KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www.knnv.nl/nijmegen
De Stippelberg
Deelnemers [10]: Ben Verheyen, Francien en Ton Nabuurs, Willy Geerthuis, A van de Hork, Maaike Pikkemaat, Ton Ebben, Diana van Putten, Robert de Vos. Foto’s : Maaike Pikkemaat en Ton Ebben. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Weer: Prachtige winterdag 8°C. 10.00-14.00 uur
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
2
Hoogtekaart, waarop de route met zwart is aangegeven. Op de kaart valt af te lezen dat de Stippelberg in het midden van de Peel ligt. Het werd oorspronkelijk ontwaterd door de Roesp . Dit beekje ontsprong in het Beestenveld en stroomde via de Mortel naar Gemert. De Rips is er naar genoemd. De rode streep is de Breuk van Milheeze. .
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
3
Op de bijgaande kaart↓ zijn de stippels van de Stippelberg te herkennen. Route excursie 21 febr 2012. De blauwe streep is de Breuk van Milheeze.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
4
Het 970 ha grote landgoed Stippelberg is sinds 1994 eigendom van Vereniging Natuurmonumenten en bestaat voornamelijk uit aangeplant naaldhout. Houtproductie was in het verleden hoofddoel van dit natuurgebied. Nu ligt dit anders. Natuurmonumenten maakt van het gebied een gevarieerd bos met aan de oostzijde heide. Ze is daar in het door ons bezochte gedeelte al grotendeels in geslaagd, gezien de prachtige gevarieerde opbouw van het bomen bestand. De ondergroei in de naaldhoutplantages is slecht ontwikkeld. We treffen veel opslag aan van Grove den, Douglas en op plaatsen waar het zonlicht de bosbodem bereikt: Japanse Larix. Op enkele plaatsen in dit jonge bos vonden we de Hulst. We deden een verrassende vondst van een prachtig exemplaar vol met vuurrode steenvruchten. De vruchten zijn besachtig, maar weinig sappig en voor mensen giftig. Bij de meeste vogels zijn ze niet erg in trek. Alleen appelvinken kunnen in een periode van overvloed toch een voorkeur voor hulstvruchten tonen. Lijsters eten ze pas aan het eind van de winter als ander fruit schaars is geworden.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
5
De Hulst hoort thuis in loofbossen op zure vochthoudende, matig voedselrijke, zand- en leem bodems. Het is toch bijzonder dat hij hier staat. De boom heeft een sterke voorkeur voor gerijpte bosbodem. De geschiedenis van zijn vestiging in Noordwest-Europa na de laatste ijstijd is slecht bekend; zeker is wel dat hij hier lang Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
6
vóór de Beuk arriveerde. De Hulst is de meest Atlantische van de groter Europese houtgewassen. Hij verdraagt veel schaduw en gedijt bij een goede luchtvochtigheid. De boom heeft een zinkwortelstelsel. De voornaamste wortels lopen grotendeels horizontaal en vormen dunne, loodrecht naar beneden groeiende zijwortels [zinkers].
In de bladeren mineerde de larve van de Hulstvlieg, een glanzend zwart vliegje van zo’n vier millimeter lang. Als bewoner van een wintergroene plant is de Hulstvlieg de enige mineervlieg, die als larve overwintert. Hij vormt een grote blaasvormige mijn op de bovenzijde van het blad
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
7
Stippels in het landschap
Op landgoed de Stippelberg lopen we door bossen, zandverstuivingen, heide en statige lanen. Langs het pad liggen oude stuifduinen als ‘stippels’ in het landschap. Hieraan dankt de Stippelberg zijn naam. Eind negentiende eeuw overheerste de heide. Tussen 1893 en 1935 zette de Heidemaatschappij het gebied naar zijn hand. Douglasspar, Grove den, Zwarte den, Weymouth, Fijnspar en Japanse lariks verrezen, waar ooit dophei en brem groeiden.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
8
Voor de aanwezigheid van bomen, op deze zeer slechte gronden, is het vermogen tot het opnemen van voedingsstoffen als fosfaat afhankelijk van de aanwezigheid van de mycorrhizapartner. Krulzomen, Kastanjeboleet, Berkenboleet en Fopzwammen zorgen met hun mycelium voor de aanvoer.
Amerikaanse eik Amerikaanse vogelkers Beuk Douglas Fijnspar Grove den Hulst Japanse larix Lijsterbes Ruwe berk Sporkenhout Vlier Weymouth Zachte berk Zomereik Zwarte den Corsicaanse den
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
9
De woudkoning van de Pacifische kust Prominent aanwezig op de Stippelberg is de woudkoning van de Pacifische kust de Douglasspar. De boom is hier 80 jaar geleden in grote aantallen geplant en zaait zich nu uitbundig uit. Voelt hij zich thuis op de Stippelberg? Niet helemaal. Het is hier niet vochtig genoeg. Met name de relatieve vochtigheid is een probleem. Op plekken waar de Douglas is vrij gezet vertoont hij stamgroei, hetgeen veroorzaakt wordt door de blootstelling aan droge lucht. De boom van de Pacifische kust vraagt een hoge graad van relatieve vochtigheid en neerslag van 200 ml per jaar hetgeen ons klimaat niet biedt. Ze wordt hier dan ook slechts 40 m hoog. Op onderstaande foto, genomen op de Stippelberg, is een vrij geplaatste Douglas met stamgroei afgebeeld. De uit zaad opgeschoten bomen die we overal aantreffen waaien zelden om. Dat ligt anders bij de geplante bomen. Daarvan is bij het verplanten de penwortel afgehakt zodat de beworteling van deze bomen tekort schiet.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
10
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
11
Ook de Japanse lariks zaait zich op de Stippelberg volop uit. Het zijn vooral de open plekken waar voldoende licht valt die bezaaid zijn met jonge bomen. De Japanse lariks groeit van nature in de bergen in Japan.
In het algemeen groeit de Japanse lariks het beste op bodems met een goede vochtvoorziening. De boom is bijzonder droogtegevoelig en heeft veel licht nodig.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
12
De opstanden van de Corsicaanse dennen gedijen goed op deze droge zandgronden Deze boom vraagt veel licht. Ze vormen een zware penwortel met weinig vertakkingen.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
13
De Corsicaan heeft een kandelaar vorm; de Oostenrijker horizontaal gestrekte takken en een veel donkerder kroon.
