UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
DE MOGELIJKHEDEN VOOR TOEPASSING VAN COMPLEMENTAIRE MUNTSYSTEMEN IN DE DUURZAME LANDBOUW
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 25.922
FILIP MARTENS
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK PROMOTOR: DR. IR. VERA DUA COMMISSARIS: PROF. DR. DRIES LESAGE COMMISSARIS: PROF. DR. THOMAS BLOCK
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
1
Abstract.
Deze masterproef onderzoekt hoe een duurzame landbouw en economie kunnen ondersteund worden door complementaire regionale muntsystemen. De onderzoeksvraag splitst zich op in 2 delen: enerzijds de definiëring van de termen ‘duurzame landbouw’ en ‘complementaire munt’, de historiografie van de oorsprong en de geschiedenis van complementaire munten, de categorisering van de diverse soorten complementaire muntsystemen en de beschrijving van een aantal bestaande complementaire muntsystemen waaraan duurzame landbouwbedrijven verbonden zijn; anderzijds de ontwikkeling van complementaire regionale muntsystemen als element van transitie naar een duurzame en leefbare landbouwsector, waarbij rekening wordt gehouden met de maatschappelijke trends en de wisselwerking tussen duurzaam landbouwbedrijf en gemeenschap, en de kansen voor nieuwe initiatieven in België. Deze
onderzoeksvraag
werd
beantwoord
op
basis
van
academische
literatuur,
werkdocumenten voor internationale conferenties over complementaire munten, rapporten voor ministeries en brochures van organisaties. We consulteerden tevens websites van bestaande complementaire munten. De rol van de Duits-Belgische financiële theoreticus Silvio Gesell in de ontwikkeling van moderne complementaire muntsystemen staat buiten kijf. Complementaire munten maken transacties en ruilhandelingen mogelijk die anders niet zouden plaatsvinden. Er wordt dus meer
economische
activiteit
geschapen.
Complementaire
regionale
muntsystemen
ondersteunen voorts verschillende duurzaamheidsaspecten, terwijl ook iedere gebruiker ervan daarmee een ecologisch en duurzaam goederenaanbod ondersteunt. Deze munten kunnen dus een transitie naar een duurzame en sociale landbouw en economie mogelijk maken. Een
complementaire
regionale
munt
is
een
tussen
consumenten,
landbouwers,
kleinhandelaars, overheden en verenigingen uit een bepaalde regio afgesproken betaalmiddel. Er is echter geen enkel complementair regionaal muntsysteem dat uitsluitend op duurzame landbouw gericht is. Complementair regionaal geld blijkt vooral een aanvulling van de economie.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
2
Voorwoord.
Complementaire muntsystemen en duurzame landbouw waren elk afzonderlijk al het voorwerp van vrij veel academisch onderzoek. Sinds het begin der 21ste eeuw nam ook de publieke belangstelling er voor toe. Onze interesse voor beide onderwerpen en hun vele evoluties, verschijningsvormen en onderlinge verwantschappen zetten ons aan om hierover een masterproef te maken. Dit onderzoeksonderwerp bood ons eveneens de gelegenheid om over de historische evolutie en de huidige situatie in de 21ste eeuw heel wat detailkennis op te doen. Hoewel wij in onze onderzoekswerkzaamheden vertraagd werden door ziekte tijdens het schrijfproces en ook het ons voorheen onbekende APA-systeem – in een vorige opleiding dienden wij een ander systeem te gebruiken – voor moeilijkheden zorgde, zijn wij toch verheugd onze inzichten te kunnen presenteren. Deze tekst kreeg voor een groot deel mee vorm dankzij de assistentie van een aantal mensen, waardoor een woordje van dank hier dus wel op zijn plaats is. Vooreerst zouden wij onze erkentelijkheid willen betuigen aan Dr. Vera Dua, die ons hielp bij het bepalen van het eigenlijke onderwerp, ons sterkte in een kritische houding tegenover de behandelde materie, ons literatuur suggereerde en ons met raadgevingen bijstond. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar de Gentse bio-ingenieur Bert Vander Vennet van de Werkgroep voor een Rechtvaardige Landbouw (WeRveL) voor zijn hulp bij het structureren van deze masterproef en zijn vele literatuurtips. Daarnaast willen wij Tom Troonbeeckx van vzw CSA-Netwerk, Jaap Vink van Social TRade Organisation (STRO) en Gert Van Eeckhout van het Departement Werk & Sociale Economie van de Vlaamse overheid prijzen voor hun medewerking en spontane bemerkingen. Voorts wensen wij ook Prof. Dr. Bernard Lietaer van de Universiteit van Financiën in Moskou en van
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
3
de Universiteit van Californië te danken voor het gesprek dat hij ons wou toestaan na afloop van een lezing1. Tot slot gaat onze erkentelijkheid nog uit naar het personeel van de bibliotheken die wij bezochten in het kader van dit onderzoek. Het betreft hier de Centrale Bibliotheek van de Universiteit Gent, de Gentse Stadsbibliotheek en de Gemeentelijke Openbare Bibliotheek van Waarschoot. Zij hielpen ons steeds op een vriendelijke en voorname manier.
1
Voor de Financiële Fora Oost-Vlaanderen, Waasland en West-Vlaanderen in Auditorium Quetelet van de Faculteit Economie van de Universiteit Gent, dd. 23 april 2013.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
4
Inhoudstafel.
Abstract. ..................................................................................................................................... 1 Voorwoord. ................................................................................................................................ 2 Inhoudstafel. ............................................................................................................................... 4 Inleiding. .................................................................................................................................... 6 1. Probleemstelling. .................................................................................................................. 15 2. Literatuurstudie. ................................................................................................................... 17 2.1 Definitie van duurzame landbouw. ................................................................................ 17 2.2 Een aantal vormen van duurzame landbouw. ................................................................ 19 2.2.1 Biologische landbouw ......................................................................................... 19 2.2.2 Gemeenschapsgedragen boerenlandbouw ........................................................... 20 2.2.3 Permacultuur........................................................................................................ 21 2.2.4 Stadslandbouw ..................................................................................................... 21 2.3 Het huidige gebrek aan duurzaamheid in de gangbare landbouw. ................................ 22 2.4 Complementaire muntsystemen als oplossing. .............................................................. 24 2.5 Complementaire muntsystemen. ................................................................................... 28 2.5.1 Definitie. .............................................................................................................. 28 2.5.2 Het probleem van rente, samengestelde rente en inflatie .................................... 29 2.5.3 Oorsprong van complementaire muntsystemen. ................................................. 31 2.5.4 Historische precedenten....................................................................................... 39 2.5.4.1 De Wära. ................................................................................................. 39 2.5.4.2 De Wörgl-Schilling. ................................................................................ 40 2.5.5 Soorten hedendaagse complementaire muntsystemen. ....................................... 42 2.6 Bestaande complementaire muntsystemen in relatie tot duurzame landbouw. ............. 43 2.6.1 De Deli Dollar, Berkshire Farm Preserve Note, Berk-Share en BerkShares. ..... 43 2.6.2 De Roland. ........................................................................................................... 46 Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
5
2.6.3 De Chiemgauer. ................................................................................................... 47 2.6.4 De Épi Lorrain. .................................................................................................... 50 3. Complementaire regionale muntsystemen als element van transitie naar een duurzame en leefbare landbouwsector. .......................................................................................................... 52 3.1 Maatschappelijke trends. ............................................................................................... 52 3.2 Betekenis van deze maatschappelijke trends voor duurzame landbouw. ...................... 54 3.3 Wisselwerking tussen duurzaam landbouwbedrijf en gemeenschap. ............................ 58 3.4 Kansen voor nieuwe initiatieven in België. ................................................................... 60 3.4.1 De Torekes........................................................................................................... 60 3.4.2 De Civics. ............................................................................................................ 61 3.4.3 Het Project Complementaire Muntsystemen van de Vlaamse overheid. ............ 61 3.4.4 Vzw CSA-Netwerk. ............................................................................................. 63 3.4.5 De Deli Dollar en de Berkshire Farm Preserve Note. ......................................... 63 Conclusie. ................................................................................................................................. 65 Bibliografie. .............................................................................................................................. 71
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
6
Inleiding. "In de studie van geld wordt, meer dan in alle andere economische vakgebieden, complexiteit gebruikt wordt om de waarheid te verhullen of te omzeilen in plaats van de waarheid te onthullen." De Amerikaanse economist John Kenneth Galbraith.
Een niet-duurzaam landbouwmodel. Ons ontwikkelingsmodel doet ernstige vragen rijzen inzake duurzaamheid (LIETAER et al, 2012). De decennialange ongebreidelde economische groei leidde tot een samenspel van agrarische, ecologische, economische en sociale problemen die de hele planeet bedreigen. Deze crises tonen aan dat er fundamentele hervormingen nodig zijn. Dit is een noodzaak, want anders stort heel ons maatschappijmodel in elkaar. Bovendien resulteert heel ons economisch systeem in een buitensporige aantasting van ecosystemen en macro-ecologische evenwichten op onze planeet. Er is onder meer biodiversiteitsverlies op grote schaal en verloedering van landbouwgrond door verzilting, vervuiling, organische uitputting en zoetwatertekorten. De nadruk in politiek en bedrijfsleven lag op mondiale vrijhandel, winstmaximalisatie en schaalvergroting (VISSER, 2010, pp. 16). Op agrarisch vlak werd een halve eeuw lang de meerderheid der wereldbevolking – de kleine boeren – over het hoofd gezien, want de kleine boer werd beschouwd als het voorwerp van achterstelling en onderdrukking, hoewel ook erkend werd dat hij een reservoir van kennis en ervaring van eeuwen (of zelfs millennia) was. Men meende echter dat de ‘traditionele’ boer qua opbrengst aan z’n plafond zat en daarom moest dit opbrengstplafond nu door ‘de wetenschap’ worden doorbroken. Dit de facto afschrijven van boer en rurale gemeenschap, inclusief het bij hen betrokken rurale onderzoek en advies, domineert het beleid tot op de dag van vandaag. In het Westen daalde het aantal landbouwbedrijven, evenals de diversiteit der landbouwproducten (er werd gestreefd naar minder soorten) (DESSEIN et al, 2005, pp. 38). Tegelijk stegen het inkomensverschil en de in geld uitgedrukte efficiëntie, maar de tijd-, grondstof- en energie-efficiëntie daalden. Het is heden vaak goedkoper voedsel uit het buitenland te importeren, dan het zelf hier te telen. Nagenoeg alle productieketens zijn verspillend qua tijd, grondstof en energie. En dus oneconomisch en al helemaal niet duurzaam. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
7
Kritiek op het niet-duurzame landbouwmodel. Ons huidige, niet-duurzame landbouwmodel wordt in vraag gesteld vanuit diverse hoeken. Er is de bekende biologische en biologisch-dynamische sector, die zich afzet tegen onder meer de overbemesting, genetisch gemodificeerde organismen en chemische middelen in de landbouw. Daarnaast is er ook Latijns-Amerikaanse kritiek (ALTIERI, 2009). Zo wijst de Chileense hoogleraar Miguel Altieri niet alleen op de door de industriële landbouw veroorzaakte economische, ecologische en sociale problemen – onder meer de ontwrichting van het traditionele boerenbestaan, de natuurschade en de achteruitgang van de volksgezondheid, voedselkwaliteit en biodiversiteit – maar ook op de toename van de schuldgraad bij landbouwers en van de afhankelijkheid van door buitenlandse bedrijven gepatenteerde gewassen. En de Uruguayaanse schrijver en activist Eduardo Gudynas (2008) klaagt de snel expanderende sojateelt aan, vermits die tot enorme veranderingen leidt in de Zuid-Amerikaanse landbouw. De op de wereldmarkt gerichte agro-industrie verdringt hierbij de traditionele landbouw en kenmerkt zich door management – met controle over productieprocessen, privatisering van hulpbronnen, uitbesteding van het werk op het land en handel in grondstoffen – in plaats van klassieke landbouwactiviteiten. Dit bedreigt kleine boeren en inheemse groepen met verregaande marginalisering en uitsluiting, daar de meedogenloze marktlogica hen dwingt om afstand te doen van hun gronden. Daardoor baden de mondiale financiële makelaars in luxe, die gebouwd is op de armoede van ZuidAmerikaanse landbouwers. Voorts is er kritiek vanuit de Noord-Zuid-relaties, onder andere van de Indische schrijfster en activiste Vandana Shiva (2012). Zij verzet zich tegen “de toxische oorlog tegen de Aarde en onze lichamen” met giftige stoffen en genetisch gemodificeerde organismen door multinationals die azen op superwinsten, onder andere uit monopolies op gepatenteerde en genetisch gemodificeerde zaden. Shiva stelt de industriële landbouw ook verantwoordelijk voor de achteruitgang van de biodiversiteit, watervervuiling, verarming van gronden en een golf van zelfmoorden bij landbouwers, evenals de mondiale grondroof die leidt tot ontbossing van de regenwouden, inbeslagname van gronden en verdrijving van plattelandsbewoners en landbouwers. Voorts is industrieel geproduceerd voedsel arm aan voedingswaarde, dat immers voortkomt van de nutriënten in de bodem. Industriële landbouw is immers gebaseerd op de NPK-denkwijze van kunstmest met synthetische stikstof, fosfor en kalium, wat tot aanzienlijk verlies leidt van vitale micronutriënten en sporenelementen zoals magnesium, Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
8
zink, calcium en ijzer. Jozef Visser stelt dat bovendien een halve eeuw lang werd voorbijgegaan aan de verhoogde ziekte- en plaagdruk die het gevolg is van kunstmestgiften (2010, pp. 4). Een interessante kritiek komt tevens van Olivier De Schutter, Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties inzake het Recht op Voedsel en professor aan de Katholieke Universiteit Leuven (2009, pp. 52). Hij stelt dat het mondiale hongerprobleem het gevolg is van een mank lopende wereldeconomie waarbij het fundamentele recht op voedsel niet voor iedereen gegarandeerd kan worden. De Schutter bepleit de noodzaak om kleine boeren centraal te stellen in strategieën inzake voedselzekerheid en maant staten aan om opnieuw te investeren in hun agrarische sector in plaats van te vertrouwen op de volatiele wereldmarkt. Hij bekritiseert tevens de grootschalige landverwervingen in landen die kampen met voedselonzekerheid. Het kapitalisme als oorzaak van het niet-duurzame landbouwmodel. Een aantal sociologen wijst op de kapitalistische principes waarop ons landbouwmodel gebaseerd is als oorzaak van de crises. Zo argumenteert professor Jan Douwe van der Ploeg (Wageningen Universiteit) in zijn boek ‘The new peasantries: Struggles for autonomy and sustainability in an era of empire and globalization’ (2009) dat de boerenlandbouw wereldwijd decennialang werd verwaarloosd ten voordele van voedselproductie voor de wereldmarkt, dat landbouwpolitieke systemen werden vernietigd door sancties van het Internationaal Monetair Fonds (stopzetten of niet verstrekken van leningen aan landen die hun interne markt afschermden) en dat er razendsnel multinationale voedselimperia opkwamen die wereldwijd landbouwbedrijven opkopen met geleend geld (waardoor zij een hoge schuldenlast torsen). Het zo goedkoop mogelijk produceren leidt lokaal vaak tot sociaaleconomische ravage: de grond wordt ecologisch verwoest, veel gronden produceren niet meer voor de lokale markt maar voor export naar het Westen, boeren kunnen geen lening krijgen omdat de kredietverstrekking gedomineerd wordt Westerse banken, boeren hebben weinig degelijke afzetkanalen omdat die beheersd worden door Westerse importeurs en moeten aan hongerlonen werken terwijl de winsten naar het Westen vloeien. Douwe van der Ploeg stelt dat het overheersende neoliberalisme leidt tot steeds minder marktwerking en steeds meer monopolies, waardoor concurrentie uitgeschakeld wordt. Hoewel hij het moeilijk acht om iets aan deze situatie te veranderen, ziet hij de boerenlandbouw als alternatief voor de
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
9
multinational- en ondernemerslandbouw. Mensen willen immers ontsnappen aan uitbuiting en willen hun gezin kunnen voeden. Het topicrapport dat opgesteld werd onder leiding van professor Erik Mathijs (Katholieke Universiteit Leuven) (2012, pp. 26-28) voor de Vlaamse Milieumaatschappij en het Departement Landbouw & Visserij van de Vlaamse overheid, komt tot gelijkaardige vaststellingen: “Driekwart van de mensen met honger leven op het platteland en zijn dus veelal zelf voedselproducent (boeren, herders, vissers). Ze glijden af in een neerwaartse spiraal van armoede: ofwel zijn de prijzen te hoog om zelf voedsel te kunnen kopen, ofwel zijn de prijzen zeer laag waardoor hun inkomen niet kan toenemen. Ze hebben geen toegang tot krediet, aangepaste technologie of de noodzakelijke infrastructuur. Ze beschikken zelden over dezelfde onderhandelingsmacht als de tussenpersonen waarmee ze handelen en ontvangen bijgevolg geen waardige prijs voor hun producten. Opmerkelijk is dat ook in België het aantal mensen dat honger heeft, lijkt op te lopen, hoewel er geen cijfers beschikbaar zijn. Het aantal mensen dat beroep doet op hulporganisaties omdat ze in armoede leven, blijft stijgen. De verhouding tussen Belgen en buitenlanders is daarbij zowat fiftyfifty”. Ook de hoogleraren Philip MacMichael (Cornell University) en Harriet Friedmann (University of Toronto) (MACMICHAEL 2009; FRIEDMANN & MACMICHAEL, 1989) linken de gemondialiseerde landbouw met de geschiedenis van het kapitalisme via hun voedselregime-theorie. Zij stellen dat het kapitalisme negatieve gevolgen heeft voor ons landbouwsysteem. En niet alleen sociologisch, maar ook ecologisch. Deze marxistische benadering om voedselsystemen te theoretiseren poogt de strategische rol van de landbouw te verklaren in het ontstaan en de ontwikkeling van de kapitalistische wereldeconomie. Er worden zo historische periodes van kapitaalaccumulatie geïdentificeerd, die worden geassocieerd met specifieke vormen van geopolitieke macht en van agrarische productie en consumptie. Ook vanuit de ecologische economie wordt de duurzaamheid van het kapitalisme in vraag gesteld. De geldcreatie in ons kapitalistische economische systeem is geprivatiseerd doordat de centrale banken beheerst worden door een financiële oligarchie van grootbankiers en doordat geld gecreëerd wordt door bancaire kredietverlening (DE CLERCQ, 2006, pp. 40-43 en 51-54). Dit systeem leidt tot permanente inflatie, waardoor de waarde van ons geld afneemt en we dus de facto armer worden (BROWN, 2012). Ons kapitalistische banksysteem is onnatuurlijk omdat de internationale grootbanken steeds gered worden uit hun riskante avonturen door de belastingbetaler. Deze grootbanken zijn verantwoordelijk voor de Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
10
derivatenzwendel, die nu honderden triljoenen dollar omvat en de financiële crisis veroorzaakte. Zij namen irrationele risico’s omdat de controle weggevallen was en ze op basis van de gemaakte winsten gigantische bonussen uitbetaalden. Dit kapitalistische syteem wordt door velen bekritiseerd, want kapitalisme heeft groei nodig terwijl we in een eindige wereld leven. Zo zoekt de ecologische economie duurzame langetermijnoplossingen voor economische vraagstukken waarbij ook rekening wordt gehouden met ecologische, politieke en sociologische problemen rond grondstoffen. Dit academische vakgebied haalde diverse basisbegrippen uit de boeken ‘Small is beautiful. A study of economics as if people mattered’ van Ernst Friedrich Schumacher en ‘Steady-state economics’ van Herman Daly. Schumacher (1974) stelde dat “uit lokale middelen en voor lokale behoeften” vanuit een echt economisch oogpunt de meest rationele manier van produceren is. Een goed ontwikkelde regionale economie die voor haar eigen behoeften produceert, is slechts mogelijk als de controle over haar middelen en financiën zich in de regio zelf bevindt. De ecologische economie maakt ook een duidelijk onderscheid tussen ‘groei’ (i.e. kwantitatieve economische vooruitgang) en ‘ontwikkeling’ (i.e. kwalitatieve economische vooruitgang). Aldus lanceerde Daly het idee van ‘oneconomische’ groei: hij wou af van kwantitatieve groei en bepleitte een economie die alleen nog kwalitatief groeit. Ook het onderzoekswerk van professor Robert Costanza (Australian National University) (2004) focust op ecologische en economische systemen. Hij analyseert onder meer de energieen materiaalstromen in deze systemen en de waardering van de biodiversiteit en van het natuurlijk kapitaal. Voorts levert ook de Degrowth-beweging anti-kapitalistische kritiek. Het Engelstalige ‘degrowth’ kan vertaald worden als ‘krimp’. De Degrowth-beweging stelt dat onze consumptiemaatschappij niet op lange termijn kan voortbestaan en bijgevolg onze productie en consumptie moeten afgebouwd worden om een ecologische ramp af te wenden. Er is immers een sterke afname inzake ecologie, biodiversiteit en beschikbare grondstoffen. De huidige crises tonen aan dat permanente economische groei onhaalbaar is. Goederen moeten zo veel mogelijk lokaal worden geproduceerd en geconsumeerd. De Franse professor emeritus Serge Latouche poneerde in zijn boek ‘Farewell to growth’ (2009) 8 basisprincipes van Degrowth: re-evaluate (herwaardering van vakmanschap, altruïsme, …), relocalize (terug lokaal produceren én financieren), reduce (minder consumptie, massatoerisme, vervuiling, …), reconceptualize (herdefiniëring van de begrippen ‘arm’ en ‘rijk’), restructure (hervorming van economie en maatschappij), redistribute (herverdeling van inkomsten en bezit binnen landen én tussen werelddelen), re-use (materiaal zoveel mogelijk hergebruiken) Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
11
en recycle (onbruikbaar materiaal recycleren). Professor Tim Jackson ( University of Surrey) toonde in zijn boek ‘Prosperity without growth: Economics for a finite planet’ (2010) aan dat groei het welzijn van de mens niet verhoogt. Hij deed 3 voorstellen om tot een duurzame economie te komen: het bepalen van grenzen (grondstof- en emissieplafonds, afdwingbare reductiedoelstellingen en groene fiscaliteit), het aanpassen van het economische model (ecologische economie, jobcreatie, infrastructuurwerken, …) en het veranderen van de sociale logica (arbeidsduurverkorting, tegengaan van ongelijkheid en consumentisme, …). Regionalisering van de economie als alternatief. De geschiedenis toont aan dat er oplossingen zijn voor de crises. Sociale en economische hervormingen kunnen leiden tot klassenverzoening en gemeenschapsvorming. Agrarische en ambachtelijke beroepen dienen te worden beschermd en gekoesterd. Dit betekent uiteraard een radicale breuk met de decennialange begunstiging van industrie en banken. De economie kan weer op gang gebracht worden door staatsinterventie en arbeidsintensieve projecten zónder dat de rente stijgt. Rente veroorzaakt immers groeidwang waarbij de economie op eender welke wijze móet groeien om een crisis te vermijden. Deze groeidwang gaat samen met waardenverval en uitbuiting van de Aarde en de mens. Om tot een duurzame landbouw te komen dienen economieën meer op regionaal niveau georganiseerd te worden (ALTIERI, 2009), evenals gestabiliseerd te worden. Primo, regionale productie versterkt de lokale economie en zorgt voor minder transport. Waarom een door een groenteteler geproduceerde bloemkool half Europa rondsturen als die in de winkel om de hoek kan worden verkocht? Van een landbouwproduct dat in de streek is geteeld en wordt verkocht in een lokale winkel, blijft een groot deel van de winst in de regio. Als hetzelfde product wordt verkocht in een internationale winkelketen, die het centraal inkoopt, blijft slechts een klein van de winst ter plaatse. De rest gaat naar anonieme aandeelhouders in het buitenland, die dat geld weer anoniem beleggen. Zo verdwijnt steeds meer geld van consumenten en kleine landbouwers naar de geldhandel van multinationals en banken. Juist diegenen die de crises deden ontstaan. Secundo worden er in een regionale economie veel minder energie, mankracht, ruimte en tijd verspild en worden de ecosystemen veel minder belast. Tertio is het op lokale schaal gemakkelijker om een overzicht op productie- en distributieketens te behouden en zo kringlopen te sluiten, waardoor de zelfvoorzieningsgraad – en dus de economische weerbaarheid – van de lokale gemeenschap kan toenemen. Regionaal geproduceerd voedsel Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
12
maakt een regio immers onafhankelijk van prijsstijgingen op de mondiale markten. Professor Miguel Altieri stelt tevens dat kleinschalige landbouw veel productiever is dan industriële landbouw. Quarto wordt hierdoor ook de delokalisatie van arbeidsplaatsen naar het buitenland tegengegaan (VISSER, 2010, pp. 3-4). Quinto biedt een regionale economie de mogelijkheid om een complementaire munteenheid in te voeren die ongevoelig is voor fluctuaties op de internationale financiële markten. En sexto bevorderen regionale economieën de diversiteit der landbouwproducten op wereldschaal: elke regio kan zo zijn landbouwproductie zelf organiseren, waardoor een grote variatie aan soorten en rassen ontstaat. De lokale boer is dus beter af met on-farm selectie van variëteiten. De boodschap is dan ook het terugbrengen van het kweekbedrijf van centrale bedrijven/instituten naar de lokale agrarische gemeenschap. Complementaire muntsystemen. Voor deze noodzakelijke omvorming van onze landbouw en onze economie moeten we de middelen vinden om dit mogelijk te maken. Eén van de mogelijke pistes om dit op te lossen zijn complementaire munten. Dit wordt sterk gepromoot door professor Bernard Lietaer2 (°1942, Universiteit van Financiën in Moskou en Universiteit van Californië), een internationaal bekende Belgische expert in geldsystemen. Hij stelt dat het huidige monetaire systeem (en ipso facto het kapitalistische systeem) niet duurzaam is (2001). Daardoor valt ons monetaire systeem als ordeningsprincipe niet te rijmen met duurzame landbouw (LIETAER et al, 2012). Complementaire munten kunnen tevens bepaalde systeemgebreken van de nationale munt verzachten, zoals een onregelmatige omloopsnelheid en het tot koopwaar maken van sociale relaties. Want hierbij werken 2 effecten op elkaar in. Primo, daar er rente moet betaald worden op geleend geld, is geld kunstmatig schaars en hierdoor wordt samenwerking bemoeilijkt. Secundo, het terugbetaalde geld vloeit automatisch naar de uitlenende instellingen die het dan terug investeren in projecten met de grootste return on investment; projecten met een lage return on investment, zoals de landbouw en de sociale sector, vallen hierbij buiten de boot. Deze munten worden trouwens ‘complementair’ genoemd omdat ze een aanvulling zijn op de nationale munt en niet bedoeld zijn om die te vervangen. Ze beantwoorden aan territoriale en gemeenschapsnoden die niet door de nationale munt kunnen worden vervuld: consumenten, 2
http://www.lietaer.com
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
13
landbouwers en kleine ondernemers, die niet kunnen verbonden worden door de nationale munt, worden erdoor verbonden binnen een samenwerkende gemeenschap. Als we overigens de geschiedenis bekijken, zien we dat Lietaers idee eigenlijk niet zo nieuw is. De Duits-Belgische financiële theoreticus Silvio Gesell (1862-1930) was de belangrijkste promotor van monetaire soevereiniteit en sprak hierbij over ‘Freigeld’ (vrijgeld) (SCHWALM, 2012, pp. 1-2). Hij waarschuwde voor grote crises en oorlogen als de economie met rente zou blijven werken. Onder meer de bekende economisten Irving Fisher (1867-1947) en John Keynes (1883-1946) waren zeer lovend over Gesells financieel-economische leer, waarvoor heden opnieuw enige belangstelling bestaat. Vlak na Gesells overlijden vonden in het
Duitse
taalgebied
succesvolle
vrijgeldexperimenten
plaats,
onder
meer
in
Schwanenkirchen (Beieren), Wörgl (Tirol), Norden (Niedersachsen) en op het eiland Norderney (Niedersachsen). Ook in de Verenigde Staten werd in het begin der jaren 1930 op vele plaatsen geëxperimenteerd met complementaire munten, die daar ‘Stamp Scrips’ genoemd werden. Hoewel deze succesvolle experimenten met complementaire munten verboden werden door de centrale banken om hun monopolie op de gelduitgave te behouden, zijn er heden opnieuw diverse vrijgeldexperimenten in onder meer de landen van de eurozone (BROERE, 2009, pp. 138). Zo zijn er diverse complementaire munten in onder meer België, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Luxemburg en Nederland (en zelfs in Australië, Canada, Japan en de Verenigde Staten). Bovendien stelt de Amerikaanse schrijfster Ellen Brown (2012) voor dat de federale regering en de lokale en regionale overheden hun eigen geld zouden uitgeven, zodat men niet langer volledig afhankelijk is van de door private bankiers gecontroleerde Federal Reserve. Complementaire muntsystemen komen heden voor in 4 hoofdvormen: de dienstensystemen, de commerciële systemen voor klantenbinding, de bartersystemen en de regionale muntsystemen. Onze masterproef focust op deze laatste soort, die 5 algemene kenmerken heeft (SCHWALM, 2012, pp. 3): 1. Streekgebondenheid: gebruik buiten de regio is niet of nauwelijks mogelijk, wat de regionale economie en landbouw bevordert. 2. Concurreren met andere betalingsmiddelen zoals contant geld, bankkaarten, kortingsbonnen, cadeaubonnen, … 3. Complementair met de nationale munt: dus een aanvulling op de nationale munt. 4. De nationale munt is het referentiekader voor de waardebepaling: dus 1 regiomunt = 1 euro. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
14
5. Sturing van de uitgegeven hoeveelheid geld en van de omloopsnelheid via negatieve rente3, vervaldatum of sociale controle. Opbouw van de masterproef. Deze masterproef onderzoekt hoe complementaire regionale munten de opkomst van een duurzame landbouw en economie kunnen stimuleren. Het betreft dus de ontwikkeling van complementaire regionale geldsystemen als element van transitie naar een duurzame landbouw. De informatie voor deze masterproef werd vergaard door literatuuronderzoek. Wij willen in het bijzonder de zeer nuttige tijdschriften International Journal of Community Currency Research en Zeitschrift für Sozialökonomie vermelden. Ook van de boeken en artikels over complementaire munten en een rente- en inflatievrije economie van professor emeritus Margrit Kennedy (°1939, Universiteit van Hannover)4, een bekend promotor van complementaire regionale munten in Duitsland, en van professor Bernard Lietaer werd dankbaar gebruik gemaakt. Voorts verwijzen wij naar de vele werkdocumenten voor internationale conferenties over complementaire munten, rapporten voor ministeries en brochures van organisaties, die ons van een goede documentatiebasis voorzagen. We consulteerden tevens websites van bestaande complementaire munten. Deze masterproef bestaat uit 2 delen. Het eerste deel definieert vooreerst de termen ‘duurzame landbouw’ en ‘complementaire munt’ en schetst dan de oorsprong en de geschiedenis van complementaire munten. Daarna volgt een categorisering van de diverse soorten complementaire muntsystemen en wordt een aantal bestaande complementaire muntsystemen geschetst waaraan duurzame landbouwbedrijven verbonden zijn. Het tweede deel onderzoekt hoe complementaire regionale muntsystemen kunnen ontwikkeld worden als element van transitie naar een duurzame en leefbare landbouwsector. Daarbij wordt rekening gehouden met de maatschappelijke trends en de wisselwerking tussen duurzaam landbouwbedrijf en gemeenschap. Daarna worden de kansen voor nieuwe initiatieven in België beschreven.
