De invloed van deeltijdwerk en stress op ziekteverzuim onder Nederlandse werknemers
Myrte Janssen 3009998 Erik van de Kamp 3719901 Manu van der Linden 3652637 Organisaties: theorie en onderzoek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht
!
!
! !
!
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
1.1 Aanleiding
3
1.2 Leeswijzer
4
1.3 Definiëring
5
2. Theorie
7
2.1 De relatie tussen stress, gezondheid en ziekteverzuim
7
2.2 Werkstress
8
2.2.1 Werkstressmodellen en deeltijdwerk 2.3 De balans tussen werk en privé 2.3.1 Werk-privé balans en de rol van deeltijdwerk
10 11 12
2.4 Hypothesen
13
3. Data en methoden
15
3.1 Databeschrijving
15
3.2 Operationalisering
16
3.2.1 Afhankelijke variabele
16
3.2.2 Onafhankelijke variabele
16
3.2.3 Mediërende/ modererende variabelen
17
3.2.4 Controlevariabelen
17
3.3 Methoden 4. Resultaten
22
4.1 Controlevariabelen
22
4.2 Hypothese 1
22
4.3 Hypothese 2a
24
4.4 Hypothese 2b
25
4.5 Hypothese 3a en 3b
26
5. Conclusie en discussie
27
5.1 Werkstress
27
5.2 Werk-privé stress
28
5.3 Algemene conclusie
30
5.4 Aanbevelingen
30
6. Literatuur
!
19
32
2
1. Inleiding 1.1 Aanleiding “Terwijl iedereen de afgelopen twaalf jaar minder is gaan werken, hebben we het in Nederland het beste voor elkaar” aldus RTL Nieuws (2012) op basis van cijfers van Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). Het OECD heeft de arbeidsuren in 31 OESO-landen vergeleken. Hieruit kwam naar voren dat de Nederlandse werknemer gemiddeld het minst aantal uren per jaren werkt (OECD, 2013). Op weekbasis blijkt een Nederlandse werknemer gemiddeld 30,5 uur te werken, terwijl het gemiddelde in Europa rond 37,5 uur ligt (OECD, 2012). Portegijs, Cloïn, Keuzenkamp, Merens en Steenvoorden (2008) geven hiervoor een verklaring door te wijzen op het feit dat Nederland wordt gekenmerkt door een arbeidscultuur waarin relatief veel sprake is van deeltijdwerk. Vooral vrouwen en ouderen werken in deeltijd, waardoor Nederlanders wellicht relatief weinig uur per week werken, maar daar staat tegenover dat een groot gedeelte van de bevolking actief is op de arbeidsmarkt (Portegijs et al., 2008). Deze arbeidscultuur waarin veel ruimte is voor deeltijdwerk, maakt Nederland tot een geschikt onderzoeksterrein naar de maatschappelijke gevolgen van deeltijdwerken. Specifiek wordt er in dit onderzoek gekeken naar de invloed van deeltijdwerk op ziekteverzuim. Onderzoek laat zien dat ongeveer één op de drie Nederlandse werknemers last ondervind van een hoge werkdruk (De Vroome, Smulders & Van Vuuren, 2005). Een te hoge werkdruk kan leiden tot zowel fysieke als psychische gezondheidsklachten met verzuim als gevolg (JehoelGijsbers, 2007). Totale kosten voor de Nederlandse overheid als gevolg van verzuim worden geschat op zo’n 4 miljard euro per jaar (Boerdam, Bloemendaal & Geertjes, 2007). Dit maakt onderzoek naar deeltijdwerk als mogelijke middel om ziekteverzuim te voorkomen praktisch relevant. Om bovenstaande schets van Nederland in Europees perspectief te plaatsen: wanneer de eerder genoemde redenering van Jehoel-Gijsbers (2007) wordt gevolgd, zou de hoeveelheid verzuim in Nederland boven het Europees gemiddelde moeten liggen. Onderzoek van Otten en Houtman (2001) laat namelijk zien dat het aandeel werknemers dat in een hoog tempo moet werken in Nederland ver boven Europees gemiddelde ligt, sterker nog: nergens in Europa is de werkdruk zo hoog als in Nederland (Otten en Houtman, 2001). Verschillende andere onderzoeken (Otten, 1999; De Vroome, Smulders & Van Vuuren, 2005; JehoelGijsbers, 2007) laten zien dat een hoge werkdruk (in bijna alle sectoren) gepaard gaat met een
!
3
hoger ziekteverzuim, omdat een hoge werkdruk zou leiden tot meer werkstress. Echter, wanneer wordt gekeken naar cijfers uit de Europese Monitor naar werkstress, valt op dat Nederland qua werkgerelateerde stress onder het Europees gemiddelde scoort. Van de Nederlandse werknemers ervaart gemiddeld 16% werkgerelateerde stress. Nederland blijft daarmee onder het Europees gemiddelde van 22% en schaart zich tussen landen als het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden. Ook het percentage van het verzuim dat is veroorzaakt door werkgerelateerde stress, namelijk 34,6% ligt onder het Europees gemiddelde van rond de 40% (Council of Europe, 2011). Nederland kenmerkt zich dus door veel deeltijdwerk en een hoge werkdruk, maar tegelijkertijd een relatief lage mate van werkstress en ziekteverzuim. Dit is opvallend, gezien de verwachte relaties tussen werkdruk, werkstress en ziekteverzuim die hierboven zijn beschreven. Het onderzoeken van deze relaties is wetenschappelijk relevant vanwege de vraag die naar voren komt op basis van bovenstaande gegevens, namelijk of er wellicht een verband te vinden is tussen deeltijdwerk en de relatief lage mate van werk gerelateerde verzuim. Interessant hierbij is om te bestuderen welke invloed stress hierin heeft, mede ook omdat onderzoeken (Otten, 1999; De Vroome, Smulders & Van Vuuren, 2005; Jehoel-Gijsbers, 2007) hebben laten zien dat werkstress door werkdruk leidt tot ziekteverzuim. Het gegeven dat Nederland hoog scoort op werkdruk, maar juist lager op werkstress, heeft mogelijk te maken met het feit dat Nederlanders veel deeltijdwerk verrichten. Mocht uit dit onderzoek blijken dat deeltijdwerk een verklaring kan bieden voor de combinatie van veel werkstress en weinig ziekteverzuim, dan kan dit handvaten bieden voor het beleid binnen organisaties om ziekteverzuim tegen te gaan. Dit maakt onderzoek naar de deeltijdwerk als mogelijk mechanisme achter de genoemde relaties tussen werkstress, deeltijdwerk en ziekteverzuim beleidsrelevant.
Naar
aanleiding
van
bovenstaande
verwachte
relaties
en
onderzoeksbevindingen zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: -
In hoeverre heeft deeltijdwerk invloed op de mate van ziekteverzuim en in welke mate kan dit worden verklaard door stress?
-
In hoeverre heeft deeltijdwerk invloed op de relatie tussen stress en ziekteverzuim?
1.2 Leeswijzer Om de bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden is het van belang dat de concepten uit de vragen gedefinieerd worden. De definities van de belangrijkste begrippen zullen in de hierop volgende paragraaf gegeven worden gegeven. Vervolgens wordt er in hoofdstuk twee een theoretisch kader geschetst, hierbij wordt ingegaan op verschillende werkstressmodellen !
4
en theoretische verwachtingen over de relatie tussen werk-privéstress en de mate van ziekteverzuim. Aan het eind van dit hoofdstuk worden de hypothesen afgeleid. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de gebruikte data, de operationalisering van de variabelen en de methoden van dit onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier per hypothese de resultaten van de analyses besproken. Tot slot volgen in hoofdstuk vijf de belangrijkste conclusies, aanbevelingen voor vervolgonderzoek en het beleidsadvies. 1.3 Definiëring In dit onderzoek zullen de begrippen stress, werk-privéstress, werkstress, werkdruk, verzuim, deel- en voltijdwerk, regelmatig gebruikt worden. Deze begrippen zullen in deze paragraaf in de genoemde volgorde gedefinieerd worden. In 1986 beschreven onderzoekers Ellis en Thompson (1986) dat ze op basis van beschikbare literatuur niet verder kwamen dan de omschrijving dat stress "niet alleen is wat het is, maar ook de aanleiding ervan en tevens het gevolg van zichzelf is". In hun onderzoek getiteld 'Stress: Can we cope?' hanteren ze een sindsdien meer gehanteerde definitie. Stress verwijst volgens Ellis en Thompson naar "situaties, prikkels en omstandigheden die als emotioneel belastend kunnen worden ervaren" (Ellis & Thompson, 1986). Binnen het begrip stress wordt in dit onderzoek een onderscheid gemaakt tussen twee soorten stress namelijk stress gerelateerd aan de balans tussen werk en privé (hierna: werk-privéstress) en stress enkel gerelateerd aan werk (hierna: werkstress). Onder werk-privéstress worden situaties, prikkels en omstandigheden die men bij het combineren van werk en privé ervaart en als emotioneel belastend kunnen worden ervaren verstaan. Onder werkstress wordt stress door toedoen van arbeid verstaan. Dat zijn dus de situaties, prikkels en omstandigheden die als emotioneel belastend kunnen worden ervaren veroorzaakt door arbeid. ‘Werkdruk’ wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geformuleerd als “een druk die ontstaat wanneer een medewerker structureel en/of gedurende lange tijd wordt blootgesteld aan stress, doordat niet binnen de gestelde beschikbare tijd kan worden voldaan aan de gestelde eisen”. Wanneer in dit onderzoek het begrip werkdruk wordt gebruikt, wordt eenzelfde definitie als van het CBS bedoeld. Ook voor het begrip ‘verzuim’ hanteert het CBS een voor dit onderzoek leidende definitie namelijk: “de tijd die werknemers als gevolg van ziekte niet kunnen of mogen werken”. Dit verzuim omvat in de gehanteerde omschrijving zowel werkgerelateerd verzuim als niet-werkgerelateerd verzuim zoals bijvoorbeeld sportblessures en daarnaast zowel psychische als fysieke klachten. !