Grove den domineert de bossen van de Stippelberg
De Grove den heeft veel licht nodig en verdraagt zowel strenge vorst als grote hitte. Langdurige droogte overleeft de boom, maar ook hoge grondwaterstanden. Dat maakt de Grove den voor de Stippelberg uiterst geschikt. Hij gedijt het best in gebieden met een lange, koude winter. Een langdurige winterrust maakt een solide stam opbouw mogelijk. De wortels zijn in staat door een oerbank in de grond te dringen. De voedselbehoefte van de boom is zo gering dat de Grove den zonder bemesting op humusloos stuifzand kan groeien wat verder alleen de Zwarte den klaar speelt. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
14
Wondovergroeiing Op onze route komen we een interessant voorbeeld tegen van wondovergroeiing. Bomen sluiten wonden door nieuw weefsel over het wondoppervlak te vormen. Lange tijd is deze wondovergroeiing gezien als “genezen” van de boom. Alles wat de vorming van nieuw weefsel over de wond bevorderde, bevorderde dus de genezing. Dit is echter een verkeerd gebruik van het begrip genezen. Genezen is helen, herstellen. Bomen zijn niet in staat om beschadigde of geïnfecteerde weefsels te herstellen. Bomen vormen alleen nieuwe cellen op nieuwe plaatsen. Een eenmaal ontstane wond blijft dus altijd aanwezig, de boom kan er alleen [letterlijk] overheen groeien.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
15
De wondovergroeiing begint vanuit het levende cambium aan de wondrand met de vorming van callus. In dit geval treedt callusvorming op vanuit de kopse uiteinden van het houtstraalparenchym op het wondoppervlak. Het weefsel dat ontstaat wordt houtstraatcallus genoemd. Een houstraal bevat slechts een kleine voedselreserve. Door de vorming van callus is deze reserve snel uitgeput. Om in leven te blijven moet het houtstraalcallus daarom versmelten met het weefsel dat wordt gevormd door het cambium aan de wondrand, voordat de voedselreserves van de houtstraal zijn uitgeput. Callus bestaat uit niet-gedifferentieerde cellen. Het deelt zich snel en ontwikkelt zich [differentieert] tot een nieuw bast/cambium/houtsysteem. Zodra dit is gebeurd, is er geen sprake meer van callus, maar van wondovergroeiingsweefsel. Dit weefsel, en niet het callus, overgroeit de wond.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
16
Op de bomen treffen we vele epifyten aan die door het vochtige weer er fris bij staan. Omdat epifyten aan ‘weer en wind’ zijn blootgesteld, hebben ze in de loop van hun evolutie verschillende aanpassingsmechanismen ontwikkeld die het hun mogelijk maakt ook op extreme standplaatsen te overleven. Zo zijn de meeste‘bewoners’ in sterke mate droogteresistent. Ze komen weer tot leven, zodra hun opnieuw voldoende vocht ter beschikking staat. Ook kunnen veel van hen hoge temperaturen zonder beschadiging verdragen.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
17
Luchtalgen Algen, speciaal de groenalg Apatococcus treffen we op veel plaatsen op de Stippelberg aan. Het zijn voornamelijk op een kogel of pakket lijkende celvormen die een hoge droogteresistentie bezitten. Als zogenaamde ‘luchtalgen’ zijn ze in staat waterdamp uit de lucht op te nemen om zo hun assimilatie op gang te houden. Dienovereenkomstig komen ze voor onder omstandigheden, waar een hoge luchtvochtigheid heerst.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kunnen enkele soorten ook overleven Niet alle groenalgen zijn ook echt groen. Een voorbeeld daarvan is Trentepohlia umbrina, een roodbruine draadvormige algensoort, waarbij de groene kleurstof door een ijzerhoudend hematochrom overwoekerd wordt. Een hematochrom is een rood pigment, aanwezig in groene algen, in het bijzonder als ze zijn blootgesteld aan fel licht. Het bestaat uit een mengsel van carotenoïde pigmenten en hun derivaten Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
18
Trentepohlia umbrina
Trentepohlia is een groene alg De opvallende oranjebruine kleur, die de kleur van het bladgroen ver bergt, wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden aan caratenoïde pigmenten
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
19
De landduinen die we vandaag doorkruisten, komen voor in een gordel van west naar oost door het noordelijk deel van Europa. In Nederland en Duitsland is deze 150 km breed. In Polen 425 km. Het is de zone waarin tijdens de ijstijden de grens van het landijs heeft gelegen en de landstrook ten zuiden daarvan die direct onder invloed van de gletsjers heeft gestaan. Op het kaartje is zichtbaar hoever het landijs in de verschillende ijstijden gekomen is. De landduinen die we vandaag bezochten zijn ontstaan in het Weichselien [115000-10450]. Om preciezer te zijn in de koudste periode het Pleniglaciaal [115000 – 10450]. Er lag geen ijs in Nederland maar er heerste een toendraklimaat. Het was hier een poolwoestijn.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
20
Koude, droge winden joegen over de vlakte [blizzard]. Deze winden joegen de zandkorrels van een/tiende mm in heftige sneeuwstormen over de vlakte en deponeerden ze dan weer op andere plaatsen [dekzanden].
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
21
Op de natte plekken nabij de Milheezerbreuk waar het zand vochtig was door stagnerend grondwater, vormden zich Stippels. Op andere plekken ontstond een golvend landschap met oost/west gelegen dekzandruggen. Door egalisatie bij de ontginning en door bebossing is dit moeilijk in het gebied te herkennen. In totaal beslaan de Europese stuifzanden ongeveer 10000 km2, waarvan 950 km2 in Nederland. Daarvan bestaat minder dan 5% nog uit actief stuifzand, dus niet door de vegetatie vastgelegd. De stuifzanden hebben een totaal oppervlakte van 6000 ha waarvan het grootste deel, ruim 2000 ha, op de Veluwe Het stuifzand ter plaats is in de bovenste bodemlaag te arm aan voedingsstoffen voor een vegetatie om meer te kunnen bevatten dan Buntgras en Zandstruisgras. De ruimte er tussen wordt opgevuld door Gewoon kronkelsteeltje, Ruig haarmos en korstmossen die hun voedsel betrekken uit het regenwater.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
22
De aanplant van dennenplantages na 1930 op de Stippelberg heeft geleid tot de komst van de Zwarte specht. Hij liet zich in vlucht aan ons horen met zijn doordringend “ritritrit”. Toen hij tegen een stam zat klonk het melodieuse “klia’. We hoorden hem ook roffelen en schallend roepen. In de jonge naaldhoutopstanden fourageert de vogel op kolonies van houtmieren. Daarnaast worden ook poppen, larven en volwassen exemplaren van andere mierensoorten gegeten, alsmede de larven van in dood hout levende kevers. Ze broeden in dikke beuken met een weinig vertakte en gladde hoofdstam. In recente tijd is er sprake van een lichte afname van de stand door predatiedruk van de Havik. Ook het verdwijnen van kaalslagen uit het bosbouwsysteem speelt een rol. Ze fourageren immers in jong heringeplant bos, waar veel houtmieren voorkomen.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
23
In de vlucht valt op dat de vogel in een rechte lijn vliegt, terwijl de meeste andere spechten een golvende vlucht hebben. De zang is een lachend geluid dat erg lijkt op de zang van veel andere spechten.
Havik jagend in de lanen In de dichte bossen van de Stippelberg achtervolgt de havik vogels in een pijlsnelle verrassingsaanval, tussen bomen door navigerend als een doelzoekend projectiel. In meer open gebieden overrompelt de havik konijnen en vogels, aanvallend vanuit een hinderlaag. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
24
De havik is een krachtige roofvogel, gespecialiseerd in het overrompelen van konijnen en vogels. Het zijn zeer honkvaste vogels; de Haviken van de Stippelberg verlaten hun territorium hun leven lang niet.