3
In de literatuur wordt voor het begrip ‘negatieve rente’ soms ook ‘demurrage’ of ‘overliggeld’ als alternatieven gebruikt. 4 http://www.margritkennedy.de Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
15
1. Probleemstelling. “Iedereen die gelooft in onbeperkte groei in fysieke zaken op een fysieke eindige planeet, is of gek of een economist.” De Britse economist Kenneth Boulding.
De gangbare landbouw heeft het heden moeilijk om te overleven door de kapitaalintensiteit van de schaalvergroting en intensivering, door de rendabiliteitsdaling vanwege hogere kosten voor externe inputs en door de strenge milieu- en kwaliteitsnormen. Landbouwbedrijven moeten dus nieuwe wijzen vinden om een leefbaar bestaan te kunnen leiden en de financiële – en mentale (!) – druk te verlichten. Een reeds bestaande mogelijkheid is de creatie van complementaire regionale muntsystemen. Verbondenheid met een lokale gemeenschap, autonome landbouwproductie en duurzame boerenlandbouw staan daarbij centraal. Deze masterproef wil nagaan in hoeverre complementaire regionale muntsystemen kunnen worden ingezet als element van transitie naar een duurzame en leefbare landbouwsector. De onderzoeksvraag richt zich zowel op de huidige situatie als op mogelijkheden voor de toekomst. De bestaande initiatieven inzake complementaire regionale muntsystemen in België en in het buitenland worden geanalyseerd. Hierbij wordt ook het begrip ‘complementaire muntsystemen’ gedefinieerd, evenals de diverse toepassingen ervan. Daarna wordt bestudeerd hoe deze initiatieven zich ontwikkelen en wat de ontwikkelingsmogelijkheden ervan zijn. De onderzoeksvraag is verder uitgewerkt in volgende specifieke deelvragen: Kunnen complementaire regionale muntsystemen de duurzame landbouw ondersteunen of versterken? Waar ligt de oorsprong van complementaire muntsystemen? Zijn er historische precedenten? Om een onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende initiatieven is kennis van de herkomst en achtergrond van deze muntsystemen noodzakelijk. De kenmerken van deze systemen moeten immers goed onderscheiden worden om ze te vergelijken.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
16
Hoe kunnen de diverse soorten complementaire muntsystemen worden gecategoriseerd? Een goede indeling geeft immers een duidelijk overzicht van de soorten initiatieven. Bovendien kunnen verschillende categorieën ook verschillende potenties hebben. Welke complementaire regionale muntsystemen in relatie tot duurzame landbouw bestaan er momenteel in België en in het buitenland? Om hiervan een goed beeld te krijgen is het belangrijk om de verschillende bestaande vormen te kunnen detecteren. Daarnaast worden enkele praktijkvoorbeelden van complementaire regionale munten in relatie tot duurzame landbouw besproken. Waar liggen nog kansen voor nieuwe initiatieven in België? Dit moet duidelijk maken wat mogelijke ontwikkelingsrichtingen zijn en wat de bijdrage aan rurale ontwikkeling kan zijn.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
17
2. Literatuurstudie. “Ik denk dat de wereld in de toekomst meer zal leren van [Silvio] Gesell dan van [Karl] Marx.” De Britse economist John Maynard Keynes
2.1 Definitie van duurzame landbouw. Duurzame landbouw impliceert ecologische, sociale en economische duurzaamheid, dus een landbouw die evolueert binnen een maatschappelijke context: de leefbaarheid van het platteland, milieuaspecten, voedselveiligheid en dierenwelzijn (DESSEIN et al, 2005, pp. 93). De ecologische dimensie van duurzame landbouw omvat een ecologisch optimaal en dus milieu-efficiënt werkend landbouwsysteem (DESSEIN et al, 2006, pp. 46). Dit is de beste brongerichte aanpak om ongewenste negatieve milieu-impacten te beperken en om positieve invloeden op het milieu te maximaliseren. De sociale dimensie van duurzame landbouw houdt enerzijds in dat de randvoorwaarden moeten vervuld zijn opdat landbouwers hun sociale waarden en normen op voldoende wijze kunnen beleven (financiële zekerheid, rechtszekerheid, voldoende inkomen, redelijke administratieve druk, aanvaardbare werkdruk en aandacht voor de sociale gevolgen van lokale activiteiten op een groter ruimtelijk schaalniveau) en omvat anderzijds ook sociaal kapitaal (netwerken en vertrouwensrelaties tussen mensen versterken de sociale cohesie en bijgevolg stabiliteit van gemeenschappen of organisaties). De economische dimensie van duurzame landbouw betekent het voortbrengen van maximale meerwaarde (i.e. als de ingezette productiefactoren arbeid en vermogen er voldoende door vergoed worden) en het efficiënt inzetten van productiefactoren. De voorbije decennia evolueerde ‘duurzaamheid’ tot een hot issue (LIETAER et al, 2012, pp. 61; DESSEIN et al, 2005, pp. 10-11; LIETAER, 2001, pp. 157). Momenteel zijn er meer dan 100 definities van duurzaamheid. In al deze variaties op hetzelfde thema blijft de ondertoon echter de vermaarde Brundtland-definitie van de Verenigde Naties uit 1987, die kernachtig de essentie van duurzame ontwikkeling weergeeft: “Voldoen aan de behoeften van de huidige generatie zonder daarbij de mogelijkheden te hypothekeren van volgende generaties om aan hun behoeften te voldoen”. Een samenleving die aan haar eigen ontwikkeling bouwt vanuit dit uitgangspunt, is een duurzame samenleving. En binnen een dergelijke gemeenschap kan men
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
18
het dan hebben over duurzaam ondernemen, duurzaam bouwen, duurzaam consumeren … en dus ook duurzame landbouw. De Amerikaanse Farm Bill uit 1990 definieert duurzame landbouw als volgt (JANKE, 2003, pp. 246): “De term ‘duurzame landbouw’ betreft een geïntegreerd systeem van plantaardige en dierlijke productie met een plaatsspecifieke toepassing die op lange termijn: - de menselijke voedsel- en vezelnoden bevredigt. - de milieukwaliteit en de natuurlijke hulpbronnen, waarvan de agrarische economie afhangt, versterkt. - het efficiëntst niet-hernieuwbare hulpbronnen en hulpbronnen op de boerderij zelf gebruikt en, waar mogelijk, natuurlijke biologische cycli en controles integreert. - de economische levensvatbaarheid van boerderijwerkzaamheden ondersteunt. - de levenskwaliteit van landbouwers en de maatschappij versterkt.”. De Europese Commissie omschreef duurzame landbouw in haar mededeling ‘Wegen die naar een duurzame landbouw leiden’ uit 1999 als volgt (DESSEIN et al, 2005, pp. 66-67): “Duurzame landbouw vergt een zodanig beheer van de natuurlijke hulpbronnen dat wordt gegarandeerd dat de voordelen ervan ook in de toekomst beschikbaar zullen zijn”. Hiervoor baseerde de Commissie zich op het eigenbelang der landbouwers, op met grond en grondgebruik verbonden aspecten (bescherming van landschappen, habitats en biodiversiteit), op algemene doelstellingen (zoals de kwaliteit van drinkwater en lucht) en op maatschappelijke waarden (bescherming van milieu en cultureel erfgoed). De landbouwwerkgroep van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling, een overlegorgaan van diverse Vlaamse agro-ecologische organisaties, definieerde duurzame landbouw in 2009 als volgt (Naar een duurzaam Europees landbouwbeleid, 2009, pp. 2): “Duurzame landbouw is gericht op beheer van de natuurlijke rijkdommen, voedselzekerheid, behoud en ontwikkeling van een leefbaar platteland en leefbare landbouwinkomens. Duurzame landbouw kan de wereld voeden maar vergt bescherming, ondersteuning en waar nodig marktregulering. Duurzame landbouw verschaft boeren een volwaardig inkomen en brengt gezonde voeding en grondstoffen voort die in hoofdzaak afzet vinden op lokale en regionale markten. Duurzame landbouw respecteert de draagkracht van de natuurlijke omgeving, is economisch leefbaar en heeft oog voor de toekomstige generaties en de mondiale dimensie”. Het holistische aspect is een van de belangrijkste aspecten van duurzaamheid en duurzame ontwikkeling (DESSEIN et al, 2005, pp. 11). Alle geledingen, sectoren, activiteiten in een maatschappij kennen talloze wisselwerkingen (ze ‘interageren’) en kunnen bijgevolg niet los van elkaar gezien worden bij het uitwerken van duurzaamheid. Het heeft dan ook niet veel zin Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
19
om te spreken van duurzame landbouw. Beter is het om landbouw te plaatsen binnen een duurzame samenleving. Landbouw heeft immers ook te maken met voedsel en gezondheid, met cultuur en zingeving, met samenlevingspatronen, met natuur en ruimtegebruik. 2.2 Een aantal vormen van duurzame landbouw. We schetsen hier beknopt een aantal vormen van duurzame landbouw, voornamelijk omdat deze van belang zijn voor onze verdere uiteenzetting. 2.2.1 Biologische landbouw. Biologische landbouw ontstond in de jaren 1920 als reactie op de massale introductie van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen in de landbouw (MATHIJS et al, 2012, pp. 65). De bioboerderij werd een systeem van gesloten kringlopen dat in harmonie met de omgeving vers voedsel produceert voor lokale consumptie als radicaal tegengewicht voor de ruimtelijk verspreide, van externe inputs afhankelijke conventionele landbouw. Biologische landbouw is een systeembenadering die verschillende elementen van agrarische cultuur in overeenstemming probeert te brengen met bredere sociale en economische doelstellingen. Deze bredere benadering kreeg vorm in een teeltpraktijk die aanzienlijk verschilt van de gangbare voedselproductie en wordt gekenmerkt door het streven naar het sluiten van de kringlopen, wat kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen overbodig maakt. Deze middelen zijn dan ook verboden in de biologische landbouw, evenals genetisch gemodificeerde gewassen. De biologische landbouw steunt vooral op 3 basisprincipes van de premoderne landbouw, i.e. het agrarische systeem van vóór de mechanisering en de opkomst van de agro-industrie vanaf 1880 (DE COCK et al, 2005, pp. 25; DESSEIN et al, 2005, pp. 46-47). Primo, inzake de productiewijze keert de biologische landbouw met hermenging van de landbouwactiviteiten en schaalverkleining van de productie terug naar kleine, gemengde en grondgebonden bedrijven waar de klemtoon ligt op bodemvruchtbaarheid (via organische mest, groenbemesters en ruime vruchtwisseling) en ecologisch verantwoorde onkruidbestrijding (mechanisch en thermisch). Secundo, inzake de arbeidsorganisatie is de biologische landbouw arbeidsintensief: er worden veel ongeschoolde arbeiders tewerkgesteld. Tertio, inzake de distributie verkoopt de biologische landbouw een groot deel van de productie rechtstreeks aan de consument (via een hoevewinkel of boerenmarkten) en aan winkels. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
20
2.2.2 Gemeenschapsgedragen boerenlandbouw. Gemeenschapsgedragen boerenlandbouw-initiatieven verspreidden zich over de wereld vanuit Zwitserland, waar het enkele decennia geleden ontstond (GERWIN et al, 2011, pp. 49 en 169). Het is een manier van samenwerking tussen landbouwers en consumenten waarbij de consumenten de teelt financieren en in ruil geoogste gewassen ontvangen. Er bestaan verschillende soorten gemeenschapsgedragen boerenlandbouw. Deze beweging betreft een alternatief productie-, distributie- en consumptiesysteem waarbij de producent en de consumenten zich verenigen in een partnerschap dat geformaliseerd wordt door een solidariteitscontract waarmee de consumenten al aan het begin van het jaar een deel van de opbrengst kopen die hen op regelmatige basis zal geleverd worden (CAZAUX, 2010, pp. 28). Producent en consumenten delen hierdoor de productierisico's. Het is een rechtstreeks samenwerkingsverband gebaseerd op vertrouwen tussen producent en consumenten. De verschillende aldus ontstane partnerschappen verenigen zich in een netwerk. Zo is er het bekende Association pour le Maintien de l’Agriculture Paysanne in Frankrijk en Tekei in Japan. In België bestaan er 3 netwerken: Vzw CSA-Netwerk voor Nederlandstalig België, de Groupes d’Achats Solidaires de l’Agriculture Paysanne (GASAP) voor Brussel en de Groupes d’Achats Communs (GAC) voor Wallonië. In de Angelsaksische wereld wordt dit ‘Community Supported Agriculture’ genoemd. Gemeenschapsgedragen
boerenlandbouw
beantwoordt
aan
bepaalde
economische,
ecologische en sociale criteria en streeft naar het behoud van een sterke kwaliteit inzake smaak
en
gezondheid
(CAZAUX,
2010,
pp.
28-29).
Het
streeft
tevens
naar
voedselsoevereiniteit zoals dit door onder meer Via Campesina gepromoot wordt. De distributie verloopt via het korteketen-model, wat een rechtstreekse handel inhoudt die ingebed is in een lokale economie en voordelig is voor de producent. Gemeenschapsgedragen boerenlandbouw betekent ook solidariteit tussen de artisanale landbouwers en de consumenten, namelijk een wederzijds engagement tussen producent en consumenten op basis van een constructieve relatie. Tussen hen bestaat een collectieve, egalitaire, participatieve en basisdemocratische dynamiek. Producent en consumenten plannen samen het teeltseizoen, waarbij ze beslissen wat en hoeveel er zal worden geteeld, evenals hoe de distributie zal gebeuren (BENNHOLDT-THOMSEN, 2011, pp. 33). Soms participeren de consumenten ook in arbeidsintensieve basiswerkzaamheden, zoals wieden of oogsten.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
21
2.2.3 Permacultuur. Permacultuur verenigt zorg voor de aarde en zorg voor de mens (DHONT, 2008, pp. 40). Dit gaat verder dan alleen landbouw of tuinieren. In permacultuur worden leefomgevingen, in harmonie met de natuur, bewust zo ontworpen dat grondstoffen niet uitgeput geraken en ecosysteemfuncties niet worden aangetast. Integendeel, ze kunnen zich constant vernieuwen en vormen een gezond, veerkrachtig en duurzaam systeem. Deze leefomgevingen zijn dan ook zelfonderhoudend via allerlei vormen van onderlinge afhankelijkheid en samenwerking. Diversiteit, stabiliteit en veerkracht van natuurlijke ecosystemen staan dus model, ook als het erom gaat onze gemeenschappen van de toekomst te ontwerpen. Permacultuur werd hervormd door David Holmgren tot een ontwerpsysteem voor een postoliepiek-maatschappij (DAWSON et al, 2010, pp. 213). Volgens Holmgren is permacultuur “de oprechte en positieve aanvaarding van energietekort, niet alleen als onvermijdelijk maar als een gewenste realiteit”. De beginselen van permacultuur komen uit de natuur zelf (GERWIN et al, 2011, pp. 127). De beginselen van natuurlijke systemen en ecosystemen leren aldus de beginselen van permacultuur. Er is een soort permanente balans in het leven en al onze tradities en erfgoedsymbolen symboliseren evenwicht. Permacultuur creëert positieve economieën, positieve sociale systemen en zeer goed ontworpen menselijke habitats. 2.2.4 Stadslandbouw. Door de toenemende belangstelling voor stadslandbouw kwam er in de landbouwwereld oog voor de onderbenutte ruimte in de stad (BONGERS et al, 2011, pp. 6). Niet alleen fysieke ruimte, maar ook ruimte om de relatie met de consument te herstellen en opnieuw vorm te geven en om voedselproductie opnieuw uit te vinden zonder geëxternaliseerde milieukosten. De stad is de ‘New Frontier’ van de landbouw waar geëxperimenteerd kan worden met combinaties van teelten en gebruik van reststromen en restproducten uit de stad. Daarmee kan ze bijdragen aan de ontwikkeling van een meer regionale, stadsgerichte landbouw met zorgvuldig gebruik van natuurlijke grondstoffen en respect voor de natuurlijke kringloop van nutriënten. Maar de stad is ook de markt, de bestemming van de voedselproductie en de inkomstenbron voor de landbouw. Stadslandbouw kan dienen als voorpost van de landbouw en als raam op het platteland.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
22
Stadslandbouw vindt plaats op bedrijven die in of tegen de stad liggen (DEKKING et al, 2007, pp. 4). Doordat burgers meer willen betrokken worden bij de natuur en bij de voedselproductie, begonnen sommige gemeenten te werken aan stadsboerderijen: plaatsen die fungeren als ontmoetingsplek voor burgers waar ze de wijze van voedselproductie kunnen ervaren. Landbouwers en gemeenten kunnen hierbij samenwerken. Voor de landbouwer zijn er niet alleen economische, maar ook maatschappelijke voordelen: burgers raken (weer) betrokken bij de landbouw en de landbouwer weet voor wie hij produceert en ervaart afwisseling en arbeidsplezier. De gemeente ziet de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren door de aanwezigheid van groen – zonder dat de gemeente dit zelf moet beheren – dat ook voedsel, zorg, educatie en recreatie biedt. Het is echter twijfelachtig of stadslandbouw voldoende is om de stedelijke bevolking te voeden (WILIQUET, 2011, pp. 87). Maar het belang ervan ligt elders: het laat de deelnemers toe om samen gewassen te telen, om banden te smeden, om kennis uit te wisselen en om elkaar te helpen. 2.3 Het huidige gebrek aan duurzaamheid in de gangbare landbouw. De recente crises doen heel wat vragen rijzen over het neo-liberale marktmodel, dat niet werkt voor de landbouw (VERWIMP, 2012, pp. 7). Het heeft immers de voorbije decennia gezorgd voor een neerwaartse prijzenspiraal die bijna onhoudbaar is geworden vanwege de rechtstreekse gevolgen voor het inkomen van de landbouwers. Ondanks alle begeleidende maatregelen die er vanuit het landbouwbeleid voorzien zijn, slaagt men er niet in om het inkomen van de Vlaamse boeren behoorlijk op te krikken. Het arbeidsinkomen bedroeg in 2009 nog steeds minder dan de helft van het vergelijkbaar inkomen in andere sectoren. Er is dus duidelijk iets mis en dat heeft voor een groot deel te maken met de werking van ons marktsysteem. Een groot aantal schakels in de keten verkleint de verbondenheid tussen de consument en (de oorsprong van) voedsel (MATHIJS et al, 2012, pp. 38-39). Door enerzijds de grote afstand tussen de plaats van productie en verwerking en de plaats van consumptie en anderzijds door het groot aantal schakels ‘tussen grond en mond’ verkleint de betrokkenheid en het gevoel van medeverantwoordelijkheid van consumenten ten aanzien van de producent. Daarbij gaat het niet enkel over de landbouwer en andere schakels in de keten, maar evengoed over het ecosysteem waarin voeding wordt geproduceerd en de omstandigheden en voorwaarden waaronder dit gebeurt. Een mogelijk signaal hiervan is het beschouwen van fundamentele Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
23
ecosysteemdiensten (bodemvorming, waterberging, …) als ‘extras’ terwijl dit essentiële systeemvoorwaarden zijn om te kunnen produceren. Door het verlies aan verbinding tussen de consument en zijn voeding komt de waardering van die voeding mogelijk onder druk te staan. Ondanks verschillende hervormingen slaagt het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid er nog steeds niet in om duurzame landbouwpraktijken te garanderen (Naar een duurzaam Europees landbouwbeleid, 2009, pp. 2). Ons huidige model van productie en consumptie kan op heden bezwaarlijk duurzaam genoemd worden: we gebruiken te veel fossiele brandstoffen, te veel energie en water, te veel grondstoffen, we stoten te veel schadelijke broeikasgassen en nutriënten uit en hinderen het recht op voedsel in andere delen van de wereld. De biologische landbouw neemt in de Europese Unie 5,6% van het landbouwareaal in beslag en wordt als één van de meest dynamische landbouwsectoren binnen de Unie beschouwd (DE COCK et al, 2005, pp. 11-12; “Werk aan de biologische winkel”, Landbouwleven, 12 april 2013, pp. 2). De biosector kende in veel Europese landen een flinke groei, vooral in Denemarken, Italië, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland. Ook wereldwijd is er een stijging en in steeds meer landen werd de biologische productie wettelijk geregeld. Die ontwikkelingen maken dat biologische landbouw steeds moeilijker weg te denken is. Toch wordt de teeltwijze steeds weer in vraag gesteld. Het biologisch bewerkte landbouwareaal in Vlaanderen bedroeg 0,5% in 2005 en steeg door het Strategisch Plan Biologische Landbouw – afgesloten in 2008 tussen de Vlaamse regering, ABS, Boerenbond en Bioforum – tot 0,8% in 2012 (“Biolandbouw in de lift”, De Morgen, 9 april 2013; “Biolandbouw in Wallonië blijft groeien”, Landbouwleven, 13 juli 2012, s.p.; “Werk aan de biologische winkel”, Landbouwleven, 12 april 2013, pp. 2). Vlaanderen ligt daarmee ver achter op het Europese gemiddelde én op het biologisch bewerkte landbouwareaal in Wallonië (6,9% in 2011). Enkel Bulgarije en Malta doen het nog slechter dan Vlaanderen. Nochtans bedraagt het marktaandeel van biologische producten in Vlaanderen 1,9%. Daarom werd in 2013 een tweede Strategisch Plan Biologische Landbouw afgesloten, waar nu ook de voedingsindustrie en de distributiesector aan participeren. Het intensieve karakter van de Vlaamse landbouw maakt een omschakeling naar biologische teelt echter niet altijd eenvoudig (DE COCK et al, 2005, pp. 66). Bijvoorbeeld tuinbouwbedrijven bewerken relatief grote oppervlaktes voor het telen van groenten en fruit, maar de subsidies voor de omschakeling van deze oppervlaktes zijn relatief laag. Ook de versnippering en kleinschaligheid van de Vlaamse biosector en de gebrekkige afzet remmen de groei. Bovendien vinden veel biologische bedrijven de controlekosten te hoog.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
24
Of de biologische landbouw in de toekomst een belangrijkere rol zal kunnen spelen, hangt van diverse factoren af (DE COCK et al, 2005, pp. 67-68 en 278). De aanbodstructuur (distributiekanalen, schaalvergroting en productdifferentiatie) moet verbeterd worden. De samenwerking tussen de biologische en gangbare landbouworganisaties moet verbeteren. De consument moet bereid blijven om meer te betalen voor biologische producten. Ook moet het imagoprobleem van de biologische landbouw bij de consument, de handel, de verwerking, de landbouwsector en de directe omgeving verbeteren. Voedselsoevereiniteit is de mogelijkheid voor de inwoners van een land, regio, stad of dorp om hun eigen voedselsysteem te ontwerpen op een wijze dat iedereen toegang heeft tot voldoende hoeveelheden gezond en ecologisch geproduceerd voedsel (GERWIN et al, 2011, pp. 9, 84-85 en 169). Dit concept werd in 1996 geïntroduceerd door Via Campesina5. Deze internationale landbouwersorganisatie verdedigt hiermee een bredere visie op landbouw en economie die ook sociale rechtvaardigheid, echte democratie en milieuzorg inhoudt. Voedselsoevereiniteit betekent dat het voeden van een land een kwestie is van nationale veiligheid, eigenlijk zelfs van soevereiniteit. Als de bevolking van een land voor haar volgende maaltijd afhankelijk is van de grillen en prijsschommelingen van de wereldeconomie, van de bereidwilligheid van een supermacht om voedsel niet als wapen te gebruiken en van de onvoorspelbaarheid en de hoge kostprijs van langeafstandsscheepvaart, is dat land niet veilig, noch in de zin van nationale veiligheid, noch in de zin van voedselzekerheid. Voedselsoevereiniteit gaat dus om meer dan alleen voedselzekerheid, dat immers niets zegt over waar het voedsel vandaan komt of hoe het geproduceerd is. Om echte voedselsoevereiniteit
te bereiken
moeten
plattelandsbewoners
toegang hebben
tot
productiegrond, voor hun teelten prijzen ontvangen die hen een fatsoenlijke levensstandaard bieden en de binnenlandse markten voor binnenlandse producenten voorbehoudt. 2.4 Complementaire munten als oplossing.
