De Leuenberger Konkordie
gewikt en gewogen
Uitgave vanwege het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk
Ten Geleide Vanaf het moment, dat de concept-kerkorde voor een Verenigde Protestantse Kerk in Nederland openbaar werd gemaakt, is in woord en geschrift uitvoerig aandacht gegeven aan de zogeheten Leuenberger Konkordie, omdat deze in de grondslag van de verenigde kerk een plaats had gekregen. Met name in hervormd-gereformeerde kring is afwijzend gereageerd op het opnemen van deze konkordie in de grondslag. In het laatst uitgegeven geschrift vanwege het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk Voor de goede orde - Om een bijbels en confessioneel verantwoorde kerkorde, handelt het eerste hoofdstuk ook over de Leuenberger Konkordie. Nu de concept-kerkorde in tweede lezing behandeld staat te worden op de triosynode en vervolgens op de hervormde synode, leek het het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond gewenst nog een keer een afzonderlijk geschrift over de konkordie uit te brengen. In het hier volgende wordt in een viertal hoofdstukken uitvoerig ingegaan op de achtergrond en de inhoud van de konkordie. Een door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond ingestelde commissie heeft voor de tekst ervan gezorgd. Het hoofdbestuur hoopt, dat dit geschrift goede diensten mag verlenen bij de inhoudelijke bezinning op het artikel over de grondslag van de kerk in de concept-kerkorde, met name ook in de ambtelijke vergaderingen.
Voor het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk
dr. ir.J. van der Graaf algemeen secretaris
- 5-
De Leuenberger Konkordie
gewikt en gewogen
Ten Geleide Vanaf het moment, dat de concept-kerkorde voor een Verenigde Protestantse Kerk in Nederland openbaar werd gemaakt, is in woord en geschrift uitvoerig aandacht gegeven aan de zogeheten Leuenberger Konkordie, omdat deze in de grondslag van de verenigde kerk een plaats had gekregen. Met name in hervormd-gereformeerde kring is afwijzend gereageerd op het opnemen van deze konkordie in de grondslag. In het laatst uitgegeven geschrift vanwege het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk Voor de goede orde - Om een bijbels en confessioneel verantwoorde kerkorde, handelt het eerste hoofdstuk ook over de Leuenberger Konkordie. Nu de concept-kerkorde in tweede lezing behandeld staat te worden op de triosynode en vervolgens op de hervormde synode, leek het het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond gewenst nog een keer een afzonderlijk geschrift over de konkordie uit te brengen. In het hier volgende wordt in een viertal hoofdstukken uitvoerig ingegaan op de achtergrond en de inhoud van de konkordie. Een door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond ingestelde commissie heeft voor de tekst ervan gezorgd. Het hoofdbestuur hoopt, dat dit geschrift goede diensten mag verlenen bij de inhoudelijke bezinning op het artikel over de grondslag van de kerk in de concept-kerkorde, met name ook in de ambtelijke vergaderingen.
Voor het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk
dr. ir.J. van der Graaf algemeen secretaris
- 5-
De Leuenberger Konkordie achtergrond en ontstaan Inleiding De Reformatie in de zestiende eeuw bracht een breuk met de kerk van Rome. De onderscheiden reformatoren waren één in hun belijdenis van het Sola Scriptura, alléén de Schrift, Sola Gratia, alléén genade, Sola Fide, alléén door het geloof en Solus Christus, alléén Christus. Maar bij alle gemeenschappelijkheid in geloof en belijden waren er ook verschillen. Met name inzake het Heilig Avondmaal waren er verschillen tussen Luther en Calvijn en als zodanig tussen de lutherse en de gereformeerde stroming in de Reformatie. Het ging daarin om de tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus tijdens het avondmaal. * * *
De gereformeerde en lutherse stromingen in de Reformatie hebben elk hun eigen confessionele ontwikkeling gekend. Binnen de lutherse traditie kregen de Augsburgse Confessie en de Grote en Kleine Catechismus van Luther confessioneel gezag. Binnen de gereformeerde traditie kregen uiteindelijk de Heidelbergse Catechismus en de Confessio Belgica, alsook de Catechismus van Genève hun plaats, met in Nederland ook de Dordtse Leerregels, ofwel de artikelen tegen de Remonstranten. Het gereformeerd protestantisme en het lutherse protestantisme ontwikkelden zich vaak ook in verschillende gebieden.Vaak bepaalde de vorst welke confessie in een bepaald gebied gold: de gereformeerde of de lutherse. He * *
Een consensus, een overeenstemming inzake het belijden, was in de tijd van de Reformatie tussen luthersen en gereformeerden niet mogelijk. In de 20e eeuw werden alsnog verschillende pogingen ondernomen om te komen tot een consensus tussen lutheranen en gereformeerden.
-7-
In 1956 aanvaardde de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk een consensus met de Evangelisch Lutherse Kerk inzake het Heilig Avondmaal; £en consensus, die ook door de Evangelisch Lutherse Kerk werd aanvaard. In 1957 werden in Duitsland, na tien jaren van gesprekken, de Arnoldshainer Thesen opgesteld, die bedoeld waren om de avondmaalsgemeenschap tussen de verschillende lidkerken van de Evangelische Kirche in Duitsland mogelijk te maken. Deze thesen leidden tot de zogeheten Arnoldshainer Gesprekken op Europees niveau in de jaren 1959 en 1960. Aan deze gesprekken werd ook deelgenomen door lutherse en gereformeerde theologen uit Nederland. In de jaren 1964 tot 1967 werd een tweede serie gesprekken gevoerd, de zogeheten Schauenburger Gesprekken. Daarin werden drie reeksen thesen opgesteld, namelijk over het Woord Gods, over de wet en over de belijdenis. Door deze gesprekken moest de weg worden gebaand voor een gemeenschappelijke verklaring tussen de verschillende kerken in Europa, zonder de confessionele verschillen op te heffen. * * *
In de jaren 1969 en 1970 werden er op de Leuenberg bij Bazel gesprekken gehouden over kerkgemeenschap en kerkscheiding. Die moesten leiden tot een konkordie, een overeenkomst tussen gereformeerden en lutheranen. Op 19 september 1971 begon een tweede ronde gesprekken in Leuenberg. Daaraan werd deelgenomen door 23 lutheranen, 18 gereformeerden en 6 geünieerden. In de opgestelde tekst ging het in het eerste hoofdstuk over de gemeenschappelijke achtergrond van de kerken van de Reformatie. In het tweede gedeelte wordt het gemeenschappelijke in de interpretatie van het Evangelie beschreven, namelijk de rechtvaardiging van de goddeloze, waarbij ook de verkondiging, de doop en het avondmaal aan de orde worden gesteld. In het derde deel komen de belangrijkste verschilpunten tussen de kerken van de Reformatie aan de orde, namelijk het Heilig Avondmaal, de christologie en de predestinatie. Op 24 september 1971 werd dit ontwerp aangenomen en aan de afzonderlijke kerken in Europa voorgelegd. Na discussies in de afzonderlijke kerken werd op 15 maart 1973 de definitieve tekst van de konkordie vastgesteld. Op I oktober 1974 hadden 50 kerken in Europa hun instemming met de Leuenberger Konkordie betuigd.
-8 -
De Nederlandse Hervormde Kerk De synode van de Nederlandse Hervormde Kerk heeft zich in de zeventiger jaren twee maal beziggehouden met de Leuenberger Konkordie. Op de synodevergadering van februari 1973 werd het eerste ontwerp besproken. Vanuit het moderamen van de synode werd er toen opgewezen, dat de consensus tussen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelisch Lutherse Kerk in 1956 veel verder ging dan wat in de Leuenberger Konkordie aan de orde is. Door de consensus van 1956 kregen lutherse predikanten het recht om het Woord te verkondigen in de Nederlandse Hervormde Kerk, de sacramenten te bedienen en huwelijken in te zegenen. In de Leuenberger Konkordie was dit niet aan de orde. De Leuenberger Konkordie zou, zo werd gesteld, geenszins het doel hebben om kerken samen te voegen en te laten fuseren tot een soort algemene reformatorische kerk in Europa. Tijdens het synodeberaad werd gesteld, dat er meer nadruk op de leer aangaande de Heilige Geest zou moeten worden gelegd. De synode betuigde instemming met het concept, maar vroeg meer aandacht voor het verbond van God met Israël en Zijn kerk, alsook voor het pneumatologisch aspect. Op de novembervergadering in 1973 besprak de synode de herziene tekst. Er was inderdaad aandacht besteed aan de belofte, die aan Israël is gedaan, maar de neerslag van de discussies in de februarizitting van de hervormde synode was, naar de mening van de synode, te weinig gehonoreerd.Vanuit het moderamen van de hervormde synode werd benadrukt, dat de konkordie vooral uitgangspunt zou zijn voor verdere gesprekken. De definitieve tekst van de Leuenberger Konkordie werd intussen met algemene stemmen aanvaard. Status Hoewel de Leuenberger Konkordie een consensus wil zijn tussen lutheranen en gereformeerden in Europa inzake wezenlijke momenten van het belijden, heeft de konkordie niet de status van een belijdenis of van een belijdend stuk gekregen, ook niet in de Nederlandse Hervormde Kerk. Behandeling ervan in de zeventiger jaren vond plaats in het kader van gesprekken en toenaderingen in het geheel van de oecumene, met name dan inzake de relatie van gereformeerden en lutheranen. Dat is anders geworden, althans in de Nederlandse situatie, nu de Leuenberger Konkordie een plaats heeft gekregen in het grondslagartikel voor een Verenigde Protestantse Kerk in Nederland. In de nu voorliggende ontwerptekst wordt de grondslag als volgt omschreven.
-9 -
Artikel 1,4. Het belijden van de kerk geschiedt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht, zoals die is verwoord in de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius - waardoor de kerk zich verbonden weet met de algemene christelijke kerk - , in de Onveranderde Augsburgse Confessie en de Catechismus van Luther - waardoor de kerk zich verbonden weet met de lutherse traditie in de Catechismus van Heidelberg, de Catechismus van Genève en de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de Dordtse Leerregels - waardoor de kerk zich verbonden weet met de gereformeerde traditie. Artikel ƒ,5. De kerk erkent de betekenis van de theologische verklaring van Barmen voor het belijden in het heden. Voorts erkent de kerk de betekenis van de Leuenberger Konkordie voor de voortgaande ontmoeting van de lutherse en gereformeerde tradities. Ook al heeft in deze ontwerptekst de konkordie, na alle discussies, die zijn gevoerd, een afgezwakte plaats gekregen, toch blijft deze een plek behouden in verband met het belijden van de kerk. De lutheraan Mare Lienhard, één van de opstellers van de Leuenberger Konkordie, zegt dat hij van mening is, dat de konkordie 'een zeker belijden' bevat, ondanks het feit, dat de konkordie geen Interpretatienorm' voor andere belijdenissen hoeft te zijn. Hij spreekt van 'acte van belijden'eri 'actueel belijdenLetterlijk zegt hij:'Vindt feitelijk toch niet een interpretatie van de belijdenissen plaats door de konkordie?' En verder: 'Ik ben van mening, dat met de konkordie een zeker belijden heeft plaatsgevonden. Zeker, het blijft binnen bepaalde grenzen en is sterker traditiegebonden dan dat ze is afgezet tegen de eisen in het heden.Toch voltrekt zich met deze tekst feitelijk en concreet een Akte van Belijden.' 0 Horsthan, ook één van de opstellers van de konkordie, drukt zich nog sterker uit:'De konkordie schuift in de richting van het actueel belijden'. * * *
Wanneer de konkordie wezenlijke momenten van het gereformeerde belijden ter discussie stelt of naar achter dringt, komt de vraag op welk gezag Leuenberg zelf dan in de grondslag zal hebben. Het kan immers niet zo zijn, dat een geschrift, waarin confessies, die ooit door de kerk zijn aangenomen, worden afgezwakt, nu zelf opeens gezag zou hebben. Is dat wel het geval, dan wringt er principieel en fundamenteel iets in het grondslagartikel voor de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland.
- 10-
Het is van tweeën één: Leuenberg heeft een confessionele status. Dan ondergraaft zij de andere confessies. Of Leuenberg heeft géén confessionele status. Dan hoort dit geschrift niet in de grondslag thuis. * * *
In het hiervolgende wordt het confessionele geding tussen Leuenberg en de gereformeerde confessie nader uitgewerkt. Tot heden ging het in de discussies vaak met name om de leer van de predestinatie. Maar er is meer aan de orde.Wat de predestinatie betreft moet in alle eerlijkheid worden gezegd, dat de hervormde synode al eerder een herderlijk schrijven aannam inzake de uitverkiezing, waarin ook afstand werd genomen van de leer aangaande de predestinatie, zoals die in de Dordtse Leerregels naar voren komt2). Uitspraken door de hervormde synode gedaan waren echter geen belijdende uitspraken, vastgelegd in de kerkorde. Het ging om een herderlijk schrijven. Nu is de vraag hoe zich, écht confessioneel bezien, Leuenberg verhoudt tot de gereformeerde belijdenis. De uitdrukking'gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht' vraagt om een ondubbelzinnige formulering, opdat de kerk weet, wat ze belijdt.
!)
2)
K. Blei, Kerk Onderweg,
Zoetermeer, 1997, p. 7 e.v.
De uitverkiezing, richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing, aanvaard door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk, Den Haag, 1961.
-II-
- 12-
Konkordie van Leuenberg I
Inleiding
1.
De met deze konkordie instemmende lutherse, gereformeerde en de uit deze voortgekomen geünieerde kerken, alsmede de daarmede verwante voorreformatorische kerken der Waldenzen en der Boheemse Broeders, stellen op grond van hun leergesprekken onder elkaar het gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie vast, zoals dit in het navolgende uiteengezet wordt. Dit maakt het hun mogelijk kerkgemeenschap te betuigen en te verwerkelijken. In dankbaarheid, dat zij nader tot elkaar gebracht zijn, belijden zij tegelijkertijd, dat de worsteling om waarheid en eenheid in de kerk ook met schuld en leed verbonden was en is. Met dankbaarheid erkennen zij, dat zij tot elkaar gebracht zijn en een konkordie van reformatorische kerken in Europa kunnen sluiten. De kerk is op Jezus Christus alleen gefundeerd, die haar door zijn heilzaam handelen in de verkondiging en de sacramenten vergadert en uitzendt. Naar reformatorisch inzicht is daarom voor de ware eenheid der kerk de overeenstemming in de zuivere leer van het Evangelie en in de rechte bediening der sacramenten noodzakelijk en voldoende. Uit deze reformatorische criteria leiden de deelnemende kerken hun begrip van kerkgemeenschap af, dat in het navolgende uiteengezet wordt.
2.
De weg naar de gemeenschap 3.
Met het oog op de wezenlijke verschillen in de wijze waarop zij theologische dachten en kerkelijk handelden, hielden de voorvaderen der Reformatie het terwille van hun geloof en geweten voor onmogelijk scheidingen te vermijden, hoewel zij veel gemeenschappelijks hadden. Met deze konkordie erkennen de deelnemende kerken dat hun verhouding tot elkaar zich sinds de tijd van de Reformatie gewijzigd heeft.
- 13 -
Gemeenschappelijke inzichten ten tijde van het onstaan van de Reformatie 4.
Nadat zoveel tijd verlopen is, kan men thans duidelijker zien wat, ondanks alle tegenstellingen, de kerken der Reformatie in hun getuigenis gemeenschappelijk hadden: zij gingen uit van een nieuwe evangelische ervaring, die bevrijding en zekerheid schonk. Door op te komen voor de waarheid, die zij hadden leren kennen zijn de reformatoren gezamenlijk in oppositie gekomen tegen de kerkelijke overleveringen van die tijd. Mét elkaar hebben zij daarom beleden, dat leven en leer genormeerd moeten worden aan het oorspronkelijke en zuivere getuigenis afgelegd van de vrije en onvoorwaardelijke genade Gods in het leven, het sterven en de opstanding van Jezus Christus voor ieder, die in deze belofte gelooft. Met elkaar hebben zij beleden, dat het handelen van de kerk en haar gestalte alleen te bepalen zijn vanuit haar opdracht dit getuigenis de wereld te doen ingaan en dat het Woord van de Heer meer is dan welke menselijke vormgeving van de christelijke gemeente ook. Daarbij hebben zij, samen met de algehele christenheid de belijdenis van de Drie-enige God en de god-menselijkheid van Jezus Christus, zoals deze in de oud-kerkelijke symbolen beleden was, aanvaard en opnieuw beleden.
Veranderende vooronderstellingen van de huidige kerkelijke situatie 5.
In een geschiedenis van vierhonderd jaar hebben de theologische confrontatie met de vraagstellingen van de nieuwe tijd, de ontwikkelingen van het onderzoek der Schrift, de kerkelijke vernieuwingsbewegingen en de opnieuw ontdekte oecumenische horizon, de kerken van de Reformatie geleid tot nieuwe vormen van denken en leven, die op elkaar geleken. Uiteraard brachten zij ook nieuwe tegenstellingen met zich mee, die dwars door de kerken heenlopen. Bovendien werd ook telkens weer broederlijke gemeenschap ervaren, met name in tijden van gemeenschappelijk lijden. Dit alles noodzaakte de kerken om op nieuwe wijze het getuigenis van de Schrift én de Reformatie, vooral sedert de opwekkingsbewegingen, voor het heden actueel te maken. Door dit te doen hebben zij geleerd het fundamentele getuigenis van de belijdenissen der Reformatie te onderscheiden van hun denkvormen, die historisch bepaald zijn. Omdat de belijdenissen getuigen van het Evangelie als het levende Woord van God in Jezus Christus, blokkeren zij de weg om het (Evangelie) op verplichtende wijze verder te verkondigen niet, maar openen deze juist en roepen op, deze weg in de vrijheid van geloof te gaan.
- 14-
II
Het gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie
6.
De kerken die deelnemen aan de konkordie beschrijven hieronder hun gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie, voorzover dit vereist is om de kerkelijke gemeenschap te funderen.
De boodschap der rechtvaardiging als de boodschap van de vrije genade van God 7.
Het Evangelie is de boodschap van Jezus Christus, het Heil der wereld, als vervulling van de belofte aan het volk van het oude verbond geschonken. 8a. In de leer van de rechtvaardiging hebben de vaderen der Reformatie het zuivere begrip van het Evangelie tot uitdrukking gebracht. 9b. In deze boodschap wordt Jezus Christus betuigd, als Degene Die mensgeworden is, in Wien God Zich met de mens verbonden heeft, als de Gekruisigde en de Opgestane, die het gericht Gods op Zich heeft genomen en daarin de liefde Gods tot de zondaar betoond heeft, en als de Komende, die als Rechter en Redder de wereld tot de voltooiing leidt. 10c. God roept tot Zijn Woord in de Heilige Geest alle mensen tot bekering en geloof en belooft de zondaar, die gelooft, Zijn gerechtigheid in Jezus Christus. Wie op het Evangelie vertrouwt is om Christus' wil gerechtvaardigd door God en bevrijd van de aanklacht van de wet. Hij leeft in dagelijkse bekering en vernieuwing samen met de gemeente in lofprijzing van God en in de dienst aan de ander, in de zekerheid, dat God zijn heerschappij voleinden zal. Zo bewerkt God nieuw leven en maakt midden in de wereld het begin van een nieuwe mensheid. I ld. Deze boodschap maakt de christenen vrij tot verantwoordelijke dienst in de wereld, en maakt hen bereid in deze dienst ook te lijden. Zij erkennen, dat Gods wil, die geschiedt en schenkt, de gehele wereld omvat. Zij komen op voor aardse gerechtigheid en vrede tussen de afzonderlijke mensen en onder de volkeren. Dit maakt noodzakelijk, dat zij met andere mensen zoeken naar rationele criteria, die afgestemd zijn op de zaak en dat zij zich met hun toepassing bezighouden. Zij doen dit in vertrouwen daarop, dat God de wereld in stand houdt en met het oog op de verantwoording voor Zijn gericht. 12e. Met dit verstaan van het Evangelie weten wij ons te staan op de bodem van de oud-kerkelijke belijdenissen en aanvaarden de gezamenlijke overtuiging van de reformatorische belijdenissen: dat het enige Heilsmiddelaarschap van Jezus Christus het centrum der Schrift is en dat de boodschap der rechtvaardiging als de boodschap van Gods vrije genade, de maatstaf van alle kerkelijke verkondiging is.
- 15 -
Verkondiging, doop en avondmaal 13. Het Evangelie wordt ons fundamenteel betuigd door het Woord van de apostelen en de profeten in de Heilige Schrift van het Oude en het Nieuwe Testament. De kerk heeft de opdracht dit Evangelie door te geven door het mondelinge woord van de prediking, door de verkondiging aan de enkeling, én door doop en avondmaal. In de verkondiging, doop en avondmaal is Jezus Christus door de Heilige Geest tegenwoordig. Zo krijgen de mensen deel aan de rechtvaardiging in Christus, en zo vergadert de Heer Zijn gemeente. Hij werkt daarbij in veelvoudige ambten en diensten en in het getuigenis van alle leden van Zijn gemeente. Doop 14. De doop wordt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest met water bediend. In de doop neemt Jezus Christus de mens, die aan zonde en dood vervallen is, onherroepelijk in de gemeenschap van Zijn heil op, opdat hij een nieuw schepsel zij. Hij roept hem in de kracht van Zijn Heilige Geest tot Zijn gemeente én tot een leven uit geloof, tot dagelijkse bekering en navolging (van Hem). Avondmaal 15. In het avondmaal schenkt Zich de opgestane Jezus Christus in Zijn voor allen overgegeven lichaam en bloed door het Woord van Zijn belofte met brood en wijn. Hij doet ons daardoor vergeving van zonden geworden en bevrijdt ons tot een nieuw leven uit geloof. Hij laat ons opnieuw ervaren dat wij leden van Zijn lichaam zijn. Hij sterkt ons tot de dienst aan de mensen. 16. Wanneer wij het avondmaal vieren, verkondigen wij de dood van Christus, door Wien God de wereld met zichzelf verzoend heeft. Wij belijden de tegenwoordigheid van de opgestane Heer onder ons. In vreugde daarover dat de Heer tot ons gekomen is, wachten wij op Zijn toekomst in heerlijkheid.
- 16-
III
De overeenstemming met betrekking tot de leerveroordelingen uit de tijd van de Reformatie
17. De tegenstellingen die sinds de tijd der Reformatie een kerkelijke gemeenschap tussen de lutherse en de gereformeerde kerken onmogelijk gemaakt en tot wederzijdse veroordelingen geleid hebben, hadden betrekking op de avondmaalsleer, de christologie en de leer der uitverkiezing. Wij nemen de beslissingen van de vaderen serieus, maar kunnen thans echter het volgende zeggen: Avondmaal 18. In het avondmaal schenkt Jezus Christus, de Opgestane Zichzelf in Zijn voor allen in de dood gegeven lichaam en bloed door het Woord van Zijn belofte met brood en wijn. Zo geeft Hij Zichzelf zonder reserve aan allen die brood en wijn ontvangen; het geloof ontvangt het avondmaal ten heil, het ongeloof ten gerichte. 19. De gemeenschap met Jezus Christus in Zijn lichaam en bloed kunnen wij niet scheiden van de handeling van het eten en het drinken. Een geïnteresseerd zijn in de wijze van tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal dat afziet van deze handeling loopt het gevaar de zin van het avondmaal te verduisteren. 20. Waar zodanige overeenstemming tussen kerken bestaat, raken de verwerpingen in de reformatorische belijdenissen de huidige stand van de leer dezer kerken niet meer. Christologie 21. In Jezus Christus, waarachtig mens, heeft de eeuwige Zoon en daarmede God Zelf, Zich tot heil in de verloren mensheid begeven. In het Woord der belofte en het sacrament doet de Heilige Geest en daarmede God Zelf, als de Gekruisigde en Opgestane tegenwoordig worden. 22. In het geloof aan deze zelfovergave Gods in Zijn Zoon zien wij ons, met betrekking tot de historische bepaaldheid van de traditionele denkvormen voor de taak gesteld, opnieuw tot gelding te brengen wat de gereformeerde traditie geleid heeft bij haar bijzondere nadruk op het 'waarachtig God zijn én waarachtig mens' zijn van Jezus, én wat de lutherse traditie bewogen heeft in haar accentueren van de volledige eenheid van de persoon.
- 17-
23. Met het oog op deze stand van zaken kunnen wij thans de vroegere 'verwerpingen' niet meer onderschrijven. Predestinatie 24. In het Evangelie wordt de onvoorwaardelijke aanneming van de zondige mens door God beloofd.Wie daarop vertrouwt, mag zeker zijn van zijn heil en Gods verkiezing prijzen. Over de verkiezing kan daarom alleen gesproken worden met het oog op de roeping tot het heil in Christus. 25. Het geloof doet weliswaar de ervaring op, dat de heilsboodschap niet door allen aanvaard wordt, maar het herkent echter hierin het geheimenis van het handelen Gods. Het getuigt tegelijkertijd van de ernst van menselijke beslissingen alsook van de realiteit van de ernst van de universele heilswil van God. Het getuigenis der Schrift aangaande Christus maakt het ons onmogelijk een eeuwig raadsbesluit Gods tot uiteindelijke verwerping van bepaalde personen of van een volk te aanvaarden. 26. Waar zodanige overeenstemming tussen kerken bestaat, raken de verwerpingen in de reformatorische belijdenissen de huidige stand van de leer der kerken niet meer. Conclusies 27. Waar deze constateringen erkend worden, houden de Verwerpingen' in de reformatorische belijdenissen met betrekking tot het avondmaal, de christologie en de predestinatie geen verband met de huidige stand van de leer. Daarmede worden Verwerpingen' die de vaderen hebben uitgesproken, niet als onzakelijk aangeduid; zij zijn echter geen belemmering meer voor de kerkelijke gemeenschap. 28. Tussen onze kerken zijn er aanzienlijke verschillen in de vormgeving van de eredienst, in de gestalten van de vroomheid en in kerkorde. Deze verschillen worden in de gemeenten vaak sterker ervaren dan de traditionele leerverschillen.Toch kunnen wij in aansluiting aan het Nieuwe Testament én de reformatorische criteria inzake kerkelijke gemeenschap in deze verschillen geen factoren van kerkscheidende aard zien.
