KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www.knnv.nl/nijmegen
De Jansberg
Deelnemers [12]. Marijke Saedt, Joke Brinkhorst, Mathieu van Lierop, Sjan Swart, Niels Verbanen, Rob Croes, Jan Stammen Ton Bindels, Marcel Bolten, Fred Steenhoven, Harm Alberts.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
1
Foto’s: Jan Stammen, Marijke Saedt, Rob Croes. Excursieleider en verslag Jan Nillesen. Tijd: 13.30 tot 16.00 uur. Weer: Regenachtige dag. Temp 15°C.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Het Ketelwald Geologie en Geomorfologie De drie droogdalen Het Molendal De Molen Molenvijver Romeinse villa op de Kloosterberg Zwerven over de ruggen van de Maartensberg Helkuil De Verlaten Tuin De Drie meertjes Het Renneke, Geuldert en de Kooy
1-16 16-18 19-20 21-43 43-48 49-51 51-55 55-73 74-84 85-89 89-95 95-130
Het Sacrum nemus batavorum
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
2
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
3
Bij de start van onze excursie staan we aan de voet van het eens zo machtige Ketelwald. De eerste die het beschreef was de Romeinse geschiedschrijver Tacitus. Hij noemde het: “Het Heilige woud der Batavieren”. Hier beraamde Claudius Civilius zijn opstand tegen het Romeinse gezag en brachten de Germanen offers aan hun Goden. Het woud werd bevolkt door beren en wolven. Op de open plekken graasden tot in de 12 e eeuw wilde paarden.
Toen de Romeinen zich in de eerste eeuw voor Chr. in het grensgebied langs de Rijn vestigden strekte het woud zich uit tussen Nijmegen, Xanten en Goch. Reusachtige eiken en beuken tussen manshoge varens bepaalden het beeld. De Romeinen hebben hier tijdens hun verblijf, dat tot in de vijfde eeuw na Chr. duurde, veel sporen nagelaten. Zij hebben een groot deel van het bos gekapt voor bouwmateriaal en brandstofvoorziening van hun woningen, legergebouwen en baden.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
4
Heel veel hout is gebruikt voor het stoken van de grote pannen- en pottenbakkerijen die in Berg en Dal bij de Holdeurn en op Heilig Landstichting stonden. Op de Jansberg bouwden ze een villa, strategisch gelegen aan de weg van Nijmegen naar Maastricht.
De excursie volgt gedeeltelijke deze oude Heerbaan die vanaf de brug bij Cuijk over de Jansberg, langs de Romeinse villa over de stuwwal naar Nijmegen loopt. Het Wald
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
5
Na de Romeinse tijd kon het Wald zich geleidelijk herstellen. De Duitse vorsten kwamen hier vaak jagen als zij op hun palts (versterkt buitenverblijf met kerk en enkele hoeven) in Nijmegen verbleven. Vooral Lodewijk de Vrome maakte gebruik van deze locatie. Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel onbewoond; uit de periode tot omstreeks de elfde eeuw zijn nauwelijks bodemvondsten gedaan. In middeleeuwse oorkonden wordt het uitgestrekte bosgebied aangeduid met Ketelwald. Die naam kan te maken hebben met de betekenis van ‘ketel’ als vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila (wat ‘vee’ of ‘runderen’ betekent, vergelijk het Engelse cattle). Deze laatste betekenis zou niet onlogisch zijn omdat de Jansberg in de middeleeuwen (maar ook in de tijd daarna) als weidebos diende. Het Ketelwald in de Middeleeuwen
In de twaalfde en dertiende eeuw komen overal in NoordwestEuropa kleine machthebbers op die hun territorium steeds verder probeerden uit te breiden.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
6
De graven van Gelre verplaatsen hun kerngebied vanuit Geldern en omgeving geleidelijk noordwaarts naar de regio ArnhemNijmegen Aan de zuidzijde breidde het graafschap Kleef zich uit, vooral door gronduitgiften en ontginningen aan lokale heren en kloosters.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
7
In de periode van de dertiende tot de zestiende eeuw heeft het Ketelwoud of Rijkswoud een turbulente geschiedenis doorgemaakt. De beide concurrerende graven maakten beiden aanspraken op het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun rijke leven dat zij leidden en de vele oorlogen die zij voerden. Door het bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij geld lenen. Over die leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer ruzies. Tenslotte kwam het in de vijftiende eeuw tot een definitieve splitsing van het grote bosgebied. Het (grootste) deel dat nu in Duitsland ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd. Hiervan maakte de Jansberg deel uit. Het stuk ten zuiden en zuidoosten van Nijmegen werd het Nederrijkswald.
Het is begrijpelijk dat het bos als pandgoed een slechte verzorging kreeg; het werd vaak geplunderd om er in korte tijd zoveel mogelijk hout uit te halen. Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór de komst van olie en steenkool een essentiële grondstof en energiebron was. Turf was schaars en duur.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
8
Vrijwel alle woningen werden van hout gebouwd en voor vestingwerken, voertuigen en schepen waren eveneens grote hoeveelheden hout nodig. Waarschijnlijk was er in de Middeleeuwen althans in het Nederrijkswald nog geen systematische eikenhakhoutteelt waarbij de stammen om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt. Men velde het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was opgegroeid.
Toen graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpanding terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd dat hij de order uitvaardigde dat er helemaal niet meer gekapt of ontgonnen mocht worden.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
9
Toch hadden de graven en hertogen een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een doeltreffend beheer mogelijk maakte: aan het hoofd stond een waldgraaf als vertegenwoordiger van de landsheer, daaronder waren enkele waldforsters werkzaam die het dagelijkse toezicht hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar terwijl de traditionele weide en sprokkelrechten van de boeren in en bij het bos door de toezichthouders vanwege mogelijke schade werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral belust op maximale korte-termijn inkomsten uit hun bezit
Herstelpogingen in de zestiende en zeventiende eeuw
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
10
Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef, en dus ook de Jansberg. Het bosbeheer werd steeds meer gecentraliseerd vanuit Brandenburg. In dat kader kondigde keurvorst Friedrich Wilhelm in 1649 de eerste Jagd- und Forstordnung für das Herzogtum Kleve af. Ondanks het feit dat het Duitse gedeelte in de Middeleeuwen sterk in oppervlakte gereduceerd was door de vele ontginningen aan de zuid- en oostzijde, werd in het overblijvende woud van circa 5000 hectare een beter beheer gevoerd dan het Gelderse Nederrijkswald. Tegen houtdiefstallen en illegaal weiden werd krachtig opgetreden. Uit oude kaarten blijkt dat de Jansberg in de zestiende en zeventiende eeuw uit heide en struikgewas bestond. De grote behoefte aan hout tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwong telkens weer tot verbetering van het bosbeheer, maar even zo vaak mislukten de pogingen grotendeels.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
11
Het bos degenereert tot heide Verbeteringen in de achttiende eeuw Voor de Jansberg gold het Kleefse beheer van het Ketelwald. Wat het houtbestand betreft bleef tot omstreeks 1780 de exploitatie van het grootste deel van de Jansberg gericht op eikenhakhout. Daarbij ging het vooral om de productie van eikenschors voor de leerlooierijen, ten tweede voor brand- en timmerhout. Opgaand bos vinden we in die tijd vooral op de de lösshoudende bodem aan de oosthellingen van de Stuwwal die vruchtbaarder waren dan de westelijk hellingen en de zand- en grindgronden op de stuwwal De grove den werd toegepast vanaf omstreeks 1740-1750. Dennenhout werd in de achttiende en negentiende eeuw steeds meer geproduceerd, eikenhakhout nam geleidelijk af.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
12
Dit grenenhout werd gebruikt voor de bouw en in toenemende mate voor de mijnbouw. De fijnspar kwam ongeveer een halve eeuw na de grove den in zwang. Dennenzaad kwam uit Brandenburg. In de Franse tijd werd de Jansberg bij Frankrijk ingelijfd. Van 1798 tot 1813 maakte het deel uit van het Departement van de Roer. De liberale beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap deden ook hun invloed op het Wald gelden. Voor de bevolking betekende het dat het gebied vrijelijk gebruikt kon worden om er vee te laten grazen, hout te sprokkelen en te akeren. Tot ver in de negentiende eeuw was het oude Ketelwald vrijwel uitsluitend gericht op de houtproductie. Daarnaast hebben het woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als weidegronden, en voor het steken van heideplaggen voor de potstallen van de boeren. Het sprokkelen van dood hout was toegestaan aan de in- en aanwonende bevolking.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
13
In de Franse tijd veranderde de Jansberg opnieuw in 20 jaar tijd in een ruig heideveld. In 1816 werd de Jansberg in het Traktaat van Aken bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd. Na de Franse tijd was Nederland sterk verarmd. Dit leidde er toe dat het Nederrijk werd verkocht aan notabelen om de staatskas te spekken.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
14
Zo werd de Jansberg in 1837 verkocht aan Adrianus van Riemsdijk die er het landgoed Jansberg stichtte. Als bruidschat kwam het aan zijn schoonzoon baron Verschueren. Van Riemsdijk legde lanen aan en plantte bomen voor de houtproduktie. Op verschillende plaatsen is beukenhakhout nog aanwezig. In 1970 kwam het landgoed aan Natuurmonumenten De Jansberg vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse stuwwallenlandschap. Naast de eigenlijke Sint Jansberg bezoeken we ook de Maartensberg op 43 NAP. We trekken door drie brongebieden: het dal van de Molenbeek, de Helkuil en de Drie meertjes. Het bos is een onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte van Nijmegen tot Kleef.
De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuwde preglaciale zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
15
Het reliëf is zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het Maasdal en smalle ravijnachtige zijdalen. Dit resulteert in grote verschillen in voedselrijkdom en waterhuishouding binnen korte afstand.
De Geologie De Jansberg ontleent zijn grote natuurwaarde aan zijn waterbergend vermogen. Tijdens onze tocht keken we naar de effecten ervan op de vegetatie en de wijze waarop de mens in het verleden hiervan gebruik heeft gemaakt. De geologische wordingsgeschiedenis ligt aan de basis van dit bijzondere verschijnsel. Het verhaal begint in het Saalien, de voorlaatste ijstijd. De stuwwallen zijn tijdens deze ijstijd zo’n 200.000 jaar geleden ontstaan. Het ijs breidde zich toen vanuit Scandinavië uit naar het zuiden en kwam hier tot stilstand.
Door het enorme gewicht van het ijs werd het onderliggende pakket rivierafzetting opzij en naar voren omhoog gedrukt. De horizontale rivierafzettingen werden verticaal opgestuwd. De lagen gingen dagzomen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
16
Zo ontstond op korte afstand van elkaar grote variatie in grondsoorten. Op bijgaande tekening het dagzomen van de verschillende lagen.