De Haviken maken hier een groot nest van takken hoog in een boom. Zo'n bouwwerk gaat vele jaren mee en wordt vaak pas vervangen wanneer een boomtop onder de takkenlast in een storm bezwijkt. De home range, te omschrijven als het gebied waarin voedsel wordt gezocht, is honderden hectaren groot. Haviken komen dus niet in grote dichtheden voor. Jonge vogels zoeken in de omgeving waarin ze zijn opgegroeid naar een eigen territorium. Meestal vinden ze dat binnen een straal van 18 kilometer; voor een krachtige vlieger als de havik een zeer kleine afstand. De havik plukt zijn prooi. Bij gevogelte blijven de punten van de veerschachten intact. Op het borstbeen van gevogelte zijn vaak wigvormige happen te zien, deze zijn typerend voor de havik.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
25
Jonge onervaren haviken slaan hun prooi soms niet helemaal goed waardoor deze niet doodgeknepen wordt, in deze gevallen is het mogelijk dat je een kip/fazant bolzittend maar nog levend terugvindt, helaas is het dier evengoed ten dode opgeschreven aangezien de zachte delen (borstfilets) eruit gegeten zijn. Over het algemeen nemen haviken hun prooi mee naar een plukplaats. Bij gevogelte vind je het verenpak volledig uitgetrokken terug op de grond, bij zoogdieren zoals konijn ligt de vacht volledig geplukt op de plaats. Vaak verraadt de havik zichzelf door zogenaamde urinestrepen. Soms laten ze veertjes achter van zichzelf en kun je daaraan herkennen wie er geweest is.
interne kringloop van voedingsstoffen
Pijpenstrootje is een bijzonder gras. De stengel is nergens verdikt , er zijn geen knopen te zien, zoals bij een gewone grassoort. Die knopen zijn er wel, maar zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
26
als zodanig was het vroeger dan ook te koop in de tabakshandel. Vooral in de tijd van die lange, Goudse pijpen was het verzamelen van pijpenstrootjesgras een welkome bron van bijverdienste voor de arme luiden. Overigens werd het als stro ook veel gebruikt voor dakbedekking en strooisel voor de stallen, met name door boertjes die zich de luxe van echt stro (dus afkomstig van rogge) niet konden permitteren. Pijpenstrootjesgras vinden we op de Stippelberg op de plekken met wisselende waterstanden. Dit zijn in feite heel arme biotopen, met een groot gebrek aan opneembare voedingsstoffen. Het is daarom opmerkelijk dat het forse Pijpenstrootje zich hier kan handhaven. Het gras gaat heel zuinig om met zijn stikstof en fosfaat. Een gewone grassoort verliest deze voedingsstoffen in de herfst: hij raakt ze met het afsterven van zijn blad kwijt. Het Pijpenstrootje trekt deze stoffen terug en slaat ze op in zijn wortels, zodat ze het volgende jaar meteen weer beschikbaar zijn. Dat verklaart zijn forse afmetingen.
Een gering aantal vaatplanten op de Stippelberg. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
27
Deze pleistocene zandgronden zijn carbonaatarm en zuur. In de sterk zure bodem is stikstof overwegend in de ammonium ionen aanwezig. Enkele vaatplanten kunnen stikstof in de vorm van ammonium-ionen opnemen, maar een overvloed aan ammoniumionen leidt tot “verdringing” van onontbeerlijke metaalionen [met name kalium]. Daardoor kunnen veel planten op ammonium rijke grond niet groeien; zij gebruiken hoofdzakelijk nitraat als stikstofbron. Vrije ammoniak is voor veel planten een vergif. Enkele zoals Rankende helmbloem, Bochtige smele en Brede stekelvaren blijken juist aan een ammoniakrijk milieu gebonden.
Struikhei gaf mede vorm aan de Stippelberg Struikhei is een veranderlijke, winterharde plant. Nu ziet hij er bruinig uit, maar toch bevat het veel groene takken. Een grazend schaap moet ongeveer drie kilogram struikhei eten om evenveel voedingsstoffen binnen te hebben als bij één kilogram gras. Maar struikhei heeft een groot voordeel: hij blijft heel het jaar door groen en behoudt zijn voedingswaarde. Waar struikhei groeit Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
28
hebben de dieren voedsel. In het vochtige en milde klimaat langs de westkust van Europa heeft struikhei het naar zijn zin. De bodem is arm aan stikstof een milieu waarin een asceet als struikhei bevoordeeld is in vergelijking met andere planten
Struikhei wint Struikhei verzuurt de bodem. De dode blaadjes vergaan daardoor uiterst langzaam en beperken zo het vrijkomen van nutriënten. De kleine hoeveelheden die toch vrij komen worden snel opgenomen door de haarwortels van de struikhei. Weinig gaat op die manier verloren. Zo blijft struikhei domineren, ondanks de arme omgeving. Bijna alles wat deze plant nodig heeft, krijgt hij van het zonlicht, de lucht en de regen.
Struikhei heeft kleine blaadjes die dicht tegen elkaar aanliggen. Aan de buitenzijde zijn ze bedekt met een waslaagje. Dat gaat het verlies van water tegen tijdens droog en warm weer. Struikhei Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
29
heeft veel licht nodig. De plant vormt een dicht dek van takken, blaadjes en bloemen. Daarmee profiteert hij zelf van het volle licht, maar zet concurrenten in de schaduw. Als de heidebegroeiing erg gesloten is dringt er maar twee procent van het licht tot op de bodem door.
Maar ook op een andere manier verandert struikhei het microklimaat. Onder de dichte struiken wordt de temperatuur verlaagd en in het zomerseizoen kan het er extra droog zijn. We vinden er alleen Heideklauwtjesmos in uitgestrekte matten. Dit alles maakt dat het voor andere planten zeer moeilijk wordt om tussen struikhei te groeien. Door ericoïde mycorrhiza houdt struikhei het wel vol op de uitgeloogde dekzandgronden.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
30
Tussen de struikhei groeit Heideklauwtjesmos. Het groeit in matjes met een glanzend bleke kleur. Heideklauwtjesmos is aangepast aan het voedselarme zure milieu. Het groeit op zuur strooisel. Het mos is tweehuizig en vormt zelden sporenkapsels. Het wordt weleens zomersneeuw genoemd i.v.m. de witte puntjes.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
31
Een met de fiets reizende Rus. Langs de paden treffen we een afwijkend milieu aan. Het is er vochtig, kalkloos en matig voedselrijk. De bodem bestaat uit humusarme zandgrond. Door betreding en tijdelijke stagnatie van water is de bodem sterk verdicht. Dit leidt tot anaërobe condities. De Tengere rus speelt hier een prominente rol.
Juncus tenuis is van Noord-Amerikaanse afkomst en werd in 1821 voor het eerst op het Europese vasteland waargenomen. Het is de tredplant voor zandige bodems. Onder vochtige omstandigheden wordt de wand van zijn zaden slijmerig, zodat ze aan schoenzolen of [fiets]banden blijven plakken en soms ver van de ouderplant weer worden afgestreken.
Associatie van Engels raaigras en Grote weegbree. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
32
Subassociatie Tengere Rus. [Plantagini-Lolietum Perennes juncetosum tenuis]
Overal langs het pad treffen we de associatie van Engels raaigras en Grote weegbree aan. Het is op de Stippelberg een tredgemeenschap met Grote weegbree en Tengere rus. Vandaar dat hier sprake is van de subassociatie met Tengere rus. Plaatselijk wordt de associatie vergezeld door Gewoon struisgras, Engels raaigras, Straatgras, Varkensgras, Paardenbloemen en Witte klaver. Op plekken met ruwe humus en meer licht inval bepaalt Gewoon struisgras het aspect van deze associatie. Het vormt massa vegetaties op bodems die door trage strooiselafbraak een zeker gehalte aan ruwe humus bezitten. Het vormt er een dichte zode. De plant kan dit door zijn korte bovengrondse uitlopers en lange ondergrondse uitlopers. De gladde stengels kunnen aan de onderste knopen wortels vormen.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
33
Uitgestrekte mostapijten bedekken de bosbodem.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
34
Fraai haarmos. Levensstrategie: Blijver. Investering in voortplanting laag.