- 18-
IV
Afkondiging en verwerkelijking van kerkelijke gemeenschap
Afkondiging van kerkelijke gemeenschap 29. Kerkgemeenschap in de zin van deze konkordie betekent, dat de kerken van verschillend belijdenisbestand op grond van de verkregen overeenstemming in het verstaan van het Evangelie, elkaar gemeenschap in Woord en sacrament toezeggen en een zo groot mogelijke gemeenschappelijkheid in getuigenis en dienst aan de wereld nastreven. 30. Met de instemming met de konkordie verklaren de kerken met inachtneming van de binding aan de belijdenissen die bij hen gelden, of met inachtneming van hun (eigen) tradities: 31a. Zij stemmen overeen in het verstaan van het Evangelie zoals dat uitdrukking gevonden heeft in de delen II en III; 32b. De veroordelingen inzake de leer zoals deze in de belijdenisgeschriften zijn uitgesproken, raken, naar is vastgelegd in deel III, niet meer de huidige stand van de leer in de kerken, die instemmen met de konkordie; 33c. Zij verlenen elkaar kansel- en avondmaalsgemeenschap. Dit sluit wederzijdse erkening van de ordinatie in en maakt intercelebratie mogelijk. 34. Met deze constateringen is kerkelijke gemeenschap vastgesteld. De scheidingen die deze kerkelijke gemeenschap sinds de 16e eeuw onmogelijk maakten, zijn opgeheven. De deelnemende kerken hebben de overtuiging dat zij samen deel hebben aan de ene kerk van Jezus Christus en dat de Heer hen bevrijdt tot de gemeenschappelijke diensten en hen daartoe verplicht. Realisering van de kerkelijke gemeenschap 35. De kerkelijke gemeenschap realiseert zich in het leven van de kerken en de gemeenten. In het geloof aan de kracht van de Heilige Geest die hen vereent, getuigen zij tezamen en verrichten zij gezamenlijk hun dienst en spannen zij zich in ter versterking en verdieping van de verkregen gemeenschap. Getuigenis en dienst 36. De verkondiging van de kerken wordt in de wereld geloofwaardiger, wanneer zij het Evangelie eenstemmig betuigen. Het Evangelie bevrijdt en verbindt de kerken tot gemeenschappelijke dienst. De dienst der liefde gaat om de mens met zijn noden, en tracht de oorzaken hiervan weg te nemen. De
- 19-
inspanning voor gerechtigheid en vrede in de wereld vereist van de kerken in toenemende mate, dat zij gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op zich nemen. Toekomstige theologische arbeid 37. De konkordie laat de verbindende kracht van de belijdenissen in de deelnemende kerken bestaan. Zij wil niet verstaan worden als een nieuwe belijdenis. Zij is een overeenstemming met betrekking tot het centrale, die kerkelijke gemeenschap tussen kerken van verschillende confessie mogelijk maakt. De deelnemende kerken laten zich bij het gemeenschappelijk verrichten van getuigenis en dienst door deze overeenstemming leiden en verplichten zich tot verdere onderlinge gesprekken over de leer. 38. Het gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie, waarop de kerkelijke gemeenschap berust, moet verder verdiept, aan het getuigenis van de Heilige Schrift getoetst en voortdurend geactualiseerd worden. 39. Het is de taak der kerken zich te blijven bezinnen op verschillen in de leer, die in en tussen de deelnemende kerken bestaan, zonder dat deze als kerkscheidend gelden. Daartoe behoren: - Hermeuneutische vraagstellingen ten aanzien van het verstaan der Schrift en kerk; - Verhouding van wet en Evangelie; - Dooppraktijk; - Ambt en ordinatie; - Twee-rijken-leer en de leer van het koningschap van Jezus Christus; - Kerk en maatschappij. Tevens moeten ook die problemen aangevat worden, die zich voordoen met betrekking tot getuigenis en dienst, kerkorde en praktijk. 40. Op grond van hun gemeenschappelijke erfenis moeten de reformatorische kerken stelling nemen tegenover de tendenzen van theologische polarisering die tegenwoordig aan de dag treden. De problemen die daarmede verbonden zijn grijpen ten dele dieper in dan de verschillen inzake de leer, die vroeger de tegenstelling luthers-gereformeerd in het leven geroepen hebben. 41. Het zal de taak van de gemeenschappelijke theologische arbeid zijn, de waarheid van het Evangelie te betuigen én af te grenzen tegenover misvormingen ervan.
-20 -
Organisatorische
consequenties
42.
Door de verklaring van kerkelijke gemeenschap wordt niet geprejudiceerd op kerkordelijke regelingen van afzonderlijke vraagpunten tussen de kerken en binnen de kerken. De kerken moeten echter bij deze regelingen de konkordie in acht nemen. 43. Algemeen geldt, dat de verklaring van kansel- en avondmaalsgemeenschap en de wederzijdse erkenning van de ordinatie, de bepalingen die in de kerken gelden t.a.v. de bevestiging in het ambt van predikant, de uitoefening van de dienst van de predikant en de bepalingen voor het gemeenschappelijke leven niet buiten werking stellen. 44. Het vraagstuk van een organisatorische samenvoeging van afzonderlijke bij de konkordantie betrokken kerken, kan slechts opgelost worden in de concrete situatie waarin deze kerken leven. Bij het onderzoek van dit vraagstuk dienen de volgende gezichtspunten in acht genomen te worden: 45. Een unificatie die afbreuk doet aan de levende veelvormigheid der verkondiging, de veelvormigheid van het godsdienstige leven, van de kerkelijke orde en van de diaconale en maatschappelijke activiteiten, zou het wezen van de kerkelijke gemeenschap, die met deze verklaring wordt aangegaan, weerspreken.Anderzijds kan de dienst der kerk in bepaalde situaties terwille van de fundamentele relatie van getuigenis en dienst juridische samenvoegingen vereisen. Wanneer organisatorische consequenties getrokken worden uit de verklaring van kerkelijke gemeenschap, dan mag geen afbreuk gedaan worden aan de vrijheid tot beslissing van minderheidskerken. Oecumenische aspecten 46.
Door kerkelijke gemeenschap onder elkaar aan te gaan en te realiseren, handelen de deelnemende kerken vanuit de verplichting de oecumenische gemeenschap van alle christelijke kerken te dienen. 47. Een zodanige kerkelijke gemeenschap in Europa zien zij als bijdrage tot dit doel. Zij verwachten dat de overwinning van de tot nu toe bestaande scheiding van invloed zal zijn op de kerken die confessioneel gezien met hen verwant zijn in Europa en in andere werelddelen; zij zijn bereid met hen samen de mogelijkheid van kerkelijke gemeenschap te onderzoeken. 48. Deze verwachting geldt eveneens voor de verhouding van de Lutherse Wereldbond en de Gereformeerde Wereldbond tot elkaar. 49. Evenzo hopen zij, dat de kerkelijke gemeenschap nieuwe stimulansen geven
- 21 -
zal tot de ontmoeting en de samenwerking met kerken van andere belijdenissen. Zij verklaren zich bereid gesprekken over de leer in deze bredere context te voeren. 16 maart 1973.
-22 -
Waarmee de kerk staat of valt 1. Inleiding In 1531 geeft Luther voor de derde keer in zijn loopbaan college over de Galatenbrief, een bijbelboek waaraan hij bijzonder verknocht is. Een student maakt er uitgebreide en nauwkeurige aantekeningen van, die hij vervolgens uitgeeft. Luther is daarmee ingenomen en schrijft dan ook een voorwoord in deze uitgave. Daarin zegt hij o.a.:1n mijn hart regeert dit ene artikel: het geloof in Christus, uit Wie, door Wie en in Wie al mijn theologische gedachten dag en nacht heen- en weerstromen. En toch is het mijn ervaring dat wat ik van de hoogte en breedte en diepte van zulk een wijsheid begrepen heb niet meer is dan wat zwakke en armelijke beginselen en brokstukken. Daarom zou ik mij eigenlijk moeten schamen dat mijn zwakke en vlakke kanttekeningen op zo'n grote apostel uitkomen. Ware het niet dat we geroepen zijn onze schaamte af te leggen en uiterst moedig te zijn.Waarom?Vanwege de oneindige en verschrikkelijke ontwijding en afschuw, die in Gods kerk altijd al gewoed heeft en ook nu niet ophoudt te woeden tegen de enige en vaste rots, die wij "rechtvaardiging" noemen'. Vanuit dezelfde houding willen wij enkele kanttekeningen maken bij het leerstuk van de rechtvaardiging van de goddeloze. Enerzijds beseffen we dat niemand in staat is de kracht van deze rots door te meten; zeker niet wanneer dat gebeuren moet binnen het bestek van enkele bladzijden. Anderzijds is de vraag naar Gods gerechtigheid in kerk en wereld de allesbeslissende vraag, al lijken wellicht andere vragen brandenden 2. Route Het is met name de reformatorische traditie, waarnaar we willen luisteren, wanneer het in dit hoofdstuk gaat over de rechtvaardiging van de goddeloze en Gods gerechtigheid. We kiezen de volgende route: eerst komt ter sprake wat Luther heeft gezegd over de rechtvaardiging (par. 3). Dat gebeurt tamelijk uitgebreid; hij heeft immers
- 23 -
de basis gelegd. Daarna geven we - vrij summier - weer wat in de lutherse confessie staat (par. 4). Vervolgens is het woord aan Calvijn (par. 5) en de gereformeerde belijdenissen (par. 6). Voorts vermelden we wat de Leuenberger Konkordie zegt, stellen enkele vragen en geven een beoordeling (pag. 7).We eindigen met enkele slotopmerkingen (par. 8). 3. Luther We hoorden het Luther al zeggen: de rechtvaardiging is de enige en vaste rots, waarop heel de kerk rust. In dat spoor is later het gezegde gesmeed dat de rechtvaardiging het artikel is,'waarmee de kerk staat of valt'. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een groot gedeelte van Luthers theologie hieraan gewijd is. Op een indringende en persoonlijke manier spreekt hij erover in zijn geschrift Uitleg van de zeven boetepsalmen. Dat ziet het licht in 1517, hetzelfde jaar als waarin hij de 95 stellingen aanslaat. Het is zijn eerste grotere werk in het Duits en beleeft druk op druk. Deze keer schrijft hij namelijk niet voor de geleerden (hun vaktaal was destijds het Latijn), maar voor het volk: dat wil hij leren hoe God Zijn genade vermaakt aan doodarme zondaren. We volgen nu - beknopt en enigszins vrij - Luther in de vertaling en de uitleg van één van deze psalmen, de 32e, om zo een beeld te krijgen van wat hij verstaat onder de gerechtigheid van het geloof. Liever dan enkele losse, kenmerkende zinsneden bij elkaar te plaatsen, kiezen we voor deze werkwijze, omdat we dan a) als vanzelf een zekere concentratie bereiken, en b) Luther op een existentiële wijze de Schrift zien uitleggen. 3.1 Niet toegerekend 'Zalig zijn zij, wier ongerechtigheden vergeven zijn. Zalig is de mens, wien God de zonde niet toerekent! De bidder van deze psalm wil met deze woorden allereerst aangeven dat iedereen in Gods ogen onrechtvaardig is. Dat geldt ook degenen, die zich oefenen in werken der gerechtigheid en alles er aan doen om de ongerechtigheid achter zich te laten. Maar dat lukt niemand. Wie zien hoe Luther een accolade om de totale mensheid slaat. Immers, wie is er niet onrechtvaardig? Of wie is er niet bezig zichzelf te rechtvaardigen, voor welk front dan ook? Maar dat is tot mislukken gedoemd. Wie zijn er dan zalig? Niet zij, die geen zonden hebben en zichzelf bevallen en onschuldig vinden; maar juist zij, die ze wél hebben en zien en kennen. Hun rekent God de zonden niet toe, maar Hij bedekt ze en wil ze uit louter genade vergeven. Meer nog: Hij wil er niets meer van weten.
- 24-
3.2 Vrome zelfzucht 'En in wiens geest geen bedrog is! Dat wil zeggen dat iemands hart hem niet zal bedriegen. Want men kan aan de buitenkant vroom en godsdienstig lijken en goede werken doen, terwijl de innerlijke gezindheid verkeerd is, omdat God niet omwille van God Zelf gediend wordt, maar omdat de mens Hem nodig heeft, als middel voor zijn doel: dat van vrede, rust, en geluk. Dat is geestelijk egoïsme, vrome zelfzucht. Geen mens, die daar geen last van heeft. Integendeel. Nooit is iemand gevaarlijker, dan wanneer hij denkt God te dienen. Want juist deze (volgens Luther aangeboren) houding kan men o zo goed bemantelen. Het is moeilijk haar te onderkennen, nog moeilijker ervan los te komen. Dat kan slechts gebeuren door de Heilige Geest, Die dit 'bedrog' ontmaskert. 3.3 Gericht 'Moor ik wilde het verzwijgen; mijn beenderen verouderden, als ik de ganse dag schreeuwde! Aanvankelijk wilde ik van deze zonden niet weten. Maar toen werd wat in mijn ogen krachtig was en jong en sterk, in Uw ogen zwak en oud en ondeugdelijk. Want niets verhullend scheen het licht van de Geest in mijn vermetele ziel, om mij tot deemoed en zelfkennis te brengen. Daarbij kwam nog dat ik met Uw goddelijk gericht geconfronteerd werd. Als een doorn (dat woord leest Luther aan het slot van vers 4) stak Uw oordeel in mijn geweten. Ik was ontzettend angstig. Ik dacht voor eeuwig te gronde te gaan. Daarom schreewde ik. O, wat drukte Uw hand zwaar op mij, dag en nacht. 3.4 Belijdenis 'Mijn zonde heb ik U beleden, en dat ik niet rechtvaardig ben, heb ik niet verborgen. Ik heb gezegd: ik wil God tegen mijzelf in mijn ongerechtigheid belijden! Nu heb ik het roemen in mijzelf opgegeven, en beleden dat ik niets goeds gedaan heb, ook daar waar ik goed handelde. En terwijl anderen zichzelf rechtvaardigen en hun eigen onschuld betuigen (maar juist zo schuldig worden en hun slechtheid verbergen!), verbergen zij die waarlijk rechtvaardig zijn, hun slechtheid niet. En omdat zij hun zonden niet bedekken of verbergen, worden die bedekt en verborgen door God. Zodra een zondaar schuld belijdt, is hij rechtvaardig voor God. Daarom beschimp ik mijzelf, want dan looft mij God. Ik smaad mijzelf, dan eert mij God. Ik klaag mijzelf aan, dan spreekt God mij vrij. Ik getuig tegen mijzelf, dan getuigt God voor mij.
- 25-
3.5 Een rots in de aanvechting 7n een zondvloed met haar wateren zullen die hem niet bereiken.Want Gij zijt mijn Toevlucht* We ontmoeten hier een heilige, die zichzelf tegenover God aanklaagt en Hem om genade smeekt. Meer nog: die staat op de rots van Gods gerechtigheid, dat is Christus. Is op Hem niet iedereen gegrond, die zijn eigen aanklager, beschuldiger en rechter is?! Juist op zulke heiligen dringt de zondvloed aan, met een niets ontziend geweld. En toch, in deze aanvechtigen gaan zij niet ten onder, d.w.z. zij lijden geen schade aan hun ziel, ook al raken wellicht lichaam en leven verloren. Een geweten, dat vrolijk rust in Gods barmhartigheid, overwint alle aanvechtingen. 3.6 Boven uw verstand Nu komt Gods antwoord: 7/c zal u verstand geven en u onderwijzen aangaande de weg, waarop u wandelen moet'. Ja, dat zal Ik doen. En dan kan het best zijn dat u een weg gaat, waarvan u denkt:'Dit gaat verkeerd!' Maar het moet niet gaan volgens uw verstand, maar boven uw verstand. Niet weten waarheen u gaat, dat is pas recht weten waarheen u gaat. Verging het zo niet Abraham? Hij gaf zich over aan Mijn weten en liet zijn weten varen. Dat nu is de weg van het kruis, die u niet kunt vinden, maar waarlangs Ik u voer als een blinde. U mag niet uw eigen weg gaan, uw eigen werken uitkiezen, uw eigen lijden uitdenken. Nee, het gaat tegen uw kiezen en denken en begeren in. 3.7 Overgave 'Mijn ogen zullen steeds op u zijn! Daarom moeten üw ogen gesloten zijn. Is dat niet onverantwoord? Nee, want hierin komt tot uiting dat God van ons een kinderlijk geloof en een vast vertrouwen vraagt. Alles dienen we aan Hem over te laten.Wie dat niet doet, is als een paard of een muildier: die dieren gaan niet verder dan hun zintuigen aangeven. Ja, zo iemand is een goddeloze. Want hij regeert zichzelf en is van Gods regering niet gediend. Al lijkt hij misschien de gehoorzaamste, de vroomste, de rechtvaardigste. Maar God wederstaat hem en zendt hem plagen (vers 10), die hem echter niet tot inkeer brengen.
3.8 Perspectief 'W/e op God hoopt, dien zal de barmhartigheid omringen. Verheugt u in God!' Dat is
-26 -
het perspectief voor allen, die aan zichzelf vertwijfelen en hopen op God. Zij worden opgeroepen zich in God te verheugen. Want hun hart staat recht tegenover God (zoals Luther de laatste regel vertaalt). Daarom is er voor hen alle reden om te roemen, te pronken en te pralen. Immers,'Die roemt, roeme in de Heere!' 3.9 De hele Luther We komen in de uitleg van deze psalm bijna de 'hele Luther' tegen. We treffen namelijk tal van elementen aan, die wezenlijk zijn voor zijn denken over de gerechtigheid van het geloof. We wijzen er op enkele, daaraan enkele citaten van elders toevoegend: a. De mens wordt opgeroepen zichzelf ongelijk te geven en God gelijk. 'God rechtvaardigen' noemt Luther dat ergens. Daarmee geeft de mens zichzelf uit handen; net zoals een zieke, die de ernst van zijn ziekte onderkent, zichzelf in de hand van de arts geeft. b. In Christus, de rots der gerechtigheid, vindt de mens wat hij elders tevergeefs zoekt: heil, leven, vrede en vergeving. 'Het geloof ziet niets anders en grijpt niets anders dan Christus, de Verlosser.... Het geloof omklemt Christus zoals een ring een edelsteen.' Dus: extra nos, buiten onszelf, id est in Christo, dat is in Christus. c. De zonde wordt de mens niet toegerekend. In plaats daarvan ontvangt hij Christus' gerechtigheid. Elders spreekt Luther over de 'wonderlijke ruil'. Het geloof zegt dan: 'Ik ben Uw zonde, dood en vloek; Gij echter zijt Mijn gerechtigheid, leven en zaligheid'. Daarachter ligt het geheim van de verzoening.'Met één druppeltje bloed had Hij voor de zonden der wereld genoeg kunnen doen. Nu Hij echter al Zijn bloed vergoten heeft, heeft Hij een zeer rijke genoegdoening teweeggebracht.' d. Het geloof is het 'kale, naakte' geloof, dat geen prestatie, geen roem, geen offer enz. meeneemt, en dat slechts één ding kan: ontvangen.Vandaar dat onze ogen gesloten en Gods ogen open moeten zijn.Vandaar ook dat Luther het woord 'alleen' toevoegt in de vertaling van Romeinen 3 : 28:'Zo houden wij het er nu voor dat de mens gerechtvaardigd wordt zonder de werken der wet, alleen door het geloof'. e. Wie in dit geloof leeft, is vrij om in God te roemen en goede werken te doen. 'Het geloof is zoiets levends, bezigs, krachtigs en machtigs, dat het onmogelijk is dat het niet voortdurend goede dingen zou doen. Het vraagt er ook niet naar of er goede werken te doen zijn, maar voor men ernaar vraagt, heeft ze die al gedaan. Het is altijd bezig.'
- 27-
f. De mens is en blijft in zichzelf zondaar, maar in Christus is hij een nieuwe schepping. Dit gegeven, dat boven alle psychologie uitgaat, gaf Luther meer dan eens de uitdrukking in de pen: simul iustus ac peccator, tegelijk (!) zondaar én rechtvaardige, tegelijk - om met de uitleg van Psalm 32 te spreken iemand die vertwijfelt én zich verheugt. g. Luther heeft uit eigen ervaring geweten wat aanvechting was, en een verschrikt geweten. Dat klinkt volop door in de uitleg van deze psalm. Er is aanvechting van buiten, van de kant van de zogenaamde rechtvaardigen, maar niet minder van binnen, waar de vrome zelfzucht zich laat gelden. h. Het is Gods wet, die de mens aan het eind van zijn eigen kennen en kunnen brengt. Gods Evangelie zet de mens vervolgens in de ruimte. Nu komen we het begrippenpaar 'wet-evangelie' in Luthers uitleg niet direct tegen; pas later zal hij het meer gaan hanteren. De zaak is echter al wel volop aanwezig; dat blijkt vooral in de uitleg van vers 3 en 4. i. De rechtvaardigingsleer moet in ene adem genoemd worden met de theologia crucis, de theologie van het kruis.Vandaaruit heeft Luther gedacht, geloofd en geleefd. Niet voor niets zegt hij met een zekere hartstocht bij een andere psalm:'Alleen het kruis is onze theologie!' Kort gezegd houdt dat in dat wij alleen vanuit Christus' kruis toegang hebben tot de Schrift en tot de werkelijkheid, waarin wij leven. Daarbij is God dikwijls verborgen en moeten we Hem zoeken, waar Hij voor ons idee niet kan zijn. In Luthers uitleg van Psalm 32 klinkt dit vooral door, wanneer hij bij vers 8 aantekent:'Het moet niet gaan naar uw verstand, maar boven uw verstand'. Geloof zonder kruis gaat niet. Het kruis is de 'hofkleur' van de christen. 4. De Augsburgse Confessie In 1530 wordt Luthers allernaaste medewerker Philippus Melanchthon geroepen om in Augsburg ten overstaan van de keizer te verantwoorden, waarom het in het reformatorische geloof gaat. Zo is de Augsburgse Confessie ontstaan. Dit tot kerkelijke belijdenis uitgegroeide geschrift bevat 28 artikelen. Het vierde handelt over de rechtvaardiging. Dat luidt als volgt: 'Ook wordt geleerd dat de mensen zich tegenover God niet kunnen rechtvaardigen door hun eigen krachten, verdiensten of werken, maar dat ze door genade gerechtvaardigd worden vanwege Christus, door het geloof, omdat ze geloven dat ze uit genade aangenomen worden en dat de zonden vanwege Christus vergeven worden, Die door Zijn dood genoegdoening verschafte voor onze zonden. Dit geloof ziet God aan als gerechtigheid tegenover Hem (Romeinen 3 en 4).' We zien hoe Melanchthon in enkele regels de kern van de rechtvaardiging weer-
-28 -
geeft. De verdiensten van de mens dragen niets bij aan de rechte verhouding tegenover God. Het zijn de genade en de vergeving, die - gegrond op Christus' verzoenend sterven - de dienst uitmaken. En de mens? Hij gelooft en dit geloof rekent God tot gerechtigheid. De verwijzing naar Romeinen 3 en 4 maakt duidelijk dat dit geloof geen prestatie is van de mens, maar gratie van God. 5. Calvijn Niet minder dan Luther was Calvijn bezig met de rechtvaardiging. Hij wist zich in dit leerstuk een leerling van de Wittenbergse reformator en beschouwde hem als 'de uitnemende apostel van Christus, door wiens dienst weer het licht van het Evangelie werd ontstoken'. In zijn Institutie noemt hij de rechtvaardiging'de voornaamste pijler, waarop de godsdienst rust' (Inst. III, II, I). Dat doet denken aan Luthers 'rots'. We gaan Calvijns gedachtengang na aan de hand van zijn beroemde brief aan Sadoletus uit 1539. Deze kardinaal had een vleiend en verleidend schrijven aan Genève gezonden met als doel de kerk daar weer voor Rome te winnen. In Genève voelde men: slechts één kan naar behoren onze zaak verdedigen: Calvijn. In eigen, samenvattende verwoording geven we zonder verder commentaar Calvijns antwoord weer. 5.1 Een felle strijd Het klopt, eerwaarde, dat wij met u de felste strijd voeren over de rechtvaardiging door het geloof. Maar dat is geen onnut vraagstuk. Want als deze belijdenis wordt weggenomen, is de heerlijkheid van Christus vernietigd, de religie verworpen, de kerk verwoest en de hoop der zaligheid vergaan. Daarom laat ik hier in het kort volgen, hoe ik daarover denk. 5.2 Kennis van zichzelf en van Christus Het begint met zelfkennis: de mens moet zijn geweten voor Gods rechterstoel brengen om zo overtuigd te raken van zijn zondige toestand en van het vonnis, dat over alle zondaren geveld is. Wanneer hij in ootmoed voor God is neergevallen, wijzen wij hem op de enige grond van ons behoud: Gods barmhartigheid, ons in Christus, onze Gerechtigheid, geopenbaard. Want Hij heeft met Zijn gehoorzaamheid onze overtredingen uitgedelgd, door Zijn offerande Gods toorn verzoend, met Zijn bloed onze smetten uitgewist, door Zijn kruis onze vloek opgeheven, door Zijn dood voor ons genoeg gedaan. Zo voltrekt zich de ver-
- 29-
zoening, niet door enige verdienste van de mens, maar uit vrije genade. Waar wij nu Christus in het geloof omhelzen en zo in gemeenschap met Hem treden, noemen wij dat naar de wijze der Schrift: de rechtvaardiging door het geloof. Deze rechtvaardiging wortelt enkel en alleen in de goedheid Gods, Die de zondaar - onverdiend! - Zijn gerechtigheid schenkt, en wel daardoor dat Hij hem zijn ongerechtigheid niet toerekent. Door het geloof wordt hij deze weldaad deelachtig, waarbij elke gedachte aan werk verre is. 5.3 Goede werken Worden nu de goede werken veronachtzaamd? Nee, want Christus is gekomen om de mens voor God aangenaam te maken, d.w.z.: ijverig in goede werken. Zij brengen niets bij tot de rechtvaardiging van de mens, maar zij hebben in zijn leven wèl betekenis. Dat kan ook niet anders. Want waar Christus is, daar is ook de Geest der heiligmaking, Die de harten wederbaart tot nieuw leven. Dit is dus de inhoud van onze prediking: Christus vernieuwt hem, die Hij rechtvaardigt, tot een zalig leven, rukt hem uit de overmacht der zonde, herschept hem naar het beeld Gods en brengt hem door Zijn Geest tot gehoorzaamheid. En ons heil kan nergens anders in rusten dan in onze aanneming tot kinderen Gods. 6. De Heidelbergse Catechismus Ook in de gereformeerde belijdenisgeschriften wordt uitdrukkelijk de rechtvaardiging door het geloof beleden: in de Catechismus van Genève (vragen en antwoorden 111-127) de Nederlandse Geloofsbelijdenis (artikel 22 en 23) en de Heidelbergse Catechismus. In de Dordtse Leerregels komt zij meer terloops aan de orde (bijv. hoofdstuk 2, artikel 8). We volstaan met een citaat uit de Heidelberger: Zondag 23, vraag en antwoord 60: 'Vraag. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Antwoord. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn geweten aanklaagt dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd heb, en geen daarvan gehouden heb, en ik nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad of gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem.' In dit antwoord valt ten eerste de persoonlijke toon op.Verder komen we meer
- 30-
dan één element tegen van het aantal dat we in 3.9 opsomden: de toerekening, de aanvechting, de wet, het 'in Christus', het geheim van de verzoening, tegelijk zondaar en rechtvaardige. De goede werken, waaraan én Luther én Calvijn alle belang hechten, worden in antwoord 64 ter sprake gebracht:'Het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid'. 7. De Konkordie van Leuenberg In het tweede hoofdstuk van de Leuenberger Konkordie (afgekort als LK) beschrijven de met haar instemmende kerken hun gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie.'De boodschap der rechtvaardiging als de boodschap van Gods vrije genade' (art. 8-12) is het eerste thema en wordt de maatstaf van alle kerkelijke verkondiging genoemd. In deze leer hebben de vaderen der Reformatie het zuivere begrip van het Evangelie tot uitdrukking gebracht. Dat houdt in dat Jezus Christus betuigd wordt a) als de Mensgewordene, in Wie God Zich met de mens verbonden heeft, b) als de Gekruisigde en de Opgestane, Die het gericht Gods op Zich genomen en daarin Gods liefde tot de zondaar betoond heeft, en c) als de Komende, die als Rechter en Redder de wereld tot de voltooiing leidt. Door Zijn Woord in de Heilige Geest roept God alle mensen tot bekering en geloof.Wie op het Evangelie vertrouwt, is om Christus' wil gerechtvaardigd voor God en bevrijd van de aanklacht van de wet. Zo kan hij leven tot eer van God en in dienst aan de naaste en de wereld, en is hij bereid te lijden. Christenen komen op voor aardse gerechtigheid en vrede. Daarom moeten zij samen met anderen zoeken naar rationele criteria, die ter zake en toepasbaar zijn. Zij doen dat in vertrouwen op Gods zorg voor de wereld en met het oog op de verantwoording voor Zijn gericht. 7.1 Overeenkomst In wat de LK over de rechtvaardiging zegt, zien we elementen terugkeren, die ook door de Reformatie genoemd zijn. We wijzen op: de rechtvaardiging als boodschap van Gods vrije genade en als maatstaf van de verkondiging daarvan, het geloof dat tot gerechtigheid gerekend wordt, Christus als Degene Die uit liefde tot de zondaar Gods gericht op Zich genomen heeft, de aanklacht van de wet en de bevrijding daarvan, de goede werken (verwoord als bijv. 'dienst aan de ander' en 'dienst in de gemeente'), de bereidheid om te lijden.