Door de druk van het ijs ontstond een stuwwal van wel 200 meter hoog, die in de loop van de tijd door erosie is afgesleten tot het huidige niveau.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
17
Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand, grint en leem, kan het regenwater in deze zand en grintlagen zakken, totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en daar ondergronds als het ware een enorme voorraad water vormt. Daar waar de leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water naar buiten en spreken we van een bron. Tijdens onze wandeling kwamen we deze bronnen tegen in de Helkuil en op de Maartensberg [43 m +NAP].
De periglaciale Droogdalen: Molendal, Helkuil en de Drie meertjes. We trekken het Molendal in. Verwonderen ons over de diepe droogdalen. Niet elk droogdal blijkt geheel droog te staan. In het Molendal stroomt de Sprankelbeek en flonkeren het Groene water en de Bovenste molenvijver. In de Helkuil ligt een sprengkop, 16 sijpelbronnen en de oorsprong van het Renneke. In het dal van de Drie meertjes liggen de drie meertjes. In de glaciale periode was de ondergrond door permafrost bevroren. Nu zakt het water in de zand en grint lagen gemakkelijk weg.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
18
Door schuin gestelde leemlagen en de plaatselijk steile hellingen worden waterpockets aangeboord, waardoor sommige droogdalen bronnen, sprengen en beken herbergen.
Periglaciale droogdalen zijn ontstaan in de invloedssfeer van het landijs. Het landijs trok zich terug in het Saalien en in het Weichselien kwam het tot Denemarken. Toch lag dit gebied in de invloedssfeer van de gletsjer.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
19
Het klimaat was koud en droog. De begroeiing bestond uit een toendra. De bodem was permanent bevroren [permafrost]. ’s Zomers liep de temperatuur op tot 10°C. De bovenste laag veranderde in een modderlaag die over de permafrost bodem naar beneden schoof [solifluctie]. Aan de voet van de helling werd het erosiemateriaal door de rivieren afgevoerd. De hellingen zijn hier steiler dan elders op de stuwwal. Dit wordt veroorzaakt doordat de stuwwal hier ondergraven is door Maas en Rijn.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
20
Het Molendal
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
21
Aan de voet van de Jansberg ligt de onderste Molenvijver. Lang geleden was het een bedrijvige plaats waar molenaar en boeren elkaar ontmoetten. Hier lieten ze hun graan malen en dronken een biertje in het huiskamercafé.
Nu is het stille vijver waar de Grote Canadese gans een plek heeft gevonden op het eiland om te broeden. Aan de oever groeit het Groot hoefblad, Reuzenberenklauw, Koninginnekruid en Reuzenbalsemien.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
22
Aan de oever van de Onderste molenplas gaat veel organisch materiaal in een vochtig, kalkhoudend milieu snel tot ontbinding over. Hier groeit Koninginnekruid. De tuilvormige bloeiwijze valt onmiddellijk op. De bloeiwijze heeft een wollig uiterlijk, door de ver buiten de bloemen uitstekende roze stijltakken Geitonogamie In het geval dat er geen bestuiving door insekten plaats vindt groeien de stijlen ver uit de bloem en raken de meeldraden aan van de bloemen in de nabijheid. Dat is buurbestuiving of geitonogamie. De bladeren van Koninginnekruid werden hier in de streek door listige vrouwen in de salade van hun man verwerkt , wat het liefdesverlangen versterkt. Dat maakte ze dan tot koningin van de nacht.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
23
Op de natte , vochtige, voedselrijke oever van de Molenbeek die de onderste Molenvijver voedt groeide overvloedig Groot hoefblad. Ze bezitten forse, knoestige wortelstokken, waaraan diep reikende, onvertakte wortels en meer dan een meter lange ondergrondse uitlopers ontspringen. Ze komen hier in een grote groep voor. Het is een vrouwelijke kloon. Verspreiding gebeurt door middel van de wortelstokfragmenten, door het water van de Molenbeek. Groot hoefblad bevat ontsmettende, wondhelende en tevens krampwerende stoffen. Reuzenbalsemien uit de Himalaya Impatiens glandulifera is van oorsprong een plant van oeverruigten en aanspoelselgordels langs beken en rivieren. Het is een echte hommelbloem. De donker kleurige spoor is zakvormig, met een kort, nauw, omlaag en teruggebogen “staartje” waar alleen hommels de nectar kunnen bereiken.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
24
De Blauwe steen In de Bovenste en Onderste molen gebruikte men eeuwenlang blauwe stenen van basaltlava als molensteen. Het was het duurste onderdeel van de molen en ging een mensenleven mee. Basaltlava is afkomstig uit oude vulkanen in de Eifel. Blauwe stenen zijn vrij zacht en moeten 5 keer vaker gescherpt worden dan kunststenen. Bovendien liggen er vaak zeer veel (smalle) kerven op, wat het scherpen moeilijker maakt. Basaltlava is basalt waar door gasvorming veel open poriën in zijn ontstaan. Het is dan ook een zeer poreuze steensoort, met een onregelmatig breukvlak dat ruw en scherp aanvoelt. Omdat de steen ook in bewerkte toestand erg stroef blijft, is deze veel toegepast voor vloeren en vooral trappen, met name omdat het oppervlak ook in natte toestand zijn stroefheid behoudt. Verder verweert basaltlava niet noemenswaardig: de steen is zeer vorstbestendig en bestand tegen zuren.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
25
Hooguit zal er algvorming of mosaangroei plaatsvinden in natte situaties, en zal de steen in de loop der eeuwen steeds donkerder worden, tot grauwzwart toe.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
26
Monocarpe hemicryptofyten De prachtige Reuzenberenklauwen worden twee tot vijf jaar oud. Na de vruchtzetting sterven ze af. Het zijn monocarpe hemicryptofyten. Op de stengel staan stijve haren op rode knobbeltjes. Ze maken bij aanraking gemakkelijk wondjes in de menselijke huid, waarna het sap van de plant de huid overgevoelig maakt voor zonnestraling. Daardoor kan de plant bij zonnig weer jeuk, forse blaren, soms zelfs bloedvergiftiging veroorzaken. De werkzame stof is furocumarine.
Associatie van Grote Egelskop en Pijlkruid in de Molenbeek
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
27
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
28
Sagittario-Sparganietum Het neutrale tot basische kwelwater van de Molenbeek zorgt voor een voortdurende schoning van de zandbodem. Het schept de ideale voorwaarden voor de associatie van Egelskop en Pijlkruid.
Het Lantaarntje
De paring kan uren duren. De mannetjes zijn, zoals bij alle libellen het geval is, in staat het sperma van eventuele voorgaande concurrenten te verwijderen..
Het vrouwtje zet de eitjes na de paring af in waterplanten en begeeft zich daarbij soms helemaal onder water. Ze wordt bij deze activiteit niet door het mannetje begeleid, zoals wel gebeurt bij de azuurwaterjuffer
Aan de bosrand: Nitrofiele zomen Klasse: Galio-Urticetea
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
29
Aan de bosranden groeien planten uit de klasse van de nitrofiele zomen. De frequente wisselingen tussen zon en schaduw vergen aanpassingen tegen uitdroging, vaak in de vorm van beharing. Behalve deze haren biedt de sterke geur en smaak van soorten als Hondsdraf, Witte en Bonte gele dovenetel, Look zonder look een zekere bescherming tegen vraat.
Aan de open, vochtige, voedselrijke bosrand groeit Akkerkool. Lapsana communis is echter geen kool. En groeit niet op akkers. Beter zou zijn de plant Zoomsla te noemen. In de nitrofiele zoom vinden we planten met een penwortel en bladrozet waarmee ze overwinteren alvorens tot bloei over te gaan.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
30
Sommige rozetvormers kunnen verscheidene jaren leven en meer dan eens bloeien, zoals Stinkende Gouwe, Geel nagelkruid, Dagkoekoeksbloem, Fluitenkruid en Berenklauw. Bij de andere rozetplanten die het pad sierden voltrekt de levenscyclus zich binnen anderhalf jaar, zoals Look-zonder-look, Robertskruid en Dolle kervel. Nog korter is de levensduur van de winterannuel Kleefkruid.
Gezien het optreden van de Galio-Urticetea langs de paden wekt het voorkomen van klitvruchten geen verbazing. Opvallend veel planten van deze klasse hebben vruchten met haakjes, die aan de vacht van zoogdieren en de kleding van mensen blijven hangen en zo op nieuwe plaatsen terecht komen. Voorbeelden die we daar van vonden zijn Kleefkruid, Geel nagelkruid, Akkervergeet-mijnietje en IJle dravik.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
31
Gesnavelde vruchten, zoals die van Fluitenkruid, Dolle kervel en Gewone bermzegge kunnen op dezelfde wijze meerijzen. Van sommige planten kunnen ook stengels met vruchten als klit worden verspreid, zoals van Kleefkruid. Robertskruid, Klein springzaad en Stijve klaverzuring schieten zelf hun zaden weg, waarbij deze eventueel met een passerend dier kunnen meeliften.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
32
Aan de voet van de Stuwwal Doordat veel materiaal van boven de berg naar beneden spoelt heeft zich hier een vruchtbare bosbodem ontwikkelt [mull]. Dit maakt de groei van geofyten en rhizoomgeofyten mogelijk. Het zijn veelal zomerontwijkers met een korte vegetatieperiode. Ze eisen dan ook een vruchtbare bosbodem. Gevlekte aronskelk, Sneeuwklokje , Speenkruid, Witte klaverzuring, Bosanemoon en Hondsdraf waren vegetatief aanwezig.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
33
De Kellendonk waterval is in 1910 door boswachter Kellendonk gebouwd om de recreanten te plezieren.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
34
Het water van het Renneke, de spreng die evenwijdig aan de stuwwal loopt, is bedoeld voor de bovenste molenplas. Nu wordt het via deze bypass rechtstreeks naar de Molenbeek geleid.
Renneke: debiet 16 m³ per uur Het water van het Renneke is indirect regenwater dat door de bufferende werking van de zand- en leemlagen wel 20 tot 25 jaar onderweg kan zijn, voordat het ergens weer naar buiten treedt. Een eigenschap van dit water is dat het voedselarm is en rijk aan mineralen. Door de bufferende werking van de stuwwal treedt door het jaar heen dezelfde hoeveelheid water uit de stuwwal met een bijna constante temperatuur van 10 graden. Dit zorgt er voor dat de beken in de winter niet dichtvriezen. De ijsvogel maakt daarvan dankbaar gebruik.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
35
Door het uittreden van water uit de stuwwal was onder aan de voet van de St. Jansberg een uitgestrekt moeras ontstaan met namen als de Geuldert, de Diepen, het Koningsven en het Genneps turfveen. Rond 1950 zijn de laatste stukken daarvan ontgonnen en in cultuur gebracht. Een klein stukje van de Geuldert tussen de Rijksweg en de stuwwal is als een soort relict bewaard gebleven. Hier vinden we de Galigaan en Gagel,
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
36
Eiken-Haagbeukenbos aan de voet van het Molendal
Het Eiken-Haagbeukenbos heeft een hoge boomlaag van Zomereik, Esdoorn, Beuk en Gewone es en een lagere boomlaag met de associatie kensoorten: Haagbeuk en Zoete kers. In de struiklaag domineren Hazelaar, Wilde lijsterbes en Gewone vlier. Op lager niveau groeien Zwarte bramen, Wilde kamperfoelie. Klimop klimt tot hoog in de bomen en neemt ook op de grond een grote plaats in. Bostgierstgras heeft hier zijn zwaartepunt.