Het Fraai haarmos op de Stippelberg sporuleerde volop. Op de foto zijn de sporofyten te zien. Ze zijn ontsproten op de top van de gametofyt en bestaan uit een lange steel [seta] met aan de top een sporogoon of sporenkapsel. Deze sporofyten zijn al op leeftijd. Jonge sporofyten worden beschermd door een behaard kapje [calyptra] of huikje. De sporen ontstaan door meiose in het weefsel binnen het sporenkapsel. Haarmossen zijn topkapselmossen die dankzij hun sterk gedifferentieerde stengel, met een primitieve vorm van xyleem en floëem, voor een mos zeer groot kunnen worden.
Fraai haarmos is aangepast aan de periodes van droogte op de Stippelberg
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
35
Bij de meeste mossen bestaat de epidermis van de bladschijf uit een enkele cellaag. Bij de haarmossen is dat anders. Het blad van de haarmossen is aan de bovenzijde bedekt met longitudinale, parallel lopende en elkaar overlappende lamellen, waarin de fotosynthese plaats vindt. Deze parallel lopende lamellen op de bovenzijde van de blaadjes zijn een voorbeeld van xeromorfe adaptatie. Deze aanpassing aan de droge dekzand gronden is hier van vitale betekenis. Vocht wordt vastgehouden tussen de lamellen, daarbij geholpen door de verdikte topcellen. Relatief weinig cellen staan in contact met de omgeving, terwijl er via de zijkant van de lamellen toch voldoende gassen worden uitgewisseld met de buitenwereld om fotosynthese mogelijk te maken.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
36
Fraai haarmos profiteert van hoge luchtvochtigheid
In het bos profiteert Fraai haarmos van de hoge luchtvochtigheid. Op de heide en het stuifzand kunnen vaatplanten het moeilijk bolwerken vanwege een gebrek aan voedingsstoffen en/of vocht. Dat maakt de weg vrij voor een klein maar select groepje blad- en korstmossen. De groeiplaats is behalve door voedselarmoede gekenmerkt door een zandige bodem met een [langdurig] gebrek aan bodemvocht. Kenmerkend overal aanwezig Heideklauwtjesmos . Ze verkeert in het gezelschap van Gewoon gaffeltandmos en Bronsmos. Stuifzandbewoners moeten goed zijn aangepast aan extreme omstandigheden: zand wordt ’s zomers bloedheet. Glasharen aan de bladtoppen stellen Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje in staat om zonlicht te reflecteren en zo de kans op uitdroging te minimaliseren. Ruig haarmos vormde uitgestrekte zoden.
Buntgras geleidt de waterdruppels naar de pol.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
37
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
38
Antheridiën van het Zandhaarmos. Ze functioneren als spatbekers. Polytrichum juniperinum Juniperus= op jeneverbes gelijkend.
Grijs Kronkelsteeltje alom tegenwoordig
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
39
Grijs kronkelsteeltje is op heide en stuifzand voor ons een bekende verschijning. Nu vonden we C. introflexus ook volop in het bos in een wat andere verschijningsvorm. Donkere matten. De glashaar vormt een goed kenmerk. Aan jonge planten waren deze glasharen echter nog niet duidelijk te zien. In de buurt van jonge planten stonden meestal volwassen exemplaren, zodat herkenning toch mogelijk was. Verwarring met Boskronkelsteeltje is mogelijk. Boskronkelsteeltje verdraagt echter veel schaduw en vermijdt geëxponeerde groeiplaatsen. Het heeft roodbruin stengelvilt en bladoortjes. Vegetatieve voorplanting komt bij Boskronkelsteeltje veel voor. Er vormen zich dan bundels bebladerde broedtakjes aan de stengeltop. Die breken gemakkelijk af en kunnen daarna uitgroeien tot een nieuwe plant.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
40
Campylopus introflexus is in Nederland voor het eerst in 1961 gevonden. Deze van het zuidelijk halfrond afkomstige soort heeft zich sindsdien razendsnel verspreid. Momenteel is Grijs kronkelsteeltje op de Stippelberg zeer algemeen, vooral op open zandgronden in de landduinen en op de heide. De soort komt hier op Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
41
de min of meer zure bodems massaal voor. Stikstofdepositie heeft het voorkomen wellicht bevorderd. Grijs kronkelsteeltje, ook wel Cactusmos of Tankmos genoemd, is behalve op de grond ook af en toe op bijv. hout te vinden. De zeer dichte zoden maken de groei van andere soorten vaak onmogelijk, vandaar de bijnaam Tankmos.. De bijnaam Cactusmos heeft Campylopus introflexus te danken aan de onmiskenbare, vaak naar buiten afstaande glasharen. Oplettendheid is geboden bij jonge planten die soms nog geen duidelijke glasharen bezitten
Stengeltoppen en broedtakjes
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
42
Verrassend was de verschillende habitus van Grijs Kronkelsteeltje in de open landduinen versus het bos. Op de foto is te zien dat de stengeltoppen gemakkelijk afbreken. Het is belangrijk deze stengeltoppen niet te verwarren met de broedtakjes van Boskronkelsteeltje
←Grijs
kronkelsteeltje
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
43
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
44
Boskronkelsteeltje heeft bebladerde broedtakjes Groeit op de grond, op boomvoeten of op molmend hout. Vormt dichte kussens of zoden. Heeft zelden sporenkapsels. Plant zich voornamelijk vegetatief voort met bundels bebladerde broedtakjes aan de stengeltop. Deze breken gemakkelijk af en groeien uit tot een nieuwe plant.
Campylopus flexuosus is in principe goed herkenbaar aan de bebladerde broedtakjes maar gezien de variabiliteit van de soort is oplettendheid geboden. In combinatie met het stengelvilt, de brede nerf en de gekleurde bladoortjes hoeven echter ook bij slecht ontwikkelde planten nooit fouten in de determinatie gemaakt te worden.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
45
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
46
De bladen buigen in een richting Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
47
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
48
Campylopus pyriformis . Breekblaadje, ook wel Gewoon kronkelsteeltje genoemd, is eenvoudig herkenbaar aan de kenmerkende broedblaadjes. Deze broedblaadjes vormen een efficiënt verspreidingsmechanisme maar de soort vormt ook vrij regelmatig kapsels. De aanwezigheid van de bootvormige broedblaadjes onderscheidt Campylopus pyriformis ook van de eveneens algemene en er soms oppervlakkig op gelijkende Campylopus flexuosus. Ook de kleur van C. pyriformis, meestal geelgroen, verschilt in het veld van het donkergroen van C. flexuosus.
