KENNIS EN KUNDE
De lachende begeleider Rudy vandamme
Het artikel van Michiel de Ronde en Jac Geurts doet me denken aan een anekdote uit mijn praktijk als coach. Op een bepaalde dag werd ik opgezocht door een 34-jarige verpleegkundige die reeds een half jaar met ziekteverlof was. Ze voelde zich depressief en had grote moeite een aantal levensactiviteiten te hervatten. Ik liet de afspraak doorgaan bij mij thuis. De dag van de afspraak was het toevallig zo dat mijn vijfjarige tweeling bijzonder grappige dingen deed. Die ochtend hadden we met zijn allen een vrolijk gesprek. Toen ik mijn cliënt zag binnenkomen, merkte ik meteen haar depressieve lichaamshouding. Door mijn lacherige staat kon ik mijn lach bijna niet bedwingen. Eenmaal gezeten, vertelde ik mijn cliënt dat ik in een lacherige bui was. Ik zei: ‘Je moet me excuseren maar ik heb hier een tweeling, en deze morgen waren ze zo grappig ...’ Ik vertelde daarop kort over de huiselijke situatie en besloot met: ‘Ik zal mijn best doen om naar je te luisteren, het gaat om jouw verhaal.’ Haar lichaamshouding en emotie waren ondertussen onveranderd nogal ‘depressief’ van uitstraling. Ik luisterde ongeveer tien
16
minuten naar haar verhaal. Daarbij toonde ik dat ik goed kon begrijpen hoe ze zich voelde. Ik merkte ook bij mezelf hoe mijn eigen vrolijke staat plaatsmaakte voor een houding van ernstig luisteren. Ik was me daar bewust van. Plots kon ik het niet laten om af te wijken van ons ernstige onderzoeksspoor. Ik leunde achterover en vroeg: ‘Wanneer heb jij voor het laatst gelachen?’ Mijn cliënt reageerde daar niet op. Ze leek te zoeken naar een voorbeeld, maar mompelde: ‘Dat zal lang geleden zijn.’ Ik vroeg het nogmaals: ‘Zoek eens wanneer je voor het laatst gelachen hebt.’ Drs. R. Vandamme is directeur van het Vandamme Instituut (www.vandammeinstituut.com) te Oostende. E-mail:
[email protected].
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
reactie Een ijzige stilte viel. Ik bleef rustig wachten en herhaalde de vraag met een variant. Plots fleurde haar gezicht een beetje op en ze zei: ‘Toen ik veertien was, met mijn vriendinnen.’ Ik vroeg daarop door: ‘Wat hebben jullie zoal uitgehaald? Vertel eens.’ Naarmate ze meer vertelde over haar puberteit begon haar lichaamshouding te veranderen en begon ze de plezier te voelen. Ik liet dat zo een tijdje doorgaan en concludeerde het stukje met de vraag: ‘Wie ben je eigenlijk? Ben je dat meisje van veertien of de vrouw die daar straks met gebogen schouders kwam binnen wandelen?’ Na een uur coaching concludeerde ze dat ze het meisje van veertien weer wilde activeren, om haar leven te herschikken. Ik heb deze cliënte zes maanden later nog gesproken en toen was zij volledig hersteld.
Lachen is gevaarLijk Met dit voorbeeld reageer ik op een anekdotische manier op het artikel van De Ronde en Geurts. Geen ernstig begin van een reactie, maar even de schelm zijn die houdt van anekdoten. De casus bevestigt de essentie van de onderzoeksresultaten: de schelm Rudy gaat niet mee met het lijden van de cliënt. De schelm is ondeugend en creëert daardoor een verschil dat voor de cliënt een ontwikkelingssprong met zich meebrengt. Ik ben net zoals de geselecteerde proefpersonen iemand die schelmenstreken heel belangrijk vindt in de begeleidingskunde (Vandamme, 2008, 2010). Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat humor en ondeugendheid binnen het conceptualiseren van de professionele identiteit stiefmoederlijk behandeld worden. In competentieprofielen van begeleidingsdeskundigen lees je maar zelden dat een begeleider moet kunnen lachen, spelen of creatief zijn. Helemaal zeldzaam is lezen dat de begeleider een ‘cultural creative’ (Ray & Anderson, 2001) is en bestaande patronen bij de cliënt en in de praktijk van de hulpverlening zelf maar al te graag doorbreekt. Veel mensen vinden wel dat humor de olie is tussen veel andere dingen en het ernstige werk wat opfleurt. Maar er lijkt een cultureel taboe te rusten om het steunen en helpen van de lijdende mens te koppelen aan lachen en spelen. Het verbod op lachen herinnert mij ook aan de verfilming van De naam van de roos, de roman van Umberto Eco; daarin is lachen een gevaar voor de ernst waarmee een cultuur met het lijden omgaat. In deze reactie wil ik de rol van de schelm verder uitwerken en doen wat men in een wetenschappelijke bijdrage niet zo gauw mag doen: freewheelen, filosoferen, associatief denken en van
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
daaruit een gefundeerde visie ontwikkelen op hoe de begeleidingskunde zich verder kan ontwikkelen dankzij deze onderzoeksresultaten. Ik wil beginnen door iets te zeggen over de wetenschappelijke resultaten van het onderzoek. Daarna wil ik de rol van de schelm koppelen aan de ontwikkeling van de begeleidingskundige, zoals ik dat ook in mijn praktijk probeer gestalte te geven. De conclusies verrassen in die zin dat de derde rol, door de auteurs schelm genoemd, ook als belangrijk onderdeel van de professionele identiteit van begeleiders gezien moet worden. De rol komt voort uit een interpretatie van een derde factor, naast de wijze en de wetenschapper. De rol van deze twee is bekend. Maar de rol van schelm blijkt even sterk te zijn. Blijkbaar zijn er al heel wat begeleiders die ontdekt hebben dat de schelm onderdeel is van hun identiteit. De resultaten van het onderzoek moeten uiteraard nog verder bevestigd worden met ander onderzoek. De uitkomsten die De Ronde en Geurts presenteren, kunnen alvast gezien worden als een hypothese dat de schelm een van de drie essentiële rollen is van de begeleider. Hoe moeten we de schelmenstreek begrijpen als zijnde professioneel? Wat is de functie van deze rol in het geheel van het rollenrepertoire van een begeleider?
BegeLeidingskunde in ontwikkeLing Net zoals De Ronde en Geurts plaats ik de begeleidingskunde graag in historisch perspectief. Reeds een aantal eeuwen betekent professionalisering van
17
KENNIS EN KUNDE
vragen stellen, ‘het moet uit de cliënt komen’. De westerse humaniserende en horizontaliserende manier om aan begeleiding te doen, geeft de leiding aan de cliënt voor wat betreft inhoud en emotionele spelregels van het gesprek.
ontwikkeLingssprong De huma-
de hulpverlening dat de beoefenaars objectief handelen en bepaalde regels volgen. Ze doorlopen een gestandaardiseerde opleiding, om vervolgens in het beroepsveld de geleerde methodiek toe te passen. In de praktijk wordt bovendien zo wetenschappelijk mogelijk gemeten wat het resultaat is. Deze evolutie heeft op gespannen voet gestaan met de amateuristische aanpak, waarbij de beoefenaar onwetend totaal verkeerd omgaat met zijn cliënt of patiënt. Ik denk aan de tandarts in de middeleeuwen, die op de hoek van de straat je kies uittrekt met een niet-gesteriliseerde tang. In een nog breder cultuurhistorisch perspectief (Foucault, 1975) is het duidelijk dat het wetenschappelijk bedrijf zich heeft gedistantieerd van magie, bijgeloof en subjectiviteit. Met de humanistische psychologie is er sedert de jaren vijftig van de vorige eeuw een tegenbeweging ontstaan. Rogers (1961) beweerde dat de relatie in de begeleiding een belangrijke succesfactor is. Dit is in veel wetenschappelijk onderzoek bevestigd (o.a. Leijssen, 1998). Veel belangrijker dan werkvormen, technieken en benaderingen blijken de generieke kenmerken van de persoon van de begeleider het succes te voorspellen. Tot die kenmerken behoren: wijsheid en vertrouwen uitstralen, empathie, aanvaarding, enzovoort. Het groeiende besef van het belang van de relatie in begeleidingswerk gaat historisch samen met een dehiërarchisering van samenwerkingsrelaties. We willen geen psychiater of leidinggevende meer die beleert. We willen niet geëtiketteerd worden. We willen dialogiseren en respect horen voor onze ervaring. Bovendien werd die evolutie versterkt door het postmodernisme, waarin we algemeen aanvaarden dat iedereen recht heeft op zijn eigen kaart van de werkelijkheid; nog een reden om de cliënt te volgen in zijn wereldmodel. Veel studenten worden opgeleid in een non-directieve aanpak: veel