5
In het onderzoek ‘Nederland, deeltijdland’ wordt een onderscheid gemaakt in verschillende typen deeltijdbanen, namelijk grote deeltijdbanen (28-34 uur per week), middelgrote deeltijdbanen (20-27 uur), kleine deeltijdbanen (12-19 uur) en zeer kleine deeltijdbanen (1-11 uur) (Portegijs et al., 2008). Deze indeling sluit volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) aan bij de definities die gehandhaafd worden in de meeste Europese landen en internationaal vergelijkend onderzoek (Portegijs et al., 2008; Keuzenkamp, Hillebrink, Portegijs & Pouwels, 2009). In dit onderzoek zal bovenstaande verdeling daarom ook gebruikt worden. Onder voltijdwerk, wordt logischerwijs dan ook verstaan: werk dat meer dan 34 uur per week in beslag neemt.
!
6
2. Theorie In dit hoofdstuk worden op basis van diverse theorieën en modellen hypothesen opgesteld. Allereerst wordt in paragraaf 2.1 gekeken naar de relatie tussen stress, gezondheid en ziekteverzuim. Vervolgens worden in paragraaf 2.2 verschillende werkstressmodellen met elkaar geïntegreerd. In paragraaf 2.3 komt aanvullend de balans tussen werk en privé aan bod. Tot slot worden in paragraaf 2.4 de hypothesen opgesteld. 2.1 De relatie tussen stress, gezondheid en ziekteverzuim De relatie tussen stress en gezondheid wordt in verschillende studies verondersteld (o.a. LaRocco, House & French, 1980; Botterweck, 2003; Wolff, 2007). Werkstress heeft een slechte invloed op de psychische- en lichamelijke gezondheid (Botterweck, 2003). Volgens het Fonds psychische gezondheid kan stress leiden tot een grote diversiteit aan lichamelijke klachten, bijvoorbeeld vermoeidheid, slapeloosheid, hoofdpijn, maagpijn, darmstoornissen en een minder goede weerstand waardoor er een grotere kans is op verkoudheid en griep (Fonds psychische gezondheid, 2010). Stress kan hiernaast ook zorgen voor een verhoging van de bloeddruk en het cholesterolgehalte (Wolff, 2007). Naast de bovenstaande lichamelijke klachten, kan stress leiden tot psychische klachten. In de studie van LaRocco et al. (1980), wordt verwacht dat stress op het werk leidt tot meer werkspanning en dat deze spanning op het werk invloed heeft op de psychische en mentale gezondheid. Indicatoren voor de psychische en mentale gezondheid zijn ongerustheid, irritatie en depressie (LaRocco et al., 1980). Dit verband tussen stress en gezondheid is ook aangetoond in het onderzoek van Botterweck (2003); mensen die aangeven last te hebben van een hoge werkdruk hebben vaker last van malaiseklachten, angst- en depressieve gevoelens dan mensen die aangeven dat zij geen hoge werkdruk ondervinden. In de literatuur worden drie verschillende stoornissen onderscheiden die kunnen ontstaan door (werk)stress en uiteindelijk kunnen resulteren in ziekteverzuim (Schaufeli & Bakker, 2007). Als eerst zijn er spanningsklachten, in dit geval is het sociaal en/of werkgerelateerd functioneren beperkt, waardoor delen van de functie niet meer vervuld kunnen worden. De tweede is overspanning, in dit geval is er sprake van ernstige spanningsklachten waardoor men niet meer in staat is om te werken. Deze stoornis resulteert daarom vaak in een korte periode in de ziektewet. De meest ernstige vorm van een stressgerelateerde stoornis, is een burnout. Als er sprake is van een burnout spelen er al een langere tijd spanningsklachten en zit men daardoor langdurig in de ziektewet (Schaufeli et al., 2007). !
7
2.2 Werkstress Zowel het Person-Environment Fit Model (P-E Fit Model) van Kahn, Wolfe, Quinn, Snoek en Rosenthal (1964), als het Demand-Control-Support Model (DCS Model) van Karasek (1979), als het Job Demands-Resources Model (JD-R Model) van Bakker en Demerouti (2007) en het Vitaminemodel van Warr (1987) stelt dat werk kan leiden tot stress met ziekteverzuim als gevolg. Volgens het P-E Fit Model kan zowel een objectieve als een subjectieve misfit tussen een persoon en de omgeving de oorzaak zijn van stress (Kahn et al., 1964). Wanneer er een feitelijke misfit bestaat tussen de werkomgeving en het vermogen van de werknemer is er sprake van een objectieve misfit. In het geval van een subjectieve misfit betreft het geen feitelijke misfit maar betreft het de interpretatie van de werknemer over zijn of haar vermogen en de werkomgeving (Kahn et al., 1964). Er zijn veel studies naar het P-E Fit Model uitgevoerd (De Jonge et al., 2007). Edwards (1991) stelt dat het merendeel van de studies significante relaties vond tussen misfit en stressreacties, inclusief ziekteverzuim. Volgens Tinsley (2000) is het echter lastig een objectieve misfit te bepalen, hierdoor wordt er vooral onderzoek gedaan naar een subjectieve misfit (De Jonge et al., 2007). Het DCS Model stelt dat de combinatie van hoge taakeisen, zoals tijdsdruk en werktempo, en weinig regelmogelijkheden leidt tot stress (Karasek & Theorell, 1990; Theorell & Karasek, 1996). De taakeisen vormen stressoren, welke kunnen worden gereguleerd via regelmogelijkheden (Karasek, 1979). Aanvullend kunnen tekortkomingen in sociale steun de negatieve gezondheidseffecten van werkdruk en weinig regelmogelijkheden versterken (Johnson & Hall, 1988; Johnson, Hall & Theorell, 1989). Door de tijd heen is er veel empirisch onderzoek uitgevoerd naar het DCS Model (De Jonge et al., 2007). Hierin wordt vooral ondersteuning gevonden voor de stresshypothese, welke stelt dat weinig regelmogelijkheden in combinatie met hoge taakeisen kan leiden tot stress. Er is weinig onderzoek gedaan naar de activiteitshypothese uit het model, welke stelt dat veel regelmogelijkheden en hoge taakeisen kunnen leiden tot motivatie (Taris, Kompier & Wielinga-Meijer, 2006). Volgens het JD-R Model zijn taakeisen en energiebronnen risicofactoren (Bakker et al., 2007). Hierbij zijn taakeisen de vereiste inspanningen, waaruit werkdruk en rolproblemen voort kunnen komen. Deze taakeisen kunnen in stressoren veranderen wanneer een werknemer onvoldoende kan herstellen van de taakeisen (Bakker et al., 2007). Verder kunnen veeleisende aspecten van het werk de energie aantasten, met ziekteverzuim tot gevolg. Werkstressoren hebben een positief effect op burnout en daarmee ook een effect op het !
8
ziekteverzuim. Energiebronnen verminderen deze invloed volgens Bakker et al. (2007). Uit meta-analyses blijkt dat de veronderstellingen van het JD-R Model grotendeels worden bevestigd (Bakker et al., 2007; Demerouti & Bakker, 2011). Zo blijken werkstressoren en energiebronnen negatief met elkaar samen te hangen, daar waar werkstressoren en burnout positief samenhangen. Verder is uit een groot deel van de studies gebleken dat de invloed van werkstressoren op burnout wordt verminderd door de aanwezigheid van energiebronnen (Bakker et al., 2007; Demerouti et al., 2011). Tot slot gebruikt het vitaminemodel van Warr (1987) de werking van vitaminen als metafoor voor de invloed van omgevings- of werkkenmerken op de (geestelijke) gezondheid. Een tekort aan vitaminen leidt tot verzwakking en uiteindelijk tot ziekte. Een overdosering van vitaminen kan leiden tot een te hoge concentratie, waardoor de gezondheid wordt aangetast (Warr, 1987). Volgens Warr (1987) kunnen werkkenmerken, zoals autonomie, werkdruk en sociale ondersteuning, bij overdosering ook een negatief effect hebben op de gezondheid. Dit kan leiden tot gespannen, ontevreden of neerslachtige werknemers (Warr, 1987). Het vitaminemodel is nog niet volledig getoetst, de deelstudies die reeds zijn uitgevoerd geven geen eenduidige resultaten (De Jonge et al., 2007; De Jonge & Schaufeli, 1998; De Jonge, Reuvers, Houtman, Bongers & Kompier, 2000; Jeurissen & Nyklicek, 2001; Xie & Johns, 1995; Warr, 1990). Volgens het P-E Fit Model zijn er een aantal mechanismen die de misfit tussen persoon en omgeving kunnen verkleinen en daarmee tot minder stress kunnen leiden (Kahn et al., 1964). Er kan bijvoorbeeld worden gepoogd een objectieve misfit te verminderen, door het probleem actief en oplossingsgericht te benaderen. Verder kan de subjectieve omgeving worden beïnvloed door de sociale steun van collega’s, familie of vrienden (Kahn et al., 1964). Volgens het DCS Model leiden meer regelmogelijkheden tot minder stress (De Jonge, Le Blanc & Schaufeli, 2007). Bovendien kan sociale steun, zoals het krijgen van hulp, begrip en aandacht, de negatieve gezondheidseffecten van werkdruk en weinig regelmogelijkheden verminderen (Johnson et al., 1988; 1989). Uitgaande van het JD-R Model kunnen energiebronnen de ongewenste negatieve invloed van stressoren compenseren (Bakker et al., 2007). Energiebronnen hebben een negatief effect op werkstressoren. De positieve invloed van werkstressoren op ziekteverzuim wordt hiermee verminderd (Bakker et al., 2007). Het vitaminemodel van Warr (1987) gaat ervan uit dat werkkenmerken als autonomie, werkdruk en sociale ondersteuning positief kunnen zijn. Een teveel aan deze werkkenmerken dient te worden voorkomen. Op deze manier zullen de werknemers minder stress ervaren, met minder ziekteverzuim tot gevolg. !