5
Via Campesina definieert voedselsoevereiniteit als volgt: “Voedselsoevereiniteit is het recht van volkeren op gezond en cultureel passend voedsel dat geproduceerd werd via duurzame methodes en is ook het recht om hun eigen voedsel- en landbouwsystemen te bepalen. Het ontwikkelt een model van kleinschalige duurzame productie die gemeenschappen en het milieu begunstigt. Het plaatst de wensen, behoeften en het levensonderhoud van degenen die voedsel produceren, distribueren en consumeren centraal in de voedselsystemen en in het voedselbeleid in plaats van de eisen van markten en ondernemingen. Voedselsoevereiniteit bevoordeligt lokale voedselproductie en –consumptie. Het geeft een land het recht om zijn lokale producenten te beschermen tegen goedkope invoer en om de productie te sturen. Het zorgt ervoor dat de rechten om gronden, water, zaden, vee en biodiversiteit te gebruiken en beheren in handen zijn van degenen die voedsel produceren en niet van de zakelijke sector”.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
25
De instabiliteit van ons monetaire en bancaire systeem heeft structurele oorzaken (LIETAER et al, 2012, pp. 46). Daarom zullen wijzigingen in regelgevingen en kapitaalvereisten er niet in slagen om toekomstige crashes te vermijden, juist omdat ze de eigenlijke structuur van het monetaire systeem intact laten. Tot deze structurele oorzaken behoort onder meer de monopolistische creatie van geld door een bancair systeem. Professor Bernard Lietaer stelt duidelijk dat duurzaamheid geen enkele kans maakt in de 21ste eeuw als dit monopolie niet wordt aangepakt. In tegenstelling tot wat de klassieke economische theorie beweert, is een munt geen neutraal medium voor marktrelaties: het is een fundamentele sociale institutie die in alle maatschappijen bestaat, ongeacht of ze al dan niet een markteconomie kennen (FARE, 2012, pp. 1). Het is bovendien een kneedbaar werktuig, een sociale constructie die diverse sociale en economische doelen kan bevorderen. Dit fundamentele kenmerk betekent dat het kan dienen als een instrument dat duurzame ontwikkeling bevordert door vervuiling en energieverbruik te verminderen of door de consumptie van lokale producten te begunstigen. Professor Lietaer (2001, pp. 189-190) beveelt aan om naast de nationale munteenheid complementaire munteenheden te creëren die sociale functies vervullen die de nationale munteenheid niet vervult of niet kan vervullen. Op die manier worden er 2 economische stelsels parallel werkzaam. Enerzijds een wereldeconomie vol concurrentie die draait op de nationale munteenheden en de bestaande jobs omvat. Anderzijds een coöperatieve lokale economie die draait op complementaire munteenheden en die allerlei werk omvat dat mensen verrichten in hun gemeenschap. In veel landen over de hele wereld, maar vooral in Europa en de Verenigde Staten, zijn complementaire munten in opkomst (BROERE, 2009, pp. 138). Door het gebruik van complementaire munten wordt geld het ruilmiddel zoals het oorspronkelijk was bedoeld. Fractioneel bankieren wordt hier niet toegepast, waardoor het geldscheppingsproces transparant wordt. Complementaire munten creëren een win-win-situatie voor iedereen en niet alleen voor een kleine groep. Bovenal wordt geld niet langer een centraal gecontroleerd, maar wel een democratisch gegeven. Naast vele commerciële complementaire muntsystemen (louter voor klantenbinding) bestaat er heden een grote verscheidenheid aan complementaire muntsystemen (cfr. 2.5.5) die wél een gunstig effect hebben op de samenleving (LIETAER et al, 2012, pp. 137 en 195-197). Daarvan bestaan er wereldwijd duizenden. Veel van deze systemen zijn kleinschalig, bijvoorbeeld het opbouwen van sociaal kapitaal in een bepaalde buurt. Een monetair ecosysteem – i.e. een diversificatie van de soorten ruilmiddelen én van de emitterende Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
26
instanties, wat structureel gunstig kan zijn voor een economie – heeft daarnaast echter ook grootschalige systemen nodig om de uitdagingen van de nabije toekomst aan te gaan (MAERTENS, 2009, pp. 28). Hierbij kan elke gemeenschap, stad, of land bepalen hoe ver men wil gaan en hoe ver het in de praktijk mogelijk is om het beleid nieuwe richtingen op te sturen. Professor Lietaer wil “het bestaande systeem behouden maar het ook invullen, vervolledigen met een familie van anderen”. Complementaire munten zijn in essentie een reactie op de huidige economische en sociale ontwikkelingen, waarbij een snelle sociale verandering de bestaande sociale netwerken vernietigt, een gemondialiseerde economie werkloosheid, armoede en ongelijkheid veroorzaakt op veel plaatsen en het moderne financiële systeem gevaarlijk en instabiel blijkt (THIEL, 2011, pp. 2). Verschillende sociale groepen in de hele wereld beantwoorden deze problemen met de creatie van duizenden speciale valuta. In Duitsland worden op meer dan 73 plaatsen (zowel op het platteland als in steden) complementaire regionale munten gebruikt door activisten, landbouwers, ecologisten, antimondialisten en lokale groeperingen (KENNEDY et al, 2012, pp. 207; THIEL, 2011, pp. 2-4). Bijvoorbeeld de Ammerlechtaler, de Chiemgauer, de Dreyecker, de Havelblüte, de Nahgold, de Pälzer, de Roland, de Sterntaler, de Urstromtaler, de Zschopautaler, ... Deze beweging rond complementair regionaal geld ontstond sinds de afschaffing van de Duitse mark in 2001. De meeste complementaire regionale muntsystemen worden overkoepeld door de organisatie Regiogeld e.V., die geleid wordt door advocaat Frank Jansky (°1967) uit Magdeburg (Sachsen-Anhalt). De beweging verzet zich tegen
de kapitalistische
mondialisering en wil de regionale koopkracht vasthouden, de lokale economie versterken, samenwerking stimuleren, de streekcultuur redden, een duurzaam en verantwoord consumentengedrag afdwingen, ... Jansky, die tevens de drijvende kracht is achter de complementaire regionale munt Urstromtaler in de provincie Sachsen-Anhalt, stelt: “Het meeste geld gaat de provincie uit, omdat de mensen kopen bij grote warenhuizen. En die investeren niet in onze regio” (VISSCHER, 2008, pp. 23 en 31). Daarom kunnen Urstomtalers niet terug ingewisseld worden voor euro’s. Zo willen men het geld in de regio houden en mensen dwingen het geld weer uit te geven. Complementaire regionale munten richten zich op winkels met regionale producten. Jansky is daar duidelijk in: “MacDonalds mag dus niet meedoen”. Naast het bevorderen van de regionale economische stabiliteit gaat het bij de versterking van de regionale economische kringlopen om het verkorten van transportroutes (GELLERI, 2006, pp. 2). Waarom moet appelsap vele honderden kilometers worden vervoerd als dat perfect in Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
27
de regio kan geproduceerd worden? Vaak ligt het aan kleinigheden, zoals onvoldoende geïnformeerde verkopers en consumenten, investeringsbelemmeringen of het gewoonweg verwaarlozen van potentiële mogelijkheden. Complementaire regionale muntsystemen kunnen hier de juiste impuls geven, regionale producenten en handelaars samenbrengen, consumenten informeren, koopkracht naar de producenten leiden of investeerders in contact brengen met kredietverstrekkers. Het Duitse ‘Regiogeld’ kan worden gedefinieerd als een privaat monetair systeem met een regionale geldigheid en een non-profit-agenda die door diverse deelnemers wordt aanvaard (LIETAER et al, 2012, pp. 42). Het wordt uitgegeven als papieren biljetten en kent een negatieve interest om de omloopsnelheid te garanderen (THIEL, 2011, pp. 2-3). Dit waardeverlies (5 tot 12% per jaar) wordt gerealiseerd ofwel door zegels die moeten gekocht en om de 3 maanden op de biljetten gekleefd worden ofwel door een heffing bij de vervanging van de biljetten om de 3 tot 12 maanden. De Duitse complementaire regionale munten worden gedekt door óf euro’s óf goederen en diensten. Het zou naïef zijn om complementaire munten te beschouwen als een wondermiddel om al onze huidige en toekomstige problemen mee op te lossen. Maar ons geldsysteem herbekijken is een noodzakelijk ingrediënt in elke efficiënte oplossing. Complementaire valuta zijn de ontbrekende schakel die een monetair systeem in staat kan stellen om duurzaamheid vooruit te helpen in plaats van voortdurend te ondermijnen. Zo kunnen ze biologische landbouwers helpen om nieuwe klanten te vinden voor hun producten, zoals de Roland in Bremen. Ook de op 1 januari 2013 gelanceerde complementaire regionale munt Beki6 in het kanton Redange (Groothertogdom Luxemburg) heeft nadrukkelijk tot doel om de lokale handel, landbouw en arbeidsplaatsen te beschermen (BACK, Tageblatt, 24 juli 2012, pp. 15; HOFFMANN; Tageblatt, 21 december 2012, s.p.). De Beki wordt in biljetten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 uitgegeven door Asbl De Kär en wordt actief ondersteund door meer dan 40 ondernemingen en door Camille Gira, burgemeester van Beckerich en Luxemburgs parlementslid voor de Groenen. De Beki kan in alle banken van het kanton Redange omgewisseld worden voor euro mits een afhouding van 5%. Er zijn intrigerende aanwijzingen dat complementaire munten inderdaad heilzaam zijn, niet alleen voor de regio maar ook voor het grotere, macro-economische weefsel van een land (VISSCHER, 2008, pp. 28). De Amerikaanse hoogleraar James Stodder (Rensselaer Polytechnic Institute) onderzocht in 2005 de rol van complementaire valuta op de macroeconomie. Hij vergeleek de prestaties van de complementaire systemen met die van de 6
http://www.beki.lu/lb/index.html
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
28
landelijke economie en ontdekte iets opmerkelijks: de complementaire systemen werkten als een soort tegengewicht voor de landelijke economie. Steeds als de landelijke economie haperde, nam het complementaire systeem toe in activiteit en als het landelijk goed ging, ging het complementaire systeem wat achteruit. Professor Stodder constateerde bijgevolg dat aanvullende geldsystemen “zeer tegen-cyclisch” werken, als communicerende vaten, en de macro-economie daarvan profijt heeft doordat ze tijdens recessies zeer stabiliserend werken. Eindeloze groei is onmogelijk zonder het natuurlijke en sociale kapitaal terminale schade toe te brengen (LIETAER et al, 2012, pp. 265 en 267). Maar ‘duurzame overvloed’ kan wel en is iets heel anders. Het vereist het opzetten van een gedifferentieerd monetair systeem waarin specifieke ruilmiddelen gericht zijn op dringend vereiste activiteiten. Dit kan leiden tot een economie waarin een wereldwijde vermindering van milieu- en maatschappelijk schadelijke activiteiten samengaat met een plaatselijke opbouw van ecologische en sociaal gunstige activiteiten. Duurzame overvloed is geen algemene armoede. Integendeel, het betekent algemene welvaart op basis van meervoudige ruilmiddelen waardoor mensen meer bewustzijn van en controle over hun sociale leven krijgen en over hun interacties met de rest van de biosfeer. Hoewel het renteprobleem slechts één der factoren is die de achteruitgang van landbouw en natuur veroorzaakt, kan de invoering van rentevrij geld van bijzonder belang zijn voor het voortbestaan van de landbouw (KENNEDY, 2006, pp. 99-100). Door renteloze leningen in combinatie met een grond- en fiscale hervorming, die de grond betaalbaar en de vergiftiging van bodem en water duur zou maken, zou het mogelijk worden om een omschakeling van de geïndustrialiseerde intensieve landbouw naar biologische landbouw door te voeren. Als daarnaast ook nieuwe technologieën voor een duurzame landbouw en cultuur worden onderzocht en ondersteund, kan zich daaruit wellicht een levensstijl ontwikkelen die stad en platteland, arbeid en ontspanning, hand- en geestelijke arbeid, ‘high and low technology’ verbindt. Op deze manier kan voor elke individuele mens, voor de landbouw en voor de samenleving een holistische ontwikkeling mogelijk worden. 2.5 Complementaire muntsystemen. 2.5.1 Definitie. De toonaangevende monetaire expert professor Bernard Lietaer (LIETAER et al, 2012, pp. 51 en 210) definieert een complementaire munt als volgt: “Een complementaire munt betreft een Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
29
overeenkomst tussen een groep mensen en/of ondernemingen om een niet-nationale munt als ruilmiddel te aanvaarden. Zij wordt complementair genoemd omdat zij níet de nationale munt wil vervangen, maar moet dienen om sociale functies te vervullen waarvoor de nationale munt niet is ontworpen”. Robert Swann en Susan Witt (1995, pp. 5) van de E.F. Schumacher Society in Great Barrington (Massachusetts) geven een andere definitie: “Al wat een complementaire munt vereist van een gemeenschap is vertrouwen. Een munt is maar zo sterk als het vertrouwen dat mensen hebben in elkaar om iets van waarde te produceren”. Christian Gelleri, de stichter van de succesvolle regionale munt Chiemgauer, definieerde meer specifiek een complementaire regionale munt: “Een complementaire munt is een tussen consumenten, producenten, verenigingen en gemeenten democratisch overeengekomen medium, dat binnen een regio als betaal-, investerings- en donatiemiddel wordt gebruikt en op basis van een globaal ontwikkelde waardenorm met andere sociale instellingen op horizontaal (bijvoorbeeld andere complementaire regionale munten) en vertikaal (andere regionale systemen die toegevoegde waarde creëren) vlak zo verbonden wordt dat de levensstandaard in de regio zich op termijn positief ontwikkelt” (SPEHL, 2008, pp. 20). Complementaire
munten
zijn
effectief
bij
het
versterken
van
werkgelegenheid,
gemeenschapszin en duurzaamheid (LIETAER, 2001, pp. 16). Zij fungeren als aanvulling op de nationale munt en leiden tot transacties die anders niet zouden hebben plaatsgevonden, waardoor nieuwe welvaart, zowel economisch als sociaal, gecreëerd wordt. Zij verbinden immers de onbevredigde behoeften met de onderbenutte bronnen en voorzien eveneens in een manier om de geproduceerde meerwaarde ten goede te laten komen aan de plaatselijke bevolking, in plaats van aan verafgelegen bedrijven (HALLSMITH & LIETAER, 2009, pp. 4). Deze complementaire munten, die zo effectief zijn in het bevorderen van gemeenschapszin, zijn nooit rentedragend (LIETAER, 2001, pp. 211). Rente is het verborgen mechanisme, dat concurrentie in plaats van samenwerking onder de deelnemers genereert (cfr. 2.5.2). Aldus kennen leningen in complementaire valuta geen rentebetalingen en wordt sparen ontmoedigd. 2.5.2 Het probleem van rente, samengestelde rente en inflatie. Professor emiritus Margrit Kennedy schreef diverse boeken en artikels over complementaire munten en over een rente- en inflatievrije economie. Zij is een toonaangevend promotor van complementaire regionale munten in Duitsland en wijst er op dat deze valuta voorkomen dat Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
30
geld wegvloeit uit een bepaalde streek en wordt getransfereerd naar opkomende landen als China en India. Kennedy wijst erop dat rente niet alleen een last is voor wie een lening aangaat, maar dat door – wat zij noemt – “verborgen rente” de prijzen van goederen en diensten met 45% stijgt (BROERE, 2009, pp. 174-175). Verder toonde ze aan dat primo 80% der Duitsers aanzienlijk meer rente betaalt dan ontvangt, secundo nog eens 10% der Duitsers ongeveer evenveel rente betaalt als ontvangt en tertio de overblijvende 10% der Duitsers aanzienlijk minder rente betaalt dan ontvangt. Met andere woorden, 80% der Duitsers betaalt rente aan 10% der Duitsers. Dit heeft als gevolg dat geld steeds meer geconcentreerd wordt bij deze 10%. Dit mechanisme geldt voor alle vrijemarkteconomieën. Kennedy besluit dat rente een tegennatuurlijk verschijnsel is. Daarnaast is geld in ons huidige systeem niet alleen aan rente, maar ook aan samengestelde rente (i.e. rente op rente) onderworpen, wat automatisch exponentiële groei inhoudt (LIETAER et al, 2012, pp. 146-147). In een eindige wereld is exponentiële groei wiskundig echter onverenigbaar met duurzaamheid. Professor Lietaer toont dit aan met een mooi voorbeeld: indien Julius Caesar in 52 v.C. 1 eurocent zou geleend hebben bij een bank met 4% samengestelde rente, zou de rente op die 1 eurocent in 2012 opgelopen zijn tot ongeveer 2.000 gouden ballen met het gewicht van de Aarde (op basis van de goudprijs van 2012)! Wegens het rente-aspect van bankschuldgeld en in het bijzonder als gevolg van samengestelde rente drijft het monetaire systeem onze economie in een roekeloos verplicht groeipatroon. Inflatie is het gevolg van rente: de economie moet namelijk meer presteren dan indien er geen rente zou zijn (BROERE, 2009, pp. 176-177 en 179). Rente doet dus de productiekosten van bedrijven stijgen, waardoor ook de prijzen van goederen en diensten stijgen. Inflatie is daarom als het opblazen van een ballon, want de geldhoeveelheid neemt hierdoor exponentieel toe. Daarnaast dwingt inflatie de economie tot meer productie en dus tot groei, wat alleen kan worden volgehouden door een intensieve exploitatie van de economische hulpbronnen, vooral menselijke arbeid en grondstoffen. Het hele financiële systeem van het kapitalistische Westen is gebaseerd op rente en fractioneel bankieren. Verzekeringsfirma’s, pensioenfondsen en de internationale bankiersdynastieën leven van rente-inkomsten. Daardoor lijkt het zeer moeilijk om dit systeem af te schaffen. Centrale banken blijven gehecht aan het idee dat een monopolie van één enkele nationale, op bankschuld gebaseerde munteenheid in elk land of elke landengroep moet worden afgedwongen (LIETAER et al, 2012, pp. 73). Ze doen dat, ondanks de herhaalde bancaire en Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
31
monetaire ineenstortingen, met als toppunt de massale ineenstorting van 2008. Zelfs een schok van deze omvang, komende uit hét kernland de Verenigde Staten, volstond niet om de overtuiging te doen wankelen dat er slechts één gemeenschappelijke munt per land nodig is. Professor Bernard Lietaer voorspelt daarom “met 100% zekerheid dat nog grotere crashes opnieuw zullen plaatsvinden; het is enkel een kwestie van wanneer, niet van ‘of’ het zal gebeuren”. Hij stelt voorts dat in België de grote financiële uitpersing als gevolg van de huidige systeemcrisis – naar analogie met Griekenland en Spanje – nog moet beginnen en dat de financiële crisis op geen slechter moment kon vallen: “De vergrijzing is nog maar goed begonnen en er zijn massale investeringen nodig voor de vernieuwing van ons energiesysteem (DESMET, 2012, s.p.). Als we onze samenleving relatief menselijk willen blijven inrichten, zijn er dus heel wat middelen nodig. Er zijn natuurlijk ook andere oplossingen denkbaar: we kunnen een hele generatie laten wegkwijnen. Dat is wat men van plan is om het hele systeem overeind te houden”. 2.5.3 Oorsprong van complementaire muntsystemen. Historisch hebben veel samenlevingen een tweevoudig of multi-muntsysteem gebruikt (LIETAER et al, 2012, pp. 70). Er werd een monopolistische munt gebruikt voor handel over lange afstand met vreemdelingen of met mensen die men niet persoonlijk kende. Het tweede munttype functioneerde als ruilmiddel binnen de eigen lokale gemeenschap en werd meestal ter plaatse gemaakt door de gebruikers. Deze tweede munt werd uitgegeven in voldoende hoeveelheden en was niet rentedragend. In de meest geavanceerde gevallen kende deze munt zelfs een negatieve rente, die de accumulatie ervan ontmoedigde. Kortom, die munteenheid werd gebruikt als zuiver ruilmiddel, niet als waardeopslag. Voorbeelden zijn de door tarwe gedekte valuta’s die meer dan een millennium standhielden in het dynastieke Egypte en de lokale en regionale valuta in West-Europa tijdens de Middeleeuwen. Deze duale systemen bieden enkele der beste verklaringen voor de ongewone economische welvaart van deze oude samenlevingen. De versplintering van het geldstelsel na de Karolingische periode bevorderde de uitgebreide toepassing van lokale munteenheden (LIETAER, 2001, pp. 432-433 en 435). Steden, abten, bisschoppen en andere lokale hoogwaardigheidsbekleders gaven hun eigen lokale munt uit. Ook in de Lage Landen werd gedurende meer dan 7 eeuwen een tweevoudig muntsysteem gebruikt: lokale munteenheden functioneerden parallel met ‘langeafstands-munteenheden’. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
32