18
niserende insteek is een mooie aanvulling op de wetenschapsmethodische bedrijvigheid. Waar de wetenschapper geneigd is tot diagnosticeren, het beter te weten dan de cliënt en de verantwoordelijkheid over te nemen, zal de wijze begeleider het eigenaarschap bij de cliënt leggen en de cliënt laten nadenken. Naast de complementariteit hebben deze rollen ook iets gemeen: ze nemen het lijden van de cliënt ernstig. In de praktijk van vooral beginnende begeleidingskundigen - ik spreek uit ervaring met studenten in opleiding tot coach - blijkt dat deze neiging sterk aanwezig is. De beginneling bouwt rapport op met de cliënt en laat horen dat hij hem begrijpt. De begeleider zit in het keurslijf om zijn cliënt te volgen, te pamperen en pastoraal te verzorgen. De cliënt dwingt hem daar grotendeels toe. Voelt de cliënt onvoldoende begrip, dan is er kans dat hij afhaakt. Cliënten hebben het dan lastig, omdat de begeleider hen niet voldoende begrijpt of zijn werkmethode en zienswijze te veel oplegt. Dat dit zeker het geval is, zien we bij de provocatieve coaching (Farrelli & Brandsma, 1989) die de spelregel ‘neem het lijden ernstig’ bewust niet volgt. De provocatieve therapeut doet aan uitvergroting van het lijden. Dat roept bij de cliënt een verwarrend en protesterend effect op. Dit levert een vraagstuk op over de ontwikkeling van de begeleidingskunde: we neigen ertoe de wetenschapper onder-
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
reactie geschikt te maken aan de relationele vaardigheid. Daarbij proberen beginners echter zoveel mogelijk relationeel objectief te zijn. Ze vermijden inbreng vanuit hun eigen subjectiviteit. Begeleiders die tien jaar bezig zijn, leren echter dat er meer nodig is om een ontwikkelingssprong bij de cliënt te creëren. Je moet als begeleider met iets komen, zoals een vraag, bedenking of advies. Van ergens moet er, aansluitend bij de goede samenwerking, iets komen wat een bepaalde toestand ontregelt. De ontregeling zorgt voor een prikkeling, en prikkeling zorgt voor een ontwikkelingssprong. Er moet een methode gevonden worden om binnen een goede relatie een verschil te creëren. De rol van het verschil is het ontregelen van een huidige toestand en het creëren van een opening naar een nieuwe toestand. Ik laat me graag inspireren door het inzicht van de cognitief psycholoog Vygotsky (1978) rond de zone van nabijgelegen ontwikkeling. Vygotsky stelde dat de begeleider (of leerkracht in zijn werkveld) als taak heeft een context aan te bieden die voldoende prikkelend is. Een aangebracht idee of taak kan voor de zich ontwikkelende cliënt ofwel een brug te ver zijn, ofwel te bekend zijn. In het eerste geval zal de cliënt het verschil met zijn huidige staat niet herkennen of in de verdediging gaan. In het tweede geval is er geen ontwikkelingssprong, omdat het aangebrachte idee niet genoeg verschilt van wat de cliënt zelf binnen zijn comfortzone construeert. In de volksmond wordt het eerste vaak geduid als belerend en het tweede als pamperen. Misschien zegt de belerende begeleider wel iets bijzonder zinnigs, maar het komt niet aan. Het idee is te vreemd of de manier waarop het gezegd wordt is te veel vanuit een ouderlijke positie. Een begeleider die te veel pampert kan de cliënt een goed gevoel geven. De cliënt kan ervan genieten, maar wat is daarin dan de voortgang? Volgens Vygotsky is het de kunst om de juiste taak of idee aan te brengen, zodat de cliënt gaat evolueren.