9
2.2.1 Werkstressmodellen en deeltijdwerk Binnen het P-E Fit Model zien wij deeltijdwerk als een mechanisme om de misfit tussen de persoon en de omgeving te verkleinen. In het geval van een objectieve misfit is het bijvoorbeeld mogelijk dat een werknemer de hoge werkdruk, welke voortkomt uit de vereiste productienorm, niet een volledige werkweek vol kan houden. Deeltijdwerk zou dan een oplossing kunnen bieden, doordat de werknemer minder uren per week te maken heeft met de hoge werkdruk. Minder uren werk biedt dan een grotere herstelperiode. Dit is van belang omdat bij onvoldoende herstel en een hernieuwd beroep op de werknemer, de werknemer extra inspanning moet leveren om aan de eisen te kunnen voldoen (Meijman & Zijlstra, 2007). Vervolgens zal de behoefte aan herstel weer groter worden (Sonnentag & Zijlstra, 2006). Uiteindelijk kan dit leiden tot gezondheidsschade met ziekteverzuim tot gevolg (Meijman et al., 2007). In het geval van een subjectieve misfit verwachten wij dat deeltijdwerk als een vorm van sociale steun kan worden ervaren. Het aanbieden van de mogelijkheid tot minder uren werk door de organisatie kan dan worden gezien als een vorm van sociale steun. Het kan worden ervaren als het tonen van begrip voor de werknemer en het kan naar onze verwachting een vorm van vrijheid bieden. In beide gevallen wordt de misfit, deels, weggenomen waardoor de stress zal verminderen met minder ziekteverzuim tot gevolg. Op basis van het DCS Model verwachten wij dat deeltijdwerk zorgt voor meer regelmogelijkheden. We verwachten daarom dat minder uren werk ertoe leidt dat een werknemer hoge taakeisen beter kan reguleren. Deze regulatie leidt tot minder stress, met minder ziekteverzuim tot gevolg. Daarnaast zien wij deeltijdwerk wederom als een vorm van sociale steun. De organisatie toont met het bieden van de mogelijkheid tot minder uren werk in onze ogen begrip en aandacht voor de medewerker. Bovendien is het een manier van hulp bieden aan een werknemer die hoge taakeisen lastig kan reguleren. Op deze manier kunnen hoge taakeisen minder ziekteverzuim tot gevolg hebben. Kijkende naar het JD-R Model verwachten wij dat deeltijdwerk de werknemer meer mogelijkheden biedt om tussentijds te herstellen van hoge taakeisen. Hierdoor worden de negatieve gevolgen van de taakeisen gecompenseerd, met minder ziekteverzuim tot gevolg. Bovendien is het mogelijk dat een werknemer niet zo veel hoge taakeisen heef bij minder uren werk. Hierdoor zal er minder compensatie nodig zijn. Het vitaminemodel brengt ons tot de aanname dat deeltijdwerk leidt tot minder confrontatie met werkdruk, doordat de werknemer minder uren aanwezig is op het werk. Hierdoor wordt een overdosering voorkomen, met minder ziekteverzuim tot gevolg.
!
10
Samenvattend kan binnen de bovenstaande modellen deeltijdwerk gezien worden als een manier om de mate van werkstress te beïnvloeden. 2.3 De balans tussen werk en privé Voldoende regelmogelijkheden kunnen zorgen voor onder andere energie, motivatie en tevredenheid en daardoor voor minder stress (De Jong et al., 2007). Het is dan ook interessant om, naast de mechanismen achter werkstress, te kijken naar de verdeling tussen werk en privé waarbij deeltijdwerk kan functioneren als regelmogelijkheid. Ook op dit vlak zijn er meerdere benaderingen te vinden, welke in deze paragraaf worden besproken. Volgens Peeters en Heiligers (2007) vinden veel mensen het moeilijk een goede balans te vinden tussen werk en privé. Het ontbreken van een juiste balans kan leiden tot werk-thuisinterferentie en thuis-werkinterferentie, waarbij het ene vlak invloed heeft op het andere vlak (Peeters et al., 2007). Bij werk-thuisinterferentie gaat het om de invloed die werk op de privé-situatie kan hebben, werknemers kunnen bijvoorbeeld thuis piekeren over hun werk of te weinig tijd hebben voor hun taken thuis (Peeters et al., 2007). Bij thuiswerkinterferentie heeft de thuissituatie invloed op het functioneren op het werk, een werknemer kan bijvoorbeeld moeite hebben zich te concentreren wanneer diens partner ziek is (Peeters et al., 2007). De rolconflictbenadering gaat uit van een interrolconflict, dit is een conflict dat ontstaat bij de combinatie van werkrollen en niet-werkrollen (Kahn et al., 1964). Wanneer men niet kan voldoen aan de verwachtingen en eisen van zowel de werknemers- als gezinsrol ontstaat er een conflict met bijbehorende stresservaringen. De rolschaarstehypothese van Sieber (1974) stelt dan ook dat er grenzen zijn aan de tijd en energie waarover men beschikt. Wanneer de combinatie van de rollen over de grenzen heen gaat, leidt dit tot negatieve gevolgen voor het welbevinden. Aanvullend hierop spreken Greenhaus en Beutell (1985) van een tijdgerelateerd conflict. In dit geval ontstaat het conflict doordat de tijd die aan de ene rol wordt besteed, het moeilijk maakt aan de verplichtingen van de andere rol te voldoen. Naast het tijdgerelateerde rolconflict kan er volgens Greenhaus et al. (1985) ook sprake zijn van een stressgerelateerd rolconflict. Dan zorgen stresservaringen in de ene rol ervoor dat het nakomen van verplichtingen in de andere rol moeilijker wordt (Greenhaus et al., 1985). De werk-thuisinterferentie benadering sluit aan bij het stressgerelateerde rolconflict. Zoals reeds doorschemert kan werk-thuisinterfentie (WTI) als stressor worden gezien, net zoals werkdruk en emotionele belasting. De Jonge, Hamers, Peeters, van der Linden en van Vegchel (2001) hebben inderdaad aangetoond dat WTI samenhangt met meer uitputting en !
11
psychosomatische klachten en minder werktevredenheid. Eby, Casper, Lockwood, Bordeaux en Brinley (2005) hebben een overzicht gegeven van belangrijke werkgerelateerde voorspellers van WTI. Hieruit blijkt dat onder andere werkdruk of stress op het werk een belangrijke rol speelt bij WTI. Aanvullend hebben Allen, Herst, Bruck en Sutton (2000) op basis van een meta-analyse geconcludeerd dat onder andere burnout, depressie en somatische klachten stressgerelateerde uitkomsten kunnen zijn van WTI. Er is veel empirische ondersteuning voor de mediërende rol van werk-thuisinterferentie en thuis-werkinterferentie (TWI) (Peeters et al., 2007). Deze vormen van interferentie kunnen ten dele verklaren dat de gezondheid en het welbevinden van mensen kan worden beïnvloed door stressoren in het werk- en privé-domein. Werkdruk kan leiden tot WTI, WTI kan vervolgens leiden tot vermoeidheid. Volgens Demerouti, Bakker en Bulters (2004) voorspellen werkdruk, WTI en uitputting elkaar. Byron (2005) heeft op basis van een meta-analyse aangetoond dat werkstress en flexibiliteit van werkschema’s sterk samenhangen met WTI. Werknemers met meer werkstress ervaren meer WTI (Byron, 2005). Werknemers met flexibele werkschema’s ervaren juist minder WTI. Verder hangen meer familiestress en conflicten thuis samen met meer TWI (Byron, 2005). Hier kunnen flexibele werkschema’s ook invloed op hebben. Aanvullend hebben Greenhaus en Powell (2006) geconcludeerd dat werkervaringen het privéleven kunnen verrijken en dat privé-ervaringen het werkleven kunnen verrijken. Hierbij spelen verschillende typen hulpbronnen een rol, waaronder flexibiliteit. Meer flexibiliteit leidt tot een positieve werk-thuisinterferentie en thuis-werkinterferentie (Greenhaus et al., 2006). Volgens Demerouti (2006) zullen werknemers zich minder snel ziek melden, of een andere baan zoeken, wanneer ze door voorzieningen minder spanningen en tijdsdruk ervaren. Doordat de werknemers zich minder snel ziek melden komt dit de productiviteit ten goede. Christensen en Stains (1990) stellen dat onder andere deeltijdwerken en autonomie hierbij belangrijke voorzieningen zijn, waardoor de tevredenheid en productiviteit zullen toenemen. Aanvullend heeft Wilensky (1960) een aantal soorten verbindingen tussen werk en omgeving omschreven. Een daarvan is spill-over. In dit geval kan voldoening in het ene domein zorgen voor voldoening in het andere domein. Hierbij lopen de effecten van werk en privé in elkaar over. Werknemers nemen volgens Lambert (1990) emoties, attitudes, vaardigheden en gedragingen die ze in het ene domein ontwikkelen mee naar het andere domein. De spill-overhypothese is in verschillende onderzoeken bevestigd (Peeters et al., 2007).
!
