk. Zeventiende Eeuw
Tussen 1673 en 1675 had Margaretha-Maria Alacoque verschillende visioenen over het Heilig Hart. De latere devotie heeft zij wezenlijk beïnvloed, zij het dat het klimaat aan het eind van de 17e eeuw daaraan eveneens een bijdrage leverde. De humanist Justus Lipsius (1547-1606) schreef over het hart als centrum van de menselijke persoonlijkheid, de theoloog en wiskundige Pascal (1623-1662) heeft het over een "Theologie van het Hart", waarin de Godskennis tot uiting zou komen en de Engelse koninklijke lijfarts William Harvey (1578-1657) beschrijft de rol van het hart in de bloedsomloop. Natuurwetenschappelijke ontdekking gaat hier samen met een theologisch perspectief. In het opkomende rationele denken van de 17e eeuw is de verering van het Heilig Hart bovendien ook een antwoord, waarin affectie en emotie aandacht krijgen. Om deze reden hebben de Jezuïeten (vooral Alacoques leidsman Claude de la Colombière) de verering gezien als een middel ten behoeve van de late contrareformatie en ook tegen 495
Gebaseerd op Heidt, 1955, p. 403.
152
rationalistische dwalingen, zoals het Jansenisme. Door het uitgevaardigde verbod tegen de Jezuïeten aan het eind van de 18e eeuw, kwam de verbreiding van de cultus tijdelijk tot stilstand. Verbreiding na 1800 Hoezeer de verering in het 18e eeuwse Frankrijk verbreid was, blijkt uit het feit, dat het Hart van Jezus enige tijd als symbool voor de Franse anti-revolutionairen (veelal arme boeren, kleine adel en eenvoudige burgers) werd gebruikt. Een familie die tijdens de bloedige Franse Revolutie Heilig-Hart-afbeeldingen uitdeelde, kwam onder de guillotine. Pas in de loop van de 19e eeuw werd de verering ook duidelijker zichtbaar buiten Frankrijk. In Duitsland werd het ingezet als katholieke uiting tijdens de Kulturkampf, in Nederland werd het eveneens een banier van de zich emanciperende katholieken. In alle gevallen lijkt de verering juist daar om zich te grijpen, waar de positie van de RoomsKatholieke Kerk, of in elk geval de Rooms-Katholieken, in het gedrang is. In de tweede helft van de 19e eeuw schoten parochiële broederschappen uit de grond, zoals de "Erewacht van het Goddelijk Hart van Jezus", waarbij de leden als lijfwachten van Jezus werden begrepen. Daartoe behoorde ook het gebedsapostolaat, waarin men "staat voor de zaak van Christus". Eeuwwende 1900 Aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw kreeg de Heilig Hart-verering nieuwe impulsen, niet alleen door hernieuwde belangstelling van verschillende pausen. De opkomende industrialisering zorgde voor een proletarisering van de voorheen vrijwel automatisch katholieke plattelandsbevolking. De democratie met algemeen kiesrecht deed zijn intrede. De overheid en samenleving waren seculier geworden. Vakbonden werden opgericht, onderwijs en sociale kwesties kwamen op. Naast de ontwikkeling van de katholieke sociale leer (de encyclieken Rerum Novarum in 1891 en Quadragesimo Anno in 1931) trad een nieuwe generatie zielzorgers (in Nederland Alfons Ariëns en Henri Poels, in Duitsland Oswald von Nell-Breuning en in Frankrijk Leo Dehon en Paul Antoine Naudet) naar buiten. Voor hen zou de Heilig Hart-verering persoonlijke vroomheid met sociale actie in het teken van naastenliefde moeten stimuleren. Zo werden bijvoorbeeld in deze periode in de Nederlandse provincie Limburg meer dan honderd Heilig-Hart-beelden op pleinen en straten in woonwijken geplaatst en tientallen parochie-broederschappen gesticht met het doel de Heilig Hart-verering te verdiepen. Tegenwoordig De devotie tot het Heilig Hart van Jezus is in de Katholieke Kerk nog steeds wijd verspreid, hoewel er een verschil is tussen vergevorderd seculariserende samenlevingen en samenlevingen waar het christendom een grote(re) publieke factor is. Behalve het hoogfeest van het Allerheiligste Hart van Jezus wordt doorgaans elke eerste vrijdag van de maand aan het Heilig Hart van Jezus toegewijd en verbonden met een sacramentsuitstelling. Aan de devotie is de belofte verbonden, dat wie op negen achtereenvolgende eerste vrijdagen (van de maand) de H. Mis bijwoont, biecht en in de Mis communiceert, geen plotselinge en onvoorziene dood zal sterven en in zijn sterfuur gesterkt zal worden door Gods bijzondere bijstand en de Laatste Sacramenten.