Sikkelsterretje Dicranoweisia cirrata groeide als epifyt op Eik. De soort groeit in dichte kussentjes en kapselde.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
49
Op boomvoeten Geelsteeltje. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
50
Geelsteeltje groeide aan de voet van bomen en voelde enigszins vettig aan. Het is per ongeluk met een tropische lading hout Europa binnen gekomen en is sindsdien gestaag in opmars
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
51
Gewoon pluisjesmos terrestrisch
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
52
Bronsmos houdt van zure grond.
Het beschutte en relatief vochtige bosmilieu leidt tot uitgestrekte mostapijten. Fraai haarmos domineerde. Strooiselbewonend slaapmos, zoals Bronsmos maakte plaatselijk de dienst uit onder naaldbomen .
Op de open plekken op zure vochtige en droge humus de bleekgroene glanzende matten van Heideklauwtjesmos [Hypnum jutlandicum]. Levensstrategie: Blijver, tweehuizig. We vonden geen sporenkapsels. Heideklauwtjesmos heeft een glanzend bleekgroene kleur met witte toppen Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
53
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
54
In de Stippelberg groeit het op bomen met basenarme schors, vooral eik. ←Bosklauwtjesmos
Bosklauwtjesmos is een tweehuizige plant, de mannelijke (antheridia) en vrouwelijke (archegonia) voortplantingsorganen ontstaan op verschillende planten. Het Bosklauwtjesmos vormt echter zelden zelden sporofyten.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
55
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
56
Mnium hornum komt op de Stipplberg minder vaak voor als op de Stuwwallen. Het is hier te zuur. Op steilkanten, bijv. van greppels, vormt de soort uitgestrekte tapijten. Mnium hornum is onmiskenbaar, o.a. door de scherpe en in paren bijeenstaande tanden aan de bladrand, al is het voor beginners soms even wennen dat de soort er droog zo geheel anders uit kan zien dan in natte toestand, en jonge scheuten veel lichter zijn dan oude. Mnium hornum kapselt veel hoewel de soort tweehuizig is.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
57
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
58
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
59
Kussentjesmos houdt van zuur Leucobryum glaucum groeit vooral in loofbossen op voedselarm humeus zand, zowel op het Pleistoceen als in de kalkarme duinen. Het onmiskenbare Kussentjesmos groeit ook in de Bunthorst, Brestbos en Bruuk. Leucobryum glaucum vormt stevige grijsgroene kussens die slechts langzaam groeien en zeer oud kunnen worden. Er zijn aanwijzingen dat de kussens veel minder groot worden dan vroeger. Het zeldzame voorkomen van sporenkapsels is behalve met tweehuizigheid ook in verband gebracht met klimaatsfactoren. Kapselvorming lijkt vooral voor te komen op beschutte plaatsen in gebieden met een hogere neerslag (op en rond de Veluwe) of hoge luchtvochtigheid (Wassenaar).
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
60
Op een boomstam: Bruin heide staartje [Cladonia glauca] Korstmossen zijn taaie organismen welke op de meest onwaarschijnlijke plaatsen kunnen overleven, waar de planten het niet meer redden. Bijvoorbeeld in de woestijn, op de Zuidpool, in hooggebergten en op de Stippelberg op een boomstronk.
Bruin heidestaartje is een staafvormige soort die bijna geheel fijn bebladerd is Het is een echte liefhebber van zuur strooisel en humus op minerale bodem. We vonden Cladoinia glauca ook op stronken.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
61
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
62
Terrestrische korstmossen in een bed van Ruig haarmos
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
63
De korstmossen Heidelucifer en Open rendiermos koloniseren samen met het bladmos Ruig haarmos open stuifzand Korstmossen zijn een samenwerking tussen schimmels en algen. De schimmel is op de alg aangewezen, de algen komen ook zonder de schimmel voor. Door deze samenwerking kunnen beide organismen overleven. De korstmossen kunnen leven van wat er in de lucht voorkomt. Ze hebben wel wortels maar deze dienen voor de aanhechting niet voor de opname van stoffen. Omdat korstmossen van de lucht afhankelijk zijn, zijn ze erg gevoelig voor luchtverontreiniging
Grijs Kronkelsteeltje
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
64
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
65
De Stippelberg nu een droog zandlandschap
Het zandlandschap heeft in de Peel en het Land van Cuijk gedurende een millennium letterlijk de achtergrond gevormd van het maatschappelijk leven. Zo heeft de beleving ervan overal sporen achtergelaten, bijvoorbeeld in de vorm van veldnamen, Stippelberg, Beestenveld, Nederheide, Klotterpeel en gezegden zoals ”een dag op de hei gaan zitten”, “werken als een heimaaier”.
In fysieke vorm zijn tal van cultuurhistorische en aardkundige elementen zoals peelkronkelpaden, schapendriften, stippels en dekzandruggen, nog aanwezig. Deze ‘natuurlijke' restanten van het droge zandlandschap vormen een boeiend aspect van de Stippelberg, vanwege de esthetische, cultuurhistorischinformatieve aspecten.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
66
Dit landschapstype dat we hier aanduiden met ‘droog zandlandschap' omvat het overgrote van de natuurgebieden op de hogere zandgronden in de Peel. Daar horen aangeplante bossen van dennen en sparren bij, eiken- en beukenbossen met weinig of geen ondergroei en soortenarme droge heiden. In zulke natuurterreinen van het droge zandlandschap zijn de natuurwaarden op dit moment niet bijzonder hoog. Toch hebben deze terreinen alleen al door hun voor Nederland grote afmetingen een grote betekenis als leefgebied voor bijvoorbeeld Ree, Das, Havik en Zwarte specht. De schaars begroeide onderdelen van dit droge zandlandschap met een aandeel van kale, zandige bodem warmen net als in het open rivierduinen aan de oostzijde van de Maas gemakkelijk op in de zon. Hier voelen zich warmteminnende dieren thuis, zoals , zandhagedis, rode bosmier, zandbij en blauwe sprinkhaan. Op de open geplagde plekken groeit een bijzondere vegetatie.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
67
Stippelberg: Leverancier van schoon grondwater
Een bijzondere landschapsecologische betekenis van dit droge zandlandschap is, dat het fungeert als inzijg gebied voor de Milheezer breuk en de aangrenzende lagere gronden. Vanuit de Stippelberg, het hooggelegen droge zandlandschap stroomt schoon grondwater naar lager gelegen gebieden de beekdalen en de Milheezer breuk. Vooral de natuurtypen ‘zandverstuiving' en ‘droge heide' leveren in dit opzicht een grote bijdrage: open natuur méér dan bossen. Bossen vangen namelijk een groot deel van de neerslag op, waarna de neerslag verdampt en dus niet in de grond kan wegzakken. Bossen vangen overigens ook veel stikstof uit de lucht ‘in', dat soms ook uitlekt naar het grondwater.