- 31 -
7.2 Vragen Niettemin is er ook sprake van verschil, wanneer de LK en Luther c.s. vergeleken worden.Vragenderwijs stellen we enkele punten aan de orde. Vooraf zij opgemerkt: a) de LK zegt dat zij niet als een nieuwe belijdenis verstaan wil worden. Daarmee dienen we bij onze beoordeling rekening te houden, b) De LK zegt meer dan eens dat bepaalde veroordelingen in de reformatorische belijdenissen niet meer de huidige stand van de leer der kerken raken; dergelijke uitspraken maken alert en roepen een kritische geest wakker, c) Veel hangt af van de vraag of iemand een welwillende lezer is, of niet; wij proberen kritisch-welwillend te zijn. d) Uiteindelijk geeft in dezen de Schrift de doorslag. Wij weten ons onder haar gezag en uitleg gesteld.Wij hebben ons vanuit de Schrift door de Heilige Geest onderdanig te laten onderwijzen (Calvijn). a. Belijdt men Christus ondubbelzinnig als waarachtig mens én waarachtig God, zoals bijv. de Geloofsbelijdenis van Nicea en de Augsburgse Confessie (art. 3)? Immers, de rechtvaardiging door het geloof heeft alles te maken met de belijdenis aangaande Christus. Er wordt wél gezegd dat 'in Jezus Christus, waarachtig mens, de eeuwige Zoon en daarmee God Zelf, Zich tot heil in de verloren mensheid (heeft) begeven' (art. 21), maar over Zijn waarachtig God- én waarachtig mens-zijn wordt met een zekere afstandelijkheid gesproken in het verband van 'traditionele denkvormen' (art. 22). b. Waarom wordt, juist in het kader van de rechtvaardiging, niet uitdrukkelijk gesproken over de verzoening? Niet dat de LK daarover zwijgt:'Wanneer wij het avondmaal vieren, verkondigen wij de dood van Christus, door Wie God de wereld met Zichzelf verzoend heeft'. Maar wordt daarmee ook de genoegdoening bedoeld, die Luther en Calvijn juist in dit verband zo sterk hebben benadrukt? Wordt bij het gericht Gods ook gedacht aan de toorn Gods, die gestild wordt? c. Klopt het dat de LK in mildere bewoordingen over de mens spreekt dan de Reformatie? De LK spreekt over hem als over zondaar en aan zonde en dood vervallen mens. Wanneer Luther en Calvijn in de rechtvaardigingsleer de mens tekenen, schilderen zij hem met schriller realisme: hij is een goddeloze, hij wil niet dat God Gód is, hij draagt vervloeking en smetten met zich mee, hij is des doods schuldig. d. De LK kent een krachtige oproep tot getuigenis en dienst. Christenen moeten opkomen voor aardse gerechtigheid en vrede tussen mensen en volken. Is dit in overeenstemming met wat de reformatoren voorstonden? Wordt hier de boog van hun goede werken niet overspannen? Deze vragen worden vooral ingegeven vanwege het feit dat de LK niet duidelijk spreekt over de
- 32-
aard van het laatste gericht, waarin de laatste rechtvaardiging plaatsvindt en waaraan - zegt artikel 37 van de NGB - 'de gedachte schrikwekkend en angstaanjagend is voor de slechte en goddeloze mensen, maar de rechtvaardigen en uitverkorenen verlangen er vurig naar en putten er rijke troost uit'. De LK heeft het over Christus, Die als Rechter en Redder de wereld tot haar voltooiing leidt Maar is zo wel voldoende duidelijk dat Gods gerechtigheid een vreemde en geschonken gerechtigheid is, die binnenwerelds, d.w.z. in deze geschiedenis, niet gerealiseerd wordt en waar wij met lege handen bij staan? 7.3 Beoordeling We laten het bij deze vragen. Wanneer we aan de hand daarvan de balans opmaken, moeten we concluderen dat de LK onhelder en weinig reformatorisch belijnd de rechtvaardiging aan de orde stelt. Er is sprake van een onduidelijke christologie, een onduidelijke verzoeningsleer, een onduidelijk mensbeeld, een onduidelijke eschatologie. Dit is een teleurstellende slotsom, temeer omdat de LK de bespreking van de rechtvaardiging eindigt met de verklaring dat men zich met dit verstaan van het Evangelie weet te staan op de bodem van de oud-kerkelijke belijdenissen en dat men de gezamenlijke overtuiging van de refomatorische belijdenissen aanvaardt De VPKN-in-wording doet er goed aan om op grond van haar eigen belijdenisgeschriften afstand te nemen van de LK. Wanneer het leerstuk van de rechtvaardiging van de goddeloze het artikel is, waarmee de kerk staat of valt (en dat is zij), doet wat de LK hierover zegt haar geducht wankelen. Als dit besef doorbreekt, is toch niet geheel onwaar wat in artikel 1.5 van de concept-kerkorde in eerste lezing over de LK staat: 'Voorts erkent de kerk de betekenis van de Konkordie van Leuenberg voor de voortgaande ontmoeting van de lutherse en de gereformeerde tradities'. Echter, een dergelijke uitkomst in het negatieve kan de bedoeling van deze zinsnede toch niet zijn. 8. Tenslotte Wanneer Luther de gerechtigheid door het geloof als de vaste en enige rots van de kerk belijdt en wij in gemeenschap met deze belijdenis willen staan, kan het niet anders of dan hangt van de rechtvaardiging het'zijn' van de kerk af. Hier, op dit punt, wordt beslist of de kerk het Evangelie heeft of slechts een lege naam. Daarom dienen we ook en juist met elkaar alle mogelijke moeite te doen de hoogte en breedte en diepte van dit leerstuk met hoofd en hart te begrijpen, ook al komen we - om met Luther te spreken - vaak niet verder dan wat zwakke en
- 33 -
armelijke beginselen en brokstukken. Wij hebben én als kerk én persoonlijk ons dit leerstuk toe te eigenen. Anders beroven wij onszelfvan de mogejijkheid om in alle andere vragen tot een oplossing te geraken. Want hier gaat het om waar of vals, of men met deze leer verloren gaat of niet. We eindigen met een m.i. zeer aansprekend Luther-citaat:'Wanneer het hart van iemand, die in Christus gelooft, hem beschuldigt en aanklaagt, en tegen hem getuigt dat hij verkeerd heeft gedaan, dan wendt het zich zo snel mogelijk daarvan af en neemt het zijn toevlucht tot Christus en zegt: Hij heeft genoeg gedaan, Hij is rechtvaardig, Hij is mijn verdediging, Hij is voor mij gestorven en Hij heeft Zijn gerechtigheid tot de mijne gemaakt en mijn zonde tot de Zijne... Mijn zonde kan Hem niet verslinden, maar zij wordt zelf verslonden in de oneindige afgrond van Zijn gerechtigheid. Want Hij is God, hooggeloofd in eeuwigheid'.
- 34-
Kerkgemeenschap I. De konkordie beoogt gemeenschap Op basis van een gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie beoogt de Konkordie van Leuenberg kerkgemeenschap te betuigen en te verwerkelijken tussen de met deze konkordie instemmende lutherse, gereformeerde en de uit deze voortgekomen geünieerde kerken, alsmede de daarmede verwante voorreformatorische kerken der Waldenzen en der Boheemse Broeders.I} Bij de besprekingen in de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1973, die geleid hebben tot de aanvaarding van deze konkordie, is duidelijk gesteld dat de kerkgemeenschap in de zin van de Leuenberger Konkordie geenszins het doel had om kerken samen te voegen en te laten fuseren tot een soort algemene reformatorische kerk in Europa.2) De konkordie, die het karakter draagt van een compromis, moest, zoals gesteld werd, vooral gezien worden als een uitgangspunt voor verdere gesprekken.3) Zelf beschrijft de konkordie in haar laatste hoofdstuk haar eigenlijke doel en geeft zij aan dat kerkgemeenschap in de zin van deze konkordie betekent dat kerken van verschillende belijdenis op grond van het verstaan van het Evangelie elkaar gemeenschap in Woord en sacrament verschaffen en een zo groot mogelijke gemeenschappelijkheid in getuigenis en dienst aan de wereld nastreven.4) Daarbij nemen de kerken een binding aan de belijdenissen die bij hen gelden in acht.5) Een unificatie die afbreuk doet aan de levende veelvormigheid van het godsdienstige leven zou het wezen van de kerkelijke gemeenschap zoals deze hier wordt bedoeld weerspreken, zo stelt de konkordie zelf.6) De concept-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland gaat echter blijkbaar beduidend verder dan de door de Leuenberger Konkordie eigenlijk bedoelde kerkgemeenschap, omdat zij de konkordie duidelijk een plaats geeft iri
- 35 -
het kader van de fusie van kerken en haar plaatst in een belijdend kader. Naar haar eigen zeggen moet de Leuenberger Konkordie niet verstaan worden als een nieuwe belijdenis en laat zij de verbindende kracht van de belijdenissen in de deelnemende kerken uitdrukkelijk bestaan. ^ Zo lijkt er dus geen grond te zijn voor de gedachte dat de Leuenberger Konkordie bepaalde elementen van de belijdenisgeschriften buiten werking zou stellen. Uitdrukkelijk is bij haar ontwerp ook gesteld dat men wilde vermijden dat de konkordie een norm tot interpretatie van de belijdenisgeschriften zou zijn.8) Toch moet er gewezen worden op een zekere tweesporigheid, zo niet een innerlijke tegenstrijdigheid in dit spreken, daar er toch in feite door de konkordie wel een interpretatie van de belijdenis geschiedt en zich daarmee feitelijk en concreet een daad van belijden voltrekt.9) Het gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie spitst zich in de Leuenberger Konkordie toe op de boodschap van de rechtvaardiging als de boodschap van Gods vrije genade, als gemeenschappelijke overtuiging van de reformatorische belijdenisgeschriften. Het exclusieve heilsmiddelaarschap van Jezus Christus wordt genoemd 'het centrum der SchriftDit is dan de maatschaf van alle kerkelijke verkondiging.I0) Op deze centrale basis zoekt men de gemeenschap der kerken. 2. De reformatoren beoogden gemeenschap Ogenschijnlijkt lijkt de door de Konkordie van Leuenberg begeerde gemeenschap der kerken op basis van het centrum der Heilige Schrift op het verlangen van de reformatoren zelf tot een kerkelijke eenheid tussen luthersen en gereformeerden op basis van het hart van de zaak ondanks onderlinge theologische verschillen. Woordelijk schrijft Calvijn over de onzalige strijd tussen de verschillende hervormers het volgende: 'Zij hebben allen uit één mond geleerd welke de rechte en onvervalste godsdienst was en hebben hun best gedaan om die van de ontelbare bijgelovigheden en afgoderijen te zuiveren en van de verdichtselen der mensen te ontlasten. Ze hebben geleerd, nadat ze het vertrouwen op de goede werken onderste boven hadden gesmeten, waarmee de arme mensen geheel dronken, ja betoverd waren, dat de gehele zaligheid in de genade van Christus bestond. Zij hebben de kracht van Christus zeer heerlijk verheven, die óf geheel onder de voeten vertreden had gelegen, óf verdronken onder het water schuilde; welke het rechte aanroepen zij; welke de kracht en natuur van de boetvaardigheid zij;
- 36-
waar ze vandaan komt en wat voor vruchten het geloof voortbrengt; welke de wettige tucht of regering van de kerk zij, wordt van hen allen hetzelfde geleerd. Alleen in de waartekenen is wat verschil geweest. En nochtans durf ik dit zonder lichtvaardigheid voor de waarheid te zeggen: zo hun harten eensdeels niet door al te grote heftigheid van schrijven en disputeren verbitterd hadden geweest en anderdeels ook niet al te kwaad vermoeden hadden gehad, daar zou zulk een grote onenigheid niet geweest zijn, of zij zou wel gemakkelijk verzoend zijn geweest. Zo nu door die hittige brand van disputeren de tweedracht naar behoren niet heeft mogen worden geslecht, wat staat er nu nog in de weg, dat ze de eenvoudige waarheid er minder om horen, daar de oploop als gestild is7 Zelfs ondanks de onderlinge verschillen in de avondmaalsopvatting schrijft Calvijn: Wij komen zeer wel overeen in het rechte gebruik van de sacramenten. Wij leren allen zonder onderscheid, dat de sacramenten daartoe ingesteld zijn, opdat ze Gods beloften in onze harten mochten verzegelen; opdat ze het geloof opbeuren en getuigenissen zijn van Gods genade. Wij betonen uitdrukkelijk dat het geen ijdele of blote en dode, dat is krachteloze figuren zijn, omdat niet alleen hun gebruik krachtig werkt door de verborgen kracht van dezelfde Heilige Geest, al hetgeen Hij daar vertoont. Daarom bekennen wij brood en wijn in het Heilig Avondmaal geen ijdele waartekenen te zijn van de gemeenschap die de gelovigen met Christus, hun Hoofd, hebben, omdat onze zielen Christus Zelf tot een geestelijk voedsel genieten. Dit alles wordt overal eender geleerd. Daarom, wat is het dat die hoogmoedige mensen hierin een zo grote ergernis vinden, die het Evangelie de weg en de toegang beneemt? Ja, maar in de manier hoe men Christus deelachtig wordt te beschrijven is men wel een weinig verschillende. Ik erken dat ze alleen met een zo goed onderscheid niet spreken als het wel ware te wensen, dikwijls omdat ze allen geen enerlei gaven hebben ontvangen (I Kor. 12) om in alle klaarheid hiervan te spreken, of omdat ze allen geen enerlei mate des geloofs hebben gekregen.' H) Zóver gaat Calvijn daarbij, dat hij zelfs uitdrukkelijk pleit voor een broederlijke zin en gemeenschap tussen de kerken.I2) Alhoewel er zeker confessionele verschillen zijn tussen Luther en Calvijn, heeft de laatste toch van harte de Confessio Augustana onderschreven. In elk geval de
- 37-
Confessio Augustana Variata (= de gewijzigde Augsburgse Geloofsbelijdenis) l3), waarvan Calvijn zegt dat daarin niet één woordje te vinden is dat de. calvinistische leerwijze weerspreekt en dat hij met de zin ervan volledig overeenstemtl4) Maar zelfs met de Confessio Augustana Invariata (= de ongewijzigde Augsburgse Geloofsbelijdenis van 1530) heeft hij zijn instemming betuigd.I5) De instemming van mannen als Guido de Brès,Johannes a Lasco, Petrus Dathenus, Caspar Olevianus, Frederik de Vrome (de keurvorst van de Paltz die opdracht gaf tot het opstellen van de Heidelberger Catechismus), Hiëronymus Zanchius, Petrus Martyr en Andreas Hyperius en anderen is elders aangegeven.I6) De hoge mate van confessionele overeenstemming tussen de lutherse Confessio Augustana en de gereformeerde Heidelbergse Catechismus is meermalen theologisch aangetoond.I7) Wij kunnen dus vaststellen dat de reformatoren - denk aan Luther, Melanchthon en Calvijn (zelf noemt Calvijn de Zwitsers erbij) - ondanks de erkenning van verschillen, ten diepste één waren in geloof en belijden. Er was bij hen een oecumene van het hart Calvijn achtte Luther dan ook zeer hoog en ondanks zijn heftige natuur die hem dikwijls parten speelde had Luther toch ook eerbied voor Calvijn. De laatste was al hartelijk verblijd als Luther hem via anderen de groeten liet overbrengen.I8) Echter nog in de tijd van de reformatoren - Calvijn heeft dit zeer betreurd, denk aan zijn controverse met de strenge lutheraan Joachim Westphal - werden de verschillen, vooral rondom het Heilig Avondmaal en de twee naturen van Christus, op de spits gedreven en gingen lutheranen en calvinisten onverzoenlijk uiteen. Dit kreeg met name zijn beslag in de lutherse 'Formula Konkordiae' van 1577, waarin uitdrukkelijk de calvinistische visie op het Heilig Avondmaal werd afgewezen. Ook werd de Confessio Augustana Invariata van 1530 voor de lutheranen maatgevend, niet omdat zij op het punt van het Heilig Avondmaal irenischer was tegenover de rooms-katholieken, maar omdat zij meer dan de Variata geschikt was om zich af te grenzen tegenover de calvinisten. Bovendien heeft deze confessie nu een plaats in het gehele lutherse corpus van belijdenisgeschriften dat in 1580 is afgesloten met de aanvaarding van het zgn. 'Konkordienbuch', waaruit zij door de lutheranen moeilijk is te isoleren. Dit totaal van belijdenisgeschriften heeft voor de lutheranen namelijk uitdrukkelijk normatief, verplichtend gezag.I9)
- 38-
Zo ontstonden er twee verschillende kerktypen, de lutherse en de calvinistische, die niet te verenigen zijn. Niettemin bleeft zelfs een man alsVoetius positief ten opzichte van het gesprek met de lutheranen, omdat hij ervan overtuigd was dat de verschillen niet kerkscheidend waren.20) 3. Om welke gemeenschap gaat het nu? De vraag rijst of de oecumene die de Leuenberger Konkordie beoogt vanuit 'het centrum der Schrift', dezelfde is als de geschetste 'oecumene van het hart' die wij vinden bij de reformatoren. Kan men van de aanhangers van Leuenberg zeggen wat Calvijn zei van Luther en van de Zwitserse theologen: dat zij allen met hem in de ganse hoofdsom van de leer der godzaligheid wonderwel overeenstemden? Dat zij allen uit één mond leerden welke de rechte en onvervalste godsdienst was? Dat zij overeenstemden in de leer van Christus, de kracht van Christus, de genade van Christus, in de leer van het gebed, van de boetvaardigheid, van de vruchten van het geloof, van de kerkelijke tucht, van het rechte gebruik van de sacramenten en niet in het minst van het gezag van de Heilige Schrift?2I) Vanwaar dan zoveel kritiek, zowel van lutherse als van gereformeerde zijde, op de Leuenberger Konkordie? De afstand die de Leuenberger Konkordie neemt van de verwerpingen der dwalingen die in de klassieke belijdenisgeschriften zijn opgenomen als voortvloeiend uit de kernpunten van de reformatorische leer, kan dan niet zijn in de geest van de reformatoren. Ten diepste worden hiermee de reformatorische belijdenissen in het hart aangetast. Hier moet gewezen worden op de fundamentele kritische reacties vanuit heel de belijdende beweging ('Bekenntnisbewegung') in Duitsland op de Leuenberger Konkordie, die verdienen serieus te worden genomen. De reformatoren waren in hun belijdenis van de geloofswaarheden concreet, de Leuenberger Konkordie daarentegen munt uit in vaagheid. De reformatoren begeerden ondanks verschilpunten een eenheid in het geloof;ten aanzien van de Leuenberger Konkordie is echter wel gesteld dat men een eenheid zoekt niet in het geloof, maar in hetgeen men samen niet gelooft Het gaat in de Leuenberger Konkordie niet om tweederangs theologische verschilletjes die verdoezeld worden, maar om de waarheid van het Evangelie zelf. Om der waarheid wille moet dan ook de Leuenberger Konkordie worden afgewezen.22)
- 39-
Heel de zgn. Bekenntnisbewegung in Duitsland heeft zich dan ook uitdrukkelijk tegen de konkordie verzet, zowel door de talrijke belijdende gemeenschappen afzonderlijk, als bij monde van het Theologisch Convent van Belijdende Gemeenschappen' als orgaan van de overkoepelende 'Conferentie van Belijdende Gemeenschappen' Hiertoe behoren de volgende bewegingen: • 'Kein Anderes Evangelium' met haar vele regionale afdelingen; • 'Die Evangelische Sammlung Berlin'; • 'Die Kirchliche Sammlung um Bibel und Bekenntnis' in verschillende landskerken; • de 'Ludwig-Hofacker-Vereinigung' in Württemberg; • het 'Gnadauer Verband' en • de 'Evangelische Notgemeinschaft', terwijl als gastleden deelnemen de zelfstandige Evangelisch-Lutherse Kerk in Duitsland,'die Evangelische Sammlung' in Württemberg en die in het Rheinland, 'die Kirchliche Sammlung in Nordelbien' en 'die Sammlung Bekennender Evangelischer Frauen'. Dat is dus nogal wat. Juist uit de lutherse beweging kwam van theologen uit Duitsland, Denemarken, Noorwegen, IJsland, Zweden, Finland en ook uit Amerika en Canada een stroom van bezwaren tegen de Leuenberger Konkordie los. Zij werden geformuleerd in de zgn.'Ratzeburger Thesen', die samengevat op het volgende neerkomen: 1. De Leuenberger Konkordie brengt niet voluit het Evangelie tot gelding, want: zij verzwijgt de rechtvaardige toorn van God en dus het wonder van Zijn barmhartigheid in Christus; zij tekent de mens niet als liggend onder Gods toorn en om Christus' wil begenadigd; zij miskent de rechtvaardigende daad Gods; zij kent niet de 'genadige ruiling' (Christus mijn zonden, ik Zijn gerechtigheid) maar vervlakt dit tot een wereldse (horizontale) gerechtigheidsboodschap. 2. De Leuenberger Konkordie mist het beroep op de Heilige Schrift. 3. De Leuenberger Konkordie verzwijgt de fundamentele betekenis van de leer der Drie-eenheid (voor de theologen: het 'magnus consensus' van de christelijke kerk!), is dus vrijzinnig en neemt afstand van het hart van de christelijke leer. 4. De Leuenberger Konkordie bedient zich onkritisch van moderne denkvormen, een liberale theologie die de denkvormen van de oude belijdenissen achterhaald acht, en huldigt een wettisch georiënteerd activisme. 5. De Leuenberger Konkordie bedient zich van dubbelzinnige formuleringen; zij
- 40-
kan op allerlei manier worden geïnterpreteerd, wat in tegenspraak is met het wezen van een konkordie (= eenstemmigheid). 6. De Leuenberger Konkordie wil feitelijk als een nieuwe belijdenis zijn en stelt als zodanig de verwerpingen der dwalingen in oude belijdenissen (denk aan de Dordtse Leerregels) buiten kracht. 7. De Leuenberger Konkordie maakt dus de geldigheid van de belijdenisgeschriften krachteloos, hetgeen betekent dat wie én de belijdenisgeschriften handhaaft én de konkordie ondertekent, zich schuldig maakt aan een dubbele waarheid. Dit moet wel weer tot nieuwe scheuringen leiden. 8. De Leuenberger Konkordie veroordeelt niet de valse leer, stort zodoende de gemeenten in verwarring en miskent dus de zielszorgerlijke (pastorale) verantwoordelijkheid van de kerk. 9. Het dringende van de Leuenberger Konkordie tot een snelle overeenstemming is in strijd met de verantwoordelijkheid ten opzichte van verleden en toekomst.23) Overzien wij de bezwaren die door de verschillende belijdende gemeenschappen tegen de Leuenberger Konkordie zijn aangevoerd 24), dan blijkt daarin een behoorlijke overeenstemming te bestaan. De bezwaren kunnen als volgt worden samengevat: De Leuenberger Konkordie stelt de belijdenisgeschriften buiten werking (zij raken zogenaamd de huidige stand van de theologie niet); zij veroordeelt de valse leer niet; zij munt uit in vaagheid en het verzwijgen van kernbegrippen zoals de Drie-eenheid, de toorn van God, het gericht van God, de verzoening door voldoening; zij laat in het duister Wie Jezus is (Vere homo,vere deus' = waarachtig Mens en waarachtig God); zij ondermijnt het Schriftgezag; zij koestert een horizontale Koninkrijksverwachting en zij bedient zich bij dit alles van dubbelzinnige formuleringen. Duidelijk blijkt daaruit dat de Leuenberger Konkordie volkomen haaks staat op de leer van de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Dordtse Leerregels en bovenal op de Waarheid van de Heilige Schrift zelf. Zo is er het gevaar dat in tegenstelling tot de Reformatie de Leuenberger Konkordie een theologie laat binnensluipen die de Drie-enige God naar de achtergrond schuift en de kerk vooral antropocentrisch (= met de mens in het middelpunt) vormt.25) Is het dan teveel gezegd dat de Leuenberger Konkordie een bewijs is van het voortgaand proces van de devaluatie der symbolen (= belijdenissen)?26)
-41 -
De omgang met de klassieke belijdenisgeschriften zoals wij die aantreffen in de Leuenberger Konkordie, mag dan weliswaar in overeenstemming ;yjn met de bedoeling van artikel X van de hervormde kerkorde van 1951 (zgn. dynamisch belijden)27), in de geest van de reformatoren is zij niet. De gemeenschap die de Leuenberger Konkordie voorstaat, is een andere dan die welke de reformatoren ondanks alles verbond: een gemeenschap in de kern van de leer der godzaligheid, een oecumene van het hort, 'in enigheid des waren geloofs' (Heidelberger Catechismus, Zondag 21), Verspreid en verstrooid door de gehele wereld, nochtans tezamen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in éénzelfde Geest, door de kracht des geloofs' (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 27). NOTEN Konkordie van Leuenberg, I, Inleiding, I. 2)
Handelingen van de Generale Synode der Ned. Herv. Kerk van 19-21 febr. 1973, blz. 30-34.
3)
Dit was ook de opvatting van de lutherse prof. dr. P. Boendermaker. Handelingen Gen. Synode N.H.K. van 19-21 nov. 1973, blz. 58-62.
4)
L.K.29.
5)
L.K.30.
6)
L.K.45.
L.K.37. 8)
K. Blei, in: Kerk Onderweg, over Geest, Kerk en Oecumene, blz. 74.
9)
K. Blei, a.w. blz. 176.
10)
L.K. II; K. Blei, a.w. blz. 170-171.
1
Calvijn,Tractaat der Ergernissen, par. 29. Zie ook: A. Zahn, Calvins Urteile über Luther, 1883, passim. Vanaf de kansel in Genève zegt Calvijn mede met het oog op de lutheranen: 'Wij weten dat onze Heere de eenheid gewild heeft tussen Zijn leden. Zijn wij van Zijn Kerk? Dan moet er een geestelijke band zijn met alle gelovigen. Zoals er maar één God is, één Zaligmaker, één ware leer, één geloof, één doop, zo moeten wij allen één lichaam zijn.Wij moeten derhalve een band met elkaar hebben. Als één lid lijdt, moeten wij allen medelijden. Nu echter zien wij dat er niet
- 42-
sprake is van één lid. Heel de Kerk is in verstrooiing. Hier een handjevol en daar een handjevol. Wij hebben allen eenzelfde Evangelie. Wij zijn omringd van vijanden. Mogen wij ons van elkaar afscheiden? Mogen wij zeggen: Zij zijn ver weg van ons? Neen! Zij behoren tot de Kerk en wij zijn hun leden.' Zie: W. Balke, Omgang met de reformatoren, 12)
Kampen, 1992, blz. 34.
