M C @ I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen Een evaluatie van de kwaliteit van de bachelor Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk en de master Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen
www.vlir.be
Brussel – Juni 2010
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling verkregen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2010/2939/2
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport bevat de bevindingen van de visitatiecommissie die de kwaliteit van de bachelor Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk en de master Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen heeft geëvalueerd. De commissie heeft haar taak uitgevoerd in de periode van september 2009 tot mei 2010, met inbegrip van het bezoek aan de opleidingen. Dat initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De commissie heeft de visitatieprocedure gevolgd zoals die is vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, september 2008). Naast relevante suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, formuleert de commissie een beoordeling en geeft zij een evaluatiescore aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve beoordelingen vormen die scores in het opleidingsrapport een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en in het bijzonder gericht op de handhaving en verbetering van de kwaliteit ervan. Daarnaast beoogt het rapport ook de samenleving objectief in te lichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daartoe zijn de visitatierapporten publiek gemaakt op de webstek van de VLIR (www.vlir.be). De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is en slechts één fase vertegenwoordigt in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mee in antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op aanbevelingen van de betrokken visitatiecommissie. Graag dank ik de visitatiecommissie voor de tijd die zij geïnvesteerd heeft in de doorlichting van de opleidingen, maar ook voor de grote deskundigheid waarmee zij haar opdracht heeft uitgevoerd.
Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Het is mijn hoop dat zij de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie mogen ervaren als een bevestiging van hun inspanningen en tevens een bijkomende stimulans vinden in de geformuleerde aanbevelingen ten einde de kwaliteit van het academisch onderwijs verder te verbeteren en te versterken. Prof. dr. Alain Verschoren Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Het werk van een visitatiecommissie is telkens weer boeiend en leerzaam. De visitatie Onderwijswetenschappen is op dit punt zeker geen uitzondering. Het gaat bij deze visitatie over nieuwe academische opleidingen die voor het eerst worden gevisiteerd met het oog op het verkrijgen van een accreditatie. En zo’n eerste visitatie is altijd spannend. Veelal gaat het dan over een enthousiaste groep academici die met veel inzet een nieuw element aan het academische landschap toevoegen en die dan toch te maken krijgt met gangbare opvattingen over hoger onderwijs. De visitatie Onderwijswetenschappen werd enigszins gecompliceerd omdat de visitatie uiteindelijk slechts betrekking had op één Bacheloropleiding en één Masteropleiding. Het beoordelen van opleidingen die een verschillend niveau nastreven vergt extra zorgvuldigheid omdat directe vergelijkingen niet gemaakt mogen worden. De visitatiecommissie heeft daarom dit punt na de bezoeken nog eens apart besproken. De visitatiecommissie is van oordeel dat de bezochte opleidingen zonder meer voldoen aan de vereiste basiskwaliteit en dat ze op enkele punten zelfs boven die basiskwaliteit uitstijgen. In beide gevallen kon een zeker enthousiasme worden vastgesteld van medewerkers én studenten. De opzet en de aard van de programma’s waren over het algemeen overtuigend en ook aan een continue kwaliteitszorg werd in beide gevallen voldoende aandacht besteed. Beide opleidingen zijn een verrijking van het academische landschap in Vlaanderen. Bij de visitaties ligt de nadruk op kwaliteit en kwaliteitsverbetering. Een grote openheid van de gevoerde gesprekken is vooral belangrijk voor het verbeteren van de kwaliteit. Opleidingen zouden daarbij een nuttig gebruik kunnen maken van de ervaringen en deskundigheid van de leden van de visitatiecommissie. Toen het visitatiestelsel werd ingevoerd kreeg het verbeteren van de kwaliteit relatief veel aandacht. Er werd gesproken over de mogelijkheden om de kwaliteit van de programma’s te verbeteren. Inmiddels worden visitatierapporten ook gebruikt om mede op die basis accreditatiebeslissingen te nemen. Het is niet onbegrijpelijk dat de gesprekken van de visitatiecommissies hierdoor een meer defensief karakter hebben gekregen. De accreditatie is van veel belang voor de opleidingen en het ligt dan ook niet voor de hand dat men graag uitvoerig wil spreken over de verbeteringsmogelijkheden. De accreditatie kan daardoor immers in gevaar komen. Vraag is dan ook of het vaststellen van de kwaliteit van onderwijsprogramma en het formuleren van kwaliteitsverbeteringen in één en dezelfde procedure opgenomen zouden moeten blijven.
Als voorzitter van de visitatiecommissie wil ik mijn erkentelijkheid uitspreken voor allen, die het goede verloop van deze visitatie mogelijk hebben gemaakt. In de eerste plaats zijn dat de beide instellingen die heldere zelfevaluaties hebben geschreven en een zeer goed bezoek mogelijk hebben gemaakt. Ook dank aan de bereidwilligheid van onze gesprekspartners. Erkentelijkheid ook voor de leden van de visitatiecommissie voor hun inzet, samenwerking en betrokkenheid. Erkentelijkheid en dank vooral ook voor de inzet van de secretaris van de commissie Steven Van Luchene, die de commissie op een voortreffelijke wijze heeft begeleid en ondersteund en erg veel werk voor zijn rekening heeft genomen. De visitatie Onderwijswetenschappen 2009-2010 was een boeiende, leerzame en goed georganiseerde ervaring. Wynand Wijnen Voorzitter Visitatiecommissie Onderwijswetenschappen
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3 5
Deel 1: Algemeen deel
9
I. De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen
11
II. Het referentiekader
17
III. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
27
Deel 2: Opleidingsrapporten
33
I. De opleiding Bachelor in de Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk
35
II. De opleiding Master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen
65
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
97 101
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen
Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Onderwijswetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de bacheloropleiding Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk en de masteropleiding Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen, die zij in het najaar 2009 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
1| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: - Op maandag 12 en dinsdag 13 oktober 2009, de master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen aan de Universiteit Antwerpen - Op maandag 19 en dinsdag 20 oktober 2009, de bachelor in de Onderwijskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk De volgorde van de bezoeken is uitsluitend bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De visitatiecommissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel uiterst zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen. De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen 11 Deel 1
2| De visitatiecommissie 2.1. Samenstelling De samenstelling van de visitatiecommissie Onderwijswetenschappen werd op 30 juni 2009 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 14 september 2009. De visitatiecommissie had bij haar instelling de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. em. Wynand Wijnen, emeritus Hoogleraar Ontwikkeling en Onderzoek van Hoger Onderwijs, Universiteit Maastricht Vakdeskundige leden: - Prof. dr. Roger Standaert, Hoogleraar en directeur van Entiteit Curriculum, Universiteit Gent - Prof. dr. Monique Boekaerts, Hoogleraar Onderwijspsychologie, Universiteit Leiden Student-lid: - Mevr. Evy Van Parijs, studente opleiding Pedagogische wetenschappen, Afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde, major onderwijskunde, Universiteit Gent Dr. Steven Van Luchene, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: - op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak om iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; - het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering;
12
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen Deel 1
- het beoordelen of de kwaliteit van de opleidingen voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie;
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de opleidingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterktezwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast worden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De visitatiecommissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 21 september 2009. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de visitatiecommissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de visitatiecommissie tijdens haar bezoek aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen 1 | Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, september 2008 (www.vlir.be)
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen 13 Deel 1
die betrokken zijn bij de aangeboden programma’s. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de visitatiecommissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de visitatiecommissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de visitatiecommissie worden gelegd, zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de visitatiecommissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorziet – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, laboratoria en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de visitatiecommissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de visitatiecommissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van de bezoeken werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de opleidingsverantwoordelijken meegedeeld. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de visitatiecommissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
14
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen Deel 1
3| Korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het academisch voortgezet onderwijs in dit domein. De visitatiecommissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de openhartige gesprekken die zij heeft kunnen voeren met alle geledingen, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens het bezoek heeft de commissie getracht, om op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de opleidingen. Voor de visitatie Onderwijswetenschappen is het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol (Brussel, september 2008) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de door haar bezochte opleidingen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken opleidingen, faculteiten en universiteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De visitatiecommissie dankt de bestuurders, alle medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en door de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen tot het welslagen van deze visitatie.
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen 15 Deel 1
4| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De visitatiecommissie benadrukt dat de tabel niet los van het opleidingsrapport kan geïnterpreteerd worden. In het tweede deel van het rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen van de commissie worden in de deelrapporten achteraan samengevat. De deelrapporten werden geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
16
De onderwijsvisitatie Onderwijswetenschappen Deel 1
II
Referentiekader van de visitatiecommissie Onderwijswetenschappen Najaar 2009
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleiding dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft in de eerste plaats waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor een academische bacheloropleiding Onderwijskunde en een academische masteropleiding Onderwijswetenschappen (1. Doelstellingen en eindtermen). Daarnaast dient er volgens de commissie ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzende personeel, de interne kwaliteitszorg en de resultaten. Daartoe formuleert de commissie enkele onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen (2. Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen geraadpleegd. Onder meer heeft zij kennis genomen van de onderwijsvisitatie Onderwijskunde in Nederland (VSNU, 1998), van het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen en Sociale & Culturele Agogiek in Vlaanderen (VLIR, 2006), en het referentiekader van de onderwijsvisitatie ‘Master in het Sociaal Werk’ (VLIR/VLHORA, 2008). Bovendien werd kennis genomen van de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in het zelfevaluatierapport voor
Het referentiekader 17 Deel 1
hun eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO). Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie wordt de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleidingen te bediscussiëren.
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin Descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding baseert de commissie zich op vijf Dublin-Descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden: Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
18
Het referentiekader Deel 1
D. Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, evenals de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden om zich verder zelfstandig te ontplooien en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
1.2 Domeinspecifieke eisen Onderwijskunde ontwikkelt kennis en vaardigheden voor onderwijsinstellingen en beroeps- en bedrijfsopleidingen op drie niveaus: micro, meso en macro. Op microniveau gaat het om het ontwikkelen, implementeren en evalueren van onderwijsen leerprocessen, van programma’s en van onderwijs-leeromgevingen. Op mesoniveau gaat het om de organisatie en inrichting van scholen, opleidingsinstituten en relatienetwerken. Op macroniveau worden het onderwijs- en opleidingsbeleid en de relatie tussen onderwijs en maatschappij (loopbaan, arbeidsmarkt) bestudeerd. Het vakgebied onderwijskunde past daartoe de wetenschappelijke inzichten toe (methoden, theorie, empirie) uit onder andere de disciplines pedagogiek, psychologie en sociologie. Het onderzoek stoelt onder meer op de (toegepaste) methodeleer en statistiek en op de binnen de onderwijskunde ontwikkelde methoden van onderzoeksdesign en onderzoekspraktijk. De visitatiecommissie expliceert de volgende minimale domeinspecifieke eisen voor een academische bacheloropleiding Onderwijskunde en een academische masteropleiding Opleidings- en Onderwijswetenschappen. De beschreven competenties en specificaties worden door de visitatiecommissie gezien als operationalisaties van bovenstaande Dublin-Descriptoren. 1.2.1. Bachelor Onderwijskunde De bachelor Onderwijskunde mag zichzelf zien als een academicus die zinvolle bijdragen kan leveren aan de bestudering van onderwijs- en opleidingssituaties en die in staat is mee te werken aan het ontwikkelen, implementeren en evalueren van verbeteringsmogelijkheden. Van de afgestudeerde bachelors kan meer specifiek worden verwacht dat zij: - kennis en inzicht hebben in de relevante aspecten van onder meer de disciplines pedagogiek, psychologie en sociologie; - op de hoogte zijn van de maatschappelijke ontwikkelingen en structuren met betrekking tot de onderwijs- en opleidingssituaties; Het referentiekader 19 Deel 1
- op de hoogte zijn van actuele vernieuwings- en veranderingsvoorstellen op het gebied van (o.a. structuren van) onderwijs en opleiding; - de sterke en zwakke punten in concrete onderwijs- en opleidingssituaties kunnen benoemen en onderkennen; - in staat zijn bestaande problemen en wenselijke ontwikkelingen in de wetenschap te benoemen en te bepleiten; - de ‘tools’ beheersen die nodig zijn om als academicus voor onderwijs en opleiding te kunnen functioneren; - voorgestelde vernieuwings- en verbeteringsvoorstellen voor onderwijs en opleiding zorgvuldig kunnen analyseren en evalueren; - een gewaardeerd lid kunnen zijn van een team dat onderwijskundige inbreng vraagt; - het belang van de professionele onderwijskundige kunnen beschrijven en verdedigen; - op de hoogte zijn van beroepsgebonden ontwikkelingen; - een academische positie als onderwijskundige goed kunnen vervullen. 1.2.2. Master Opleidings- en Onderwijswetenschappen De master Opleidings- en Onderwijswetenschappen mag zichzelf zien als een academicus die kan participeren in de bestudering van onderwijs- en opleidingssituaties en die in staat is plannen voor te stellen voor het ontwikkelen, implementeren en evalueren van verbeteringsmogelijkheden. Van de afgestudeerde masters kan meer specifiek worden verwacht dat zij: - de relevante mogelijkheden en beperkingen van onder meer de disciplines pedagogiek, psychologie en sociologie kunnen benoemen en beschrijven; - een standpunt kunnen formuleren en verdedigen over maatschappelijke opvattingen over onderwijs- en opleidingssituaties; - hun mening kunnen verdedigen over actuele vernieuwings- en veranderingsvoorstellen op het gebied van onderwijs en opleiding; - suggesties kunnen formuleren en documenteren voor sterke en zwakke punten in concrete onderwijs- en opleidingssituaties; - in staat zijn projectvoorstellen te formuleren om bestaande problemen en wenselijke ontwikkelingen in de wetenschap aan te pakken; - aandacht besteden aan het aanscherpen en verbeteren van de vaardigheden die nodig zijn om als academicus voor onderwijs en opleiding te kunnen functioneren; - voorgestelde vernieuwings- en verbeteringsvoorstellen voor onderwijs en opleiding kunnen verbeteren en van alternatieven kunnen voorzien; - mede inspiratie kunnen geven aan een team dat onderwijskundige inbreng vraagt; - het belang van de professionele onderwijskundige kunnen verdiepen en verbreden;
20
Het referentiekader Deel 1
- bijdragen aan het tot stand brengen van beroepgebonden ontwikkelingen; - een begin kunnen maken met een verdere academische ontwikkeling.
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie stelt, naast de domeinspecifieke eisen, verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn:
2.1. Doelstellingen en eindkwalificaties - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten - In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. - Elk opleidingsonderdeel – ook stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: - voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt - op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs - zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Het referentiekader 21 Deel 1
Wetenschaps- en vakgebied - Het opleidingsprogramma is gebaseerd op meest recente theorievorming en meest recente empirische resultaten in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt - De opleiding heeft contacten op met het werkveld, zoals blijkt uit o.a. deelnamen van professionals in het onderwijsaanbod, voordrachten, leermiddelen en stages. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke visie omtrent leren en onderwijzen - Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft dit vertaald in het onderwijsprogramma. - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding zoals blijkt uit internationale contacten en samenwerkingsverbanden van stafleden, gastdocenten uit het buitenland, samenwerkingsnetwerken, buitenlandse stages, enz.. - De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden zoals blijkt uit contacten en samenwerkingsverbanden van stafleden, deelname aan discussies over maatschappelijke evoluties en studieactiviteiten van studenten. Studeerbaarheid - De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. - Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement/Studietijd - De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. - De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan en neemt maatregelen om studievertraging tegen te gaan.
22
Het referentiekader Deel 1
Instroom/Toelatingsvoorwaarden - De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist en zorgt voor eventuele inhaalmogelijkheden. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht en remediëring wordt uitgewerkt. - De opleiding kan voorbeelden geven van studiebevorderende maatregelen die werden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig bleek. Het onderwijsleerproces - Het opleidingsprogramma geeft blijk van een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen, die duidelijk wordt gecommuniceerd aan de studenten. - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. - Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). - De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend blijkens de evaluatie door de studenten. Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
Het referentiekader 23 Deel 1
Kwaliteitseisen m.b.t. de masterproef - De masterproef is een individuele2 proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. - Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. - De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. Internationalisering - De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. - De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. - Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. - De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden voldoende rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf - De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: ! de wetenschappelijke deskundigheid ! de onderwijsdeskundigheid ! de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld - Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. - De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek zoals blijkt uit onderzoeksprojecten en publicaties. 2 | Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn.
24
Het referentiekader Deel 1
Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. - Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. - De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
2.4. Voorzieningen / onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen/faciliteiten - De staf beschikt over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. - De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces zoals blijkt uit evaluaties door de studenten. Studie-informatie en -begeleiding - Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. - Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf op een duidelijke wijze bekend gemaakt. - De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
2.5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie/borging- als controle/verbeteringsgericht. - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. Het referentiekader 25 Deel 1
- De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefdoelen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. - De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
2.6. Resultaten De opleiding kan aantonen dat zij haar doelstellingen realiseert en dat zij oog heeft voor haar onderwijsrendement. De volgende elementen zijn in deze context relevant: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor/ masterproef en/of de stage, de tewerkstelling, de waardering van de afgestudeerden over de opleiding, en indien relevant de waardering van het werkveld over de afgestudeerden) - de streefdoelen of streefcijfers inzake onderwijsredement (onder meer de analyse van instroom-doorstroom-uitstroom.
26
Het referentiekader Deel 1
III
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de visitatiecommissie Onderwijswetenschappen over de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven voor de gevisiteerde opleidingen. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale decretale eisen die aan academische bachelor- en masteropleidingen mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport. De commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores heeft de visitatiecommissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Deze tabellen zijn aldus onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in de deelrapporten wordt gegeven en elke interpretatie, louter op basis van een vergelijking van scores in de tabellen doet onrecht aan de diverse opleidingen en gaat voorbij aan de opdracht van deze visitatie.
Tabellen 27 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen NVT Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
28
Tabellen Deel 1
Master onderwijs- en informatiewetenschappen (UA) Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
G
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
3
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
V
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
E
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
3 | Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
Tabellen 29 Deel 1
Bachelor onderwijswetenschappen (KULAK) Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
4
Facet 2.4. Studieomvang Facet 2.5. Studietijd
OK V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
NVT
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
V
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
4 | Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
30
Tabellen Deel 1
Deel 2 Opleidingsrapporten
I
De opleiding master in de Opleidingsen Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen
Inleiding De masteropleiding in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen (OOW) wordt ingericht door het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen (IOIW) van de Universiteit Antwerpen (UA) en telt 60 studiepunten. De opzet van de opleiding gaat terug tot het academiejaar 2002-2003, toen de toenmalige academische overheid van de UA een Stuurgroep belastte met het uittekenen van een concept voor een nieuw opleidingstraject (bachelor en master) in het onderwijskundig domein. In het licht van de behoefte aan ondersteuning door professionele experts van de notie levenslang en –breed leren, werd het begrip ‘opleiding’ in de naam opgenomen, waarmee aangegeven werd dat de opleidingsfocus zich niet enkel zou richten op het formele onderwijsdomein, maar zich tevens richt tot belangstellenden uit de ruime opleidingscontext. De initiële opzet was om een bachelor- en masteropleiding aan te bieden binnen een op te richten nieuwe Faculteit ‘Onderwijs- en Informatiewetenschappen’, waarin ook de lerarenopleiding, de GAS/GGS Informatie- en Bibliotheekwetenschap, de Master-na-Master Onderwijsmanangement en de onderzoekscentra CNO (Centrum Nascholing Onderwijs), ECHO (Expertisecentrum Hoger Onderwijs) en CBO (Centrum Begaafdheidsonderzoek) hun plaats zouden vinden. Verschillende overwegingen zorgden er evenwel voor dat deze structuren niet meteen konden worden opgezet, dus werd geopteerd voor een alternatieve strategie: aanvankelijk zou alleen de ‘loshangende’ master (aangestuurd door een onderwijscommissie) door het IOIW georganiseerd worden. In een latere fase zou de bachelorpiste dan hernomen kunnen worden. In februari 2006 startten de schakel- en voorbereidingsprogramma’s voor de masteropleiding OOW. De eerste masterstudenten werden op het einde van academiejaar Opleidingsrapport 35 Deel 2
2007-2008 geproclameerd. Op het moment van het bezoek van de commissie (oktober 2009) waren er dus twee cohortes studenten afgestudeerd. De masteropleiding OOW telde tijdens het academiejaar 2007–2008 55 studenten. Het daaropvolgende academiejaar schreven zich 62 studenten in. Het academiejaar 2009-2010 startte met 70 ingeschreven studenten. Ongeveer driekwart van de studenten, meestal werkstudenten, volgt het programma deeltijds. De formatieruimte die specifiek is voorzien voor de onderwijsondersteuning van de opleiding bedroeg ten tijde van het bezoek 4,7 VTE ZAP, 1,5 VTE doctorassistentschap; 2,5 VTE mandaatassistentschap en 0,7 VTE praktijkassistentschap.