Vanuit de landbouwgebieden op de hoge zandgronden stroomt hoofdzakelijk met stikstof en vaak ook sulfaat verontreinigd water naar de kwelgebieden. Dit is momenteel het grootste probleem voor de zuiverheid van Loobeek een Oploose molenbeek. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
68
Historisch perspectief Een groot deel van dit droge zandlandschap ziet er ongeveer net zo uit als bij het einde van de laatste ijstijd als je de begroeiing wegdenkt. Echter, de vers afgezette dekzanden waren veel minder zuur dan nu het geval is. De hogere dekzanden die hier ruggen genoemd worden zijn geleidelijk aan begroeid geraakt met EikenBerken bos. In de lagere gedeelten, de dellen vond hoogveenvorming plaats. Het oerbos op de hogere droge gronden had een veel minder schraal en zuur karakter dan de bossen die er nu groeien. In de loop van het Holoceen verarmden en verzuurden de pleistocene zandgronden door een samenstel van factoren. De komst van Eik en Beuk, menselijke exploitatie en het ontstaan van de Noordzee, waardoor ons land in sterkere mate een zeeklimaat kreeg [gekenmerkt door een neerslagoverschot , sleutelfactor in het podzoleringsproces]. In het Atlanticum vond in het stagnerend Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
69
regenwater op grote schaal hoogveenvorming plaats. Omdat de mens de bossen al vroeg zeer intensief ging gebruiken, waren ze al tussen de vroege bronstijd en de middeleeuwen verdwenen. Met het bos ging ook de humuslaag verloren waarin de meeste bufferen voedingsstoffen van de bodem lagen opgeslagen. Op de armste bodems werd het bos vervangen door heide en stuifzand. Rijkere gronden werden meestal ontgonnen en omgezet in landbouwgrond. In de 19e en 20e eeuw werd het overgebleven deel van de heiden alsnog omgezet in landbouwgrond en werden de stuifzanden van Ullingen, Boshuizen, Overloon en Wanroy beplant met dennen. Nu krijgt deze dennenaanplant een functie als natuurgebied en multifunctioneel bos. De natuur van dit droge zandlandschap bestaat in zijn geheel uit droge en zure bodem.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
70
Natuurtypen in het droge zandlandschap van de Stippelberg Droog zandlandschap bestaat hier uit de onderdelen droge heide, zandverstuiving, heischraal grasland en zuur droog bos. Ruimtelijk vormen deze begroeiingstypen complexen. Vooral voor diersoorten is het belangrijk dat de ruimtelijke overgangen geleidelijk van aard zijn en dat de natuurtypen elkaar kleinschalig afwisselen. In de praktijk komen hier veel overgangen naar het cultuurlandschap voor. Bij die grenssituaties gaat het op de meeste plaatsen om scherpe grenzen. Anders dan de geleidelijke overgangen zijn zulke grenzen niet bijzonder soortenrijk. Daar liggen wellicht nog wel mogelijkheden om de natuurwaarden te verbeteren. Op enkele plaatsen is sprake van een vage grens [limes divergens] of spreidingsgrens naar het cultuurlandschap. Hier speelt dispersie een belangrijke rol en is er geen neiging tot ophoping. De milieuveranderlijkheid is gering, de soortenrijkdom groot.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
71
In het droge zandlandschap vormen zure droge Eiken-Berken bossen het eindstadium van de natuurlijke opeenvolging van begroeiingen, de zogenoemde successie. Het hier aanwezige verbond der naaldbossen [Dicrano-pinion] is een vervangingsstadium dat alleen in stand kan blijven door het ingrijpen van de mens. Die activiteiten van de mens hoeven niet per definitie op vaste locaties te gebeuren. De mens kan zandverstuivingen en op termijn droge heiden ook opnieuw laten ontstaan vanuit bossen op arme zandgronden of vanuit uit productie genomen landbouwgronden.
In de voedselarme bossen zoals die nu zijn ontstaan vanuit heide of zandverstuivingen, vindt een voorzetting van de natuurlijke successie plaats, waarbij onder meer de vervanging van naaldhout door loofhout hoort. Het is mogelijk dat daarbij, zoals dat in het verleden gebeurde, de omstandigheden minder voedselarm worden en in het droge zandlandschap bostypen terugkeren die nu zeldzaam zijn in Nederland. Binnen dit droge zandlandschap zijn enkele vochtige elementen (o.a. de Klotterpeel, rabattenbos en natte hei) aanwezig. Aan de ‘buitenkant' grenst het droge zandlandschap aan het beekdallandschap van de Loobeek en de Oploose molenbeek, AA en Dommel. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
72
Zure bodems In deze zandbodems die buiten het bereik van het grondwater liggen, spoelen tijdens perioden met een neerslagoverschot alle oplosbare verbindingen geleidelijk uit naar de ondergrond. Gemakkelijk oplosbare verbindingen, zoals natrium, kalium en chloride, spoelen snel uit. Maar ook minder goed oplosbare verbindingen, zoals calciumverbindingen, spoelen op den duur uit, waardoor de buffercapaciteit tegen verzuring afneemt. In dit droge zandlandschap zijn grofweg twee typen bodems te onderscheiden op grond van de buffercapaciteit. De sterk uitgeloogde bodems bevatten nauwelijks meer uitwisselbaar calcium en magnesium.
Soortenarm naaldbos op uitgeloogde zandbodem.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
73
De dominante stikstofvorm is ammonium en vaak begint aluminium in oplossing te gaan. Op deze zure bodems groeien soortenarme heide- en stuifzandvegetaties en soortenarme naald- en loofbossen.. Minder uitgeloogde bodems worden enigszins gebufferd door calcium en magnesium. Aluminium gaat hierdoor niet in oplossing en ammonium kan in de bodem worden omgezet in nitraat
Buffering en uitloging Met name op de overgangen naar het beekdallandschap, is sprake van een wat hogere voedselrijkdom en/of basenverzadiging. De iets gebufferde plekken in het droge zandlandschap zijn echter schaars omdat ze gevoelig zijn voor verzuring, zowel door natuurlijke uitloging van de bodem als door zure depositie. In tegenstelling tot bijvoorbeeld kwelsituaties, zijn er in droge situaties nauwelijks processen werkzaam die de zuur buffering van de bodem in stand houden.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
74
Een zwakke buffering is vooral in stand gebleven in fijnzandige bodems met een zeker leemgehalte. Hoe kleiner de bodemdeeltjes, hoe hoger de capaciteit om kationen vast te houden en daarmee een buffer tegen verzuring te vormen. Verstuiving is een natuurlijk proces dat voor enige buffering kan zorgen. Door verstuiving kunnen minder zure bodems bloot komen te liggen en mogelijk draagt de verstuiving ook bij aan een snellere verwering en dus het vrijkomen van kationen. In bossen dragen bepaalde boomsoorten bij aan de instandhouding van de buffering door veel kationen uit de diepere bodem op te nemen, die vervolgens met het gevallen blad in de humuslaag terecht komen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Hazelaar (Corylus avellana), Haagbeuk (Carpinus betulus) en Linde (Tilia sp). Soorten die je op de Stippelberg met een loep moet zoeken.
Veel traditionele menselijke activiteiten hadden ook invloed op de mate van buffering. Door lichte bemesting en bekalking werd heischraal grasland gevormd of in stand gehouden. Allerlei kleinschalige graafactiviteiten zorgden ervoor dat ‘maagdelijke' grond Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
75
aan de oppervlakte kwam, die nog zwak gebufferd was. Een soortgelijk effect trad op door incidentele toevoer van bufferstoffen op tijdelijke akkertjes of door concentraties van vee. Een tijdelijke buffering treedt ook op direct na branden van de vegetatie; veel kationen blijven in de as achter. Het effect van branden op de lange termijn is overigens onbekend. Echter, alleen een deel van de menselijke activiteiten bevorderden de buffering. Aan de andere kant leidde het verwijderen van humus, bijvoorbeeld door plaggen in heide en strooiselroof in bossen, tot een versnelde uitloging van de bodem.