Calvijn: 'Ik zeg dit omdat er nog geen formulier is uitgegeven, waarin de overeenstemming is uitgedrukt zoals de zaak verdient. Maar dit zal geschieden als het onze God behagen zal allen op één plaats te vergaderen die eraan hebben gearbeid. Het moet ons echter voldoende zijn dat er een broederlijke zin en een gemeenschap
tussen de kerken bestaat en dat allen zover over-
eenstemmen als nodig is om het tezamen eens te worden. Wij belijden dus allen eenparig
dat wij, als wij het sacrament volgens de instelling des Heeren
ontvangen, waarlijk deelgenoten geworden zijn van het eigen wezen van het lichaam en van het bloed des Heeren Jezus Christus. Hóe dit geschiedt, kan de één beter voorstellen en duidelijker verklaren dan de ander.' Zie: Beknopte verhandeling over het Heilig Avondmaal, laatste hoofdpunt. 13)
Calvijn schrijft in 1557 aan Martin Schalling in Regensburg: 'Auch das Augsburgische Bekenntnis weise ich nicht ab, das ich langst gern und willig unterschrieben
habe, so wie sein Verfrasser
selbst es ausgelegt hat'. R. Schwarz, Johannes Calvins Lebenswerk in seinen Briefen, Tübingen 1909, dl. II, blz. 169. Eveneens in 1557 schrijft Calvijn aan een aantal Poolse godgeleerden:'Enigen onder u, gelijk we horen,hebben de Augsburgsche Confessie aangenomen. (...) En wat de Augsburgsche Confessie betreft, zie ik geen reden waarom de dienaars van Christus daarover onder elkander twisten zouden, zo wanneer ze maar over de rechte zin overkomen'. Geciteerd uit: D. Gerdes, Kort Begrip der voornaamste merkwaardigheden rakende den opstel en overgave der wijdtberoemde Augsburgsche Confessie, A'dam 1731, blz. 98. 14)
Calvijn in zijn laatste geschrift tegen de strenge lutheraan Joachim Westphal, van hetwelk hij op 3 aug. 1557 een exemplaar zond aan Melanchthon in Worms. Geciteerd bij dr. L. Keiser, in: Biblische Zeugnisse, 1930, blz. 212. Hij schrijft daarin: 'Westphal sagt erstens, dasz wir die Augsburgische Konfession
aufzuheben
gedachten und zum anderen, dasz wir mit ihrem trefflichenVerfasser Philipp Melanchton uns in Zwiespalt
befanden. Ich antworte darauf, dasz in jener Bekenntnisschrift, die von allen
so hoch gehalten
wird, nicht eind Wörtlein
Frommen
sich findet (namlich nach der Fassung, die in 1541 in
Regensburg affgestellt worden), das unserer Lehrweise widersprache.
Erhebt sich ein Zweifel über
den Sinn des einen oder anderen ihrer Ausdrücke, so gibt es doch offenbar keinen berufeneren Schiedsrichter, als den Verfasser selbst, der ohnehin um seiner Frömmigkeit und Gelehrsamkeit willen in so allgemeinem Ansehen steht.An ihn habe ich mich gewandt und aus seiner
- 43-
Antwort ist aufs klarste hervorgegangen, dasz wir völlig
übereinstimmen!
Dat Calvijn de Augsburgse Confessie naar haar inhoud principieel kon accepteren omdat niet één woord daarin in strijd was met de gereformeerde leerwijze, neemt niet weg dat hij in de Franse situatie duidelijk aan de Franse 'Confession de Foy' de voorkeur gaf. Op verschillende punten was deze duidelijker dan de Augsburgse Confessie. Vandaar dat hij ondanks herhaalde betuigingen van zijn eenheid met de lutheranen toch de invoering van de Augsburgse Confessie in Frankrijk heeft afgeraden. Niet omdat zij inhoudelijk onaanvaardbaar was, maar omdat zij op sommige punten onbeslist en vaag was en bovendien als Duitse confessie in de Franse situatie verwarring zou kunnen veroorzaken. Zie hierover o.a.: W. Nijenhuis, Calvinus Oecumenicus,
's-Gravenhage, 1959, blz. 52-58;
W. Balke, a.w., blz. 34; R. Schwarz, a.w. II, blz. 379 (Calvijns brief aan graaf Eberhard von Erbach in Heidelberg, 1561). ,5)
Dit is af te leiden uit Calvijns in 1543 bij Bourgeois te Genève in het Latijn verschenen boekje ter gelegenheid van de a.s. Rijksdag te Spiers (1544) onder de titel 'Smekende vermaning aan Keizer Karei V, de vorsten en de overige stenden, opdat zij de zorg voor het herstel der Kerk met ernst op zich nemen, uitgegeven in naam van allen die begeren dat Christus Koning zij'. Calvijn spreekt hierin namelijk over de Augsburgse Geloofsbelijdenis als 'de belijdenis van ons geloof, zoals wij die aan Zijne Majesteit,
de onoverwinnelijkste
Keizer, overgeleverd
hebben', wat uit
de aard der zaak alleen maar betrekking kan hebben op de Confessio Augustana Invariata van F530, die aan de keizer is overhandigd. Het geschrift is te vinden in het Corpus Reformatorum, Calvini Opera, deel 6, kolom 453-534. I6)
In: L. H. Oosten, Bewaar Uw Kerk, 1996, hfdst. 6.
,7)
Zo in 1930 ter gelegenheid van de 400-jarige herdenking van de Augsburgse Confessie door dr. L. Keiser (geestverwant van dr. H. F. Kohlbrugge) in: Biblische Zeugnisse, jrg. 1930, blz. 193212, met Nachtrage blz. 239-256. Na hem verdedigde Friedrich Winter in 1952 aan de theologische faculteit te Rostock een dissertatie onder de titel 'Confessio Augustana und Heidelberger Katechismus', waarin hij stelt dat Calvijn de Augustana Invariata erkende, maar dan in de zin van deVariata. Ook Zacharias Ursinus erkende volgens hem de Invariata, maar veroorloofde zich tegenover haar wel een kritische vrijheid. Winter, Beilage, hfdst. Illb.
I8)
Hierover A. Zahn (geestverwant van dr. H. F. Kohlbrugge), Calvins Urteile über Luther, 1883, blz. 254. Luther schreef in 1539 aan Bucer: 'Groet vol hoogachtig Calvijn, wiens kleine boekje ik met een bijzonder genoegen gelezen heb'. Calvijn schrijft dit verheugd aan Farel, 20 nov. 1539. Over de mededeling van Melanchthon dat Calvijn bij Luther zeer in de gunst gekomen is ('Cal-
- 44-
vinus magnam gratiam iniit') was Calvijn zeer opgetogen. Zie W. Balke, a.w. blz. 29. 19)
Zie: Wolfgang Reinhard, Das Augsburger Augsburger
Bekenntnis in drei Jahrhunderten,
Bekenntnis
im politischen Zusammenhang,
herausgegeben
blz. 50, in: Das
von Horst Jesse, Weiszenhorn, 1980.
Zie ook: K. Blei, a.w. blz. 175. 20)
C. W. Mönnich en G. C. van Niftrik, hervormd-luthers gesprek over het avondmaal, Nijkerk 1958,26f. Zie ook de opmerking van J. Koopmans, De Nederlandsche Geloofsbelijdenis, A'dam 1939, blz. 186:'Hoewel wij toch ook niet moeten vergeten dat ondanks ernstige bezwaren het Calvinisme van meet af een verzoenende houding ten opzichte van de Lutheranen heeft aangenomen'. Zelfs B. Smytegelt moet gezegd hebben dat het geoorloofd zou wezen met de lutheranen samen te gaan, niettegenstaande hun grote zwakheden in het stuk des Avondmaals. Documentatieblad Nadere Reformatie, 18e jrg. 1994, nr. 2, blz. 78. Vanzelfsprekend echter niet ten koste van de gereformeerde belijdenis; zie zijn catechismusverklaring 'Des Christens eenige troost...' op zondag 18, vr. en antw.47. Nog onlangs besprak F. van der Pol een vroeg-zeventiende-eeuws model voor kerkhereniging van gereformeerden en lutheranen, dat het licht zag vlak voor de beroemde synode van Dordrecht. Daarnaast noemt hij nog een aantal voorbeelden, alle gebaseerd op gereformeerde erkenning van de Augsburgse Confessie 'volgens de verklaring die de auteur ervan geeft'. F. van der Pol, 'Kerkhereniging, een vroeg-zeventiende-eeuws model', bijdrage in de bundel 'Geen kerk zonder bisschopsambt? Over de plaats van het ambt in de orde van de kerk', publicatie van het Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica, Utrecht, 1997, uitg. Meinema, Zoetermeer. Zie over het kerkelijk streven naar eenheid tussen gereformeerden en lutheranen in ons land ook:J. Reitsma en S. D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, III, Groningen 1894, blz. 253 e.a. Het verlangen naar een kerkelijke vrede onder de protestanten is ook uitvoerig beschreven in een in 1728 te Amsterdam verschenen 612 blz. tellend werk van StephanusVitus ('Apologie in dewelke het Synode van Dordrecht ende het Hervormd Geloove worden verdedigt...'), op basis van de confessionele overeenstemming tussen de oude lutherse en gereformeerde orthodoxie, o.a. ook op het punt van de predestinatieleer en de leer betreffende de vrije wil.
21)
Calvijn,Tractaat der Ergernissen, par. 29-30.
22)
Aldus de kritiek van de 'Kirchliche Sammlung um Bibel und Bekenntnis' in de Evangelisch-Lutherse landskerk van Hannover; Rudolf Baumer e.a., Weg und Zeugnis, Bekennende Gemeinschaften im gegenwartigen Kirchenkampf 1965-1980, Bad Liebenzell 1980, blz. 182.
- 45-
23)
24)
R. Baumer e.a., a.w. blz. 187-193. R. Baumer e.a., a.w. passim; beknopte weergave ervan in: L. H. Oosten, Bewaar Uw Kerk, 1996, hfdst.4.
25)
Stelling van de 'Kirchliche Sammlung urn Bibel und Bekenntnis' in Bayern; R. Baumer e.a., a.w. blz. 183.
26)
L. Doekes, Credo, Handboek voor de gereformeerde symboliek, 1975, blz. 401.
27)
K. Blei, a.w. blz. 179.
- 46-
De predestinatieleer in de Leuenberger Konkordie I. Inleiding In de, inmiddels veelbesproken, Concept-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland wordt in artikel I gesproken over het belijden van de kerk 'in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht', zoals die verwoord is in de klassieke belijdenisgeschriften. In dit grondslagartikel worden de belijdenisgeschriften van de lutherse en gereformeerde tradities met name genoemd, te weten de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Nicea, de Geloofsbelijdenis van Athanasius, de Onveranderde Augsburgse Confessie, de Catechismus van Luther, de Catechismus van Heidelberg, de Catechismus van Genève en de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de Dordtse Leerregels. Na deze opsomming van klassieke belijdenisgeschriften uit de vroege kerk en uit de reformatietijd lezen we, onder andere, dat de kerk de betekenis van de Konkordie van Leuenberg erkent voor de voortgaande ontmoeting van de lutherse en gereformeerde tradities. De Konkordie van Leuenberg wordt hier aangehaald en ook opgenomen in het grondslagartikel om als een soort brug te dienen tussen de lutherse en de gereformeerde traditie. Het luthers en het gereformeerd protestantisme, hoewel voortkomend uit dezelfde Reformatie in de zestiende eeuw, zijn in de loop der tijd beide hun eigen weg gegaan en dat heeft aan beide zijden ook geleid tot een ontwikkeling van eigen belijdenissen, ofwel luthers, ofwel gereformeerd. Verschillen die er tussen de reformatoren te vinden zijn, hebben zo een aanleiding gevormd tot het ontstaan van twee stromingen binnen het protestantisme, met de daarmee gepaard gaande kenmerken en verschillen. En om die verschillen gaat het. Die blijken in de praktijk een grote belemmering te vormen voor een verdere toenadering tussen het luthers en het gereformeerd
- 47-
protestantisme. Vandaar dat de Leuenberger Konkordie een van de pogingen is om die twee lijnen weer wat bij elkaar te brengen. Er zijn dus verschilpunten, en de drie belangrijkste worden in de Leuenberger Konkordie behandeld.0 Als eerste wordt de leer van het avondmaal behandeld, en vooral de vragen over de wijze waarop Christus bij de viering tegenwoordig is (lichamelijk of geestelijk). Als tweede verschilpunt wordt de christologie genoemd, en dan met name de verhouding tussen de goddelijke en de menselijke natuur in de Persoon van Christus. Het derde punt van behandeling is de predestinatieleer, en dan vooral toegespitst op de vraag of de Schrift spreekt over een eeuwig raadsbesluit van God tot verwerping. Op dat laatste punt, de predestinatieleer, willen we wat verder ingaan. 2. De predestinatieleer De Leuenberger Konkordie signaleert dus een verschil tussen de twee hoofdstromen van het protestantisme als het gaat om de predestinatieleer. Het is goed om eerst iets meer over de predestinatieleer naar voren te brengen voordat we verder ingaan op wat de Leuenberger Konkordie er nu eigenlijk over zegt. Historisch overzicht Wie wel eens iets gelezen heeft van de geschriften van Luther en Calvijn, weet dat het niet moeilijk is om daarin de gedachte van de predestinatie of de verkiezing aan te wijzen. Dit is echter niet iets nieuws van de Reformatie. Nee, reeds de Schrift gaat uit van de gedachte dat God een God is Die verkiest. (Zie o.a. Rom. 8 :28ff, Ef. I : 3ff, I Thess. I : 4ff.) Dit getuigenis van de Schrift aangaande de verkiezing legt er de nadruk op, dat de grond van de verkiezing in God ligt en niet in de mens. Deze bijbelse gedachte staat aan het begin van de predestinatieleer, zoals deze in de loop der eeuwen ontwikkeld is.2) Augustinus is de eerste geweest die het begrip 'predestinatie' theologisch heeft uitgewerkt. Hij koppelt de predestinatieleer aan de genadeleer. In de strijd met Pelagius ontkent Augustinus dat de mens in staat is om door goede werken zelf het heil te verkrijgen. God schenkt Zijn genade, die ook voor honderd procent genade is. Uit het gevallen menselijk geslacht heeft God sommigen tot de zaligheid voorbestemd, die Hij ook het geloof schenkt. De predestinatieleer heeft ook alles te maken met het sola gratia van de Reformatie. God verklaart de zondaar rechtvaardig op grond van het werk van Chris-
- 48-
tus, uit genade alleen. Juist het woord genade (gratia) sluit ten diepste alle menselijke werkzaamheid om het heil te verkrijgen, uit. Luther Luther legt er de nadruk op, dat God alléén het heil werkt.3) Hij wil duidelijk maken, dat wij mensen onbekwaam zijn tot het goede en alleen door de genade van God gered worden. Wanneer het zo gesteld wordt, komt de vraag op, waarom de ene mens wel de genade aanneemt en de andere niet. Reeds in de voorrede op de Romeinenbrief in zijn uitgave van het Nieuwe Testament uit 1522 heeft Luther geschreven, dat dit voortvloeit uit de eeuwige voorzienigheid van God. In zijn bekende geschrift tegen Erasmus uit 1525, Over de geknechte wil (De servo arbitrio), gaat Luther hier uitgebreid op in. Luther ziet in het handhaven van een vrije wil een handhaven van een gerechtigheid uit de werken in plaats van het sola gratia. Wij kunnen onszelf voor God niet rechtvaardigen, maar God rechtvaardigt ons als wij in geloof op Christus vertrouwen. Luther spreekt dan van de verborgen wil van God, die niet verward mag worden met Zijn geopenbaarde wil. God openbaart Zich in de Schrift in de eerste plaats als een God Die wil dat alle mensen zalig worden (I Tim. 2 :4). Dat is de God Die gepredikt moet worden en Die wij kennen. Luther maakt dan een onderscheid tussen deze geopenbaarde God en de verborgen God. Alhoewel het bij Luther nergens zo wordt genoemd, kunnen we wel zeggen dat wat Luther in De servo arbitrio naar voren brengt, omschreven zou kunnen worden als een dubbele predestinatieleer. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat Luther in een latere periode van zijn leven veel terughoudender is in zijn uitspraken rondom de predestinatie, alhoewel Luther zijn eerdere uitspraken nooit herroepen heeft.4) Calvijn Bij Calvijn horen we voor een groot deel dezelfde tonen als bij Luther.5) Het heil is niet uit onszelf, maar uit God. Voor Calvijn is de predestinatie in de eerste plaats verkiezing in Christus.6) Christus is de bron en de grond van de verkiezing. Calvijn is beducht voor een speculatieve predestinatieleer.Vaak is erop gewezen dat het veelzeggend is dat Calvijn in de laatste uitgave van de Institutie (1559) de predestinatieleer niet behandeld heeft bij de godsleer, waar het gaat over de schepping en de zondeval, maar in het derde boek, waarin het gaat over de Heilige Geest en de toepassing van het heil.7)
- 49-
Belijdenisgeschriften Nadat zo, in het kort, wat lijnen bij Luther en Calvijn zijn aangegeven, willen we nu ingaan op wat in de verschillende belijdenisgeschriften wordt gezegd over de predestinatie. Juist omdat vaak gewezen wordt op een spanning tussen de belijdenis en de Leuenberger Konkordie, is het zinvol om na te gaan hoe de predestinatieleer hierin verwoord wordt. Augsburgse Confessie 8) In de Augsburgse Confessie vinden we geen afzonderlijk artikel over de predestinatie. Dit wil niet zeggen, dat de gedachte van de predestinatie er niet in aanwezig zou zijn. Evenals de gehele reformatorische theologie is ook de Augsburgse Confessie doortrokken van het sola gratia. Edmund Schlink heeft in zijn studie over de theologie van de lutherse belijdenisgeschriften daar duidelijk op gewezen.9) Een zondaar kan uit zichzelf niet geloven, maar de Heilige Geest werkt het geloof in het hart door middel van Woord en sacrament. Ook niet allen, die het Woord horen en de sacramenten ontvangen, geloven. Daarom ligt het uiteindelijke onderscheid tussen verlorenen en geredden in Gods daad en daarmee in Zijn raadsbesluit. De predestinatieleer is in de Augsburgse Confessie, maar ook in de andere lutherse belijdenisgeschriften impliciet aanwezig.I0) Nederlandse Geloofsbelijdenis In de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt in artikel 16 ('Vande eeuwighe verkiesinghe Gods') de verkiezing behandeld. Hier wordt gezegd, dat het menselijk geslacht door de zonde van Adam verloren ligt, maar dat God in Zijn barmhartigheid degenen, die Hij in Zijn eeuwige raad uitverkoren heeft in Jezus Christus, verlost. De anderen laat Hij in het verderf, waarin ze zichzelf geworpen hebben; hierin bewijst God Zijn rechtvaardigheid. Christus is de grond van de verkiezing. God verkiest niet vanwege de werken of het geloof van de mens; de enige grond van het behoud is Gods goedheid en barmhartigheid. De verkiezing is hier verkiezing in Christus ('uytvercoren in Jesu Christo onsen Heere'). Omdat de zondaar wordt gerechtvaardigd op grond van de toerekening van de gerechtigheid van Christus, kan de verkiezing ook alleen maar een verkiezing in of vanwege Christus zijn.
- 50-
Heidelbergse Catechismus De Heidelbergse Catechismus bevat (evenals de Augsburgse Confessie) geen gedeelte waarin de predestinatie afzonderlijk behandeld wordt De verkiezing komt slechts indirect aan de orde in vraag 54, waar het gaat over de heilige, algemene christelijke kerk. We lezen daar, dat de Zoon van God uit het ganse menselijk geslacht Zich een tot het eeuwige leven uitverkoren gemeente vergadert door Zijn Geest en Woord. Hier wordt Christus beschreven als de Verkiezende. Er is weieens op gewezen, dat in de gereformeerde belijdenisgeschriften twee lijnen zijn aan de wijzen. M) De eerste is, dat Christus de grond van de verkiezing is, dat God van eeuwigheid in Christus verkiest. Dat is de lijn die we ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis tegenkomen. De tweede lijn is, dat Christus Zelf de Verkiezende is, zoals we hier in vraag 54 van de Heidelbergse Catechismus zien. Christus vergadert Zich een uitverkoren gemeente; de gelovige is daar een lidmaat van en zal dat eeuwig blijven. Hier komt ook de leer van de volharding der heiligen naar voren. De Heilige Geest geeft het geloof en blijft bij de gelovige tot in eeuwigheid (vraag 53). Dordtse Leerregels Nadat op de Dordtse synode in 1619 de leer van de remonstranten was afgewezen, werd het oordeel van de synode vastgelegd in de Dordtse Leerregels. In het eerste hoofdstuk wordt gezegd, dat alle mensen onder het oordeel van God liggen. God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven zou hebben. Daarom laat God het Evangelie prediken, met bevel van geloof en bekering. De schuld van het ongeloof ligt niet in God, maar in de mens (I, 1-5). Pas na deze inleiding komt het eeuwig besluit van God aan de orde. God schenkt sommigen wel geloof, anderen niet. Dit komt voort uit Gods besluit (1,6). De verkiezing is een onveranderlijk voornemen van God, waardoor Hij voor de grondlegging der wereld uit genade mensen tot de zaligheid verkoren heeft in Christus. Christus is van eeuwigheid de Middelaar en het Hoofd van de uitverkorenen, die God besloten heeft om aan Hem te geven (1,7). Aan deze uitverkorenen, die God van eeuwigheid verkoren heeft, geeft Hij in de tijd het ware geloof (lll/IV, 10). De verkiezing waarover gesproken wordt, is geen verkiezing uit een vooruitgezien geloof, maar tot geloof. Hier geldt: God verwerpt wel vanwege de zonde, maar Hij verkiest niet vanwege het geloof maar vanwege Zijn barmhartigheid, terwijl de verkiezing niet anders geschiedt dan door het geloof in Christus. De verkiezing is de fontein waaruit het
- 51 -
geloof, de heiligheid en het eeuwige leven als vruchten vloeien (1,9). De oorzaak van de verkiezing is het welbehagen van God (beneplacitum Dei). De verkiezing kan niet veranderd of herroepen worden (I, 11). De leer van de volharding der heiligen, die in het vijfde hoofdstuk behandeld wordt, hangt hiermee samen. De twee begrippen barmhartigheid en gerechtigheid, die we ook al in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 16) tegenkwamen, komen ook hier naar voren: God bewijst Zijn barmhartigheid door sommigen het geloof te schenken. Hij bewijst Zijn rechtvaardigheid door de anderen in het verderf te laten (I, 15). Beide zijn gegrond in Gods besluit (decretum). Niet allen zijn verkoren; sommigen zijn niet verkoren, maar ze zijn voorbijgegaan. God heeft besloten om hen te laten in hun ellende, waarin zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort. Zodoende spreken de Dordtse Leerregels in 1,15 van een besluit der verwerping (decretum reprobationis). Op grond hiervan kunnen we zeggen, dat de Dordtse Leerregels (op bescheiden wijze) de leer van een dubbele predestinatie bieden. Tegelijk moeten we echter ook zeggen dat de Dordtse Leerregels duidelijk ontkennen dat verkiezing en verwerping symmetrisch tegenover elkaar staan. Er is een principieel onderscheid tussen die beide. Heel duidelijk lezen we dat in het slot van de Dordtse Leerregels, waar met zoveel woorden wordt gezegd dat we nooit mogen denken dat God, 'zonder rekening te houden met de zonde, het grootste deel van de wereld tot de eeuwige verdoemenis voorbeschikt en geschapen heeft, en dat de verwerping op gelijke wijze de oorzaak van het ongeloof en de goddeloosheid is, zoals de verkiezing de fontein en de oorzaak van het geloof en de goede werken is*. Met andere woorden: elke gedachte aan symmetrie wordt met kracht afgewezen. De predestinatie in de Leuenberger Konkordie Omdat de predestinatie tot de verschilpunten tussen de lutherse en gereformeerde traditie behoort, zijn in de Leuenberger Konkordie de paragrafen 24 tot en met 26 eraan gewijd. Hier wordt gesteld, dat in het Evangelie de onvoorwaardelijke aanneming van de zondaar door God wordt beloofd.Wie daarop vertrouwt, mag zeker zijn van het heil, en Gods verkiezing prijzen. Over de verkiezing kunnen we slechts spreken met het oog op de roeping tot het heil in Christus. Het geloof heeft wel de ervaring dat de heilsboodschap niet door allen wordt aangenomen; het herkent echter toch het geheimenis van Gods handelen. Het getuigt tegelijkertijd van de ernst van de menselijke beslissing, alsook van de realiteit van de universele heilswil van God. Het getuigenis van de Schrift aangaande Christus belet ons om een eeuwig raadsbesluit van God tot definitieve verwer-
- 52-
ping van bepaalde personen of een volk aan te nemen. Waar een zodanige overeenstemming tussen kerken bestaat, raken de verwerpingen in de reformatorische belijdenissen de huidige leer van deze kerken niet meer.I2) 3. Evaluatie Als we de bewoordingen van de Leuenberger Konkordie vergelijken met wat er in de klassieke belijdenisgeschriften wordt gezegd over de predestinatie, dan moeten we tot de conclusie komen dat beide een verschillend klimaat ademen. De Leuenberger Konkordie spreekt van 'het geheimenis van Gods handelen', waardoor het Evangelie niet door iedereen wordt aanvaard. En dat is het dan. Een verder spreken over de verkiezing blijft achterwege. De nadruk ligt op de universele heilswil van God. Dit is iets anders dan wat er staat in de Dordtse Leerregels (II, 5). Daar wordt gesproken over de belofte van het Evangelie, die aan alle volken en mensen zonder onderscheid moet worden verkondigd en voorgesteld, met bevel van bekering en geloof. En dat laatste, bekering en geloof, is toch het beslissende. Leuenberg spreekt in dit verband wel van de ernst van de menselijke beslissing inzake de verwerping van het heil. Toch wordt het niet echt duidelijk waar die ernst nu eigenlijk in bestaat. Rekent de Leuenberger Konkordie nu wel met de mogelijkheid van verloren gaan, of niet? Het blijft allemaal erg vaag. In LK 24 lezen we dat wie het Evangelie gelooft, zeker mag zijn van het heil en zo Gods verkiezing mag prijzen. De verkiezing wordt sterk verbonden met de roeping, zo sterk, dat we ons afvragen wat er in LK 24 overblijft van wat LK 25 omschrijft als 'het geheimenis van Gods handelen'. Worden Woord en Geest wel voldoende van elkaar onderscheiden? De nadruk valt hier zozeer op de roeping tot het heil, dat de aandacht voor het werk van de Heilige Geest zeer op de achtergrond treedt, ja, zelfs achterwege blijft. En dat is ernstig te betreuren. Volgens LK 25 is het op grond van de Schrift onmogelijk om een eeuwig raadsbesluit tot definitieve verwerping van personen of een volk aan te nemen. Deze uitspraak in de Leuenberger Konkordie wordt vaak gezien als een duidelijke afwijzing van de dubbele predestinatieleer zoals die in de loop van de geschiedenis en ook op de Dordtse synode tot uitdrukking is gekomen. Deze constatering is juist, vooral ook als we zien dat juist deze passage van verschillende zijden begroet is als een officiële afschaffing van de klassieke predestinatieleer. I3) Daarbij rijst ook de vraag of in LK 25 alleen gedoeld wordt op een extreem symmetrische predestinatieleer (die juist ook door de Dordtse Leerregels zelf bestreden wordt), of dat de kritiek hier eigenlijk veel verder gaat, name-
- 53 -
lijk dat de gehele reformatorische leer van zonde en genade wordt afgewezen. Te vrezen valt dat het laatste het geval is. De predestinatieleer zoals die in de Leuenberger Konkordie naar voren komt, doet sterk denken aan de theologie van Karl Barth.I4) Een massieve genade-opvatting, waarbij het beslissende verschil tussen geloof en ongeloof nauwelijks een rol speelt, zodat er afstand genomen wordt van de bijbelse twee-wegenleer. Dat betekent dat er een diepe kloof bestaat tussen de theologie van de belijdenisgeschriften enerzijds en de theologie van de Leuenburger Konkordie anderzijds. De Leuenberger Konkordie zegt zelf dat de klassieke belijdenissen hun waarde blijven behouden en dat ze niet worden afgeschaft. Maar er wordt wel duidelijk afstand van genomen. Volgens de Leuenberger Konkordie blijven ook de kerken die met haar instemmen, gebonden aan hun eigen belijdenissen. De Leuenberger Konkordie is niet bedoeld als een vervanging hiervoor. Toch zijn hiermee niet alle problemen opgelost. Hoe zit het met het feit dat de tekst van de Leuenberger Konkordie de verschillende belijdenisgeschriften tegenspreekt? Wat geldt in dat geval: de Konkordie of de belijdenis? I5) De Leuenberger Konkordie kan weliswaar benadrukken dat de binding aan de belijdenissen blijft bestaan, maar welke waarde heeft dat? Feitelijk worden door het onderschrijven van de Konkordie bepaalde passages uit de belijdenisgeschriften opgeheven of op z'n minst afgezwakt.I6) NOTEN Voor dit artikel is gebruik gemaakt van: Elisabeth Schieffer, Von Schauenburg stehung und Bedeutung
der Konkordie
reformatorischer
Kirchen in Europa,
nach Leuenberg;
Ent-
Konfessionskundliche
und kontroverstheologische Studiën 48, Paderborn 1983. In deze uitgebreide studie zijn ook de verschillende concepten opgenomen. De uiteindelijke tekst van de, Leuenberger Konkordie is te vinden op AI32-AI57. 2)
Voor wie hier meer over wil lezen, staat een grote hoeveelheid literatuur ter beschikking. Gebruik gemaakt is van het artikel van P. Jacobs, Pradestination
III, in: Evangelisches
Kirchenlexikon
III, Göttingen 1959,271-279. 3)
Zie voor Luthers predestinatieleer o.a.Th. Harnack, Luthers Theologie, Band I, München 1927, 113-190; K. Exalto, Luthers leer van de predestinatie,
in: W. Balke, Luther en het gereformeerd
protes-
tantisme, 's-Gravenhage 1982, 157-182. 4)
K. Exalto (Luthers leer van de predestinatie,
174f) gaat uit van een terughoudendheid 'uit pasto-
rale motieven' bij de late Luther.