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Beknopte beschrijving van de doelstellingen Het zelfevaluatierapport stelt dat de algemene doelstellingen en kerncompetenties van de master OOW passen binnen de UA-visie op onderwijsinnovatie en beantwoorden aan de basisoptie van de UA om competentiegericht en studentgecentreerd onderwijs aan te bieden. De algemene doelstellingen van de opleiding worden in het zelfevaluatierapport als volgt omschreven: “De master Opleidings- en Onderwijswetenschappen leidt studenten op die na hun afstuderen kunnen functioneren op academisch niveau en in staat zijn zelfstandig een beroep uit te oefenen waarin ze de in de opleiding verworven kennis en vaardigheden kunnen toepassen. Het doel is de studenten een academisch denk- en werkniveau bij te brengen, zodat ze brede opleidingsen onderwijsvraagstukken kunnen analyseren met behulp van theoretische inzichten. Daarnaast moeten ze onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren en met anderen kunnen samenwerken om oplossingen te zoeken voor goed gedefinieerde maatschappelijke problemen. De afgestudeerden beschikken over een grondige kennis van en inzicht in de structuren, de processen, de problemen en het beleid met betrekking tot opleidings- en onderwijssettings. Ze beschikken over een diepgaande kennis van theorie en methodologie en zijn in staat deze kennis beroepshalve toe te passen in bedrijven, wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs.”
Deze algemene omschrijving van de masterdoelstellingen wordt gespecificeerd in de volgende mastercompetenties (MACOM’s): - MACOM 1: De master OOW is op de hoogte van recente inzichten in het brede veld van het organiseren van leren in opleidings- en in onderwijssettings, zowel op micro-, meso- als macroniveau. - MACOM 2: De master OOW is in staat om zelfstandig vak- en wetenschappelijke literatuur te lezen, te interpreteren en er kritisch over te reflecteren.
36
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
- MACOM 3: De master OOW beschikt over probleemoplossende vaardigheden die hem/haar in staat stellen om een probleem in een opleidings- en onderwijssetting te analyseren, en wetenschappelijk verantwoorde oplossingen te suggereren. - MACOM 4: De master OOW kan zijn/haar kennis en inzichten gebruiken om een originele bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe kennis en inzichten. - MACOM 5: De master OOW bezit de onderzoeksvaardigheden die hem/haar in staat stellen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten in het veld van de onderwijs- en opleidingswetenschappen. - MACOM 6: De master OOW is in staat om duidelijk en ondubbelzinnig schriftelijk en mondeling te communiceren naar diverse doelgroepen en via diverse kanalen. - MACOM 7: De master OOW bezit de leervaardigheden die haar/hem in staat stellen behoeften in de eigen professionele ontwikkeling te detecteren en zijn/haar professionele ontwikkeling zelfgestuurd vorm te geven. - MACOM 8: De master OOW beschikt over de sociale vaardigheden om in een opleidings- of onderwijssetting in een team te functioneren en heeft de managementsvaardigheden om dit team aan te sturen. - MACOM 9: De master OOW is in staat om een ethisch en verantwoord oordeel te formuleren op grond van de informatie waarover hij/zij op dat ogenblik beschikt.
Oordelen visitatiecommissie Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie is van mening dat de in het zelfevaluatierapport geformuleerde algemene doelstellingen en de daarvan afgeleide mastercompetenties voldoen aan de eisen van het Structuurdecreet art. 58 § 2, waar in de tekst van het zelfevaluatierapport expliciet wordt naar verwezen. De negen competenties passen duidelijk in het kader van de Dublin-Descriptoren. Zo is er een aantoonbare gerichtheid op het beheersen van algemene en algemeen-wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau in de ‘macoms’ 2, 3, 4 en 5. Het bijbrengen van een gevorderd inzicht in (nieuwste) wetenschappelijk-disciplinaire kennis en van de vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren wordt verwoord in de ‘macoms’ 1, 3, 4 en 5. De nadruk op het beheersen van de beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar ten slotte is terug te vinden in ‘macoms’ 6, 7, 8 en 9. Uit de in het zelfevaluatierapport geformuleerde doelstellingen blijken niveau en oriëntatie van de opleiding aldus ondubbelzinnig afgestemd op wat van een masteropleiding mag verwacht worden. De commissie waardeert daarbij in het bijzonder de expliciete aandacht voor competentiegericht leren in de formulering van de doelstellingen. Tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken kon de commissie vaststellen dat wat een schriftelijke neerslag in het zelfevaluatierapport vond ook De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 37 Deel 2
daadwerkelijk gedragen wordt door de opleiding. De ontwerpers van het programma mikken bewust erg hoog met deze opleiding, wat met name duidelijk wordt in een sterke academische oriëntatie. De ambities op het vlak van bijvoorbeeld methodologische vorming en wetenschappelijke reflectie zijn hoog. Daarnaast stelde de commissie ook vast dat de praktijkoriëntatie ondubbelzinnig aanwezig is en programmatorisch ook sterk is uitgewerkt (zie facetten 2.1 en 2.2). De commissie kon in de gesprekken met de docenten, de studenten en de afgestudeerden ten slotte ook vaststellen dat de doelstellingen algemeen gekend en goed geïnterioriseerd zijn. De ‘macoms’ staan gepubliceerd op de website van de opleiding en in de informatiebrochures, worden besproken en geanalyseerd op de stafdagen (zie 3.1) en op de informatiedagen en vormen tevens een actief gebruikt kader binnen het opleidingsonderdeel ‘zelfevaluatieproject’ (zie facet 2.1). De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie meent dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding tegemoetkomen aan de domeinspecifieke minimumeisen die de commissie in haar referentiekader formuleerde. Dit kader werd tijdens het bezoek met de opleidingsverantwoordelijken besproken. De opzet van de opleiding houdt, zoals hierboven aangegeven, terdege rekening met een bestaande vraag uit het veld naar een verdiepingstraject voor professionals in het onderwijs. De programmaopbouw en met name de studiewijzer waarin de doelstellingen van de verschillende opleidingsonderdelen staan uitgeschreven, overtuigden de commissie ervan dat daarbij voldoende rekening werd gehouden met de eisen gesteld door vakgenoten, door de wetenschappelijke discipline en met recente internationale ontwikkelingen. Een expliciete vergelijking met internationale programma’s werd sedert de opstart van het programma evenwel niet meer uitgevoerd. In het kader van de internationalisering van het hoger onderwijslandschap zou de opleiding bij toekomstige discussies over het profiel en het programma kunnen overwegen om opnieuw een dergelijke exercitie te ondernemen. De opzet van het huidige doelstellingenkader toont volgens de commissie een eigen specificiteit en profiel waarin met name het samengaan van de aandacht voor leren in onderwijs- én in ruimere opleidingscontexten (werkplekleren, vormingsinstituten, …) een sterkte mag genoemd worden. In de gesprekken met studenten en alumni kwam duidelijk naar voren dat dit profiel met zijn twee ‘poten’ (een ‘onderwijspoot’ en een ‘opleidingspoot’) wordt erkend en ook wervend werkt. Eigen aan het bredere opleidingsaspect is dat dit, zeker in het kader van levenslang leren, een uitdijend en dus veelomvattend gebied omsluit. De commissie heeft niet eenduidig kunnen vaststellen waar de opleiding hierin precies de grenzen trekt, waardoor de invulling van
38
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
dat aspect nog diffuus blijft. Een expliciete reflectie op dit brede gebied en met name op de eigen bakens die de opleiding erbinnen wil uitzetten zal de opleiding volgens de commissie toelaten dit opleidingsaspect nog sterker aan te zetten, het evenwicht tussen beide aspecten te verbeteren, en het profiel aldus aan te scherpen. De commissie sprak reeds haar waardering uit over de hoge ambities op het vlak van wetenschappelijke reflectie en methodologische vorming. Ook dit is, getuige de gesprekken met de studenten en afgestudeerden, een onderscheidende en sterk gewaardeerde trek in het opleidingsprofiel. De opleiding kiest resoluut voor wetenschappelijke verdieping van aanwezig veronderstelde (inhoudelijke) referentiekaders. De commissie acht dit een sterk punt, maar wijst ook op de keerzijde die erin bestaat dat het realiseren van de hoge ambities sterk afhankelijk is van de kwaliteit van de instroom. Die is, zo kon de commissie vaststellen, voor wat de eerste drie cohortes betreft, hoog. Naarmate het programma verder groeit en er een heterogenere instroom kan verwacht worden, zal de opleiding de relatie tussen het niveau van de instroom en de eigen ambities goed moeten blijven analyseren en opvolgen. Het lijkt de commissie in dit kader alvast een goed plan om het veronderstelde beginniveau qua inhoudelijke referentiekaders, duidelijk te expliciteren (zie ook facet 2.9). De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 2:
Programma
Beknopte beschrijving van het programma Het masterprogramma OOW telt 60 studiepunten en is opgebouwd in drie luiken: 1.
Een gemeenschappelijke basis: deze opleidingsonderdelen zijn verplicht voor iedereen en bevatten samen 42 studiepunten: - ‘Kwaliteitszorg en effectiviteit bij opleidingen’ – 6 studiepunten - ‘Gevorderde analysetechnieken’ – 6 studiepunten - ‘Zelfevaluatieproject: e-portfolio’ – 3 studiepunten - ‘Interdisciplinair project’ – 9 studiepunten - ‘Masterproef’ (met inbegrip van methodologische seminaries) – 18 studiepunten
2.
Het luik uitdiepingsopleidingsonderdelen: uit dit blok kiezen studenten vrij twee opleidingsonderdelen van elk zes studiepunten (totaal 12 studiepunten). De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 39 Deel 2
De keuze is afhankelijk van de klemtoon die de student wenst te leggen tijdens de opleiding: Klemtoon Leren en instructie
Klemtoon Organisatie en beleid
Klemtoon Onderwijs
‘Instructioneel design’
‘Management en strategische sturing van een professionele organisatie’
Klemtoon Organisaties
‘Leren op de werkplek’
‘HRM en arbeidsrecht’
3.
Het luik keuzeopleidingsonderdelen: dit luik bestaat uit zeven opleidingsonderdelen van elk drie studiepunten waaruit de student twee opleidingsonderdelen (totaal zes studiepunten) vrij kan kiezen: - ‘Financieel management en –beleid’(vanaf 2009/2010 vervangen door ‘collectief leren in organisaties’) - ‘Instrumenten voor kwaliteitszorg en effectiviteit’ - ‘Management van het onderwijsproces’ - ‘Onderwijsvernieuwing’ - ‘Onderwijs en recht’ - ‘Studium Generale’ - ‘Volwasseneneducatie’
Oordelen visitatiecommissie Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De relatie tussen de doelstellingen (en in het bijzonder de ‘macoms’) en het programma wordt in het zelfevaluatierapport omstandig toegelicht. In een overzichtelijke competentiematrix wordt voor elke ‘macom’ aangegeven welk opleidingsonderdeel meehelpt aan het realiseren ervan. In de studiewijzer zijn deze eindkwalificaties verder vertaald in leerdoelen per opleidingsonderdeel. Voor sommige competenties (de commissie analyseerde en besprak tijdens het bezoek uitvoerig ‘macom’ 1 en ‘macom’ 4) is het wat moeilijker om na te gaan hoe deze precies programmatorisch vormgegeven en vooral getoetst worden (zie facet 2.7), dus een verder expliciet uitlijnen van doelstellingen, programma én toetsing kan de opleiding zeker verder ten goede komen. Navraag bij studenten en afgestudeerden, toetsing bij docenten en met name het bestuderen van de studiewijzer overtuigden de commissie er evenwel van dat er over het algemeen genomen sprake is van een goede vertaalslag van doelstellingen naar programmaonderdelen en het programma aldus een goede concretisering genoemd kan worden van de eindkwalificaties, zowel qua niveau, oriëntatie als qua domeinspecifieke eisen.
40
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
De beoogde ambities op het vlak van methodologie en wetenschappelijke reflectie worden vertaald in een sterk vormgegeven en inhoudelijk erg degelijk opleidingsonderdeel analysetechnieken dat verder bouwt op een basispakket dat wordt aangeboden in het schakel- en voorbereidingsprogramma (zie facet 2.9). Ook de masterproefseminaries helpen mee aan het realiseren van deze ambities. Inhoudelijke uitdieping wordt gegeven in het opleidingsonderdeel ‘kwaliteitszorg en effectiviteit bij opleidingen’ en uiteraard in de ‘uitdiepingsopleidingsonderdelen’. In dit pakket wordt duidelijk het profiel met de twee ‘poten’ gereflecteerd al doet de eerder vermelde nood aan het verder aanscherpen van het opleidingsaspect (zie facet 1.2) zich uiteraard ook in het programma gevoelen. De commissie heeft sterke waardering voor de manier waarop het competentiegericht denken zich concreet in de opleiding heeft vertaald. Opleidingsonderdelen zoals het zelfevaluatieproject (waarin studenten expliciet de ‘macoms’ van de opleiding tegen hun eigen evolutie moeten afzetten en evalueren), of het centraal in het curriculum staande interdisciplinair project (waarin er in groep aan een door externe opdrachtgevers aangereikt project wordt gewerkt) zijn daar volgens de commissie mooie voorbeelden van. Even consequent zijn ook de andere opleidingsonderdelen vanuit een breed gedragen visie op activerend onderwijs en sterk inspelend op recente tendensen in onderwijsvernieuwing vormgegeven (zie facet 2.6). Het programma biedt de studenten aldus een goede kans op het realiseren van de vooropgestelde competenties. De commissie stelt wel vast dat sommige studenten (1/3 volgt het programma voltijds) het programma op korte tijd moeten realiseren (zie facet 2.5). Het verder sleutelen aan de samenhang (zie facet 2.3), het verstrakken van de begeleiding (zie facetten 2.5, 2.8 en 4.2) en het bewaken van de instroom (zie facet 2.9) kan dit mogelijke obstakel voor een deel van de studenten volgens de commissie helpen wegwerken. De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Gegeven de positieve vaststellingen met betrekking tot de doelstellingen onder Onderwerp 1 en de over het algemeen goede vertaalslag van de doelstellingen naar het programma (zie facet 2.1) is de commissie ook positief over de concrete inhoud van het programma. In de lijn van wat hierboven werd aangegeven beoordeelt de commissie met name de aandacht in het programma voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden als excellent. De opleiding slaagt er in, zo blijkt uit de gesprekken met de studenten en afgestudeerden, om deze soms moeilijke materie op
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 41 Deel 2
een enthousiasmerende manier aan de studenten over te brengen. De masterproeven reflecteren deze sterkte duidelijk (zie facet 2.8). Aan de kennisontwikkeling wordt, zoals eveneens eerder aangehaald, een goede verdiepingsslag gegeven, wat door studenten en afgestudeerden wordt gewaardeerd. Ook hier moet echter het enigszins onderbelicht blijven van het opleidingsaspect worden herhaald. De commissie stelde wel vast dat deze analyse door de docenten en de opleidingsverantwoordelijken wordt gedeeld en dat dit ook in het zelfevaluatierapport als een eigen aandachtspunt naar voren wordt geschoven. De commissie vernam verder dat er sedert het huidige academiejaar 2009-2010 een keuzevak ‘collectief leren in organisaties’ is ingevoerd, waarvoor een bijkomend docent werd aangesteld. Zoals onder facet 1.2 aangegeven (en daar ook ‘verrekend’) kan een verdere expliciete reflectie op dit brede gebied en met name op de eigen bakens die de opleiding erbinnen wil uitzetten de opleiding helpen dit aspect nog sterker aan te zetten. De aandacht voor recente (internationale) ontwikkelingen in het wetenschapgebied verifieerde de commissie aan de hand van het bestuderen van de studiewijzers en het lesmateriaal. Het cursusmateriaal blijkt goed ingebed in internationale literatuur en bevat tal van verwijzingen naar de ruimere, internationale context. De commissie vernam ook dat er op regelmatige basis, zoals bijvoorbeeld in de opleidingsonderdelen ‘leren op de werkplek’ of ‘instructioneel design’, gastcolleges verzorgd worden door docenten van buitenlandse universiteiten (uit Maastricht, Helsinki, Regensburg, Utrecht, Spanje en Japan) Alle docenten blijken daarenboven actieve onderzoekers en sporen van recent én eigen onderzoek zijn duidelijk in de cursussen terug te vinden (zie ook facet 3.2). De aansluiting van het programma op het werkveld ten slotte wordt gezocht in de expliciet competentiegerichte aanpak. Naast het ontwikkelen van een kritischreflectieve geest en het meegeven van inhoudelijk relevante kennispakketten worden competenties als bijvoorbeeld projectmanagement, efficiënt vergaderen, strategisch communiceren en rapporteren in de meer praktijkgerichte opleidingsonderdelen aantoonbaar geoefend. In het kader van het interdisciplinair project komen studenten concreet in aanraking met de praktijk in de vorm van het uitwerken van een project aangereikt door externe opdrachtgevers. De commissie raadt de opleiding wel aan om in de toekomst strenger toe te zien op de aansluiting van de inhoud van de projecten op de inhoud van de opleiding. In enkele gevallen was die aansluiting niet meteen inzichtelijk. De docenten zelf hebben een netwerk van professionele contacten waar de opleiding van profiteert en ook de ruime aanwezigheid van werkstudenten in het programma zorgt ervoor dat de praktijk nooit ver weg is. De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als goed.