Deze laatste werden onder meer gebruikt voor de wolhandel met Engeland, voor de handel in linnen uit de Champagne-streek en voor de overzeese handel met het mediterrane gebied. In normale periodes functioneerde dit tweevoudig systeem goed, hoewel de ene munt populairder was dan de andere. In oorlogs- of crisisperiodes ontstonden echter wel problemen doordat waardeschommelingen van de edelmetalen, monetaire financiering van oorlogen of inflatie zorgden voor een moeizamere muntcirculatie. Het West-Europese tweevoudige muntsysteem bestond enerzijds uit volwaardige gouden en zilveren munten en anderzijds uit kleinere loden, tinnen en koperen munten (KENNEDY, 2012, pp. 41). De eerste werden uitgegeven door de vorsten. De laatste munten werden ‘méreaux’ genoemd en uitgegeven door lokale gezagsdragers om te gebruiken bij lokale handel. Soms werden beide munttypes ook uitgegeven door dezelfde authoriteit, zoals de republiek Venetië. Dit West-Europese systeem bleef gedurende 1.000 jaar onafgebroken bestaan: van ca. 800 n.C. tot 1800 n.C. Ook de Verenigde Staten hebben een vrij lange geschiedenis inzake complementaire munten (LIETAER, 2001, pp. 202). Ze kwamen op tijdens de crisis van 1837, de Amerikaanse Burgeroorlog en de crises van 1873, 1893 en 1907. Het tijdperk van het zogenaamde vrijbankieren in de Amerikaanse geschiedenis, toen er vele munten circuleerden, droeg aanzienlijk bij tot het realiseren van Thomas Jefferson's droom van een natie van kleine, onafhankelijke, zelfvoorzienende landbouwers die gemakkelijk krediet kregen van gemeenschapsbanken om hun goederen te produceren en verkopen (SWANN & WITT, 1995, pp. 3-4). De toenmalige banken verschilden van de huidige banken doordat ze zich bevonden in kleine steden, doordat de bankiers de mensen waarmee ze handelden persoonlijk kenden, doordat elke bank een lokaal zegelgeld ( cfr. infra) kon uitgeven en doordat over kredietverstrekking werd beslist op basis van specifieke persoonlijke kennis van de ontleners én van de behoeften van de hele regio. De Duits-Belgische financiële theoreticus Silvio Gesell (1862-1930) emigreerde in 1887 naar Argentinië waar hij een succesvol zakenman werd (LIETAER, 2001, pp. 194 en 316; ONKEN, 2006, pp. 30 en 32-33). Zijn zakelijke ervaringen met de zeer instabiele Argentijnse munt en met de economische crisis in Argentinië overtuigden hem dat geld en landhervorming de sleutel tot sociaal verantwoordelijk kapitalisme was. Dit was een zienswijze die het marxisme tegensprak: de uitbuiting van de menselijke arbeid wortelde niet in het particulier bezit van de productiemiddelen, maar in structurele fouten in het geldsysteem. In 1891 beschreef Gesell in ‘Die Reformation im Münzwesen als Brücke zum sozialen Staat’ de rol van de omloopsnelheid van geld als beslissende factor in het vaststellen Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
33
van prijsniveaus en legde daarmee de basis voor het bekende werk van professor Irving Fisher (Yale University) uit de jaren 1920. Hij liet zijn zaken over aan zijn broer en keerde terug naar Europa om zich op een boerderij in Zwitserland te vestigen, waar hij zich bezig hield met schrijven en experimenteel boeren. In 1911 verhuisde Gesell naar een coöperatief landbouwbedrijf nabij Berlijn. In 1916 publiceerde hij zijn hoofdwerk ‘Die Natürliche Wirtschaftsordnung durch Freiland und Freigeld’. De hierin geponeerde Vrijland-Vrijgeldtheorie was een reactie op zowel het laissez-faire-principe van het klassieke liberalisme als op de geleide economie van het marxisme. Dit is geen derde weg tussen kapitalisme en communisme zoals in latere convergentietheorieën of ‘mixed economies’ (i.e. door de staat gestuurde kapitalistische markteconomieën), maar een alternatief buiten die economische systemen. Gesells theorie zou men kunnen kenmerken als ‘markteconomie zonder kapitalisme’. De grote inflatie van de vroege naoorlogse jaren bevorderde de snelle groei van Gesells aanhang tot naar schatting 15.000 personen (ONKEN, 2006, pp. 35). Deze viel echter in 1924 uiteen in de gematigde liberale Freiwirtschaftsbund en de radicale individueel-anarchistische Physiokratischen Kampfbund door onder meer een harde controverse over Gesells vérrijkende ideeën over het ‘afbreken van de staat’. Interne ruzies tussen verschillende vleugels verzwakten zijn aanhang. Omdat het niet lukte om een massabeweging te worden, deden Gesell en zijn volgelingen tijdens de gehele periode van de Weimarrepubliek veelvuldige toenaderingspogingen tot de sociaaldemocratie, de vakbonden en de vredes-, jeugd- en vrouwenbeweging. Hun streven naar een politieke geldhervorming bleef echter vruchteloos. Toen bijvoorbeeld praktische experimenten van de Physiokratischen Kampfbund met een Wära-vrijgeld (cfr. 2.5.4.1) publieke interesse wekten, werden deze in 1931 door het ministerie van Financiën verboden. Gesell voorspelde al in 1918 grote crises en oorlogen als de economie met rente zou blijven werken (LIETAER, 2001, pp. 194-195). Rente veroorzaakt immers groeidwang waarbij de economie gedwongen is om op eender welke wijze te groeien om een crisis te vermijden. Na zijn dood in 1930 verguisden én links én rechts Gesells monetaire theoriën, soms door onbegrip, maar vaak omdat deze ideeën poogden marxisme en kapitalisme te verzoenen. Nochtans waren bekende economisten als Maurice Allais (1911-2010), Irving Fisher, John Keynes en Lawrence Klein (°1920) zeer positief over Gesells financieel-economische leer. Zo wijdde Keynes het 23ste hoofdstuk van zijn baanbrekende boek ‘The general theory of employment, interest and money’ uit 1936 geheel aan Gesells zegelgeld (VISSCHER, 2008, pp. 25). Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
34
Gesell was de belangrijkste promotor van negatieve rente om zo de omloopsnelheid van geld te verhogen en aldus de economie aan te zwengelen (THIEL, 2011, pp. 3; LIETAER, 2001, pp. 193 en 195). Hij noemde dit ‘Freigeld’ (vrijgeld). De kern van het door Gesell aanbevolen mechanisme van ‘zegelgeld’ was mensen aan te moedigen om het geld te laten circuleren door een anti-oppottingsvergoeding of negatieve rente. Volgens hem moest geld ‘rosten’ (roesten) en zo ‘Schwundgeld’ (verdwijngeld) worden. Zijn begingedachte was dat geld een soort openbare dienst is en dat er een kleine vergoeding moet betaald worden voor het oppotten van geld. De achterkant van elk biljet had meestal 12 vakjes (1 voor elke maand) waarop iedere maand een zegel moest worden gekleefd om geldig te blijven. Gesell stelde 3 doelstellingen voor zijn muntontwerp: de uitwisseling van goederen beveiligen zodat er geen cycli van huizenhoge groei en implosie meer waren, het tempo van de economische uitwisseling versnellen en de waardekloof tussen producent en consument dichten om woekerhandel door tussenpersonen te vermijden (SCOTT CATO & SUÁREZ, 2012, pp. 108). Vlak na Gesells overlijden vonden duizenden succesvolle kleinschalige vrijgeldexperimenten plaats in Europa, China, de Verenigde Staten, Canada, Ecuador en Mexico tijdens de wereldcrisis van de jaren 1930 (LIETAER, 2001, pp. 166, 192-193 en 202). Die duizenden complementaire munten uit de jaren 1930 hadden één overheersend doel: mensen een ruilmiddel bezorgen voor hun activiteiten om elkaar werk verschaffen. Ze bouwden ook een negatieve rente in om oppotten van geld tegen te gaan. Plotseling beseften mensen dat geld uiteindelijk slechts een overeenkomst is binnen een gemeenschap om iets als betaalmiddel te gebruiken. Dus kwamen ze overeen om lokaal papiergeld, metalen dingetjes, enz. te accepteren. Zo werden er bijvoorbeeld in 1933 in Pismo Beach (Californië) zeeschelpen met het zegel van de Harter Drug Company en in Petaluma (Californië) houten schijfjes met ‘In God We Trust’ in gegraveerd uitgegeven. In 1936 werden in Olney (Texas) hazenstaarten uitgegeven door de lokale Kamer van Koophandel. Ook de krant Springfield Union in Massachusetts gaf in de jaren 1930 een eigen munt uit en betaalde er zelfs zijn werknemers mee (SWANN &WITT, 1995, pp. 4). Dit zegelgeld kon uitgegeven worden in de winkels die in de krant adverteerden en die winkels betaalden die advertenties met het ontvangen zegelgeld. Deze complementaire munt was zo populair dat de bevolking deze meer vertrouwde dan de officiële dollar: ze hielp namelijk de lokale economie overeind houden in een periode van banksluitingen en vergemakkelijkte handelstransacties die veel verder gingen dan oorspronkelijk bedoeld. De “moeder van alle toepassingen van zegelgeld” en het land waar het bijna officieel ingevoerd werd, is dan ook de Verenigde Staten (DAWSON et al, 2010, pp. 84; KENNEDY Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
35
et al, 2012, pp. 51; LIETAER, 2001, pp. 202-203). Professor Irving Fisher, auteur van een klassiek boek over rente en de meest prominente Amerikaanse economist van zijn tijd, publiceerde in 1933 over het Wörgl-experiment (cfr. 2.5.4.2) het boek ‘Stamp Scrip’, evenals verschillende artikels. Dit zette talloze ondernemingen en gemeenschappen in heel de Verenigde Staten aan om hun eigen muntsystemen op te richten. Fisher adviseerde ook diverse gemeenschappen over het starten van hun eigen zegelgeldsysteem. Het merendeel van de Amerikaanse complementaire munten werd goed ontworpen en succesvol toegepast. Er bestaat ook de opmerkelijke ‘Standard Catalogue of Depression Scrip of the United States in the 1930s’ van Ralph Mitchell en Neil Shafer met duizenden voorbeelden van lokaal geld uit bijna elke deelstaat van de Verenigde Staten. Fisher, die zichzelf als “bescheiden leerling van de handelaar Gesell” bestempelde, was ervan overtuigd dat zegelgeld dé manier was om uit de crisis te geraken: “Vrijgeld kan de beste regulator van de omloopsnelheid van geld zijn, die de meest tot verwarring leidende factor in de stabilisering van de prijsniveaus is. Als het op de juiste manier gebruikt wordt, kan het ons feitelijk op enkele weken van de crisis bevrijden” (KENNEDY, 2006, pp. 52). De ministeries van Arbeid, Binnenlandse Zaken en Economie in Washington waren bezig met dergelijke toepassingen, doch hoewel zij er niet tegen waren, achtten zij zich niet in staat om een goedkeuring door te drukken. Fisher sprak er staatssecretaris van Financiën Dean Acheson over aan (LIETAER, 2001, pp. 203). Deze besprak het concept met één van zijn eigen hoogleraren economie, professor Russel Sprague (Harvard University). Sprague erkende dat zegelgeld er inderdaad zou in slagen om de Verenigde Staten uit de crisis te halen, maar wees ook op de politieke implicaties ervan, die met president Roosevelt dienden besproken te worden. Roosevelt voerde echter met de New Deal grootschalige, werkverschaffingsprojecten van de federale overheid in en verbood alle complementaire munten bij presidentieel besluit. De Duitse vrijgeldbeweging was verboden onder het nationaal-socialisme, maar na 1945 ontstonden in alle Duitse bezettingszones opnieuw ‘freiwirtschaftliche’ organisaties ONKEN, 2006, pp. 35-36). In de Sovjet-bezettingszone werden zij in 1948 opgeheven, omdat Gesells leer onverenigbaar was met het ‘wetenschappelijk socialisme’. In West-Duitsland werd weliswaar nabij Wuppertal een Silvio-Gesell-Tagungsstätte gesticht, doch de meeste aanhangers van Gesell kozen op grond van hun ervaring met de partijen in de Weimarrepubliek voor een eigen politieke partij. Deze Radikalsoziale Freiheitspartei behaalde bij de verkiezingen voor het Duitse parlement in 1949 bijna 1% der stemmen. Daarna veranderde zij haar naam in Freisoziale Union, doch behaalde bij verdere verkiezingen slechts weinig stemmen doordat haar dogmatische en deels nationalistische Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
retoriek
de
bevolking
afschrok
en
doordat
het
succes
van
het
36
West-Duitse
‘Wirtschaftswunder’ de publieke interesse voor alternatieve economische systemen deed afnemen. Dit veranderde in de jaren 1960 toen de vrijgeldbeweging zich vermengde met antroposofie en de opkomende Nieuwe Sociale Bewegingen (THIEL, 2011, pp. 4). Vooral de antroposofie, een der belangrijkste esoterische organisaties in Duitsland, had een sterke impact omdat Rudolf Steiner (1861-1925), de stichter van deze leer, een gelijkaardig concept voor een geldhervorming
had:
geld
moest
worden
uitgegeven
binnen
een
economisch
samenwerkingsverband en zou bepaalde kwaliteiten verwerven (afhankelijk van de ouderdom van het geld) zoals geld om te kopen, geld om uit te lenen en geld om te doneren. De gedeelde gedachte van vervallend geld leidde tot het combineren van beide concepten in het idee van ‘Regiogeld’, waarin onder meer de vrijgeld-idee van negatieve rente en de antroposofische idee van geld voor liefdadigheid aanwezig zijn. De vrijgeldbeweging absorbeerde daarna de doelstellingen van de Nieuwe Sociale Bewegingen (ecologie, vrede, antikapitalisme, …) en werd deel van de regionaliseringsbeweging. Vrijgeld werd nu een medium voor een leven van zelfbeschikking, gelijkheid, samenwerking en duurzaamheid. Op het einde der jaren 1970 leidden massale werkloosheid, milieuverontreiniging en de internationale schuldencrisis tot een nieuwe belangstelling voor Gesells bijna vergeten model van een alternatieve economie (ONKEN, 2006, pp. 36). In de jaren 1980 waren er wereldwijd minder dan 100 complementaire munten, doch dit steeg tot 2.500 in het jaar 2000 (LIETAER, 2001, pp. 21 en 209). Professor Dieter Suhr (1939-1990, Universität Augsburg), een Duitse geldtheoreticus die uitging van grondwettelijke overwegingen inzake het monetaire systeem, verving in de jaren 1980 Gesells begrip ‘Freigeld’ door ‘Neutrales Geld’ (neutraal geld), omdat het ‘distributieneutraal’ iedereen dient en geen eenzijdige voordelen biedt zoals de nationale munt (KENNEDY, 2006, pp. 49). Professor emeritus Peter Knauer (°1935, PhilosophischTheologische Hochschule Sankt Georgen) noemde dan weer de kost voor het verzekeren van de geldcirculatie, die de rente vervangt, een ‘Bereitstellungsgebühr’ (beschikbaarheidskost). In de jaren 1990 werd dit ‘nieuwe’ vrijgeld gepopulariseerd door de boeken van Margrit Kennedy, Helmut Creutz en anderen, die Gesells ideeën actualiseerden (ONKEN, 2006, pp. 36-37). Dit betrof onder meer een overwinning van de groeidwang, een verbinding van de land- en geldhervorming met een ecologisch belastingstelsel en de vraag naar de samenhang tussen de exponentiële groei van zowel de geldvermogens als van de schulden en de milieuvernietigende groei van de bestaande economie. In dezelfde periode verschoof door Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
37
verslagen over diverse complementaire munten uit de hele wereld de focus van de vrijgeldbeweging van een nationale geldhervorming naar kleinschalige geldexperimenten, vooral LETS (THIEL, 2011, pp. 4), de Argentijnse Trueque-systemen en op het Amerikaanse Ithaca Hours geïnspireerde systemen (FARE, 2012, pp. 1). Belangrijk is ook dat professor Lietaer in 1999 het begrip ‘complementaire munten’ introduceerde in zijn boek ‘The future of money’, dat in 2001 in Nederlandse vertaling verscheen. Reeds in de jaren 1990 doken in Duitsland de eerste complementaire regionale munten op, die echter een kortstondig bestaan kenden: in 1992 de ‘döMak’ in Halle (Sachsen-Anhalt) (KENNEDY et al, 2012, pp. 1), in 1993 het ‘Knochengeld’ in Berlijn en in 1998 de ‘Phoenix’ in Arnstadt (Thüringen) (RÖSL, 2006, pp. 3). Na het ontstaan van sterke kritiek op de mondialisering rond de millenniumwissel ontstonden in Duitsland (opvallend samen met de invoering van de euro) de eerste Regiogeld-systemen, waarbij de in 2001 in Bremen uitgegeven Roland de spits afbeet (GELLERI, 2009, pp. 68; KENNEDY et al, 2012, pp. 1 en 207; THIEL, 2011, pp. 4). De echte doorbraak kwam in 2003 toen leerkracht Christian Gelleri en 6 schoolmeisjes de Chiemgauer startten in het Beierse stadje Prien. Door de sterke steun van de ouders was de Chiemgauer zeer succesvol en door de enorme aandacht van de massamedia raakten mensen in heel Duitsland geënthousiameerd om hun eigen complementaire regionale munt te creëren. Het nieuws dat de hoogleraren Bernard Lietaer en Margrit Kennedy toen samen aan een boek over complementaire munten werkten, verspreidde zich als een lopend vuurtje in Duitsland. Mensen uit verschillende delen van Duitsland, die dachten aan het opstarten van complementaire regionale munten, vroegen hen om informatie. Daar noch Lietaer noch Kennedy toen al een vastomlijnd model voor ogen hadden, organiseerden ze een congres om de diverse mogelijkheden te bespreken. Dit werd bijgewoond door 150 mensen en was een levendige uitwisseling van ervaringen en verwachtingen. Vanwege de blijvende grote publieksinteresse na de oprichting van tientallen complementaire regionale munten in heel Duitsland werd in september 2003 het RegiogeldNetzwerk opgericht door onder meer Gelleri en professor Kennedy om de kennisuitwisseling te stimuleren. Advocaat en sociaal activist Frank Jansky, die op de radio over het congres gehoord had en zich aangesproken voelde, werd voorzitter. Dit netwerk werd in 2006 de koepelorganisatie Regiogeld e.V., die in 2008 al 28 complementaire muntsystemen omvatte. Het boek van Kennedy en Lietaer verscheen in 2004 onder de titel ‘Regionalwährungen – Neue Wege zu Nachhaltigem Wohlstand’ en fungeerde als een soort handleiding voor de eerste Duitse complementaire regionale muntsystemen. In 2003 had professor Kennedy tevens
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
38
al Money Network Alliance (MonNetA)7 gesticht, een professioneel netwerk voor onderzoek, ontwikkeling, ondersteuning en informatieverstrekking inzake complementaire geldsystemen. In 2006 liet de Bundesbank – de Duitse centrale bank – professor Gerhard Rösl (Hochschule Regensburg) een rapport opstellen over de Duitse regionale munten (2006, pp. 63). Hij concludeerde dat deze vanwege hun geringe omvang en economische impact nagenoeg onschadelijk zijn en achtte het gevaar van monetaire competitie of aantasting van het monopolie van de euro verwaarloosbaar (BLANC & FARE, 2010, pp. 9). Hoewel het eigenlijk illegaal is om zelf geld uit te geven, knijpt de Bundesbank daarom op advies van Rösl een oogje toe (VISSCHER, 2008, pp. 24). Rösl ontdekte bij zijn onderzoek de voedingsbodem voor de regiomunten: “Eén van de belangrijkste redenen is dat de euro in grote delen van Duitsland wordt gehaat. De Deutschmark was wel zeer geliefd en het wordt de euro aangerekend dat hij deze munt heeft vervangen. Door de globalisering hebben mensen het idee dat ze economische ontwikkeling niet meer onder controle hebben. Ze willen overzicht hebben en regiogeld geeft hen een illusie van overzichtelijkheid. Dat alles veel duurder is geworden na de [invoering van de] euro [in 2002], helpt ook niet”. De prijzen rezen sindsdien in Duitsland inderdaad de pan uit: op 1 jaar tijd stegen groenten met ruim 18%, melkproducten met 8% en brood met 4% in prijs. Door de wereldwijd stijgende voedselprijzen verhoogden tegen 2008 groenten en fruit verder met 8% en melkproducten met ruim 21% in prijs. In Nederland organiseerde de Aktiegroep Strohalm in 1988 een congres met professor Margrit Kennedy over de ideeën van Gesell (ONKEN, 2006, pp. 37). Rentevrij geld zou de groeidwang van de economie kunnen beteugelen en zo tot milieuverbetering leiden. In 1989 verschenen in het blad ‘t Kan Anders diverse artikelen over rentevrij geld. Sinds 2007 is in de provincie Gelderland de complementaire munt ‘Gelre’ in omloop (VISSCHER, 2008, pp. 28). Het systeem is gebaseerd op het Duitse ‘Regiogeld’. Daarnaast ontstonden in het eerste decennium van de 21ste eeuw nog andere complementaire muntsystemen, zoals de op het Braziliaanse ‘Palmas de Fortaleza’ geïnspireerde systemen (FARE, 2012, pp. 1-2). De Amerikaanse BerkShares baseerde zich op de Chiemgauer en inspireerde zelf de 5 muntsystemen van de Britse Transition Towns (LONGHURST & SEYFANG, 2013, pp. 74). De Chiemgauer werd echter ook als het beste model gekozen door Transition Town Stroud (regio Gloucestershire) zelf. Bijgevolg werd Christian Gelleri, de stichter van de Chiemgauer, naar Stroud gehaald om de essentiële kenmerken van de Chiemgauer te bestuderen en over te nemen in de Stroud Pound (SCOTT CATO & SUÁREZ, 7
http://www.monneta.org/index.php?id=1&kat=0
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
39
2012, pp. 109-110). Vanwege zijn imitatie van het ontwerp van de Chiemgauer en andere gelijkaardige Duitse muntsystemen kan de Stroud Pound worden beschouwd als een experiment met het Regiogeld-model in Groot-Brittannië. Tot op heden werden de meeste complementaire munten opgericht door burgers en ondernemingen (KENNEDY et al, 2012, pp. 2). Lokale en regionale overheden beginnen er nu ook mee daar ze zoeken naar vernieuwende oplossingen voor de reikwijdte en de omvang van de problemen waarmee ze geconfronteerd worden. Zo ondersteunen de stedelijke overheid en de Kamer van Koophandel van de Amerikaanse stad Ithaca de complementaire lokale munt Ithaca Hours en kan hiermee ook betaald worden voor bepaalde openbare diensten, zoals de bibliotheek en het stedelijke ziekenhuis (BLANC &FARE (Marie), 2010, pp. 4-5). En in Oostenrijk nemen overheden deel aan de ontwikkeling van complementaire regionale muntsystemen door betaling van bepaalde belastingen in regionale valuta te aanvaarden. 2.5.4 Historische precedenten. 2.5.4.1 De Wära. In oktober 1929 stichtten de Gesell-aanhangers Helmut Rödiger en Hans Timm in Erfurt de Wära-Tauschgesellschaft (Wära-Ruilmaatschappij) (SCHROEDER, 2006, pp. 27; WERNER (HansJoachim), 1990, pp. 49).