12
2.3.1 Werk-privé balans en de rol van deeltijdwerk Op basis van het rolconflict model, de werk-thuisinteferentie benadering en de spilloverhypothese verwachten wij dat deeltijdwerk kan leiden tot minder stress. Wanneer men minder uren werkt is er naast het werk meer tijd voor de gezinsrol. Mogelijk kunnen beide rollen (werknemers- en gezinsrol) beter worden gecombineerd dan wanneer men in voltijd werkt. Wij verwachten dat er minder snel sprake van een tijd- of stressgerelateerd rolconflict zal zijn wanneer de rollen beter gecombineerd kunnen worden. Op deze manier kunnen stressreacties voorkomen worden. Hiernaast kan deeltijdwerk worden gezien als een vorm van een flexibel werkschema. Minder uren werk kan er dan mogelijk voor zorgen dat werknemers minder werk-thuisinterferentie ervaren. Wij verwachten dat de werkdruk bij minder uren werk minder stress zal veroorzaken, waardoor het minder snel zal leiden tot werk-thuisinterferentie. Bovendien zou minder uren werk ervoor kunnen zorgen dat er meer tijd is voor de familie, waardoor er minder snel sprake zal zijn van thuis-werkinterferentie. Mogelijk kan de flexibiliteit van deeltijdwerken zelfs leiden tot positieve werk-thuisinterferentie. Wij verwachten dat werknemers minder snel vermoeid zijn en minder stress ervaren door het verminderen van negatieve interferenties. Op basis van de spill-overhypothese verwachten wij tevens dat minder uren werk kan leiden tot minder ervaren stress, zowel in het werk- als privédomein. Hierdoor zal er eerder sprake zijn van positieve beïnvloeding, spill-over, tussen de domeinen. Zoals eerder beschreven kan stress zorgen voor verschillende lichamelijke- en psychische gezondheidsklachten, en daarmee voor meer ziekteverzuim. Wij verwachten dan ook dat men minder gezondheidsklachten zal ervaren en zich minder snel ziek zal melden, wanneer er door minder uren werk in mindere mate sprake is van stress. 2.4 Hypothesen Op basis van bovenstaand theoretisch kader hebben wij de onderstaande hypothesen afgeleid, deze zijn tevens weergegeven in model 1 en 2. 1. Naarmate men minder uren werkt is er minder ziekteverzuim. 2a. Naarmate men minder uren werkt is er minder ziekteverzuim, omdat minder uren werk leidt tot minder werkstress dan bij meer uren werk. 2b. Naarmate men minder uren werkt is er minder ziekteverzuim, omdat minder uren werk leidt tot minder werk-privé stress dan bij meer uren werk. 3a. Het aantal uren werk heeft een negatief effect op de relatie tussen werkstress en ziekteverzuim.
!
13
3b. Het aantal uren werk heeft een negatief effect op de relatie tussen werk-privé stress en ziekteverzuim.
Model 1. Relaties tussen aantal uren werk, ziekteverzuim en werkstress Aantal uren werk
Ziekteverzuim
Werkstress Model 2. Relaties tussen aantal uren werk, ziekteverzuim en werk-privé stress Ziekteverzuim
Aantal uren werk
Werk-privé stress
!
14
3. Data en methoden In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het uitgevoerde onderzoek. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de gebruikte data: de ‘European Working Condition Surveys’ (EWCS). De daarop volgende paragraaf verschaft inzicht in de operationalisering van de gebruikte variabelen uit de EWCS. Tot slot worden in de laatste paragraaf de methoden besproken. 3.1 Databeschrijving Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de European Working Condition Surveys. Het betreft een enquête naar de arbeidsomstandigheden in de Europese lidstaten. De EWCS bestaat uit vijf verschillende ‘waves’ van interviews (Eurofound, 2010). De eerste serie interviews werd afgenomen in 1990, in twaalf landen van de Europese Unie (EU): België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. De enquête bestond uit twintig kernvragen die werden gesteld aan ruim 12.000 werknemers (Eurofound, 2010). De vijfde en laatste serie interviews werd afgenomen in 2010, in de 27 landen van de EU en in zeven kandidaat-leden van de EU, zoals Turkije en Albanië. Dit resulteerde in een totaal van bijna 44.000 ondervraagde respondenten (Eurofound, 2010). Het aantal vragen was inmiddels ook fors toegenomen en bestond onder andere uit vragen naar salaris, gezondheidsrisico’s gerelateerd aan arbeid, werktijden, de balans tussen werk en privé, toegang tot scholing, leiderschapsstijlen, het soort arbeidscontract en psychosociale risicoindicaties. Het is hiermee het meest uitgebreide onderzoek ooit uitgevoerd in de Europese Unie en heeft als doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Europees beleid, door arbeidsomstandigheden in de verschillende lidstaten te kwantificeren (Eurofound, 2010). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de vijfde EWCS, welke werd uitgevoerd door het onderzoeksbureau Gallup Europe in opdracht van de Europese Unie (Eurofound, 2010). De coördinerende taken van het onderzoek werden waargenomen door Eurofound. Eurofound is een agentschap van de EU voor verbetering van arbeids- en leefomstandigheden, en heeft als doel kennis te verspreiden rondom sociaal- en arbeidsgerelateerd beleid (Eurofound, 2010). Met de uitvoer van de vijfde EWCS is getracht een representatief beeld te schetsen van de werkende Europese bevolking van vijftien jaar en ouder. Er is gebruik gemaakt van een aselecte en bovendien getrapte en gelaagde steekproef in meerdere fasen (Eurofound, 2010). In elke fase werd een aselecte steekproef van werknemers en zelfstandig
!
15
ondernemers persoonlijk geïnterviewd in een gemiddeld drie kwartier durend interview, door medewerkers van Gallup die de moedertaal van het betreffende land uitstekend beheersten (Eurofound, 2010). De 34 landen werden op basis van bijvoorbeeld verstedelijkingsgraad en/ of regio in segmenten verdeeld. In elk segment werd willekeurig een aantal huishoudens geselecteerd. Uit elk huishouden werd vervolgens de eerstvolgende jarige persoon geselecteerd die deel uitmaakt van de beroepsbevolking (Eurofound, 2010). Het aantal steekproefeenheden per segment varieerde per land en was afhankelijk van het aantal segmenten. Per land werden uiteindelijk 1000 tot 2000 personen geïnterviewd. Een aantal landen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid extra respondenten te leveren, waardoor bijvoorbeeld 4001 Belgen en 3036 Fransen zijn opgenomen in de steekproef. Dit heeft geleid tot een steekproef met 43.816 respondenten, waaronder 1017 respondenten uit Nederland (Eurofound, 2010). 3.2 Operationalisering Voor deze studie, naar de invloed van deeltijdwerk op de mate van verzuim, is gebruik gemaakt van verschillende variabelen uit de EWCS. De gebruikte variabelen zullen respectievelijk worden behandeld en toegelicht: de afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele, mediërende / moderende variabelen en tot slot de controlevariabelen. 3.2.1 Afhankelijke variabele De afhankelijke variabele binnen dit onderzoek is ziekteverzuim. In de vijfde wave van de EWCS is een vraag opgenomen over het aantal dagen absentie op het werk in het afgelopen jaar vanwege gezondheidsproblemen. Na het toepassen van een logtransformatie, wat verder wordt toegelicht in paragraaf 3.3, hebben de respondenten minimaal 0.00 ziekteverzuim per jaar en maximaal 2.56 zoals blijkt uit tabel 1. Het gemiddelde is 0.43. Voor de logtransformatie was het minimum 0.00 dagen en maximaal 365.00, met een gemiddelde van 8.13 dagen per jaar. 3.2.2 Onafhankelijke variabele Als onafhankelijke variabele is gekozen voor uren werk. Op basis van de vraag naar het gemiddeld aantal volle werkuren voor de belangrijkste betaalde baan is een indeling gemaakt in vijf categorieën. In dit onderzoek wordt dezelfde indeling gehanteerd als door het Sociaal en Cultureel Planbureau, zoals te lezen in de begripsdefiniëring. Respondenten kunnen vijf verschillende scores krijgen. Een baan van 1 t/m 11 uur per week werk krijgt het label ‘zeer !
16
kleine deeltijdbaan’, 12 t/m 19 ‘kleine deeltijdbaan’, 20 t/m 27 ‘middelgrote deeltijdbaan’, 28 t/m 34 uur werk per week wordt gelabeld als ‘grote deeltijdbaan’ en 35 tot 80 uur wordt gezien als ‘voltijdbaan’. Scores hoger dan 80 uur worden gezien als uitbijters en worden niet meegenomen in de analyses. Uit tabel 1 blijkt dat voor de variabele uren werk het gemiddelde 3.87 is. Dit ligt tussen middelgrote en grote deeltijdbanen. 3.2.3 Mediërende/ moderende variabelen In dit onderzoek wordt bekeken hoe stress de relatie tussen het aantal uren werk en ziekteverzuim beïnvloedt. Op basis van de theorie wordt verwacht dat stress een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ziekteverzuim (o.a.: Otten, 1999; Botterweck, 2003; De Vroome, Smulders & Van Vuuren, 2005; Schaufeli & Bakker, 2007; Jehoel-Gijsbers, 2007). Specifiek is stress onderverdeeld in werkstress en werk-privé stress en wordt hun mediërende en moderende invloed op het verband tussen het aantal uren werk en ziekteverzuim getest. Werkstress is gemeten aan de hand van een variabele waarbij werd gevraagd naar de frequentie waarin de respondent stress ervaart op het werk. De antwoorden hierop zijn in de EWCS ingedeeld in zeven antwoordmogelijkheden, waarbij de laatste twee opties worden beschouwd als missing omdat de respondent het antwoord niet kon of wilde geven. De andere mogelijkheden waren optie 1: altijd, 2: meestal, 3: soms, 4: nauwelijks of 5: nooit. Deze indeling is in dit onderzoek behouden en op eenzelfde wijze meegenomen. Werk-privé stress is gemeten aan de hand van een variabele waarbij werd gevraagd of de respondent het gevoel heeft met het aantal werkuren te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld binnen de familiaire of sociale context. De assumptie hierbij is dat deze goede of slechte aansluiting tussen werk en privé zorgt voor een bepaalde mate van druk die vertaald kan worden naar stress bij het combineren van werk en privé. De antwoordmogelijkheden hierop zijn in de EWCS ingedeeld in zes antwoordmogelijkheden, waarbij de laatste twee opties worden beschouwd als missing omdat de respondent het antwoord niet kon of wilde geven. De andere mogelijkheden waren optie 1: heel goed, 2: goed, 3: niet zo goed, 4: totaal niet goed. Deze indeling is in dit onderzoek behouden en op eenzelfde wijze meegenomen. 3.2.4. Controlevariabelen Voor het bepalen van relevante controlevariabelen is een onderzoek van het Verwey Jonker Instituut geraadpleegd. In een recent onderzoek naar arbeidsongeschiktheidskansen van flexwerkers worden zes controlevariabelen onderscheiden, namelijk: geslacht, leeftijd, etniciteit, sector, gezondheid, en opleidingsniveau (Dekker & Aussems, 2013). !