42
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
Facet 2.3. Samenhang programma Over de inhoudelijke samenhang van het programma is de commissie tevreden. Opleidingsonderdelen sluiten inhoudelijk goed op elkaar aan; theorie, praktijk en wetenschappelijke uitdieping versterken elkaar onderling. De relatie tussen verplichte opleidingsonderdelen en keuzeopleidingsonderdelen is adequaat. Studenten en alumni prezen de coherentie en meldden geen storende overlap. De commissie stelde vast dat de samenhang ook expliciet wordt bewaakt; het blijkt een terugkerend agendapunt van de onderwijscommissie (waarbij de studiewijzers gezamenlijk worden besproken) en er wordt voor de verschillende opleidingsonderdelen gewerkt met docententeams. De docenten organiseren jaarlijks ook een stafdag waar de visie op en de inhoud van het programma wordt besproken. De commissie stelde vast dat de vele contacten (formeel en informeel) tussen de docenten hebben geleid tot de totstandkoming van een hecht team wat de samenhang uiteraard ten goede komt (zie ook facet 3.1). Onder facet 2.1 werd evenwel reeds gealludeerd op een potentieel probleem voor een deel van de studenten. Voltijdse studenten hebben een vrij zwaar pakket te verwerken en met name voor die groep lijken de opleidingsonderdelen uit het tweede semester elkaar in de weg te zitten. Het zelfevaluatieproject combineren met het interdisciplinair project én het realiseren van de masterproef binnen één semester blijkt suboptimaal. Sporen van dit programmatorische knelpunt zijn te vinden in sommige projectenverslagen en masterproeven die kwalitatief beter hadden kunnen zijn (zie facet 2.8). Het probleem stelt zich ook, zij het in mindere mate voor de deeltijdse studenten die de masterproef over twee jaren kunnen spreiden. In het licht van het verder groeien van het programma en de te verwachten grotere instroom van pas afgestudeerde professionele bachelors raadt de commissie de opleiding aan om de programmaopzet opnieuw te bekijken en na te gaan of bijvoorbeeld het inhoudelijk meer ineenschuiven van project en masterproef een optie kan zijn. Ook het strakker regisseren van beide opleidingsonderdelen (zie facetten 2.5, 2.8 en 4.2) zal in dezen zeker een verbetering teweegbrengen. De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als voldoende. Facet 2.4. Studieomvang Het masterprogramma telt 60 studiepunten en voldoet daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Of de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar wordt door de opleiding zelf nagegaan in jaarlijkse focusgroepgesprekken. De resultaten hiervan zijn tot op heden positief. Ook tijdens de gesprekken vernam de commissie geen uitdrukkelijke klachten over sterk afwijkende studielast. Het zelfevaluatieDe opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 43 Deel 2
rapport vermeldt dat er voor het academiejaar 2009-2010 en 2010-2011 een uitgebreide studietijdmeting zal worden uitgevoerd over de master OOW. De studeerbaarheid van het programma lijkt over het algemeen dus adequaat en wordt ook goed opgevolgd, al meent de commissie dat de druk op het programma zal toenemen bij het verder aangroeien en heterogener worden van de instroom. Enkele tekenen van die druk zijn al waarneembaar bij de huidige cohortes: niet alle masterproeven zijn kwalitatief even hoogstaand en onder facet 2.3 werd al gewezen op de hoge druk in het tweede semester. Een deel van die druk is volgens de commissie te wijten aan de in facet 2.3 aangehaalde programmatorische factor, een ander deel wellicht aan de manier waarop het interdisciplinair project en de masterproef worden begeleid. Studenten worden, vanuit een verdedigbare filosofie van ‘trial and error’, soms te vrij gelaten waardoor er veel tijd wordt verloren met het exploreren van onvruchtbare pistes. Een sneller ingrijpen van de begeleidende staf, en dus het realiseren van een betere mix van ‘procesbegeleiding’ én ‘procesbewaking’, is wenselijk. De commissie raadt de opleiding aan om hierbij ook duidelijke tussendoelen te formuleren die als ankerpunten kunnen fungeren waaraan een strakkere regie kan worden opgehangen. Samen met het expliciet formuleren en kenbaar maken van de noodzakelijke begintermen (zie facetten 1.2 en 2.9) zal een dergelijke ingreep volgens de commissie zorgen voor een meer gestroomlijnde studie-ervaring waardoor de hoge ambities (zonder deze zelf te moeten bijschroeven) ook in de toekomst voor alle studenten realiseerbaar blijven binnen de voorziene tijd. De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie drukte onder facet 2.1 reeds haar waardering uit voor de manier waarop het competentiegericht denken zich concreet in de vormgeving van het programma heeft vertaald. Uit het bestuderen van de studiewijzers en het studiemateriaal blijkt duidelijk dat alle opleidingsonderdelen vanuit een breed gedragen visie op activerend onderwijs en sterk inspelend op recente tendensen in onderwijsvernieuwing werden vormgegeven. De competentiegerichte formulering van de doelstellingen werkt met andere woorden aantoonbaar door in een gemeenschappelijk gedragen en bewust ontworpen didactische aanpak (competentiegerichtheid en begeleide zelfstudie) die vertaald wordt in de werkvormen. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de docenten werd duidelijk dat er de facto samen aan het programma wordt gewerkt en er tussen de docenten onderling afspraken worden gemaakt om het programma didactisch zo aantrekkelijk mogelijk vorm te geven (zie facet 3.1). Het programma biedt bijgevolg een goede mix van hoorcolleges, zelfstudie, studie van casussen (individueel en in groep), projectonderwijs, portfolio, oefeningen-
44
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
sessies en werk- en responsiecolleges. De cursussen zijn ook inhoudelijk erg goed afgestemd op de beoogde realisatie van een verdiepingsslag in de referentiekaders van de instromende studenten. Studenten en alumni getuigden van hun grote tevredenheid over de vormgeving en noemden de activerende werkvormen en de continue terugkoppeling van wetenschappelijke leerinhouden naar de praktijk en vice versa als de sterkste punten van het programma. Ook de kwaliteit van de onderwijsmiddelen (cursussen, powerpoints, readers) is hoog en met name het methodologisch onderwijs verdient hierbij speciale vermelding. Ruimte voor verbetering is er wel nog op het vlak van het verder exploreren van de mogelijkheden van Blackboard (het zelfevaluatierapport schuift dit zelf als een aandachtspunt naar voren) en op het vlak van de eerder vermelde programmatorische planning (en begeleiding) van de trias masterproef/zelfevaluatieproject/interdisciplinair project (zie facetten 2.3 en 2.5). De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De organisatie van toetsen en examens wordt algemeen geregeld door het Onderwijs- en Examenreglement van de UA (OER). De examenperiodes worden vastgelegd voor de aanvang van het academiejaar. Examens worden georganiseerd op het einde van het eerste en tweede semester en tijdens de maand september (tweede zittijd). Het IOIW is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de examenroosters en de commissie vernam tot haar tevredenheid dat studentenvertegenwoordigers actief betrokken worden bij het samenstellen van de examenroosters. Blijkens de studiewijzers kunnen examens bestaan uit klassieke schriftelijke of mondelinge ondervraging over de leerstof waarbij essayvragen, korte antwoordvragen, meerkeuzevragen of oefeningen worden gebruikt. De commissie stelde ook vast dat er voor sommige opleidingsonderdelen wordt geëvalueerd op andere gronden, zoals papers of presentaties of aan de hand van peer assessment (bijvoorbeeld bij het interdisciplinair project). Studenten getuigden dat de examenvormen van tevoren zijn vastgelegd en terug te vinden zijn in de vakbeschrijvingen op Blackboard of in de studiewijzers. Klachten over gebrek aan transparantie met betrekking tot de examenvormen en –normen werden niet opgevangen. Studenten hebben tevens recht op inzage van schriftelijke examens en bespreking van examens, na deliberatie en bekendmaking van de resultaten. Bij betwisting kunnen zij terecht bij de ombuds. De commissie kreeg ook voor elk opleidingsonderdeel inzage in typevragen en recente examenopgaven en kon daaruit concluderen dat de vragen op niveau zijn en De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 45 Deel 2
over het algemeen aansluiten bij de ambities van de opleiding. Wel stelde zij vast dat deze aansluiting niet voor elke beoogde competentie en voor elk opleidingsonderdeel voldoende duidelijk is. Bij de evaluatie van sommige groepswerken en presentaties of bij het werken met papers of opdrachten is niet altijd inzichtelijk welke (deel)competenties er worden getoetst. Een potentieel gevaar bij dergelijke evaluatievormen is dat de motivatie van de studenten zwaarder gaat doorwegen dan de prestaties. De commissie meent met andere woorden dat de reeds goede uitlijning van doelstellingen naar werkvormen (zie facetten 2.1 en 2.6) ook verdergezet zou moeten worden naar de toetsing, en dus de validiteit van de gebruikte toetsvormen moet worden nagegaan in functie van de doelstellingen. De onder facet 2.5 gemaakte suggestie met betrekking tot het formuleren van duidelijke tussendoelen die als ankerpunten kunnen fungeren (en dus tussentijds kunnen worden geëvalueerd), sluit hierop aan. De commissie gelooft dat de opleiding met een dergelijke verder en dieper doorgedreven alignatie-oefening het bereiken van haar ambities strakker zal kunnen regisseren en evalueren. De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende. Facet 2.8. Masterproef Voor hun masterproef mogen studenten het onderwerp vrij kiezen, waarbij ze zich kunnen laten inspireren door de lijst met mogelijke onderwerpen die is samengesteld door de docenten. Studenten dienen het onderwerp en hun keuze van promotor via een formulier in bij de onderwijscommissie, uiterlijk begin november van het academiejaar waarin zij wensen af te studeren. De masterproef, telt 18 van de 60 studiepunten wat volgens de commissie wijst op het belang dat door de opleiding aan dit werkstuk wordt toegekend. De opleiding voldoet daarmee ook formeel aan de decretale eisen omtrent de zwaarte van de masterproef die een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten – met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten – dient te hebben. Over de inhoud en het concept van de masterproef meldt het zelfevaluatierapport het volgende: “De ‘Masterproef’ dient de vorm aan te nemen van een afstudeerscriptie. Deze afstudeerscriptie moet het bewijs leveren dat de student het vakgebied, en in het bijzonder het gekozen deelgebied (onderwerp), voldoende beheerst om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek op te zetten, uit te voeren en daarover schriftelijk te rapporteren. De masterproef moet een originele bijdrage zijn tot de opleidings- en /of onderwijswetenschappen. Het doel van de bijdrage is dat de bestaande wetenschappelijke kennis, inhoudelijk of methodologisch, na het tot stand komen van de verhandeling toegenomen moet zijn, hoe bescheiden deze toename ook moge wezen. Dit veronderstelt dat vooraf wordt aangetoond dat in deze kennis ofwel leemten schuilen, ofwel tegenstellingen en onzekerheden en dat achteraf blijkt dat dit verholpen werd.
46
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
Een goede afstudeerscriptie bevat de volgende onderdelen: - een inleiding en duidelijke probleemstelling; - een overzicht van relevante bestaande literatuur; - een uiteenzetting van de gevolgde methode bij het onderzoek; - een overzichtelijke beschrijving van de onderzoeksresultaten; - een bespreking en conclusie; - een lijst met gehanteerde referenties. De afstudeerscriptie wordt geschreven in de vorm van een wetenschappelijk artikel, dat voldoet aan de formele richtlijnen voor publicaties opgesteld door de American Psychological Association (APA). Wat betreft de omvang van het werk wordt ongeveer 12.500 woorden als gewenst streefdoel, en 17.500 woorden als maximum vooropgezet (referentielijst en bijlagen niet inbegrepen; dit komt overeen met respectievelijk ongeveer 27 en 40 bladzijden met anderhalve interlinie). Uitzonderingen op dit maximum zijn toegelaten indien de uitvoerder dit uitvoerig motiveert en de promotor dit goedkeurt. De afstudeerscriptie wordt voorafgegaan door een korte samenvatting van maximaal 300 woorden. Ten slotte moet de student een perstekst van maximum een A4 schrijven en meeleveren bij de masterproef.”
De commissie kan zich vinden in deze opzet en zowel studenten als alumni gaven tijdens de gesprekken met de commissie aan dat zij goed op de hoogte waren van wat er van de masterproef wordt verwacht. Uit de gesprekken met de docenten, studenten en alumni blijkt dat de opvolging en begeleiding van de masterproef geschiedt in onderlinge afspraak tussen student en docent. Vaste tussentijdse contactmomenten zijn er in het kader van de methodologische masterproefseminaries. Na een eerste bijeenkomst waarop studenten hun onderwerp en hun methodologisch plan van aanpak dienen te presenteren volgen drie sessies waarop achtereenvolgens kwalitatieve onderzoeksmethoden, structurele vergelijkingsanalyses en multilevel analyses aan bod komen. Het resultaat wordt door zowel de promotor als een medebeoordelaar beoordeeld aan de hand van een volgens de commissie goed uitgewerkte en erg gedetailleerde criterialijst die ook voor studenten beschikbaar is. Wanneer alle masterproeven beoordeeld zijn, wordt er een vergadering belegd waarin de medebeoordelaar en promotor op basis van deze criterialijst hun opmerkingen geven en wordt in overleg met de andere beoordelaars een punt vastgelegd. De commissie vroeg voorafgaand aan het bezoek een selectie van masterproeven op en kreeg tijdens het bezoek inzage in een ruimere keur andere werken. De commissie stelde vast dat het methodologische aspect van de werken stuk voor stuk van hoge kwaliteit was, maar dat de inhoudelijke kwaliteit varieerde, met duidelijke uitschieters langs beide kanten. Opvallend vond de commissie dat bij de minder goede De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 47 Deel 2
werken een en ander relatief eenvoudig zou kunnen worden geremedieerd mits de studenten meer tijd hadden genomen om hun onderwerp uit te werken. De commissie vermoedt dat tijdsdruk hier een rol speelt en verwoordde eerder in dit rapport al de aanbeveling om dit punt in de toekomst via een sterkere procesbewaking aan te pakken (zie facet 2.5). De toegekende quotering van de werkstukken kwam ten slotte goed overeen met de indrukken van de commissie. De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Afhankelijk van de vooropleiding van de student zijn er luidens het zelfevaluatierapport diverse toegangen tot de opleiding: “- Als academische bachelor of master uit het studiegebied psychologie/onderwijs mag de student rechtstreeks instromen in de master. - Als professionele bachelor uit het studiegebied onderwijs (lerarenopleidingen hogescholen) krijgt de student een schakelprogramma te verwerken van maximum 60 studiepunten. Dit geldt ook voor studenten met een professionele bachelor in een ander studiegebied aangevuld met een specifieke lerarenopleiding of voor masters met een aanvullend diploma van de specifieke lerarenopleiding. - Als academische bachelor of master uit een ander dan het studiegebied onderwijs, zal de student eerst een voorbereidingsprogramma moeten doorlopen van 90 studiepunten. - Als professionele bachelor uit een ander dan het studiegebied onderwijs bedraagt het schakelprogramma maximum 90 studiepunten.”
Het zelfevaluatierapport vermeldt verder dat er tot op heden enkel voor studenten met een vooropleiding als professionele bachelor onderwijs een ‘standaard’ schakelprogramma (inclusief een voorstel voor deeltijds studietraject) is voorzien van 60 studiepunten. Voor alle studenten met een andere vooropleiding wordt een individueel traject opgesteld, vertrekkende van het programma van 90 studiepunten. De commissie kon vaststellen dat deze regeling adequaat is gezien het feit dat de instroom bijna exclusief bestaat uit studenten met een job in het onderwijs of uit pas afgestudeerde professionele bachelors. Wat de individuele trajecten betreft vernam de commissie dat EVC procedures zijn uitgewerkt op Associatieniveau en EVK procedures door de opleiding. Weinig studenten maken hier nog van gebruik, wellicht mede omdat de procedures erg formalistisch zijn en veel tijd vragen. De commissie heeft de voortrajecten (en dus met name het schakelprogramma) bestudeerd en meent dat deze efficiënt zijn opgezet, van hoge kwaliteit zijn en dus op bijzonder adequate manier het gebrek aan een ‘eigen’ bachelor opvangen. Studen-
48
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
ten gaven aan dat deze programma’s prima aansluiten bij de master en de hiaten in kennis en competenties zoveel mogelijk opvangen. De commissie is verder eveneens tevreden over het feit dat er voor het grote aandeel werkstudenten (zowel in het schakel- als in het masterprogramma) zoveel mogelijk opleidingsonderdelen in avondonderwijs worden voorzien. Verschillende programmatorische ingrepen (bijvoorbeeld het bundelen van contactmomenten of de mogelijkheid tot deeltijdse trajecten) zorgen ervoor dat deze groep zich prima bediend voelt. Een punt van aandacht dat in dit rapport reeds eerder aangehaald werd (zie facetten 1.2 en 2.5) is dat naarmate het programma verder groeit en er een heterogenere instroom kan verwacht worden, de opleiding de relatie tussen het niveau van de instroom en de eigen ambities goed moeten blijven analyseren en opvolgen. Het feit dat de voortrajecten meegenomen worden in de interne kwaliteitszorgmechanismen (zie facet 5.1) zorgt ervoor dat een dergelijke bewaking reeds structureel aanwezig is. De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Beknopte beschrijving van het personeelsbeleid Bij de aanstelling van ZAP-leden wordt volgens het zelfevaluatierapport uitgegaan van externe competitie. De raad van het IOIW stelt voor iedere vacature een beoordelingscommissie samen. Deze bestaat uit een vaste kern van de leden van het dagelijks bestuur, aangevuld met de voorzitter van de onderwijscommissie van de opleiding, waarin de onderwijsopdracht van de vacature is gelegen. Deze interne leden worden aangevuld met ten minste twee externe leden, geselecteerd op basis van hun expertise in het domein. De beoordelingscommissie toetst de academische competenties aan de competentieprofielen en aan de gestelde functievereisten. Op basis van het verslag van de beoordelingscommissie wordt een voorstel tot aanstelling of benoeming geformuleerd, conform de bepalingen in het vacaturebericht. De aanstelling geschiedt in de regel met een proefperiode van drie jaar. Voor de aanstelling van assisterend academisch personeel wordt een onderscheid gemaakt volgens drie profielen (mandaatassistent, doctorassistent of praktijkDe opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 49 Deel 2
assistent), waarvoor specifieke criteria gelden. Elke eerste aanstelling in één van deze profielen, gebeurt via een externe oproep. De instituutsraad stelt een beoordelingscommissie samen voor iedere vacature en maakt de samenstelling ervan bekend aan het Departement Personeel op het moment van het voorstel van vacature. De selectiecommissie maakt op basis van het curriculum van de kandidaten een eerste formele en vergelijkende selectie in functie van competenties, studieresultaten en relevante ervaring. De aldus geselecteerde kandidaten worden uitgenodigd voor een gesprek met de leden van de selectiecommissie. Nadien stelt de selectiecommissie een gemotiveerde rangschikking op van de kandidaten die in aanmerking komen en motiveert waarom de overige kandidaten niet in aanmerking komen. Het advies van de selectiecommissie wordt voorgelegd aan de instituutsraad. Het Bestuurscollege beslist over de aanstelling van een lid van het AAP. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat bevorderingen plaatsvinden op basis van kandidatuurstellingen die gebeuren op initiatief van het betrokken personeelslid. De eerste fase verloopt op niveau van het IOIW. De Commissie Academisch Personeel (CAP) toetst de dossiers per bevorderingscategorie aan de competentieprofielen van de beoogde graad. Hierbij houdt deze commissie rekening met de omvang van de onderwijsopdrachten en de resultaten van studentenenquêtes. Onderzoeksinspanningen worden beoordeeld in termen van output. De CAP rangschikt de kandidaten en brengt hierover advies uit aan de instituutsraad. De instituutsraad brengt advies uit over de voorgestelde rangschikking en stuurt de rangschikking door naar de Centrale Beoordelingscommissie (CBC). De tweede fase is een gelijkaardig proces en verloopt op instellingsniveau. In de CBC worden per bevorderingsniveau de dossiers van de gerangschikte kandidaten van alle faculteiten en instituten opnieuw ten opzichte van elkaar vergeleken en gerangschikt. Voor kandidaten die de graad van hoogleraar of gewoon hoogleraar ambiëren worden twee adviezen van externe referees opgevraagd. Evaluaties vinden voor ZAP-leden plaats op verschillende tijdstippen in hun loopbaan. Een jaar na hun eerste aanstelling of benoeming en een jaar na een bevordering worden ze geëvalueerd. Daarnaast vinden er om de vijf jaar verplichte evaluaties plaats. Jaarlijks stelt het Departement Personeel een overzicht op van de ZAP-leden die moeten worden geëvalueerd en stelt deze dossiers samen op basis van de informatie beschikbaar in de instellingsdatabanken (met inbegrip van de uitkomsten uit de interne kwaliteitszorginstrumenten, zie onderwerp 5). De betrokkene krijgt de mogelijkheid zijn dossier na te kijken en verder aan te vullen, voor het aan het IOIW wordt aangeboden ter evaluatie. Op basis van dit dossier evalueert de Instituutsevaluatiecommissie (IEC) het functioneren van het ZAP-lid. Zij brengt hierover
50
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
advies uit aan de instituutsraad, die deze evaluatie bekrachtigt en overmaakt aan het instellingsbestuur. De prestaties van een AAP-lid worden geëvalueerd bij de hernieuwing van zijn aanstelling. Een verlenging van de aanstelling kan uitsluitend na een positieve evaluatie. In eerste instantie beoordeelt het diensthoofd het dossier, waarbij de betrokkene de mogelijkheid krijgt tot mondelinge toelichting. Het diensthoofd legt de evaluatie ter kennisneming voor aan de betrokkene en stelt een ontwerp van gemotiveerd evaluatieadvies op. Dit advies maakt het diensthoofd over aan de IEC. Vervolgens vergelijkt de IEC deze adviezen instituutsbreed. Het IEC maakt de finale gemotiveerde evaluatieadviezen over aan de instituutsraad voor bekrachtiging. De instituutsraad maakt het finale advies over aan het instellingsbestuur. Het zelfevaluatierapport vermeldt ten slotte dat er in het personeelsbeleid van het IOIW terdege rekening wordt gehouden met het onderwijs. Aangehaald wordt dat voor aanstellingen van minimaal 50% de finale kandidaten verplicht worden een proefles te geven en dat voor de evaluatie en de bevordering van ZAP-leden de onderwijsevaluaties deel uit maken van het dossier. Onderwijskundige professionalisering wordt verzorgd door het Expertise Centrum Hoger Onderwijs (ECHO) dat is ontstaan in de schoot van het IOIW en dat docenten- en assistentenopleiding aanbiedt.
Oordelen visitatiecommissie Facet 3.1. Kwaliteit personeel Los van het hierboven beschreven formele personeelsbeleid, dat zij adequaat geregeld acht, is de commissie met name tevreden over de vakinhoudelijke, didactische en organisatorische deskundigheid van de aan de opleiding verbonden staf. De commissie trof in de gesprekken een enthousiaste, professionele en geëngageerde groep docenten aan waaruit een sterke groepscohesie en een breed gedragen streven om te komen tot zo goed mogelijke resultaten sprak. Ook jonge docenten voelen zich naar eigen zeggen snel in de groep opgenomen en schoven het engagement binnen de opleiding naar voren als zeer motiverende factor. Er werd getuigd over de vele informele en formele (stafdagen, onderwijscommissie) contacten die ongetwijfeld de belangrijkste immateriële voorwaarden vormen voor het realiseren van de ambitieuze doelstellingen en de goede kwaliteit van het programma. Het feit dat het Expertisecentrum Hoger Onderwijs (ECHO), dat de onderwijsprofessionaliseringscursussen voor de UA verzorgt, zich in de schoot van het IOIW bevindt en de docenten verbonden aan de opleiding mee instaan voor de ontwikkeling en het verzorgen van de cursussen, zorgt mede voor een belangrijke didactische input. De commissie wees eerder reeds op haar waardering voor de innovatieve vormgeving van het programma. De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 51 Deel 2
De groepscohesie onder de docenten en de bekommernis die zij tentoonspreiden voor de permanente verbetering van de kwaliteit van het programma (zie ook facet 5.2) weerspiegelt zich in het enthousiasme van de studenten en de alumni. Beide groepen getuigden van de toegankelijkheid van de docenten en van de hoge kwaliteit van het geboden onderwijs. Dit laatste vond de commissie ook terug bij het bestuderen van het cursus- en lesmateriaal. De commissie meent dat het in de toekomst vooral zaak zal zijn om het enthousiasme van de huidige opstartfase te continueren. Het moge duidelijk zijn dat de commissie meent dat de opleiding daartoe alvast de nodige didactische en organisatorische kwaliteit in huis heeft. De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Onder facet 2.2 werd reeds aangegeven dat de commissie meent dat het cursusmateriaal goed ingebed is in internationale literatuur en tal van verwijzingen bevat naar de ruimere, internationale context. De commissie gaf daar ook aan dat zij kon vaststellen dat alle docenten actieve onderzoekers blijken en sporen van eigen onderzoek duidelijk in de cursussen terug te vinden zijn. Uit de aangeleverde tabellen die de onderzoeksbasis van de opleiding aangeven blijken er een negental onderzoekscentra (rond onder meer e-learning; kwaliteitsbewaking, assessment en leerstijlen; onderwijs in het Nederlands en onderwijs en professionele vorming) in meer of mindere mate input te geven aan het curriculum en blijkt er binnen de vaste staf een adequate waaier aan specialismen aanwezig die het onderwijs ondersteunen. Met name de methodologische expertise is uitstekend. Ook de onderwijskant van het profiel is sterk ingebed in het onderzoek van de docenten. De opleidingskant wordt stilaan uitgebreid. Recentelijk werd daartoe één docent aangenomen die dit aspect verder komt versterken. Via het interdisciplinair project, waarin samengewerkt wordt met externe opdrachtgevers, komen studenten concreet in aanraking met het professionele veld. Uit de informatie in het zelfevaluatierapport blijkt verder dat de docenten ook zelf de nodige netwerken van professionele contacten hebben waar de opleiding van profiteert. In verschillende gastcolleges wordt van deze contacten gebruik gemaakt. Stafmedewerkers leveren ook zelf bijdragen aan het beroepenveld door bijvoorbeeld hun aanwezigheid in adviesraden ten behoeve van de Vlaamse Overheid of in lokale overlegplatforms. Ook de ruime aanwezigheid van werkstudenten in het programma zorgt er zoals eerder gezegd voor dat de praktijk nooit ver weg is. De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed.