- 54-
5)
Over de predestinatieleer van Calvijn is al veel geschreven. Jürgen Moltmann schrijft: 'Kein Aspekt der Theologie Calvins hat sonst eine so intensieve Beschafigung herausgefordert...' (Pradestination sanctorum',
und Perseveranz;
Geschichte
und Bedeutung
der reformierten
Neukirchen 1961,31). Zie o.a. H. Otten, Pradestination
Neukirchen-Vluyn 1968; C. Graafland, Van Calvijn tot Barth; Oorsprong der verkiezing 6)
7)
in het Gereformeerd
Protestantisme,
Lehre 'de
perseverantia
in Calvins theologischer en ontwikkeling
Lehre,
van de leer
's-Gravenhage 1987,5-46.
C. Graafland, Van Calvijn tot Barth, 35-41.
'Wie sehr Calvin bemüht ist, nur im Zusammenhang mit derVerwirklichung des Heils das Pradestinationsproblem als deren geheimnisvollen Hintergrund und deren Verankerung zur Sprache zu bringen, wird daraus deutlich, daB er es ausdrücklich ablehnt, diese Frage etwa schon bei der Behandlung des status integritatis oder des peccatum originale zu erörtern' (H. Otten, Pradestination
8)
9)
in Calvins theologischer
Lehre, 22).
De verschillende belijdenisgeschriften zijn naar chronologische volgorde gerangschikt.
E. Schlink (Theologie der lutherischen destinatianischen
Bekenntnisschrifien,
Splitter' in de Confessio Augustana,
München 1948,389) wijst op enkele 'pre-
'die tegen de achtergrond van een onuitge-
sproken predestinatieleer oplichten'. 10)
Schlink spreekt zelfs van een dubbele predestinatieleer (Theologie
der lutherischen
Bekenntnis-
schrifien, 389): 'die Lehre vom unfreien Willen und von der Gnade drangt mit Gewalt zur Lehre von der doppelten Praedestination'. 1
P.Jacobs, Theologie Reformierter
I2)
Bekenntnisschrifien
in Grundzügen,
Neukirchen 1959,95.
LK 24:'lm Evangelium wird die bedingungslose Annahme des sündigen Menschen durch Gott verheiBen.Wer darauf vertraut, darf des Heils gewiB sein und Gottes Erwahlung preisen. Über die Erwahlung kann deshalb nur im Bliek auf die Berufung zum Heil in Christus gesprochen werden.' LK 25: 'Der Glaube macht zwar die Erfahrung, daB die Heilsbotschaft nicht von allen angenommen wird, er achtet jedoch das Geheimnis von Gottes Wirken. Er bezeugt zugleich den Ernst menschlicher Entscheidung wie die Realitat des universalen Heilswillens Gottes. Das Christuszeugnis der Schrift verwehrt uns, einen ewigen RatschluB Gottes zur definitiven Verwerfung gewisser Personen oder eines Volkes anzunehmen.' LK 26:'Wo solche Übereinstimmung zwischen Kirchen besteht, betreffen dieVerwerfungen der reformatorischen Bekenntnisse nicht den Stand der Lehre dieser Kirchen.'
- 55 -
13)
O.a. A. Kimme, Reformatorisch Konkordie, in: U.Asendorf
begründeter
& F. W. Künneth
sche Kritik zur Konkordie reformatorischer
Konsensus? Würdigung (hrsg.), Leuenberg
und Prüfung der
- Konkordie
oder diskordie?
Leuenberger Ökumeni-
Kirchen in Europa, Berlin 1974,98:'DerText van Ziff. 24f
soil ... als ein nahezu unanfechtbarer Konsens in einer fundamentalen Frage des Heilverstandnisses dankbar begrüGt werden. Die gemina praedestinatio in der augustinischen Tradition, die in Luthers De servo arbitrio, aber vor allem von Bucer und Calvin her in den Dordrechter Beschlüssen ihren Niederschlag fand, ist aufgegeben und im Sinne der Konkordienformel durch die universal angebotene electio in Christo (Eph. 1,4) ersetst.' Zie ook de verschillende beoordelingen van LK 24-26 in Schieffer, Von Schauenburg 14)
nach Leuenberg,
507-510.
Vermeldenswaard is hierbij de kritiek op de formuleringen van LK 25 van lutherse zijde, dat hier heel duidelijk een groot verschil zichtbaar wordt met de reformatorische leer van Luther: 'Den Aussagen von LK 25 fehle eine vorausgehende Gnadenlehre, die ein in der vorangestellten Darstellung der "Rechtfertigung als der Botschaft von der freien Gnade Gottes" nich finden kann.... dem die Rechtfertigung nicht nur als besonderes Glaubensereignis,sondern auch und vor allem als allgemeine Gnadenbotschaft aufzufassen, erinnert doch wohl zu sehr an eine quasikerygmatischeTheologie Barth'scher Observanz...' (Schieffer, Von Schauenburg
nach Leu-
enberg, 510). 15)
Zie voor deze problematiek het artikel van O. Sakrausky (Die Leuenberger
Konkordie; Eine Ana-
lyse, in: Leuenberg - Konkordie oder Diskordie?, 289-297), die een zeer kritische bespreking geeft van de Leuenberger Konkordie en de conclusie trekt dat zij wel degelijk het karakter van een belijdenis heeft: 'die LK ist ein bekenntnisanderndes Dokument, ja mehr noch, sie erhebt Anspruch auf Bekenntnischarakter und stellt somit ein neues Bekenntnis dar' (ibidem, 289). 16)
W. von Krause, Leuenberger
Konkordie, Gutachten
vom 8. I. 1974, in: Leuenberg
- Konkordie
oder
Diskordie?, 252. G. Schlichtrng wijst erop, dat het zelfs onder de voorstanders van de Konkordie geen uitgemaakte zaak is of de belijdenissen primair zijn ten opzichte van de Leuenberger Konkordie, of omgekeerd (Leuenberg ein Hindernis Konkordie, in: Leuenberg
der Ökumene;
Stellungnahme
- Konkordie oder Diskordie?, 305).
- 56-
zur Endfassung der Leuenberger
Bijlage
De Augsburgse Confessie* *
In het Formulier van Eendracht (Formula Concordiae) is gekozen voor de eerste (en gezien de veranderingen van 1540) onveranderde Augsburgse Confessie van 1530. De lutherse gemeente van Antwerpen (1566) en daarna die in de andere gebieden van de Nederlanden, hebben gekozen voor de oorspronkelijke versie.Vandaar dat op menig gemeentezegel te lezen is: Conf(essio) Aug(ustana) Inv(ariata), oftewel: toegedaan de onveranderde Augsburgse Confessie.
I. Voorrede Onoverwinnelijke vorst, gezegende keizer, zeer genadige heer, Uwe Keizerlijke Majesteit heeft een Rijksdag te Augsburg uitgeschreven, om daar te beraadslagen over hulptroepen tegen de wrede Turken, van oudsher vijanden van alles wat christelijk heet en van de christelijke godsdienst, hoe wij hun razernij en aanvallen door vasthoudende en voortdurende oorlogsvoorbereiding zouden kunnen weerstaan. Ook is deze Rijksdag uitgeschreven om te beraadslagen over de meningsverschillen met betrekking tot onze heilige godsdienst en ons christelijk geloof, opdat in deze partijstrijd de opvattingen en overtuigingen onder elkaar in liefde en lankmoedigheid wederzijds gehoord, begrepen en gewogen worden. Het doel hiervan is dat die dingen, die aan beide kanten in geschriften verkeerd behandeld zijn, gecorrigeerd worden, en dat die zaken tot een eenvoudige waarheid en een christelijke overeenstemming geordend en hersteld worden, opdat voortaan door ons een enige, zuivere en ware godsdienst beoefend en in stand gehouden wordt, en wij, zoals wij onder één Christus zijn en strijden, ook in één christelijke kerk, eenheid en overeenstemming kunnen leven. Omdat wij, de ondergetekenden, evenals andere Keurvorsten,Vorsten en Standen tot de voornoemde vergadering geroepen zijn, zijn wij, ons gehoorzaam schikkend naar het keizerlijk bevel, tijdig naar Augsburg gegaan, en wij waren (zonder ons erop te willen beroemen) onder de eerstaangekomenen.
- 57-
Uwe Keizerlijke Majesteit heeft de Keurvorsten,Vórsten en andere Standen van het Rijk, ook hier te Augsburg, volgens de principes van deze Rijksdagen, onder andere opgedragen, dat de afzonderlijke Standen van het Rijk, krachtens keizerlijke verordening, hun opvatting en overtuiging in Duitse en Latijnse taal uiteen moeten zetten en moeten aanbieden. Daarom hebben wij ook, na overleg, afgelopen woensdag van onze kant Uwe Keizerlijke Majesteit geantwoord, dat wij komende vrijdag de artikelen van onze belijdenis zullen aanbieden. Om de wil van Uwe Keizerlijke Majesteit te gehoorzamen, bieden wij in deze godsdienstkwestie de belijdenis van onze medestanders en onszelf aan, waarin staat van welke aard de leer uit de Heilige Schrift en het zuivere woord van God is, die bij ons tot nu toe doorgegeven wordt. Indien nu de overige Keurvorsten,Vorsten en Standen van het Rijk op dezelfde manier, volgens het eerder genoemde voorstel van Uwe Keizerlijke Majesteit, hun opvattingen in de godsdienstkwestie naar voren gebracht hebben, verklaren wij ons bereid, met de verschuldigde gehoorzaamheid jegens Uwe Keizerlijke Majesteit, onze zeer genadige heer, om met de eerder genoemde Vorsten, onze vrienden, en de Standen op vriendelijke wijze tot een vergelijk te komen over geschikte en acceptabele wegen om, voorzover dat op eerlijke wijze mogelijk is, tot overeenstemming te komen. En nadat de zaak onder ons, als partijen, op deze manier van beide kanten door middel van de ingediende geschriften behandeld is, op vreedzame wijze, zonder hatelijke strijd, zal, als God het schenkt, het meningsverschil overbrugd en tot een ware eensgezinde godsdienst hersteld worden. Zo zullen wij allen onder één Christus moeten zijn en één Christus belijden, naar de strekking van het bevel van Uwe Keizerlijke Majesteit, en zo zal alles tot Gods waarheid herleid worden. Wij vragen God met vurige gebeden dat hij in deze zaak helpt en vrede geeft. Mocht nu, waar het de overige Keurvorsten,Vorsten en Standen, de andere partij, betreft, de behandeling van de zaak geen voortgang hebben naar de strekking van het bevel van Uwe Keizerlijke Majesteit, en vruchteloos blijken, wij verklaren in ieder geval, dat wij ons niet willen onttrekken aan wat op enigerlei wijze tot het tot stand komen van de christelijke eensgezinsheid, in overeenstemming met God en een goed geweten, kan leiden. Gelieve Uwe Keizerlijke Majesteit en de overige Keurvorsten en Standen van het Rijk en allen, die zich met liefde en ijver aan de zuivere godsdienst houden, en die met dezelfde gezindheid naar deze zaak luisteren, dat uit de belijdenis van ons en de onzen genadig ter kennis te nemen. Uwe Keizerlijke Majesteit heeft aan de Keurvorsten,Vorsten en Standen van het Rijk niet eenmaal, maar dikwijls te kennen gegeven, en op de Rijksdag te Spiers in 1526 met de formuleringen van de instructie van Uwe Keizerlijke Majesteit publiekelijk laten voorlezen en bekendmaken, dat Uwe Keizerlijke Majesteit in deze godsdienstaangelegenheid om bepaalde redenen, die toen aangevoerd zijn, niet wil beslissen, maar moeite wil doen bij de Paus om een concilie bijeen te roepen, zoals een jaar geleden ook uitvoerig uiteengezet is op de laatste bijeenkomst te Spiers. Daar heeft Uwe Keizerlijke Majesteit door onze heer Ferdinand, koning van Bohemen en Hongarije, onze genadige vriend en heer, en ook door
- 58-
de keizerlijke woordvoerder en gezanten overeenkomstig de instructie onder andere laten uiteenzetten, dat Uwe Keizerlijke Majesteit de aanbeveling van de Stadhouder van Uwe Keizerlijke Majesteit in het Rijk en van de voorzitter en de raadgever van de keizerlijke regering en van de afgezanten van de Standen, die te Regensburg bijeengekomen waren, om een algemeen concilie bijeen te roepen, begrepen en overwogen heeft, en dat Uwe Keizerlijke Majesteit het ook nuttig achtte dat er een concilie bijeengeroepen werd. En omdat die kwesties, die toen behandeld werden tussen Uwe Keizerlijke Majesteit en de Paus, bijna tot een eensgezinde en christelijke verzoening gebracht waren, twijfelde Uwe Keizerlijke Majesteit er niet aan, of de Paus ertoe bewogen zou kunnen worden een algemeen concilie te houden. In overeenstemming daarmee gaf Uwe Keizerlijke Majesteit genadig te kennen dat U zich moeite zou getroosten de Paus te doen instemmen met het uitschrijven van een concilie. Mocht het nu zo zijn, dat de bestaande meningsverschillen tussen ons en de anderen niet op vriendelijke wijze bijgelegd worden, dan bieden wij hier ten overvloede en in gehoorzaamheid aan Uwe Keizerlijke Majesteit aan, op een dergelijk christelijk en vrij, algemeen concilie te verschijnen en onze zaak te bepleiten.Tot een dergelijke samenkomst is op alle keizerlijke Rijksdagen, die in de jaren van de regering van Uwe Keizerlijke Majesteit gehouden zijn, door Keurvorsten,Vorsten en Standen van het Rijk na diepgaande beraadslagingen altijd met grote eenstemmigheid besloten. Op dat concilie en op Uwe Keizerlijke Majesteit hebben wij ons in deze veelomvattende en ernstige zaak ook al eerder beroepen, op de juridisch juiste en voorgeschreven wijze. En bij dat beroep zijn wij tot nu toe gebleven en wij kunnen of willen daar ook geen afstand van doen in dit of een ander schrijven, tenzij de kwestie op vriendelijke wijze naar de strekking van de keizerlijke uitnodiging aan de orde is gesteld en tot christelijke eenheid hersteld is. Daarvan leggen wij ook hier openlijk getuigenis af.
2. De voornaamste geloofsartikelen /. Over God
Bij ons wordt in grote overeenstemming met de kerk geleerd, dat de uitspraak van het concilie van Nicea°,dat God in wezen één is en dat er drie personen zijn, waar is en zonder enige twijfel geloofd moet worden. Die uitspraak houdt in, dat er één goddelijk wezen is, dat bestaat en genoemd wordt: eeuwige, onlichamelijke, ondeelbare God, onmetelijke macht, wijsheid, goedheid, schepper en bewaarder van alle dingen, zichtbare en onzichtbare. En toch zijn er drie personen, in wezen gelijk, met dezelfde macht en eeuwigheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het woord 'personen' wordt hier gebruikt in die betekenis, waarin de Kerkvaders het in
- 59-
deze kwestie gebruiken. Het betekent niet een deel of een eigenschap van iemand, maar iets dat op zichzelf bestaat. Vervloekt worden alle ketterijen, die tegen dit artikel te voorschijn gekomen zijn, zoals de Manicheeën2), die van twee goden uitgaan, een goede en een kwade; hetzelfde geldt voor deValentinianen3), de Arianen4), de Eunomianen5), de Mohammedanen6) en alle vergelijkbare groepen. Ook worden de Samosaten7* vervloekt, de ouden en de nieuwen, die beweren dat er slechts één persoon is. Zij redeneren over het Woord en de Heilige Geest listig en goddeloos, dat het geen op zichzelf staande personen zijn, maar dat het 'Woord' het gesproken woord betekent, en dat de 'Geest' de beweging in de schepping veroorzaakt8)
II. Over de erfzonde Er wordt ook geleerd, dat na de zondeval van Adam alle mensen, die volgens de natuur verwekt zijn, met zonde geboren worden. Dat betekent: zonder ontzag voor God, zonder vertrouwen op God, en met slechte begeerte. Deze ziekte of erfzonde is werkelijk een zonde, die diegenen, die niet opnieuw geboren worden door de Doop en de Heilige Geest, tot verderf en de eeuwige dood brengt. Vervloekt worden de Pelagianen9) en anderenl0), die ontkennen dat de erfzonde een zonde is, zodat zij de eer van de verdienste en de weldaden van Christus verkleinen. Zij beweren dat de mens zich door eigen krachten van het verstand kan rechtvaardigen tegenover God.
III. Over de Zoon van God Er wordt ook geleerd dat het Woord, dat is: Gods Zoon, de menselijke natuur aannam in de schoot van de gezegende maagd Maria, zodat twee naturen, de goddelijke en de menselijke, in de eenheid van één persoon onlosmakelijk verboden zijn. Er is één Christus, waarlijk God en waarlijk mens, geboren uit de maagd Maria, die waarlijk heeft geleden, die gekruisigd, gestorven en begraven is, opdat hij de Vader met ons verzoende. Hij was niet alleen het offer voor de erfzonde, maar ook voor alle daadwerkelijke begane zonden van de mens. Diezelfde Christus daalde af in de hel en stond waarlijk op, op de derde dag; vervolgens steeg hij op naar de hemel, opdat hij aan de rechterzijde van de Vader zou zitten, en eeuwig zou regeren en heersen over alle schepselen. Hij zal degenen die in hem geloven heiligen, door in hun hart de Heilige Geest te zenden, die hen regeert, troost en levend maakt, en hen beschermt tegen de duivel en de kracht van de zonde. Ook wordt geleerd dat Christus voor ieders ogen zal terugkeren, om de levenden en de doden te oordelen, etc., zoals de Apostolische geloofsbelijdenis luidt.
-60 -
IV. Over de
rechtvaardiging
Ook wordt geleerd, dat de mensen zich tegenover God niet kunnen rechtvaardigen door hun eigen krachten, verdiensten of werken, maar dat ze door genade gerechtvaardigd worden vanwege Christus, door het geloof, omdat ze geloven dat ze uit genade geaccepteerd worden en dat de zonden vanwege Christus vergeven worden, die door zijn dood genoegdoening verschafte voor onze zonden. Dit geloof ziet God aan als gerechtigheid tegenover hem, Rom. 3 en 4. M) V. Over het kerkelijk
ambt
Om dit geloof te bereiken is het ambt ingesteld, dat het evangelie leert en de sacramenten uitreikt. Want door het woord en door de sacramenten wordt, als door werktuigen, de Heilige Geest gegeven, die, waar en wanneer het God behaagt, geloof bewerkstelligt, in diegenen, die het evangelie horen. Het evangelie: dat God degenen die geloven dat zij vanwege Christus uit genade geaccepteerd worden, rechtvaardigt, niet vanwege eigen verdiensten, maar wegens Christus. Galaten 3: 'Opdat wij de belofte van de Geest door het geloof aannemen'. Vervloekt worden de Anabaptisten en anderen, die menen dat de Heilige Geest de mensen bereikt zonder het woord van buitenaf, maar door eigen voorbereidingen en werken. VI. Over de nieuwe
gehoorzaamheid
Ook wordt geleerd, dat dat geloof goede vruchten moet voortbrengen en de goede werken die door God geboden zijn moet doen, naar Gods wil, maar niet in de overtuiging door die werken rechtvaardiging tegenover God te verwerven. Want de vergeving van zonden en de rechtvaardiging worden door het geloof toegeëigend, zoals ook Christus bewijst: 'Wanneer jullie al deze dingen gedaan hebben, zegt dan: wij zijn nutteloze slaven'. Zo leren ook de Kerkvaders. Ambrosius zegt immers:'Dit is door God besloten, dat wie in Christus gelooft, gered wordt zonder werken, alleen door het geloof, door uit genade de vergeving van zonden te aanvaarden'. VII. Over de Kerk Ook wordt geleerd, dat er eeuwig één heilige Kerk moet blijven. Want de Kerk is de gemeenschap van heiligen, waarin het evangelie zuiver geleerd wordt, en waarin de sacramenten op de juiste wijze worden bediend. En voor de echte eenheid van de Kerk is het voldoende wanneer men het eens is over de leer van het evangelie en over de bediening van de sacramenten. Het is niet noodzakelijk dat menselijke tradities en riten of ceremo-
-61 -
niën, die door mensen ingesteld zijn, overal gelijk zijn, zoals Paulus zegt: 'Eén geloof, één Doop, één God en Vader van allen etc'. VIII. Wat is de Kerk? Hoewel de Kerk eigenlijk de vergadering van heiligen en echte gelovigen is, is het toch toegestaan, omdat er zich in dit leven veel hypocrieten en slechten onder gemengd hebben, de sacramenten die door slechte gelovigen bediend zijn te ontvangen. Christus zegt immers: 'De Schriftgeleerden en Farizeeën zitten op de stoel van Mozes etc.'. De sacramenten en het woord zijn werkzaam omdat Christus ze ingesteld en opgedragen heeft, ook al worden ze door slechten uitgereikt Vervloekt worden de Donatisteni2) en vergelijkbare groepen, die ontkennen dat het toegestaan is van de sacramentsbediening door slechte mensen gebruik te maken, en die menen dat die bediening niet werkzaam is. IX. Over de Doop Over de Doop wordt geleerd, dat die noodzakelijk is voor het heil, en dat door de Doop Gods genade aangeboden wordt. Ook wordt geleerd dat kinderen gedoopt moeten worden, en dat zij door die Doop aan God gebonden en door Hem in genade ontvangen worden. Vervloekt worden de Anabaptisten, die de kinderdoop verwerpen, en ervan overtuigd zijn dat kinderen zonder Doop gered worden. X. Over de maaltijd van de Heer Over de maaltijd van de Heer wordt geleerd, dat lichaam en bloed van Christus waarlijk aanwezig zijn en uitgereikt worden aan degenen die deelnemen aan het Avondmaal. Verworpen worden degenen die een andere leer aanhangen. XI. Over de biecht Over de biecht wordt geleerd, dat de persoonlijke absolutie in de Kerken gehandhaafd moet worden, hoewel het bij de biecht niet noodzakelijk is dat alle overtredingen opgesomd worden. Dat is immers onmogelijk, zoals de Psalm zegt: 'Wie kent de overtredingen?' (Ps. 19: 13). XII.
Over de boete
Over de boete wordt geleerd, dat zij die na de Doop zondigen ten allen tijde vergeving
-62 -
van zonden krijgen, als zij zich bekeren. En er wordt geleerd dat de Kerk aan degenen die boetvaardig terugkeren vergeving moet schenken. Het wezen van de boete bestaat uit deze twee delen: het ene is het berouw of de angst van het geschokte geweten, dat de zonde erkent. Het andere is het geloof, dat door het evangelie of de absolutie geschonken wordt. Dat geloof vertrouwt erop dat vanwege Christus de zonden vergeven worden, en het geweten getroost en van angsten bevrijd wordt. Dan moeten de goede werken volgen, die de vrucht van de boete zijn. Vervloekt worden de Anabaptisten, die ontkennen dat degenen die eenmaal gerechtvaardigd zijn de Heilige Geest kunnen verliezen. Ook worden degenen vervloekt die beweren, dat de gerechtvaardigden in dit leven een zodanige volmaaktheid bereiken, dat zij niet kunnen zondigen.Tevens worden de Novatianenl3) vervloekt, die weigeren om degenen, die na de Doop gezondigd hebben en boete doen, de absolutie te geven. Ook worden diegenen verworpen, die niet leren dat de vergeving van zonden door het geloof verkregen wordt, maar die ons opdragen de genade door onze genoegdoeningen te verdienen. XIII.
Over het gebruik van de sacramenten
Over het gebruik van de sacramenten wordt geleerd, dat de sacramenten niet alleen ingesteld zijn om een onderling kenteken van de Christenen te zijn, maar veeleer om een getuigenis te zijn van Gods wil ten opzichte van ons. Ze zijn bedoeld om in diegenen, die ze ontvangen, geloof op te wekken en te versterken. Daarom moet voor het ware ontvangen van de sacramenten het geloof erbij komen, dat vertrouwt op de beloften, die door de sacramenten aangeboden en getoond worden. XIV. Over het kerkelijk
ambt
Over het kerkelijk ambt wordt geleerd, dat niemand in het openbaar in de Kerk mag leren of de sacramenten uit mag reiken, tenzij hij op de juiste wijze daartoe geroepen is. XV! Over de kerkelijke
gebruiken
Over de kerkelijke gebruiken wordt geleerd, dat die gebruiken bewaard moeten worden, die zonder zonde gehandhaafd kunnen blijven, en die bijdragen tot rust en goede orde in de Kerk, zoals bepaalde vieringen, feesten en dergelijke dingen. Laten de mensen bij zulke zaken ervoor gewaarschuwd zijn dat zij hun geweten er niet mee belasten, alsof ze noodzakelijk zijn voor het heil. Laten zij er ook voor gewaarschuwd zijn dat menselijke tradities die ingesteld zijn om God met ons te verzoenen, om de genade te verwerven, en om genoegdoening te verschaffen voor de zonden, tegen het evangelie en de geloofsleer ingaan. Daarom zijn geloften en regels met betrekking tot voedsel en vastendagen, die
- 63-
ingesteld zijn om de genade te verwerven en om genoegdoening voor de zonden te verschaffen, nutteloos en in tegenspraak met het evangelie.