Gewone salomonszegel, Witte klaverzuring, Ruige veldbies, Lelietje-van-dalen en Mannetjesvaren vormen een schakel naar het Veldbies-Beukenbos hoger in het Molendal.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
37
Van Bosanemoon vinden we nu alleen de vegetatieve delen. Aanwezig zijn verder Grote muur, Schaduwgras, Drienerfmuur en Groot Heksenkruid.
Door de goede menging van het organisch materiaal in de bovengrond is hier sprake van mull-profiel. De bodem is vochthoudend, voedselrijk en lemig. ’s Winters vrijnat, zomers soms licht uitdrogend. Het Stellario-Carpinetum omvat op verschillende gedeelten aan de voet van de Stuwwal het Gierstgras-Beukenbos [MilioFagetum]. In het Eiken-Haagbeukenbos zien we verschillende elementen terug van het Midden-Europese woud. Dit gedeelte hoort dan ook tot het plantengeografisch Subcentreuroop district.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
38
Het plantengeografische district Subcentreuroop onderscheidt zich in de eerste plaats door de bosflora die MiddenEuropese elementen bevat.
De Zoete kers staat veel aan de randen. De Boskriek krijgt donkerrode zure vruchten met een sterk, bitter kersenaroma.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
39
De Haagbeuk is hier in zijn element op de gerijpte voedselrijke grond. Ze verdraagt veel schaduw.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
40
Met zijn goed verterend bladstrooisel biedt de Haagbeuk een tegenwicht tegen de bodemverzuring die door het afgevallen blad van de Zomereik en Beuk wordt veroorzaakt. Het is dan ook een bodemverzorger. In het verleden werd de boom vaak gekapt. Hij verdraagt hakhoutcultuur zeer goed. Als hakhout diende hij voor de produktie van brandhout en het loof als veevoer. Zijn plaats in het Molendal is niet toevallig. Het hout van deze boom is hard, taai en zwaar. De slijt vastheid maakt haagbeukenhout geschikt voor de tanden van de raderen van de molen. De Barones vertelde ons dat men bij de molen in de laatste periode het hout van de Robinia gebruikte en nu het dure azijnhout uit het Middellandse zeegebied Azijnhout heeft niks met Azijn te maken! Het is botanisch een Eikensoort, van de altijd groenblijvende Steeneik. De naam heeft de boom te danken aan de hardheid van het hout. Het hout komt uit korte en dunne bomen wat betekent dat Azijnhout alleen in kleine afmetingen beschikbaar is.
Doordat het hout zo hard is en niet te splijten is het zeer geschikt voor de tanden van houten tandwielen in molens
De Haagbeuk was de laatste van de inheemse boomsoorten die in de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling in Nederland doordrong. Carpinus betulus hoort hier thuis aan de voet van de berg op de gerijpte voedselrijke grond. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
41
Ze verdraagt veel schaduw en biedt met zijn goed verterende bladstrooisel tegenwicht tegen de bodemverzuring van het afgevallen blad ven Zomereik en Beuk. In zijn onmiddellijke nabijheid treffen we ook veel Zoete kers aan.
De Zoete kers is een bosbewoner, maar heeft betrekkelijk veel licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de Jansberg los, humeus, goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt Prunus avium hier goed.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
42
De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezige, vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appelvink, die in acht paren in de kroonlaag nestelt en ook wel “kernbijter” genoemd wordt, is bedreven in het kraken van de steenkern.
De Bovenslagmolen Door de combinatie van een groot verval met een geringe hoeveelheid water was dit gebied bij uitstek geschikt voor molens met een zgn. bovenslagrad. Hierbij werd dankbaar gebruik gemaakt van het in de stuwwal aanwezige natuurlijke hoogteverschil. De beken voerden echter van nature te weinig water om een watermolen te kunnen aandrijven. Daarom heeft men in het verleden verschillende beeklopen aan elkaar gekoppeld en sprengen gegraven om voldoende water te krijgen. Door de beek zo hoog mogelijk tegen de helling aan te leggen, dit zijn de zgn. opgeleide beken, verkreeg men meer waterkracht. En uiteraard werden er voor de watermolens spaarvijvers aangelegd. Hierdoor is een aaneengesloten watersysteem ontstaan waarmee men meerdere achter elkaar gelegen watermolens kon aandrijven. De Bovenste Plasmolen is de enige watermolen bij de St. Jansberg die de tand des tijds heeft doorstaan. Het is een dubbelslagmolen, dat wil in dit geval zeggen dat het waterrad wordt gebruikt als bovenslag- en middenslagrad
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
43
En dit is uniek in Nederland! Bij een bovenslagrad valt het water boven het rad en wordt optimaal gebruikt gemaakt van de zwaartekracht. Bij een middenslagrad, de naam zegt het al, valt het water halverwege in de bakken van het rad. De Bovenste Plasmolen kan dus door twee waterstromen tegelijk worden aangedreven. Hoe oud de molen precies is, weten we niet. Mogelijk deed hij al in de 15de eeuw dienst. Het muurankerjaartal 1725 geeft aan dat er in dat jaar een verbouwing heeft plaatsgevonden. Oorspronkelijk was het een papiermolen, maar in 1846 is hij omgebouwd voor het pellen en malen van graan.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
44
De Barones leidde ons rond in de Bovenste Plasmolen. De voormalige papiermolen komt in een latere periode als graanmolen in gebruik. Als de molen in bedrijf is zakt het peil van het Groene Water met 2 cm per uur. Het gehele systeem is nauwkeurig uitgebalanceerd: als er 8 uur continu wordt gemalen en hierna het geheel 16 uur met rust wordt gelaten, is de vijver precies weer op zijn oude peil
Op die manier kan er 7 dagen per week met deze molen gewerkt worden, zonder een tekort aan water. In de praktijk maakte men vroeger veel langere werkdagen. Uit mondelinge overlevering weten we dat men aan het eind van de week zonder water zat. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
45
Indien er dan nog klanten waren die iets te malen hadden, kon men in het verleden, toen het alternatief de windmolen was, nog wel eens zeggen “kom morgen maar terug”. Maar toen rond 1900 de windmolenaars niet meer afhankelijk waren van de wind en naar believen stoommachines en verbrandingsmotoren bij de molen konden plaatsen, toen moest de molenaar van de Bovenste molen wel mee doen om zijn klanten te behouden. En vanaf 1910 werd de watermolen uitgebreid met een Crossleymotor als hulpaandrijving. Deze motor werd echter alleen in drukke tijden bijgezet, en draaide niet langer dan nodig was, want brandstof kost geld! Zodra er weer wat water in de vijver was, werd de motor uitgezet en draaide men weer op gratis water.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
46
Op een van de balken van de steenzolder van Bovenste Plasmolen staat dan ook de toepasselijke spreuk: “Vandaag voor geld, morgen voor niets”.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
47
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
48
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
49
De associatie van Waterlelie en Gele plomp groeit in hard, stilstaand, niet te ondiep water. De beide kensoorten behoren tot dezelfde familie [Nymphaeaceae] en komen in bouw sterk met elkaar overeen. Ze hebben forse bladschijven, die op het wateroppervlak drijven, alsmede een efficiënt gastransport- en pompsysteem in de blad- en bloemstelen en wortelstok. Aldus hebben ze vrijelijk de beschikking over zuurstof uit de lucht, zodat ze niet te gevoelig zijn voor zuurstofarmoede van water of substraat. Bovendien beschikken ze over aanzienlijke reserves in hun wortelstokken.
De verbinding tussen Molenvijver en molen valt soms gedeeltelijk droog. Het ideale milieu voor Grote waterweegbree. Natte open grond waar zuurstof kan doordringen. Op de plekken die ‘s zomers lange tijd droog liggen, maar wel nat blijven voelt de plant zich thuis. Ze wordt hier begeleid door Grote egelskop en Bosbies.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
50
De Romeinse villa op de Kloosterberg
Met een breedte van 84 meter is de villa de grootste Romeinse woning in Nederland. De villa staat zelfs in de top tien van noordwest-Europa. De villa was voorzien van alle luxe en comfort: vloerverwarming, een speciaal badgebouw, verschillende vertrekken, muurschilderingen, mozaïekvloeren en een terrasvormige tuin. De heer des huizes was een hoge officier uit Nijmegen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
51
Hij bracht veel tijd door in de lange, open zuilengang, zich warmend aan de middagzon en genietend van het prachtig uitzicht. Zijn gasten ontving hij in de grote centrale ruimte die uit twee verdiepingen bestond. De ontvangsthal had die hoogte om de bezoekers te imponeren.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
52
Muizen vormen zijn favoriete voedsel, maar daarnaast vangt hij vogels, kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën, terwijl aas ook niet wordt versmaad. De buizerd zit graag op een niet te hoge uitkijkpost zoals een paaltje, dikke aardkluit of lage tak van een alleenstaande boom, en loert vandaar op zijn prooi, die hij in glijvlucht slaat.
De vogel zweeft ook vaak cirkelend op de thermiek boven zijn jachtgebied, met zijn scherpe ogen de omgeving afzoekend naar prooi. Hij bidt zelden - in tegenstelling tot neef Ruigpootbuizerd. Men kan de hem - vooral in de winter - vaak langs de snelweg zien zitten waar hij speurt naar dieren, die aangereden zijn.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
53
Aan de rand van het loofbos op matig voedselarme grond, kalkhoudend en vrij vochtig groeide de Groene bermzegge.
De Groene bermzegge is zeer zeldzaam. De reden daarvan en de specifieke standplaatseisen zijn nog niet bekend.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
54
Omdat de grond hier vochtig, kalk- en leemhoudend is en we te maken hebben met een loofbosrand is de Wegedoorn hier op zijn plaats. In de regel komen bij alle bloemen van een struik hetzij de meeldraden, hetzij de stampers niet goed tot ontwikkeling, zodat de Wegedoorn functioneel tweehuizig is. Zwerven over de ruggen van de Maartensberg
Naarmate we hoger klimmen komen we terecht in armere bossen. De gronden zijn hier uitgeloogd en bestaan uit zand en grind. Honderdvijftig jaar geleden was het nog heide en kreupelhout. In 1836 kocht van Riemsdijk de Jansberg. De beweiding werd gestopt en op deze slechte gronden begon men met houtteelt. Opmerkelijk zijn de beuken in gebruik als hakhout.