52
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
Facet 3.3. Kwantiteit personeel De huidige personeelsformatie van de opleiding bestaat uit 4,7 VTE ZAP; 1,5 VTE doctorassistentschap; 2,5 VTE mandaatassistentschap en 0,7 VTE praktijkassistentschap. Daarnaast verzorgen vier voltijdse ZAP-leden serviceonderwijs uit andere faculteiten en schakelt het programma ook drie gastprofessoren in. De opleiding OOW telde tijdens het academiejaar 2007–2008 55 studenten. Het daaropvolgende academiejaar schreven zich 62 studenten in. Het academiejaar 2009-2010 startte met 70 ingeschreven studenten. Gegeven deze cijfers meent de commissie dat de omvang van het huidige personeelskader het programma op een goede manier ondersteunt. Noch vanuit het docentenkorps, noch vanuit de studentengroep werden hierover klachten gehoord. De commissie begreep uit de gesprekken wel dat 3 VTE van de totale formatieruimte (momenteel ingevuld door 1,7 VTE ZAP, 1 VTE mandaatassistenschap en 0,3 VTE praktijkassistentschap) door de universitaire overheid werd toegekend voor een periode van drie jaren waarna op basis van een evaluatie zal worden beslist of deze impuls dient te worden verdergezet. Mocht deze geldstroom wegvallen, dan is het volgens de commissie duidelijk dat de kwaliteit van het programma ernstig in gevaar zou komen. Het oordeel van de commissie slaat dan ook op de huidige situatie en veronderstelt dat deze niet ingrijpend wijzigt. De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Oordelen visitatiecommissie Facet 4.1. Materiële voorzieningen De commissie kreeg tijdens het locatiebezoek een rondleiding langs de frequentst door de opleiding gebruikte faciliteiten. Ze bezocht daarbij de lokalen in het IOIWgebouw in de Venusstraat, het Scribanigebouw in de Prinsstraat en de aula’s en faciliteiten van de stadscampus. De commissie stelde vast dat de opleiding behoorlijk is gehuisvest in gebouwen en lokalen die zijn uitgerust met de nodige audiovisuele infrastructuur. De computerfaciliteiten in de stadscampus en in het Scribanigebouw zijn adequaat en bieden de studenten OOW naar eigen zeggen al het nodige. Voor
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 53 Deel 2
de verschillende groepswerken worden door de opleiding aparte ruimten voorzien die ook in de avonduren toegankelijk zijn. De commissie vernam verder dat het IOIW begin 2009 is begonnen met de installatie van een Onderwijstechnologisch labo dat als doel heeft studenten (en docenten) te laten kennismaken en experimenteren met de nieuwste onderwijs- en vergadertechnologie zoals Interactive Whiteboards en videoconferencing. Met name de opleidingsonderdelen ‘Onderwijstechnologie’ en ‘Instructioneel design’ zullen hiervan gebruik maken. De commissie was met name onder de indruk van de nieuwe universiteitsbibliotheek in de Venusstraat die in 2007 de deuren opende. De inrichting van de ruimtes is er voortreffelijk. Er zijn tal van studieplekken en kleine (geluidsgeïsoleerde) lokalen waar studenten alleen of in groep kunnen werken. Men kan er zowel draadloos als via vast netwerk op het internet en er zijn prima uitgebouwde scan-, print- en kopieerfaciliteiten. Ook de collecties zijn er op een erg aantrekkelijke manier gepresenteerd en inhoudelijk erg goed gestoffeerd. De bibliotheek is in de week tot 21u open en is ook op zaterdag toegankelijk. De meeste bronnen zijn elektronisch ontsloten en kunnen van thuis uit worden geraadpleegd. De commissie is van oordeel dat de opleiding geprivilegieerd is te kunnen beschikken over dergelijke faciliteiten die internationaal als voorbeeld kunnen gelden. De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als excellent. Facet 4.2. Studiebegeleiding Luidens het zelfevaluatierapport en het gesprek met de verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding biedt de centrale dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding voor aanvang van de opleiding alle studenten hulp bij het maken van een geschikte studiekeuze. Specifieke informatie over de masteropleiding OOW kan enerzijds verkregen worden tijdens de verschillende algemene activiteiten (studieinfobeurzen) en anderzijds via een aantal specifieke brochures. De opleiding heeft ook een eigen website: http://www.ua.ac.be/IOIW/OOW. De opleidingsverantwoordelijken getuigden dat de opleiding op infodagen wordt vertegenwoordigd door verschillende leden van het academisch personeel waarbij wordt ingegaan op de vereisten die aan de opleiding OOW worden gesteld, op de aansluiting op de vooropleiding, op de studiebelasting, op de inhoud van het programma en op de toekomstmogelijkheden voor afgestudeerden. Tijdens deze informatiesessies nemen (oud-) studenten tevens het woord. De opleiding bezoekt jaarlijks ook diverse hogescholen van de Associatie om infosessies te verzorgen voor de derdejaars professionele bachelors, voornamelijk uit de studierichtingen onderwijs.
54
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
Tijdens hun studieloopbaan kunnen studenten ook terecht bij de dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding voor het aanpakken van studieproblemen of voor ondersteuning en psychologische hulp bij problemen die het studeren moeilijk maken. Vragen of problemen in verband met examens kunnen studenten stellen aan de ombudsman in het Instituut of aan de centrale ombudsman. De commissie vernam tevens dat er vanaf september 2008 een halftijdse studietrajectbegeleider op instituutsniveau is aangesteld. Zij is het aanspreekpunt voor vragen over het studietraject en de studievoortgang. Uit de gesprekken met de studenten en de alumni blijkt dat al deze diensten naar behoren werken en dat de afstemming tussen de voorzieningen op centraal en op instituutsniveau goed geregeld is. De vakinhoudelijke begeleiding wordt voorzien door de docenten zelf en aangezien die de meeste studenten reeds uit het schakelprogramma kennen kan de begeleiding tijdens het mastertraject efficiënt en op maat gesneden geschieden. De studenten en de alumni getuigden van de openheid, de inzet en de grote bereidwilligheid van de docenten om hen te ondersteunen. Volgens hen sluiten informatievoorziening en studiebegeleiding dan ook goed aan op hun behoeften. De commissie is van mening dat er op alle niveaus sprake is van een grote inzet wat leidt tot een adequate studiebegeleiding, maar dat er op het vlak van effectiviteit van de begeleiding met het oog op studievoortgang nog ruimte voor verbetering is. In het kader van dit facet wil de commissie er dus nogmaals op drukken dat er, via het uitzetten én toetsen van tussendoelen en het opzetten van een strakkere regie, meer werk zou moeten gemaakt worden van een betere mix tussen procesbegeleiding en procesbewaking. Dit zal volgens de commissie leiden tot een efficiëntere tijdsinzet bij studenten. De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel. De commissie meent daarbij dat de opleiding geprivilegieerd is te kunnen beschikken over een bibliotheek die internationaal als voorbeeld kan gelden.
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 55 Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Beknopte beschrijving van de het kwaliteitszorgsysteem Het centrale stelsel van interne kwaliteitszorg aan de Universiteit Antwerpen omvat achtjaarlijkse programma-evaluaties (in het kader van de visitaties), vierjaarlijkse evaluaties van opleidingsonderdelen en studietijdmetingen. De programma-evaluatie begint in de regel twee jaar voor de onderwijsvisitatie en gaat aan het opstellen van het zelfevaluatierapport vooraf. In dit kader worden enquêtes gehouden over het opleidingsprogramma bij studenten, bij alumni en eventueel bij docenten van de opleiding. Een programma-evaluatie betreft een evaluatie van een opleidingsprogramma in zijn geheel en peilt o.a. naar het bereiken van de opleidingsdoelstellingen (kerncompetenties); de opbouw en consistentie van het programma; mogelijke hiaten en knelpunten; de logische opeenvolging van en aansluiting tussen de verschillende opleidingsonderdelen, didactische werkvormen, evaluatievormen, … De onderwijsen opleidingscommissies dragen de eindverantwoordelijkheid voor de organisatie van deze evaluaties. Ze stellen de bevragingen op, bespreken de resultaten van de evaluaties en staan in voor de opvolging ervan. De medewerkers van de in elke faculteit en instituut ingebedde Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg Onderwijs (CIKO) ondersteunen de onderwijscommissies in dit proces. De evaluatie van opleidingsonderdelen is toegespitst op de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Hierbij wordt gepeild naar: de doelstellingen van het opleidingsonderdeel; de leerinhouden; de studeerbaarheid; de doceerstijl; de onderwijsbegeleiding; het studiemateriaal en de (summatieve en formatieve) evaluatie. De evaluatie van opleidingsonderdelen bestaat uit een vragenlijst, in te vullen door de studenten, waarvan de resultaten leiden tot een opleidingsrapport enerzijds en een docentrapport anderzijds. Met het opleidingsrapport (dat wordt opgesteld per studiejaar) wordt beoogd om de bevoegde onderwijscommissie te ondersteunen in gerichte aanpassingen van het verstrekte onderwijs aan de hand van een gedetailleerde analyse van de resultaten voor de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Het docentrapport bevat de beoordeling van de onderwijsprestaties van de docent en vormt een input voor de personeelsevaluaties (zie onderwerp 3). De studietijdmetingen omvatten drie methoden: De analyse van curriculum, lessenen examenroosters op papier; het organiseren van focusgroepgesprekken (waarvoor het departement Onderwijs van de Universiteit Antwerpen een handleiding opstelde met richtlijnen) en tijdschrijven. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de methode van tijdschrijven momenteel wordt geëvalueerd om een meer betrouwbare respons te realiseren. Zo wordt momenteel in enkele faculteiten geëxperimenteerd met een elektronisch tijdschrijfsysteem in Blackboard.
56
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
Oordelen visitatiecommissie Facet 5.1. Evaluatie resultaten De commissie is van oordeel dat de centraal uitgewerkte formele mechanismen adequaat zijn geregeld en met hun verschillende instrumenten een goede garantie bieden op een gedegen monitoring en een periodiek recurrente evaluatie van Antwerpse opleidingen. De commissie kon tijdens de gesprekken en op basis van de informatie uit het zelfevaluatierapport ook vaststellen dat de masteropleiding OOW, met inbegrip van de voortrajecten, in dit systeem zijn ingeschakeld. Sedert de opstart van het (schakel) programma in februari 2006 werden reeds vier programma-evaluaties gehouden (één schriftelijke en drie online) en in het zelfevaluatierapport is een planning opgenomen die in nog zes evaluatierondes voorziet tot 2015. Daarbij worden alle ‘jaren’ ondervraagd en is er ook plaats voor twee alumni-enquêtes. Sedert de aanstelling van een CIKO stafmedewerker onderwijs binnen het IOIW is er ook een cyclus uitgetekend voor een jaarlijkse evaluatie van opleidingsonderdelen. Eén ronde is al achter de rug. Verder houdt de opleiding ook jaarlijkse focusgroepgesprekken en zal er voor het academiejaar 2009-2010 en 2010-2011 een uitgebreide studietijdmeting worden uitgevoerd over de master OOW. Tijdens de gesprekken kon de commissie vaststellen dat deze systematieken ook daadwerkelijk gedragen zijn en toegeëigend worden door de opleiding. Uit de verslagen van de onderwijscommissie blijkt een duidelijke bekommernis voor het permanent verbeteren van de opleiding. Middels een luidens de studenten erg goed werkend informeel circuit wordt de vinger dicht aan de pols van de opleiding gehouden. Plaats voor een wat ruimere reflectie over de stand van zaken is er tijdens de jaarlijkse stafdagen. Ook het zelfevaluatierapport, een lijvig en goed gedocumenteerd stuk, reflecteert de zelfkritische houding van de staf. De commissie is aldus van oordeel dat er een veelheid is aan goede instrumenten die gedragen worden door een levendige kwaliteitscultuur. Ze raadt de opleiding wel aan om erover te waken niet in de val van de overbevraging te trappen. De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als goed. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van de evaluaties leiden volgens de commissie consequent tot aantoonbare verbetermaatregelen. Dat kon ze vaststellen op basis van een overzicht van gemelde knelpunten en genomen of geplande verbetermaatregelen. De commissie kreeg tijdens het bezoek nog een korte update van dit overzicht. Uit deze stukken blijken er voor elk knelpunt door de onderwijscommissie verbeteracties te zijn ondernomen of gepland. Zo zijn er bijvoorbeeld oplossingen gezocht voor een betere spreiding van deadlines voor werkstukken, het beter laten doorstromen van praktiDe opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 57 Deel 2
sche informatie naar de werkstudenten of het herwerken van de infobrochures. Er wordt ook gewerkt aan het optimaliseren van de internationaliseringsmogelijkheden voor de studenten (zie facet 6.1) en aan het versterken van het opleidingsaspect in het programma. Uit de verslagen van de onderwijscommissie blijkt dat dit een goed en efficiënt werkend gremium is. De positieve indruk die de commissie opdeed uit de stukken werd in de gesprekken met de studenten en de alumni bevestigd. Getuigd werd over een grote luisterbereidheid van de staf en een constante zorg om het programma te verbeteren. De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de continue verbetering van het programma wordt formeel gegarandeerd in de werking van de onderwijscommissie. Die bestaat uit alle leden van het academisch personeel, studentenvertegenwoordigers, de CIKO stafmedewerker onderwijs en een secretariaatsmedewerker. Uit de gesprekken en uit de verslagen van dit orgaan blijkt er in alle openheid en met kritische zin over het programma en de mogelijke verbeterpunten gepraat te kunnen worden. Zoals eerder gemeld getuigden studenten dat zij zich op een goede manier betrokken voelen bij het programma en probleemloos met hun klachten of suggesties bij de staf terecht kunnen. De betrokkenheid van de alumni kan, gezien de recente opstart van het programma, nog niet ten volle beoordeeld worden. Wel kon de commissie vaststellen dat de alumni actief betrokken werden bij het voorbereiden van de visitatie en dat er in het evaluatieplan voor de toekomst alvast ook twee alunmibevragingen zijn gepland. Het IOIW heeft van bij de start van de opleiding tevens een eigen alumniwerking opgestart. De betrokkenheid van het beroepenveld ten slotte gebeurt op informele wijze via de individuele contacten van de docenten, al is er volgens het zelfevaluatierapport een ruime consultatieronde gehouden bij het uittekenen van de doelstellingen en het programma. Via sommige opleidingsonderdelen (bijvoorbeeld het interdisciplinair project of de gastcolleges) en uiteraard ook via de werkstudenten, maakt het werkveld in zekere zin ook deel uit van het programma. De commissie acht het wenselijk dat bij het verder aanscherpen van het profiel (en met name van het opleidingsaspect) het beroepenveld nauw betrokken wordt. Het expliciteren van die delen van het professionele veld die de opleiding wil bereiken en bedienen en het preciezer nagaan hoe het programma zich daarop kan afstemmen zal het profiel, en daarmee ook de bekendheid en de wervingskracht van het programma zeker ten goede komen.
58
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
De commissie beoordeelt het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 6:
Resultaten
Oordelen visitatiecommissie Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Ten tijde van het bezoek van de commissie hadden twee cohortes studenten de masteropleiding doorlopen wat het maken van een gedegen oordeel over het gerealiseerd niveau niet evident maakte. De eerste tekenen zijn volgens de commissie evenwel positief: De commissie prees in dit rapport herhaaldelijk de hoge ambities van de opleiding en gaf ook aan dat zij meent dat deze, zeker voor de huidige cohortes, over het algemeen worden bereikt. De commissie meldde eerder dat zij van oordeel is dat doelstellingen goed zijn vertaald in een sterk en attractief programma dat een daadwerkelijke verdiepingsslag realiseert in de referentiekaders van de professionele bachelors. Dit blijkt uit de cursusinhouden, de gesprekken met de studenten en de alunmi, alsook uit de masterproeven en projectverslagen. Ook uit de resultaten van de eerste bevragingen en uit de gesprekken met de studenten en de alumni spreekt er een grote algemene tevredenheid over het programma en de staf. Het verder en dieper doortrekken van de uitlijning van doelstellingen en werkvormen naar toetsing zal ook de opleiding zelf een beter en betrouwbaarder beeld bieden op de mate van realisering van de doelstellingen. De voornaamste potentiële hindernissen (waarvan hier en daar ook sporen gevonden konden worden in het huidige programma) liggen volgens de commissie op het vlak van de studeerbaarheid (mede door een nog verder te optimaliseren programmatorische samenhang) en op het vlak van de afhankelijkheid van de kwaliteit van de instroom. Wat dat laatste betreft is er een prima opgezet schakelprogramma dat als barometer kan blijven fungeren en de masteropleiding kan informeren over mogelijke hiaten in competenties. In verband met het eerste punt deed de commissie in dit rapport al enige aanbevelingen die zich situeren rond het verstrakken van de begeleiding. Beide punten zullen in de toekomst evenwel goed in het oog moeten worden gehouden.
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 59 Deel 2
Wat de aansluiting met het werkveld betreft is al gezegd dat die voor de zogenaamde ‘opleidingspoot’ kan verbeteren. Afgezien van deze opmerking kon de commissie wel vaststellen dat de bestaande aansluiting met het werkveld als positief wordt ervaren. De alumni waarmee de commissie sprak gaven aan dat zij het geleerde meteen mee konden nemen naar de werkplek. Voor sommige alumni resulteerde de opleiding ook in een betere positie. Realisaties op het vlak van internationalisering ten slotte situeren zich met name op het vlak van het inschakelen van docenten uit buitenlandse universiteiten en het inbrengen van een internationale dimensie in de leerinhouden zelf. Eén student vond tot nu toe de weg naar het buitenland en de opleiding ontving ook drie studenten die voor een week in het masterprogramma meeliepen. Tijdens de gesprekken gaven de opleidingsverantwoordelijken aan dat het versterken van de internationalisering hoog op de beleidsagenda staat. Vergelijkbare buitenlandse opleidingen werden gecontacteerd en twee bilaterale akkoorden werden recent afgesloten (met Leiden in Nederland en Marsaryk in Tsjechië). Concluderend kan worden gesteld dat wat de commissie heeft gezien alvast een positieve indruk maakt en het zaak zal zijn om het enthousiasme en de bereikte kwaliteit van de beginfase te blijven garanderen via een continue kritische reflectie op wat gerealiseerd wordt. Gezien kwaliteit en de inzet van de staf heeft de commissie er vertrouwen in dat dit ook zal gebeuren. De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als voldoende. Facet 6.2. Onderwijsrendement Uit de bij het zelfevaluatierapport aangeleverde tabellen inzake studiesucces blijkt dat van de eerste cohorte van 55 studenten (2007-2008) 19 studenten voltijds en 36 deeltijds zijn ingeschreven. Van de 19 voltijdse studenten behaalden er 16 meer dan 50% van hun opgenomen credits, 14 behaalden alle opgenomen credits. Van de 36 deeltijdse studenten behaalden er 30 meer dan 50% van hun opgenomen credits, 21 behaalden alle opgenomen credits. Bij de tweede cohorte van 62 studenten (2008-2009) schreven zich 19 studenten voltijds en 43 deeltijds in. Van de 19 voltijdse studenten behaalden er 18 meer dan 50% van hun opgenomen credits, 12 behaalden alle opgenomen credits. Van de 43 deeltijdse studenten behaalden er 26 meer dan 50% van hun opgenomen credits, 22 behaalden alle opgenomen credits. De commissie acht deze cijfers behoorlijk. De commissie kon ook vaststellen dat de opleiding de evolutie van de cijfers van dichtbij opvolgt. Zo worden studenten die studievertraging aan het oplopen zijn gecontacteerd door de studietrajectbegeleider. Concreet betekent dit dat een onder een diplomacontract ingeschreven student die na één academiejaar niet ten minste 50%
60
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
van de studiepunten heeft verworven waarop het diplomacontract betrekking heeft, een maatregel van studievoortgangsbewaking opgelegd krijgt. De studietrajectbegeleider bespreekt met de student de samenstelling van zijn studieprogramma. Indien de student na een tweede academiejaar niet ten minste 75% van de studiepunten heeft verworven waarop het diplomacontract betrekking heeft, mag hij/ zij zich niet meer automatisch inschrijven. De student dient dan een gemotiveerd verzoek te richten aan de onderwijscommissie, die samen met de studietrajectbegeleider de haalbaarheid nagaat en dan desgevallend toestemming verleent om te kunnen inschrijven. De commissie meent dat de opleiding hiermee een goed instrument in handen heeft om het studierendement op te volgen. De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA 61 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding ‘Master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen’ voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen. - In het kader van de internationalisering van het hoger onderwijslandschap dient de opleiding te overwegen om bij toekomstige discussies over het profiel en het programma een expliciete internationale benchmark uit te voeren. - De opleiding dient die delen van het professionele veld die zij wil bereiken en bedienen (met name aan de kant van het opleidingaspect) duidelijker te karakteriseren en preciezer na te gaan hoe het programma zich daarop kan afstemmen. Dit gebeurt het best in overleg met het werkveld. - Naarmate het programma verder groeit en er een heterogenere instroom kan verwacht worden, dient de opleiding de relatie tussen het niveau van de instroom en de eigen ambities goed te blijven analyseren en opvolgen. Daarbij is het wenselijk om het veronderstelde beginniveau qua inhoudelijke referentiekaders, duidelijk te expliciteren. - Daarop aansluitend dient de opleiding duidelijke tussendoelen te formuleren die als ankerpunten kunnen fungeren waaraan een strakkere regie dient te worden opgehangen, teneinde werk te maken van een betere mix tussen procesbegeleiding en procesbewaking. - In diezelfde zin zou de reeds goede uitlijning van doelstellingen naar werkvormen verdergezet moeten worden naar de toetsing, waarbij de validiteit van de gebruikte toetsvormen expliciet dient te wordt nagegaan in functie van de doelstellingen. - De opleiding dient te bekijken of het inhoudelijk meer ineenschuiven van project en masterproef haalbaar en wenselijk is. - De opleiding dient in de toekomst strenger toe te zien op de aansluiting van de inhoud van de projecten op de inhoud van de opleiding. - De opleiding dient werk te maken van het intensifiëren van het gebruik van Blackboard. - De opleiding moet erover waken niet in de val van de overbevraging te trappen.