XVI. Over burgerlijke zaken Over burgerlijke zaken wordt geleerd, dat wettelijke burgerlijke ordeningen goede instellingen van God zijn, en dat het Christenen toegestaan is een wereldlijk ambt te bekleden, zaken naar keizerlijk en ander geldend recht te beoordelen, naar het recht doodstraffen uit te spreken, naar het recht oorlog te voeren, soldaat te zijn, verdragen af te sluiten, eigendom te hebben, een eed te zweren als dat van overheidswege wordt geëist, zich een vrouw te nemen, te trouwen. Vervloekt worden de Anabaptisten, die de Christen deze burgerlijke ambten verbieden. Ook worden diegenen vervloekt, die de evangelische volmaaktheid niet zoeken in het ontzag voor God en in het geloof, maar in het opgeven van de burgerlijke ambten, omdat het evangelie de innerlijke rechtvaardigheid leert. Maar het evangelie vlakt de wereldlijke regering en het staatsleven niet uit, maar eist dat die, als instellingen van God, zo goed mogelijk in stand gehouden worden, en dat de daarmee verbonden ambten liefdevol uitgeoefend worden. Daarom moeten Christenen het als een noodzaak zien om overheden en wetten te gehoorzamen, tenzij deze bevelen te zondigen. Dan moeten ze God meer gehoorzamen dan de mensen (Handelingen 5 :29).
XVII. Over de wederkomst van Christus om te oordelen Ook wordt geleerd, dat Christus aan het einde der tijden zal verschijnen om te oordelen, en alle doden zal opwekken. De gelovigen en uitverkorenen zal hij het eeuwige leven en eeuwige vreugde schenken. De ongelovigen en de duivels zal hij verdoemen, zij zullen zonder einde gepijnigd worden. Vervloekt wordeh de Anabaptisten, die menen dat er een einde aan de toekomstige straffen voor verdoemde mensen en duivels zal zijn. Vervloekt worden ook anderen, die de joodse opvatting verbreiden dat vóór de opstanding van de doden de gelovigen de wereldheerschappij in handen zullen krijgen, en de goddelozen overal verdrukt zullen worden.
XVIII. Over de vrije wil Over de vrije wil wordt geleerd, dat de menselijke wil een zekere vrijheid heeft om burgerlijke rechtvaardigheid tot stand te brengen, en om een keuze te maken in zaken die aan het verstand onderworpen zijn. Maar de wil heeft zonder de Heilige Geest niet de kracht om de geestelijke rechtvaardigheid tot stand te brengen, omdat de mens van nature niet
- 64-
inziet wat uit Gods Geest is. Dat gebeurt in het hart, wanneer de mens door het Woord de Heilige Geest ontvangt. Augustinus zegt dat met zoveel worden in boek III van de Hypognosticon: 'Wij geven toe dat alle mensen een vrije wil hebben, een zeker redelijk oordeel. Maar daardoor zijn ze nog niet in staat in zaken die op God betrekking hebben, zonder God iets te beginnen, laat staan te volbrengen. Ze zijn slechts in staat te beslissen over de zaken van het huidige leven, ten goede en ten kwade. Goed noem ik die dingen, die uit een goede gezindheid voortkomen zoals: willen werken op de akker, willen eten en drinken, een vriend willen hebben, een huis willen bouwen, een vrouw willen trouwen, vee houden, de kunst om de verschillende goede dingen te onderscheiden. Kortom, de wil tot alle goede dingen die betrekking hebben op het huidige leven. Al die dingen blijven niet bestaan zonder dat God ze bestuurt, ze zijn immers ontstaan en bestaan uit Hem en door Hem. Kwade dingen noem ik: een afgod willen dienen, een moord willen plegen etc.' I4)
XIX. Over de oorzaak van de zonde Over de oorzaak van de zonde wordt geleerd dat, hoewel God de natuur schept en bewaart, toch de wil van de slechten, zoals de duivel en de goddelozen, de oorzaak van de zonde is. Die wil keert zich, zonder Gods hulp, van God af, zoals Christus zegt: 'Wanneer hij een leugen spreekt, spreekt hij zoals hem eigen is' (Joh. 8 :44).
XX. Over het geloof en de goede werken Ten onrechte worden de onzen ervan beschuldigd, dat zij goede werken verbieden. Want hun geschriften over de tien geboden en andere vergelijkbare geschriften leveren afdoende bewijs dat zij nuttig onderricht gegeven hebben over alle beroepen en ambten. Zij hebben geleerd welke manieren van leven en welke werken God in de verschillende beroepen welgevallig zijn. Over die zaken leerden de predikers vroeger weinig, maar zij drongen des te sterker aan op kinderachtige en niet noodzakelijke werken, zoals bepaalde feestdagen en vastenperiodes, broederschappenl5), pelgrimstochten, heiligenvereringen, rozenkransen, het kloosterleven en dergelijke. Onze tegenstanders, die daar door ons op gewezen zijn, hebben er afstand van genomen en propageren deze nutteloze werken niet meer zozeer als vroeger. Zij beginnen ook het geloof te noemen, waarover vroeger een verbazend stilzwijgen heerste. Zij leren ons dat wij niet alleen door werken gerechtvaardigd worden, maar verbinden geloof en werken, en zeggen dat wij door geloof én werken gerechtvaardigd worden. En die leer is verdraaglijker dan de vroegere, en kan meer troost verschaffen dan hun oude leer. Omdat nu de leer over het geloof, die in de Kerk het voornaamste moet zijn, zo lang ongeacht is blijven liggen - want iedereen moet toegeven dat er in de preken een volledig stilzwijgen heerste over de rechtvaardiging uit het geloof, alleen de leer over de werken cir-
- 65-
culeerde in de Kerk - hebben de onzen de gemeente over het geloof als volgt onderwezen: Ten eerste, dat onze werken ons niet met God kunnen verzoenen of vergeving van zonden en genade kunnen verdienen. Die krijgen we alleen door het geloof, door erop te vertrouwen dat we vanwege Christus in genade aangenomen worden.Want Hij alleen is aangesteld als middelaar en zoenoffer, waardoor men met de Vader verzoend wordt. Daarom wijst diegene, die erop vertrouwt door werken de genade te verdienen, Christus' verdienste en genade af. Hij zoekt zonder Christus door middel van menselijke kracht een weg naar God, hoewel Christus over zichzelf zei: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven' (Joh. 14 : 6). Deze leer over het geloof wordt overal bij Paulus behandeld:'Door genade zijn jullie gered, door het geloof, en niet uit werken etc.' (Efeze 2 :8). En laat niemand zichzelf wijsmaken dat wij een nieuwe uitleg van Paulus gevonden hebben, deze opvatting wordt volledig gesteund door de Kerkvaders.I6) Want Augustinus verdedigt in veel boeken de genade en de rechtvaardigheid uit het geloof tegen de verdiensten van de werken. En iets van gelijke strekking leert Ambrosiusl6) in 'De vocatione gentium'. Zo begint immers 'De vocatione gentium': 'De verlossing door het bloed van Christus zou waardeloos zijn, en de voorrang van Gods erbarmen boven de menselijke werken zou vervallen als de rechtvaardiging, die door de genade bewerkstelligd wordt, door voorafgaande verdiensten verworven zou worden. Dan zou de genade geen geschenk zijn van degene die geeft, maar loon van degene die werkt'. Hoewel deze leer door degenen die niet door de aanvechting heen zijn gegaan, veracht wordt, ondervinden mensen met een vroom en angstig geweten hoeveel troost deze leer kan brengen. Want het geweten kan door geen enkel werk tot rust komen, maar alleen door het geloof, wanneer het ervan verzekerd is, dat het vanwege Christus Gods behagen heeft, zoals Paulus' Romeinen 5 leert: 'Gerechtvaardigd door het geloof hebben wij vrede met God' (Rom. 5:1). Deze hele leer moet teruggevoerd worden op de strijd van het hevig verschrikte geweten, en kan zonder die strijd niet begrepen worden. Daarom oordelen onervaren en goddeloze mensen slecht over deze leer. Zij beelden zich in dat de christelijke rechtvaardigheid niets anders is dan de burgerlijke of filosofische rechtvaardigheid. Vroeger werd het geweten gekweld met de leer van de werken en hoorde het de troost uit het evangelie niet. Sommigen werden door het geweten in de eenzaamheid gedreven, in de kloosters, in de hoop daar de genade te verdienen door het kloosterleven. Anderen verzonnen andere werken om genade en genoegdoening voor de zonden te verwerven. Daarom was het hoogstnoodzakelijk deze leer over het geloof in Christus te verkondigen en te vernieuwen, opdat de troost voor het angstige geweten niet zou ontbreken, maar men zou weten, dat door het geloof in Christus genade en vergeving van zonden gegrepen kunnen worden. De mensen worden er ook aan herinnerd, dat dit woord 'geloof' niet alleen 'kennis van
-66-
een gebeuren' betekent, die kennis hebben de ongelovigen en de duivel ook. Maar het duidt een geloof aan, dat niet alleen een gebeuren voor waar houdt, maar ook op de werking van dat gebeuren vertrouwt. Bij dit geloofsartikel over de vergeving van zonden betekent dat, dat wij door Christus genade, rechtvaardigheid en vergeving van zonden krijgen. Wie dan weet dat hij door Christus een Vader heeft die hem gunstig gezind is, die kent God waarlijk, weet dat God zorg voor hem draagt, die roept Hem te hulp, kortom, hij is niet zonder God zoals de heidenen.Want de duivel en de ongelovigen kunnen niet op dit geloofsartikel, de vergeving van zonden, vertrouwen. Daarom haten zij God als een vijand, roepen Hem met te hulp, verwachten niets goeds van Hem. Ook Augustinus leert op deze manier over het begrip 'geloof'. Hij leert dat in de Heilige Schrift het woord geloof niet gebruikt wordt in de betekenis van 'kennis', zoals bij de ongelovigen, maar in de betekenis van 'vertrouwen', het vertrouwen dat troost en hevig verschrikte zielen opricht. Verder leren de onzen, dat het noodzakelijk is goede werken te doen, niet in het vertrouwen daarmee de genade te verdienen, maar omdat God het wil. Alleen door het geloof worden vergeving van zonde en genade verkregen. En omdat door het geloof de Heilige Geest ontvangen wordt, wordt het hart vernieuwd en met een nieuwe genegenheid gevuld, zodat het goede werken kan voortbrengen. Zo zei Ambrosius het immers: 'Het geloof is de moeder van de goede wil en van het rechtvaardig handelen'. Want de menselijke krachten zijn zonder de Heilige Geest vol van goddeloze neigingen, en te zwak om goede werken, naar Gods wil, te doen. Bovendien zijn ze in de macht van de duivel, die de mens tot allerlei zonden dwingt; tot goddeloze opvattingen, tot onmiskenbare misdaden. Dat is te zien aan de filosofen, die zich inspanden om eerlijk te leven en dat niet konden bereiken, maar besmet waren met allerlei onmiskenbare gebreken. Zo is de zwakheid van de mens die zonder geloof en zonder de Heilige Geest leeft, en zich laat regeren door menselijke krachten. Hiermee is duidelijk aangetoond dat deze leer er niet van beschuldigd kan worden, dat hij goede werken verbiedt. Maar hij moet juist geprezen worden, omdat hij aantoont hoe goede werken gedaan moeten worden. Want zonder geloof kan de menselijke natuur op geen enkele wijze de werken van het eerste en het tweede gebod doen. Zonder geloof roept hij God niet te hulp, verwacht hij niets van God, draagt hij in het hart alle begeerten en menselijke inzichten, wanneer er geen geloof en vertrouwen op God is. En daarom zegt Christus: 'Zonder Mij kunnen jullie niets doen', Joh. 15. En de Kerk zingt: Zonder uw naam, is er niets in de mens, niets dat onschadelijk is.I7)
-67 -
XXI. Over de heiligenverering Over de heiligenverering wordt geleerd, dat het gedenken van heiligen ertoe kan dienen hun geloof na te volgen, en de goede werken die zij in hun beroep deden. Zo kon de Keizer het voorbeeld van David in oorlogvoering volgen, om de Turken uit zijn vaderland te verdrijven. Want ze waren allebei koning. Maar de Heilige Schrift leert niet dat heiligen aangeroepen moeten worden, of dat om hulp van heiligen gesmeekt moet worden, omdat de Heilige Schrift ons alleen Christus als middelaar, zoenoffer, priester en tussenpersoon voorhoudt. Hij moet te hulp geroepen worden, en hij heeft beloofd onze gebeden te verhoren. Déze verering beveelt hij zeer aan: hij wil te hulp geroepen worden in alle verdriet. I Joh. 2: 'Als iemand zondigt, hebben wij een voorspraak bij God etc.' (I Joh. 2:1). Dit is zo ongeveer onze hele leer, waarin niets te ontdekken valt dat afwijkt van de leer van de Heilige Schrift of van de katholieke Kerkl8) of van de roomse kerk, voorzover wij die kennen uit de geschriften van de theologen. Een aangezien dat een feit is oordelen diegenen, die eisen dat wij als ketters beschouwd worden, onrechtvaardig. Het hele meningsverschil betreft een klein aantal misbruiken, die zonder duidelijke toestemming in de kerken binnengeslopen zijn. En als daarover enig verschil van mening zou zijn, dan zouden de bisschoppen zo mild moeten zijn dat zij de onzen tolereren vanwege de belijdenis, die wij zojuist uiteengezet hebben. Want de kerkelijke voorschriften zijn nooit zo hard dat zij overal dezelfde gebruiken eisen, en de gebruiken van alle kerken waren ook nooit identiek. Bij ons worden overigens zoveel mogelijk de oude gebruiken zorgvuldig bewaard. Het is dan ook een gemene aantijging dat wij alle ceremoniën, alle oude gewoonten in onze kerken afgeschaft zouden hebben. Maar de algemene klacht was dat zich bepaalde misbruiken aan de gangbare gewoonten hadden gehecht. Die zijn, omdat ze niet met een goed geweten aanvaard konden worden, in zekere mate verbeterd.
3. Artikelen waarin de afgeschafte misbruiken behandeld worden Onze kerken wijken in geen enkel geloofsartikel af van de katholieke kerk, ze verwijderden slechts een aantal misbruiken, die nieuw zijn en die in strijd met de bedoeling van de kerkelijke wetten in de loop der tijden abusievelijk zijn ingevoerd. Daarom vragen we Uwe Keizerlijke Majesteit genadig aan te horen, wat er veranderd is en wat de oorzaken daarvan waren, opdat het volk niet gedwongen wordt zich aan die misbruiken, tegen het geweten in, te houden. Laat Uwe Keizerlijke Majesteit niet diegenen geloven, die om de haat tegen de onzen aan te wakkeren, verbazende lasterpraat onder het volk verspreiden. Op die manier raakten goede mensen geïrriteerd, en zo gaven zij aanleiding tot deze onenigheid. En met hetzelfde kunstje proberen ze nu de tweedracht
-68-
te vergroten. Want Uwe Keizerlijke Majesteit zal zonder twijfel tot de conclusie komen dat de vorm van de leer en van de ceremoniën bij ons verdraaglijker is dan zoals vijandige en kwaadwillende mensen deze beschrijven. Men komt de waarheid niet op het spoor door de gangbare geruchten en verdachtmakingen van onze vijanden. Maar het is eenvoudig in te zien, dat niets méér kan bijdragen tot het bewaren van de waardigheid van de ceremoniën en tot het bevorderen van eerbied en vroomheid onder het volk dan het op de juiste wijze vieren van de ceremoniën in de kerken.
XXII. Over de beide gestalten Aan leken worden beide gestalten van het sacrament gegeven bij de maaltijd des Heren, omdat deze gewoonte door de Heer bevolen wordt; Mt. 26:'Drinkt allen hier uit' (Mt. 26 : 27). Daar schrijft Christus duidelijk voor, dat allen uit de beker moeten drinken. En laat niemand zichzelf wijsmaken dat dat alleen betrekking heeft op de priesters. Paulus noemt de Corinthiërs een voorbeeld waaruit duidelijk blijkt dat de hele Kerk beide gestalten ontving (I Cor. 11 : 20-30). Deze gewoonte bleef in de Kerk lang in stand, en het staat niet vast wanneer of door wie dit veranderd is, ook al noemt de kardinaal van Kues, wanneer de veranderingen goedgekeurd is.I9) Cyperianus laat op een aantal plaatsen zien dat het bloed aan het volk uitgereikt werd.Van hetzelfde getuigt Hieronymus, die zegt:'De priesters delen de eucharistie uit en verdelen het bloed van Christus onder het volk'. Zelfs Paus Gelasius beveelt dat er in het sacrament geen scheiding mag zijn (Distinaio 2, over de consecratie, het hoofdstuk dat begint met Comperimus)20). Alleen de gewoonte, die niet zo oud is, denkt er anders over. Het staat echter vast dat een gewoonte, die tegen Gods gebod ingevoerd is, niet goedgekeurd mag worden, zoals de kerkelijke wetten bewijzen. (Distinctio 8, het hoofdstuk dat begint met Veritate, en wat daarop volgt.) Deze gewoonte gaat evenwel niet alleen tegen de Heilige Schrift, maar ook tegen de oude kerkelijke wetten in en is in strijd met het voorbeeld van de Kerk gebruik geworden. Daarom had men diegenen, die het sacrament in beide gestalten wensten te ontvangen, niet mogen dwingen het anders te doen, in strijd met hun geweten. En omdat de scheiding tussen de elementen van het sacrament niet in overeenstemming is met Christus' opdracht, is het bij ons gewoonte de processie, die men tot nu toe pleegt te houden, te laten vervallen.2I)
XXIII. Over het priesterhuwelijk Er werd algemeen geklaagd over het slechte voorbeeld van priesters die zich niet aan het celibaat hielden. Daarom, zegt men, heeft Paus Pius verklaard dat er bepaalde redenen zijn waarom priester het huwelijk ontzegd is. Maar er zijn veel gewichtiger redenen om hun het recht om te trouwen terug te geven. Zo schrijft Platina immers. Omdat de priesters bij ons openlijke ergernis willen vermijden, treden zij in het huwelijk, en leren dat het hun
-69 -
toegestaan is te trouwen. Ten eerste omdat Paulus zegt: 'Een ieder heeft zijn vrouw met het oog op de ontucht' (I Cor. 7 :2). Idem:'Het is beter te trouwen dan door hartstocht verteerd te worden' (I Cor. 7 : 9). Ten tweede: Christus zegt: 'Niet allen begrijpen deze uitspraak' (Mt. 19:11). Daar leert Hij dat niet alle mensen geschikt zijn voor het celibaat, omdat God de mens voor de voortplanting schiep, Gen. I. En de mens heeft niet het vermogen, zonder een bijzondere gave en hulp van God, de schepping te veranderen. Daarom moeten zij die niet geschikt zijn voor het celibaat trouwen. Geen enkele menselijke wet, geen enkele gelofte, kan Gods gebod en zijn ordening opheffen. Om die redenen leren de priesters dat het hun toegestaan is in het huwelijk te treden. Het staat vast dat ook in de oude Kerk de priesters gehuwd waren.22) Paulus zegt ook, dat iemand die getrouwd is, tot bisschop gekozen moet worden. En in Duitsland werden de priesters 400 jaar geleden voor het eerst met geweld gedwongen tot het celibaat. Zij waren daar echter dusdanig tegen gekant, dat de aartsbisschop van Mainz23), die van plan was het bevel van de bisschop van Rome over deze zaak openbaar te maken, bijna door woedende priesters in een oproer omgebracht werd. Deze zaak werd zo onmenselijk doorgevoerd, dat niet alleen toekomstige huwelijken verboden werden, maar dat ook al bestaande ontbonden moesten worden, in strijd met ieder goddelijk en menselijk recht, en in strijd met de kerkelijke voorschriften, die niet alleen door de pausen, maar ook door de grote concilies opgesteld zijn. En nu de menselijke natuur in deze wereld, die op z'n einde loopt langzamerhand zwakker wordt, is het nodig voorzorgsmaatregelen te treffen, opdat er niet meer misstanden binnensluipen in Duitsland. God stelde het huwelijk in, opdat het een redmiddel zou zijn tegen de menselijke zwakheid. Zelfs de kerkelijke voorschriften menen dat de oude strengheid in later tijden met het oog op de zwakheid van de mensen verzacht moet worden. Het is te hopen dat dat ook op dit punt zal gebeuren. Het is te voorzien dat er in de toekomst kerken zonder herder zullen zijn, als het huwelijk nog langer verboden blijft. Aangezien Gods gebod duidelijk is, en de gewoonte van de oude Kerk bekend is, aangezien een onzuiver celibaat veel ergernis veroorzaakt - echtbreuk en andere misstappen, die de aandacht van een goede overheid verdienen - is het verwonderlijk dat nergens strenger tegen opgetreden wordt dan tegen het trouwen van priesters. God heeft geboden het huwelijk te eren; de wetten, ook bij de heidenen, geven het huwelijk de hoogste eer. En nu worden de mensen met enorme straffen belast, vooral de priesters, in strijd met de kerkelijke voorschriften, om geen andere reden dan het huwelijk. Paulus noemt de leer die het huwelijk verbiedt demonisch, I Tim. 4. Dat is gemakkelijk te begrijpen, nu het verbod om te trouwen met zulke zware straffen verdedigd wordt. Zoals geen enkele menselijke wet Gods gebod kon opheffen, zo kan ook geen gelofte Gods gebod opheffen. Daarom raadt Cyprianus vrouwen die de kuisheidsgelofte niet kunnen houden aan te trouwen. Hij zegt het als volgt, in het eerste boek van zijn brieven, brief XI: 'Als zij de gelofte niet kunnen of willen houden, is het beter dat zij trouwen dan dat
- 70-
zij door hun lusten in het vuur vallen. Maar laten zij vooral hun broeders of zusters geen aanstoot geven'. Tenslotte, de kerkelijke voorschriften betrachten terughoudendheid jegens diegenen, die vóór de daartoe geschikte leeftijd de gelofte hebben afgelegd, hetgeen tot nu toe meestal het geval is.
XXIV. De mis Onze kerken worden er ten onrechte van beschuldigd, dat zij de mis afschaffen. De mis wordt echter bij ons in ere gehouden, en met de grootste eerbied gevierd. Bijna alle gebruikelijke ceremoniën houden wij in stand, alleen worden op bepaalde plaatsen aan de Latijnse gezangen Duitse toegevoegd, met het doel het volk te onderwijzen.Want de ceremoniën zijn vooral nodig om diegenen, die niet op de hoogte zijn, te leren. Paulus schrijft voor dat in de Kerk een taal gebruikt moet worden die het volk begrijpt. Het volk is eraan gewend geraakt het sacrament gezamenlijk te ontvangen, na een voorbereiding daarop. Dit draagt bij tot de eerbied en de vrome beleving van de openbare ceremoniën. Want niemand wordt toegelaten, als hij niet van tevoren (in de biecht) onderzocht en gehoord is. Ten aanzien van het waardige en op de juist wijze ontvangen van het sacrament wordt de mensen voorgehouden hoeveel troost dat een beangstigd geweten brengt, opdat zij leren in God te geloven en alle goeds van God te ontvangen en te vragen. Zo'n viering behaagt God, als het sacrament zo ontvangen wordt, bevordert dat het ontzag voor God. Daarom is het duidelijk dat de missen bij onze tegenstanders niet met meer eerbied gevierd worden dan bij ons. Het staat vast dat er al sinds lage tijd door alle goedgezinden openlijk en hevig over geklaagd is, dat de mis op schandelijke wijze ontheiligd wordt, gebruikt om geld te verdienen. Dat is geen verborgen zaak, maar dit misbruik is duidelijk zichtbaar in alle heiligdommen, waar alleen voor de opbrengst of vanwege een legaat missen opgedragen worden. Paulus spreekt dreigende taal tot degenen die op onwaardige wijze omgaan met de eucharistie, wanneer hij zegt: 'Wie dit brood onwaardig eet of de beker van de Heer onwaardig drinkt, maakt zich schuldig aan het lichaam en bloed van de Heer' (I Cor. 11 : 27). Daarom worden de priesters bij ons gewaarschuwd voor deze zonde en zijn er bij ons geen privaatmissen, omdat er bijna geen privaatmissen om een andere reden dan om het geld gehouden worden.Van deze misbruiken waren de bisschoppen wel degelijk op de hoogte, en als zij die misbruiken op tijd hadden gecorrigeerd was er nu minder verschil van mening. Zij hebben vroeger de ogen gesloten, en zo hebben zij vele kwalijke zaken de Kerk binnen laten sluipen. Nu het te laat is beginnen zij te jammeren over rampen in de Kerk, terwijl deze onrust nergens anders uit voortgekomen is dan uit die misbruiken, die zo duidelijk waren dat ze nauwelijks meer verdragen konden worden. Er zijn grote meningsverschillen over de mis en de sacramenten ontstaan, en zo moet misschien de
- 71 -
hele wereld boete doen voor een dergelijke langdurige ontheiliging van de mis, die zij, die daarin verbetering hadden kunnen en moeten brengen, zoveel eeuwen hebben laten gebeuren.Want in de tien geboden staat geschreven:'Wie de naam van God misbruikt zal niet ongestraft blijven' (Ex. 20 :7). En vanaf het begin van de wereld schijnt geen enkele zaak zo tot een geldkwestie te zijn geworden als de mis. Daar kwam de opvatting bij, die de privaatmissen tot in het oneindige deed toenemen, namelijk dat Christus door zijn lijden genoegdoening verschaft heeft voor de erfzonde, en de mis heeft ingesteld om als offer te dienen voor de dagelijkse overtredingen, zowel voor doodzonden als voor andere zonden. Daaruit kwam de algemene opvatting voort, dat de mis een werk is dat de zonden van levenden en doden uitwist, zonder meer door het bedienen ervan.24) Daaruit ontstond de discussie, of een mis die voor velen gelezen werd, evenveel baatte als een voor iedereen afzonderlijk gelezen mis. Deze discussie veroorzaakte die oneindige hoeveelheid missen. Over die opvattingen hebben de onzen geleerd, dat ze in strijd zijn met de Heilige Schrift en de heerlijkheid van het lijden van Christus te kort doen. Want het lijden van Christus was niet alleen het offer en de genoegdoening voor de erfschuld, maar ook voor alle andere zonden, zoals in Hebreeën geschreven staat:'Wij zijn eens en voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Christus' (Heb. 10 : 10). En ook:'Door één offer heeft Hij voor eeuwig degenen die geheiligd zijn heel gemaakt' (Heb. 10 : 14). De Schrift leert ons ook dat wij tegenover God gerechtvaardigd zijn door het geloof in Christus. Als het bedienen van de mis zonder meer de zonden van levenden en doden uitwist, wordt de rechtvaardigheid ons deel door het houden van de mis, niet door het geloof, hetgeen de Schrift niet toelaat. Maar Christus beveelt de mis te houden, om hem te gedenken. De mis in ingesteld, opdat het geloof in hen, die het sacrament ontvangen, weer beseft wat voor weldaden het door Christus heeft ontvangen, en zo het angstige geweten opricht en troost.Want dit is Christus gedenken: zijn weldaden gedenken, en voelen dat die werkelijk aan ons bewezen zijn. Het is immers niet genoeg te gedenken wat er gebeurd is, dat kunnen ook de Joden en de goddelozen. Maar de mis moet gehouden worden om het sacrament uit te reiken aan diegenen, die troost nodig hebben, zoals Ambrosius zegt:'Omdat ik altijd zondig, moet ik altijd een geneesmiddel ontvangen'. Omdat de mis bestaat uit het deelhebben aan het sacrament, houdt men bij ons vast aan één gezamenlijke mis, op de verschillende feestdagen en ook op andere dagen, als er mensen zijn die het sacrament willen ontvangen. In dat geval wordt het aan degenen die erom vragen uitgereikt. En deze gewoonte is niet nieuw in de Kerk. De kerkvaders voor Gregorius maken immers geen melding van privaatmissen, maar over de gezamenlijke mis spreken zij vaak. Chrysostomus zegt: 'Dagelijks staat de priester bij het altaar, sommigen nodigt hij uit ter communie, anderen weert hij af'. En uit de oude kerkelijke verordenin-
-72 -
gen blijkt dat er één de mis celebreerde, van wie de overige priesters en diakenen het lichaam van de Heer ontvingen. Zo luiden immers de woorden van de bepaling van Nicea: 'Laten de diakenen naar rangorde na de priesters de Heilige Communie van de bisschop of van de priester ontvangen'. En Paulus beveelt over de communie dat men op elkaar moet wachten, opdat men gezamenlijk deelneemt (I Cor. 11 :33). Aangezien de mis bij ons gehouden wordt naar het voorbeeld van de Kerk, gebaseerd op de Schrift en de kerkvaders, vertrouwen wij erop dat men er geen aanmerkingen op kan hebben, vooral omdat de ceremoniën voor het grootste deel in stand gehouden worden. Alleen het aantal missen wijkt af, maar vanwege de zeer grote en overduidelijke misbruiken zou een hervorming hier zeker op zijn plaats zijn.Want vroeger werd zelfs in de drukste kerken niet dagelijks de mis gehouden, zoals de Historia Tripartita, boek 9, bewijst: 'In Alexandrië daarentegen wordt op woensdag en vrijdag uit de Heilige Schrift gelezen en geleerden geven daarover uitleg, en dat alles gebeurt zonder de plechtige viering van het misoffer'.2S)
XXV. Over de Biecht De Biecht is in onze kerken niet afgeschaft.Want men is gewoon het lichaam van de Heer alleen uit te reiken aan degenen die van tevoren gebiecht en absolutie ontvangen hebben. En het volk wordt zorgvuldig onderwezen over het vertrouwen op de absolutie, waarover in vroeger tijden groot stilzwijgen heerste. De mensen wordt geleerd de absolutie zeer hoog te achten, omdat hier Gods stem en Gods bevel klinkt. De sleutelmacht wordt in ere gehouden, en er wordt aan herinnerd hoeveel troost die een angstig geweten schenkt. Ook wordt eraan herinnerd dat God geloof vraagt, in die zin dat men op de absolutie vertrouwt alsof het Gods stem is die uit de hemel klinkt. Dat geloof bereikt en ontvangt waarlijk de vergeving der zonden. Vroeger werden de genoegdoeningen mateloos op de voorgrond gesteld, maar het geloof in Christus, Zijn verdiensten en de rechtvaardigheid uit het geloof werden niet genoemd. Op dat punt treft onze kerken geen blaam.Want zelfs onze tegenstanders moeten wel erkennen dat de leer over de boetedoening bij ons zorgvuldig behandeld en naar voren gebracht wordt. Maar over de Biecht wordt geleerd dat een opsomming van overtredingen niet noodzakelijk is. Het geweten hoeft zich er niet mee te belasten of alle overtredingen opgesomd zijn, omdat het onmogelijk is alle overtredingen te noemen, zoals de Psalm bewijst:'Wie kent de overtredingen?' (Ps. 19 : 13). En Jeremia: 'Het menselijk hart is slecht en ondoorgrondelijk' (jer. 17 :9). Als de zonden niet vergeven worden, tenzij ze genoemd zijn, kan het geweten nooit tot rust komen, omdat men zeer velen zonden niet beseft of zich kan herinneren. De oude theologen getuigen er ook van dat een dergelijke opsomming niet noodzakelijk is.Want in de Decreten wordt Chrysostomus geciteerd, die zegt:'lk zeg niet, dat je je in de openbaarheid moet begeven en jezelf in het bijzijn van anderen moet beschuldigen. Maar ik wil dat je de pro-
-73 -
feet gehoorzaamt, die zegt: "Openbaar je doen en laten voor God". Belijd dus je zonden voor God, de ware rechter, in het gebed. Noem je overtredingen niet met je tong, maar in je geweten, dat ze zich herinnert'. En de glosse over de boetedoening, Distinctio 5, in het hoofdstuk Consideret geeft toe dat de biechtpraktijk op menselijk recht gebaseerd is. Maar de Biecht wordt bij ons in stand gehouden, vanwege de zeer grote zegen van de absolutie, en vanwege alle verdere hulp die het geweten daaruit ontvangt.