Hakhout is een term die gegeven wordt aan hout dat gekapt wordt van bomen en struiken voor gebruik. De boom wordt daarbij niet helemaal gekapt, maar tot net boven de stambasis. Op de stronk laat men soms een 'spaartelg' staan waaruit dan weer een nieuwe boom groeien kan. Het meest werd op de zandgrond de eik als hakhout gebruikt, maar ook de wilg, els, linde, iep en beuk lenen zich voor het gebruik als hakhout. Wanneer het hout weer vanaf de stobbe (=stronk) moet opgroeien, dan loopt het een goede kans door het wild aangevreten te worden.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
55
Daarom werd er soms om een veld met hakhout een heg geplant om het wild buiten te houden; zo ontstond een boomgaard. Het hakhoutbeheer is gebaseerd op het regeneratievermogen van een boom. Het weefsel dat verloren gaat door het kappen van de boom kan worden vervangen door uitlopers. Deze uitlopers worden gevormd aan de overgebleven stam. Als gevolg van de beschadiging die houtkap oplevert kunnen de slapende knoppen worden geactiveerd en uitlopen. Daarnaast kunnen er door de beschadiging nieuwe takmeristemen worden geproduceerd in het cambium. Deze takmeristemen zijn de adventiefknoppen, vanuit de adventiefknoppen kunnen nieuwe takcomplexen en uiteindelijk zelfs bomen groeien. Eiken- en beukenbos op de arme gepercoleerde bodems boven op de stuwwal. Quercetea robori-petraeae Het doorslaggevende verschil tussen de arme bossen boven aan de helling en de rijkere aan de voet van de stuwwal is de humusvorm. Hier bovenaan de berg is de humusvorm sterk zuur en overwegend organisch. Ze varieert van moder tot mor. Onder aan de berg domineert een mildere minder zure humus, waarin organische en minerale deeltjes innig vermengd zijn [mull]. Boven op de berg zijn schimmels, bacteriën en mijten de voornaamste afbrekers en verloopt de strooiselvertering zeer traag. Daardoor treedt stapeling van bladstrooisel op. In de minerale ondergrond vinden uitspoeling en podzolvorming plaats, mede onder invloed van humuszuren die uit het strooisel vrijkomen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
56
Minder extreemzure [moder] bodems geven een wat minder slechte strooiselvertering te zien, waaraan springstaarten een belangrijke bijdrage leveren.
Harm zette een Springstaart op de foto. De springstaart wordt gekenmerkt door monddelen die in de kop liggen, een buisvormig orgaan - de collofoor - onder het abdomen (waar ze hun wetenschappelijke naam aan ontlenen) en (bijna altijd) een gevorkte staart (furcula) waaraan ze hun Nederlandse naam ontlenen. Met behulp van deze staart kunnen ze bij gevaar wegspringen. De meeste Collembola zijn minder dan 6 mm lang, veel soorten worden slechts enkele millimeters. Collembola leven in het algemeen in de bovenste lagen van de bodem (strooisellaag) en voeden zich met rottend organisch materiaal en schimmels. Ze kunnen daar in enorme aantallen voorkomen honderden of duizenden per vierkante meter.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
57
Het strooisel van Berken en Hulst werkt minder verzurend dan dat van Eiken en Beuk. In de loop van het Holoceen verarmden en verzuurden de zanden leemgronden boven op de Jansberg door een samenspel van drie factoren: de komst van Eik en Beuk, menselijke exploitatie en het ontstaan van de Noordzee, waardoor onze regio in sterker mate een zeeklimaat kreeg. [gekenmerkt door een neerslagoverschot, sleutelfactor in het podzoleringsproces].
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
58
Door strooiselophoping heeft het Quercetea op de ruggen van de Jansberg een spaarzame ondergroei, die zich concentreert op reliëfrijke plekken en onder openingen in het kronendak. De weinige bloemplanten die hier gedijen bezitten een aanzienlijke strooiseltolerantie. Bij de verlaten tuin vinden we Witte klaverzuring.
Witte klaverzuring is de meest uitgesproken schaduwplant onder de Nederlandse bloemplanten. Zij kan zich handhaven bij anderhalf procent van het volle daglicht en assimileert het beste bij een kwart van het daglicht. Tegen rechtstreekse bestraling verweert de plant zich doordat de bladeren de slaapstand innemen. Een aantal van de bloemen hingen. Dit kwam door het regenachtige weer. Ook de bladeren hadden zich gevouwen als bescherming tegen dikke druppels die uit het bladerdek komen vallen. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
59
Het plantje smaakt zuur, door oxaalzuur. Het werd door bosarbeiders gegeten als middel tegen dorst. Het ontleent zijn latijnse naam Oxalis acetosella aan oxalis, wat zuur-zout betekent.
Witte klaverzuring had – onder invlod van de toegenomen beschaduwig – kleistogame bloemen gevormd, die in de bovenste bodemlaag verborgen waren. Ze lijken op de knoppen van normale bloemen en hebben kleine kroonbladen, die meeldraden en stamper blijven omsluiten. De schaarse stuifmeelkorrels kiemen al in de helmknoppen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
60
De wortelstokken zijn bezet met roze schubben: voeten van oude bladstelen, gevuld met reservevoedsel. Aan de voet van bloeiende scheuten staan deze als in een dennenappeltje open. Hier in lijken ze op de Brede stekelvarens die we overal op de bosbodem aantreffen. De Brede stekelvarens hebben trofopodia aan de voet van de bladeren.
Het regenachtige weer had een slaapbeweging bij de bladeren van de Witte klaverzuring opgeroepen. Ze hadden zich gevouwen als bescherming tegen dikke druppels van het bladerdak.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
61
Skiofyt Witte klaverzuring is de meest uitgesproken schaduwplant van de Jansberg. Zij handhaaft zich hier bij anderhalf procent van het volle daglicht en assimileert het best bij een kwart van het daglicht. Tegen rechtstreekse bestraling verweert zij zich door dat de bladeren de slaapstand innemen.
Ondergroei van grassen
De ondergroei in de Quercetea bossen boven op de ruggen op de Jansberg bestaat voor een deel uit grassen. Het meest komt Bochtige smele voor, Pijpenstrootje wijst op waterstagnatie. Gladde witbol kenmerkt de gedeelten die enigszins bemest zijn door hondenuitlaat. De voornaamste dwergstruik is Blauwe bosbes. Zij vestigt zich later dan Bochtige smele en wortelt in een diepere, sterker verteerde humuslaag. De jaarrrond-annuel Rankende helmbloem, een ammoniumgebruiker, heeft zich recent overal gevestigd. Varens spelen in de ondergroei een relatief grote rol. De vestigingscondities lopen voor de diverse varensoorten uiteen. Adelaarsvaren, heeft voor haar kieming basenrijk substraat nodig. Het heeft zich hier gevestigd na brand of op plekken waar leem aan de oppervlakte is gebracht. Binnen het bos vermeerdert zij zich alleen vegetatief. Op de Jansberg heeft de vestiging honderd jaar geleden plaats gevonden. DE PLANT DIE DOOR HEKSEN GEHAAT WORDT .
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
62
De naaldhout plantages die we passeren zijn begroeid met een deken van Adelaarsvaren. Het grazende vee raakt de giftige plant niet aan. De heideboeren die hier voor 1837 de heide benutten, hadden verschillende manieren gevonden om de soort toch te gebruiken. Gedroogde adelaarsvaren is erg brandbaar en daarom erg in trek geweest als brandstof. Als matrassenvulsel of strooisel in de stal was het ook gewild. Dat was allemaal mogelijk omdat bij het verwelken en afsterven van de plant ook de gevaarlijke stoffen eruit verdwijnen. Als boeren ophouden de adelaarsvaren te maaien, breidt hij zich als een lopend vuur uit. Branden helpt niet echt meer; de plant slaat immers zoveel nutriënten in zijn wortelstok op dat hij na de brand snel weer uitloopt en mogelijke concurrenten moeiteloos in de schaduw zet. Als je een adelaarsvaren begroeiing drie keer per zomer maait en je houdt dat drie opeenvolgende zomers vol kun je er vanaf raken.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
63
Het verhaal gaat dat, als je de varen juist boven de wortelstok afmaait, de letters JC, initialen voor Jezus Christus, verschijnen. Dat is ook de reden waarom heksen er alles aan doen om de plant te vernietigen. Als dat waar is, bewijst de sterke uitbreiding van de adelaarsvaren de laatste honderd jaar, hoe slecht de heksen er tegenwoordig aan toe zijn.
De architectuur van Beuk en Eik De Beuk en Hulst verdragen en geven veel schaduw. Berken en Zomereik hebben een veel grotere lichtbehoefte en laten ook veel meer licht door. Het onderscheidt in schaduwtolerantie correspondeert met markante verschillen in architectuur.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
64
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
65
Bij lichtboomsoorten als Eiken behoudt de oorspronkelijke groeitop bij ongestoorde ontwikkeling levenslang zijn functie en groeit de stam recht naar het licht toe. De grote zijtakken staan etagegewijs, buigen omhoog en tonen als het ware een herhaling van de hoofdstam [reïteratie]. De Berken hebben eveneens een doorgaande, naar het licht toe groeiende hoofdstam, maar vormen eveneens een doorgaande, naar het licht toegroeiende hoofdstam, maar vormen afstaande zijtakken, die afzonderlijk [niet in etages] ontspringen.
Bij een uitgesproken schaduwboom als de Beuk verloopt de ontwikkeling van de stam daarentegen trapsgewijs: wat aanvankelijk de top van de jonge boom was, wordt later tot onderste grote zijtak, terwijl een aanvankelijke zijtak de functie van boomtop overneemt. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
66
Deze functie wisseling herhaalt zich bij het verder opgroeien van de boom enige malen. De volwassen boom heeft daardoor een enigszins slingerende stam, terwijl de zware zijtakken voormalige, opzij gedrongen boomtoppen zijn.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
67
Kenmerkend voor schaduwbomen is het bladmozaïek: de bladeren van een groep takken staan in één vlak, veelal afwisselend. Aldus wordt het bladvak zo efficiënt en gelijkmatig mogelijk met assimilerende bladmassa bezet. Het licht dat de lager gepositioneerde bladvlakken bereikt, is gefilterd door erboven liggende bladvlakken en daardoor groenachtig.
Een Markebeuk domineerde majestueus zijn omgeving. Het waren van oudsher bomen die een grens markeerden. Ze worden ook vaak Scheibeuk of Kroezebeuk genoemd. Luzulo Fagion Verbond Veldbies –Beukenbos
We komen bij een gedeelte met hellingbossen met zure leemgrond. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
68
Vooral waar door erosie de noordhellingen zeer steil zijn, groeit Luzula sylvatica. De groeiplaats is koel en heeft een vochtige atmosfeer. In de moslaag is Gewoon sterrenmos present.
Bron op de |Maartensberg
Vlakbij de St. Maartenshoeve, net onder de top van de St. Maartensberg op een hoogte van 54 m +NAP ligt een bron. De spreng levert al sinds mensenheugenis water. De toegenomen bebossing heeft de toevoer echter verminderd. Vroeger stond alleen in hele droge zomers het water lager. Wanneer men het water liet weglopen , stond de spreng na 2 uur weer vol. Wellicht is deze spreng al door de Romeinen gegraven, voor water aanvoer voor de villa. Tot de jaren 70 van de 20e eeuw was de bron in gebruik als drinkplaats voor het vee. Helaas is de spreng door achterstallig onderhoud door een dik pakket bladeren en strooisel bedolven en gedeeltelijk dichtgegroeid. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
69
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
70
DE MAARTENSHOEVE , OP DE GRENS VAN HET HERTOGDOM GELRE EN KLEEF. De Maartenshoeve behoorde tot het 800 ha grote landgoed Jansberg dat in1860 is aangelegd. Voor die tijd was dit deel van het eens zo machtige Ketelwald gedegradeerd tot heide en kreupelhout.