153
Waardering, Betekenis en Inspiratie Hoewel Margaretha-Maria Alacoque reeds in 1675 een feestdag ter ere van het Heilig Hart verlangt, wordt een eerste Heilig-Hart-liturgie pas in 1765 door Clemens XII toegestaan (voor wat betreft Polen). Paus Pius VI wijdde in zijn encycliek Auctorem Fidei, waarin hij het Jansenisme en allerhande ongeoorloofde politieke en liturgische vernieuwingen veroordeelde, een positieve passage aan de Heilig-hart-devotie. Officiële goedkeuring van de Heilig Hart-verering werd in 1854 door Paus Pius IX verleend, de derde vrijdag na Pinksteren werd tot Hoogfeest van het Heilig Hart. In 1873 werd door Pius IX vastgelegd dat voortaan de maand juni de Hart-van-Jezus-maand zou zijn. Pauselijke Hart-van-Jezusaflaten werden gepropageerd en Pius IX sloot zijn encycliek Quanta Cura af met een beroep op het Heilig Hart. In 1899 verscheen vervolgens de encycliek Annum Sanctum van Paus Leo XIII, waarin hij de wereld toewijdt aan het Hart van Jezus, dat "gelukbrengend en goddelijk teken" is. Paus Pius XII schreef in 1956 zijn encycliek Haurietis Aquas in Gaudio over het Heilig Hart en de betekenis ervan voor de moderne wereld. Betekenis Volgens enkele sociologen zou de devotie gelegenheid gegeven hebben het priesterschap verder te sacraliseren en zo klerikale standpunten, zoals deze door integralisten en ultramontanen aan het eind van de 19e eeuw werden voorgestaan, te ondersteunen. Het zou de katholieke bevolking homogeniseren en daarnaast vooral uitdrukking zijn van een antirationele mentaliteit. Het Hart van Jezus figureerde als een Ark, Burcht of Veilige Haven, een toevluchtsoord voor de gelovige uit de anti-religieuze buitenwereld. Het Heilig Hart werd bovendien inspiratiebron voor de bekering van de niet-Katholieken. Rond het Heilig Hart ontstonden de gebeden na de Stille Mis waarin om ontferming gesmeekt werd, en aan het "Zoet Hart van Jezus" de bekering van de dwalende broeders (protestanten en orthodoxen) gevraagd werd. Tegenwoordig is er bij sommigen meer oog voor het feit dat de Heilig-Hart-verering uit de 19e en begin 20e eeuw vooruitloopt op een aantal ontwikkelingen, die later meer zouden worden erkend. De grotere betrokkenheid van leken is daarvan wellicht een van de belangrijkste. De beweging van de Katholieke Actie, zoals deze door Paus Pius XI (19221939) gestimuleerd, is hiervan een bekend voorbeeld: het politieke domein, in de moderne tijd van het liberale politieke bestel, werd steeds meer aan persoonlijk geëngageerde lekengelovigen overgelaten. De verbinding van persoonlijke devotie met de strijd tegen sociale onrechtvaardigheid, structureel onrecht en uitbuiting van mens en natuur is eveneens een vrucht van dezelfde ontwikkeling als de Heilig-Hart-verering. Daarbij blijft de Heilig Hartverering uitermate individueel gericht en heeft als zodanig primair de mystieke, geestelijke gemeenschap tot doel. Inspiratie De spiritualiteit van het Heilig Hart bood inspiratie aan tal van personen uit de Katholieke Kerk door de eeuwen heen. Behalve personen zijn ook vele congregaties en religieuze orden erdoor geïnspireerd.
154
Bijlage VI: Biechtstoelen De zes houten biechtstoelen496 1901-1903 zijn afkomstig uit het atelier van Ramakers te Geleen (afb. 10). Zij zijn versierd met drie uit hout gesneden beelden, een boven en twee aan weerszijden van de middelste deur, links een vrouwelijke, rechts een mannelijke heilige. De beelden aan weerszijden van de middelste deuren zijn bijna allen heiligen die zich na een zondig en werelds leven hebben bekeerd: Maria Magdalena met haar zalfbus; Johannes Nepomucenus, afgebeeld met de vinger op de lippen, omdat hij weigerde het biechtgeheim te schenden om welk feit hij in de Moldau werd geworpen; Theodora; Wilhelmus, die zich na een werelds leven bekeerde en met een helm op het hoofd en ketenen om het lichaam naar Rome pelgrimeerde; Maria van Egypte, gehuld in een ruige vacht en vergezeld van haar attributen: doodshoofd, crucifix en drie broden (zij zou veertig jaar lang van drie broden geleefd hebben); David met zijn harp, als dichter van de boetpsalmen; de Samaritaanse met haar kruik; Andreas Corsini, karmeliet en bisschop van Fiesole met een lam aan de voeten (zijn moeder had gedroomd dat zij een wolf baarde die voor de poort van het karmelietenklooster veranderde in een lam); Margaretha van Cortona, lid van de derde orde van Franciscus, met als attributen de lijdenswerktuigen en een hond (die haar naar het lijk van haar minnaar, met wie zij negen jaar lang in een zondige verhouding had geleefd, leidde, waarna zij zich bekeerde); Augustinus met een vlammend hart in de hand; Afra, een bekeerde heidense deerne uit Augsburg die als martelares, op de brandstapel stierf; de bekeerde graaf Bavo met zwaard en valk (verwijzingen naar zijn voorname afkomst). De figuren boven de middelste deuren (van de biechtvader) hebben met verlossing en vergeving te maken: de Goede Herder, met het verloren schaap op de schouders; Johannes de Doper met in zijn hand een schild met het lam Gods (‘Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt’, Joh. 1:29); Petrus met zijn sleutel van de hemel; Jesse met een boomstam (Jes. 11:1) als voorvader van de Verlosser; het H. Hart497 (Joh. 19: 34-37); Paulus de apostel met het zwaard als teken van zijn martelaarschap. Hij is onthoofd.498
496
Bijlage I no. 4,5,7, 34,36,37. De devotie tot het Heilig of Allerheiligst Hart van Jezus is een uitdrukking voor een specifieke spiritualiteit, zoals deze in de Rooms-Katholieke Kerk vorm krijgt. De verering van Jezus Christus krijgt vorm vanuit de liefde en barmhartigheid, die worden gesymboliseerd door Jezus' Hart. Een passage uit het Evangelie naar Johannes, waar Jezus' zijde door een lans doorboord werd, waaruit bloed en water stroomden, speelt in deze mystieke vroomheid een grote rol. Daarbij is het hart van de Gekruisigde doorboord en bron van de sacramenten en van de Kerk. 498 Van Dael, 1985, pp. 10-11. 497
155