Zij hadden reeds in 1926 in de Physiokratischen Kampfbund (cfr. 2.5.3)
een experiment met Wära-ruilgeld gedaan. Het door hen bedachte neologisme ‘Wära’ was afgeleid van de begrippen ‘Ware’ (i.e. goederen) en ‘Währung’ (i.e. duurzaamheid, in de betekenis van stabiliteit). Één Wära had dezelfde waarde als één rijksmark. De Wära werkte met een negatieve rente van 1% per maand om de omloopsnelheid te verzekeren. Aldus moest er iedere maand een zegel gekleefd worden op de achterkant van ieder biljet. De WäraTauschgesellschaft had onmiddellijk succes: in 1931 waren reeds meer dan 1.000 bedrijven uit heel Duitsland aangesloten. In diverse steden werden Wära-wisselkantoren geopend, waar rijksmark tegen Wära-biljetten kon gewisseld worden. Het Wära-experiment van Schwanenkirchen verwierf het meest bekendheid. De bruinkoolmijn van het Beierse Schwanenkirchen ging in 1927 failliet, waardoor mijningenieur Max Hebecker (1882-1948) en vele mijnwerkers werkloos werden (ONKEN, 1997, pp. 33 en 38). Eind 1929 kocht Hebecker in een openbare verkoop de failliete bruinkoolmijn. De lokale banken weigerden hem echter geld te lenen voor de heropstart van Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
40
de bruinkoolmijn. Als lid van de Physiokratischen Kampfbund kende Hebecker de stichters van de Wära-Tauschgesellschaft en de monetaire ideeën van Gesell. Zijn verzoek werd gunstig onthaald en op relatief korte termijn werd een Wära-financieringsconsortium opgericht dat hem een lening ter waarde van 50.000 rijksmark gaf. Het grootste deel van deze lening was in Wära, de rest in rijksmark. Hierdoor kon in 1931 de bruinkoolwinning met aanvankelijk 45 en later 60 mijnwerkers hervat worden. Hun loon werd voor 60 à 75% in Wära en de rest in rijksmark betaald. Hebecker overwon tevens het aanvankelijke wantrouwen der lokale handelaars door een bedrijfskantine met producten van leveranciers van buiten Schwanenkirchen – die reeds lid waren van de Wära-Tauschgesellschaft – in te richten. Daardoor aanvaardden de lokale handelaars toch de Wära-biljetten. De Wära was papiergeld dat steunde op de bruinkoolvoorraad, waardoor er geen inflatie kon optreden (LIETAER, 2001, pp. 196-197). Er diende maandelijks een zegel van 1% van de nominale waarde op gekleefd te worden. Zo was het voordeliger om het te consumeren of te investeren dan om het op te potten. Het ruilgeld Wära redde daardoor Hebeckers bruinkoolmijn van de crisis en de economie van de hele streek leefde sterk op. Het idee van een munt met een constante omloopsnelheid bewees dus bij de eerste praktische proef op kleine schaal haar bruikbaarheid en de Duitse publieke opinie merkte het Schwanenkirchense voorbeeld op (ONKEN, 1997, pp. 38). Het succes van het Schwanenkirchense Wära-experiment wekte groot opzien in de binnen- en buitenlandse pers (WERNER, 1990, pp. 63; LIETAER, 2001, pp. 197). Het werd het middelpunt van de beweging van de Freiwirtschaft (vrije economie), waarvan de theoretische onderbouw uit het werk van Silvio Gesell kwam. Meer dan 2.000 ondernemingen in heel Duitsland gebruikten deze alternatieve munt. De Duitse centrale bank zag echter haar monopolie op de gelduitgave bedreigd en liet Hebecker in augustus 1931 dagvaarden. De bevoegde rechtbank weigerde echter een proces in te spannen, daar het geen strafbare feiten kon vaststellen. Toch slaagde de centrale bank er in oktober 1931 in om de Wäraexperimenten in heel Duitsland én de Wära-Tauschgesellschaft in Erfurt te laten verbieden door het ministerie van Financiën. Hierdoor kenden de Wära-experimenten een abrupt einde. Hebecker was genoodzaakt om zijn mijn te sluiten, waardoor zijn arbeiders opnieuw werkloos werden en Schwanenkirchen opnieuw in een recessie belandde. 2.5.4.2 De Wörgl-Schilling.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
41
Het Wära-experiment van Schwanenkirchen leidde tot een gelijkaardig vrijgeldexperiment in het Oostenrijkse stadje Wörgl (Tirol), dat in 1931 vanwege de wereldcrisis kampte met hoge werkloosheid, meer uitgaven en minder belastinginkomsten (THIEL, 2011, pp. 3; LIETAER, 2001, pp. 198-199). Hierdoor was het onmogelijk om zelfs maar de allernoodzakelijkste investeringen te doen. Burgemeester Michael Unterguggenberger (1884-1936) besloot om niet te lenen, maar zelf geld uit te geven en daarmee de lonen en wedden van het stadspersoneel te betalen. Hiervoor inspireerde hij zich op Gesells economische theorieën. Untergugenberger plaatste een bedrag bij een lokale bank als garantie voor het uitgeven van deze Wörgl-Schilling. Op die Wörgl-Schillings moest elke maand een zegel van 1% van de nominale waarde worden geplakt, waardoor het voordeliger was om het te consumeren of te investeren. Dit zegelgeld kon worden gebruikt in alle winkels en voor de gemeentebelastingen (GELLERI, 2009, pp. 69; THIEL, 2011, pp. 3; LIETAER, 2001, pp. 198-199 en 201). Omdat heel Wörgl aan het bouwen en investeren sloeg, daalde de werkloosheid op korte tijd sterk in het stadje, terwijl die in de rest van Oostenrijk steeg. Ook de straten werden heraangelegd, de waterdistributie uitgebreid, diverse herstellingen uitgevoerd en een skischans en nieuwe huizen gebouwd. Er gebeurden maar liefst 219% méér investeringen in Wörgl! Bovendien werd het geld van de maandelijks te kleven zegels gebruikt voor voedselhulp – via een gaarkeuken – aan 250 behoeftige gezinnen. Toen de inwoners van Wörgl geen idee meer hadden waaraan zij hun zegelgeld konden uitgeven, besloten ze zelfs voortijdig hun gemeentebelastingen te betalen. Alleen het station en het postkantoor weigerden de WörglSchilling te aanvaarden (KENNEDY et al, 2012, pp. 50). ‘Het wonder van Wörgl’ raakte internationaal bekend. Zelfs de Franse minister van Financiën Edouard Daladier kwam kijken en de Amerikaanse economist Irving Fisher stelde – tevergeefs – de Amerikaanse regering voor om gelijkaardige ‘Stamp Scrips’ in te voeren om de crisis te bestrijden (cfr. 2.5.2) (DAWSON et al, 2010, pp. 84; LIETAER, 2001, pp. 199201 en 203; THIEL, 2011, pp. 3). Zes nabijgelegen dorpen namen met succes het vrijgeldsysteem over; één daarvan bouwde op die manier het gemeentelijke zwembad. In juni 1933 sprak burgemeester Unterguggenberger een bijeenkomst van vertegenwoordigers van 170 steden en gemeenten toe. Spoedig daarna wilden 200 Oostenrijkse gemeenten zijn idee kopiëren. Het geslaagde experiment werd echter stopgezet omdat de Oostenrijkse centrale bank haar monopolie op de gelduitgave bedreigd zag. Na enkele gerechtelijke vonnissen werd het uitgeven van complementair geld verboden in Oostenrijk. De werkloosheid in Wörgl steeg terug tot 30%. Toch staat er nog altijd een brug in Wörgl met het opschrift “Erbaut mit Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
42
Freigeld im Jahre 1933 von d. Gemeinde Wörgl”. Het experiment liep van juli 1932 tot november 1933. Essentieel om te begrijpen is dat het grootste deel van deze extra werkgelegenheid niet direct te danken was aan investeringen van de gemeentelijke overheid, maar wel door de circulatie van de Wörgl-Schilling (LIETAER, 2001, pp. 200-201). Iedere Wörgl-Schilling creëerde 12 tot 14 keer zoveel werkgelegenheid als de gewone Oostenrijkse schillings die parallel circuleerden! Het kleven van zegels als middel tegen oppotten bleek als spontaan werkgenererende uitvinding uiterst effectief te zijn. 2.5.5 Soorten hedendaagse complementaire muntsystemen. Complementaire muntsystemen zijn even verschillend als hun geografische locaties, maar toch kunnen 4 hoofdsoorten worden onderscheiden: de dienstensystemen, de commerciële systemen voor klantenbinding, de bartersystemen en de regionale muntsystemen. Dienstensystemen doen aan opbouw van sociaal kapitaal, integratie en cohesie door het belonen van goed nabuurschap, sociale zorg en maatschappelijke activiteiten (LONGHURST & SEYFANG, 2013, pp. 69). Het is een geformaliseerd wederkerig vrijwilligerswerk: nieuwe leden delen mee welke diensten zij aanbieden en zelf wensen te ontvangen en een centrale makelaar brengt hen met andere leden in contact voor de uitwisseling van die diensten. Er wordt een tijdgebaseerde munteenheid gebruikt: leden verdienen een tijdskrediet voor elk uur dat zij andere leden helpen. Deze kredieten kunnen worden gespaard voor toekomstig gebruik, geschonken aan iemand anders of gebruikt voor de aankoop van diensten van andere leden. Dienstensystemen zijn daarmee een radicale afwijzing van de marktwaardering van arbeid, want de tijd van ieder lid is evenveel waard. De bekendste voorbeelden zijn de Amerikaanse Time Banks en de Japanse Fureai Kippu. Commerciële
systemen
voor
klantenbinding
zijn
heden
de
meest
voorkomende
complementaire muntsystemen (HALLSMITH & LIETAER, 2009, pp. 5; LIETAER, 2001, pp. 195). Ze werden in het begin der jaren 1980 gecreëerd door luchtvaartmaatschappijen onder de benaming ‘frequent flyer-programmas’ of ‘airmiles’ en hebben tot doel om klanten te motiveren om dezelfde groep luchtvaartmaatschappijen of dezelfde supermarktketen of winkels te gebruiken. Airmiles kunnen verdiend worden zonder een voet in een vliegtuig te zetten, bijvoorbeeld door het gebruik van specifieke kredietkaarten. Er zijn nu 14 triljoen airmiles in omloop, wat meer is dan het aantal in omloop zijnde euro’s en dollars samen! Deze systemen tonen dus dat het mogelijk is efficiënt te werken met zeer grote Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
43
complementaire muntsystemen, doch kunnen niet fungeren als hulpmiddel tegen een crisis van de nationale munt. Bij bartersystemen worden goederen en/of diensten geruild tegen andere goederen of diensten zonder het effectieve gebruik van geld: er wordt alleen administratief bijgehouden wie binnen de gemeenschap nog iets schuldig is aan wie. De Zwitserse WIR8 en de Belgische RES-euro9 zijn zo’n bartersystemen voor KMO’s en zijn ook de 2 grootste complementaire munten van Europa (LIETAER et al, 2012, pp. 256; BROERE, 2009, pp. 135). Ook de Local Exchange and Trading Systems (LETS), die in Canada ontstonden en zich wereldwijd verspreidden, zijn gelijkaardige bartersystemen, doch alleen voor particulieren (LIETAER, 2001, pp. 211-218). Het nadeel van bartersystemen is dat ze alleen kunnen gebruikt worden door bij het netwerk aangesloten particulieren en bedrijven. Als succesvolle deelnemers meer ontvangen dan ze zelf kunnen uitgeven, moeten ze noodgedwongen betaling met bartergeld weigeren. Dit probleem bestaat niet bij regionale muntsystemen, die door een munt (bijvoorbeeld euro, pond of dollar) gedekt en binnen een geografische begrenzing actief zijn: bij dit soort geld kan een teveel aan complementair geld steeds omgewisseld worden, waardoor het dus onbeperkt kan aanvaard worden door gebruikers (BROERE, 2009, pp. 136-137). Fractioneel bankieren – i.e. meer geld uitgeven dan voorhanden is, zoals in het kapitalistische banksysteem – is hier verboden. Vooral in Duitsland bestaan vele tientallen van deze complementaire regionale munten, waarvan de Chiemgauer de bekendste is. Andere succesvolle voorbeelden zijn de BerkShares en de Ithaca Hours in de Verenigde Staten. 2.6 Bestaande complementaire muntsystemen in relatie tot duurzame landbouw. 2.6.1 De Deli Dollar, Berkshire Farm Preserve Note, Berk-Share en BerkShares. In de regio Berkshires in de Amerikaanse deelstaat Massachusetts stichtten Robert Swann en Susan Witt in 1981 het SHARE-programma (KENNEDY et al, 2012, pp. 139). Deze SelfHelp Association for a Regional Economy (SHARE) was een microkredietverstrekkende instelling om nieuwe productie te financieren via lokale inwoners in samenwerking met een lokale bank. Zo werden er nieuwe ondernemingen opgericht die lokale mensen tewerkstelden. Er ontstond wat animo rond in de streek en de leningen werden ook volledig terugbetaald. Dit
8 9
http://www.wir.ch. http://www.res.be
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
44
inspireerde lokale banken om zelf meer kleine, productieve leningen te verstrekken. SHARE linkte burgers direct met producenten, waardoor het economische risico gedeeld werd. In het in Berkshires gelegen stadje Great Barrington baatte Frank Tortoriello het populaire eethuis ‘Deli’ uit (SWANN & WITT, 1995, pp. 5-6). Nadat de bank hem in 1989 een lening van 4.500 dollar weigerde om zijn zaak te verhuizen naar een nieuwe locatie, wendde hij zich tot SHARE, dat hem echter aanraadde aan om geen lening aan te gaan bij hen, maar wel bij zijn klanten door het zelf uitgeven van ‘Deli Dollars’ gedurende 1 maand. De biljetten moesten terug ingewisseld worden na de verhuis naar de nieuwe lokatie. De lokale kunstenares Martha Shaw ontwierp het biljet, dat afbeeldde hoe een heleboel mensen Tortoriello en zijn druk bezig zijnde personeel naar de nieuwe lokatie droegen. Het had ook de vermelding: “Inwisselbaar voor maaltijden ter waarde van 10 dollar”. Daar de ‘Deli’ niet alle biljetten ineens kon inwisselen na de verhuizing, adviseerde SHARE Tortoriello om de terugbetaling te spreiden over een jaar door het plaatsen van een “Geldig na”-datum op ieder biljet (KENNEDY et al, 2012, pp. 139; SWANN &WITT, 1995, pp. 7). Om namaak te ontmoedigen plaatste Tortoriello op ieder individueel biljet zijn handtekening. Hij verkocht aldus biljetten van 10 Deli Dollar voor 8 dollar en verwierf zo 5.000 dollar op 1 maand: Deli Dollars werden gekocht door aannemers als kerstgeschenk voor hun personeel, door ouders van een nabijgelegen school voor hun kinderen, door kerkgangers als donatie aan de lokale kerk (omdat ze wisten dat de dominee regelmatig at in de ‘Deli’) en zelfs door de bankiers die de oorspronkelijke lening weigerden. Er werden ook Deli Dollars gebruikt om mee te betalen in lokale winkels. Vaste klanten waren blij om wat zij als iets goeds zagen te ondersteunen: ze wisten uit de eerste hand hoe hard Tortoriello werkte en geloofden dat hij de Deli Dollars zou inwisselen. Tortoriello betaalde aldus de lening af in broodjes in plaats van in schaarse federale dollars. Jennifer Tawczynski, die dat jaar 1989 in de ‘Deli’ werkte, introduceerde het idee bij haar ouders Dan en Martha Tawczynski, de eigenaars van de ‘Taft Farm’, 1 van de 2 korteketenboerderijen in de streek (SWANN & WITT, 1995, pp. 7). De Tawczynski’s vroegen SHARE om ‘serrebiljetten’ uit te geven om de hoge stookkosten van hun serres in de winter te financieren. Klanten zouden de biljetten kunnen kopen in de late herfst en deze kunnen inwisselen voor groenten in de lente en zomer. In dezelfde periode werd de andere korteketenboerderij in de streek, de ‘Corn Crib’, getroffen door brand. Klanten van de ‘Corn Crib’ vroegen SHARE om biljetten uit te geven om de eigenaars Don en Ruth Zeigler te helpen om de heropbouw te financieren. SHARE stelde voor dat de 2 boerderijen samen een ‘Berkshire Farm Preserve Note’ zouden uitgeven. Martha Shaw ontwierp het biljet met een hoofd van Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
45
kool in het midden, omgeven door een verscheidenheid van andere groenten. Het biljet vermeldt “In Farms We Trust” en werd verkocht aan 9 dollar. De minister van Landbouw van Massachusetts kwam speciaal uit Boston afgezakt om de eerste Berkshire Farm Preserve Note te kopen en 5 nationale televisiezenders vertoonden hoe deze landbouwers door vindingrijkheid een moeilijke winter overleefden. Ook de hulporganisatie Berkshire Women with Infants and Children kocht Berkshire Farm Preserve Notes om aan gezinnen te geven: de biljetten droegen niet het stigma van voedselbonnen en de lokale hulporganisatie kon er tegelijk lokale landbouwers én lokale gezinnen mee steunen. De biljetten konden worden gekocht op elke boerderij en waren inwisselbaar op elke boerderij. Op het einde van de inwisselingsperiode fungeerde SHARE als verrekenkantoor voor de biljetten. De landbouwers ontvingen de inkomsten (variërend van 3.000 tot 5.000 dollar per boerderij per jaar) uit de verkoop van de biljetten en verwierven een trouw klantenbestand dat liever groenten van lokale boerderijen kocht dan van supermarktketens. De populariteit van deze complementaire valuta inspireerde de Kamer van Koophandel van Southern Berkshire om samen met de E.F. Schumacher Society ‘Berk-Shares’ uit te geven als zomerpromotie (SWANN & WITT, 1995, pp. 8). Consumenten kregen een Berk-Share voor elke 10 dollar die ze uitgaven in een deelnemend bedrijf tijdens een zomerperiode van 6 weken. Tijdens een driedaagse inwisselperiode konden ze hun Berk-Shares net als dollars besteden in de 70 deelnemende winkels. De Berk-Shares waren succesvol door de energie en de samenwerking van een kleine groep handelaars en voor een groot deel door het gemeenschapsgevoel onder de consumenten. De 75.000 uitgereikte Berk-Shares creëerden zo 750.000 dollar extra handel in de streek! De regio Berkshires kent een traditie van kleine, onafhankelijke lokale banken (KENNEDY et al, 2012, pp. 140 en 142). Hoewel deze complementaire muntsystemen een belangrijke verandering betekenden in de lokale opvattingen over alternatieve valuta en tot de verbeelding spraken van consumenten en producenten, waren dit nog geen permanente complementaire munten. Het succes van de Berk-Shares overtuigde de 5 lokale banken in 1991 om samen met het organiserende comité achter de Berk-Shares een permanente complementaire regionale munt te creëren. Het zou echter nog 15 jaar duren eer dit plan verwezenlijkt werd. De regionale munt BerkShares functioneert sinds 2006. Consumenten kunnen sindsdien bij de 5 lokale banken 100 BerkShares kopen voor 95 dollar waarmee ze bij 400 ondernemingen in de regio Southern Berkshires voor een waarde van 100 dollar aan goederen en diensten kunnen kopen. Ondernemingen die BerkShares terug inwisselen voor dollars, krijgen bij de banken 95 dollar per 100 BerkShares. De consument krijgt dus een aanmoedigingskorting van 5%, die Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
46
wordt bekostigd door de ondernemingen, maar alleen als zij de Berkshares weer voor dollars inwisselen (VAN HOOGSTRATEN, De Volkskrant, 12 augustus 2010). Het is dus in wezen een aanmoediging voor de ondernemers om de BerkShares in roulatie te houden. Een bijkomende reden voor de introductie van bepaalde complementaire regionale munten was het versterken van het gevoel tot een bepaalde gemeenschap of streek te behoren (HALLSMITH & LIETAER, 2009, pp. 9). De meeste papieren complementaire regionale munten beelden prominent lokale zichten, planten of geschiedenis af als manier om de lokale identiteit te versterken. Ook de BerkShares-biljetten van 1, 5, 10, 20 en 50 BerkShares dragen afbeeldingen van streeklandschappen en belangrijke historische streekfiguren (KENNEDY et al, 2012, pp. 141). Zo staat op het biljet van 10 BerkShares de beeltenis van Robin Van En, die in de regio Berkshires in 1984 de allereerste CSA10 stichtte. De biljetten zijn bovendien voorzien
van
de
inspirerende
vermelding
“Gemeenschap.
Economie.
Ecologie.