We staan nu op 66 m hoogte op de grens van het voormalige hertogdom Gelre en Kleef. Met een rode stip is de plaats op de kaart aangegeven. Het is tevens de grens tussen Limburg en Gelderland en de waterscheiding tussen Maas en Rijn. Aan de oostkant ligt het glaciale tongbekken van Groesbeek. Tot 1816 behoorde de Jansberg en Zevendal tot Duitsland. Bij het tractaat van Venlo zijn grenscorrecties uitgevoerd en kwam het bij Nederland. Om de staatskas te vullen is het in 1837 verkocht aan van Riemsdijk die het landgoed opnieuw beboste. Als bruidschat kwam het aan baron Verschuer.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
71
Löss levert een bijdrage aan het waterbergend vermogen van de Jansberg
De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt voelt zijdeachtig aan. Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een fijne korrel heeft, die qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en klei- behoort. Löss is het fijnste deel van zand en heeft de grootte van stofdeeltjes. Löss is vochthoudend en bevat veel mineralen. Het is ook bijzonder fijn van structuur en dat maakt dat de bodem het water beter kan vasthouden en zo beschikbaar houdt voor de plantengroei.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
72
Als het droog is, is het erg stoffig. Het is dan ook door de wind aangevoerd tijdens de laatste ijstijd. De dikte in de lage delen varieert van 25 cm tot 1 m. De Löss bestaat grotendeels uit materiaal fijner dan 0,063 mm.
20-30% is echter grover zand. Het is dus heel wat grover dan de löss uit Zuid-Limburg die voor 100% uit fijn stof bestaat. Bovendien is de löss niet kalkhoudend [PH = ca 5]. 30.000 jaar geleden in een koude droge periode met een geringe luchtvochtigheid is aan de lij-zijde van de hellingen löss afgezet. Noordelijke winden voerden het hierheen als een verstuivingsprodukt van de keileem, die onder de gletsjers in het noorden van ons land bij het smelten van het ijs tevoorschijn kwam. Ook grote brede rivierdalen die ons land doorsneden, en voortdurend droog vielen kunnen de bron van de löss geweest zijn. Holle weg, gevolg van löss afzetting
Doordat Löss zeer gemakkelijk wegspoelt en in water zelfs gaat zweven treedt erosie op. Een pad dat veel begaan wordt slijt daardoor gemakkelijk uit. De wanden blijven steil. Ze worden vastgehouden door mos.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
73
De Sprengkop ligt in de Helkuil en is gegraven in de zeventiende eeuw.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
74
De Sprengkop een kunstmatige bron
Het Renneke is geen natuurlijke waterloop. Ze is aangelegd met de bedoeling het water te gebruiken als krachtbron voor de aandrijving van de watermolen. Men had al vroeg in de historie ontdekt dat men op sommige laaggelegen plaatsen het grondwater kon “aftappen” om op die manier kunstmatige bronnen, de zgn. “sprengkoppen” en kunstmatige beekjes, de “sprengen” te krijgen. Om het water als krachtbron te gebruiken voor de bovenslagwatermolen, was het nodig dit water op zo’n hoog mogelijk peil te houden. Om dat peil te bereiken werd het water op een hoger niveau dan de dalbodem afgevoerd. Benedenstrooms wordt het water opgevangen en meestal tijdelijk vastgehouden in de molenvijvers, de zogenaamde “weijer”. Dit water dient als buffervoorraad voor de aandrijving van de molen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
75
De bronnen van de Helkuil.
Elzenbronbos met Kwelveen. Op plaatsen in een helling waar een watervoerende zand of grindlaag aan de oppervlakte komt treedt grondwater uit. Geconcentreerde uitstroming treedt op indien het watervoerend pakket op een scheefliggend, waterkerende leemlaag ligt, waarover het grondwater naar een komvormige laagte afstroomt. Onderweg neemt het water stoffen op uit de afzettingen die het passeert. Uit humus en ander organisch materiaal neemt het koolstofdioxide op, waardoor de oplosbaarheid van metaalionen [onder meer calcium en ijzer] in het water toeneemt.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
76
Een ecologisch belangrijk kenmerk van deze bronnen is de constante watertemperatuur, die ca 10°C bedraagt. ‘s Winters is het bronmilieu warmer, ’s zomers kouder dan de omgeving. Doordat het water koel en beweeglijk is, neemt het meer zuurstof uit de lucht op dan stilstaand water.
De bronnen in de Helkuil zijn helokrenen, ofwel sijpelbronnen. Het water dringt via talrijke kleine en zeer kleine aders door aardlagen van verschillende dichtheid. Het totale brongebied is tot een bronmoeras uitgegroeid.
Ravijnachtige dalen in de stuwwallen
Droge dalen zijn dalen met een langgerekte vorm, gelegen op de stuwwalheuvels. Ze liggen als een soort regengoten langs de hellingen van stuwwallen . Nu stromen er geen beken meer doorheen, of beken die te klein zijn om een dal van dergelijke grootte uit te slijpen. Vaak zijn de dalen asymmetrisch in doorsnee: de ene dalwand is steiler dan de tegenoverliggende wand.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
77
Vorming van een droogdal in een permafrostgebied
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
78
De middagzon, die op de oostkant van het dal scheen, was warmer dan de ochtendzon, die op de westkant scheen. Hierdoor bleef de oostkant steil en de westkant vlak
In het Laat-Weichselien werd het klimaat warmer. De bodem ontdooide langzaam en het regenwater kon er weer in wegzakken. Ook tegenwoordig stroomt er meestal geen water meer door droge dalen; alle neerslag trekt de grond in. Bij onze klim naar boven bleek ook dat de droogdalen allemaal doodlopen. We wandelen nu steeds hoger de stuwwal op In het voormalig landgoed St. Jansberg zijn de Kiekberg (76 m) en de St. Maartensberg (66 m)het hoogst. Het laagste punt, waar het water heen stroomt, is de Maas op ongeveer 10 m boven NAP.
We naderen de verlaten tuin. De oude residentie van de baron. Langs het pad staan steeds meer Mispels.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
79
We troffen ook vruchten aan. De lange kelkslippen vormen een opvallend kroontje op de tolvormige vrucht. De vrucht is melig en wrang en wordt pas eetbaar als ze _ Na een gistingsproces van enige maanden _ beurs is geworden. De zegswijze “rot als een mispel” is misleidend, aangezien werkelijk rotte mispels evenmin te eten zijn als ander rot fruit. De Mispel komt oorspronkelijk uit Zuidoost Europa. Al in 878 voerden de Graven van Gelre drie mispelbloemen in hun wapenschild. We treffen de Mispel aan langs de randen van het lichte loofbos op matig vochthoudende kalkarme leemgrond. Opmerkelijk is hun plaats aan de ingang bij elk bospad. In het bos was het niet altijd veilig. Een stevige stok gesneden uit een tak met dorens van de Mispel deed dan goede dienst. De Mispelaar is een wandelstok, die gesneden was uit een dikke tak van de Mispel. Zo’n tak moest verschillende bewerkingen ondergaan en door meer dan een ambachtsman onder handen worden genomen voordat hij als teken van waardigheid door de baron kon worden meegenomen op zijn wandelingen door het vaak onveilige bos. Thuis stond het pronkstuk in de klokkenkast.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
80
Er kropen tientallen Grote wegslakken door de vegetatie. Sommigen klauterden in bomen. De kleur is variabel, van oranje tot knalrood, maar ook bruine, groengrijze en geheel zwarte exemplaren komen voor, die echter altijd een rode rand rond de voet hebben. Op de foto zie je het ovale mantelschild en net voor het midden zit de ademopening. Bij verstoring krimpt de slak ineen en vormt een bal, terwijl de huid slijm afscheidt ter verdediging. De huid van het mantelschild lijkt op fijn schuurpapier, de huid erachter is sterk in de lengte gerimpeld en heeft daardoor een regelmatig patroon van langwerpige bultjes. De voet is gespierder dan bij veel andere soorten, en kent een duidelijk golvende beweging bij het kruipen. De Grote wegslak is op de Jansberg in zijn favoriete habitat: vochtige loofbossen, gemengde bossen, wegbermen, akkers, graslanden en bosranden. Tijdens het kruipen wordt een dikke laag slijm aangemaakt. Arion ater rufus is gevoelig voor uitdroging vandaar dat hij vooral nu na regenval en ’s morgens na de dauw gekropen wordt; bij droger weer zit deze slak verstopt onder een object of in een dichte struik.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
81
Arion ater eet voornamelijk planten, maar ook aas, paddenstoelen en schimmels. Ze zijn belangrijke opruimers die ten onrechte als schadelijk worden gezien. Soms eten ze ook andere dieren, waaronder andere naaktslakken. Slakken hebben een rasp-achtige mond die bestaat uit vele duizenden kleine hoornachtige tandjes. Hiermee worden dunne laagjes weefsel van het voedsel geschraapt.
Deze vrijende naaktslakken zijn een remedie tegen de liefde. Het slijm vloeit rijkelijk en midden in die snotterige toestand ontwaar je twee slakken die in elkaar verstrengeld de liefde bedrijven. Ze gooien zich dubbel en dwars in de paringsstrijd want ze eten namelijk van twee walletjes. Slakken zijn hermafrodiet: ze beschikken zowel over het sperma als over de eitjes. Toch doen ze het niet met zichzelf maar ze hebben een partner nodig die op hetzelfde moment de kriebels krijgt. Liefdesdans
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
82
Hoe leg je het aan als je als slak op zoek bent naar een partner? Slakken voelen met hun ogen: als ze elkaar tegenkomen tasten ze de kandidaat af met hun ogen die op steeltjes staan. Wat precies doorslaggevend is bij de partnerkeuze van naaktslakken is niet bekend. Bij de huisjesslakken is hun woning bepalend. Als de afmetingen van beide slakkenhuisjes te veel uiteenloopt gaat de liefde niet door. Als ze elkaar gevonden hebben voeren ze een sierlijke liefdesdans uit door uren om elkaar heen te draaien en te glijden. Tijdens deze paringsdans worden hun geslachtsorganen in de juiste positie gemanoeuvreerd.