62
De opleiding master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen van de UA Deel 2
II
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk
Inleiding De bacheloropleiding Onderwijskunde telt 180 studiepunten en wordt georganiseerd door de subfaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven, Campus Kortrijk. De subfaculteit maakt op haar beurt deel uit van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen te Leuven, die een deel is van de ‘groep Humane Wetenschappen’ van de K.U.Leuven. De opzet van de opleiding gaat terug op het ‘Structuurdecreet’ uit 2003, waarin de mogelijkheid werd geopend om een op zich staand studiegebied ‘onderwijskunde’ aan te bieden op de Campus Kortrijk. Een curriculum werd uitgewerkt dat bachelors onderwijskunde vormt en tegelijk een opstap biedt naar de bacheloropleidingen Psychologie en Pedagogische Wetenschappen in Leuven. In het academiejaar 2003-2004 werd een projectgroep opgericht, met leden van de Leuvense faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, die aan de doelstellingen en het programma van de opleiding Onderwijskunde vorm gaf. Een proto-POC (Permanente OnderwijsCommissie) volgde deze projectgroep op en nam de taak op zich om de opleiding bachelor Onderwijskunde uit te werken. Er werd een praktijkassistente aangeworven die op de Campus Kortrijk instond voor de nodige voorbereidingen om de opleiding te laten starten in het academiejaar 2004-2005. Die opstart gebeurde stapsgewijs: het eerste jaar werd enkel het eerste programmajaar georganiseerd, het jaar erop ook het tweede programmajaar en (een deel van) het verkorte programma. Vanaf het academiejaar 2006-2007 werd het volledige programma georganiseerd. Op het moment van het bezoek van de commissie (oktober 2009) waren er dus drie cohortes studenten afgestudeerd.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 65 Deel 2
De bacheloropleiding telde tijdens het academiejaar 2007–2008 44 studenten, verdeeld over de drie jaren en het verkorte traject. Het daaropvolgende academiejaar volgden er in totaal 45 studenten de bacheloropleiding. Het academiejaar 20092010 startte met 54 ingeschreven studenten. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport bestaat de ZAP-personeelsformatie uit 5 VTE residerende ZAP (i.e. aangesteld op Kortrijke fondsen), 10 niet–residerende ZAP en 2 VTE AAP.
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Beknopte beschrijving van de doelstellingen Het zelfevaluatierapport stelt dat het onderwijsconcept van de K.U.Leuven, ‘Begeleide Zelfstudie’ (BZ), aan de basis van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding ligt: “Rekening houdend met de uitdagingen waarvoor het hoger onderwijs staat kan BZ dus worden gezien als de vertaling van wat ‘goed onderwijs’ aan de K.U.Leuven betekent. BZ onderlijnt het belang van onderzoeksgebaseerd onderwijs, en is op die manier een concept dat een kader biedt om de competenties die vervat zijn in de profielen van de bachelor en de master te bereiken. BZ is dus een breed onderwijsconcept dat meer is dan een verzameling van werkvormen. Het concept BZ bepaalt welke algemene doelstellingen (waaraan moet een bachelor/master voldoen) kenmerkend zijn voor universitair onderwijs, met name: - kennis hebben van resultaten van in tijd en ruimte gesitueerd wetenschappelijk werk; - inzicht hebben in de wijze waarop onderzoeksresultaten tot stand komen; - zelf aan nieuwe informatie betekenis kunnen verlenen; - een actieve bijdrage kunnen leveren aan kennisontwikkelingsprocessen, en - op basis van kritisch inzicht in onderliggende processen tot een onderbouwd oordeel kunnen komen en op die manier beredeneerde maatschappelijke standpunten innemen.”
Binnen dit universiteitsbreed concept luiden de algemene doelstellingen van de bacheloropleiding Onderwijskunde als volgt: “De opleiding stelt de wetenschappelijke vorming in het kennisgebied onderwijskunde centraal (met aandacht voor het micro -, meso- en macroniveau). Onderwijskunde wordt hierbij beschouwd als een subdomein van de pedagogische wetenschappen. De opleiding vertrekt van een ruime wetenschappelijke basisvorming in de pedagogische wetenschappen, met specifieke aandacht voor het domein onderwijskunde, ondersteund door een brede introductie in de kwantitatieve en kwalitatieve wetenschappelijke methodologieën en de belangrijkste psychologische basisdisciplines. Voorts zijn ook de historisch-wijsgerige, de intercultureel-comparatieve, sociologische en aanverwante basisdisciplines, zoals de ethisch-wijsgerige, de economische en juridische ondersteunend ten aanzien van de basisvorming. De opleiding bereidt studenten voor op een masteropleiding in de gedragswetenschappen, in eerste instantie op de master Pedagogische Wetenschappen, major Onderwijskunde.
66
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Als cruciaal kenmerk van een academische opleiding staat de link tussen onderzoek en onderwijs centraal zoals dat ook universiteitsbreed vertaald wordt in het onderwijsconcept BZ. Vanuit deze vertrekpunten worden volgende doelstellingen (DS) met de opleiding beoogd. - DS1. Het ontwikkelen van basiscompetenties: studenten verwerven/construeren een beeld over mens, opvoeding en onderwijs, ingebed in de maatschappelijk-culturele werkelijkheid en gericht op het begrijpen en optimaliseren van het pedagogisch en onderwijskundig handelen in functie van het begeleiden van individuen, groepen, instellingen en beleidsinstanties in de context van opvoeding, vorming, onderwijs en opleiding. - DS2. Het ontwikkelen van onderzoekscompetenties: het zelfstandig verwerken van wetenschappelijke en methodologische literatuur, het opzoeken en analyseren van literatuur, het kunnen stellen van een onderwijskundige onderzoeksvraag, instrumenten ontwikkelen, data verzamelen en analyseren en dit bevattelijk rapporteren in een manuscript of een mondelinge presentatie. Hieronder valt ook het leren discussiëren en kritisch reflecteren over argumenten, methoden en onderzoeksresultaten die bij de verantwoording van pedagogische en onderwijskundige vraagstellingen en handelingen worden ingebracht en het ontwikkelen van een wetenschappelijke houding met respect voor het werk van anderen. (…) Op basis van deze twee algemene opleidingsdoelstellingen kan men stellen dat op het einde van deze driejarige opleiding een student met een bachelordiploma Onderwijskunde in staat moet zijn een onderwijskundige vraagstelling te formuleren, deze vraagstelling te verantwoorden, te analyseren, te onderzoeken, de invalshoeken aan te geven van waaruit ze kan worden benaderd en deze vraagstelling in een brede, wetenschappelijke, wetenschapsfilosofische en maatschappelijk-culturele context te plaatsen. De student dient dus een op onderzoek gebaseerde pedagogische visie inzake processen van opvoeding, onderwijs en vorming in het algemeen en een onderwijskundige kijk op processen betreffende leren, instructie en evalueren in het bijzonder te verwerven/construeren. Deze competenties impliceren de integratie van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, die door de betreffende algemene en specifieke onderzoeksdisciplines worden aangereikt. (…)”
Deze algemene omschrijving van de doelstellingen wordt in het zelfevaluatierapport verder vertaald in een 23-tal eindtermen, opgedeeld naar kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes.
Oordelen visitatiecommissie Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie is tevreden over de formulering van de algemene doelstellingen en met name over de gedetailleerde uitwerking ervan in termen van kennis, vaardigheden en attitudes. Het doelstellingenkader biedt volgens de commissie een goed geformuleerd en doordacht geheel dat voldoet aan de decretale eisen. De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 67 Deel 2
Het nastreven van algemene en algemene wetenschappelijke competenties kon door de commissie expliciet teruggevonden worden in de formuleringen. Met name de onderzoeksgerichtheid komt, door de pivotale plaats die wordt toegekend aan het concept begeleide zelfstudie, maar ook in het daarop gebouwde doelstellingenkader, heel scherp naar voren. De formuleringen van de vaardigheden en attitudes zijn stuk voor stuk sterk onderzoeksgericht. Zo is er sprake van het kunnen verzamelen, verwerken, analyseren en interpreteren van gegevens rond een onderwijskundige vraagstelling, van het zelfstandig kunnen verwerken van informatie, en van schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren over onderzoekshandelingen. De commissie meent dat de academische gerichtheid van de bacheloropleiding buiten kijf staat. De commissie stelt ook vast dat de opleiding een inspanning heeft gedaan om de academische gerichtheid in concrete doelstellingen te vertalen. Zo streeft de opleiding er naar wetenschappelijke, disciplinair georiënteerde basiskennis aan te brengen. De nadruk ligt daarbij zowel op het systematische opbouwen van een conceptueel netwerk in de drie basisdisciplines (de onderwijskunde, de psychologie, en de pedagogiek) als op het verwerven van inzicht in de structuur van deze disciplines en de ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. De samenhang van de onderwijskunde met andere vakgebieden komt daarbij uitgebreid aan bod. Ook wordt er duidelijk melding gemaakt van het verwerven van kennis en inzicht in de dominante voorstellingen van onderwijs, opvoeding, vorming en opleiding als van de historische, socio-economische en culturele inbedding van educatieve en onderwijskundige processen. In de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de docenten en de studenten kwamen deze twee pijlers, de onderzoeksgerichtheid en de brede inbedding van de onderwijskunde eveneens duidelijk tot uiting, wat de commissie doet concluderen dat het nagestreefde niveau en de algemene oriëntatie van de opleiding algemeen gedragen wordt. Wel bestaat er een zekere spanning tussen deze twee pijlers op domeinspecifiek niveau (zie daarvoor facet 1.2) en kon de commissie ook vaststellen dat het gedetailleerde doelstellingenkader in zijn geheel niet bij alle docenten en studenten even breed bekend is. De opleiding plant dan ook om de doelstellingen naar de studenten en docenten beter te communiceren (zie ook facet 2.1). De commissie ondersteunt dit voornemen. De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De doelstellingen en gedetailleerde eindkwalificaties van de opleiding komen volgens de commissie tegemoet aan de domeinspecifieke minimumeisen die de commissie in haar referentiekader formuleerde. De opleiding streeft er aantoonbaar
68
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
naar om studenten op de hoogte te brengen van maatschappelijke ontwikkelingen en structuren met betrekking tot onderwijs- en opleidingssituaties en stelt zich ook ten doel hen de ‘tools’ te geven om als academicus in dit gebied te kunnen fungeren. De opleiding heeft gekozen voor een brede vorming in de basisdisciplines pedagogiek en psychologie en slaagt erin een sterke achtergrond mee te geven in deze twee basisdisciplines. Uit een studie van de doelstellingen, de syllabi en de cursusinhouden kon de commissie aldus vaststellen dat het doelstellingenkader als geheel in voldoende mate is afgestemd op de eisen die worden gesteld door het onderwijskundige wetenschapsgebied en de behoeften van het beroepenveld. In het zelfevaluatierapport is er tevens een beschrijvende benchmark opgenomen die de Kortrijkse opleiding afzet tegen vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland. Zowel de ruime wetenschappelijke basis die de opleiding biedt als de uitgesproken onderzoeksgerichtheid komen daarin als onderscheidende trekken in het opleidingsprofiel naar voren. Zoals onder facet 1.1 gemeld, stelt de commissie wel een spanning vast tussen deze twee pijlers. De opleiding biedt, zoals aangegeven, filosofische, historische, sociologische en met name psychologische en pedagogische denkkaders die evenwel niet alle op dezelfde diepgaande manier onderzoeksmatig en wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden uitgewerkt. Dat is immers de taak van de respectieve opleidingen psychologie, pedagogiek, etc… Uit de doelstellingen (en uit de vormgeving van het programma (zie facet 2.1)) blijkt niet ondubbelzinnig of de opleiding zich in de eerste plaats richt op het leggen van een brede basis, mede in functie van het faciliteren van een uitstroom richting psychologie en pedagogie of dat zij de blik van meet af aan eenduidig richt op het vormen van onderwijskundigen. Ook uit de gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt deze spanning. Sommige studenten waarderen de brede vorming die hun toelaat om na een of twee jaar door te stromen naar psychologie of pedagogiek. Anderen wezen op de keerzijde van het willen openhouden van keuzemogelijkheden: de onderwijskundige insteek komt niet altijd even duidelijk en ieder geval programmatorisch pas laat aan bod (zie ook facetten 2.1 en 2.3). De commissie raadt de opleiding aan om hierop te reflecteren en duidelijker te kiezen voor de onderwijskunde als de voornaamste domeinspecifieke focus van de opleiding. Wellicht zou daarbij geëxpliciteerd kunnen worden welke conceptuele netwerken uit de basisdisciplines de opleiding als noodzakelijk beschouwt en hoe deze kennis en vaardigheden concreet in het onderwijskundige profiel van de opleiding doorwerken. Zo komt uit het programma bijvoorbeeld een kwalitatief hoogstaande en door de commissie sterk gewaardeerde vorming in de neurowetenschappen tot uiting die evenwel niet terug te vinden is in de doelstellingen. De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 69 Deel 2
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 2:
Programma
Beknopte beschrijving van het programma Het bachelorprogramma telt 180 studiepunten en is opgebouwd in drie studiefasen. De opleidingsonderdelen zijn verdeeld over 6 pakketten: - Psychologische opleidingsonderdelen - Pedagogische opleidingsonderdelen - Onderwijskundige opleidingsonderdelen - Andere basisdisciplines gedragswetenschappen - Methodologische opleidingsonderdelen - Keuze-opleidingsonderdelen Het modeltraject ziet er als volgt uit (studiepunten zijn aangegeven tussen haakjes). 1ste studiefase (60)
2e studiefase (61)
3e studiefase (59)
Psychologische opleidingsonderdelen (26) Functieleer (6)
Vraagstukken uit de functieleer: het lerende brein (5)
Gedragsneurowetenschappen (5) Ontwikkelingspsychologie (5) Differentiële psychologie (5) Pedagogische opleidingsonderdelen (40) Geschiedenis van de gedragswetenschappen (5)
Filosofie van opvoeding, vorming en onderwijs (5) Kinderen en jongeren met specifieke noden: een orthopedagogisch perspectief (5) Geschiedenis van opvoeding, onderwijs en vorming (5) Opvoedingsproblemen in gezin en school (5) Concepten en praktijken van nonformele educatie (5)
70
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Principes en modellen van permanente vorming en levenslang leren (5) Comparatieve en interculturele pedagogiek (5) Onderwijskundige opleidingsonderdelen (68) Onderwijskunde 1: leren en instructie (7)
Onderwijskunde 2: Organisatie en Beleid (5)
Didactiek van het ervaringsgericht onderwijs (5)
Onderwijskunde 3: onderwijs in relatie tot samenleving en cultuur (6)
Onderwijseffectiviteit en -evaluatie (5)
Theorie en praktijk van groepswerk (4)
Het gebruik van ICT en media (5)
Vakdidactische vraagstukken (5)
Human resource management (6) Het ontwerpen en begeleiden van krachtige leeromgevingen in diverse vakgebieden (5) Stafontwikkeling in scholen (5) Integrerende onderzoeksopdracht (10)
Andere basisdisciplines gedragswetenschappen & Keuze (10+8) Fundamentele wijsbegeerte (6)
Keuzeopleidingsonderdelen (totaal: 8 studiepunten)
Sociologie (4) Methodologische opleidingsonderdelen (28) Statistiek voor onderwijskundigen (8)
Methoden en technieken van gedragswetenschappelijk onderzoek: deel 2 (6)
Methoden en technieken van gedragswetenschappelijk onderzoek: deel 3 (5)
Methoden en technieken van gedragswetenschappelijk onderzoek: deel 1 (9)
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 71 Deel 2
Oordelen visitatiecommissie Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma In het zelfevaluatierapport wordt voor elke eindterm aangegeven welk opleidingsonderdeel meehelpt aan het realiseren ervan. Uit die uitgebreide analyse blijkt dat het programma de eindtermen dekt en dus een adequate concretisering van het programma kan worden genoemd. Bovenstaand schematisch programma-overzicht bevestigt dit: de nagestreefde brede basisvorming komt in het pakket basisdisciplines gedragswetenschappen en in de psychologische en pedagogische pakketten duidelijk tot uiting, waarbij het aandeel in studiepunten het zwaartepunt van de onderwijskundige vorming in het programma onderstreept. De methodologie is met 28 studiepunten sterk vertegenwoordigd en vertaalt, samen met de integrerende onderzoeksopdracht, het streven naar een expliciete onderzoeksgerichte opleiding. De commissie bestudeerde het programma tevens aan de hand van de syllabi en cursusinhouden en stelde ook daarbij vast dat het gehele programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindtermen over het algemeen te bereiken (zie verder onder 2.2). De commissie is wel van oordeel dat het vertalen van de opleidingsleerdoelen in de afzonderlijke leerdoelen van de opleidingsonderdelen niet altijd even consequent gebeurde. Sommige syllabi of opleidingsfiches blijven erg algemeen geformuleerd en lijken niet in de eerste plaats te zijn afgestemd op hun rol binnen de opleiding onderwijskunde. Navraag leerde dat de opleiding zich daarvan bewust is en dit punt zal meenemen op de volgende denkdag. De commissie ondersteunt dit voornemen en beveelt de opleiding aan om meer uniformiteit te brengen in de fiches en voor elk opleidingsonderdeel (ook die die worden verzorgd door de niet in Kortrijk residerende docenten) aan te geven hoe het bijdraagt aan de doelstellingen van de bacheloropleiding Onderwijskunde. Een opvallend kenmerk in de vertaalslag van de doelstellingen naar het programma is de bijzondere opbouw van het curriculum. Om het mogelijk te maken dat de Kortrijkse studenten Onderwijskunde na respectievelijk één of twee jaar desgewenst vlot kunnen doorstromen naar de opleidingen Psychologie of Pedagogiek in Leuven, werd in de programmering van de bachelor Onderwijskunde het psychologische pakket voornamelijk in het eerste jaar en het pedagogische pakket voornamelijk in het tweede jaar geplaatst. De opleidingsverantwoordelijken getuigden dat dit tevens de visie reflecteert dat een onderwijskundige moet kunnen profiteren van een stevige basis in deze beide disciplines. Uit de aangeleverde cijfers blijkt dat er van de doorstroomoptie vaak gebruik wordt gemaakt. In de laatste vier academiejaren telde de eerste bachelor respectievelijk 27, 22, 34 en 33 studenten. De tweede bachelor kon in diezelfde jaren respectievelijk op 14, 3, 5 en 13 studenten rekenen, terwijl de derde bachelor (waarin de onderwijskundige vorming sterk aan bod komt) respectievelijk 4, 6, 2 en 5 studenten telde. Deze
72
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
vaststelling, in combinatie met wat eerder onder dit facet werd besproken, leidt tot de conclusie dat de inhoud van het gehele bachelorprogramma de studenten zeker de mogelijkheid biedt om de eindtermen te bereiken, maar dat het volledige programma maar door weinig studenten wordt gevolgd. Uit de gesprekken met de studenten bleek ook dat een deel van de studenten de bachelor Onderwijskunde specifiek kiest met het oog op de geboden doorstroommogelijkheden, en zij dus reeds van bij de aanvang van de studie niet van plan waren om een onderwijskundige studie te volgen. De commissie begrijpt dat er met de huidige programmaopzet een keuze is gemaakt die voordelen biedt voor de overkoepelende Faculteit, maar meent ook dat de effecten van die keuze bezwaarlijk bevorderlijk kunnen worden genoemd voor het uitbouwen van een stevig eigen profiel van wat een bachelor Onderwijskunde heet. De naam van de opleiding is ‘Onderwijskunde’, waarbij verwacht kan worden dat de opleiding zich inhoudelijk en van meet af aan scherp onderwijskundig profileert. Het meegeven van een sterke psychologische, methodologische en pedagogische basis is daar overigens niet mee in strijd, mits de inhoud van de vakken geselecteerd wordt vanuit het perspectief van een onderwijskundige opleiding. De commissie meent dat een dergelijke eenduidige profilering de opleiding uniek in Vlaanderen zou kunnen maken en raadt de opleiding daarom aan om hierover te reflecteren. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de verantwoordelijken dan ook aan om na te gaan of de opleiding, die volgens de commissie als geheel genomen waardevol is en inhoudelijk een stevige onderwijskundige vorming biedt, niet op een meer geïntegreerde manier zou kunnen worden vormgegeven, zonder dat daarmee van de uitstroomvoordelen zou moeten worden afgezien. De commissie denkt daarbij bijvoorbeeld aan het inplanten van een oriëntatievak aan het begin van de opleiding waarin de hulpvakken in een expliciet onderwijskundig perspectief worden gekaderd of op zijn minst aan het versterken van de kruisbestuiving tussen de psychologie, de pedagogiek en de onderwijskunde door de hulpvakken inhoudelijk onderwijskundiger te oriënteren. In het programma zouden studenten op die manier vroeger met de onderwijskunde en de onderwijskundige relevantie van de vakinhouden uit de psychologie en pedagogiek moeten worden geconfronteerd waardoor zij zich van bij het begin van de opleiding een beeld kunnen vormen van wat onderwijskunde inhoudt, wat de specifieke plaats is van de psychopedagogische inzichten binnen de onderwijskunde, en welk profiel de opleiding hun als geheel te bieden heeft (zie ook facet 2.3). Op die manier kan de opleiding haar profiel en haar eigenheid aanscherpen én worden de studenten in staat gesteld een meer geïnformeerde keuze te maken. De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als voldoende.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 73 Deel 2
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Los van de programmering die verbetering verdient, is de commissie erg tevreden over de inhoudelijke kwaliteit van het programma. De aandacht voor een brede kennisontwikkeling en het opbouwen van de nodige basisreferentiekaders blijkt aantoonbaar uit de vakinhouden. Op een stevige psychologische basis komt een pedagogische laag te liggen waarin de onderwijskundige leerinhouden goed kunnen gedijen. Het sterker integreren van deze drie ‘trappen’ binnen een overkoepelend en vroeger aangereikt onderwijskundig perspectief (en dus de inhoud van de vakken selecteren vanuit het perspectief van een onderwijskundige opleiding) zal het programma zeker ook inhoudelijk verder versterken (zie facetten 2.1 en 2.3). Ook de aansluiting van de cursussen bij recente ontwikkelingen in de wetenschap is over het algemeen erg goed te noemen. In sommige gevallen, zoals bij ‘het lerende brein’, zijn de cursusinhouden excellent. In een enkel geval kon de aanwezigheid van recente of internationale literatuur nog worden verbeterd. De ambities op het vlak van onderzoeksgerichtheid worden volgens de commissie waargemaakt. Er is een sterke en door het programma heen constante ‘stroom’ methodologie die, blijkens het lesmateriaal, erg degelijk is. De alumni gaven aan dat de Kortrijkse studenten in hun vervolgtrajecten meestal de betere blijken op het vlak van onderzoeksvaardigheden. De commissie stelde vast dat de meeste opleidingsonderdelen studenten laten proeven van recente onderzoeksresultaten. De commissie waardeert het ook dat er een afsluitend werkstuk geprogrammeerd is waarin een volledig onderzoekstraject op relatief zelfstandige wijze wordt afgewerkt en waarmee de aangeleerde onderzoeksvaardigheden kunnen worden gevaloriseerd. De onderwijskundige praktijk ten slotte komt de opleiding binnen via bijvoorbeeld observatie in klassen, in opdrachten waarin professionals moeten worden geïnterviewd of in het gebruik van praktijkvoorbeelden in de cursussen. De geboden aandacht voor het werkveld is volgens de commissie zeker aan de maat maar zit over het programma verspreid en zou iets sterker gesystematiseerd en verder uitgebouwd kunnen worden. Overwogen zou kunnen worden studenten meer van bij het begin kennis te laten maken met het onderwijskundige werkveld en daar in de cursusinhouden door het hele programma heen ook te blijven naar refereren. Een optie zou kunnen zijn om het integrerend project door het hele programma te laten lopen en daarbinnen consequent praktische en werkveldgerichte onderwijskundige handvatten te bieden voor de psychologische en pedagogische referentiekaders. De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als goed.