17
De eerste controlevariabele geslacht is relevant omdat vrouwen naast hun arbeidsmarktcarrière meer tijd besteden aan hun huishoudelijke carrière dan mannen, omdat de vrouw vaak als meest verantwoordelijke wordt gezien voor het welzijn van het gezin (Van der Lippe, 1993; Den Dulk, 2001; Van der Lippe & Van Dijk, 2002). In het rapport van Portegijs et al. (2008) valt te lezen dat vrouwen veel meer dan mannen in deeltijd werken. Het is dus belangrijk te controleren voor geslacht. Uit tabel 1 blijkt dat van de 1007 respondenten er 53% man en 47% vrouw zijn. Leeftijd dient eveneens mee te worden genomen omdat is gebleken dat bijvoorbeeld arbeidsmarktpositie en het aantal uren werk afhankelijk is van leeftijd. Jongeren werken vaak (door o.a. studie) minder uren dan gemiddeld (Van der Stelt & De Voogd-Hamelink, 2010). Zoals in tabel 1 te zien is varieerde de leeftijden van de geselecteerde respondenten van 15 tot en met 78 jaar, met een gemiddelde van 44.09 jaar. Deze leeftijden zijn niet nader ingedeeld in categorieën. Voor etniciteit is gebruik gemaakt van een variabele waarin respondenten al onderverdeeld waren in twee categorieën, namelijk autochtoon (0) en allochtoon (1). Voor gezondheid waren zes antwoordmogelijkheden te onderscheiden, waarbij de laatste twee opties worden beschouwd als missing omdat de respondent het antwoord niet kon of wilde geven. De vraag is als volgt gesteld ‘Hoe is uw gezondheid in het algemeen? Zou u zeggen dat deze…’ De antwoordmogelijkheden bij deze vragen waren 1: heel goed, 2: goed, 3: niet zo goed, 4: totaal niet goed. Deze indeling is in dit onderzoek behouden en op eenzelfde wijze meegenomen. Voor opleidingsniveau is in de dataset een indeling gemaakt in veertien verschillende antwoordopties. De veertien opties die geldend zijn voor het Nederlandse onderwijssysteem zijn echter teruggebracht tot een zevental verschillende categorieën, welke identiek zijn voor de 34 landen in de EWCS. De scores op deze variabele variëren van 1: pre-primary education tot 7: second stage of tertiary education. De variabele sector blijkt van belang wanneer gekeken wordt naar het aantal uren werk. Er wordt in de private sector meer dan in de publieke sector in deeltijd gewerkt (Dekker et al., 2013). In de vragenlijst van de EWCS wordt onderscheid gemaakt tussen privaat, publiek, semi-publiek en optie: onbekend. In de codering van de EWCS is de semi-publieke sector uiteindelijk om onbekende redenen geschaard onder missings. Deze variabele is niet terug te vinden in tabel 1, de verklaring hiervoor volgt in de volgende paragraaf.
!
18
Tabel 1. Beschrijvende statistieken (N=1007) Minimum
Maximum
Mean
Uren werka
1
5
3.87
Ziekteverzuim
0
2.56
Werkstressa
1
5
3.48
Werk-privé stressa
1
4
1.74
St. Deviation
.43
.554
Controlevariabelen Geslachta
0
1
.47
Etniciteita
0
1
.11
Leeftijd
a
15
78
44.09
Gezondheida
1
4
2.00
Opleidingsniveaua
1
7
3.51
12.350
Uren werk (1=zeer kleine deeltijdbaan; 2=kleine deeltijdbaan; 3=middelgrote deeltijdbaan; 4=grote deeltijdbaan; 5=voltijdbaan)
Werkstress (1=altijd; 2=meestal; 3=soms; 4=zelden; 5=nooit) Werk-privé stress (1=zeer goed; 2=goed; 3=niet zo goed; 4=helemaal niet goed) Geslacht (0=man; 1=vrouw) Etniciteit (0=autochtoon; 1=allochtoon) Gezondheid (1=heel goed; 2=goed; 3=redelijk; 4=slecht) Opleidingsniveau (1=pre-primary education; 2=primary education or first stage of basic education; 3=lower secondary or second stage of basic eduction; 4=(upper) secondary education; 5=post-secondary non-tertiary education; 6=first stage of tertiary education; 7=second stage of tertiary education)
3.3 Methoden Voor het toetsen van de hypothesen is gebruik gemaakt van twee selectieprocedures. De eerste selectie betrof het selecteren van Nederland. Vanwege het al eerder aangestipte relatief hoge aandeel deeltijdwerkers in Nederland, is Nederland een interessant onderzoeksobject. De tweede selectie heeft plaatsgevonden op basis van ‘missings’ op de gebruikte variabelen en de daarmee samenhangende ‘wave’. Zoals eerder aangegeven is de EWCS afgenomen in vijf waves, waarbij steeds nieuwe vragen zijn toegevoegd. Een groot aantal voor dit onderzoek relevante vragen zijn enkel opgenomen in de vijfde wave. Een voorbeeld van een variabele waar enkel in deze laatste wave naar is gevraagd is gezondheid. De variabele sector bevatte veel missings omdat enkel onderscheid werd gemaakt tussen de private en publieke sector, waardoor niet alle beroepen konden worden ingedeeld. Wanneer de respondenten met een missing op deze variabele zouden worden verwijderd, zou er een N-waarde van 764 overblijven. Er is daarom besloten de controlevariabele sector niet mee te nemen in de analyse, dit leidt tot een N-waarde van 1007. Voor de afhankelijke variabele van dit onderzoek (ziekteverzuim) is gecontroleerd of de variabele normaal verdeeld is. Uit de Shapiro-Wilk toets bleek dat ziekteverzuim niet normaal verdeeld is, het resultaat van de toets is W(1007)=.312, p<.001. De variabele is in
!
19
sterke mate linksscheef verdeeld. Er is een logtransformatie toegepast om de variabele toch te kunnen gebruiken in de analyses. Om niet alle respondenten die geen enkele dag hebben verzuimd, dit zijn de nul-scores op deze variabele, te verliezen door de transitie is gebruik gemaakt van de formule: x+1. Na deze logtransitie is het resultaat van de Shapiro-Wilk toets W(1007)=.781, p<.001. Hieruit blijkt dat de transformatie heeft geleid tot een meer normaal verdeelde variabele, maar alsnog niet voldoet aan de assumptie voor normaliteit (W=>.90). Hoewel deze transformatie niet heeft geleid tot een normaal verdeelde variabele ziekteverzuim, is voorbijgegaan aan de assumptie dat de afhankelijke variabele normaal verdeeld behoort te zijn. Hier is voor gekozen omdat de variabele anders moet worden ingedeeld in categorieën en er op deze manier veel waardevolle informatie verloren gaat. Voordat de analyses uitgevoerd kunnen worden is het van belang dat de predictor variabelen niet te hoog gecorreleerd zijn. Daarom is er getoetst op multicollineariteit door middel van een correlatietabel met alle variabelen. Hieruit is gebleken dat er geen significante correlatie boven 0.7 voorkomt tussen de variabelen. Alle variabelen kunnen zonder problemen worden meegenomen in de analyse. Na het verwijderen van de missings, de controle op een normale verdeling en de multicollinaeriteit zijn de hypothesen middels een lineaire regressie getoetst. In het eerste model zijn middels een lineaire regressie de effecten van de controlevariabelen op de afhankelijke variabele ziekteverzuim getoetst. Op deze manier wordt zichtbaar welke effecten de controlevariabelen hebben op de afhankelijke variabele van dit onderzoek. Vervolgens zijn de onafhankelijke variabelen in aparte modellen toegevoegd aan het model met de controlevariabelen. In het eerste model is hypothese 1 getoetst, met als afhankelijke variabele ziekteverzuim en als onafhankelijke variabele uren werk. Hypothese 2a en hypothese 2b betreffen hypotheses die een mediatie-effect testen. Beide zijn op dezelfde manier getoetst, namelijk door als eerste stap de verbanden tussen uren werk en werkstress (hypothese 2a) en tussen uren werk en werk-privé stress (hypothese 2b) te testen. Dit is gedaan door middel van een regressieanalyse, waarbij tevens de vijf controlevariabelen zijn toegevoegd. Stap twee voor het testen van hypothese 2a en 2b is het testen van de invloed van werkstress/ het combineren van werk en privé op het aantal dagen verzuim. Dit verband is eveneens getest door middel van een regressieanalyse, waarbij tevens de controlevariabelen zijn meegenomen. Om te testen of er wellicht een modererend effect is van uren werk op het verwachte verband van werkstress op ziekteverzuim (hypothese 3a) is een lineaire regressie met interactie (werkstress*urenwerk)
uitgevoerd.