Duurzaamheid” (VAN HOOGSTRATEN, De Volkskrant, 12 augustus 2010). De BerkShares kreeg meer media-aandacht dan gelijk welke complementaire munt ter wereld (KENNEDY et al, 2012, pp. 138 en 141-142). Het werd daardoor een symbool voor velen die economie en gemeenschap opnieuw willen verbinden. Er zijn 3,5 miljoen BerkShares in omloop. Het langetermijndoel is het financieren van nieuwe bedrijven, waardoor meer ingevoerde producten kunnen worden vervangen door lokale varianten. Daarom wil men op termijn ook leningen in BerkShares verstrekken. 2.6.2 De Roland. De Roland werd op 1 oktober 2001 opgericht en was Duitslands eerste permanente moderne regionale munt (KENNEDY et al, 2012, pp. 193). Het voornaamste doel is het ondersteunen van biologische landbouwbedrijven via korte keten. Deze complementaire regionale munt wordt uitgegeven door ROLAND-Regional Verein für nachhaltiges Wirtschaften e. V. in de Duitse deelstaat Vrije Hanzestad Bremen, het district Osterholz (deelstaat Niedersachsen) en de gemeente Ottersberg (deelstaat Niedersachsen). De organisatie ondersteunt duurzame vormen van economie, alternatieve betalings- en geldsystemen en biologische landbouw in de regio (http://www.roland-regional.de/). Het basisidee is het vasthouden van geld in de regio en de lokale economie stimuleren (SCHEIL & WITTENBERG, Stadtteil-Kurier, 30 juli 2012, pp. 5). Om het oppotten van geld te vermijden kent de Roland 1% negatieve rente per maand. Met het hiermee verworven geld 10
Community Supported Agriculture, een gemeenschapsgedragen duurzaam landbouwbedrijf.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
47
worden rentevrije leningen van maximum 5.000 Roland gegeven, voornamelijk aan biologische landbouwers en biowinkels, en worden non-profit-organisaties ondersteund (BAECK, Die Tageszeitung, 18 oktober 2011). De Roland startte in 2001 met 8 lokale ondernemingen, wat toenam tot 100 in 2010 en 120 in 2012. Dit omvat natuurvoedingswinkels, spaarbanken, psychotherapeuten, architecten, boekhandels,
garagebedrijven,
…
(SIMON,
Die
Tageszeitung,
28
juni
2010;
http://www.roland-regional.de/). Een groot voordeel van de Roland is dat het een volledig rentevrije handel mogelijk maakt, wat voor kleine ondernemingen een enorme hulp is omdat ze zo met de lage prijzen van grote ondernemingen kunnen concurreren (SCHEIL WITTENBERG, Stadtteil-Kurier, 30 juli 2012, pp. 5). Hoewel de wereldwijde financiële crisis niet leidde tot een forse ledenaangroei, neemt de interesse in de Roland beetje bij beetje toe. Om problemen met de Bundesbank te vermijden noemt de Roland zich officieel geen munt, maar ‘cheque-waardebon’. Voor 2012 werd voor het eerst meer dan 500.000 Roland jaaromzet verwacht, wat echter weinig is in vergelijking met andere regionale munten. De Chiemgauer heeft bijvoorbeeld een jaaromzet van 5 miljoen Chiemgauer. Lid worden van ROLAND-Regional Verein für nachhaltiges Wirtschaften e. V. kost 10 euro of Roland (BAECK, Die Tageszeitung, 18 oktober 2011; SCHEIL & WITTENBERG, StadtteilKurier, 30 juli 2012, pp. 5). Men krijgt dan een eigen Roland-wisselrekening om euro tegen Roland om te wisselen. Hierbij is 1 euro gelijk aan 1 Roland. Er kan dan met de chequewaardebon Roland betaald worden bij de deelnemende handelaars. Zij dienen hun chequewaardebonnen maandelijks in bij een wisselkantoor en de waarde ervan wordt op hun Rolandrekening gestort. Er wordt dan ook berekend hoeveel Roland de leden uitgaven, waarna zij in euro betalen. De Roland-rekeningen zijn renteloos (WENGOBORSKI, Osterholzer Kreisblatt, 7 maart 2009, pp. 5). 2.6.3 De Chiemgauer. Als student economie aan de Ludwig-Maximilians-Universität in München vond Christian Gelleri vele referenties naar complementaire munten in de geschriften van John Maynard Keynes en Irving Fisher (THIEL, 2011, pp. 6-7; GELLERI, 2006, pp. 2). In 1999 ontwikkelde hij op aanraden van Thomas Mayer van Omnibus voor Directe Democratie een concreet model voor de introductie van een complementaire regionale munt nabij München of Berlijn. Al in een vroeg stadium werd dit model met onder meer de hoogleraren Bernard Lietaer en Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
48
Margrit Kennedy besproken. Na zijn studies werd Gelleri, die ook een sterke interesse had in Freigeld-theoretici als Silvio Gesell, professor Dieter Suhr en Rudolf Steiner, leraar economie aan de antroposofische Waldorfschool in het Beierse stadje Prien. Daar startten Gelleri en 6 schoolmeisjes in de herfst van 2002 als schoolproject met de ‘Chiemgauer-waardebon’, die werd uitgegeven in januari 2003 in de 2 Beierse districten Rosenheim en Traunstein. Gelleri (2009, pp. 64-66 en 68-69) was ook bekend met het historische voorbeeld van het Tiroolse stadje Wörgl (cfr. 2.5.4.2), dat zich op amper 50 km van Prien bevindt. Eerst werd het idee en het concept besproken, waarna een marktonderzoek gedaan werd: ondernemingen, leerkrachten en ouders werden gevraagd om het plan te becommentariëren. Het idee was de school te verbinden met ondernemingen in de regio en een samenwerking te bewerkstelligen. Gelleri wist dat er voordelen moesten geboden worden aan elke groep deelnemers. Deze benadering werkte goed en steeds meer mensen raakten bij de organisatie betrokken, doch de Chiemgauer werd te groot voor een schoolproject. In 2005 werd de Chiemgauer losgemaakt van de school en gaf Gelleri zijn job als leraar op om voltijds de Chiemgauer te beheren. Er werden tevens 5 regionale kantoren opgericht. De Chiemgauer, die dezelfde waarde heeft als de euro, functioneert zeer goed doordat om de 3 maanden een zegel van 2% van de nominale waarde dient gekleefd te worden om een vlotte omloopsnelheid te garanderen (VISSCHER, 2008, pp. 27). Deze complementaire regionale munt circuleert zo 3 keer sneller dan de euro. Het is veruit de bekendste en meest succesvolle complementaire regionale munt: in 2007 aanvaardden reeds 600 ondernemingen de Chiemgauer (die 0,2% van het bruto regionaal product van Beieren vertegenwoordigt), wat tegen mei 2013 steeg tot 651 ondernemingen (http://www.chiemgauer.info/). Er zijn biljetten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 Chiemgauer (KENNEDY et al, 2012, pp. 146 en 223). Ze hebben 14 veiligheidsmerken, zoals ultraviolette kleuren, een logo, een watermerk, anti-kopieerkleuren, individuele serienummers, … De Chiemgauer ondersteunt ook duurzame landbouw en duurzame energie. Hierdoor kiezen voedingswinkels appels uit de streek omdat ze met hun Chiemgauer bij lokale boeren kunnen betalen. Appelsap wordt niet langer geïmporteerd uit Noord-Duitsland en plantaardige olie vervangt olie uit het Nabije Oosten (GELLERI, 2009, pp. 71-72). De Chiemgauer bevordert tevens biologische voeding uit eigen streek: er zijn 7 biologische landbouwbedrijven, 2 biogroothandels, 8 bio-supermarkten en talloze andere biologische producenten en bio-verkopers bij aangesloten. Er
zijn
diverse
redenen
voor
het
succes
van
de
Chiemgauer:
primo
de
ondernemersvaardigheden en sterke betrokkenheid van initiatiefnemer Gelleri, secundo een Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
49
efficiënt en uitgebreid ondersteunend regionaal netwerk (de ouders van de antroposofische school waar de Chiemgauer ontstond, lokale politici, sociale en culturele projecten of groeperingen), tertio de samenwerking met lokale banken die de Chiemgauer symbolische geloofwaardigheid geeft en elektronische betalingen met Chiemgauer mogelijk maakt (al 70% van het circulerende Chiemgauer-geld is elektronisch!) en quarto misschien ook de streekkenmerken zoals de goeddraaiende economie, veel toeristische attracties, de bestaande traditionele sociale netwerken en de sterke regionale identiteit (THIEL, 2011, pp. 5). De gemeenschap beslist op basisdemocratische wijze over alle regels inzake de Chiemgauer (GELLERI, 2009, pp. 70). Gelleri’s salaris is volledig in Chiemgauer (KENNEDY et al, 2012, pp. 146 en 148). Hij leidt een team van 3 voltijdse managers en 20 vrijwilligers, die de ondertussen 50 regionale wisselkantoren bemannen. Gelleri (2009, pp. 67) ziet de groei van een complementaire munt ook als een doelstelling: “Het is erg belangrijk dat er meer geld binnenkomt in het regionale systeem dan er weer buitenstroomt. Het kan vergeleken worden met een meer waar waterdamp en rivieren in- en uitstromen. Wat doet het meer groeien? Het wisselen van nationaal geld voor complementair regionaal geld”. Ondernemingen betalen een eenmalige registratiekost van 100 euro (KENNEDY et al, 2012, pp. 145). Consumenten kunnen Chiemgauer ‘kopen’ in participerende winkels, waarbij 3% wordt afgehouden als ‘liefdadigheidsbelasting’ (THIEL, 2011, pp. 7). Ondernemingen kunnen Chiemgauer terug omwisselen in euro, mits een liefdadigheidsbelasting van 5%. Deze afhoudingen worden deels besteed aan liefdadigheid in de gemeenschap naar de wens van de consumenten, die daarvoor een sociale instelling moeten kiezen, bijvoorbeeld een sportclub, een milieuvereniging of een kleuterschool. De Chiemgauer stimuleert zo extra werkgelegenheid, solidariteit, de lokale economie en culturele, educatieve en ecologische activiteiten. In 2009 werd er maandelijks 100.000 euro omgewisseld voor Chiemgauer, waardoor 3.000 Chiemgauer per maand of 36.000 Chiemgauer per jaar naar liefdadigheid ging (GELLERI, 2009, pp. 70). In 2011 was dit al opgelopen tot 50.000 Chiemgauer (KENNEDY et al, 2012, pp. 146). Er worden ook rentevrije leningen verstrekt van maximum 20.000
Chiemgauer
en
een
maximale
looptijd
van
3
jaar
(http://www.chiemgauer.info/informieren/mikrokredit/). Het gebruik van de Chiemgauer kan niet verklaard worden vanuit een rationele, winstmaximaliserende visie (THIEL, 2011, pp. 8). Het is enerzijds een uitdrukking van postmaterialistische
waardeoriëntaties
en
wereldbeschouwingen,
zoals
autonomie,
zelfexpressie, eerlijkheid en ecologie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
50
de Chiemgauer. Anderzijds zijn er ook altruïstische (mondialiseringskritiek, regionale solidariteit, milieubewustzijn, liefdadigheid) en egoïstische (gratis reclame voor een vereniging of winkel) motieven. Er is tevens een moreel symbolisme rond de Chiemgauer vanwege de ‘liefdadigheidsbelasting’, het tot de regio beperkte gebruik en het individuele symbolische offer dat men maakt bij het transformeren van zijn algemeen aanvaarde euro’s in beperkt bruikbare Chiemgauer. Hiervoor moet men bepaalde persoonlijke intenties (bijvoorbeeld sociaal, ethisch of ecologisch) hebben, die de Chiemgauer tot ‘moreel’ geld maken. 2.6.4 De Épi Lorrain. De Épi Lorrain wordt sinds 2012 uitgegeven door Asbl l’Épi Lorrain in Belgisch-Lotharingen (LEROY, La Dernière Heure, 28 december 2012) en in 3 gemeenten (Avioth, Mexy en SignyMontlibert) net over de Franse grens. Men streeft naar een rechtvaardiger, duurzamer, ethischer en meer lokale economie (http://www.enepisdubonsens.eu/). Deze complementaire regionale munt kreeg zijn naam van de coöperatie Épicentre, een kruidenierswinkel in Meix-devant-Virton die door een groep dorpelingen werd overgenomen (om een aangekondigde sluiting te vermijden) en gezamenlijk wordt beheerd (BODEUX, Le Soir, 13 september 2011). Daar ontstond het netwerk Grosses Légumes, dat wekelijks meer dan 270 manden groenten en fruit levert in Midden- en Zuid-Luxemburg. De Épi Lorrain is hier logischerwijze een voortzetting van en streeft naar het leveren van kwaliteitsgroenten terwijl het kleine producenten helpt om zich te ontwikkelen via een korte keten-netwerk. FINANcité Lorraine, een regionale afdeling van de Belgische solidariteitsorganisatie Réseau Financement Alternatif die burgers en verenigingen groepeert, bereidde dit project sinds december 2010 maandenlang voor. De testfase vond plaats in de gemeenten Meix-devant-Virton en Chiny van 1 juli tot 31 december 2011 met 3 winkels en een veertigtal consumenten (VAN DEN ENDE, L’Avenir, 22 juni 2012; BONETTI (Sébastien), Le Républicain Lorrain, 16 september 2011; “Le 21 juin, l’Épi Lorrain sera mis en circulation en Gaume”, L’Avenir, 7 juni 2012). Na deze geslaagde pilootervaring werd 10.000 Épi Lorrain in beveiligde biljetten in omloop gebracht op 21 juni 2012. Er waren toen 40 deelnemende ondernemingen (winkels, landbouwers, ambachtslui
en
vrije
beroepen),
wat
steeg
tot
60
in
mei
2013
(http://www.enepisdubonsens.eu/).
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
51
De waarde van 1 Épi Lorrain is gelijk aan 1 euro (“Le 21 juin, l’Épi Lorrain sera mis en circulation en Gaume”, L’Avenir, 7 juni 2012; BODEUX, Le Soir, 13 september 2011). Consumenten kunnen Épi Lorrains kopen met euro’s in de wisselkantoren en bij diverse deelnemende verenigingen en ondernemingen. Daarmee kunnen ze dan betalen bij de deelnemende handelaars en producenten, die met de ontvangen Épi Lorrains zelf hun leveranciers kunnen betalen. Als ze te veel Épi Lorrains zouden hebben, kunnen ze die inwisselen voor euro’s mits een afhouding van 3%, waarmee Asbl l’Épi Lorrain haar werking financiert. Er zijn biljetten van 1, 5, 10, 20 en 50 Épi Lorrain. Dit complementair regionaal muntsysteem heeft het bevorderen van de lokale handel als hoofddoel en verzet zich tegen de financiële wereld (LEROY, La Dernière Heure, 28 december 2012). Deelnemende ondernemingen engageren er zich dus ertoe om lokale producten te kopen en een handvest te volgen met een ecologische, ethische en lokale reikwijdte. Asbl l’Épi Lorrain bepleit een soort fair trade Noord-Noord. Het richt zich daarvoor
voornamelijk
op
voedselproducerende,
–verwerkende
en
–verkopende
ondernemingen: biologische landbouwbedrijven, biologische kaasmakerijen, boerenmarkten, een biovoedingswinkel, een wijngaard, een imker, restaurants, slagerijen, bakkers, kruidenierswinkels, cafés, een pizzeria, een bed & breakfast, een Oxfam-Wereldwinkel (https://maps.google.lu/maps/ms?msid=215286904831824079830.0004c20ce99e01dbe290a& msa=0&ie=UTF8&ll=49.631172,5.411453&spn=0.366469,0.579529&t=m&source=embed). Er worden echter ook andere soorten ondernemingen en instellingen aangetrokken, zoals een schrijnwerkcoöperatie, bibliotheken, 1 jeugdherberg, 1 kapper, 1 boekhoudkantoor, een cultureel centrum, een opticien, … Zo moet de aan- en verkoop van lokale producten voor basisbehoeften bevorderd worden, waardoor een netwerk kan ontstaan (BONETTI, Le Républicain Lorrain, 16 september 2011). De Épi Lorrain wordt zo het financiële instrument voor duurzame ontwikkeling binnen menselijke en solidaire relaties (VAN DEN ENDE, L’Avenir, 22 juni 2012).
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
52
3. Complementaire regionale muntsystemen als element van transitie naar een duurzame en leefbare landbouwsector.
3.1 Maatschappelijke trends. Boeren is de laatste decennia een hachelijke onderneming geworden (DESSEIN, 2005, pp. 112-113). Weinig economische sectoren zijn ooit zo zwaar onder druk gezet door de publieke opinie, het beleid en de markt. De uitstroom uit de sector blijft toenemen en de resterende bedrijven blijven schaalvergroting nastreven. Schaarser wordende fossiele brandstoffen en materialen,
een
continu
groeiende
wereldbevolking
en
wereldeconomie,
beperkte
beschikbaarheid van ruimte en financiële en economische crises zijn belangrijke problemen die de noodzaak van effectieve inspanningen voor meer duurzame ontwikkeling zichtbaar en voelbaar maken (MATHIJS et al, 2012, pp. 5). Een belangrijk kenmerk van de duurzaamheidsuitdagingen is complexiteit: diverse systemen, activiteiten en actoren zijn op zeer veel en zeer diverse manieren met elkaar verbonden en interageren met elkaar. Bijgevolg wordt steeds meer de nadruk gelegd op de noodzaak van systeembenaderingen en systeeminnovaties om tot echte duurzaamheidsoplossingen te komen. De mensheid – en vooral de Westerse beschaving – ligt op een onhoudbare koers (LIETAER et al, 2012, pp. 45. Er is een politieke consensus van rechts tot links dat tijdens de komende 10 jaar wijdverbreide en snelle gedragsveranderingen vereist zijn. Wegens de groeiende uitdagingen waar we voor staan, is de manier waarop geld vorm geeft aan onze motivaties en daden eerder een deel van het probleem geworden dan van de oplossing. Ons huidige monetaire systeem – de specifieke wijze waarop geld wordt gecreëerd, in omloop gebracht en beheerd – lijkt voor zowat iedereen – het grote publiek, het bedrijfsleven, nietgouvernementele organisaties, beleidsmakers en academici – evident. Ons reguliere geld stimuleert enkel competitieve verhoudingen, waardoor we ons afgesneden hebben van anderen, van het sociale en van het ecologische. We stoten nu op de limieten van het industriële tijdperk (DESMET, 2012, s.p.). Er gebeuren grote veranderingen, die door de opkomst van China enkel versnelden. Om de verschillende duurzaamheidsuitdagingen aan te pakken zijn er (systeem-)innovaties nodig (MATHIJS et al, 2012, pp. 6). Inspiratie kan gevonden worden in 4 niches die ons in de
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
53
richting van duurzaamheid kunnen sturen: stadslandbouw, biologische landbouw, anders eten en nieuwe productieparadigma’s. Het wordt steeds moeilijker voor consumenten – die in toenemende mate stadsbewoners zijn – om enige voeling te hebben met de herkomst van hun voedsel, dat vaak 1.500 kilometer heeft afgelegd voor het op hun bord belandt (VUILLON, 2008, pp. 129-130). Ze zijn verwijderd geraakt van elke band met grond en seizoenen en besteden steeds minder tijd aan het klaarmaken van hun maaltijden. Gezinnen maken zich echter erg zorgen over het gebrek aan voedselveiligheid vanwege onder meer obesitas, de gekkekoeienziekte en de mond-enklauwzeer-crisis. Daardoor erkennen zij dat biologische landbouw meer voedselveiligheid en voedselkwaliteit biedt en gingen zij biologische producten als alternatief zien (DE COCK et al, 2005, pp. 14, 35 en 57-58). De voorbije jaren nam de vraag naar biologische producten voortdurend toe: steeds meer consumenten kiezen voor producten die milieuvriendelijk zijn geteeld, met respect voor mens, plant en dier. Het verval van gemeenschappen is een algemeen patroon over de hele wereld geworden. Hoe ontwikkelder een land, des te verder deze trend is voortgeschreden (LIETAER, 2001, pp. 234, 235 en 243). Gemeenschappen raken steeds in verval als er schaarse, concurrentie oproepende munteenheden – zoals de nationale munten – in gemoeid raken. Het gebruik van andere soorten munteenheden kan precies het tegenovergestelde effect bereiken van opbouwen van de gemeenschap. Onze wereld staat voor een tweevoudige duurzaamheidscrisis (LIETAER et al, 2012, pp. 30 en 33). Enerzijds wijzen toenemende milieuvervuiling en prijspieken in de voedsel- en energieprijzen op de onbeheersbaarheid van onze productie van goederen en diensten. Anderzijds tonen de herhaalde financiële en monetaire crises aan dat ons geldsysteem problemen kent. De pogingen om dit geldsysteem overeind te houden tijdens de bankencrisis van 2007-2008 en om de giftige economische fall-out te beperken met een Keynesiaans stimuleringsbeleid, leidden tot grote begrotingstekorten en een stijgende overheidsschuld. Pensioenen, werkloosheidsuitkeringen en andere sociale vangnetten, evenals investeringen in een duurzame economie, zijn in groot gevaar, net nu ze het meest nodig zijn. Tegelijk worden veel publieke bezittingen in de uitverkoop gezet. Dit is de grootste crisis sinds de jaren 1930, maar het is lang niet de eerste. Volgens het Internationaal Monetair Fonds gebeurden er in de periode 2007-2010 145 bankencrises, 208 monetaire crises en 72 staatsschuldencrises. Dat betekent 425 systeemcrises of gemiddeld 10 crises per jaar! De gevolgen inzake werkloosheid, verlies aan economische productie, maatschappelijke ontwrichting en wijdverbreid menselijk lijden zijn dramatisch. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
54
Het streven naar een wereldwijde vrije markt in landbouwproducten brengt een concurrentie teweeg tussen landbouwers die leven en werken in zeer verschillende omstandigheden en milieus aan sterk schommelende en structureel lage prijzen (Naar een duurzaam Europees landbouwbeleid, 2009, pp. 2). Dat gaat ten koste van voedselzekerheid, economische en sociale leefbaarheid en het ecologische draagvlak (VERWIMP et al, 2012, pp. 8). Landbouwers gedragen zich echter zelden als de perfecte homo economicus. En niet alleen landbouwers die aan een soort overlevingslandbouw doen, maar ook Europese landbouwers laten zich vaak leiden door andere motieven dan loutere winstmaximalisatie. Vaak denken ze op langere termijn en zijn het behoud van autonomie en van de boerderij over de generaties heen belangrijke aspecten. 3.2 Betekenis van deze maatschappelijke trends voor duurzame landbouw. Net als de diverse andere maatschappelijke subsystemen ziet ook het landbouw- en voedingssysteem zich, zowel lokaal als mondiaal, geconfronteerd met deze grote duurzaamheidsuitdagingen (MATHIJS et al, 2012, pp. 9). De essentiele uitdaging daarbij is het gezond voeden van een groeiende wereldbevolking met een productiesysteem dat de draagkracht van de aarde respecteert en dus ook zal moeten rekening houden met schaarser wordende hulpbronnen. Producenten die kiezen voor kwaliteit (van het eindproduct én van het productieproces), hebben echter toekomst (DE COCK et al, 2005, pp. 24). Die uitdaging van duurzame productie biedt volop kansen. Vooruitziende landbouwers oriënteren zich op die mogelijkheden en maken dikwijls ingrijpende keuzes. Sommigen gaan de uitdaging van de biologische landbouw aan. Een specifiek gegeven in de landbouw is dat prijsschommelingen relatief weinig effect hebben op de vraag (VERWIMP et al, 2012, pp. 8-9). Mensen eten nu eenmaal slechts één keer hun buik vol. Goedkopere aardappelen leiden bijvoorbeeld nauwelijks tot een toename van de vraag. Dit wordt in de economie een geringe prijselasticiteit genoemd. Daarnaast is het ook moeilijk om het aanbod af te stemmen op de vraag. Want de boer heeft de geproduceerde hoeveelheden niet altijd goed onder controle vanwege klimatologische omstandigheden. Soms valt de oogst mee, soms niet. Soms geven de koeien vlot melk, soms heel wat minder. Maar nooit kan de melkproductie van een koe een tijdje stilgelegd worden. En als een landbouwer net een grote investering gedaan heeft voor bijvoorbeeld een nieuwe stal of een andere aanplant van fruitbomen, kan hij moeilijk terug. De investeringen zijn vaak zo hoog in Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
55
verhouding tot de waarde van het product dat hij nauwelijks kan bijsturen zolang de schulden bij de bank niet vereffend zijn. En bijgevolg moet die landbouwer maar voortproduceren, los van hoe de marktprijs evolueert. Er is dus een problematische afstemming van vraag en aanbod in de landbouw, ongeacht of er nu al dan niet efficiënt en duurzaam geproduceerd wordt. Ook de biologische landbouwsector kampt met datzelfde structurele probleem, doch tilt daar momenteel niet zwaar aan. Voor de meeste bioproducten is er immers nog een tekort en dus zijn de prijzen relatief goed. Maar eenmaal er van iets (tijdelijk) wat te veel is, keldert die prijs zonder meer. Biolandbouwers die kozen voor rechtstreekse vermarkting ondervinden dit met enige vertraging, maar biolandbouwers die bij de supermarkten aankloppen, merken al gauw hoe ze de speelbal worden van een moeilijke afstemming tussen vraag en aanbod. De ontwikkeling van duurzame landbouw vereist aanzienlijke structurele veranderingen, evenals technologische innovatie en netwerken en solidariteit tussen landbouwers onderling (ALTIERI, 2009, s.p). De noodzakelijke verandering is onmogelijk zonder sociale bewegingen die politieke wil creëren onder beleidsmakers om de instellingen en verordeningen, die nu nog de ontwikkeling van duurzame landbouw tegenhouden, te ontmantelen en te transformeren. Een radicalere transformatie van de landbouw is nodig en moet gedreven worden door de gedachte dat ecologische verandering in de landbouw niet kan slagen zonder gelijkaardige veranderingen op sociaal, politiek, cultureel en economisch vlak die ook de landbouw beïnvloeden. Cuba maakte noodgedwongen een transformatie naar duurzame landbouw door als gevolg van olietekort en voedselgebrek na de implosie van de USSR in 1991 (GERWIN et al, 2011, pp. 41-42). Cubaanse landbouwers waren toen sterk afhankelijk van goedkope brandstof en chemicaliën uit de USSR. Cuba maakte dan ook een agrarische crisis mee toen het deze import kwijtspeelde: de gemiddelde Cubaan vermagerde sterk, ondervoeding was bijna algemeen verspreid, het BNP viel drastisch terug en de materiële levensstandaard van de bevolking ging sterk achteruit. De autoriteiten beantwoordden de crisis door ecologische landbouwkundigen van Cubaanse universiteiten, die reeds jaren een omschakeling naar biologische productiemethodes promootten, het voedselsysteem te laten aanpassen. Grote staatsboerderijen werden opgesplitst, grond onder boerengezinnen verdeeld, kleine agrarische coöperatieven opgericht en tractoren vervangen door ossen. Wetenschappers bestudeerden biologische ziektebestrijding en verbetering van de bodemvruchtbaarheid. De regering ondersteunde grootschalige vorming in biologische voedselproductie en de bevolking schakelde uit noodzaak over op een grotendeels vegetarisch dieet. De lonen van Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
landbouwarbeiders
werden
verhoogd,
kantoorbedienden.
Stadstuinen
werden
vaak
zelfs
hoger
aangemoedigd
op
dan
die
van
56
stedelijke
parkeerplaatsen
en
op
staatsgronden, terwijl er ook duizenden daktuinen ontstonden en kleinvee zoals kippen en konijnen gekweekt werd op daken. Door al deze inspanningen kon Cuba een zware hongersnood vermijden. Dit bewijst dus dat omschakeling naar duurzame landbouw op grote schaal wel degelijk realistisch is. Een duurzaam landbouwmodel houdt rekening met de draagkracht van het milieu (Naar een duurzaam
Europees
landbouwbeleid,
2009,
pp.
3
en
5).