74
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Facet 2.3. Samenhang programma Gezien de commissie bij het beoordelen van de relatie tussen de doelstellingen en het programma onder facet 2.1 een structurele verbetermogelijkheid ziet op het vlak van de programmaopbouw, lopen de vaststellingen onder huidig facet onvermijdelijk parallel met die onder facet 2.1. De huidige opzet van het programma in drie trappen leunt sterk op het bieden van uitstroommogelijkheden naar de Psychologie (na 1 jaar) en de Pedagogiek (na 2 jaar). De studenten en de alumni zien daar de positieve kanten van in, maar gaven ook aan dat dit voor de onderwijskundig geïnteresseerde studenten nadelen biedt. Zo getuigden ze bijvoorbeeld dat ze na het eerste jaar geen zicht hebben op wat onderwijskunde inhoudt, waardoor een keuze voor onderwijskunde minder voor de hand ligt. Uit de resultaten van eerdere bevragingen die worden weergegeven in het zelfevaluatierapport blijken sommige studenten zich zelfs wat richting psychologie geduwd te voelen. Effecten die ook worden bevestigd door de eerder aangehaalde rendementscijfers (zie facet 2.1): een groot deel van de instroom kiest ervoor om na een of twee jaren Kortrijk in Leuven verder te studeren. De commissie wenst te benadrukken dat zij deze opzet als zodanig niet slecht gezind is, maar zij meent dat de opleiding er zou moeten naar streven om, binnen de mogelijkheden van deze opzet, de kruisbestuiving en integratie tussen de geboden vakgebieden in functie van een onderwijskundige finaliteit zo optimaal mogelijk te exploiteren. Een bachelorprogramma Onderwijskunde zou als eerste doel het afleveren van onderwijskundigen moeten hebben en dat ook als dusdanig in de programma-opzet moeten vertalen. Dit is volgens de commissie op dit moment nog niet uitdrukkelijk genoeg het geval, al kan bezwaarlijk worden gezegd dat de huidige samenhang ondermaats is: die studenten die het hele traject doorlopen kregen een logisch opgebouwd programma te verwerken dat inhoudelijk coherent, zij het in een te gescheiden horizontale sequentiële opbouw, is vormgegeven. Ruimte voor verbetering ligt er dus in het inbrengen van een ‘verticale’ en integrerende stroom. Dit kan volgens de commissie op verschillende manieren worden bewerkstelligd. In eerste instantie via het inhoudelijk sterker onderwijskundig kleuren van de psychologie- en pedagogiekvakken (i.e. de doelstellingen en inhouden van deze vakken richten op de finaliteit van het programma waarin zij fungeren) of middels het aanbieden van een oriëntatievak in het begin (zie facet 2.1). Ook het doortrekken van het integrerend project door het hele programma biedt een goede mogelijkheid voor het integreren van verschillende leerinhouden in het perspectief van een onderwijskundige finaliteit (zie facet 2.2). De commissie ziet ten slotte ook mogelijkheden in het beter aanwenden van de ruimte die er nu voor keuzevakken wordt gelaten (8 studiepunten). Van sommige vakken uit de lijst is niet duidelijk welke meerwaarde zij de studenten Onderwijskunde bieden.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 75 Deel 2
Tevens beveelt de commissie een heroverwegen aan van de vele trajecten die door de opleiding worden geboden. Naast de uitstroommogelijkheden richting Psychologie en Pedagogiek en een verkort programma Onderwijskunde voor bijvoorbeeld professionele bachelors onderwijs wordt er ook een verkort programma of schakeltraject aangeboden dat toegang geeft tot de master in de Educatieve Studies te Leuven en is er werk gemaakt van een ‘voortraject’ waarbij professionele bachelors uit een aantal hogescholen tijdens hun laatste jaar de kans wordt geboden om reeds een stuk (15 studiepunten) van de Kortrijkse bacheloropleiding te volgen. De commissie heeft waardering voor het vele werk dat in deze trajecten is gestoken (zie facet 2.9), maar meent dat ervoor gewaakt moet worden dat de primaire doelstelling, het afleveren van onderwijskundigen, daarbij niet in de weg komt te staan. De docenten investeren immers veel tijd in deze trajecten en het valt te verwachten dat het verder laten toenemen van de heterogeniteit in de studentenpopulatie zal blijven interfereren met de genoemde primaire doelstelling. De commissie is ervan overtuigd dat de bacheloropleiding Onderwijskunde, die in Kortrijk als een op zich staande studie wordt aangeboden en aldus studenten een uniek profiel kan bieden, aan kracht kan winnen door eerst haar eigen focus en dus interne coherentie te versterken vooraleer te trachten tegemoet te komen aan externe vragen die haar mogelijkerwijs te sterk zal fragmenteren. De commissie ontmoette tijdens de gesprekken een sterke en enthousiaste ploeg van jonge kernstafleden die volgens haar de mogelijkheden heeft en de kansen verdient om het eigen profiel van de opleiding verder uit te bouwen. De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als voldoende. Facet 2.4. Studieomvang Het bachelorprogramma telt 180 studiepunten en voldoet daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met studenten en docenten blijken dat de studietijd en studeerbaarheid van het programma nauwgezet bewaakt worden. Een systematische studietijdmeting werd uitgevoerd bij studenten uit de eerste bachelor, studenten uit de latere jaren worden bevraagd via hearings. De resultaten geven het beeld van een programma dat eerder aan de lichte dan aan de zware kant is. Uit de studietijdmeting bijvoorbeeld blijkt de totale bestede studietijd van het eerste jaar net onder de minimale grens van 1500 uren te liggen. De hearings over de latere jaren geven evenmin een te zwaar programma aan. De gesprekken die de commissie kon voeren met de studenten en de alumni bevestigen deze indicaties. Beide groepen gaven aan dat ze zich zeker niet overbelast voelden, dat het programma ‘goed doenbaar’ was. Eensgezindheid bestond over het
76
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
feit dat de studenten uit het schakeltraject het een stuk lastiger hadden. Voor hen is de studielast hoog, al werd aangegeven dat mits flink studeren dit traject een haalbare kaart is. De commissie vernam tijdens de gesprekken tevens dat er door de kleine studentengroepen (zeker in de laatste twee jaren) een erg goede en bijna één op één begeleiding mogelijk is, wat de studeerbaarheid van het programma uiteraard sterk ten goede komt. Er wordt door de docenten veel moeite gedaan om de studie-ervaring zo aangenaam en vlot mogelijk te maken (zie ook facet 4.2). Zo kon de commissie uit verslagen van de POC en de OMT (het Onderwijs Management Team, zie facet 5.1) afleiden dat er regelmatig gesleuteld wordt aan het onderling afstemmen van deadlines voor opdrachten en aan het optimaal verdelen van de studielast over het hele programma. De commissie acht de studietijd op basis van deze gegevens aan de maat, maar concludeert dat er in het huidige programma wellicht nog ruimte is om de tijd efficiënter te besteden. Dit biedt volgens de commissie de nodige perspectieven in het kader van de eerder gemaakte opmerkingen en suggesties onder facetten 2.1 en 2.3. De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Uit de syllabi blijkt er in de opleiding een variatie aan onderwijsvormen te worden gebruikt: hoorcolleges, werkcolleges, zelfstandig verwerken van materiaal, discussies en gesprekken, seminaries, bedrijfsbezoeken, observaties en schoolbezoeken. Bij twee opleidingsonderdelen wordt ook gebruik gemaakt van video-conferencing. Studenten, alumni en docenten gaven aan dat een klassiek hoorcollege nauwelijks voorkomt en contactmomenten wegens de kleine groepen de facto steeds interactief zijn. In het laatste jaar is er sprake van persoonlijke begeleiding en bijna één op één onderwijs. Groepswerk of individuele opdrachten komen reeds van in het eerste jaar voor en blijven een plaats vinden binnen het hele opleidingstraject. Gebruik van de Blackboard-toepassing ToLeDo is op de beperkte studentenpopulatie toegesneden en bestaat dus vooral uit het ter beschikking stellen van het nodige lesmateriaal. Tijdens de gesprekken getuigden studenten en alumni van hun tevredenheid over de variatie aan werkvormen en de algemene vormgeving van het onderwijs. De meeste docenten trachten de leerinhouden zo aantrekkelijk mogelijk te brengen. Het centrale concept ‘begeleide zelfstudie’ is terug te vinden in de vormgeving van het onderwijs in die zin dat het zelf verwerken van informatie doorheen de opleiding gradueel toeneemt. Het wordt dan ook zo door de studenten gepercipieerd al heeft niet iedereen een duidelijk beeld op datgene waar het concept precies voor staat. Het belang van het onderzoeksgebaseerd onderwijs dat volgens het zelfevaluatierapport nauw met dit concept samenhangt wordt door de studenten wel erkend en in de opleiding aanwezig geacht, maar nauwelijks in verband gebracht met ‘bege-
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 77 Deel 2
leide zelfstudie’. De opleiding geeft in een update bij het zelfevaluatierapport aan dat zij een aantal initiatieven nam om dit concept breder bekend te maken. De commissie is positief over de variatie aan werkvormen en heeft de indruk dat die over het algemeen ook zijn afgestemd op de doelstellingen van de individuele cursussen. Moeilijker te achterhalen was de link (en de mate van de bewaking ervan) tussen de individuele werkvormen en de gedetailleerde doelstellingen van de opleiding als geheel. Een studie van het geheel van het cursussenpakket en het lessenmateriaal geeft een voor een bachelor vrij klassiek beeld: een overwicht aan kennisoverdracht aan de hand van moderne technieken en relatief minder aandacht voor activerende werkvormen en zelfwerkzaamheid. Docenten geven aan dat zij vrij zijn in de vormgeving van hun eigen opleidingsonderdelen. Wel maken ze een inventaris van de gebruikte werkvormen en wordt die besproken binnen de POC zodat er voldoende variatie kan worden gegarandeerd. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleiding aan om, in het licht van het sterker integreren van de opleiding, de gebruikte werkvormen expliciet af te toetsen aan de opleidingsdoelstellingen. Dit kan dan leiden tot het opzetten van een gedragen vormgevingsbeleid vanuit een gemeenschappelijk visie op de opleiding. De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De organisatie van toetsen en examens wordt geregeld door het algemeen examenreglement en het facultair aanvullend examenreglement van de K.U.Leuven. De examinering geschiedt semesterieel. Examenroosters worden opgesteld door het studentensecretariaat. In overleg met de individuele student kan de regeling worden aangepast bij eventuele moeilijkheden. Examenvormen en -normen worden ruim op voorhand op de POC besproken en vastgelegd en van docenten wordt verwacht dat zij voor de aanvang van de lesreeksen de modaliteiten van de evaluatie duidelijk aangeven. Bij problemen of eventuele betwistingen kunnen studenten terecht bij de ombuds. Tijdens de gesprekken met de studenten en de alumni werd verklaard dat studenten goed op de hoogte zijn van wat er tijdens de examens van hen wordt verwacht. Zij gaven ook aan dat er in het eerste jaar formatieve oriëntatietoetsen (in de vorm van proefexamens of opdrachten) worden georganiseerd zodat studenten hun eigen vorderingen kunnen inschatten. De commissie waardeert dit initiatief. In latere jaren wordt tussentijds geëvalueerd via papers. Feedback daarbij wordt verzorgd door twee onderwijsassistenten of door de individuele docenten die volgens de studenten steeds bereikbaar zijn.