D e St ippel b er g b eh o o rt to t h et zu id e lijk d ek zan d lan d sc h a p
Het zandgebied in de Peel is een relatief vlak gebied. Zoals de naam al doet vermoeden wordt het gebied gekenmerkt door het voorkomen van dekzand. Dit zand is kalkloos, fijnkorrelig en arm aan grind. Het is een eolische afzetting wat betekent dat het door Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
76
de wind is afgezet. Dit is tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, gebeurd. Omstreeks 70.000 jaar geleden begon de laatste ijstijd, het Weichselien. Aan het begin en aan het eind hiervan wisselden koude en warmere perioden elkaar af. Tijdens het Pleniglaciaal, de koudste periode van het Weichselien, heerste er in West-Europa een toendraklimaat, waarbij de gemiddelde zomertemperatuur niet boven 6° C uitkwam. Vegetatie ontbrak vrijwel geheel, met uitzondering van mossen, kleine heesters en kruiden. Het gebied werd verder bevolkt door mammoeten, wolharige neushoorns, rendieren, oerossen en poolvossen. Ook kwamen er toen reeds mensen in onze streken voor. Tijdens de zomerperioden bleef de bodem permanent bevroren. Slechts een dunne bovenlaag ontdooide. De rivieren moesten 's zomers grote hoeveelheden smeltwater afvoeren, bestaande uit gesmolten sneeuw, vermengd met materiaal van de ontdooide bovenlaag. Doordat de rivieren grote hoeveelheden verweringsmateriaal transporteerden, raakten de beddingen voortdurend verstopt, waardoor steeds nieuwe beddingen werden gevormd. Men spreekt daarom wel van vlechtende of verwilderde rivieren. Vanwege de nagenoeg permanent bevroren bodem konden de rivieren zich niet diep insnijden, maar vormden ze brede, ondiepe dalen, die 's winters droogvielen. Op onderstaand plaatje is zo'n vlechtende rivier te zien. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
77
Tijdens het Pleniglaciaal verplaatsten de overwegend noordwestelijke winden veel zand, afkomstig van de drooggevallen Noordzeebodem en van de 's winters drooggevallen rivierbeddingen. Daardoor werden grote delen van Nederland, België en het noorden van Duitsland overdekt met een 'deken' van zand, dekzand geheten. Overigens speelde niet alleen de wind maar ook de sneeuw een rol bij het verplaatsen van dit zand. Dit dekzand bevat in het algemeen een kleine hoeveelheid leem, dat in dunne lagen voorkomt. Het tijdens het Pleniglaciaal gevormde dekzand noemt men het oude dekzand. Aan het eind van het Weichselien, zo’n 10000 jaar geleden trad er een klimaatsverbetering op, waardoor er weer wat meer begroeiing kwam. Hierdoor had de wind minder vat op het zand, zodat er alleen nog maar plaatselijk dekzand kon worden gevormd, het jonge of lokale dekzand. Dit jonge dekzand is in feite niets anders dan opgewaaid en weer neergelegd oud dekzand. Het is wat grover dan het oude dekzand, en het bevat wat minder leem. Dit komt doordat de aller fijnste deeltjes door de wind verder zijn meegevoerd en elders weer neergelegd. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
78
Door de vorming van lokale dekzanden kreeg het oppervlak ook wat meer reliëf. Hier en daar werden dekzandruggen Na verloop van tijd raakte het gebied steeds meer begroeid. Deze dekzandgronden vormden het uitgangspunt voor de Stippelberg.
Duinvaaggronden , Stippelberg
Oranje aderzwam
De oranjeaderzwam heeft soms schreeuwende signaalkleuren, maar komt ook met minder fel gekleurde vormen voor. De sporulerende laag bestaat uit het onregelmatige bobbels en radiair of gewonden plooien. Phlebia radiata is saprotroof en veroorzaakt witrot. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
79
Berkenzwam↓
Fopelfenbankje↓
Het Fopelfenbankje parasiteert op het Elfenbankje. De onderzijde is witachtig, labyrint- of lamelachtig. Gele aardappelbovist↓ Ruig elfenbankje
Dennenbloedzwam Gewoon elfenbankje↓
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
80
Gele korstzwam veroorzaakt corrosie.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
81
De Gele korstzwam leeft van dood loofhout. Het mycelium dringt door in de moeilijk verteerbare houtmassa en tast die met specifieke enzymen aan.
Daarbij volgen verschillende mycelia van verschillende soorten elkaar op, voordat het hout volledig is afgebroken. De stoffen in het hout, zoals cellulose en lignine dienen als voedsel voor de zwamvlokken en als bouwstoffen voor de vruchtlichamen. De Gele korstzwam veroorzaakt witrot. Ze bleken het hout , tengevolge van de afbraak van zowel lignine als cellulose. Deze vertering van het hout noemt men ook wel corrosie
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
82
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
83
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
84
Heide en dekzand op de Stippels
In heide en stuifzand kunnen vaatplanten het moeilijk bolwerken vanwege een gebrek aan voedingsstoffen en/of vocht. Dat maakt de weg vrij voor een klein maar select groepje blad- en korstmossen. De groeiplaats is behalve door voedselarmoede gekenmerkt door een zandige bodem met een [langdurig] gebrek aan bodemvocht. Kenmerkend overal aanwezig Heideklauwtjesmos, Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
85
Stuifzandbewoners moeten goed zijn aangepast aan extreme omstandigheden: zand wordt ’s zomers bloedheet. Glasharen aan de bladtoppen stellen Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje in staat om zonlicht te reflecteren en zo de kans op uitdroging te verminderen. Er stond nog een Heideknotszwammetje.
Pioniergemeenschap op Laat glaciaal dekzand Stippelberg Terrestrische korstmossen waren aspectbepalend op de schrale stuifzandbodems.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
86
Tussen het Buntgras en Schapengras hadden zich Gevorkt heidestaartje, Dove heide lucifer, Open rendiermos, Bruin bekermos, Rode heidelucifer en Rood bekermos gevestigd. We rekenen ze tot de humicole groep. Het zijn soorten die behalve op kaal zand ook graag op een organische ondergrond groeien, in tegenstelling tot echte stuifzandsoorten.
Rode Heidelucifer [Cladonia floerkeana].
Rafelig bekermos↓
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
Gebogen rendiermos↓
87
Rafelig bekermos↓
Gebogen rendiermos↓
Dove heidelucifer↓
Bruin bekermos↓
Open rendiermos↓
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
Gevorkt heidestaartje, op een vergrast gedeelte↓
88
Greppelblaadje Cladononia caespiticia Greppelblaadje groeide onder aan een boomstam. Het heeft geen sorediën. Apotheciën zijn zeldzaam.
Hoewel deze lichenen op een plant lijken bestaan ze uit een innige mutualistische symbiose van twee verschillende typen van organismen: een schimmel en een als (groenwier). De korstmos als geheel wordt thallus genoemd. Bij rendiermos bestaat het struikje uit bundels vertakkende, bandvormige lappen die aan één kant op de grond met schimmeldraden zijn vastgehecht. De eencellige Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
89
groenwieren worden beschermd door een taaie korst, die bestaat uit een vlechtwerk van schimmeldraden. De groenwieren maken het voor de schimmel mogelijk om onder zeer voedselarme omstandigheden te kunnen leven. De algen halen hun energie uit de fotosynthese en de schimmel is in staat om de benodigde mineralen aan de ondergrond te onttrekken.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
90
De Stippelberg van natte Peel naar een droog zandlandschap.