Milieudiensten
zoals
bodemvruchtbaarheid, biodiversiteit en zuiver water zijn essentieel voor een productieve en duurzame landbouw en moeten dus prioritair beschermd worden. Ook coherentie tussen het Europees landbouwbeleid en het beleid in andere domeinen (onder meer milieu, handel, ontwikkelingssamenwerking, volksgezondheid, …) is fundamenteel. De politieke gevoeligheid van voedsel (samen met het feit dat voedsel een primaire behoefte is) zet grote druk op overheden om te handelen in het nationaal belang (MATHIJS et al, 2012, pp. 19). Maatschappelijke verzuchtingen vertalen zich immers in politieke doelstellingen, zowel op Europees als op regionaal vlak (DE COCK et al, 2005, pp. 14-15 en 257-258). Sinds 1992 is Europese steun aan de biologische landbouw voorzien en sinds 1999 wordt erkend dat biologische landbouw kan bijdragen tot de Europese strategie om tot milieu-integratie en duurzame landbouw te komen. In 2004 werd een Europees actieplan voor biologisch voedsel en biologische landbouw goedgekeurd. De algemene landbouwpolitiek stimuleert dus de biologische landbouw en andere milieuvriendelijke landbouwmethodes. Door de toenemende interesse in duurzame landbouwvormen tijdens de laatste decennia groeit ook het wetenschappelijk onderzoek en verbeteren de teeltmethoden. Daardoor worden in de toekomst de arbeidsbehoefte en dus ook de productiekosten teruggedrongen, terwijl tevens beter renderende of meer ziekteresistente variëteiten ontstaan. Biologische landbouw krijgt verschillende positieve eigenschappen toegedicht: beter voor de gezondheid, zuiniger met input, minder vervuilend, beter voor dierenwelzijn, leverancier van een fraaier landschap en een productie gericht op de consument (DE COCK et al, 2005, pp. 13-14 en 21). Kortom, biolandbouw wordt erkend als een productiemethode met positieve sociale, economische en milieueffecten. Hierdoor kan biologische landbouw als een kraamkamer fungeren voor meer milieuvriendelijke nieuwigheden. Een ander belangrijk argument is de potentiële rol die biologische landbouw kan spelen in de ontwikkeling van het platteland. Vaak begaat men de fout biologische landbouw als vervanger van gangbare landbouw te zien. Biologische en gangbare landbouw worden dan als opponenten tegen elkaar Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
57
uitgespeeld, wat al te vaak tot polarisatie geleid heeft. Biologische landbouw moet veeleer gezien worden als het bredere kader waarin bepaalde duurzame productiemethoden kunnen gedijen. Dit algemeen ontwikkelingskader laat toe oplossingen te zoeken binnen de biologische landbouw zelf, maar die oplossingen kunnen ook als voorbeeld dienen voor duurzamere productie in de gangbare landbouw. Biologische landbouw kan dus als een soort testlaboratorium gezien worden voor nieuwigheden die ook in de gangbare landbouw doorsijpelen. Tevens biedt het een diagnose van wat verkeerd kan lopen bij de introductie van nieuwe productievormen of sterk van de gangbare productie afwijkende systemen. Complementaire muntsystemen worden aangeraden als nieuwe werkinstrumenten om duurzame ontwikkeling te bevorderen (LONGHURST & SEYFANG, 2013, pp. 65-67). Deze ‘New Economics'-benadering betoogt dat economische systemen moeten worden beperkt door ecologische en sociale grenzen en bepleit derhalve alternatieve concepten van welvaart en vooruitgang volgens de bakens die uitgezet werden door het VN-Actieprogramma van Rio de Janeiro uit 1992, door ethische business-modellen en door nieuwe vormen van geld. Het gaat met andere woorden om ‘welvaart zonder groei’. Dé grote uitdaging blijft de creatie van nieuwe voedselbevoorradingssystemen die duurzamere consumptiepatronen inhouden. Voor veel voorstanders van deze ‘New Economics'-aanpak is de ontwikkeling van nieuwe monetaire systemen zonder bemoeienis van banken en regeringen een kritische factor in de omschakeling naar duurzaamheid. Deze complementaire muntsystemen verspreidden zich de voorbije decennia wereldwijd en hebben vaak connecties met groene sociale bewegingen en organisaties, bijvoorbeeld de New Economics Foundation in Groot-Brittannië, de Aktiegroep Strohalm in Nederland, Living Economies in Nieuw-Zeeland, de E.F. Schumacher Society in de Verenigde Staten en SANE in Zuid-Afrika (hoewel er natuurlijk ook veel complementaire munten bestaan die niet op duurzame ontwikkeling gericht zijn, zoals de airmiles). De structurele oplossing om duurzaamheid een kans te geven is om de beschikbare ruilmiddelen te diversifiëren evenals de instanties die ze scheppen (LIETAER et al, 2012, pp. 36; DESMET, 2012, s.p.). Kortom, er is een monetair ecosysteem nodig: een economie met verschillende, complementaire munten die gebruikt worden voor verschillende doelen (FARE, 2012, pp. 2). Duurzame ontwikkeling in sterke zin betekent nieuwe sociale praktijken en een transformatie van waarden en levensstijl. Vanuit dit perspectief bekeken zijn complementaire munten dragers van verandering of zelfs van verwerping van consumentisme en het dominante kapitalistische systeem. De milieudoelstelling is het bevorderen van meer consistente praktijken volgens de beginselen van de duurzame ontwikkeling door de stimulering van verantwoorde consumptie, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van lokale Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
58
biologische productie en door het bevorderen van lokale – al dan niet biologische – productie om transportgerelateerde vervuiling te beperken (BLANC & FARE, 2010, pp. 11). 3.3 Wisselwerking tussen duurzaam landbouwbedrijf en gemeenschap. Sociale relaties zijn een belangrijke vorm van sociaal kapitaal (MATHIJS et al, 2012, pp. 52). Zo zijn landbouwbedrijven van oudsher sterk ingebed (of vormen ze zelfs ankerpunten) in het sociale weefsel van het platteland. Sociaal kapitaal is dan ook niet zomaar een bijproduct van de samenleving (LIETAER et al, 2012, pp. 158). Het is de ‘lijm’ die een verzameling van individuen tot een menselijke samenleving omvormt. Het is een bestaansvoorwaarde voor een functionele democratie en voor het verzekeren van de economische welvaart, want deze zijn alleen mogelijk als een maatschappij voldoende zin voor verantwoordelijkheid, wederzijds vertrouwen, solidariteit en samenwerking bezit. Lokale productie komt tegemoet aan een groeiende vraag, ook vanwege de milieuvoordelen zoals dat het minder transport vereist. In 2007 bleek bijvoorbeeld uit een Franse studie dat 37% van de bevolking wenste over te schakelen op alternatieve landbouw- en voedselconcepten zoals AMAP11. Dergelijke lokale overeenkomsten tussen producenten en consumenten stellen de kwetsbare landbouwbevolking niet alleen in staat om opnieuw zijn sociale functie op te nemen, maar ook om duurzame jobs te creëren waardoor meer jongeren in de landbouw kunnen tewerkgesteld worden (VUILLON, 2008, pp. 131-132). Ook stadslandbouw kan een prominente rol spelen in het verbinden van producent en consument aangezien peri- en intra-urbane landbouw sowieso de fysieke afstand tussen beiden verkleint (het korteketen-concept) (MATHIJS et al, 2012, pp. 80). De kleinschaligheid (althans in Nederlandstalig België) en de aandacht voor samenhang binnen het mensnatuursysteem van biologische landbouw leidt ook tot een grotere verbondenheid tussen producent en consument. Bioproducten worden traditioneel meer dan gangbare producten verhandeld via directe verkoop op het bedrijf, wekelijkse markten, abonnementsystemen en natuurvoedingswinkels (DE COCK et al, 2005, pp. 57). Het wederzijdse vertrouwen tussen producenten en consumenten speelt hierbij een cruciale rol. Het ecologische en natuurvriendelijke karakter van de producten wordt verzekerd door het Belgische privaatrechtelijke label Biogarantie 11
Association pour le Maintien de l’Agriculture Paysanne, i.e. de Franse versie van gemeenschapsgedragen boerenlandbouw, zoals in België Vzw CSA-Netwerk, de Groupes d’Achats Solidaires de l’Agriculture Paysanne (GASAP) en de Groupes d’Achats Communs (GAC) bestaan. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
59
(voor biologische producten) en door het internationaal erkende label Demeter (voor biologisch-dynamische producten), waardoor de consument bereid is om de hogere prijs voor bioproducten te betalen. Er bestaat ook een Europees label voor biologische producten, doch dit wordt in de meeste EU-lidstaten weinig gebruikt. Het gebruik van zo’n label is voor de landbouwers niet verplicht, maar is belangrijk voor het vertrouwen van de consument. Het installeren van een complementaire regionale munt is een manier om de lokale economie te versterken en echte welvaart op te bouwen (HALLSMITH & LIETAER, 2009, pp. 34). Op die manier vergroot deze munt de lokale veerkracht van een gemeenschap. Onze gemeenschappen zijn immers inzake voeding, energie en werkgelegenheid erg kwetsbaar. Voor deze en nog vele andere dingen zijn we afhankelijk van grote krachten buiten onze gemeenschappen, waarop we nauwelijks vat hebben. Om de schokgolven van wat ons overkomt (en nog zal overkomen) beter te kunnen doorstaan, is het belangrijk om niet helemaal aan die krachten overgeleverd te zijn, maar zelf te kunnen voorzien in wat een gemeenschap nodig heeft. Volgens professor Lietaer hunkeren wij “naar samenwerking, maar we hebben de instrumenten niet om ze waar te maken, noch beseffen we dat een muntmonopolie dit belemmert (DESMET, 2012, s.p.). Wij denken nog steeds dat ons geld een passief instrument is dat we uitwisselen. Maar het is absoluut niet neutraal, ieder aspect ervan wordt gekenmerkt door competitie, hiërarchie, controle, schaarste en concentratie. Al deze elementen zijn in de euro met elkaar verbonden: we trachten ons te verzetten tegen iets wat we elke dag gebruiken”. Het succes van een complementaire regionale munt hangt voor een groot deel af van de mate waarin de lokale bevolking het gevoel heeft dat de munt iets van hen is (VAN HEEL, 2009, pp. 4 en 8-10). De inwoners moeten die als hun eigen munt gaan zien, anders zullen ze die niet aanvaarden. De bereidheid van lokale ondernemers om het complementaire regionale geld te aanvaarden is de allerbelangrijkste succesfactor. Zij kunnen overtuigd worden door de voordelen van een complementaire regionale munt: geld blijft binnen de gemeenschap circuleren en kan daardoor meerdere keren uitgegeven worden; gratis reclame als deelnemers aan de complementaire munt; betere concurrentiepositie tegen de supermarktketens; géén risico omdat de complementaire regionale munt altijd terug kan ingewisseld worden. Best is te starten met een kleine groep van minstens 10 werkelijk betrokken ondernemers die bereid zijn de complementaire regionale munt te promoten bij hun klanten en andere ondernemers. De meest voor de hand liggende ondernemers bevinden zich in de detailhandel, bijvoorbeeld voedingswinkels
(slager,
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
visboer,
kaasverkoper,
groenten-
en
fruitwinkel,
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
60
natuurvoedingszaak, …), daar zij het meest last hebben van supermarktketens. Zij moeten sterke banden hebben met de lokale gemeenschap, er ook zelf wonen en hun producten uit de omgeving betrekken (bijvoorbeeld bij landbouwbedrijven). Deelnemers aan complementaire muntsystemen rechtvaardigen zelf het ongemak van het naast elkaar gebruiken van 2 munteenheden omdat zij een wedergeboorte van hun gemeenschap ervaren als er goed ontworpen complementaire munteenheden worden gebruikt (LIETAER, 2001, pp. 244). Professor Bernard Lietaer wijst nadrukkelijk op het ontstaan van relaties tussen mensen die normaal niet zouden praten met elkaar: “Dat is een belangrijke – in sommige gevallen de belangrijkste – rol van een sociale complementaire munt: het schept verbindingen, het vermenigvuldigt meerdere contacten. Je hebt meer diversiteit en verbinding” (MAERTENS, 2009, pp. 32). 3.4 Kansen voor nieuwe initiatieven in België. 3.4.1 De Torekes. Sinds november 2010 bestaat de complementaire munt Torekes in de wijk Rabot in de stad Gent (LIETAER et al, 2012, pp. 235-238). Deze wijk is statistisch gezien de armste wijk in heel Nederlandstalig België en de bevolking ervan bestaat voor 50% uit immigranten met lage inkomens. De stad Gent wou in deze wijk graag ecologische en gezondheidsbevorderende activiteiten aanmoedigen, de buurt verfraaien en de algemene levenskwaliteit verbeteren. Om te beginnen werd de wijkbewoners gevraagd wat ze zelf het liefst wilden. Dat bleek een stukje grond om er groenten en bloemen te kweken. Gent stelde daarop land ter beschikking, dat in meer dan 100 tuintjes van 4m² werd verdeeld. De wijkbewoners mogen deze tuintjes gebruiken voor een jaarlijkse huur van 150 Torekes (waarbij 1 euro evenveel waard is als 10 Torekes). Zij kunnen Torekes verdienen via diverse activiteiten in de gemeenschap die door een buurtcentrum van het stadsbestuur en door lokale ngo’s georganiseerd worden, bijvoorbeeld bloemen op hun vensterbank zetten en een voetbalveld na een wedstrijd helpen schoonmaken. Ook lokale suggesties zijn welkom. Torekes kunnen voorts gebruikt worden om specifieke goederen te kopen die de stad stimuleert, zoals energiezuinige lampen en seizoensgroenten. Voorts kunnen er nog tickets mee gekocht worden voor het openbaar vervoer en voor filmvoorstellingen. Bewoners kunnen er tevens elkaar mee betalen. Bedrijven kunnen bij het voornoemde buurtcentrum de Torekes wisselen voor euro’s, die komen uit stedelijke budgetten voor de wijk. Het Torekes-systeem komt aldus ten goede aan de Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
61
bewoners, de lokale economie en het milieu. Sinds de lancering in november 2010 had het systeem zoveel succes dat het in het voorjaar van 2011 zelfs kampte met een overaanbod aan vrijwilligers. In 2012 opende het biologische eetcafé ‘Toreke’, waar groenten uit de volkstuintjes geserveerd worden en waar kan betaald worden met Torekes (DESMET, 2012, s.p.). De stad bereikte in korte tijd 3 keer meer dan ze met hetzelfde budget in euro’s mogelijk had geacht. 3.4.2 De Civics. Bij de door professor Lietaer voorgestelde complementaire munt Civics is een toepassing inzake stadslandbouw mogelijk (LIETAER et al, 2012, pp. 243-245). Een geografisch gebied – een buurt, wijk, stad, regio of land – vraagt hierbij van zijn inwoners een jaarlijkse bijdrage in Civics, een papieren of elektronische munt die het geografisch gebied zelf uitgeeft en die inwoners kunnen verdienen door activiteiten die bijdragen aan een met de bevolking overeengekomen doelstelling. Als die doelstelling bijvoorbeeld meer groen is, omvatten die activiteiten onder meer het opleiden van mensen in stadslandbouw en het kweken van voedsel op terrassen en daken. Non-profitorganisaties organiseren hierbij deze activiteiten en verifiëren de kwaliteit en de kwantiteit ervan. Een speciaal gecreëerde nieuwe organisatie controleert alle betrokken non-profitorganisaties om de transparantie van en het vertrouwen in het systeem te garanderen. Deze speelt de rol die het accountantskantoor speelt in de conventionele economie en haar verslagen worden op de website van het geografisch gebied gepubliceerd. 3.4.3 Het Project Complementaire Muntsystemen van de Vlaamse overheid. Het Departement Werk & Sociale Economie van de Vlaamse overheid onderzoekt de mogelijkheden
om
een
complementair
muntsysteem
op
te
zetten
(http://www.innovatiefaanbesteden.be/project/complementaire_muntsystemen/omschrijving). Het moet een alternatief waarderingssysteem worden, waarbij onbevredigde maatschappelijke noden worden verbonden met anders onderbenutte bronnen. De introductie van complementaire muntsystemen kan de overheid helpen om bepaalde sociale en ecologische uitdagingen
te
veranderen
in
opportuniteiten.
Daarbij
kunnen
uiteenlopende
beleidsdoelstellingen met elkaar verbonden worden. Ook diverse organisaties en
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
62
maatschappelijke actoren kunnen worden betrokken om de noodzakelijke lokale inbedding van dergelijk systeem te garanderen. In 2009 startte Vlaams minister van Sociale Economie Kathleen Van Brempt met steun van het Europees Sociaal Fonds een onderzoek naar complementaire munten (CLAES, 29 oktober 2010, pp. 1). Dat jaar werd alle beschikbare informatie rond het thema gebundeld, een praktijkgids voor de opstart van complementaire munten ontwikkeld en een proefproject opgestart
(dat
in
2010
beoordeeld
werd)
en
de
opportuniteiten
en
mogelijke
toepassingsgebieden in kaart gebracht (VAN DEN BOSSCHE, n.d., pp. 2). Er werd voor een combinatie van top-down (vanuit de lokale overheidsdiensten) en bottom-up (vanuit de bewoners) benadering gekozen. Sinds het voorjaar van 2009 werden consultaties van bevolking en lokale overheidsdiensten gehouden om 2 Gentse pilootprojecten af te bakenen: de Torekes ( cfr. 3.4.1) en een leermunt om schoolmoeheid tegen te gaan. Voor het opzetten en begeleiden van de proefprojecten werd op de begroting voor 2009 120.000 euro voorzien. De begroting voor 2010 voorzag nog eens 120.000 euro voor verdere ondersteuning van de Gentse proefprojecten, voor het ontwikkelen van een strategie ter verspreiding van deze technologie naar andere Vlaamse steden en voor het opleiden van toekomstige projectleiders van complementaire muntsystemen. De overheid wil via dergelijke systemen burgers waarderen die een bijdrage leveren aan de maatschappij
of
de
buurt
waarin
ze
wonen
(http://www.innovatiefaanbesteden.be/project/complementaire_muntsystemen/omschrijving). Het is een aanvullende manier om te valoriseren van wat maatschappelijk telt en tegelijk de interpersoonlijke en interorganisationele ruil van diensten te organiseren. De Vlaamse overheid en het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Techniek lanceerden daarom in 2011 een innovatieplatform dat de ontwikkeling van een breed toepasbaar complementair muntsysteem beoogt. Voor dit project vond in een 1ste fase een marktconsultatie plaats. Alle betrokkenen konden met hun eigen expertise samen de vraagstelling verfijnen en mogelijke oplossingen aanreiken en uitwerken. In de 2de fase, die in januari 2013 startte, worden 2 prototypes ontwikkeld: primo het opstarten van een nieuw complementair muntsysteem en secundo het ondersteunen van een bestaand complementair muntsysteem
(http://www.iwt.be/evenementen/kick-meeting-sociale-innovatie-door-een-
breed-toepasbaar-complementair-muntsysteem-vlaan;
G.
Van
Eeckhout,
persoonlijke
mededeling, 2013, 15 april). Het eindresultaat moet een innovatieve oplossing opleveren, die een groot bereik aan toepassingen, een hoge participatiegraad en een gebruiksvriendelijke
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
63
toepassing aan lage kost garandeert (http://www.iwt.be/nieuws/innovatief-aanbestedenlanceert-het-project-sociale-innovatie-door-een-breed-toepasbaar-compl). Het innovatieplatform onderzoekt de mogelijke toepassingen en bepaalt de vereisten waaraan een
onderliggend
IT-systeem
en
diverse
dragers
moeten
voldoen
(http://www.innovatiefaanbesteden.be/project/complementaire_muntsystemen/omschrijving). Technologische keuzes blijken immers cruciale succesfactoren te zijn, onder meer de keuze van de (elektronische) drager en het onderliggende circulatiesysteem. Het systeem moet immers op een eenvoudige en betrouwbare manier voor gebruikers raadpleegbaar zijn. Het Project Complementaire Muntsystemen is specifiek gericht op sociale cohesie en wil vooral een handboek opstellen (G. Van Eeckhout, persoonlijke mededeling, 2013, 15 april). Daarom wordt er gefocust op het verder ontwikkelen van complementaire lokale munten en op het opbouwen van ervaring. In 2013 was er behalve de stadslandbouw van het Torekesproject geen specifieke link met duurzame landbouw, maar een project rond duurzame landbouw en een complementair muntsysteem zou wel kunnen in aanmerking komen. Verder zijn er geen nieuwe initiatieven inzake complementaire munten voorzien. 3.4.4 Vzw CSA-Netwerk. Vzw CSA-Netwerk, de overkoepeling van de kleine, maar snel groeiende sector van gemeenschapsgedragen boerenlandbouw (cfr. 2.2.2) in Nederlandstalig België, lijkt ideaal voor het gebruik van complementaire regionale muntsystemen. Coördinator Tom Troonbeeckx liet ons weten dat hij wel enigszins bekend is met complementaire munten en met alternatieve economie, maar dat vzw CSA-Netwerk hier voorlopig nog niet mee bezig is (T. Troonbeeckx, persoonlijke mededeling, 2013, 18 april). 3.4.5 De Deli Dollar en de Berkshire Farm Preserve Note. Ook de voorbeelden van de Deli Dollar en de Berkshire Farm Preserve Note (cfr. 2.6.1) zouden kunnen toegepast worden door Belgische landbouwers die een behoorlijke korteketenafzet hebben. Zij verwerven zo voor een concrete investering – bijvoorbeeld de aanschaf van een nieuwe machine – microkredieten bij hun consumenten die in ruil door het landbouwbedrijf zelf uitgegeven geldbiljetten krijgen. De terugbetaling gebeurt in de vorm van landbouwproducten tegen een vooraf vastgestelde datum. In de prijs is een korting ingebouwd voor deze toekomstige landbouwproducten om de consumenten te prikkelen. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
64
Hierdoor kunnen landbouwers direct werkkapitaal genereren, terwijl de toekomstige verkoop van een deel van hun oogst aan betrouwbare consumenten verzekerd is. Het reeds bestaande consumentenvertrouwen kan verder versterkt worden door dit theoretisch en administratief te laten begeleiden door een deskundige non-profitorganisatie. Jaap Vink, medewerker van de Social TRade Organisation (STRO), wees ons op een dergelijke toepassing in Nederland, waar zijn organisatie een rentevrije financiering van biologische landbouw ontwikkelde (J. VINK, persoonlijke mededeling, 2013, 15 april). Betrokken consumenten helpen hierbij een biologische landbouwer om rentevrij te investeren door een soort voorfinanciering van 5 jaar, waarbij de landbouwer tegelijk verzekerd is van afzetmogelijkheden
voor
zijn
landbouwproducten
(http://www.strohalm.nl/sitemap/8-
projecten-nederland/36-rentevrije-financiering-van-biologische-landbouw.html). Dit zijn de facto renteloze leningen aan de landbouwer, die hiermee kan investeren in zaai- en plantgoed, materiaal of een verbouwing. Elke consument bepaalt zelf de hoogte van het bedrag, maar het minimum is 50 euro. Hij krijgt hiervoor waardebonnen, waarmee hij 2 dingen kan doen: kopen bij de landbouwer of zich laten terugbetalen door de landbouwer tegen een vooraf vastgestelde datum. De consument wordt zo betrokken bij het landbouwbedrijf en levert een concrete bijdrage aan de biologische landbouw. Een voorbeeldproject is het biologischdynamische tuinbouwbedrijf ‘Land en Boschzigt’ in Wijdemeren (provincie Noord-Holland), waar in december 2003 via waardebonnen 15.000 euro opgehaald werd bij ruim 40 consumenten. Tegen 2009 was dit vereffend.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
65
Conclusie.