Een
lineaire
regressie
met
interactie
(werk-
privéstress*urenwerk) is ook uitgevoerd om het modererende effect van uren werk op de !
20
relatie tussen werk-privé stress en ziekteverzuim te toetsen (hypothese 3b). Beide hypotheses zijn getest in twee stappen. De eerste stap is het testen van het hoofdeffect van stress (werkstress en werk-privé stress) op ziekteverzuim. Bij stap twee is voor beide hypothesen de interactievariabele aan de analyse toegevoegd, voor hypothese 3a gaat het om de interactievariabele
werkstress*urenwerk
en
voor
hypothese
3b
om
werk-
privéstress*urenwerk.
!
21
4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de toetsende analyses besproken. Eerst worden de effecten van de controlevariabelen besproken, vervolgens zal per hypothese de resultaten besproken worden en of deze de hypothese wel of niet bevestigen. 4.1 Controlevariabelen In model 1 in tabel 2 wordt er gekeken naar het effect van de controlevariabelen op ziekteverzuim. Het model heeft een R2 van .080, wat betekent dat de variantie in de hoeveelheid ziekteverzuim voor 8.0 procent wordt verklaard door de controlevariabelen. Het effect van gezondheid op ziekteverzuim is significant (b=.227, p<.001). Wanneer de gezondheid afneemt, deze is namelijk andersom gecodeerd, neemt het ziekteverzuim toe. De effecten van geslacht, etniciteit, leeftijd en opleidingsniveau op ziekteverzuim zijn niet significant. In tabel 3 laat model 1 de effecten van de controlevariabelen op werkstress zien. Met een R2 van .075 verklaren de controlevariabelen 7.5 procent van de variantie in werkstress. Het effect van leeftijd op werkstress is significant (b=.005, p<.05). Wanneer de leeftijd toeneemt, neemt ook de werkstress toe. Het effect van gezondheid op werkstress is eveneens significant (b=-.188, p<.001). Wanneer de gezondheid toeneemt, aangezien deze andersom is gecodeerd, neemt de werkstress ook toe. Tot slot is het effect van opleidingsniveau op werkstress significant (b=-.192, p<.001). Bij toename van het opleidingsniveau, neemt de werkstress af. De controlevariabelen geslacht en etniciteit hebben geen significant effect op werkstress. In model 1 in tabel 4 wordt gekeken naar het effect van de controlevariabelen op werkprivé stress. Het model heeft een R2 van .008, waarmee het dus 0.8 procent van de variantie in werk-privé stress verklaart. Geen van de controlevariabelen heeft een significant effect op werk-privé stress. 4.2 Hypothese 1 Voor het toetsen van hypothese 1 is er een regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij was ziekteverzuim de afhankelijke variabele en uren werk de onafhankelijke variabele. Er werd gekeken wat het effect van het aantal uren werk is op het ziekteverzuim. Uit model 2 in tabel 2 blijkt dat de R .095 is, 9.5 procent van de variantie in ziekteverzuim wordt dus verklaard 2
door uren werk en de controlevariabelen. Het aantal uren werk heeft een positief significant effect op het ziekteverzuim (b=.058, p<.001). Naarmate men meer uren werkt treedt er meer !
22
Tabel 2. Regressieanalyses ziekteverzuim a (N=1007) Model 1 B R
2
Model 2 S.E.
B
.080
Model 3 S.E.
.095
B
Model 4 S.E.
.084
B
Model 5 S.E.
.076
B
Model 6 S.E.
B
.097
S.E.
.099
Onafhankelijke Uren werk
.058***
.014
Werkstress
-.035*
.017
Werk-privé stress
.027
.087
.047
.009
.047
.026
.120**
.035
.158*
.078
-.038*
.019
Interactie Werkstress*uren werk
-.009
.012
Werk-privé stress*uren werk Controle Geslacht
.024
.034
.101**
.039
.027
.034
.026
.034
.100*
.039
.096*
.039
Etniciteit
.086
.054
.080
.053
.085
.054
.085
.054
.076
.053
.082
.053
Leeftijd
-.002
.001
-.002
.001
-.002
.001
-.002
.001
-.002
.001
-.002
.001
.227***
.026
.225***
.025
.220***
.026
.225***
.026
.220***
.026
.223***
.026
-.005
.013
-.015
.013
-.012
.013
-.006
.013
-.019
.013
-.015
.013
Gezondheid Opleidingsniveau a
Afhankelijke variabele: ziekteverzuim
!
* p ≤.05, ** p ≤.01, *** p ≤.001
!
! !
!
!
!
!
!
23!
ziekteverzuim op. Dit betekent dat hypothese 1 op basis van de analyse wordt bevestigd, minder uren werk leidt tot minder ziekteverzuim dan meer uren werk. 4.3 Hypothese 2a Het eerste deel van hypothese 2a omvat het effect van uren werk op ziekteverzuim. Deze relatie is reeds bij hypothese 1 getoetst en bleek positief significant. Het tweede deel van de hypothese omvat het effect van aantal uren werk op werkstress, om dit te toetsen is er wederom gebruik gemaakt van een regressieanalyse. Hierbij was werkstress de afhankelijke variabele en uren werk de onafhankelijke variabele. Uit model 2 in tabel 3 blijkt dat de R
2
.106 is, dus 10.6 procent van de variantie in werkstress wordt verklaard door uren werk en de controlevariabelen. Het aantal uren werk heeft een negatief significant effect op werkstress (b=-.152, p<.001). Aangezien werkstress andersom is gecodeerd betekent dit dat meer uren leidt tot meer werkstress. Het derde deel van de hypothese omvat het effect van werkstress op ziekteverzuim. Om dit te toetsen is een regressieanalyse uitgevoerd, met werkstress als onafhankelijke variabele en ziekteverzuim als afhankelijke variabele. In model 3 in tabel 2 is een R2 van .084 te zien, dit betekent dat 8.4 procent van de variantie in ziekteverzuim wordt verklaard door werkstress en de controlevariabelen. Er is een significant negatief effect gevonden van werkstress op ziekteverzuim (b=-.035, p<.05). Vanwege het andersom coderen houdt dit in dat meer werkstress leidt tot meer ziekteverzuim. Aangezien alle drie de delen uit de hypothese zijn bevestigd, wordt hypothese 2a op basis van de analyses bevestigd. Aanvullend is gekeken naar de decompositie van het effect van uren werk op ziekteverzuim. Het indirecte effect, via werkstress, is 7.94 procent van het totale effect.
!
!
! 24!
!
Tabel 3. Regressieanalyse werkstress a (N=1007) Model 1 B R
2
Model 2 S.E.
B
.075
S.E.
.106
Onafhankelijke Uren werk
-.152***
.026
Controle Geslacht
.066
.061
-.134
.069
Etniciteit
-.042
.097
-.026
.096
Leeftijd
.005*
.003
.005*
.002
Gezondheid
-.188***
.047
-.184***
.046
Opleidingsniveau
-.192***
.023
-.167***
.023
a
Afhankelijke variabele: werkstress
* p ≤.05, ** p ≤.01, *** p ≤.001
4.4 Hypothese 2b Het eerste deel van hypothese 2b omvat eveneens het effect van aantal uren werk op ziekteverzuim, welke relatie reeds is getoetst bij hypothese 1. Het tweede deel van deze hypothese omvat het effect van aantal uren werk op werk-privé stress. Om dit te toetsen is er gebruik gemaakt van een regressieanalyse waarin werk-privé stress de afhankelijke variabele was en uren werk de onafhankelijke. Uit model 2 in tabel 4 blijkt dat de R .031 is, dus 3.1 2
procent van de variantie in werk-privé stress wordt verklaard door uren werk en de controlevariabelen. Het aantal uren werk heeft een positief significant effect op werk-privé stress (b=.085, p<.001). Dit betekent dat meer uren werk leidt tot meer werk-privé stress. Het derde deel van de hypothese betreft het effect van werk-privé stress op ziekteverzuim. Om dit te toetsen is een regressieanalyse uitgevoerd met ziekteverzuim als afhankelijke variabele en werk-privé stress als onafhankelijke variabele. In model 4 in tabel 2 is een R2 van .076 te zien, 7.6 procent van de variantie in ziekteverzuim wordt door werkprivé stress en de controlevariabelen verklaard. Er is geen significant effect gevonden van werk-privé stress op ziekteverzuim. Het maakt voor de mate van ziekteverzuim niet uit of men meer of minder werk-privé stress ervaart. Aangezien niet alle drie de delen uit de hypothese zijn bevestigd, wordt hypothese 2b op basis van de analyses verworpen.
!
25
!
Tabel 4. Regressieanalyse werk-privé stress a (N=1007) Model 1 B R
2
Model 2 S.E.
.008
B
S.E.