XXVI. Over het onderscheid der spijzen Het was de overtuiging van het volk en van de leraren in de kerken dat het onderscheid der spijzen en vergelijkbaar menselijke tradities nuttige werken zijn, waarmee genade en genoegdoening voor zonden verdiend kunnen worden. Dat de wereld het zo opvatte blijkt uit het feit dat er dagelijks nieuwe ceremoniën, nieuwe regels, nieuwe feestdagen en nieuwe vastendagen ingesteld werden. De geleerde heren in hun heiligdommen hebben uitgemaakt dat deze werken noodzakelijk waren om de genade te verdienen, en zij hebben het geweten angst aangejaagd als men er iets van naliet. Door die overtuiging met betrekking tot de tradities zijn misstanden in de Kerk ontstaan. Ten eerste is de leer over de genade en de rechtvaardigheid uit het geloof verduisterd, die de kern van het evangelie is, en die in de Kerk boven alles uit moet steken en op de voorgrond moet treden. Zo kan Christus' verdienste op de juiste wijze erkend worden en het geloof, dat erop vertrouwt dat de zonden vanwege Christus vergeven worden, ver boven de werken en boven alle andere manieren om God te dienen, gesteld worden. Daarom legt Paulus hier ook de nadruk op, hij ruimt de wet en de menselijke tradities uit de weg, om aan te tonen dat de christelijke rechtvaardigheid iets anders is dan wat voor werken ook. Die rechtvaardigheid is namelijk het geloof, dat erop vertrouwt dat wij vanwege Christus in genade aangenomen worden. Die leer van Paulus is bijna helemaal weggedrukt door de tradities, die resulteerden in de opvatting dat de genade en de rechtvaardigheid door onderscheid van spijzen en dergelijke leefregels verdiend moesten worden. Bij de boetedoening werd niet over het geloof gesproken, maar werden alleen werken ter genoegdoening opgedragen. Men meende dat de hele boetedoening daaruit bestond. Ten tweede: Deze tradities hebben Gods voorschriften verduisterd, omdat men aan de tradities verre de voorkeur gaf boven Gods voorschriften. Men meende dat het christenzijn geheel bestond uit het in acht nemen van bepaalde feestdagen, rituelen, vastendagen, en een bepaalde manier van kleden. Deze godsdienstige leefregels waren verbonden met eervolle titels, want zij stonden garant voor een geestelijk en volmaakt leven. Ondertussen stonden Gods geboden ten aanzien van het dagelijks werk totaal niet in aanzien; bijvoorbeeld dat de vader des huizes zijn kroost opvoedde, dat de moeder kinderen baarde, dat de vorst het land regeerde. Dat soort dingen beschouwde men als wereldlijke en onvolmaakte werken, veel minder waard dan die prachtige godsdienstige leefregels. Die
-74 -
dwaling brak mensen met een vroom geweten bijna op; ze treurden erover dat ze een onvolmaakt leven moesten lijden, in het huwelijk, in ambten of in andere burgerlijke functies. En ze bewonderden monniken en dergelijken, en meenden abusievelijk dat de leefregels van diegenen God welgevalliger waren. Ten derde: De tradities hebben grote gevaren voor het geweten veroorzaakt, omdat de mensen zich onmogelijk aan alle tradities konden houden, en toch van mening waren dat die leefregels noodzakelijk waren om God te dienen. Gerson schrijft dat velen aan vertwijfeling ten prooi gevallen waren en enkelen zelfs zelfmoord pleegden, omdat ze meenden dat ze niet aan de eisen van de tradities konden voldoen. Ondertussen hoorden ze niets over de troost van de rechtvaardigheid uit het geloof en over de genade. Wij zien dat de schrijvers van Summa's26) en theologen de tradities verzamelen en verzachting2^ van de regels zoeken, om het geweten op te beuren. Maar zij slagen daar niet voldoende in, en brengen het geweten ondertussen nog meer in het nauw. De theologische scholen en de predikers waren zo druk bezig met het verzamelen van tradities, dat er geen tijd over was om de Schrift ter hand te nemen en een nuttige leer te zoeken over het geloof, het kruis, de hoop, de waardigheid van wereldlijke zaken, en de troost voor het geweten in zware aanvechtingen. Daarom hebben Gerson28) en andere theologen ernstig geklaagd dat zij door deze twisten over tradities verhinderd werden om zich met belangrijker onderdelen van de leer bezig te houden. Augustinus verbiedt het geweten te beladen met dergelijke leefregels, en hij maakt Januarius er wijselijk op attent, dat het in acht nemen van die leefregels er niet toe doet. Zo zegt hij het. Daarom moet men niet denken dat de onzen zich zomaar of uit haar jegens de bisschoppen met deze zaak bezighouden, waar sommigen ons ten onrechte van verdenken. Het was dringend noodzakelijk de kerken op die dwaling te wijzen, die ontstaan waren door een verkeerde opvatting over de tradities. Want het evangelie dwingt ertoe de leer over de genade en de rechtvaardigheid uit het geloof steeds in de Kerk aan de orde te stellen. Die leer kan echter niet begrepen worden als de mensen menen dat zij de genade verdienen door zelf gekozen tradities. Daarom leerden de onzen dat we, door ons te houden aan menselijke tradities, de genade niet kunnen verdienen of genoegdoening voor de zonden kunnen verschaffen. Om die reden mag men niet van mening zijn dat dergelijke leefregels noodzakelijk zijn om God te dienen. Zij voegen er bewijzen uit de Schrift aan toe. Christus verontschuldigt in Mt. 15 de apostelen die zich niet aan de gebruikelijke regels hielden. Die regels behoorden tot de niet essentiële dingen en hadden te maken met reiningswetten. Hij zegt immers: Tevergeefs eren zij mij met geboden van mensen' (Mt 15:9). Dus eist hij geen nutteloze eredienst En even later voegt hij eraan toe: 'Alles wat door de mond naar binnen gaat maakt de mens niet onrein' (Mt 15:11). Hetzelfde in Rom. 14:'Het koninkrijk Gods bestaat niet in eten of drinken' (Rom. 14 : 17). Col. 2: 'Laat niemand jullie beoordelen op grond van eten, drinken, sabbatviering of vastendagen' (Col. 2:16). Handelingen 15 zegt Petrus:'Waarom stellen jullie God op de proef door een
-75 -
juk op de hals van de discipelen te leggen, dat noch wij, noch onze vaderen hebben kunnen dragen? Maar door de genade van onze Heer Jezus Christus geloven wij behouden te worden, op dezelfde wijze als zij' (Hand. 15 : 10). Hier verbiedt Petrus het geweten te belasten met allerlei gebruiken, hetzij van Mozes, hetzij andere. I Tim. 4 noemt spijsverboden een duivelse leer, want het is in strijd met het evangelie zulke werken in te voeren of ze te doen, om daarmee de genade te verdienen, en het zo voor te stellen alsof er geen christelijke rechtvaardigheid is buiten een dergelijke 'eredienst' (I Tim. 4 : 13). Hier verwijten de tegenstanders de onzen, dat zij de tuchtiging en de versterving van het vlees verbieden, zoals Jovinianus.29) Maar men zal in de geschriften van de onzen iets heel anders aantreffen. Zij hebben namelijk altijd over het kruis geleerd, dat de christenen lijden moeten verdragen. Dat is de ware, ernstige, en niet gesimuleerde versterving: door allerlei lijden geoefend en met Christus gekruisigd worden. Daar komt nog bij dat zij leren dat ieder christen zich door lichamelijke discipline of lichamelijke arbeid en oefening zo moet oefenen en in toom houden, dat verzadiging of luiheid hem niet tot zonde prikkelen. Maar niet om door die oefeningen zondenvergeving te verdienen of genoegdoening voor zonden te verkrijgen. Op die lichamelijke discipline moet altijd aangedrongen worden, niet alleen bij weinigen en op vastgestelde dagen, zoals Christus voorschijft: 'Pas op, dat jullie hart niet bezwaard wordt door een roes' (Lk. 21 : 34). Tevens:'Dit duivelsgeslacht kan door niets uitgedreven worden, tenzij door vasten en gebed' (Mk. 9 :29). En Paulus zegt:'Ik tuchtig mijn lichaam en houdt het in bedwang' (I Cor. 9 :27). Daar toont hij duidelijk aan waarom hij zijn lichaam tuchtigt. Niet om door die discipline vergeving van zonden te verdienen, maar om een lichaam te kweken dat bruikbaar en geschikt is voor geestelijke zaken, en dat de plichten van het dagelijks werk kan vervullen. Daarom wordt niet het vasten op zich vervloekt, maar de tradities die het geweten belasten door bepaalde dagen en bepaald voedsel voor te schrijven, alsof dergelijke werken noodzakelijk zijn om God te dienen. Bij ons worden veel tradities in stand gehouden, zoals de volgorde van de lezingen in de mis, feestdagen etc., die ertoe bijdragen dat de zaken in de Kerk ordelijk verlopen. Maar ondertussen wijzen wij de mensen erop, dat een dergelijke leefwijze niet rechtvaardig maakt tegenover God, en dat men er geen zonde in moet zien als dergelijke zaken zonder problemen worden weggelaten. Deze vrijheid ten opzichte van menselijke gebruiken was de kerkvaders niet onbekend.Want in het Oosten werd Pasen op een andere tijd dan in Rome gevierd.30) Toen de Romeinen vanwege die ongelijkheid het Oosten van een schisma beschuldigden, werden zij er door anderen op gewezen dat zulke gewoonten niet overal hetzelfde hoeven te zijn. Irenaeus zegt: 'Een verschil in vasten heft de eenstemmigheid in het geloof niet op'. En in Distinctio 12 wijst Paus Gregorius erop dat een dergelijke verscheidenheid de eenheid van de Kerk geen schade doet. In de Historia Tripartita zijn veel voorbeelden van verschillende gewoontes verzameld, en staan deze woorden geschreven: 'Het was niet de bedoeling van de apostelen feestdagen vast te stellen, maar
-76 -
vroomheid en een goede levenswandel te prediken'.
XXVII. Over de kloostergeloften Men begrijpt beter wat er bij ons over de kloostergeloften geleerd wordt, als men zich herinnert, in wat voor staat de kloosters verkeerden, hoeveel er dagelijks gebeurde, dat tegen de kerkelijke voorschriften van de kloosters inging. In de tijd van Augustinus waren het nog vrije gemeenschappen. Later, toen de discipline overal verslapt was, werden er geloften aan toegevoegd om, als het ware door het bedenken van een gevangenis, de discipline te herstellen. Langzamerhand zijn aan die geloften veel andere regels toegevoegd. In die boeien zijn velen, tegen de voorschriften in, voor de daartoe vastgestelde leeftijd geketend. Velen kwamen door een vergissing in deze levensstaat terecht, niet omdat zij niet de juiste leeftijd hadden, maar omdat zij geen goed oordeel over hun eigen krachten hadden. Degenen die zo in een valstrik terechtgekomen waren, werden gedwongen te blijven, ook al konden zij door een milde toepassing van de voorschriften bevrijd worden. Dit gebeurt in vrouwenkloosters nog meer dan in mannenkloosters, hoewel men met het zwakke geslacht behoedzamer moet omgaan. Deze strengheid beviel veel goedgezinde mensen vroeger al niet. Zij zagen hoe meisjes en opgroeiende jongens vanwege het levensonderhoud in kloosters weggestopt werden. Zij zagen ook wat voor ongelukken zo'n besluit met zich meebracht, wat voor ergernis het tot gevolg had, in wat voor valstrik het geweten terechtkwam. Zij betreurden het dat de autoriteit van de kerkelijke voorschriften in deze hoogst gevaarlijke zaak totaal verwaarloosd en geminacht werd. Bij deze kwalijke zaken voegde zich nog een zo hoge waardering van de geloften dat monniken uit vroeger tijd er ontstemd over geweest zouden zijn, althans de verstandigen onder hen. Zij zeiden dat de kloostergelofte gelijk is aan de doop, en leerden dat men door deze levenswijze vergeving van zonden en rechtvaardiging tegenover God verdiende. Zij gingen zelfs nog verder: met het kloosterleven zou niet alleen rechtvaardigheid tegenover God verdiend worden, maar meer nog, men zou hiermee niet alleen de geboden vervullen, maar ook wat het evangelie vraagt. Zo overtuigden zij de mensen ervan dat de kloostergelofte veel meer waard was dat de Doop, en dat het kloosterleven verdienstelijker was dan het leven van regeerders, geestelijken en anderen, die zonder zelf verzonnen verplichtingen in overeenstemming met Gods geboden in hun beroep leven. Zij kunnen hier niets van ontkennen, het staat immers in hun boeken. Wat gebeurde er vervolgens in de kloosters? Vroeger waren het scholen waar de Heilige Schrift en andere zaken, die nuttig voor de Kerk zijn, onderwezen werden, en kwamen priesters en bisschoppen daar vandaan. Nu gaat het anders toe, maar dat is zo bekend dat het niet verteld hoeft te worden.Vroeger kwamen ze in het klooster bijeen om te leren, nu verbeelden ze zich dat het een manier
-77 -
van leven is, die ingesteld is om genade en rechtvaardigheid te verwerven. Ze verkondigen zelfs dat het de volmaakte manier van leven is, en geven daar verre de vooekeur aan boven alle andere manieren van leven die God ingesteld heeft. Wij hebben dit opgesomd zonder enige hatelijke overdrijving, alleen voor een beter begrip van de leer van de onzen in deze zaak.Ten eerste: Zij leren over diegenen, die een huwelijk sluiten, dat het allen die niet geschikt zijn voor het celibaat toegestaan is te trouwen, omdat geloften de ordeningen en geboden van God niet op kunnen heffen. Dit is immers God gebod:'Met het oog op hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben' (I Cor. 7 : 2). Niet alleen het gebod, maar ook Gods schepping en de ordening daarin dwingen diegenen, die niet door een bijzondere gave van God uitgezonderd zijn, tot het huwelijk. Zoals er staat'Het is niet goed dat de mens alleen is' (Gen. 2:18). Daarom zondigen degenen die Gods gebod en ordening gehoorzamen, niet Wat kan men tegen deze opvatting inbrengen? Men kan de verplichting van de gelofte verheerlijken, zoveel men wilt, maar men kan niet bereiken dat de gelofte Gods gebod opheft. De kerkelijke voorschriften leren dat bij elke gelofte een uitzondering wordt gemaakt voor het recht van een hoger persoon. Hoeveel minder tellen die geloften dan tegenover Gods geboden. Als er geen enkele mogelijkheid was geweest om de plichten, verbonden aan de gelofte, op te heffen, dan hadden de pausen nooit dispensatie kunnen verlenen. Want geen mens mag een verplichting, die tot het goddelijk recht behoort, ongedaan maken. Maar de pausen hebben, zeer verstandig, geoordeeld dat bij deze verplichting mildheid betracht moet worden. Daarom wordt dikwijls melding gemaakt van dispensatie. Bekend is immers het verhaal van de koning van Aragon, die uit het klooster teruggeroepen werd, en er zijn ook voorbeelden uit onze tijd. Vervolgens, waarom leggen onze tegenstanders de nadruk op de verplichting en de consequenties van de gelofte, wanneer ze ondertussen zwijgen over de voorwaarden van de gelofte, namelijk dat deze betrekking moet hebben op iets dat mogelijk is, en vrijwillig moet zijn, uit eigen motivatie en overwegingen. Het is toch bekend hoe weinig de mens in staat is tot eeuwig durende kuisheid. En hoe weinigen doen de gelofte uit eigen motivatie en overwegingen. Jonge meisjes en opgroeiende jongens worden, voor ze erover kunnen oordelen, overgehaald en soms zelfs gedwongen de gelofte af te leggen. Daarom is het niet billijk zo streng over de verplichting van de gelofte te spreken, want iedereen moet toegeven dat het tegen de aard van de gelofte ingaat, dat deze niet uit eigen motivatie en eigen overwegingen afgelegd wordt Zeer veel kerkelijke voorschriften verklaren beloften vóór het 15e jaar gedaan ongeldig, omdat men op die leeftijd niet in staat is te oordelen hoe men zijn hele leven wil doorbrengen. Een ander voorschrift, dat nog meer rekening houdt met de menselijke zwakheid, voegt daar een paar jaar aan toe, en verbiedt een gelofte te doen voor het 18e jaar. Welk voorschrift moeten we volgen? In ieder geval heeft het grootste deel reden om de kloosters te verlaten, omdat zeer velen
-78 -
voor deze leeftijd de gelofte afgelegd hebben. Tenslotte, ook al zou er sprake zijn van een afkeurenswaardige schending van een gelofte, dan zou daar nog niet direkt uit volgen, dat het huwelijk van de betreffende personen ontbonden moet worden.Want Augustinus zegt dat het niet ontbonden moet worden (Causa 27, Quaestio I, het hoofdstuk Nuptiarum) en zijn uitspraak is gezaghebbend, ook al hebben anderen na hem anders geoordeeld. Hoewel Gods gebod over het huwelijk zeer velen bevrijdt van hun geloften, voeren de onzen nog een ander argument aan waarom de geloften ongeldig zijn. Alle manieren om God te dienen, die door de mensen zonder bevel van God ingevoerd en bedacht zijn om rechtvaardigheid en genade te verwerven, zijn goddeloos, zoals Christus zegt: Tevergeefs eren zij mij met geboden van mensen' (Mt. 15 :9). En Paulus leert overal dat de rechtvaardigheid niet gezocht moet worden in onze leerregels en voorschriften om God te dienen, die door mensen bedacht zijn. Maar hij leert dat de rechtvaardigheid degenen ten deel valt, die geloven dat zij vanwege Christus door God in genade geaccepteerd worden. Het is bekend dat de monniken geleerd hebben dat de verzonnen godsdienstige voorschriften genoegdoening verschaffen voor de zonde, en dat men daarmee genade en rechtvaardigheid verdient Wat is dat anders dan afbreuk doen aan Christus' eer, en de rechtvaardigheid door het geloof verdonkeremanen en ontkennen? Daaruit volgt dat de gebruikelijke geloften goddeloze pogingen zijn om God te dienen, en daarom zijn ze ongeldig. Want een goddeloze gelofte, tegen Gods gebod in gedaan, heeft geen waarde, en een gelofte mag nooit tot iets zondigs verplichten, zoals de kerkelijke voorschriften luiden. Paulus zegt: 'Jullie zijn los van Christus, als jullie door de wet gerechtigheid verwachten; buiten de genade staan jullie' (Gal. 5 :4). Degenen die door geloften rechtvaardigheid verwachten zijn dus los van Christus, en staan buiten de genade. Want zij die de rechtvaardiging verbinden aan geloften, verbinden aan hun eigen werken datgene wat alleen Gods eer toekomt. Men kan ook niet ontkennen dat de monniken geleerd hebben dat men zich door geloften en leefregels kan rechtvaardigen en vergeving van zonden kan verdienen. Zij hebben er zelfs nog iets dwazers aan toegevoegd: zij beroemen zich erop dat zij hun werken aan anderen kunnen toedelen. Als iemand uit haat zou willen overdrijven zou hij hier heel wat stof kunnen verzamelen. Zaken waar de monniken zich nu zelf ook voor schamen! Daar komt nog bij dat zij de mensen ervan overtuigden dat de verzonnen godsdienstige voorschriften een volmaakt christelijk leven inhielden. Betekent dat niet de rechtvaardiging toekennen aan de werken? Het is geen gering schandaal in de Kerk, wanneer men het volk een bepaalde, door mensen verzonnen levenswijze zonder gebod van God voorschrijft, en leert dat een dergelijke levenswijze de mensen rechtvaardigt. Want de rechtvaardigheid door het geloof, die in de Kerk vóór alles verkondigd moet worden, wordt verdonkeremaand wanneer die wonderbaarlijke, engelachtige godsdienstige voorschriften, het stimuleren van armoede en nederigheid, en het celibaat de ogen van de mensen verslinden.
- 79-
Voorts worden de geboden van God en de ware godsdienst verduisterd, wanneer de mensen horen dat alleen monniken in staat zijn volmaakt te leven. Want de christelijke volmaaktheid is God werkelijk vrezen, en tegelijk een groot geloof hebben en er vanwege Christus op vertrouwen dat we een genadige God hebben, deze God om hulp vragen, en die hulp zeker verwachten in alle zaken waarvoor we in ons beroep verantwoordelijk zijn, ondertussen naar buiten toe ijverig goede werken doen en ons beroep goed uitoefenen. Daarin ligt de werkelijke volmaaktheid en de ware Godsverering, niet in het celibaat of in het bedelen en het kleed van de armoede. Maar het volk neemt veel verderfelijke opvattingen over door die valse lofzangen op het kloosterleven. Men hoort het celibaat mateloos prijzen, daarom leeft men met bezwaard geweten in het huwelijk. Men hoort dat alleen de bedelaars volmaakt zijn, daarom behoudt men met bezwaard geweten zijn bezittingen, en gaat men er met bezwaard geweten mee om. Men hoort dat het een evangelische aanbeveling is geen wraak te nemen. Daarom aarzelen sommigen in hun privé-leven niet om zich te wreken. Zij horen immers dat het afzien van wraak slechts een aanbeveling is, geen gebod. Anderen daarentegen dwalen nog meer, zij menen dat alle burgerlijke ambten en taken een christen onwaardig zijn, en in tegenspraak zijn met wat het evangelie aanbeveelt. Men leest over mensen die het huwelijk en het staatsbestuur lieten voor wat het was, en zich in kloosters verborgen. Dit noemden ze: de wereld ontvluchten en een heilige manier van leven zoeken. Zij zagen niet in dat God gediend moet worden naar die geboden, die Hij zelf opgedragen heeft, en niet naar de geboden die mensen verzonnen hebben. Een goede en volmaakte manier van leven is die, waarbij men Gods gebod eerbiedigt. Het is noodzakelijk de mensen dat duidelijk te maken. Al voor onze tijd keurde Gerson de dwaling van de monniken ten aanzien van de volmaaktheid af, en hij verklaart dat de gedachte dat het monnikenleven de volmaakte levensstaat zou zijn, toen een nieuwigheid was. Er kleven zoveel goddeloze opvattingen aan de kloostergeloften: ze zouden rechtvaardig maken, ze zouden de christelijke volmaaktheid betekenen, de monniken zouden zich aan de geboden en aanbevelingen van het evangelie houden, zij zouden overtollige goede werken kunnen doen. Al deze dingen zijn verkeerd en onzinnig, en maken dat de geloften niet gelden.