78
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
De commissie kreeg een keur aan examenvragen onder ogen en stelde vast dat die over het algemeen aan de maat waren. Het niveau van de vragen reflecteerde het beoogde niveau van de opleiding. Studenten gaven ook aan dat er niet enkel op kennis, maar ook op inzicht en toepassing werd getoetst. Bij één multiple choice examen had de commissie toch ernstige vragen over de verwarrende formulering van de antwoordmogelijkheden. Aangeraden wordt om de kwaliteit van de examenvragen regelmatig na te gaan. Wat de toetsvormen betreft kan de commissie meer in het algemeen dezelfde opmerking maken als met betrekking tot de werkvormen. Er is een variatie aan vormen (open boek, mondeling, multiple choice, take home opdrachten), waarover studenten tevreden zijn, maar waarbij niet altijd duidelijk is hoe de specifieke vormgeving zich verhoudt tot de doelstellingen van de opleiding. Zo stelde de commissie vast dat er bij vijf kernvakken (‘Functieleer’, ‘Geschiedenis van de gedragswetenschappen’, ‘Geschiedenis van opvoeding, onderwijs en vorming’, ‘Comparatieve en interculturele pedagogiek’ en ‘Onderwijskunde 3: onderwijs in relatie tot samenleving en cultuur’) gebruik wordt gemaakt van open boek examens. De commissie stelt zich daarbij de vraag of de aangeboden basisreferentiekaders op die manier voldoende sterk worden verinnerlijkt. Los van die specifieke vraag wil de commissie de opleiding dus met name aanraden om de oefening van het uitlijnen van doelstellingen, werkvormen en toetsen expliciet te maken en hierop een gemeenschappelijk beleid af te stemmen. De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Het zelfevaluatierapport zegt over de toelatingsvoorwaarden het volgende: “Alle studenten met een diploma secundair onderwijs (met uitzondering van het beroepsonderwijs) worden toegelaten. Van de studenten die kiezen voor de bacheloropleiding Onderwijskunde kan verder worden verwacht dat ze interesse in een brede algemene vorming combineren met een wetenschappelijke nieuwsgierigheid en een ethische betrokkenheid op de praktijk van opvoeding, onderwijs, vorming en opleiding. Er is geen toelatingsexamen. De instroom in het verkorte programma Onderwijskunde is mogelijk voor studenten met een diploma (professionele of academische) bachelor en/of master. Voor studenten die kiezen voor deze opleiding kan verwacht worden dat ze interesse in een brede algemene vorming combineren met een wetenschappelijke nieuwsgierigheid en een ethische betrokkenheid op de praktijk van opvoeding, onderwijs, vorming en opleiding. Aanvragen voor een aangepast programma worden besproken op de POC op basis van een ingediend dossier. Op basis van dit dossier onderzoekt de POC de mogelijkheid voor bijkomende vermindering van de studieomvang. Studenten die in het voortraject opleidingsonderdelen met succes aflegden worden voor deze opleidingsonderdelen vrijgesteld.” De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 79 Deel 2
Zoals eerder vermeld, biedt de opleiding naast haar eigen programma’s ook een schakeltraject aan voor de studenten die de master Educatieve Studies te Leuven willen volgen en is er werk gemaakt van een ‘voortraject’ waarbij professionele bachelors uit een aantal hogescholen tijdens hun laatste jaar de kans wordt geboden om reeds een stuk (15 studiepunten) van de Kortrijkse bacheloropleiding te volgen. De commissie heeft veel waardering voor de bereidwilligheid van de opleiding om aan de behoeftes van de heterogene groep instromers te voorzien. De uitgetekende programma’s zijn stuk voor stuk van goede kwaliteit en bieden diverse groepen de nodige kansen om zich bij te scholen en verder door te stromen. De opleiding bekijkt de heterogeniteit ook als een pluspunt dat, ondanks de praktische moeilijkheden om de diverse studentengroepen (werkstudenten, generatiestudenten, professionele bachelors) efficiënt te laten samenwerken, een meerwaarde betekent voor de opleiding. De commissie stelde vast dat er veel energie wordt gestoken in het vinden van oplossingen (lessen in blokken, avondonderwijs, etc…) voor dergelijke problemen. De kleinschaligheid laat ook een erg efficiënte en op maat gesneden begeleiding bij het uittekenen van individuele studietrajecten toe. De keerzijde van deze bereidwilligheid om vele groepen te bedienen werd eerder aangegeven: de kans bestaat dat de kernopleiding Onderwijskunde zich, zeker met kleine studentenaantallen, te sterk gaat fragmenteren onder deze externe druk. Elk nieuw traject of elke nieuwe uitstroommogelijkheid (en daarmee elke nieuwe groep instromers met eigen wensen en noden) betekent daarenboven een extra belasting voor de docenten. Het aanbod aan trajecten verdient volgens de commissie aldus heroverweging, al is zij erg tevreden over de betuigde inzet en de duidelijke zorg om het programma zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Beknopte beschrijving van het personeelsbeleid Het zelfevaluatierapport vermeldt vooraf aan de beschrijving van het personeelsbeleid dat de Campus Kortrijk in haar beleid bepaalt dat docenten een dubbele inbedding kennen, met name op de campus zelf, maar ook in de Leuvense moeder-
80
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
faculteit. Dit houdt in dat de betrokken docenten bij de opleiding Onderwijskunde, verbonden zijn aan een Leuvens onderzoekscentrum en ook in Leuven een aantal opleidingsonderdelen verzorgen. Bij het aanstellen van ZAP-leden wordt luidens het zelfevaluatierapport gestreefd naar een zo ruim mogelijke internationale verspreiding van de vacatures. Elke kandidaat registreert zich online via de jobsite van de K.U.Leuven en vult een aantal persoonlijke gegevens, studiegegevens en gegevens m.b.t. hun werkervaring in. Voorts zijn kandidaten ertoe verplicht om de volgende bijlagen toe te voegen: 1) motivatiebrief, 2) een curriculum vitae met de volledige studieloopbaan en –resultaten, alsook met de beroepsloopbaan, 3) een volledige publicatielijst, en 4) een dossier over de vijf belangrijkste publicaties uit de gehele loopbaan. De gegevens die voortkomen uit de online onderwijsevaluatie van het onderwijs (zie Onderwerp 5) worden steeds automatisch aan het dossier toegevoegd. De dossiers van de kandidaten worden beoordeeld door de facultaire beoordelingscommissie te Leuven. Deze commissie bestaat uit gewoon hoogleraren. In het geval van voltijdse vacatures wordt aan een beoordelingscommissie verplicht minimaal één extern commissielid met de graad van hoogleraar toegevoegd. Specifiek voor vacatures voor de Campus Kortrijk wordt er ook een residerend Kortrijkse hoogleraar aan de commissie toegevoegd. Het maximale aantal externe leden bedraagt vier. De kandidaten worden uitgenodigd voor een gesprek waarin wordt gepeild naar de didactische vaardigheden en onderzoekservaringen. De beoordeling van de dossiers mondt uit in een advies met desgevallend een rangschikking van de kandidaten en daaraan gekoppeld een voorstel m.b.t. de termijn van de aanstelling en de in te nemen academische graad (docent, hoofddocent, hoogleraar, gewoon hoogleraar). Dit advies wordt online ingediend en elektronisch overgemaakt aan het Bijzonder Groepsbestuur (het gremium, op groepsniveau, dat specifiek over personeelszaken gaat). Op basis van de voorstellen van de Bijzondere Groepsbesturen neemt de Bijzondere Academische Raad (het gremium, op centraal niveau, dat specifiek over personeelszaken gaat) een beslissing over de toewijzing van de vacant gestelde ambten. De hieruit resulterende benoemingen en aanstellingen gebeuren door de Raad van Bestuur van de K.U.Leuven. Bij een eerste aanstelling in het AAP (assistent, onderwijsassistent of doctor-assistent) is een vacature verplicht. Voor BAP (wetenschappelijk medewerker, gastprofessor, (post-)doctoraal bursaal) is er geen vacatureverplichting. Bij het vrijkomen van mandaten worden de vacatures bekend gemaakt via de website van de personeelsdienst en via de Campuskrant. De kandidaten kunnen solliciteren door binnen de vermelde termijn een dossier in te dienen (bestaande uit CV m.i.v. lijst van publicaties). Bij het invullen van het online sollicitatieformulier worden de studies (niveau, inhoud, resultaten), loopbaan en wetenschappelijke activiteiten opgevraagd. In de selectieprocedure is een sollicitatiegesprek voorzien met de kandidaten die in De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 81 Deel 2
de preselectie op basis van hun dossier weerhouden werden. Aan de betrokken eenheid waarbinnen de vacature zal worden ingevuld, wordt gevraagd om de geschikte kandidaten in volgorde van voorkeur te rangschikken. Deze rangschikking wordt voorgelegd aan het Groepsbestuur dat een beslissing neemt. Evaluaties van alle ZAP-leden vinden plaats 3 jaar na de eerste aanstelling, en verder om de 5 jaar, en gebeuren naast de bestaande beoordelingsmomenten bij benoeming en bevordering, toewijzing en verlenging van onderwijstaken, en aanvragen om onderzoeksprojecten. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat deze decretaal verplichte ZAP-evaluatie opgevat worden als een algemene opvolging van de goede gang van zaken betreffende het functioneren van de leden van het ZAP. Ze betreft onderwijs, onderzoek en dienstverlening en besteedt niet alleen aandacht aan het resultaat, maar ook aan het proces, inclusief het functioneren van het personeelslid in de gemeenschap en zijn of haar attitude in de groep. De facultaire evaluatiecommissies, die op basis van verkiezingen op facultair niveau worden samengesteld, formuleren afdoende gemotiveerde voorstellen: ‘onvoldoende’, ‘ondermaats’ of ‘positief’ aan de algemene evaluatiecommissie van de groep; zij verwijzen in hun motivering naar de vastgestelde feiten die het advies ondersteunen. Deze commissies spreken een niet-bindend advies uit. Het reglement van het AP biedt de decanen de mogelijkheid om de facultaire evaluatiecommissies te vragen hun beslissing te herzien. De decanen maken de uiteindelijke voorstellen, samen met het dossier en het verslag, over aan de voorzitter van de bevoegde algemene evaluatiecommissie. Deze laatste bespreekt de dossiers gebaseerd op de voorstellen van de facultaire evaluatiecommissie en gebaseerd op de opmerkingen geformuleerd door vice-rectoren, coördinatoren en decanen. Op een vergadering formuleert zij eerst voor ieder te evalueren ZAP-lid een ontwerp van evaluatiebeslissing: positief, ondermaats of onvoldoende. Na de vergaderingen van de algemene evaluatiecommissies nodigen de voorzitters de ZAP-leden voor wie een evaluatie ‘ondermaats’ of ‘onvoldoende’ overwogen wordt, schriftelijk uit om kennis te nemen van het dossier en om door de commissie te worden gehoord. De definitieve beslissingen worden aansluitend bij de Bijzondere Academische Raad over benoemingen, aanstellingen en bevorderingen genomen en aan de leden van het ZAP meegedeeld. Een ZAP-lid dat als ‘ondermaats’ of ‘onvoldoende’ geëvalueerd werd, kan daartegen beroep aantekenen bij de evaluatiecommissie van beroep binnen de 10 dagen na de ontvangst van zijn evaluatiebeslissing. De evaluatiecommissie van beroep (samengesteld uit de rector (voorzitter), de algemeen beheerder en drie externe, door de Raad van Bestuur aangewezen leden) kan een beslissing te niet doen, bevestigen, of een onvoldoende vervangen door een ‘ondermaats’. Indien het eindoordeel van twee opeenvolgende evaluaties onvoldoende is of van drie evaluaties doorheen de loop van de beroepscarrière kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid ontslaan.
82
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Oordelen visitatiecommissie Facet 3.1. Kwaliteit personeel Los van het hierboven beschreven formele personeelsbeleid, dat de commissie adequaat geregeld acht, bleek uit de gesprekken met de studenten en de alumni een grote tevredenheid over de vakinhoudelijke en didactische kwaliteiten van de staf. Er wordt volgens de studenten op een enthousiasmerende en kwalitatief hoogstaande manier les gegeven. Uit het zelfevaluatierapport bleek verder dat verschillende docenten verbonden aan de opleiding op eigen initiatief deelnamen aan de onderwijsprofessionaliseringsactiviteiten georganiseerd door de Dienst Universitair Onderwijs (DUO). Ook op organisatorisch vlak nemen de docenten tal van initiatieven om de verschillende groepen met hun diverse achtergronden zo goed mogelijk te bedienen (zie facet 2.9). Mede door de schaal van de opleiding is er een erg korte afstand tussen docenten en studenten die toelaat de studie-ervaring van dichtbij op te volgen en te begeleiden. De kwaliteit van het lesmateriaal dat de commissie kon inzien is, zoals eerder aangegeven, over het algemeen goed te noemen. Eén mogelijk belemmerende factor voor het verder ontwikkelen van een geïntegreerd en breed gedragen didactisch beleid is volgens de commissie de dubbele inbedding van de opleiding (de opleidingsonderdelen en de staf) in de Kortrijkse en Leuvense bestuursorganen. Er is een POC, een OMT en een subfaculteit te Kortrijk en POC’s en een Faculteitsbestuur te Leuven. Daarnaast worden er ook jaarlijks stafdagen georganiseerd. Deze organen schijnen tot op heden naar eenieders tevredenheid te werken en elkaar aan te vullen. De commissie ontmoette in Kortrijk een jong en dynamisch team van enthousiaste docenten die met een grote betrokkenheid aan de opleiding werken en die volgens haar de mogelijkheden hebben en dus de kansen verdienen om het eigen profiel van de opleiding verder uit te bouwen. In het kader van de door de commissie aanbevolen verbetermaatregelen zal duidelijkheid moeten worden geschapen over de precieze verdeling van de taken tussen deze gremia en de relatieve autonomie die de KULAK wordt gegund. Het is in het belang van de opleiding dat er een sterkere sturing mogelijk wordt vanuit een opleidingsspecifieke, onderwijskundige visie (zie facet 5.2). De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Het brede aanbod in wetenschappelijke vorming wordt volgens de commissie op een goede wijze ondersteund door de onderzoeksdeskundigheden van de individuele docenten. Voor de psychologische en pedagogische opleidingsonderdelen kan de opleiding rekenen op de expertise die er is binnen de Leuvense onderzoeksgroepen. Ook de onderwijskunde is stevig ingebed in verschillende expertisecentra die binnen de Faculteit zijn uitgebouwd. Het zelfevaluatierapport bevat een bijlage met De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 83 Deel 2
de recentste publicaties van de onderzoeksgroepen die input leveren aan het programma en daaruit blijkt een brede waaier aan specialisaties. Sommige in Kortrijk residerende docenten zijn ook betrokken bij Kortrijkse onderzoeksploegen zoals het ‘Interdisciplinary research on technology, education and communication’ of het ‘Centrum voor de Historische studie van interculturele relaties’. De inbedding van de staf van de opleiding in de overkoepelende Leuvense Faculteit garandeert ook stevige internationale contacten die er concreet toe hebben geleid dat er een Erasmusuitwisseling met Twente kon worden opgestart en er wederzijdse bezoeken met studenten zijn gepland aan bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht. Daarnaast worden studenten ook in de cursussen op de hoogte gebracht van internationale ontwikkelingen en werden recentelijk twee internationale gastsprekers in het programma ingezet. De contacten van de docenten met het werkveld krijgen luidens het zelfevaluatierapport bijvoorbeeld vorm bij projecten die samen worden uitgevoerd met het werkveld (projecten van School of Education, Onderwijs Ontwikkelingfonds-projecten of een haalbaarheidstudie rond een portaalsite in opdracht van het Departement Onderwijs wat leidde tot contacten met uitgevers, ICT-coördinatoren, pedagogisch begeleiders, leerkrachten). Een aantal personeelsleden is ook betrokken bij postgraduaatopleidingen of nascholingsprojecten of in scholengemeenschappen waardoor er een uitwisseling is met de praktijk. Deze contacten komen de studenten concreet ten goede tijdens onder meer lezingen die door de subfaculteit te Kortrijk worden georganiseerd. Elk jaar wordt een aantal sprekers uitgenodigd uit het werkveld waarbij studenten worden aangemoedigd om deze lezingen bij te wonen. Concluderend kan worden gesteld dat de academische en professionele gerichtheid van het programma volgens de commissie goed te noemen is en met name steunt op de mate van inbedding van de staf in de sterke Leuvense onderzoekscentra en expertisenetwerken. Eventueel zou, bij de verdere profilering van de opleiding, gedacht kunnen worden aan het ontwikkelen van een meer streekgerelateerde inbedding van het onderzoek (met name naar Frankrijk toe). De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed. Facet 3.3. Kwantiteit personeel Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport bestaat de ZAP-personeelsformatie uit 7 ‘residerende’ (i.e. aangesteld op Kortrijke fondsen) personeelsleden en 14 ‘niet –residerende of ‘pendelende’ docenten. In VTE uitgedrukt beschikt de opleiding over 5 VTE ZAP en 2 VTE AAP in het residerende kader en over 10 VTE ZAP op het niet-residerende kader. 2 VTE ZAP wordt ingezet van buiten de Faculteit. Het
84
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
zelfevaluatierapport berekende daarbij ook de effectieve tijd die door deze personeelsleden wordt besteed aan de onderwijsopdrachten in het kader van de opleiding en kwam (inclusief 5 VTE BAP die voor 10% wordt ingezet) op een cijfer van 5,5 VTE. De bacheloropleiding telde tijdens het academiejaar 2007–2008 44 studenten, verdeeld over de drie jaren en het verkorte traject. Het daaropvolgende academiejaar volgden er in totaal 45 studenten de bacheloropleiding. Het academiejaar 20092010 startte met 54 ingeschreven studenten. Gegeven deze cijfers meent de commissie dat de omvang van het personeelskader het programma op een goede manier ondersteunt. De belasting wordt door de docenten wel als hoog ervaren aangezien zij allen zowel een onderwijsopdracht hebben in Kortrijk als in Leuven. De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Tijdens haar locatiebezoek aan de Campus Kortrijk kreeg de commissie een rondleiding langs de lokalen die door de opleiding worden gebruikt. De commissie stelde daarbij vast dat de opleiding behoorlijk is gehuisvest in gebouwen en lokalen die zijn uitgerust met de nodige audiovisuele infrastructuur. Aula’s en leslokalen in het oudere gedeelte kunnen wel een verdere opfrisbeurt gebruiken. Een deel van de lokalen bevindt zich in de nieuwbouw die recent in gebruik werd genomen. Daar viel op dat de lokalen wat gehorig waren. Over de Campus verspreid zijn er voldoende werkplekken waar studenten alleen of in groep kunnen werken. De ICTvoorzieningen en computerlokalen komen tegemoet aan wat van een hedendaagse leeromgeving mag worden verwacht. Noch van de studenten, noch van de alumni kreeg de commissie klachten te horen over deze faciliteiten. Ook uit de resultaten van de bevragingen die in het zelfevaluatierapport worden weergegeven blijkt er een algemene tevredenheid over de voorzieningen te bestaan. De commissie bezocht ook de Campusbibliotheek en stelde vast dat deze behoorlijk is ingericht. Studenten kunnen er wel enkel tijdens de week (tot 19h) terecht. Tijdens de lesweken is de bibliotheek één avond in de week tot 21h30 geopend. Klachten hierover werden niet opgevangen. Wat de collectie betreft dient te worden gesteld dat deze wat de onderwijskunde betreft nog in opbouw is en dus verder zal moeten De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 85 Deel 2
worden uitgebouwd. Dankzij voorzieningen als interbibliothecair leenverkeer en toegang tot elektronische databases voldoen de huidige voorzieningen evenwel aan de noden van een bacheloropleiding. De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als voldoende. Facet 4.2. Studiebegeleiding Voor het aanvatten van de opleiding bieden zowel de centrale diensten te Leuven (Cel onderwijscommunicatie en de dienst Studieadvies) als de eigen dienst studieadvies en counseling van de Campus Kortrijk begeleiding bij het maken van een studiekeuze. Informatie over de bachelor Onderwijskunde wordt door brede initiatieven zoals de SID-ins of brochures verspreid en kan ook verkregen worden via de website van de opleiding: http://www.kuleuven-kortrijk.be/nl/Onderwijs/Onderwijsaanbod/Onderwijskunde. De opleiding bezoekt ook de professionele bachelors uit de hogescholen van de Associatie en informeert ze over de bachelor Onderwijskunde. Tijdens de studieloopbaan kunnen de studenten gebruik maken van een breed informatie- en begeleidingsaanbod. Zo zijn er bijvoorbeeld introductiesessies die worden verzorgd door de studiebegeleider die is verbonden aan de opleiding, informatiesessies rond Toledo, onthaalactiviteiten door oudejaarsstudenten en peter- en meteravonden. Ook wordt er jaarlijks een studietrajectdag georganiseerd waarbij studenten door gastsprekers een blik wordt geboden op de verschillende carrièremogelijkheden. Specifieke leerprocesbegeleiding is er in de vorm van kennismakingsgesprekken met de studiebegeleider, sessies rond studiemethode en planning, of seminaries over onderzoeksvaardigheden. Op twee momenten tijdens het eerste jaar worden er ook met elke student studievorderingsgesprekken gehouden en is er na elke examenperiode de mogelijkheid om een individuele nabespreking te hebben met de studietrajectbegeleider. Met specifiek vakinhoudelijke vragen kunnen studenten terecht bij de praktijkassistenten en bij de docenten. Tijdens de gesprekken noemden studenten en alumni de goede begeleiding en het makkelijke en persoonlijke contact met de docenten als een van de belangrijkste redenen om in Kortrijk te studeren. De tevredenheid over begeleiding en informatievoorziening ligt bij hen dan ook erg hoog. De relatief kleine groepen zorgen er voor dat er een op maat gesneden aanpak mogelijk is. Zowel de studenten die de volledige bachelor hebben afgewerkt als de doorstromers getuigden dat hun studievoortgang daardoor sterk werd gefaciliteerd. De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed.
86
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Beknopte beschrijving van de het kwaliteitszorgsysteem Het zelfevaluatierapport gaat uitgebreid in op de doelstellingen, het globale concept, de bestuurlijke inbedding en het concrete functioneren van het centrale stelsel van interne kwaliteitszorg. Op operationeel niveau omvat het systeem globale curriculumevaluaties en evaluaties van afzonderlijke opleidingsonderdelen. De globale curriculumevaluatie geschiedt om de 8 jaar en vormt het scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg en de externe kwaliteitsbewaking. Deze interne curriculumevaluatie is volgens het zelfevaluatierapport evenwel niet enkel een voorbereiding op het voor de externe evaluatie vereiste zelfevaluatierapport maar wordt ook ruimer ingevuld als reflectie op recente veranderingen in het curriculum, het detecteren van mogelijke knelpunten, etc. Hoewel het evaluatieproces voor alle curriculumevaluaties aan de K.U.Leuven een zelfde patroon kent, beslist de POC over de concrete aanpak en invulling. Tussen twee curriculumevaluaties door wordt een stand van zaken opgemaakt i.v.m. de kwaliteit van het curriculum. Voor de opleiding Onderwijskunde is dit nog niet gebeurd, maar vanaf deze eerste visitatie draait zij mee in dit systeem. Daarnaast worden ook de afzonderlijke opleidingsonderdelen geëvalueerd. Sinds 2006 is er daartoe een nieuw universiteitsbreed systeem in voege. Dit systeem volgt twee sporen bepaald door de specifieke doelstellingen van de evaluatie: evaluaties ter kwaliteitsgarantie, en evaluaties ter kwaliteitsverbetering. Ten eerste zijn er evaluaties die gericht zijn op het aantoonbaar maken van onderwijskwaliteit en die kwaliteitsgarantie nastreven. Deze evaluaties leveren gegevens over de onderwijskundige prestaties van personeelsleden en vormen op die manier een belangrijke pijler van het personeelsbeleid (zie Onderwerp 3). Studenten worden via elektronische weg bevraagd aan de hand van gesloten vragenlijsten (met open commentaarvak) met een beperkt aantal vragen, elk opleidingsonderdeel wordt ten minste om de 2 jaar geëvalueerd en iedere faculteit stelt zelf de vragenlijsten samen opdat rekening kan worden gehouden met de specificiteit van het onderwijs. De bachelor Onderwijskunde sluit hier dus aan bij de vragen van de faculteit PPW. De vragen zijn afgestemd op het globale onderwijsconcept BZ en peilen naar volgende elementen van de onderwijspraktijk: de doelstellingen, de evaluatievorm, werkvorm(en), leeractiviteiten, ondersteuning, het studiemateriaal, de mate waarin ingespeeld wordt op studentenkenmerken en de studiebelasting. De studenten geDe opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 87 Deel 2
ven een beoordeling van de prestaties van de docenten met een beoordelingsschaal gaande van 1 tot 6: 1 (helemaal niet akkoord) – 2 (niet akkoord) – 3 (eerder niet akkoord) – 4 (eerder akkoord) – 5 (akkoord) – 6 (helemaal akkoord). Na het afsluiten van de evaluatieperiode worden de verwerkte gegevens gefaseerd vrijgegeven via het elektronische K.U.Loket. In een eerste fase krijgt de docent inzage in de evaluatieresultaten van de opleidingsonderdelen waarbij hij/zij betrokken was. De rapportering bestaat uit een standaardrapport met de gemiddelde scores, de commentaar van de studenten en optionele rapporten. De resultaten kunnen eerst worden becommentarieerd door de betrokken docent en worden vervolgens – samen met de interpretaties – vrijgegeven aan de programmadirecteur. Deze laatste bespreekt de resultaten in een subcommissie van de POC die is samengesteld uit docenten, assistenten en studenten. De POC-subcommissie maakt een algemene inschatting van de geleverde onderwijskwaliteit van elke docent door een eindwaardering uit te spreken. De POC-subcommissie – in samenwerking met DUO en de facultaire onderwijsondersteuners/stafmedewerkers onderwijs – staat docenten ook bij in het uittekenen van eventuele remediëringsmaatregelen. In laatste instantie krijgen ook de decaan en de vice-decaan onderwijs inzage in de evaluatieresultaten. Uiteindelijk stroomt een eindrapport bestaande uit de gemiddelde scores, de interpretaties en de eindwaardering door naar het personeelsdossier van de docenten. Sinds 2005–2006 is ook een systeem in voege van evaluaties die gericht zijn op kwaliteitsverbetering. Deze willen docenten in hoofdzaak feedback geven over onderwijskwaliteit en hen ondersteunen bij activiteiten die zij nemen om hun onderwijs te optimaliseren. Deze evaluaties sluiten aan bij een concrete vraag en bij de manier waarop het onderwijs precies vorm krijgt. Daarom worden deze evaluaties georganiseerd door de POC in overleg met de decaan. De POC betrekt ten minste éénmaal om de 4 jaar opleidingsonderdelen in een verbeteringsinitiatief, afgestemd op de achtjaarlijkse visitatiecyclus. Dit betekent dat één initiatief zich situeert in de periode die onmiddellijk volgt op een visitatie, het andere initiatief in de periode die voorafgaat aan een volgende visitatie. Na haar eerste externe visitatie zal de opleiding Onderwijskunde ook starten met deze universiteitsbrede evaluatie van de afzonderlijke opleidingsonderdelen ter kwaliteitsverbetering. Ten slotte wordt er ook elk jaar campusbreed een ‘tevredenheidsenquête’ gehouden bij de studenten. In deze tevredenheidsenquête worden vragen gesteld met betrekking tot de infrastructuur (bibliotheek, gebouwen en lokalen), studentenvoorzieningen, studentenleven, docenten, het programma, de studiebegeleiding, het les- en studiemateriaal, de informatica en de administratie.