We hebben niet te maken met een traditionele economische, financiële of monetaire crisis, maar met een ware omwenteling van onze sociaal-economische structuren. Het neoliberale vrijhandelssysteem dient ingeruild te worden voor een zoveel mogelijk zelfvoorzienend model, dat onze economie beschermt tegen de grillen van de wereldmarkt. De marktprijs is immers niet per definitie een faire prijs. De prijs die landbouwers ontvangen voor hun product moet minstens de kostprijs en een rechtvaardig loon dekken. Bovendien is een rechtvaardige prijs ook noodzakelijk om tot een duurzame landbouw te komen. Beide mislukten echter in de landbouw van de 20ste en 21ste eeuw. Voedsel kan niet zomaar behandeld worden als andere goederen waarvan vraag en aanbod door de markt worden geregeerd (VERWIMP, 2012, pp. 10). We zijn echter zo vertrouwd geraakt met het heersende neoliberale marktsysteem dat we nauwelijks zien dat er nog andere marktvormen bestaan. Dit neoliberalisme voldoet duidelijk niet voor een duurzame landbouw. Er is nood aan een ander concept, een ander format of paradigma dat een economisch rendabele landbouw mogelijk maakt zonder dat dit tot ecologische roofbouw moet leiden. Complementaire regionale muntsystemen als ondersteuning van de duurzame landbouw. De inzet is ongekend hoog, maar er bestaan wel degelijk creatieve oplossingen, die niet drukken op overheidsbegrotingen, die hun doeltreffendheid hebben bewezen, die bevolkingen kunnen keren van hopeloze woede tot een vruchtbare betrokkenheid binnen hun gemeenschappen en die de ondernemingswinsten intact laten zonder dat het ten koste gaat van een gezond sociaal en natuurlijk milieu (LIETAER et al, 2012, pp. 271). Er is effectief een kans om te vechten voor een duurzame wereld die voor iedereen werkt. Het heroverwegen van ons monetaire systeem is daartoe een noodzakelijk onderdeel van de oplossing. De creatie van complementaire regionale muntsystemen kan een nieuwe wijze zijn om de duurzame landbouw te bevorderen. Er zijn echter slechts zeer weinig complementaire muntsystemen met expliciete duurzame doelstellingen. Economische en sociale doelstellingen blijken de grootste wervingskracht hebben, hoewel complementaire muntsystemen wel degelijk verschillende duurzaamheidsaspecten ondersteunen.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
66
Professor Bernard Lietaer ziet complementaire munten als een alternatief werkinstrument dat vooral de collectieve belangen dient van de gebruikers ervan en tevens onze maatschappij kan verduurzamen. Zo’n munt is een tussen consumenten, landbouwers, kleinhandelaars, overheden en verenigingen uit een bepaalde regio afgesproken betaalmiddel. De complementaire munten zijn dus een basisdemocratisch middel, waarmee kleine zelfstandigen en landbouwers duurzaam kunnen produceren en verkopen. Iedere gebruiker van complementaire munten ondersteunt daarmee een ecologisch en duurzaam goederenaanbod: met een dergelijke munt kunnen bijvoorbeeld in de winter geen aardbeien gekocht worden. Deze munten zouden dus een rol kunnen spelen in de economische vernieuwing doordat ze de transitie naar een duurzame en sociale landbouw en economie mogelijk maken. Het doel van complementaire regionale muntsystemen is de regionale economie te bevorderen en te stabiliseren (BROERE, 2009, pp. 137). De consument wordt door complementair regionaal geld aangespoord om te kopen bij regionale producenten, die dan weer zeker zijn van een nabije afzetmarkt waarvoor ze bovendien ook weinig transport- en publiciteitskosten moeten maken. Ook het schadelijke oppotten van geld – waardoor het niet circuleert en dus economisch nutteloos is – wordt erdoor vermeden. Complementaire munten verbeteren dan ook de weerbaarheid van economie, landbouw en natuur zeer sterk. Ze ondersteunen het behoud van heterogene economische structuren, van lokale tewerkstelling en van een gediversifieerd aanbod. Tevens bevorderen deze munten het oprichten van zeer diverse kleinhandelszaken en weren ze de grote buitenlandse winkelketens, vermits de consument daar niet met complementair geld terecht kan. Daar deze munten in een klein gebied gebruikt worden, blijft de koopkracht in de regio in plaats van anoniem weg te vloeien naar buitenlandse multinationals, financiële markten of afkeurenswaardige bedrijfstakken zoals GMO-landbouw, vastgoedmarkten, wapenproductie, enz. Oorsprong van complementaire muntsystemen. Historisch werd in West-Europa gedurende 1.000 jaar (van ca. 800 n.C. tot 1800 n.C.) een tweevoudig of multi-muntsysteem gebruikt. Hierbij werd een monopolistische munt gebruikt voor langeafstandshandel en handel met onbekenden, terwijl daarnaast een lokale munt circuleerde binnen de eigen gemeenschap die ofwel renteloos was ofwel een negatieve rente kende. De Duits-Belgische financiële theoreticus Silvio Gesell ontwikkelde op het einde der 19de eeuw op basis van zijn Argentijnse financieel-economische ervaringen een soort sociaal Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
67
verantwoordelijk kapitalisme, waarmee hij inging tegen het marxisme: de mens werd volgens hem uitgebuit door structurele fouten in het geldsysteem. Gesell beschouwde de omloopsnelheid van geld als de determinerende factor van prijsniveaus. Zijn VrijlandVrijgeld-theorie in zijn hoofdwerk ‘Die Natürliche Wirtschaftsordnung durch Freiland und Freigeld’ wees het laissez-faire van het liberalisme én het economische dirigisme van het marxisme af. Hij creëerde een alternatief buiten die economische systemen, dat kan omschreven worden als ‘markteconomie zonder kapitalisme’: via een negatieve rente moest de omloopsnelheid van geld verhoogd worden om de economie te stimuleren. Geld moest volgens Gesell ‘rosten’ (roesten) en aldus ‘Schwundgeld’ (verdwijngeld) worden. Het streven van Gesell en zijn volgelingen naar een politieke geldhervorming bleef tijdens het interbellum vruchteloos. Ook nochtans zeer succesvolle praktische experimenten met vrijgeld in onder meer Duitsland, Oostenrijk en de Verenigde Staten werden verboden onder druk van de centrale banken. Toch kreeg Gesell veel lof toegezwaaid van diverse vooraanstaande economisten van zijn tijd. Na de Tweede Wereldoorlog kwijnde Gesells leer weg tot die zich in de jaren 1960 vermengde
met
de
opkomende
Nieuwe
Sociale
Bewegingen,
diverse
regionaliseringsbewegingen en vooral de antroposofische leer van Rudolf Steiner, die eveneens een geldhervormingsontwerp had. Ze werden gecombineerd in het begrip ‘Regiogeld’, dat onder meer het vrijgeld-idee van negatieve rente en de antroposofische idee van geld voor liefdadigheid omvat. In de jaren 1990 werd dit ‘nieuwe’ vrijgeld geactualiseerd door de boeken van professor Margrit Kennedy en anderen. Tegelijk ontstonden wereldwijd diverse kleinschalige geldexperimenten, vooral LETS, de Argentijnse Trueque-systemen en op het Amerikaanse Ithaca Hours geïnspireerde systemen. In Duitsland zagen de eerste – tijdelijke – complementaire regionale munten het daglicht. Met het opkomende antimondialisme van rond de millenniumwissel en de invoering van de euro ontstonden vanaf 2001 in Duitsland de eerste permanente Regiogeld-systemen. Vooral de in 2003 gestartte Chiemgauer groeide snel uit tot de meest succesvolle complementaire regionale munt ter wereld en wekte veel interesse. De boom van het Duitse ‘Regiogeld’ werd ondersteund door onder meer de hoogleraren Kennedy en Bernard Lietaer. In 2006 ontstond de koepelorganisatie Regiogeld e.V. Een in 2006 in opdracht van de Bundesbank – de Duitse centrale bank – door professor Gerhard Rösl opgesteld rapport besloot dat de Duitse regionale munten vanwege hun geringe omvang en economische impact nagenoeg onschadelijk zijn voor de euro. Rösl ontdekte bij Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
68
zijn onderzoek dat de belangrijkste voedingsbodem voor de regiomunten gevormd wordt door de sterke aversie van de Duitsers voor de euro, die hun geliefde mark verving, en de aanzienlijke prijsverhogingen voor voedingsproducten na de invoering van de euro. Er ontstonden in het eerste decennium van de 21ste eeuw nog andere complementaire regionale muntsystemen, zoals de op het Braziliaanse ‘Palmas de Fortaleza’ geïnspireerde systemen, de Amerikaanse BerkShares en de muntsystemen van de Britse Transition Towns. Categorisering van de diverse soorten complementaire muntsystemen. Complementaire muntsystemen kunnen onderverdeeld worden in 4 hoofdsoorten: de dienstensystemen, de commerciële systemen voor klantenbinding, de bartersystemen en de regionale muntsystemen. Dienstensystemen belonen goed nabuurschap, sociale zorg en maatschappelijke activiteiten. Ze zijn een geformaliseerd wederkerig vrijwilligerswerk: leden bieden diensten aan en ontvangen zelf diensten van mekaar, waarbij een tijdgebaseerde munt wordt gebruikt. Commerciële
systemen
voor
klantenbinding
zijn
heden
de
meest
voorkomende
complementaire muntsystemen. Ze ontstonden in het begin der jaren 1980 onder de benaming ‘frequent flyer-programmas’ of ‘airmiles’. Ze motiveren klanten om dezelfde groep luchtvaartmaatschappijen of dezelfde supermarktketen of winkels te gebruiken. Er circuleren tegenwoordig meer airmiles dan euro’s en dollars samen, wat aantoont dat er zeer grote complementaire muntsystemen kunnen gecreëerd worden. Bartersystemen ruilen goederen en/of diensten zonder het effectieve gebruik van geld: er wordt alleen administratief bijgehouden wie binnen de gemeenschap nog iets schuldig is aan wie. Ze staan echter alleen open voor bij het netwerk aangesloten particulieren en ondernemingen. Regionale muntsystemen zijn door een munt (bijvoorbeeld euro, pond of dollar) gedekt en zijn binnen een geografische begrenzing actief. Een teveel aan complementair regionaal geld kan steeds omgewisseld worden, waardoor het dus onbeperkt kan aanvaard worden door gebruikers. Meestal wordt er ook een negatieve rente geheven om de omloopsnelheid constant te houden. Complementaire regionale muntsystemen in relatie tot duurzame landbouw.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
69
Complementaire munten zijn zowel sociaal, economisch als voor het bedrijfsleven zinvol LIETAER, 2001, pp. 231-232). Ze maken transacties en ruilhandelingen mogelijk die anders niet zouden hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat er meer economische activiteit – en dus meer werk en welvaart – wordt geschapen: meer mensen bieden immers hun diensten aan door het in hun gemeenschap beschikbaar zijn van de complementaire munten. Deze additionele welvaart ontstaat waar hij het meest nodig is, zonder overheidsbureaucratie en zonder inflatie te creëren. Complementaire regionale munten maken het voor lokale ondernemingen ook mogelijk om beter te concurreren met de grote distributieketens. Kleine lokale ondernemingen kunnen de regionale munt gemakkelijker accepteren omdat zij die in hun gemeenschap kunnen uitgeven, zoals het geval is bij kleine boeren die tijdens de oogst gebruik maken van lokale arbeiders. Grote ketens hebben
daarentegen leveranciers die
typisch ver weg zitten en daarom minder geïnteresseerd zijn om aan de regionale munt deel te nemen. Zo kunnen complementaire regionale munten ook een bescheiden tegengewicht vormen tegen de meedogenloze mondialisering van de economie. De snelle toename van complementair regionaal geld in Duitsland is een merkwaardige uiting van de macht van de gewone burger. Ook in België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Groot-Brittannië duiken op dit model geïnspireerde munten op. Bijna altijd zijn hieraan vrij veel producenten, verwerkers en distributeurs van voedsel gekoppeld. Zo bevordert bijvoorbeeld de Urstromtaler in de Duitse provincie Sachsen-Anhalt onder meer lokale tewerkstelling in de biologische landbouw, de ontwikkeling van nieuwe plantensoorten en de instandhouding van oude, vergeten groenten door het verstrekken van renteloze leningen en het aanbieden van een afzetmarkt van natuurwinkels aan biologische landbouwbedrijven (VISSCHER, 2008, pp. 30). Ook de Roland in Bremen en omgeving ondersteunt biologische landbouwbedrijven zeer sterk (cfr. 2.6.2). Er is echter geen enkel complementair regionaal muntsysteem dat uitsluitend op duurzame landbouw gericht is. Complementair regionaal geld blijkt vooral een aanvulling van de economie. Kansen voor nieuwe initiatieven in België. Er is nog maar 1 echte complementaire regionale munt in België, namelijk de Épi Lorrain. Deze streeft naar het leveren van kwaliteitsvoedsel door kleine, meestal biologische landbouwers en het bevorderen van de lokale handel. De Épi Lorrain draait vooral rond ecologisch, ethisch en sociaal geproduceerd voedsel.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
70
Daarnaast bestaat er ook nog de succesvolle complementaire lokale munt Torekes, die stedelijke kansarmoede wil tegengaan. Er is tevens een biologisch stadslandbouwproject aan gekoppeld, dat groenten aanlevert voor een naburig biologisch eetcafé. Dit is een pilootproject van de Vlaamse overheid met het oog op de ontwikkeling van een breed toepasbaar complementair muntsysteem ter verwezenlijking van sociale doelstellingen. Duurzame landbouw is hierbij geen specifiek doel, maar kan wel in aanmerking komen. Verder zijn er nog een aantal theoretische mogelijkheden. Zo is er de door professor Bernard Lietaer bedachte munt Civics die kan gebruikt worden om stadslandbouw te ondersteunen. Hierbij betalen de inwoners van een bepaald gebied – een buurt, wijk, stad, regio of land – een jaarlijkse bijdrage in Civics, die ze kunnen verdienen met bijvoorbeeld opleidingen in stadslandbouw en het telen van gewassen. Daarnaast kunnen er nog Belgische toepassingen van de Deli Dollar, de Berkshire Farm Preserve Note en de rentevrije financiering van biologische landbouw van de Social TRade Organisation (STRO) ontwikkeld worden. Landbouwers verwerven daarbij werkkapitaal bij hun consumenten en betalen dat terug in landbouwproducten waarop de consumenten een korting krijgen. Interessant is ook dat de landbouwers op die manier tegelijk verzekerde toekomstige afzetmogelijkheden verwerven. Epiloog. Complementaire munten zitten heden niet langer in een niche, maar zijn echt aan het opkomen. Ook politici zijn ermee bezig. De uitgave van eigen betaalmiddelen is in het voordeel van de regionale economie: de consument wordt door regionaal geld aangespoord om te kopen bij regionale producenten, die dan weer zeker zijn van een nabije afzetmarkt waarvoor ze bovendien ook weinig transport- en publiciteitskosten moeten maken. Belangrijk is voorts dat regionaal geld leidt tot meer samenwerking en verbondenheid tussen mensen en dat het perfect naast het officiële geldstelsel kan bestaan. Het pleidooi van professor Lietaer voor een monetair ecosysteem is een oproep voor een nieuwe manier van economisch bestuur (LIETAER et al, 2012, pp. 268). Het doel is om 2 types economieën vreedzaam naast elkaar te laten bestaan: enerzijds zal de concurrerende economie conventioneel geld blijven gebruiken en anderzijds is er een wedergeboorte van een coöperatieve economie waarin regio’s, steden, buurten, ngo’s en collectieven het volledige potentieel van hun projecten ontwikkelen zonder afhankelijk te zijn van het aanbod van bankschuldvaluta.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
71
Bibliografie:
1. Diverse bronnen. BENNHOLDT-THOMSEN, V. (2011), Money or life: What makes us really rich. Werkdocument. Bonn: Women and Life on Earth e.V. BLANC, J. & FARE, M. (2010), Quel rôle pour les collectivités locales dans la mise en oeuvre de projets de monnaies sociales? Werkdocument, Charleroi: Conferentie ‘XXXes Journées de l’Association d’Economie Sociale’ van het Centre Interdisciplinaire de Recherche Travail, Etat et Sociétés, Université Catholique de Louvain. BONGERS, R., DE GRAAF, P. & VAN DER SCHANS, J.W. (2011), De onvermoede potenties van vormen van stadslandbouw voor de reguliere agrosector. Verslag, s.l.: Symposium ‘Ruimte voor Stadslandbouw in Rotterdam’. CAZAUX, G. (2010), Korte keten initiatieven in Vlaanderen. Een overzicht. Rapport, Brussel: Departement Landbouw en Visserij (afdeling Monitoring en Studie). CLAES, S. (2010), Vraag nummer 89. Parlementaire vraag, s.l. DE SCHUTTER, O. (2009), International trade in agriculture and the right to food. Paper, Genève: Friedrich-Ebert-Stiftung. DHONT, R. (2009), Lokale complementaire munten voor transitieinitiatieven: het verhaal van het Totnes Pound. Verslag, s.l.: Transitienetwerk Vlaanderen. FARE, M. (2012), Monnaies sociales comme outil du développement soutenable. Werkdocument, Parijs: Institut Veblen pour les réformes économiques. GELLERI, C. (2006), Theorie und Praxis des Regiogeldes. Werkdocument, Sankt Gallen: Oikos-Conferentie ‘De toekomst van het geld’. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
72
MATHIJS, E., NEVENS, F. & VANDENBROECK, P. (2012), Transitie naar een duurzaam landbouw- en voedingssysteem in Vlaanderen: een systeemanalyse. Rapport, s.l.: Vlaamse Milieumaatschappij en het Departement Landbouw & Visserij. RÖSL, G. (2006), Regionalwährungen in Deutschland. Lokale Konkurrenz für den Euro? Discussienota-reeks
1-Volkswirtschafliche
Studien,
Frankfurt
am
Main:
Deutsche
Bundesbank, nr. 43/2006. SHIVA, V. (2012), Myths about industrial agriculture. Online-artikel, s.l.: ZSpace. Naar
een
duurzaam
Europees
landbouwbeleid
(2009),
Memorandum,
Brussel:
Landbouwwerkgroep van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling. DEKKING, A., JANSMA, J.E. & VISSER, A. (2007), Stadslandbouwgids. Stadslandbouw onder de loep. Brochure, Lelystad: Wageningen Universiteit. SCHWALM, W. (2012), Der Boom der Zweitwährungen: Regionalgeld. Online-artikel, s.l.: Online PR & Social Media News. SWANN, R. & WITT, S. (1995), Local currencies: Catalysts for sustainable regional economies. Essay, Great Barrington: E.F. Schumacher Society. THIEL, C. (2011), The German Regiogeld system and its handling in everyday life. Werkdocument, Lyon: International Conference on Community and Complementary Currencies. VAN DEN BOSSCHE, F. (n.d.), Antwoord op vraag nummer 89. Ministerieel antwoord, s.l. VAN HEEL, O. D. (2009), De Lewes Pound. Praktische handleiding. Brochure, Totnes: Transition Network.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
73
VERWIMP, B. (2012), Andere landbouw? Andere economie! Ecologische economie als fundament voor een duurzame landbouw. Brochure, Brussel: Werkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw. VISSER, J. (2010), Down to earth. Samenvatting proefschrift, Wageningen.
2. Gedrukte bronnen en literatuur. 2.1 Boeken. BROERE, R. (2009). Een menselijke economie. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt. BROWN, E. (2012). Web of debt: The shocking truth about our money system and how we can break free. Baton Rouge: Third Millenium Press. COSTANZA, R., CUMBERLAND, J., DALY, H. et al (1997). An introduction to ecological economics. Boca Raton: St. Lucie Press. DALY,
H.
&
FARLEY,
J.
(2004).
Ecological
economics:
Principles
and
applications.Washington: Island Press. DAWSON, J., JACKSON, R., NORBERG-HODGE, H. et al (2010). Gaian economics. Living well within planetary limits. Hampshire: Permanent Publications, Hyden House Ltd en The Sustainability Centre. DE CLERCQ, M. (2006). Economie toegelicht. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. DE COCK, L., GOVAERTS, W., VAN HUYLENBROECK, G. et al (2005). Biologische landbouw: mens, markt en mogelijkheden. Leuven: LannooCampus. DESSEIN, J., DOUWE VAN DER PLOEG, J., NEVENS, F. et al (2005). Duurzame landbouw vanuit markante invalshoeken. Leuven: Acco.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
74
DESSEIN, J., DESSERS, R., NEVENS, F. et al (2006). Erven van de toekomst: over duurzame landbouw in Vlaanderen. Gontrode: Steunpunt duurzame landbouw. DOUWE VAN DER PLOEG, J. (2009). The new peasantries: Struggles for autonomy and sustainability in an era of empire and globalization. Londen en Sterling: Earthscan. GERWIN, M., HEINBERG, R., MACKINTOSH, C. et al (2011). Food and democracy. Introduction to food sovereignty. Krakau: Polish Green Network. HALLSMITH, G. & LIETAER, B. (2009). De gids voor een gemeenschapsmunt. S.l.: Transitienetwerk Vlaanderen. JACKSON, T. (2010). Welvaart zonder groei. Economie voor een eindige planeet. Utrecht: Uitgeverij Jan Van Arkel. JANKE, R., (2003). Pedagogical farming: One experience combining horticultural research, extension education and organic farming. In T. DICKINSON (Ed.), Community and the world: Participating in social change through local tot global connections (pp. 245-260). New York: Nova Science. KENNEDY, M. (2006). Geld ohne Zinsen und Inflation. München: Goldmann Verlag. KENNEDY, M., LIETAER, B. & ROGERS, J. (2012). People Money. The Promise of Regional Currencies. Axminster: Triarchy Press. LATOUCHE, S. (2009). Farewell to growth. Londen: Polity Press. LIETAER, B. (2001). Het geld van de toekomst: een nieuwe visie op welzijn, werk en een humanere wereld. Amsterdam: De Boekerij. LIETAER, B., ARNSPERGER, C., GOERNER S. et al (2012). Geld en duurzaamheid. Van een falend geldsysteem naar een monetair ecosysteem. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
75
ONKEN, W. (2006). Markteconomie zonder kapitalisme. Silvio Gesell en de ontwikkeling van zijn ideeën. In Twaalfde Jaarboek Anarchisme (pp. 30-37). Moerkapelle: Stichting De AS. ONKEN, W. (1997). Modellversuche mit sozialpflichtigem Boden und Geld. Lütjenburg: Fachverlag für Sozialökonomie. SCHUMACHER, E.F. (1974). Hou het klein. Een economische studie waarbij de mens weer meetelt. Baarn: Uitgeverij Ambo. VUILLON, D. (2008). Supporting local farmers through customer loyalty. In Rethinking consumer behaviour for the well-being of all. Reflections on individual consumer responsibility (pp. 129-132). Straatsburg: Council of Europe Publishing. WERNER, H.-J. (1990). Geschichte der Freiwirtschaftsbewegung. 100 Jahre Kampf für eine Marktwirtschaft ohne Kapitalismus. Münster: Waxmann.
2.2 Tijdschriften. ALTIERI, M. (2009). Agroecology, small farms and food sovereignty. Monthly Review (3), s.p. DESMET, S. (2012). Naar een nieuwe cultuur van geld. Interview met Bernard Lietaer. Rekto Verso – Tijdschrift voor Cultuur en Kritiek (53), s.p. DHONT, R. (2008). Transition Town Totnes. Een verhaal van aanstekelijke sociaalecologische verandering in Engeland. Oikos (45), 38-48. FRIEDMANN, H. & MACMICHAEL, P. (1989). Agriculture and the state system: The rise and fall of national agricultures, 1870 to the present. Sociologia Ruralis (2), 93-117. GELLERI, C. (2009). Chiemgauer Regiomoney: Theorie and practice of a local currency. International Journal of Community Currency Research (13), 61-75. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
76
GUDYNAS, E. (2008). The new bonfire of vanities: Soybean cultivation and globalization in South America. Development (51), 512-518. LONGHURST, N. & SEYFANG, G. (2013). Growing green money? Mapping community currencies for sustainable development. Ecological Economics (86), 65-77. MACMICHAEL, P. (2009). A food regime genealogy. Journal of Peasant Studies (1), 139169. MAERTENS, A. (2009). De sociaal-complementaire munten hebben als doeleinde coöperatie en hebben dat ook als resultaat. De gids op maatschappelijk gebied (9), 27-35. SCHROEDER, R. (2006). Community exchange and trading systems in Germany. International Journal of Community Currency Research (10), 24-42. SCOTT CATO, M. & SUÁREZ, M. (2012). Stroud Pound: A local currency to map, measure and strengthen the local economy. International Journal of Community Research (16), 106115. SPEHL, H. (2008). Welchen Beitrag zur Regionalentwicklung können Regionalgelder leisten? Zeitschrift für Sozialökonomie (158/159), 20-25. VISSCHER, R. (2008). De geldopstand. Natuurwetenschap en techniek (9), 22-31. WILIQUET, C. (2011). Villes en transition: vers une économie conviviale. Projet (324-325), 83-88.
2.3 Kranten. BACK, A. (2012, 24 juli). Luxemburgs erste Regio-Währung heißt ‘Beki’. Tageblatt. BAECK, J.-P. (2011, 18 oktober). Autark zu sein, ist nicht das Ziel. Die Tageszeitung. Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
77
BODEUX, J.-L. (2011, 13 september). L’Épi Lorrain, monnaie locale. Le Soir. BONETTI, S. (2011, 16 september). L’Épi Lorrain s’installe à côté de l’euro. Le Républicain Lorrain. HOFFMANN, A. (2012, 21 december). Der ‘Beki’ nimmt Formen an. Tageblatt. LEROY, T. (2012, 28 december). L’Épi Lorrain, bien plus que du blé. La Dernière Heure, SCHEIL, D. & WITTENBERG, Y. (2012, 30 juli). Regionalgeld Roland trotzt der Finanzkrise. Stadtteil-Kurier. “Biolandbouw in de lift” (2013, 9 april). De Morgen. “Biolandbouw in Wallonië blijft groeien” (2012, 13 juli). Landbouwleven. “ Le 21 juin, l’Épi Lorrain sera mis en circulation en Gaume” (2012, 7 juni). L’Avenir. “Werk aan de biologische winkel” (2013, 12 april). Landbouwleven. SIMON, A. (2010, 28 juni). Ritter der Binnennachfrage. Die Tageszeitung. VAN DEN ENDE, G. (2012, 22 juni). En épi du bon sens, il est né l’Épi Lorrain. L’Avenir. VAN HOOGSTRATEN, D. (2010, 12 augustus). Zo zelfredzaam als de oude pioniers. De Volkskrant. WENGOBORSKI, J. (2009, 7 maart). Die Regionalwährung ‘Roland’ im Kreuzverhör. Osterholzer Kreisblatt.
3. Internetbronnen:
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
78
http://ccmag.net/directory: website van het Complementary Currency Magazine. http://ijccr.net: website van het International Journal of Community Currency Research. http://monnaie-locale-complementaire.net: website van het Franse netwerk Monnaies locales complémentaires dat complementaire munten ondersteunt met werkinstrumenten, informatie en documentatie. http://muntuit.eu: website van het Informatieplatform Complementaire Munten in het Nederlandse Taalgebied. http://regionetzwerk.blogspot.be: website van het Duitse regionale netwerk Regiogeld e.V. http://www.beki.lu/lb/index.html: website van de complementaire regionale munt Beki in het Groothertogdom Luxemburg. http://www.berkshares.org: website van de complementaire regionale munt BerkShares in de streek Berkshires in de Amerikaanse deelstaat Massachusetts. http://www.cc-literature.de: website van de elektronische bibliografie CC-Literature. http://www.chiemgauer.info: website van de complementaire regionale munt Chiemgauer in de districten Rosenheim en Traunstein in de Duitse deelstaat Beieren. http://www.complementarycurrency.org: website van het Complementary Currency Resource Center. http://www.enepisdubonsens.eu: website van de complementaire regionale munt Épi Lorrain in de Belgische provincie Luxemburg. http://www.gelre-handelsnetwerken.nl: website van de complementaire regionale munt Gelre in de Nederlandse provincie Gelderland.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent
Masterproef Politieke Wetenschappen, major Internationale Politiek De mogelijkheden voor toepassing van complementaire muntsystemen in de duurzame landbouw.
79
http://www.innovatiefaanbesteden.be: website van de dienstverlenende organisatie Innovatief Aanbesteden. http://www.iwt.be: website van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie. http://www.jandouwevanderploeg.com/NL: website van de Nederlandse hoogleraar Rurale Sociologie Jan Douwe van der Ploeg van de Wageningen Universiteit. http://www.lietaer.com: website van de Belgische hoogleraar en expert in geldsystemen Bernard Lietaer. http://www.margritkennedy.de: website van de Duitse hoogleraar en experte in geldsystemen Margrit Kennedy. http://www.monneta.org: website van het Duitse netwerk MonNetA voor onderzoek, ontwikkeling en ondersteuning van complementaire munten en nieuwe geldsystemen. http://www.regiogeld.ch: website van het Zwitserse regionale netwerk Verein Regiogeld Schweiz. http://www.res.be: website van de complementaire bartermunt RES in België. http://www.roland-regional.de: website van de complementaire regionale munt Roland in Duitsland. http://www.srfood.org/: website van Olivier De Schutter, Speciaal Rapporteur van de Verenigde Naties inzake het Recht op Voedsel. http://www.transitie.be: website van het Vlaamse netwerk van Transition Towns Transitienetwerk Vlaanderen. http://www.wir.ch: website van de complementaire bartermunt WIR in Zwitserland.
Filip Martens Academiejaar 2012-2013
Master Politieke Wetenschappen Universiteit Gent