scheLm en cLiënt De schelm is diegene die het verschil zo aanbrengt, dat het bij de cliënt geen weerstand uitlokt. De schelm is ondeugend; hij ontregelt maar doet dit lachend. De bekende rol van nar bestaat erin de koning iets te laten zien wat zijn raadsheren niet kunnen zeggen. De nar kan het zeggen, omdat hij voor de koning een dwaas is; niet toerekeningsvatbaar. De nar is misschien wel juist heel wijs, maar hij doet zich dom voor. De nar is ongrijpbaar. Men kan hem niet verwerpen of beschuldigen, want hij valt niet aan; hij zegt gewoon iets al lachend. ‘Al lachend’ wil zeggen dat de uitspraak niet de bedoe-
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
ling heeft de ander te veranderen, maar gewoon een staat te benoemen of een mogelijkheid te opperen. Het verschil dat de ontregelaar aanbrengt, wordt aanvaard binnen de goede relatie door de positie of rol van waaruit het gezegd wordt. De wetenschapper zou precies hetzelfde kunnen zeggen als de nar, maar het zou ernstig en rationeel gebracht zijn, met de bedoeling de ander dwingend te veranderen. De cliënt ontmoet de wetenschapper via zijn ratio. Al lachend iets zeggen, bijvoorbeeld door iets uit te vergroten, creëert een andere relatie. Het is de relationele positionering die het effect bepaalt, niet wat een begeleider aanbrengt. Voor een beginner ziet het er erg fout uit wat een seniorbegeleider dan doet. Hij heeft wel advies, etiketteert, toont gebrek aan respect of choqueert. Onorthodox werken en lekker fout bezig zijn, is dus een belangrijke hulpbron om een ontwikkelingssprong bij cliënten te genereren. Kahil Gibran (1987) omschrijft de kracht van de dwaas als volgt: ‘Ik heb in mijn dwaasheid zowel vrijheid als veiligheid gevonden; de vrijheid der eenzaamheid, en de veiligheid van niet begrepen worden, want wie ons begrijpt, maakt iets in ons tot slaaf.’ Voor de ontwikkeling van de begeleidingskunde is de schelm niet alleen een toe te voegen vrolijke ontregelaar. De schelm doorbreekt een belangrijke aanname: dat we de cliënt moeten of kunnen veranderen. Als begeleider begin je te beseffen dat verandering niet wetenschappelijk maakbaar is. Op een bepaald punt daal je van je troon af. Je begint ook te beseffen dat goed begrip wel heel menselijk is, maar weinig zoden aan de dijk zet. Als begeleider word je een dwaas die
19
KENNIS EN KUNDE
zichzelf relativeert. De schelm wil de ander niet veranderen; hij laat de ander vrij. Vanuit die positie is het veel makkelijker om een verschil in te zetten, dat voor de cliënt - mits op een relationele manier ingebed - een ontwikkelingssprong met zich kan meebrengen. De schelm kan alleen helend werken, omdat hij zich niet laat vermurwen om in een keurslijf te stappen van methodische zuiverheid of warm begrip. De schelm is de rol in de begeleidingsdeskundige die vrij is in zijn denken. Dat alles is natuurlijk paradoxaal: door vrolijk te ontregelen, wordt wel degelijk ontwikkeling geprikkeld. Het vraagt van de begeleider vergaand inzicht en persoonlijke ontwikkeling om de wetenschapper en de humanist ondergeschikt te maken aan de humorist. Het is niet voor niets dat de dwaas in de tarotkaarten zowel de beginkaart 0, als de eindkaart 22 is: de wijze die zich als een dwaas gedraagt. Hij lijkt uiterlijk hetzelfde gedrag te vertonen als een ongeschoolde begeleider, maar hij neemt een fundamenteel andere relationele positie in. De onderzoeksresultaten van De Ronde en Geurts zijn gezien
deze overwegingen heel belangrijk voor de ontwikkeling van de begeleidingskunde. Ze zijn een oproep om een diep cultureel denken rond hulpverlening en begeleiding een ontwikkelingssprongetje te laten maken. Kunnen wij als cliënt aanvaarden dat anderen ons lijden futiliseren? Kunnen wij als cliënt de begeleider vragen het eigen ego te kraken? Kunnen we als begeleiders uit de ban blijven van de cliënt? Durven we cultureel creatief te zijn in hoe we begeleiden en hoe we anderen helpen begeleiden?
lItEratUUr • Farrelli, F. & Brandsma, J. (1989). Provocative therapy. New York: Meta Publications. • Foucault, M. (1975). Surveiller et punir: naissance de la prison. Paris: Gallimard. • Gibran, K. (1987). De dwaas. Den Haag: Mirananda. • Leijssen, M. (1998). De therapeut. In W. Trijsbrug, S. Calijn, G. Lietaer & E. Columbien (red.),
20
• Ray, P. & Anderson, S. (2001). Cultural creatives. New York: Three River Press. • Rogers, C. (1961). On becoming a person. Boston: Houghton Mifflin. • Vandamme, R. (2008). De appel valt niet ver van de boom, maar wel in de tuin van de buurman.
• Vandamme, R. & Ruiter, J. de (2010). Wat als mijn cliënt een ui is! Gevecht tegen clichés in coaching. Oostende: Vandamme Instituut. • Vygotsky, L. (1978). Mind and society. The development of higher psychological processes. London: Harvard University Press.
Deventer: Entos. • Vandamme, R. (2009). De vork. Methodiek voor
Handboek integratieve psychotherapie. Maarssen:
persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling.
Elsevier/De Tijdstroom.
Oostende: Vandamme Instituut.
Tijdschrift voor Begeleidingskunde