Missionarishouding Slakkenpiemels zitten verstopt onder hun huid. Dat heeft de natuur goed geregeld want zo zitten ze niet in de weg bij het kruipende bestaan.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
83
Naaktslakken vrijen in de missionarishouding: liggend in hun zachte slijmbed. Ze bedrijven de liefde door tegen elkaar aan te wrijven tot ze een orgasme krijgen. Onze slak, de grote wegslak of naaktslak (Arion ater) , verpakt zijn sperma in een banaanvormig pakketje overdekt met stekels. Als het pakketje bij de partner is afgeleverd komt het zaad vrij en vindt z’n weg naar de eitjes Groepsseks
Tijgerslakken (Limax maximus) zijn ware acrobaten. Ze klimmen tegen een boom of muur en dansen daar uren om elkaar heen, Op het “moment suprême” laten zich aan een draad naar beneden vallen en wiegen net zo lang tot ze elkaar gevonden hebben Uit de slakkenlijven worden de penissen ontrold die wel zeven centimeter lang kunnen zijn. Na hun uren durende acrobatische daad scheiden hun wegen en klimmen de slakken weer via hun slijmdraad weer terug in de boom. Sommige slakkensoorten doen zelfs aan groepsseks. Van de Europese modderslak en van de zeeslak is bekend dat ze met wel zes slakken een keten vormen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
84
Het eerste dier neemt de vrouwelijke rol op zich en alle volgende slakken van twee walletjes eten. Met uitzondering van de laatste in de rij die enkel als mannetje optreedt. Iemand moet de lul zijn. De verlaten tuin Julia Verschuer de dochter van de baron tekende het landgoed 70 jaar geleden. Vandaag bezoeken we de verlaten tuinen.
Het landhuis is definitief verlaten, nadat het in de oorlog geheel verwoest was. Als eenzame getuige van de vroegere grandeur staat er de Mammoetboom. De Sequoiadendron giganteum stamt uit de Sierre Nevada in Noord Amerika. Ze is hier aangeplant in 1880. Na 30 jaar is de boom kegels gaan vormen die nu met tientallen onder de boom liggen.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
85
De kegels openen zich bij grote hitte. In de Sierra Nevada na een bosbrand. Er is dan plaats genoeg en mineralen ten over om voorspoedig te kiemen. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
86
De dikke sponzige schors is vuurbestendig, doordat deze geen hars bevat. Wel is de bast rijk aan looistoffen, waardoor een omgevallen boom pas na vele jaren begint te rotten. De Mammoetboom wordt 3400 jaar oud en 110 m hoog. Lange tijd dacht men dat ze de oudste bomen ter wereld waren. Die eer gaat echter naar de 5000 jaar oude Borstelkegelden.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
87
Onder een boomstam ontdekken we twee Alpenwatersalamanders. De Alpenwatersalamander heeft als habitat het loof en naaldbos. We ontdekten de salamander in het verleden in vijvers, poelen de, het Renneke en met water gevulde karrensporen. Het water dient visvrij en liefst helder te zijn en stilstaand tot langzaam stromend.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
88
De Alpenwatersalamander is sterker aan water gebonden dan andere Europese watersalamanders. De salamander is honkvast en blijft dicht bij het water tot een afstand van 300 tot 600 meter. Tijdens de paartijd zijn Alpenwatersalamanders zowel dag- als nachtactief en voortdurend in het water te vinden. Ze blijven veel op de bodem. Buiten de paartijd zijn ze ook op het land te vinden, hoewel minder dan de andere inheemse salamandersoorten. Ze zijn dan schemer- en nachtactief en verstoppen zich overdag onder stenen en houtstronken, alleen na een regenbui komen de salamanders soms overdag tevoorschijn.
De drie meertjes
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
89
De drie meertjes liggen in een droogdal. In de zeventiende eeuw was ook dit dal ingeschakeld voor de winning van water voor de bovenste molen. Restanten van de spreng zijn nog steeds zichtbaar aan de voet van de stuwwal. De bewoners van het voormalige landhuis hebben het droogdal afgedamd. Hierdoor ontstonden drie meertjes. Het bovenste meertje diende voor de drinkwatervoorziening. Op een nabijgelegen plaats is de molen zichtbaar die door een paard werd aangedreven om het water op te pompen.
Op de grens van plas 3 en 2 lag een waterval. Twee leeuwenkoppen spoten water. De middelste plas diende voor het wateren van hout. Hierdoor werden de nog aanwezige organische verbindingen in het hout door het stromend water door silicium vervangen. De derde vijver was in gebruik als zwemwater. Bij de plas stond een badhuisje.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
90
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
91
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
92
Op een open kapvlakte op matig vochtige, humeuze min of meer voedselrijke, kalkarme, lichte bodem van de verlaten tuin groeide Knopig helmkruid. . De bomen zijn hier geveld. Het royaal toetredende licht leidt tot het beschikbaar komen van voedingsstoffen die in de bosgrond waren opgeslagen. Zowel door het licht als door de vrijkomende voedingsstoffen wordt de zaadproduktie van Knopig helmkruid sterk gestimuleerd, waardoor het zich snel kan uitbreiden. Anderzijds leiden beschaduwing en schaarste aan voedingsstoffen tot verminderde zaadproduktie, terwijl in plaats daarvan de ontwikkeling van de wortelstok wordt gestimuleerd, zodat de plant zich vegetatief uitbreidt en dochterspruiten vormt. Daarbij worden diverse voedingselementen geaccumuleerd, niet alleen in de wortelstok maar ook in de bovengrondse delen. Veel terrein verovert Knopig helmkruid op deze manier niet, aangezien de wortelstokken in de lengte maar in beperkte mate kunnen uitgroeien. Wel is dit de voornaamste manier waarop de plant tussen twee “katastrofen” in het bos kan overbruggen, aangezien de zaden in de bodem niet lang intact plegen te blijven.. Knopig helmkruid is ingericht op bestuiving door plooiwespen. Zij zijn de betere stuifmeeloverbrengers. Ze gaan pas in de nazomer – na het grootbrengen van hun broed – om nectar op bloemen vliegen. Net als wespenorchissen heeft Helmkruid eigenaardig riekende bloemen met veel bruinrood, wat blijkbaar plooiwespen aantrekt. Het staminodium lijkt daarbij als functie te hebben, dat het de ingang van de kroon verlaagt, zodat de wesp als het ware met haar kin op de helmknoppen wordt gedrukt.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
93
Groot heksenkruid is een typische plant van het vochtige loofbos op voedselrijke, minerale grond. De bloemen worden bestoven door zweefvliegen. De vrucht is met haakjes bezet: een typische klitvrucht. Een gegeven dat we veel tegenkomen bij de bosplanten. Een haas zat in de buurt. Een potentiële verspreider van de klitvruchten
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
94
Harm ontdekte de Struiksprinkhaan. Door zijn verborgen levenswijze krijgen we hem zelden te zien. Het is een Sabelsprinkhaan. Een vrouwtje, de legboor wees er op.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
95
Aan de voet van de stuwwal lag 100 jaar geleden een prachtig moeras gevoed door kwelwater uit de stuwwal. .
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
96
Dubbelloof aan de oevers van het Renneke Op de humusrijke, zure, vochtige oever van het Renneke, op half beschaduwde plaatsen met vochtige atmosfeer voelt Dubbelloof zich thuis. Het zijn vooral de plekken waar grondwater vlak aan de oppervlakte stroomt. De varen is wintergroen en heeft ’s zomers rijpe sporen. Aan de forse wortelstok ontspringen tweeërlei bladeren [vandaar de naam Dubbelloof]. De bladeren op de foto zijn onvruchtbaar en spreiden zich als een rozet uit .In het centrum van het rozet komen in de zomer sporendragende bladeren te voorschijn.
Wijfjesvaren Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
97
Wat hoger in de zonering langsn het Renneke in het vochtige loofbos groeit Wijfjesvaren. Athyrium filix-fémina is sterker aan vochtige standplaatsen gebonden dan Mannetjesvaren en Stekelvaren. Het substraat is kalkarm, min of meer voedselrijk.
Athyrium filix-femina komt in de hele wereld voor, behalve Australië, Hoofdzakelijk in de gematigde streken. Pellio –Conocephaletum
De Kegelmosassociatie, aan de oevers van het Renneke, groeit in de spatzone van de spreng. Ze wordt voornamelijk bepaald door de levermossen, Gewoon plakkaatmos en Kegelmos. Het is er vochtig, schaduwrijk en de wanden zijn loodrecht. Gewoon plakkaatmos is een thalleus levermos. Het heeft hier de enigszins zure zand- en leemhellingen van het Renneke gekoloniseerd.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
98
Het levermos is eenhuizig. De mannelijke voortplantingsorganen bevinden zich in het thallus langs de middennerf en zijn als wratachtige bultjes zichtbaar. De vrouwelijke organen zitten onder een gegolfd flapje aan het uiteinde van een lob. Het is het omhulsel van het archegonium, bij bryologen bekend onder de naam involucrum.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
99
Leven in ’t Renneke
Renneke komt van het Duitse woord rinnen= langzaam vloeien. Doordat het water altijd in beweging is, neemt het veel zuurstof op. Planten hebben het echter moeilijk in dit stromende water. Bij gebrek aan skelet lopen ze grote kans uiteengerukt te worden. Geen enkele hogere plant kan zich er handhaven. Behalve wat wieraanslag is er niet veel om de voedselketen mee te beginnen. Maar er is toevoer van buitenaf. Zo waaien er dode bladeren in de beek, die door schimmels en bacteriën worden verteerd. De meeste beekbewoners zijn filterdieren. Ondanks de voedselschaarste is de spreng voor hen een luilekkerland, want al het eten komt vanzelf met de stroom naar hen toe. Ze hoeven het alleen maar op te vangen. Elk doet dat naar zijn aard.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
100
Larven van kriebelmugjes doen het met kamvormige kopaanhangsels, die als vangarmen in het rond grijpen. Als het alleen om het eten ging zou het Renneke nog geen paradijs zijn. Er is meer. Zo heerst er altijd een aangename temperatuur. Dat wil zeggen aangenaam voor water dieren. Nooit warm en toch ook nooit vriezen, daar houden ze op onze breedte van. En bovenal: lekker constant. Snelle wisselingen van temperatuur zijn voor de meeste bewoners dodelijk. Bovendien eisen de verwende diertjes een niet aflatend hoog zuurstofgehalte. Ook daarin is voorzien. Dank zij het klein volume en de intensieve beweging is al het beekwater voortdurend met de luchtzuurstof in contact. Problemen met de ademhaling zijn de bewoners van het schone Renneke onbekend. Zorgeloos hebben ze in de loop van de evolutie hun kieuwen verkleind of verloren. Sommige hebben genoeg aan de zuurstof die via de dunne huid van hun gewrichten binnendringt
De Gewone vlokreeft lijkt op een garnaaltje.
Hun lichaam is vertikaal [van zij tot zij] afgeplat. Aan de buikzijde wriemelt een onoverzichtelijk aantal pootjes. Deze dienen vrijwel overal voor. Er zijn zwempoten, grijppoten, kieuwpoten en broedpoten.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
101
De laatste omsluiten met hun aanhangsels de ruimte waarin het wijfje haar eieren meevoert. Je kunt ze van buitenaf door het lichaam heen zien schemeren. Voor de bevruchting rijdt het mannetje dagenlang op de rug van zijn partner in precopula mee.