XXVIII. Over de kerkelijke macht Vroeger hebben er grote discussies plaatsgevonden over de macht van de bisschoppen, waarbij velen de kerkelijke macht en de macht van het zwaard vermengden, met alle nadelige gevolgen vandien. Uit die vermenging zijn grote oorlogen en onlusten voortgekomen. Want de bisschoppen hebben, steunend op hun kerkelijke macht, de 'macht der sleutelen', niet alleen nieuwe manieren van Godsverering ingevoerd, en het geweten bezwaard door uitzonderingen te maken voor bepaalde gevallen en door gewelddadige excommunicatie. Maar zij probeerden ook de wereldlijke macht te verlenen en de keizer zijn Rijk te ont-
-80-
nemen. Deze fouten zijn al lang geleden afgekeurd door vrome en geleerde mannen in de Kerk. Daarom wisten de onzen zich gedwongen, terwille van het juiste, het geweten bevrijdende onderricht, het verschil tussen kerkelijke macht en de macht van het zwaard aan te tonen. Zij leerden dat beiden omwille van Gods geboden geëerbiedigd en in ere gehouden moeten worden als de beste gaven Gods op aarde. Zij zijn van mening dat de sleutelmacht, dat is de macht van de bisschoppen, volgens het evangelie de macht of de opdracht van God is om het evangelie te verkondigen, zonden wel of niet te vergeven, en de sacramenten uit te delen. Want met deze opdracht zond Christus de apostelen uit: 'Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie. Ontvangt de Heilige Geest: wie jullie de zonden vergeven, die zijn ze vergeven; wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend' ()oh. 20 : 23). En Mk. 16: 'Gaat heen, verkondigt het evangelie aan alle schepselen' (Mk. 16: 15). Deze macht wordt alleen uitgeoefend door het evangelie te leren en te verkondigen, en door de sacramenten uit te delen, aan velen of aan weinigen, overeenkomstig de roeping (tot het ambt). Want daarmee worden geen lichamelijke zaken, maar eeuwige, zoals de Heilige Geest en het eeuwige leven, geschonken. Daaraan kan men alleen deel hebben door de dienst van het Woord en de sacramenten, zoals Paulus zegt: 'Het evangelie is een kracht van God tot behoud voor een ieder die gelooft' (Rom. I : 16). En Psalm 119: 'Uw belofte maakt mij levend' (Ps. 119:50). Omdat de kerkelijke macht eeuwige zaken schenkt, en slechts uitgeoefend wordt door de dienst van het Woord, verhindert deze het politieke bestuur niet, net zo min als de zangkunst dat doet. In de politiek gaat het om andere zaken dan in het evangelie. De overheid beschermt niet de ziel, maar het lichaam en aardse zaken tegen duidelijk onrecht, en regeert de mensen met het zwaard en met lichamelijke straffen. Het evangelie beschermt de ziel tegen goddeloze opvattingen, tegen de duivel en de eeuwige dood. Daarom moeten de kerkelijke en de wereldlijke macht niet vermengd worden. De kerkelijke macht heeft de opdracht het evangelie te prediken en de sacramenten uit te delen. Deze macht dient zich niet op een vreemde taak te storten, mag geen wereldlijke macht verdelen, mag geen wetten van de overheid afschaffen, noch de daaraan verschuldigde gehoorzaamheid opheffen. Deze macht dient geen oordeel te verhinderen over burgerlijke regelingen of contracten, en mag de overheid geen voorschriften geven voor de inrichting van de staat. Christus zegt immers: 'Mijn rijk is niet van deze wereld' (joh. 18 : 36). Ook:'Wie heeft mij tot rechter of scheidsman tussen jullie aangesteld?' (Lk. 12 : 14). En Paulus zegt in Phil. 3:'Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen' (Phil. 3 :20). 2 Cor. 10: 'Maar de wapens van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken etc.' (2 Cor. 10:4). Op deze manier onderscheiden de onzen de taken van beide machten en zij bevelen beiden te eerbiedigen en te erkennen, dat beiden een geschenk en een weldaad van God zijn. Voorzover de bisschoppen de macht van het zwaard hebben, hebben zij die niet als bis-
-81 -
schoppen, in opdracht van het evangelie, maar op grond van menselijk recht, gegeven door de koningen en keizers tot het burgerlijk beheer van hun bezittingen. Dat^is een andere functie dan de dienst van het evangelie. Wanneer daarom naar de jurisdictie van de bisschoppen gevraagd wordt, moet onderscheid gemaakt worden tussen het burgerlijk bestuur en de kerkelijke jurisdictie.Volgens het evangelie, of, zoals men zegt, naar goddelijk recht, komt deze jurisdictie de bisschoppen toe, als diegenen aan wie de dienst van Woord en sacrament toevertrouwd is. Zij hebben de macht om zonden te vergeven, leer die afwijkt van het evangelie te verwerpen, goddelozen, van wie de goddeloosheid bekend is, van de kerkelijke gemeenschap uit te sluiten, niet op grond van menselijk gezag, maar op gezag van het Woord. In deze zaken zijn de kerken genoodzaakt op grond van goddelijk recht de bisschoppen gehoorzaamheid te bewijzen, volgens de uitspraak: 'Wie jullie hoort, hoort mij' (Lk. 10:16). Maar wanneer zij iets leren of vaststellen dat in strijd is met het evangelie, hebben de kerken een bevel van God, dat hen verbiedt te gehoorzamen. Mt. 7: 'Hoedt jullie voor valse profeten' (Mt. 7 : 15). Gal. I: 'Als een engel uit de hemel jullie een ander evangelie zou verkondigen, hij zij vervloekt' (Gal. I : 8). 2 Cor. 13:'Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid' (2 Cor. 13 : 8). Een ook. 'De macht is ons gegeven om te bouwen, niet om te verwoesten' (2 Cor. 13 : 19). Zo schrijven ook de kerkelijke wetten voor. (Causa II, Quaestio VII, de hoofdstukken Sacerdotes en Oves). En Augustinus zegt in zijn brief tegen Petilianus:'Men hoeft het niet eens te zijn met de katholieken, wanneer zij zich ergens in bisschoppen vergissen of iets leren dat in strijd is met de canonieke Schriften'. Voorzover de bisschoppen een andere macht of jurisdictie hebben om bepaalde zaken te berechten, bijvoorbeeld huwelijkszaken of de heffing van de tienden, hebben zij die macht op grond van menselijk recht. En waar geen bisschoppen meer zijn, zijn de vorsten ertoe verplicht, desnoods tegen wil en dank, over hun onderdanen recht te spreken, om de openbare vrede in stand te houden. Daarnaast wordt erover gediscussieerd, of bisschoppen en priesters het recht hebben ceremoniën in te voeren in de Kerk, en wetten over voedsel, feesten, de rangorde van geestelijken etc. op te stellen. Degenen die dit recht toekennen aan de bisschoppen voeren als bewijs deze tekst aan:'Ik heb jullie nog veel te zeggen, maar jullie kunnen het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid' (Joh. 6 :12,13). Zij halen ook het voorbeeld van de apostelen erbij, die geboden hebben zich te onthouden van 'het verstikte en het bloed' (Hand. 15 :20, 29). Men wijst ook op de sabbat, die veranderd is in de dag des Heren, wat schijnbaar in strijd is met de tien geboden. Met geen enkel argument wordt meer geschermd dan met die wijziging van de sabbat. Men beweert dat de Kerk en zo grote macht heeft, dat ze zelfs één van de tien geboden kan opheffen. Maar in deze strijdvraag leren de onzen dat de bisschoppen niet de macht hebben om iets vast te stellen dat in strijd met het evangelie is, zoals boven aangetoond is. Dat leren ook
-82-
de kerkelijke wetten, Distinctio 9 in zijn geheel. Verder gaat het tegen de Schrift, in voorschriften vast te stellen en te verklaren dat men genoegdoening voor de zonden verschaft of rechtvaardiging verdient, door zich daaraan te houden. Want de eer van Christus' verdienste wordt tekort gedaan, wanneer we menen dat we door dergelijke verplichtingen gerechtvaardigd worden. Het staat echter vast, dat op grond van deze opvatting de voorschriften tot in het oneindige zijn toegenomen, en dat ondertussen de leer over het geloof en de rechtvaardiging door het geloof onderdrukt zijn. Allengs werden er feestdagen vastgesteld, vasten bepaald, nieuwe ceremoniën en nieuwe ordeningen ingesteld, omdat zij die deze zaken invoerden daarmee de genade dachten te verdienen. Zo groeiden eertijds de bepalingen over de boete, en daarvan zien we nu nog de sporen in al die werken tot genoegdoening. Zij die deze voorschriften invoeren gaan daarmee ook tegen Gods gebod in, wanneer zij een verband leggen tussen zonde en voedsel, het houden van bepaalde dagen en dergelijke zaken. Zij belasten de Kerk met een wettische slavernij, alsof er onder christenen, ter verkrijging van de rechtvaardigheid, een levenswijze nodig is, vergelijkbaar met de levitische, een dienst waarvan God dan het beheer zou hebben opgedragen aan de apostelen en de bisschoppen. Zo vindt men dat bij sommige theologen, en het schijnt dat ook de pausen, door zich te spiegelen aan het voorbeeld van de wet van Mozes, voor een deel in deze val gelopen zijn. Daar komen die dingen vandaan die de mensen zo zwaar belasten: dat het een doodzonde is, ook wanneer niemand er aanstoot aan neemt, op feestdagen handarbeid te verrichten; dat bepaald voedsel het geweten bezoedelt; dat vasten, niet gewoon, maar als boetedoening, een werk is dat God behaagt; dat het een doodzonde is de gebeden op de vaste tijden te verzuimen; dat zonde in geval van casus reservati alleen door degene die die reservatie heeft vastgelegd kan worden vergeven - en dat, terwijl het hier niet om schuld, maar om een kerkelijke straf gaat, zoals de kerkelijke bepalingen zelf zeggen! Waar halen de bisschoppen het recht vandaan de Kerk dergelijke voorschriften op te leggen en het geweten in het nauw te brengen, wanneer Petrus zijn discipelen verbiedt een juk op te leggen, en Paulus zegt dat de macht hun gegeven is om te bouwen, niet om te verwoesten? Waarom vermeerderen ze dan de zonden met zulke voorschriften? Toch zijn er duidelijke bewijzen, dat het verboden is verplichtingen op te leggen om God te behagen of te stellen dat ze noodzakelijk zijn voor het heil. Paulus zegt in Col. 2:'Laat niemand jullie oordelen op grond van eten, drinken, feestdagen, nieuwe maan of sabbat' (Col. 2 : 16). En ook:'Als jullie met Christus afgestorven zijn aan de wereldgeesten, waarom laten jullie je dan, alsof jullie nog in de wereld leven, geboden opleggen: raak niet aan, smaak niet, roer niet aan; dat alles zijn dingen, die door het gebruik verloren gaan; het zijn geboden en leringen van mensen, die een schijn van wijsheid hebben' (Col. 2 :20-23). En Titus I: 'Leen niet het oor aan Joodse verdichtsels en geboden van mensen, die zich van de waarheid afkeren' (Tit. I : 14). Christus zegt in Mt. 15 over diegenen, die voorschriften
-83 -
uitvaardigen: 'Laat hen gaan: blinden zijn zij, die blinden leiden'. Hij keurt dergelijke regels af: 'Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden' (Mt. 15 : 13,14). Als de bisschoppen het recht hebben het geweten met dergelijke voorschriften te belasten, waarom verbiedt de Schrift dan zo vaak die voorschriften op te stellen? Waarom noemt de Schrift ze leerstellingen van demonen? Heeft de Heilige Geest er dan tevergeefs voor gewaarschuwd? De conclusie moet dus zijn: Omdat voorschriften, die als noodzakelijk beschouwd worden om de rechtvaardigheid te verwerven, in strijd zijn met het evangelie, mogen bisschoppen zulke bepalingen niet invoeren of tot noodzakelijke dingen verklaren. De leer van de christelijke vrijheid moet in de Kerk behouden blijven, omdat voor de rechtvaardiging niet nodig is een slaaf van de wet te zijn, zoals in Galaten geschreven staat:'Laat jullie niet weer een slavenjuk opleggen' (Gal. 5 : I). De kern van het evangelie moet behouden blijven, namelijk dat de genade voortkomt uit het geloof in Christus en niet uit bepaalde voorschriften of door allerlei bepalingen die mensen vastgesteld hebben. Hoe moet men dan denken over de zondag en dergelijke gebruiken in de Kerk? Daarop antwoorden de onzen, dat het bisschoppen of priesters toegestaan is regelingen te ontwerpen, die ervoor zorgen dat het in de Kerk ordelijk toegaat, maar niet om daarmee genoegdoening te verschaffen voor de zonden of om het geweten ermee te belasten, door ze als een noodzakelijke en verplichte manier van Godsverering te beschouwen. Zo schrijft Paulus voor, dat de vrouwen tijdens bijeenkomsten haar hoofd moeten bedekken, en dat er in de Kerk in goede orde naar de uitleggers geluisterd moet worden. De gemeenten behoren, met het oog op de liefde en rust, dergelijke voorschriften op te volgen en zo in acht te nemen, dat men elkaar geen aanstoot geeft, maar dat alles in de Kerk ordelijk en zonder onrust verloopt. In geen geval mag de mening post vatten dat ze nodig zijn voor het heil, want dat zou weer een gewetensbelasting opleveren. Het is ook geen zonde ze te overtreden, als dat verder geen aanstoot geeft. Zo is het dus gesteld met het vieren van de zondag, van Pasen, Pinksteren en dergelijke feesten en gebruiken. Want wie menen dat door de autoriteit van de Kerk het vieren van de zondag in plaats van de sabbat als een noodzakelijke plicht is ingevoerd, vergissen zich. De Schrift heeft de sabbat afgeschaft, niet de Kerk. Want na de openbaring van het evangelie kunnen alle ceremoniën van Mozes opgeheven worden. Maar omdat het toch nodig is dat er een bepaalde dag vastgesteld wordt, zodat het volk weet wanneer het samen moet komen, heeft de Kerk daartoe de zondag aangewezen. Die dag is ook om die reden uitgekozen, dat de mensen een voorbeeld van christelijke vrijheid zouden hebben en zouden weten, dat het houden van de sabbat of van een andere dag niet noodzakelijk is. Er zijn onmogelijke discussies gevoerd over verandering van de wet, over ceremoniën van de nieuwe wet, over de wijziging van de sabbat. Al die discussies zijn ontstaan uit de verkeerde overtuiging, dat er in de Kerk een geheel van godsdienstige regels moet zijn, ver-
-84 -
gelijkbaar met de levitische, en dat Christus de apostelen en bisschoppen opgedragen heeft nieuwe ceremoniën in te voeren, die noodzakelijk zijn voor het heil. Deze dwalingen zijn binnengeslopen in de Kerk, omdat de rechtvaardigheid door het geloof niet duidelijk geleerd werd. Sommigen beweren dat het houden van de zondag weliswaar niet geheel, maar toch wel bijna een goddelijke verplichting is; zij schrijven voor, hoeveel men op feestdagen mag werken. Wat zijn zulke discussies anders dan een valstrik voor het geweten? Hoe ze ook proberen de voorschriften te verzachten, men komt er niet op de werkelijke goede manier uit, zolang de opvatting blijft dat de voorschriften heilsnoodzakelijk zijn. En die opvatting blijft, als men geen inzicht heeft in de rechtvaardigheid uit het geloof en in de christelijke vrijheid. De apostelen hebben bevolen zich te onthouden van bloed etc. Wie houdt zich daar nu nog aan? En toch zondigt men niet, als men zich er niet aan houdt, omdat de apostelen zelf het geweten niet met een dergelijke slavernij willen belasten, maar, om ergernis te vermijden, in een bepaalde tijd een verbod uitvaardigen. Men moet bij dit bevel de eeuwige blijvende wil van het evangelie in het oog houden. Er zijn bijna geen kerkelijke voorschriften, waar men zich heel nauwgezet aan houdt, en dagelijks raken vele voorschriften in onbruik, ook bij diegenen die de tradities verdedigen. Men kan het geweten niet helpen, waar het relativerende inzicht ontbreekt, dat deze voorschriften niet noodzakelijk zijn, en dat het geweten zich niet bezwaard hoeft te voelen als zulke menselijke gebruiken veranderen. De bisschoppen zouden zich gemakkelijk van de gehoorzaamheid die hun toekomt, kunnen verzekeren, als zij geen tradities verplicht stellen waar men zich niet met een goed geweten aan kan houden. Nu eisen ze het celibaat en accepteren niemand, die niet zweert dat hij de zuivere leer van het evangelie niet predikt. Onze gemeenten verlangen niet dat de bisschoppen de eenheid herstellen door afstand te doen van hun erepositie, hoewel goede herders dat eigenlijk zouden moeten doen. Zij vragen slechts om afschaffing van onredelijke plichten, die nieuw zijn en die in strijd met de gewoonte van de Kerk in z'n geheel zijn ingevoerd. Misschien waren er in het begin aannemelijke oorzaken voor die gebruiken, maar die waren in latere tijden niet meer relevant. Het blijkt echter dat een aantal gebruiken door vergissingen ingevoerd is. Daarom zou de mildheid van de bisschoppen ervoor moeten zorgen dat die plichten verzacht worden, want een dergelijke verandering brengt de eenheid van de Kerk niet aan het wankelen. Maar als men het niet gedaan kan krijgen dat ze die verplichtingen laten vallen, waar men niet zonder zonde aan kan voldoen, dan moeten we ons aan de apostolische regel houden, die voorschrijft dat we God meer moeten gehoorzamen dan mensen. Petrus verbiedt de bisschoppen met dwang te heersen in de kerk (I Pt. 5 : 2). Het gaat er niet om dat de bisschoppen afstand doen van hun heerschappij, maar wij vragen alleen dit ene: dat zij toelaten dat het evangelie zuiver gepredikt wordt, en dat zij een aantal verplichtingen afschaffen, waar men zich niet zonder zonde aan kan houden. Als zij dat niet doen, zullen zij zelf moeten zien hoe ze voor God verant-
-85 -
woorden dat hun hardnekkigheid een reden tot kerkscheuring vormt Wij hebben de voornaamste artikelen behandeld, waarover gestreden wordt Hoewel er nog veel meer misbruiken aan de orde hadden kunnen komen, zijn, om breedsprakigheid te voorkomen, alleen de belangrijkste punten besproken. Er waren ernstige klachten over de aflaten, de bedevaarten, en het misbruiken van de excommunicatie.Veel gemeenten leden dikwijls onder aflaatpredikers. Er waren eindeloze twisten tussen pastoors en monniken over hun rechten in de gemeente, over het biechthoren, over begrafenissen en onnoemelijk veel andere zaken. Aan dergelijke zaken zijn wij voorbijgegaan, zodat de zaken waar het werkelijk om gaat na een korte uiteenzetting begrepen kunnen worden. Daarbij werd niets gezegd of opgesomd om iemand te beledigen. Alleen die dingen zijn genoemd, waarvan wij meenden dat ze gezegd moesten worden, opdat men zou begrijpen dat er bij ons in leer en ceremoniën niets is opgenomen dat in strijd is met de Schrift of met de katholieke kerk. Want het is duidelijk dat wij er zeer nauwgezet voor gezorgd hebben dat er geen nieuwe en goddeloze leerstellingen in onze gemeenten binnendrongen. De hierboven behandelde artikelen hebben wij willen aanbieden, overeenkomstig het bevel van Uwe Keizerlijke Majesteit. Hierin wordt onze belijdenis uiteengezet, en kan men zich op de hoogte stellen van de hoofdzaken van de leer van degenen die bij ons prediken. Mocht men iets in deze belijdenis missen, dan zijn wij bereid, zo God het wil, daarover verdere uitleg te geven, in overeenstemming met de Heilige Schrift. Aan Uwe Keizerlijke Majesteit, in trouw en onderworpenheid, Johannes, Hertog van Saksen, Keurvorst Georg Markgraaf van Brandenburg Ernst30, met eigenhandige ondertekening Philip, Landgraaf van Hessen Johan Frederik, Hertog van Saksen Frans, Hertog van Lunenburg Wolfgang,Vorst van Anhalt Burgemeester en stadsbestuur van Neurenberg Stadsbestuur van Reutlingen
-86-
NOTEN 1)
Eén van de drie oecumenische geloofsbelijdenissen: het Nicaeno-Constantinopolitanum, tot stand gekomen op de concilies te Nicea (325) en te Constantinopel (381).
2)
Secte van Perzische oorsprong, die twee goden onderscheidde, namelijk de god van het licht en van de duisternis, van goed en kwaad.
3)
Aanhangers van de leer van Valentinus (Egypte, 2e eeuw). De Valentinianen worden gerekend tot de Gnostiek. Deze stroming leert dat er één goddelijk wezen is, waaruit trapsgewijs alles voortvloeit: eerst de hogere machten (waaronder Christus, de engelen, de Heilige Geest), dan de lagere.
4)
Aanhangers van Arius (gestorven 336), die leerde dat alleen God ongeboren en ongeschapen is. Jezus is niet gelijk aan God, maar het hoogste en eerste schepsel.
5)
Eunomius (Alexandrië, 4e eeuw), aanhanger van Arius.
6)
De Islam kent geen Drie-eenheid.
71
Volgens Paulus van Samosata (bisschop in Antiochië, c. 260) was Christus een mens, die door zijn wil en liefde door God als zoon aangenomen werd.
8)
Tegen de anti-trinitarische geestdrijvers.
9)
De monnik Pelagius (einde 4e, begin 5e eeuw) leerde dat de mens van nature in staat is om het goede te doen en zonder zonde te leven.
10)
Hiermee worden de Scholastici bedoeld, zoals Thomas van Aquino, Duns Scotus en Gabriël Biel. Zij menen dat de erfzonde de wil om het goede te doen niet heeft aangetast.
1
D e Augsburge Confessie spreekt hier over het toerekenen van het geloof als 'gerechtigheid, die voor God geldt'. De Scholastici spraken alleen over het 'niet-toerekenen van de zonde van de mens'.
I2)
De Donatisten waren een groep in de kerk van Noord-Afrika in het begin van de 4e eeuw, die aan bisschoppen het ambt ontzegde, omdat zij zich onwaardig gedragen hadden in de tijd van de vervolging onder keizer Diocletianus. Sacramentsbediening door deze bisschoppen hielden zij voor ongeldig en waardeloos. Voor Luther zijn Woord en Sacrament niet afhankelijk van menselijke heiligheid, maar van Gods handelen.
-87 -
13)
In de 3e eeuw was er strijd over de vraag of mensen die na de Doop zware zonden begaan hadden weer in de kerkelijke gemeenschap opgenomen mochten worden. Hierbij ging het vooral om afvalligen tijdens christenvervolgingen. Novatianus en zijn volgelingen weigerden deze mensen weer op te nemen.
14)
Augustinus (354-430, bisschop van Hippo, Noord-Afrika) was de belangrijkste theoloog van de vroege Kerk. In de Middeleeuwen was zijn bijnaam 'Doctor gratiae', leraar van de genade.
15)
16)
Verenigingen van leken voor bepaalde vroomheidsoefeningen en kerkelijke arbeid.
De grote theologen van de eerste eeuwen worden 'Kerkvaders' genoemd. Ambrosius (ca. 340397) was bisschop in Milaan en wordt tot die groep gerekend. Dat geldt ook voor Cyprianus (3e eeuw), Hiëronymus (4e/5e eeuw), Chrysostomus (4e eeuw) en Irenaeus (2e eeuw), die verderop geciteerd zullen worden.
,7)
Uit het Pinksterlied 'Veni, sancte spiritus' (omstreeks 1200).Vergelijk het Liedboek, gezang 238: 311.
I8)
Katholieke kerk duidt hier niet een bepaald kerkgenootschap aan, maar betekent: de kerk in z'n geheel. Met de Roomse kerk wordt de beleidslijn uit Rome bedoeld.
,9)
Dat leken de kelk onthouden werd is in het Westen vanaf de 13e eeuw gewoonte geworden. Nicolaas van Kues schrijft in 1514 dat daartoe besloten werd op het 4e Lateraans Concilie (1215).
20)
Kort na 1140 schreef Gratianus (12e eeuw) zijn 'Concordantia discordantium canonum', gewoonlijk'Decretum Gratiani' genoemd. Verderop in de Confessio wordt dit werk met'De Decreten' aangeduid. In het Decretum Gratiani wordt een samenvatting van het geldende kerkelijke recht gegeven. Er worden veel theologen in geciteerd. Het Decretum is onderverdeeld in: onderdelen (Distinctio), hoofdstukken (Caput) en punten (Quaestio).
21)
Hier wordt de processie op Sacramentsdag (donderdag na Trinitatis) bedoeld. Op deze feestdag, die in de 13e eeuw ingevoerd werd, hield men een processie waarbij men de geconsecreerde hostie ronddroeg.
22)
Het celibaat voor priesters was tot het begin van de 12e eeuw niet verplicht. Wel werd er in de daaraan voorafgaande eeuwen, onder invloed van het monnikenwezen, steeds meer op aangedrongen dat priesters zich aan het celibaat zouden houden. In Duitsland was in de 12e eeuw
-88-
het grootste deel van de priesters gehuwd. 23)
24)
Siegfried van Mainz op de Synoden te Erfurt en Mainz (1075).
Dit is een vertaling van het latijnse: ex
opere operato.
Daarmee wordt aangeduid dat het voor
de mis alleen bepalend is of deze op de juiste wijze, dat wil zeggen volgens de geldende voorschriften, gehouden wordt Is dat het geval, dan is de mis inderdaad een offer voor de zonden, ongeacht het geloof van degene die daaraan deelneemt. 25)
De
Historia Tripartita is
een kerkgeschiedenis, in de 6e eeuw in opdracht van Cassiodorus
geschreven. 26)
Summa: de naam die men in de Middeleeuwen gaf aan een systematische uiteenzetting van de geloofsleer. De bekendste is die van Thomas van Aquino.
27)
Dit is een vertaling van een latijns werkwoord, dat weer teruggaat op het Griekse woord 'epieikeia'. Dat betekent, dat men niet moet rekenen naar de strenge letter van de wet, maar naar de bedoeling van die wet.
28)
Johannes Gerson (1363-1429), die aan het hoofd van de universiteit van Parijs stond, streed voor hervormingen binnen de Kerk.
29)
Jovinianus (vanaf ca. 385 in Rome) was een asceet die de verdienstelijkheidsleer van de monniken bestreed.
30)
In Klein-Azië werd Pasen gevierd op de datum van het Joodse Paasfeest (de dag na de eerste Nieuwe Maan na de voorjaars-dag-en-nacht-evening). In Rome vierde men het Paasfeest op de daaropvolgende zondag.
31)
Hertog van Lunenburg.
-89 -
Inhoud: Ten Geleide
5
De Leuenberger Konkordie - achtergrond en ontstaan
7
Konkordie van Leuenberg
13
Waarmee de kerk staat of valt
23
^
Kerkgemeenschap
35
De predestinatieleer in de Leuenberger Konkordie
47
Bijlage De Augsburgse Confessie
57
-90 -
De Leuenberger Konkordie, in de zeventiger jaren opgesteld ten behoeve van het gesprek tussen gereformeerden en lutheranen in Europa, heeft in Nederland de laatste jaren veel stof doen opwaaien. De reden daarvoor is de opname van de kerkorde in het grondslagartikel van de concept-kerkorde voor een Verenigde Protestantse Kerk in Nederland. Nu de behandeling van deze kerkorde in een beslissend stadium is gekomen wilde het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk nog een keer verantwoording afleggen inzake de bezwaren tegen de konkordie vanuit gereformeerd gezichtspunt. Over de status van de konkordie bestaat geen eenstemmigheid. In dit geschrift wordt de achtergrond van de konkordie toegelicht, waarna de thema's, waarover binnen de kerken geen gemeenschappelijkheid in gevoelen bestaat, worden belicht.