88
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
Oordelen visitatiecommissie Facet 5.1. Evaluatie resultaten De commissie is erg tevreden over de manier waarop de opleiding tot op heden is geëvalueerd en kon ook vaststellen dat de opleiding de facto is opgenomen in de hierboven beschreven centrale kwaliteitszorgmechanismen die de commissie goed opgezet acht. In het zelfevaluatierapport wordt een opsomming gegeven van de genomen initiatieven in het kader van de curriculumbevraging. Een 13-tal doelgroepen werden bevraagd: van docenten (residerend en niet-residerend) over alle studenten- en alumnicategorieën (doorstromers, schakelaars, MES-studenten) tot het technisch en ondersteunend personeel. De subcommissie van de POC die hiervoor verantwoordelijk was produceerde ook het nodige materiaal voor het zelfevaluatierapport dat de commissie een sterk document vond. Elk facet wordt er stevig onderbouwd met verwijzing naar de resultaten uit de bevragingen. Gevoelige thema’s en zelfkritiek worden daarbij niet uit weg gegaan. Studenten en alumni gaven ook aan dat zij, naast de meer formele kanalen, langs informele weg bij de docenten terecht kunnen met hun zorgen, opmerkingen of suggesties. De drempel daarvoor is door de geringe studentenaantallen bijzonder laag. Tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en met de docenten kreeg de commissie te maken met een jong en dynamisch team dat een duidelijke betrokkenheid voor de opleiding aan de dag legt en een bereidheid toont om de kwaliteit van de opleiding zo hoog mogelijk te maken. De commissie concludeert dat daarmee het nodige instrumentarium én de noodzakelijke kwaliteitscultuur aanwezig is om de mate van realisatie van de ambities van de opleiding van dichtbij op te volgen. De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als goed. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Bij het zelfevaluatierapport werd een lijst aangeleverd met de genomen verbetermaatregelen in de periode vanaf medio 2007 tot net voor het bezoek van de commissie. Deze lijst bevat een hele rist maatregelen die op overtuigende manier de verbeterbereidheid en de oplossingsgerichtheid van de opleiding aantoont. Oplossingen werden gezocht voor het versterken van de methodologische achtergrond van studenten, het optimaliseren van het begeleidingsaanbod, het beter bekend maken van de doelstellingen, het verbeteren van de internationalisering, etc… Ook uit de gesprekken met de studenten en de alumni bleek dat de docenten naar de gemaakte opmerkingen of suggesties en gesignaleerde problemen luisteren en er alles aan trachten te doen om de studie-ervaring zo aangenaam en efficiënt mogelijk te maken.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 89 Deel 2
Wel viel de commissie op dat de verbetermaatregelen tot op heden nog teveel ad hoc genomen worden. Zij vond hiervoor bevestiging in het overzicht van de te nemen verbetermaatregelen, waar het ontwikkelen van een kwaliteitszorgbeleid als een aandachtspunt naar voren wordt geschoven. De commissie ondersteunt deze analyse: een verder structureren en systematiseren van de vele initiatieven tot een geconcerteerd beleid zal de opleiding verder ten goede komen. Een hiermee samenhangend aandachtspunt van de commissie betreft de bestuurlijke inbedding van het verbeterbeleid. Momenteel is er een overkoepelende Faculteit te Leuven en een subfaculteit met interfacultaire raad te Kortrijk. Er is een POC voor de bacheloropleiding Onderwijskunde te Kortrijk, en er zijn POC’s voor de Leuvense opleidingen (Psychologie, Pedagogiek, master Educatieve Studies) die of verantwoordelijk zijn voor verschillende opleidingsonderdelen uit het bachelorprogramma of een flink deel van het studentenpubliek uit Kortrijk ontvangen. Verder is er een subcommissie voor de curriculumevaluatie en een onderwijsmanagementteam (OMT) specifiek voor de opleiding Onderwijskunde, die de dagelijkse kwaliteitszorg opvolgt. Ten slotte is er een jaarlijkse stafdag en een werkgroep Kwaliteitsverbetering die instaat voor het systematiseren en optimaliseren van het kwaliteitszorgbeleid van de opleiding. Al deze organen hebben op de een of andere manier zeggenschap over of zijn betrokken bij de opvolging van de bacheloropleiding. Zoals onder facet 3.1 aangegeven schijnen deze organen tot op heden naar eenieders tevredenheid te werken en elkaar aan te vullen. De commissie is dan zeker ook niet ontevreden over sommige initiatieven zoals de werkzaamheden van de curriculumcommissie, de stafdagen of het opzetten van een werkgroep kwaliteitszorg, die duidelijke tekenen zijn van de wil om een gedragen beleid te ontwikkelen. De commissie meent wel dat er nagedacht dient te worden over de plaats waar de daadwerkelijke sturing van de bacheloropleiding wordt gelegd. De krachtlijnen voor de toekomst moeten op basis van een opleidingsspecifieke, onderwijskundige visie worden uitgezet en op een coherente wijze worden geïmplementeerd. De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Over de betrokkenheid van studenten bij de opvolging en de continue verbetering van het programma bestaat er volgens de commissie geen twijfel. Formeel hebben ze zitting in alle organen die bij de opleiding zijn betrokken en worden ze veelvuldig bevraagd in het kader van de interne kwaliteitszorg en op informeel vlak getuigden studenten en alumni van het bestaan van een prima functionerend ‘open deurbeleid’. De medewerkers, en zeker de residerende of ‘onderwijskundige’ staf, zien elkaar zeer regelmatig op informele basis en lijken een hechte groep te vormen. De ‘pendelende’ docenten staan wellicht iets verder van de opleiding af. Zo blijkt volgens
90
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
het zelfevaluatierapport vaak dezelfde beperkte groep van mensen zich aangesproken te voelen wanneer POC-vergaderingen worden georganiseerd. Positief vindt de commissie dat er stafdagen of ‘denkdagen’ worden georganiseerd en alle docenten via vragenlijsten en groepsgesprekken bevraagd werden in het kader van de curriculumevaluatie. Ook de alumni worden betrokken bij de evaluatie van de opleiding, niet enkel die groep die het gehele programma heeft doorlopen maar ook de doorstromers. Hun studieresultaten worden nauwgezet opgevolgd. De betrokkenheid van het beroepenveld ten slotte gebeurt enkel op informele en impliciete wijze via de individuele contacten van de docenten. Op dit vlak is aldus zeker nog een ruime marge voor verbetering. De commissie beoordeelt het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Ten tijde van het bezoek van de commissie hadden drie cohortes studenten de bacheloropleiding doorlopen wat het maken van een gedegen oordeel over het gerealiseerd niveau niet evident maakte. De eerste tekenen zijn volgens de commissie evenwel positief. In dit rapport werd gewezen op de goed uitgewerkte doelstellingen die qua niveau en oriëntatie zeker bij die van een academische bachelor horen. Het programma dat de doelstellingen moet realiseren is daartoe adequaat ingericht. Studenten die het hele programma doorlopen krijgen een erg degelijke onderwijskundige opleiding, zij het dat die op een te horizontaal sequentiële en gescheiden manier is opgebouwd waardoor de onderwijskundige integratie pas op het einde komt, wanneer een groot deel van de studenten reeds andere horizonten opzocht. De rode draad doorheen dit rapport is dat met het inbrengen van ‘verticale’ elementen, er een integratie doorheen het programma kan worden bewerkstelligd waardoor de onderwijskundige finaliteit van het programma meer expliciet naar voren komt, het profiel scherper wordt uitgetekend en studenten een meer geïnformeerde keuze kunnen maken. De cursusinhouden en de examens zijn zoals eerder gesteld aan de maat, met uitschieters langs beide kanten. De opleiding zal er zeker van profiteren indien de aanbevolen integratieoefening ook een luik vormgevings- en toetsingsbeleid omvat. De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 91 Deel 2
Dat op korte tijd al veel bereikt werd kan afgeleid worden uit de gesprekken met de alumni. Zowel de ‘blijvers’ als de uitstroomstudenten gaven aan dat zij in hun verdere studieloopbaan ten zeerste profiteren van de tijd die zij in de Kortrijkse opleiding doorbrachten. Geprezen worden met name de brede basis, het goede methodologieonderwijs en de enthousiaste en betrokken docenten. Het cijfermateriaal uit het zelfevaluatierapport bevestigt dit: 80% van de ‘uitstromers’ slaagt in hun vervolgopleiding te Leuven, en alle studenten die de volledige bachelor volgden slaagden in hun eerste masterjaar. Ook de docenten die in de vervolgtrajecten lesgeven getuigden over de erg goede kwaliteit van de Kortrijkse studenten. Realisaties op het vlak van internationalisering zijn voorlopig schaars te noemen en situeren zich met name op het vlak van ‘internationalisation at home’. Er wordt in de cursussen gebruik gemaakt van internationale onderzoeksresultaten en literatuur of het inzetten van gastdocenten. De commissie prijst het initiatief om uitwisselingen te organiseren met de Universiteit Utrecht (in de vorm van een bezoek van de respectieve studentengroepen aan de respectieve opleidingen) en stelde ook vast dat de eerste initiatieven genomen zijn om Erasmusuitwisselingen mogelijk te maken. De opleiding stelt dat internationalisering een belangrijke prioriteit is. Uit de stukken die bij het zelfevaluatierapport werden aangeleverd blijkt er daartoe alvast een werkgroep Internationalisering te zijn opgezet. De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als voldoende. Facet 6.2. Onderwijsrendement Uit de bij het zelfevaluatierapport aangeleverde tabel inzake studiesucces (de tabel bestrijkt de academiejaren 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008) blijken er in het eerste jaar, respectievelijk 92%, 81% en 86% van de studenten meer dan 50% van hun opgenomen credits te halen. In het tweede bachelorjaar haalden in diezelfde periode respectievelijk 100%, 76% en 100% meer dan 75% van hun opgenomen credits. Van de twee cohortes die het laatste bachelorjaar doorliepen behaalden alle studenten meer dan 75% van de opgenomen credits. De commissie acht deze cijfers zeer behoorlijk. Opvallend is uiteraard de grote uitstroom tijdens de eerste twee jaren. In de laatste vier academiejaren telde de eerste bachelor respectievelijk 27, 22, 34 en 33 studenten. De tweede bachelor kon in diezelfde jaren respectievelijk op 14, 3, 5 en 13 studenten rekenen, terwijl de derde bachelor respectievelijk 4, 6, 2 en 5 studenten telde. De redenen hiervoor werden elders in het rapport geduid (zie met name facetten 2.1 en 2.3). In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de ombudspersoon sedert 20062007 systematisch bijhoudt welke studenten hun studie tijdens het traject volledig stopzetten en ook de redenen voor die drop out nagaat. Uit het zelfevaluatierapport blijkt daarenboven dat er grondige analyses worden gemaakt van de beschikbare cijfers en de doorstroom nauwlettend wordt opgevolgd. De commissie meent dat de
92
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
opleiding hiermee goede instrumenten in handen heeft om het studierendement in de toekomst verder op te volgen. De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 93 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding Bachelor Onderwijskunde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen. - De opleiding dient haar voornemen om de doelstellingen naar de studenten en docenten toe beter te communiceren verder te implementeren. - De opleiding moet in haar doelstellingen duidelijker aangeven dat de onderwijskunde de voornaamste domeinspecifieke focus is van de opleiding. Daarbij kan geëxpliciteerd worden wat de opleiding als de noodzakelijke mijlpalen beschouwt uit de basisdisciplines en hoe deze in het onderwijskundige profiel van de opleiding doorwerken. - Er moet meer uniformiteit gebracht worden in de syllabi en voor elk opleidingsonderdeel worden aangegeven hoe het bijdraagt aan de doelstellingen van de bacheloropleiding. - De opleiding dient na te gaan hoe het programma op een meer geïntegreerde manier zou kunnen worden vormgegeven, zonder dat daarmee van de uitstroomvoordelen moet worden afgezien. Het sterker integreren van de drie ‘trappen’ binnen een overkoepelend en vroeger aangereikt onderwijskundig perspectief zal het programma ook inhoudelijk verder versterken Enige suggesties van de commissie in dit kader zijn: ! het inhoudelijk sterker onderwijskundig kleuren van de psychologie- en pedagogiekvakken (i.e. de doelstellingen en inhouden van deze vakken richten op de finaliteit van het programma waarin zij fungeren); ! het aanbieden van een oriëntatievak (waarin de hulpvakken in een expliciet onderwijskundig perspectief worden gekaderd) in het begin van de opleiding; ! het doortrekken van het integrerend project door het hele programma en daarbij de verschillende leerinhouden integreren in het perspectief van een onderwijskundige finaliteit. Mogelijks kan er in het programma plaats gevonden worden door het beter aanwenden van de ruimte die er nu voor keuzevakken wordt gelaten. - De geboden aandacht voor het werkveld zou sterker gesystematiseerd en verder uitgebouwd kunnen worden. Overwogen zou kunnen worden studenten meer
94
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK Deel 2 1
-
-
-
van bij het begin kennis te laten maken met het onderwijskundige werkveld en daar in de cursusinhouden door het hele programma heen ook te blijven naar refereren. De opleiding dient het grote aanbod aan trajecten te heroverwegen in functie van het versterken van een opleidingsspecifieke, onderwijskundige focus. De opleiding dient de gebruikte werk- en toetsvormen expliciet af te toetsen aan de opleidingsdoelstellingen. Dit moet leiden tot het opzetten van een coherent en gedragen vormgevingsbeleid. Aangeraden wordt om de kwaliteit van de examenvragen (en met name de multiple choice vragen) regelmatig na te gaan. De onderwijskundige collectie van de bibliotheek dient verder uitgebouwd te worden. Duidelijkheid moet worden geschapen over de precieze verdeling van de taken tussen de verschillende bestuurlijke gremia. De vele verbeterinitiatieven die zijn genomen moeten vanuit een opleidingsspecifieke, onderwijskundige visie kunnen worden geïmplementeerd. De betrokkenheid van het beroepenveld bij de evaluatie en verbetering van de opleiding verdient verbetering.
De opleiding bachelor Onderwijskunde van de KULAK 95 Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Prof. Dr. Wynand Wijnen (1934) studeerde psychologie en sociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen (voorheen Katholieke Universiteit Nijmegen) van 1958 tot 1963. Van 1964 tot 1973 was hij werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen, aanvankelijk als wetenschappelijk medewerker bij het Psychologisch Instituut ‘Heymans’ en vanaf 1967 als hoofd van het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs Groningen (COWOG). Van 1973-1999 was hij verbonden aan de Universiteit Maastricht (voorheen Rijksuniversiteit Limburg). Van 1973 tot 1977 als hoofd van de afdeling Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch en vanaf 1977 als hoogleraar op het gebied ‘Ontwikkeling en Onderzoek van Hoger Onderwijs’. In de jaren 19791981 was hij rector magnificus aan dezelfde universiteit. In Nederland was hij voorzitter van ministeriële commissies op de gebieden studeerbaarheid, EVK (erkennen verworven kwalificaties), educatieve infrastructuur en kerndoelen basisonderwijs. In Vlaanderen was hij lid of voorzitter van een tiental visitatiecommissies, deels op verzoek van de VLIR maar grotendeels op verzoek van de VLHORA. Prof. Dr. Roger Standaert (1945) studeerde pedagogische wetenschappen aan de universiteit van Leuven. Hij was achtereenvolgens docent in de lerarenopleidingen voor het basisonderwijs, het lager secundair onderwijs en het technisch- en beroepsonderwijs. In 1976 kreeg hij de leiding van het grootschalige vernieuwingsproject van het vernieuwd secundair onderwijs binnen het Vlaamse katholiek onderwijs. In 1980 verkreeg hij samen met medeauteur F. Troch de driejaarlijkse staatsprijs voor het beste pedagogisch werk Leren en Onderwijzen. In 1989 doctoreerde hij op een comparatief onderzoek naar het onderwijsbeleid in vijf landen. Na de grondwetsherziening werd hij de eerste directeur van de afdeling Curriculum van het ministerie van onderwijs en vorming. In die hoedanigheid ontwikkelde hij het mechanisme van de eindtermen in Vlaanderen waarvoor hij in 1994 de prijs van de Vlaamse gemeenschap ontving. Vanaf 1998 doceert hij comparatieve en internationale pedagogiek aan de universiteit Gent. Hij publiceert in dat verband over het vergelijken van onderwijssystemen en de impact van de globalisering op het onderwijs. Hij is secretaris-generaal van het Consortium of Institutes for Development and Research in Education in Europe (CIDREE, een organisatie van de Europese overheidsnabije curriculuminstituten).Wat visitatie-ervaring betreft, was hij betrokken bij visitaties het hoger onderwijs in de Franstalige gemeenschap en in Nederland.
98
Personalia Bijlage 1
Prof. Dr. Monique Boekaerts (1946) studeerde moderne vreemde talen aan de Rijksnormaalschool van Tongeren en daarna psychologie aan de Universiteit van Reading (UK). Zij promoveerde cum laude aan de Universiteit van Tilburg in 1978 en werd in 1980 benoemd tot gewoon hoogleraar Onderwijspsychologie en Onderwijskunde aan de Radboud universiteit Nijmegen. Vanaf 1991 is zij hoogleraar Onderwijskunde aan de universiteit Leiden. Boekaerts is lid van de Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW). In Nederland was zij lid van het college van bestuur van de Stichting voor Onderwijsonderzoek, commissielid van diverse VSNU onderzoeksvisitaties, en lid van de Adviesraad van het Onderwijs. Momenteel is zij voorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatiecommissie voor Researchmasters in de gedragswetenschappen. Boekaerts heeft een internationale reputatie opgebouwd voor haar onderzoek over motivatie en zelfregulatie en toepassingen daarvan in het onderwijs. Zij heeft talrijke boeken geschreven en geredigeerd en is de auteur van meer dan 200 tijdschrift artikelen. Zij was president van de European Association of Learning and Instruction en president van de onderwijsdivisie van de International Association of Applied Psychology. Op dit moment is zij president van de International Academy of Education. Evy Van Parijs (1987) studeert sinds 2005 aan de Universiteit Gent. In 2008 gaat zij actief aan de slag als studentenvertegenwoordiger voor de master pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde in de opleidingscommissie pedagogische wetenschappen en de psychologische en pedagogische studentenraad. Vanaf 2009 start ze de Specifieke Leraren Opleiding Pedagogische Wetenschappen.
Personalia 99 Bijlage 1
Bijlage 2 De bezoekschema’s
Bezoekschema Universiteit Antwerpen Maandag 12 oktober 2009 12u00 – 14u00
intern beraad visitatiecommissie
14u00 – 14u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair coördinator)
14u45 – 15u30
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
15u30 – 16u15
korte nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota's en examenopgaven
16u15 – 17u00
gesprek met studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg
17u00 – 17u45
gesprek met leden van het (docerend) academisch personeel, inclusief AP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg
17u45 – 18u30
gesprek met afgestudeerden
18u30 – 19u15
korte nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota's en examenopgaven
19u15 – 20u00
informele ontmoeting met de academische overheid, een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsafgevaardigden en de gesprekspartners van die dag.
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 13 oktober 2009 9u15 – 10u15
bezoek gebouwen en infrastructuur
10u15 – 11u00
gesprek verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg
11u00 – 13u00
nabespreking commissie en lunch
13u00 – 13u45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
13u45 – 14u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
14u15 – 16u45
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u45 – 17u00
mondelinge rapportering
102
Bezoekschema Bijlage 2
Bezoekschema Katuolieke Universiteit Leuven – Campus Kortrijk Maandag 19 oktober 2009 12u00 – 14u00
intern beraad visitatiecommissie
14u00 – 14u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair coördinator)
14u45 – 15u30
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
15u30 – 16u15
korte nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota's en examenopgaven
16u15 – 17u00
gesprek met studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg
17u00 – 17u45
gesprek met leden van het (docerend) academisch personeel, inclusief AP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg
17u45 – 18u30
gesprek met afgestudeerden
18u30 – 19u15
korte nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota's en examenopgaven
19u15 – 20u00
informele ontmoeting met de academische overheid, een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsafgevaardigden en de gesprekspartners van die dag.
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 20 oktober 2009 9u15 – 10u15
bezoek gebouwen en infrastructuur
10u15 – 11u00
gesprek verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg
11u00 – 13u00
nabespreking commissie en lunch
13u00 – 13u45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
13u45 – 14u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
14u15 – 16u45
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u45 – 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema 103 Bijlage 2