Zwemmen doen vlokreeftjes op hun zij. Het is de enige gelegenheid waarbij ze het gekromde lijf wel eens strekken. Meestal kruipen ze echter rond onder de stenen en tussen de bladeren, waar ze van detritus leven.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
102
De Kooij Onder aan de voet van de berg ligt “De Kooij”. De naam duidt op de vroegere aanwezigheid van een eendenkooi. Doordat de berg lek is geprikt door het graven van de Grote Siep en Mookerplas is “De Kooij” in de loop van de jaren verdroogd. Door watervoerende lagen loopt nu het water van de Jansberg in de Grote Siep [Mookerplas]. Op sommige plaatsen in de Grote Siep is te zien hoe het Jansberg water borrelend omhoog komt. Steeds een beetje ijzer meevoerend, dat op verschillende plaatsen de overgang tussen strand en water een typische roestkleur heeft gegeven. Men tracht de waterhuishouding te herstellen door water van de beneden molenplas onder de rijksweg door weer in “de Kooij te leiden.
Bochtige smele-Beukenbos. Deschampsio-Fagetum Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
103
Tegen de steile helling groeit het Deschampsio-Fagetum. De strooisellaag heeft als humusvorm moder. Het is een humusaggregaat ontstaan door de vertering van mor door mijten en springstaarten. Hier domineert de Beuk. De boom monopoliseert zowel de kroon als de wortellaag Het zure strooisel, de uitgeloogde bodem en het oppervlakkige wortelstelsel maakt groei van andere bomen en planten onmogelijk. De gevoeligheid voor schorsbrand heeft hier al enkele exemplaren doen sneuvelen. De beuk is niet bestand tegen zuurstof tekort in de wortelzone. Droge voeten is een absolute noodzaak. Hij heeft zich dan ook wat hoger op de helling gevestigd. De beuk bevat fagine. Paarden zijn zeer gevoelig voor dit gif dat in de beukennoten is opgeslagen.
Hazelaar in de ondergroei van het Eikenhaagbeukenbos aan de voet van de helling.
De Hazelaars groeien in gezelschap van Haagbeuk, zijn familielid, aan de voet van de helling in het colluvium. De grond is licht, mineraal, min of meer vochtige en weinig zuur. De Hazelaar blijkt veel schaduw te verdragen. De struik groeit onder de Zomereiken. In het gesloten Beukenbos is de struik afwezig. De overal aanwezige Boomklever draagt veel aan de verspreiding van de hazelnoten bij. In oude eiken vindt hij schors waarin hij de noten kan klemzetten.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
104
Datzelfde doet de Grote bonte specht. Zo komt het dat hazelnoten vaker onder eiken terecht komen dan onder beuken, die met hun gladde schors geen houvast bieden. Na de laatste ijstijd verscheen de Hazelaar als eerste schaduwhoutgewas 7000 v Chr. Merkwaardig genoeg bleek deze heester met zijn zware vruchten in staat het snelst van alle warmteminnende houtgewassen het verloren areaal te heroveren: de verspreiding door dieren blijkt hier dus wel doeltreffend. Toen de Hazelaar in onze streken verscheen, waren er nog geen andere houtgewassen die hoge eisen aan de bodem stellen. Het bosbeeld werd toen beheerst door Berken en Grove dennen, onder welke lichtdoorlatende bomen de Hazelaar goed kon kiemen. In het nadeel van de Hazelaar werkte de uitloging van de grond, die door de zich uitbreidende landbouw bespoedigd werd.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
105
Nu groeit de Hazelaar op de Jansberg in de Droogdalen en aan de voet van de berg. De mull humus en de licht doorlatendheid van de kroonlaag maken juist daar een goede groei mogelijk.
De boomklever was tijdens onze tocht de luidruchtigste vogel. Officieel wordt de boomklever wel degelijk tot de zangvogels gerekend, daar kan ik niets aan veranderen, maar voor mij is het meer een roepvogel. Of het nu het krachtige wieiet wieiet wieiet is of het getukker dat klinkt als een steentje dat je over het gladde ijs laat glijden, het blijft geroep. Geen enkele keer kwamen er twee noten na elkaar. Steeds heeft het iets opdringerigs, iets verkondigends, iets, nou ja vult u zelf maar in. BOOMKLEVER KLEEFT ECHT
Spechten en boomkruipers zijn eigenlijk maar gebrekkige klauteraars vergeleken met de boomklever. Ze hebben allemaal een steuntje nodig in de vorm van hun staart om hogerop te komen. Boomklevers niet.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
106
Als vliegen tegen de onderkant van een horizontale glasplaat, wandelen ze op hun kop langs spiegelgladde beukentakken, zitten rustig onderste boven tegen een beukenstam geklemd zonder dat ze, zoals wij, last hebben van het bloed dat naar hun kop stroomt, kortom, spotten met alle wetten van de zwaartekracht die ons dagelijks parten spelen. De naam is tegelijk een aardig ezelsbruggetje. Een boomklever kleeft en een boomkruiper kruipt. Het boomkruiperliedje herkenden we gemakkelijk. Het is steeds een zelfde roepje, een soort strijdkreet dus, want zingen kun je het niet echt noemen. Voor mij klinkt het als Tsie tsie tierelierelieeer en daar zijn dan nog wat variaties op met lange tsjuut kreten aan het begin. Boomkruipers gaan ook niet een poosje op dezelfde plek zitten zingen zoals winterkoninkjes en heggenmussen. Nee, daar lijken ze geen tijd voor te hebben. Ze flansen hun stereotype liedje tussen de klauter- en eetpartijen door. Je kunt ook niet een poosje naar het liedje van een boomkruiper gaan zitten luisteren. Het liedje werd ons telkens weer even, bij wijze van verrassing, toegeworpen. De boomkruiper zoekt zijn voedsel uitsluitend op de boombast. Ook zitten ze niet vaak dwars op een tak, zoals een merel of een vink dat doet, maar altijd tegen de boom geplakt. De schutkleur en het kleine formaat zorgen er bovendien voor dat iemand die met een vage algemene blik naar buiten kijkt om van het groene decor en de zon te genieten, niet snel een boomkruiper zal waarnemen. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
107
Af en toe eens even goed de stammen afspeuren en opletten of er soms een muisgrote bruinachtige vogel overheen schokt en schuift met een klein gebogen priemsnaveltje. Als ze aan de zijkant van de boom omhoog gaan zie je soms een glimp van de lichte satijnwitte onderbuik. Boomkruipers kunnen niet op de kop naar beneden klauteren zoals boomklevers dat doen. Ze vliegen dus telkens naar de stamvoet van de volgende boom en spiralen dan langzaam omhoog terwijl ze insecten tussen de schorsspleten en kieren uitpeuteren! Het nest zit verstopt achter een losse plaat boomschors.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
108
Overal om ons heen klonk, de glasheldere drietonige koolmeeszang. “Tjie-tjie-tjuu”. Twee hoge tonen, gevolgd door een wat lagere toon. Schiet in 't vuur, fietspompje, er zijn allerlei bijnamen voor het stereotiepe koolmeesdeuntje Maar…….. wat kunnen koolmezen je foppen. Ze kennen vele tientallen liedjes die heel anders klinken. Ik heb mij er intussen bij neergelegd dat, als ik een vogel hoor zingen die ik niet kan thuisbrengen, het weer zo'n creatieve koolmees moet zijn die heel anders zingt dan in alle boekjes staat.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
109
Af en toe hoorden we nog een Roodborst. De hoofdperiode van de zang ligt achter ons. Als hij zingt is het krachtig, gevarieerd en mooi. Het zijn korte klaterende watervalletjes. Telkens gaat de kraan even dicht, alsof er moet worden nagedacht over de volgende strofe, maar daarna klinkt er weer zo'n pareltje door de rivierduinen. Dat is ook gelijk een aardig kenmerk van de roodborst zang, de bewuste, ingehouden stiltes en daarna weer in volume toenemende zang. De oude roodborsten kennen honderden variaties en imitaties, maar toch is het parelende grondpatroon wel te herkennen. Het is krachtiger en gevarieerder dan het heggenmuslied en minder schetterend dan de zang van de winterkoning. Het viel op dat ze op een heel andere manier voedsel zoeken dan de meeste vogels. Ze hippen niet al pikkend voorwaarts maar jagen meer op roofvogel manier. Even stilzitten, liefst een paar decimeter boven de grond en dan… een korte duik en de prooi is gepakt. De houding is meestal hoog opgericht zodat de eventuele buur roodborsten de rode borst, die moet imponeren, goed kunnen zien. ROODBORSTKIND BEGINT ALS BRUINBORST
Pas uitgevlogen roodborsten zie je gemakkelijk over het hoofd. Want een roodborst begint zijn bestaan als bruinborst. Roodborsten zijn namelijk zeer onverdraagzame vogels. Door hun specifieke manier van voedsel zoeken kunnen ze geen soortgenoten in hun directe omgeving verdragen. Die zouden de prooien maar opjagen en de jacht verstoren. Zelfs man en vrouw roodborst zijn niet erg intiem met elkaar en het is eigenlijk een wonder dat ze er in slagen een nageslacht voort te brengen. De jongen moeten dus vooral geen agressie oproepen want dan zouden ze omgebracht worden in plaats van grootgebracht en dat komt de soort niet ten goede! Vandaar dat de natuur de jongen pas laat in het jaar, als ze zelfstandig zijn, langzaam naar het echte oranje/rood van de roodborst laat verkleuren.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
110
Op verschillende plaatsen hoorden we het typische deuntje van de Heggenmus steeds ongeveer hetzelfde, duurt nooit lang en het zijn dus steeds weer dezelfde stukjes opnieuw. Ook blijven ze heel lang en niet erg beweeglijk op dezelfde zangpost zitten. De heggenmussen zoeken het in deze tijd van het jaar hogerop. Boven in het topje van een struik, dus niet verstopt in de struiken, laten ze steeds weer hetzelfde korte zilveren liedje horen. Het is niet zo hard maar wel heel helder. Nu hoor je ook steeds meer het heel kort maar helder “tsieet” toontje. Als je het niet kent loop je er zo aan voorbij. Als je speurt naar muizen zie je de heggenmus. Laag over de grond, je kunt de pootjes niet zien, schuiven ze met schokjes voorwaarts half of geheel verstopt onder struiken of een heg, vandaar de naam. Door dat gedrag krijgen ze dus iets muisachtigs. Als je naar je kijkt, lijkt het wel alsof ze zenuwtrekjes hebben door telkens, bliksemsnel heel even de vleugels uit te slaan. "Flicking" noemen de Engelsen dat.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
111
Een vink zingt niet maar slaat. Het korte liedje eindigt daarom met de vinkenslag. Een maand geleden waren er nog tientallen. Nu laat zich af en toe noge een vink horen. Het geluid begint hoog, stuitert dan in staccato naar beneden en eindigt dan weer met een korte opmaat, de vinkenslag. Voor ons klinkt elke slag al gauw hetzelfde maar als je heel goed luistert hoor je verschillen. De ene vinkenslag, het laatste stukje dus, is krachtiger dan de andere. Jonge vinken die net beginnen missen soms ook nog de slag op het eind. Vinken kennen elkaars slag. Er bestaan zelfs dialecten die per streek en dorp verschillen. Dan weet je tenminste met wie je te maken hebt! . Je buurman, waarmee je inmiddels een wederzijds gedoogbeleid hebt ontwikkeld, of een indringer die direct op de vlucht moet worden gejaagd.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
112
De winterkoning liet zich vandaag niet alleen graag horen, maar ook graag zien. Al zingend klom dit kleine bruine vogeltje steeds verder naar boven totdat hij uiteindelijk op het uiterste topje van de stuik zat om zo zijn liedje zo ver mogelijk te laten horen. Zo’n klein vogeltje en zoveel kabaal, daar kan geen andere zangvogel tegenop. Tijdens de zang staat het staartje parmantig rechtop en draait het kopje alle kanten op. Kenmerkend voor het liedje is dat het heel heftig en snel klinkt, bijna als een uitbarsting. Zelf pik ik het winterkoninkje feilloos uit een zangvogelbrij door op het "terr" stukje te letten. Elke winterkoning, hoe muzikaal ook, heeft telkens in zijn liedje zo’n typisch "terrr" geluidje dat klinkt al een wekkertje dat afgaat. Dus hoort u een vogeltje zingen die een wekkertje bij zich heeft dan is het Troglodytus De winterkoning is de kleinste en, als hij zijn snavel houdt, ook de meest stiekeme vogel. Ze zijn echt heel klein, ongeveer de helft van een koolmees. Met de staart vaak parmantig omhoog en de kop opgericht lijken ze nog compacter. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
113
Een voorbij vliegende winterkoning doet eerder denken aan een snorrende kever of hommel dan aan een vogel. De Latijnse naam is Troglodytes. Dat betekent zoveel als holtebewoner en dat klopt wel. Een winterkoninkje zien we maar zelden midden over het veld scharrelen. Altijd scharrelen ze verstopt door de dekking, tussen de struiken door en laag over de grond. Stiekem klein, bruin, een lichte oogstreep en dunne snavel en een opstaand staartje, dat zijn de veldkenmerken van de winterkoning. Behalve als er gezongen wordt. Dan lijkt er wel sprake van een gedaante verwisseling.