.031
Onafhankelijke Uren werk
.085***
.018
Controle Geslacht
-.058
.041
.053
.047
Etniciteit
.035
.065
.026
.065
Leeftijd
-.002
.002
-.002
.002
Gezondheid
.057
.031
.055
.031
Opleidingsniveau
.019
.016
.005
.016
a
Afhankelijke variabele: werk-privé stress
* p ≤.05, ** p ≤.01, *** p ≤.001
4.5 Hypothese 3a en 3b Om hypothese 3a te toetsen is een interactievariabele (werkstress*uren werk) meegenomen in de regressieanalyse. Op deze manier is getoetst of het aantal uren werk een negatief effect heeft op de relatie tussen werkstress en ziekteverzuim. Uit model 5 in tabel 2 blijkt er een R2 van .097 te zijn, 9.7 procent van de variantie in ziekteverzuim wordt dus verklaard door uren werk, werkstress, de interactie tussen beiden en de controlevariabelen. De interactievariabele werkstress*uren werk is niet significant, dit betekent dat er geen effect is van het aantal uren werk op de relatie tussen werkstress en ziekteverzuim. Hypothese 3a kan niet worden bevestigd. Hypothese 3b is ook middels een regressieanalyse met interactievariabele getoetst, dit keer betreft het een interactie tussen werk-privé stress en uren werk (werk-privé stress*uren werk). De verwachting luidt dat het aantal uren werk een negatief effect heeft op de relatie tussen werk-privé stress en ziekteverzuim. Model 6 in tabel 2 heeft een R2 van .099, dit betekent dat 9.9 procent van de variantie in ziekteverzuim wordt verklaard door uren werk, werk-privé stress, de interactie tussen beiden en de controlevariabelen. De hoofdeffecten van de interactie zijn significant, het aantal uren werk heeft een positief significant effect op ziekteverzuim (b=.120, p<.01). Werk-privé stress heeft ook een positief significant effect op ziekteverzuim (b=.158, p<.05). De interactievariabele in dit model is ook significant (b=-.038, p<.05). Dit betekent dat meer werk-privé stress leidt tot meer ziekteverzuim, maar dit verband wordt minder sterk naarmate men meer uren werkt. Op basis van de analyses wordt hypothese 3b dus bevestigd.
!
26
5. Conclusie en discussie Aangezien Nederland wordt gekenmerkt door veel deeltijdwerk (Portegijs et al., 2008) en een relatief lage mate van werkstress en ziekteverzuim (Council of Europe, 2011) is het interessant de samenhang hiertussen te onderzoeken. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat werkstress leidt tot ziekteverzuim (Otten, 1999; De Vroome et al., 2005; Jehoel-Gijsbers, 2007). Mogelijk speelt deeltijdwerk een rol in deze relatie tussen stress en ziekteverzuim. De hoofdvragen van dit onderzoek luiden: In hoeverre heeft deeltijdwerk invloed op de mate van ziekteverzuim en in welke mate kan dit worden verklaard door stress? en In hoeverre heeft deeltijdwerk invloed op de relatie tussen stress en ziekteverzuim? Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen twee soorten stress, namelijk werkstress en werk-privé stress. Uit diverse studies blijkt dat werkstress een slechte invloed heeft op de gezondheid (Botterweck, 2003; Wolff, 2007; LaRocco et al., 2008). Deze gevolgen van (werk)stress kunnen vervolgens resulteren in ziekteverzuim (Schaufeli et al., 2007). In dit onderzoek werd verwacht dat meer uren werk leidt tot meer ziekteverzuim. De analyses bevestigen deze verwachting, meer uren werk leidt tot meer ziekteverzuim. In deze studie is de verwachting geschetst dat dit verband tot stand komt door een mediërende rol van stress in de relatie tussen aantal uren werk en het ziekteverzuim. Dit werd verwacht op verschillende werkstressmodellen en benaderingen met betrekking tot de werk-privé balans. 5.1. Werkstress Op basis van verschillende werkstressmodellen werd verwacht dat minder uren werk leidt tot minder werkstress en daardoor tot minder ziekteverzuim. Hiernaast werd ook verwacht dat het aantal uren werk een effect heeft op de relatie tussen werkstress en ziekteverzuim. Het P-E Fit Model stelt dat een subjectieve of objectieve misfit tussen de persoon en zijn omgeving kan leiden tot stress en daardoor tot meer ziekteverzuim (Kahn et al., 1964). Deeltijdwerk werd hier als mogelijkheid gezien om te herstellen van de hoge werkdruk en als vorm van sociale steun. Op deze manier kan deeltijdwerk mogelijk de misfit tussen de persoon en zijn omgeving verkleinen. Het tweede model gebruikt in deze studie is het DSCmodel, welke stelt dat de combinatie van hoge taakeisen, zoals tijdsdruk en werktempo, en weinig regelmogelijkheden leidt tot stress (Karasek & Theorell, 1990; Theorell & Karasek, 1996). Binnen dit model zien wij deeltijdwerk wederom als een vorm van sociale steun. Hiernaast kan op basis van dit model worden verwacht dat deeltijdwerk zorgt voor meer regelmogelijkheden wat kan leiden tot minder stress en ziekteverzuim. Het JD-R Model ziet !
27
taakeisen als risicofactoren, deze kunnen in stressoren veranderen wanneer een werknemer onvoldoende kan herstellen van de taakeisen, wat ziekteverzuim tot gevolg kan hebben (Bakker et al., 2007). Net als op basis van het P-E- Fit model is op basis van dit model verwacht dat deeltijdwerk als herstelmogelijkheid kan dienen. Tot slot kan deeltijdwerk binnen het vitaminemodel van Warr (1987) gezien worden als een manier om overdosering van werkdruk te voorkomen. Samenvattend werd op basis van de werkstressmodellen verwacht dat deeltijdwerk gezien kan worden als een manier om de mate van werkstress te beïnvloeden en te voorkomen. Het mediërende effect van werkstress is bevestigd in deze studie. Hetgeen betekent dat er bij minder uren werk minder werkstress wordt ervaren en er daardoor minder ziekteverzuim is. Dit is in lijn met de bovenstaande werkstressmodellen. Echter, er is geen invloed gevonden van het aantal uren werk op de relatie tussen werkstress en verzuim. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van dit moderatie effect kan liggen in het feit dat de werkstressmodellen stellen dat werkstress voorkomen moet worden. Deeltijdwerk is een manier om werkstress te voorkomen, waardoor minder uren werk indirect zal leiden tot minder ziekteverzuim. De werkstressmodellen stellen niet direct dat de positieve relatie tussen werkstress en ziekteverzuim kan worden afgezwakt door in deeltijd te werken. Kortom, de resultaten van deze studie zijn, ondanks dat de moderatie verwachting niet is bevestigd, niet in tegenstelling met de theoretische veronderstellingen van de gebruikte werkstressmodellen. 5.2 Werk-privé stress Wat betreft werk-privé stress kan deeltijdwerk als regelmogelijkheid functioneren. Volgens de rolconflictbenadering ontstaat er een conflict wanneer men niet aan de verwachtingen en eisen van zowel de werknemers- als de gezinsrol kan voldoen (Kahn et al., 1964). Dit kan komen door een gebrek aan tijd en energie (Sieber, 1974), een tijdgerelateerd conflict (Greenhaus et al., 1985). Er kan ook sprake zijn van een stressgerelateerd rolconflict (Greenhaus et al., 1985). Deeltijdwerk kan hierbij mogelijk meer tijd en energie bieden, door de tijd meer over de rollen te verdelen. Verder kan werk-thuisinterferentie ten dele verklaren dat de gezondheid en het welbevinden van mensen kan worden beïnvloed door stressoren in het werk- en privé-domein (Peeters et al., 2007). Werknemers met meer werkstress ervaren meer WTI en werknemers met flexibele werkschema’s ervaren juist minder WTI (Byron, 2005). Werknemers zullen zich dan ook minder snel ziekmelden wanneer ze door voorzieningen minder spanningen en tijdsdruk ervaren (Demerouti, 2006). Deeltijdwerken kan hierbij een belangrijke voorziening zijn (Christensen et al., 1990). Aanvullend is gekeken !
28
naar de spill-overhypothese welke stelt dat voldoening in het ene domein kan zorgen voor voldoening in het andere domein (Wilensky, 1960). Op basis van deze benaderingen werd bij de mediatie wederom verwacht dat er minder ziekteverzuim is naarmate men minder uren werkt. Zoals aangegeven blijkt uit de analyses dat minder uren werk leidt tot minder ziekteverzuim. Vertaald naar deeltijdwerk suggereert deze bevinding dat er minder ziekteverzuim optreedt bij deeltijdwerk dan bij voltijdwerk. Verder werd er deze studie verwacht dat dit te verklaren valt doordat minder uren werk leidt tot minder werk-privé stress. Minder uren werk leidt inderdaad tot minder werk-privé stress, wat mogelijk betekent dat deeltijdwerk tot minder werk-privé stress leidt dan voltijd werk. Echter, er werd tevens verwacht dat meer werk-privé stress leidt tot meer ziekteverzuim, deze verwachting is niet bevestigd in dit onderzoek. Binnen de moderatie werd op basis van deze benaderingen verwacht dat het aantal uren werk een dempend effect heeft op de relatie tussen werk-privé stress en ziekteverzuim. Uit de analyses blijkt inderdaad dat meer werk-privé stress leidt tot meer ziekteverzuim, en dat dit verband minder sterk wordt naarmate men meer uren werkt. Het is opvallend dat werkprivé stress enkel een effect heeft op ziekteverzuim wanneer de interactie tussen deeltijd en werk-privé stress is opgenomen in het model. Hier zijn verschillende verklaringen voor mogelijk. Wellicht wordt het hoofdeffect van werk-privé stress op ziekteverzuim niet los gevonden doordat de gemiddelden op nul uitkomen. Het zou kunnen dat er sterke positieve en negatieve uitkomsten zijn, waarvan het gemiddelde uitkomt op nul. Aangezien in de analyse het gemiddelde wordt gebruikt, kan het effect hierdoor afwezig lijken. Verder kunnen de herstelmogelijkheden bij deeltijdwerk hier van invloed zijn (Meijman et al., 2007), welke ervoor zorgen dat deze werknemers minder werk-privé stress ervaren en ook minder ziekteverzuim vertonen. Mogelijk dat werknemers met een voltijd baan te weinig kunnen herstellen waardoor ze bij werk-privé stress wel meer ziekteverzuim vertonen, zij hebben als het ware een dubbele kans op ziekteverzuim. Opvallend is dat de mediërende rol van werk-privé stress niet wordt bevestigd in dit onderzoek en de modererende rol wel is bevestigd. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de theoretische verwachtingen met betrekking tot de werk-privé balans worden weerlegd door deze resultaten. Mogelijk dient deeltijdwerk als middel om beter om te gaan met de stress die men ervaart bij het combineren van werk en privé, waardoor minder uren werk leidt tot een minder sterk verband werk-privé stress en ziekteverzuim. De resultaten in deze studie suggereren echter dat werk-privé stress niet direct leidt tot meer ziekteverzuim. Mogelijk kan
!