Het zandlandschap heeft in meer dan de helft van Nederland gedurende een millennium letterlijk de achtergrond gevormd van het maatschappelijk leven. Zo heeft de beleving ervan overal sporen achtergelaten, bijvoorbeeld in de vorm van veldnamen, Stippelberg, Beestenveld, Nederheide, Klotterpeel en gezegden zoals ‘een dag op de hei gaan zitten'.
In fysieke vorm zijn tal van cultuurhistorische en aardkundige elementen zoals peelwegen, stippels, dekzandruggen, enz. nog aanwezig. Deze ‘natuurlijke' restanten van het zandlandschap vormen een boeiend aspect van de Stippelberg, vanwege de esthetische, cultuurhistorisch-informatieve aspecten. De Blekken immer, een cultuurhistorisch informatief aspect.
Historische seinpaal.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
91
De paal met emmer heeft een historische betekenis voor de Stippelberg. In het pleniglaciaal, had de wind vrij spel. Stuifzand werd meegevoerd en afgezet. De hoogste heuvels kwamen terecht hier op de Breuk van Milheeze. Het waren de landmeters van Napoleon die de hoogste stippel uitkozen voor de driehoeksmeting die toen werd gebruikt voor het in kaart brengen van het gebied. Ruim honderd jaar geleden werd deze stippel gebruikt als uitkijkheuvel
Er werd een paal geplaatst. Een illustere voorganger vinden we terug in het historisch archief. Het was Peerke van den Einde de boswachter. Bij een bosbrand repte hij zich naar de paal op de stuifheuvel en klom erin om te zien waar de brand was. De emmer om water te scheppen in de nabijgelegen vloeiweide was meteen voorhanden. Zo kon de brand snel geblust worden Later kreeg de paal nog een functie: met een touw werd de emmer naar boven of beneden bewogen om voor de arbeiders de begin- en eind tijden van het werk aan te geven.
Kleine wintervlinder
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
92
Een kleine wintervlinder vloog eenzaam over de landduinen van de Stippelberg, zoekend naar een geurende dame op een eikenstam. Het is een spanner die na de eerste nachtvorst vliegt bij vochtig en nevelig weer bij een temperatuur net boven 0°C. Ze zijn op zoek naar de vleugelloze vrouwtjes. De dames hebben halfontwikkelde vleugelstompjes, er is dus sprake van seksueel dimorfisme. De mannetjes nemen de vrouwtjes tijdens de paring soms mee in de vlucht. De vlinder overwintert als ei. De kleine wintervlinder is één van de vlinders die verantwoordelijk is voor de "rupsenpiek" in het voorjaar die ervoor zorgen dat vogels als de koolmees en de bonte vliegenvanger aan extra veel voeding kunnen komen. Die rupsenpiek valt gelijktijdig met het ontbotten van het eikenblad.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
93
Droog zandlandschap Door het afgraven van het veen, het graven van het Peelkanaal en door de werkzaamheden van de Nederlandse heidemaatschappij die tientallen diepe ontwaterings sloten liet graven veranderde de Stippelberg van “waterberg” in een droog zandlandschap. Dit landschapstype omvat een groot deel van de natuurgebieden op de hogere zandgronden in Brabant. Daar horen aangeplante bossen van dennen en sparren bij, eiken- en beukenbossen met weinig of geen ondergroei en soortenarme droge heiden. In zulke natuurterreinen van het droge zandlandschap zijn de natuurwaarden op dit moment niet bijzonder hoog. Toch hebben deze terreinen alleen al door hun voor Nederland grote afmetingen een grote betekenis als leefgebied voor bijvoorbeeld Ree, Das, Havik en Zwarte specht. De schaars begroeide onderdelen van dit droge zandlandschap met een aandeel van kale, zandige bodem warmen gemakkelijk op in de zon. Hier voelen zich warmteminnende dieren thuis, zoals , zandhagedis, rode bosmier, zandbij en blauwe sprinkhaan. Op de open geplagde plekken groeit een bijzondere vegetatie. Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
94
In dit geval een lichenen-steppe met: Heidelucifer, Bruin bekermos, Open rendiermos, Gebogen rendiermos, Rood bekermos, Rafelig bekermos, Dove heidelucifer en Gevorkt heidestaartje.
Bruin bekermos groeide op het zure strooisel, ruwe humus en kaal zand tussen de hei.
Broeksteen op de Milheezer Breuk Bij de Milheezerbreuk komt ijzerhoudend grondwater omhoog. Aan de oppervlakte oxideert het ijzer en vormt oersteen. In de Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
95
streek wordt het broeksteen genoemd, omdat men het steeds vond in natte gebieden [Broek]. De Milheezerbreuk is een voor grondwater ondoorlatende scheidingswand
Knarsende aardlagen onder de Stippelberg Bijzonder van dit aaneengesloten bosgebied van 2000 ha is dat het schuin wordt doorsneden door een breuklijn in de aardkorst, de Breuk van Milheeze
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
96
De breuklijn van Milheeze is een zijader van de bekende Peelrandbreuk. Twee aardlagen knarsen hier tegen elkaar, vier meter hoogteverschil tussen het oostelijk en westelijk deel is het gevolg. Bij de breuk liggen de oude stuifduinen als “stippels”.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
97
Op een aantal plaatsen langs de breuk van Milheeze, een aftakking van de Peelrandbreuk, wordt kwelwater vanuit de ondergrond naar de oppervlakte gestuwd. Door de structuur van de Milheezer breuk en doordat er in beide delen van de breuk enige beweging is ten opzichte van elkaar , is de breuk dusdanig dichtgeslibd dat ondergrondse horizontale doorstroming niet of nauwelijks mogelijk is.
Daardoor stroomt het [kwel]water op het hoge gedeelte [De Peelhorst] bij de Milheezer breuk verticaal naar de oppervlakte.Hier is dit op verschillende plaatsen het geval. Het grondwater stroomt dus niet horizontaal ondergronds verder, maar wordt bij de breuk verticaal naar de oppervlakte gestuwd. Het water dat 10-12 graden is voelt in de zomer koel en in de winter warm aan. Het kwelwater bij de Milheezerbreuk heeft onder meer de eigenschap voedselarm te zijn waardoor er een bijzondere plantengroei mogelijk is. Het kwelwater is ijzerhoudend zoals te zien is aan het rode roestkleurige bezinksel in de afvoersloten en de gevormde broeksteen in de bodem.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
98
Boven op het kwelwater drijft dikwijls een blauwachtig vlies, het zogeheten Kwelvlies welke op het eerste oog lijkt op vervuild water waarop olie of een andere vettige troep drijft.
Maar het blauwe kwelvlies op het water is een eigenschap die hoort bij het kwelwater. Het flinterdunne kwelvlies heeft de eigenschap, dat zodra het met een stok beroerd wordt in stukken uiteendrijft. Dit in tegenstelling met allerlei vervuilingen op oppervlakte water.
Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
99
De Stippelberg bezocht Stippelberg 21 februari 2012, KNNV afd Nijmegen.
100