Pimpelmees
Vlaamse gaai
De Tjiftjaf prefereert bomen, want hij wil minstens 3 á 4 meter boven de grond zingen. Bladeren zijn belangrijk, om er insekten tussen te zoeken.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
114
Creep op de hellingen van de Kloosterberg De merkwaardige aan de voet gebogen boomstammen, waren aanleiding tot de beschouwing over vorstcreep.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
115
Vorstcreep is een alpienverschijnsel zichtbaar op de steile helling van de Kloosterberg.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
116
Zwarte els. De Zwarte els beheerst de moerasgronden aan de voet van de Jansberg. Voor een goede groei heeft hij een voedsel- en mineraalrijk, permanent vochtig substraat nodig. De wortels hebben een zeer geringe zuurstofbehoefte. Ze groeien door tot in het grondwater; in verband hiermee wordt nogal eens een Els door de bliksem getroffen. Beter dan alle andere bomen groeit Zwarte els op deze drassige bodem met stagnerend water en doorwortelt hij de ongerijpte grond [waar zich nog geen bodemprofiel heeft ontwikkeld]. Hij verdampt zeer veel water
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
117
Op de wortels van de Zwarte elzen vinden we gezwellen, bestaand uit grote groepen wortelknolletjes, waarin zich een bacterie bevindt. Deze bacterie [Frankia alni] verzorgt de stkstofbinding, waarvan de boom afhankelijk is.
De Geuldert
Voor ons ligt een dam die de zandrug waarop Plasmolen is gebouwd, verbindt met de stuwwal . Ze voert door een laagveen gebied De Geuldert. We hebben geen tijd meer om het te bezoeken. Op de zandrug uit het subboreaal woonden de schilders van de Plasmolengroep. Ze lieten zich inspireren door de natuur. Ook de invloed van de school van Barbizon is merkbaar. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
118
Ze waren echter van te zeer verschillend pluimage om zelf een school te vormen. Afgebeeld zijn twee schilderijen van Gerard Cox, met impressies van de Geuldert.
De Geuldert is gedeeltelijk begroeid met Elzenbroek. Het moerasgebied is voedselrijk, het water stagneert en staat gedeeltelijk aan of boven het bodemoppervlak. Er is duidelijk invloed van kwel. Het substraat is moerig. De afbraak van de organische stof wordt verhinderd door het hoge waterpeil. Door het contact met het voedselrijk kwelwater treedt geen verzuring op
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
119
De bijzondere situatie in de Geuldert is het gevolg van geologische processen. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
120
12000 jaar geleden stroomde aan de voet van de stuwwal de Maas. De rivier heeft hier een kleipakket afgezet. In het subboreaal 5000-3000 v. Chr. stoof zand op uit de droge beddingen van de Maas die toen 2 km zuidelijker lag. Hierdoor werd het rivierduin gevormd waar de rij woningen op ligt die vanuit de Geuldert zichtbaar waren. In de daarop volgende periode zorgde kwel vanuit de stuwwal dat de trechter die hier was ontstaan zo vochtig werd dat veengroei volgde. In de centennia sinds de middeleeuwen is dit veen grotendeels weer afgegraven. Het resultaat is: De Geuldert.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
121
Via de dam dreven de boeren honderd jaar geleden het vee in Het Wald. Het Wald werd toen nog begraasd. Het bestond toen uit uitgestrekte heidevelden, kreupelhout en bosweiden.
De Geuldert is een laagveengebied.
Het water dat uit de stuwwal sijpelt komt terecht in een trechter tussen stuwwal en zandrug. Hier vindt laagveenvorming plaats. Ten westen van de dam is die door individuele boeren ontgonnen, getuige de vele boerenkuilen. Ten oosten van de dam heeft de veenvorming grootschalig plaats gevonden, waarvan de plassen getuigen. Doordat het water uit de stuwwal licht alkalisch is vindt geen verzuring plaats. Grote gedeelten raakten begroeid met Elzenbroek. Het grondwater zorgt voor verwarming in de winter en verkoeling in de zomer. Dit maakt de groei van Galigaan mogelijk , een warmteminnende soort. Ook de Zeggekorfslak een slakje dat leeft van de algen en schimmels op de Moeraszegge kan zich hier handhaven.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
122
Laagveen is een pakket op elkaar gepakte, onverteerde planten. Als je het van dichtbij bekijkt kun je er moeiteloos zaden, stukjes stengel, bladeren in herkennen. Ook komen er resten van grotere planten in voor, zoals stukken bast, wortels of hele boomstammen. Er groeit hier veel Riet, Grauwe wilg, Zachte berk en Els. Ze zijn daarom vaak terug te vinden in het veen. Zodra veen uit het water gehaald wordt, begint het te oxideren. Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel gevormd. Het dode plantenmateriaal dat in het water viel verteerde niet, omdat zuurstof en bacteriën, die planten afbreken tot humus, ontbreken. Er is zo, in de loop van de duizenden jaren, een veenpakket ontstaan van vele meters dik.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
123
Door het graven van de 35 meter diepe Mookerplas aan de voet van de Jansberg is de berg lek geslagen. Kwelwater komt niet meer aan de voet van de berg aan de oppervlakte, maar 300 meter verder in de Mookerplas. Dit heeft geleid tot verdroging van de vegetatie aan de voet van de berg. In de Molenplas komt koud kwelwater van 10°C naar de oppervlakte. Dat leidt tot gevaarlijk ijs in de winter en koud zwemwater in de zomer. Vaak is het water rood van de ijzerkwel. De voor de moerasbossen aan de voet van de Jansberg ongewenste situatie probeert men te compenseren door water van het Renneke af te tappen en rechtstreeks naar het moeras aan de voet van de berg te voeren.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
124
Het kwelwater van de Jansberg is deels afkomstig uit diepe grondlagen onder het Reichswald en is van bronwater kwaliteit. Omdat de stuwwal vooral uit zand bestaat, dringt het regenwater de grond in en stroomt het niet aan de oppervlakte weg. Op plaatsen waar scheefgestelde rivierkleilagen liggen in de ondergrond, kan het regenwater niet verder zakken door de klei. Daar waar de kleilagen dicht aan het oppervlak komen, komt het regenwater tevoorschijn en vormt het bronnetjes en stroompjes
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
125
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
126
Over grote oppervlakten groeit aan de voet van de stuwwal Reuzenpaardenstaart
Reuzenpaardenstaarten relict uit het carboon Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
127
Horizontaal bewegend grondwater en een basisch milieu maakt de voet van d stuwwal voor Reuzenpaardenstaart geschikt.
Diep in grond zitten de kruipende wortelstokken die op de knopen wortelen Paardenstaarten bevatten een grote hoeveelheid kiezelzuur, dat hun weefsel verstevigt. Om dit te kunnen maken hebben ze siliciumdioxide oftewel zand nodig. Op de Jansberg is dat ruim voorhanden. Hun gehalte aan kiezelzuur maakt ze slecht verteerbaar voor planteneters; bovendien zijn ze min of meer giftig. Stenoeke planten aan de voet van de Stuwwal Het bronwater wat aan de voet van de stuwwal terecht komt wordt gekenmerkt door constantheid in watertemperatuur [overdag en ’s zomers en ’s winters], waterafvoer, chemische samenstelling en zuurstofgehalte. Flora en fauna zijn aangepast aan deze zogenaamde stenoeke omstandigheden. Elzenbronbos en kwelveen aan de voet van de Stuwwal
In dit bostype gedijen de planten beter dan in een Elzenbroek in de Geuldert. De Elzen zijn hier ook veel hoger. Tot 28 en 30 meter. Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
128
Dit wordt veroorzaakt door betere zuurstofvoorziening in de bovenste bodemlaag. Ook de aanvoer van basenrijk grondwater met constante temperatuur levert een bijdrage. Door de aerobe en basische omstandigheden ontstaat hier gyttja. De gyttja bestaat uit door bacteriën [diatomeeën], omgezet organisch materiaal, gemengd met feces, löss en zand. De consistentie is bagger.
Uitvlokkende ijzeroxyden Plaatselijk werd het water vertroebeld door roestbruine vlokken en een olieachtig laagje [bestaande uit ijzerbacteriën]. Dit door het grondwater meegebrachte ijzer, oxideert hier aan de lucht. Het ijzer bindt zich niet alleen aan zuurstof maar ook heel hecht aan fosfaat. In dit kwelmilieu kunnen de planten bijna geen fosfaat opnemen, zelfs al is de feitelijke hoeveelheid fosfaat in het systeem groot. Daarentegen is het water wel heel rijk aan gemakkelijk opneembare koolstof in de vorm van bicarbonaat.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
129
De Jansberg bezocht.
Jansberg, 17 juli 2012, KNNV afdeling Nijmegen
130