29
dit verklaard worden door de operationalisering van werk-privé stress, in paragraaf 5.4 wordt er nader op deze verklaring ingegaan. 5.3 Algemene conclusie Samengevat duiden de bevindingen in dit onderzoek, in antwoord op de eerste onderzoeksvraag, erop dat deeltijdwerk leidt tot minder ziekteverzuim wat deels kan worden verklaard door werkstress. In antwoord op de tweede onderzoeksvraag duiden de bevindingen van dit onderzoek erop dat deeltijdwerk een dempend effect heeft op de relatie tussen werkprivé stress en ziekteverzuim. Meer werk-privé stress leidt tot meer ziekteverzuim, maar dit verband neemt in sterkte af wanneer men deeltijd werkt in plaats van voltijd. Echter, zoals vermeld in de methodesectie, is er in deze studie voorbij gegaan aan de assumptie dat de afhankelijke variabele normaal verdeeld moet zijn om een lineaire regressie uit te voeren. De conclusies van dit onderzoek dienen daarom met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. 5.4 Aanbevelingen In deze paragraaf zullen aanbevelingen voor vervolgonderzoek geformuleerd worden. Daarna volgt tevens het beleidsadvies. 5.4.1 Vervolgonderzoek Op basis van voorgaande resultaten en conclusies kunnen er verschillende suggesties voor vervolgonderzoek worden gedaan. Allereerst is de operationalisering van werk-privé stress in dit onderzoek niet optimaal. In de EWCS is gevraagd of de respondent het gevoel heeft met het aantal uren werk te kunnen voldoen aan de eisen binnen de familiaire of sociale context. De assumptie die hierbij in het onderzoek is gemaakt, is dat een slecht gevoel over de aansluiting zorgt voor een bepaalde mate van druk, welke vertaald kan worden naar stress bij het combineren van werk en privé. Mogelijk is deze assumptie niet correct en zorgt een slecht gevoel over de aansluiting niet direct voor meer werk-privé stress. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom directer te vragen naar werk-privé stress. Het beste zou zijn wanneer hier meerdere vragen voor worden gebruikt, wat resulteert in een betrouwbare schaal. Ten tweede is het op basis van de bevindingen interessant verder onderzoek te doen naar de rol van verschillende soorten stress in de relatie tussen het aantal uren werk en ziekteverzuim. Een reden hiervoor is dat er verschillende resultaten gevonden zijn voor werkstress en werk-privé stress. Dit duidt erop dat het goed is onderscheid te maken tussen de
!
30
verschillende soorten stress en niet slechts naar één geheel van stress te kijken. Er is vervolgonderzoek nodig om hier meer duidelijkheid over te verschaffen. Op de derde plaats is de verklaarde variantie in de verschillende modellen relatief laag. Het is dus van belang verder te zoeken naar mogelijke invloeden op ziekteverzuim, gezien deeltijd slechts een klein deel kan verklaren. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het effect van verschillende functies of de sector op ziekteverzuim. In het huidige onderzoek is er immers, ondanks dat sector mogelijk invloed heeft (Dekker et al., 2013), voor gekozen sector niet mee te nemen vanwege de vele missings. Wanneer sector mee wordt genomen in vervolgonderzoek dient deze anders te worden geoperationaliseerd, er kan een beter onderscheid worden gemaakt dan alleen het onderscheid tussen de publieke of private sector. Tot slot kunnen de mechanismen uit de theoretische modellen worden onderzocht in vervolgonderzoek. In deze studie zijn de theoretische modellen slechts op hoofdlijnen getest. Achter elk model zit een ander mechanisme, waardoor het zinvol is te onderzoeken welke van deze mechanismen daadwerkelijk ten grondslag ligt aan de gevonden verbanden. Dit geldt zowel voor de werkstressmodellen als de theorieën met betrekking tot de werk-privé balans. 5.4.2 Beleid Op basis van voorgaande resultaten en conclusies kunnen er eveneens verschillende suggesties voor beleid worden gedaan aan werkgevers en de overheid. De bevindingen van het onderzoek duiden erop dat deeltijdwerk leidt tot minder ziekteverzuim. Zoals besproken in de inleiding komt deeltijdwerk in Nederland veel voor, de aanbeveling luidt dan ook dit voort te zetten. Werkgevers zijn er bij gebaad deeltijdwerk als mogelijkheid aan te bieden aan werknemers, omdat dit het ziekteverzuim van de organisatie mogelijk kan verminderen. Hierbij zou het goed zijn als werkgevers aandacht besteden aan (werk)stress, gezien het verband met ziekteverzuim. Wanneer iemand meer ziekteverzuim toont en stress ondervindt kan het voor een werkgever verstandig zijn deeltijdwerk aan te bieden, zodat de werknemer kan herstellen. Daarnaast kan deeltijdwerk op langere termijn blijvend voor minder ziekteverzuim zorgen. De overheid doet er goed aan werkgevers te motiveren om deeltijdwerk aan te bieden aan hun werknemers. Wanneer het ziekteverzuim in Nederland lager is, kan dit de overheid geld besparen (Boerdam et al., 2007). Een
kanttekening
bij
deze
aanbevelingen
is,
zoals
eerder
aangehaald,
dat
vervolgonderzoek belangrijk is vanwege het voorbij gaan van de assumptie rond de normale verdeling van ziekteverzuim. Daarom is het van belang dat deze aanbevelingen niet te zwaar worden meegewogen in organisatie- en overheidsbeleid. !
31
6. Literatuur Allen, T. D., Herst, D. E. L., Bruck, C. S., & Sutton, M. (2000). Consequences associated with work-to-family conflict: a review and agenda for future research. Journal of Occupational Health Psychology, 5, 278-308. Bakker, A. B., & Demerouti, E. (2007). The job demands-resources model: state of the art. Journal of Managerial Psychology, 22, 309-328. Botterweck, A. A. M. (2003). Psychische werkbelasting en gezondheidsklachten. Sociaaleconomische maandstatistiek, 10, 23-27. Boerdam, A., Bloemendaal, C., & Geertjes, K. (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale VerzuimStatistiek. Voorburg/ Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Byron, K. (2005). A meta-analytic review of work-family conflict and its antecedents. Journal of Vocational Behavior, 67, 169-198. Centraal Bureau voor de statistiek (2009). Nederland is Europees kampioen deeltijdwerken. Geraadpleegd op 2 december 2013, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/ dossiers/eu/publicaties/archief/2009/2009-2821-wm.htm Christensen, K. E., & Staines, G. L. (1990). Flextime. Journal of Family Issues, 11, 455-468. Council of Europe (2011). Report on the implementation of the European social partners’ Framework Agreement on Work-related Stress. Brussel: European Commission. Dekker, F. & Aussems, C. (2013). Het arbeidsongeschiktheidsrisico en de transitiekansen van flexwerkers. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Demerouti, E. (2006). Human resource policies for work-personal life integration. In R. Burke & C. Cooper (Red.), The human resources revolution: why putting people first matters (pp. 147-169). Oxford: Elsevier. Demerouti, E., & Bakker, A. B. (2011). The Job Demands-Resources model: Challenges for future research. SA Journal of Industrial Psychology, 2, 1-9. Demerouti, E. Bakker, A. B., & Bulters, A. J. (2004). The loss spiral of work pressure, work-home interference and exhaustion: reciprocal relations in a three-wave study. Journal of Vocational Behavior, 64, 131-149. Dulk, L. den. (2001). Work-family arrangements in organisations. A cross-national study in the Netherlands, Italy, the United Kingdom and Sweden. Amsterdam: Thela Thesis. Eby, L. T., Casper, W. J., Lockwood, A., Bordeaux, C., & Brinley, A. (2005). Work and family research in IO/OB: content analysis and review of the literature (1980-2002).
!
32
Journal of Vocational Behavior, 66, 124-197. Ellis, C., & Thompson, D. (1986). Stress: Can we cope? New York: Time. Fonds psychische gezondheid (2010). Stress, overspannenheid en burnout: Als alle rek eruit is. Amersfoort: Fonds psychische gezondheid. Eurofound. (2010). European Working Conditions Survey (EWCS). Geraadpleegd op 7 januari 2014, van http://www.eurofound.europa.eu/surveys/ewcs/2010/index.htm. Greenhaus, J., & Beutell, N. (1985). Sources of conflict between work and family roles. Academy of Management Review, 10, 76-88. Greenhaus, J. H., & Powell, G. N. (2006). When work and family are allies: a theory of work-family enrichment. Academy of Management Review, 31, 72-92. Hupkens, C., Beckers, I, Janssen-Jansen, S., & Frenken, F. (2001). Arbeidsomstandigheden 2001. Monitoring via personen. Den Haag: Elsevier Uitgeverij B.V. Jehoel-Gijsbers, G. (2007). Beter aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkhervatting. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Johnson, J. V., & Hall, E. M. (1988). Job strain, work place social support, and cardiovascular disease: a cross-sectional study of a random sample of the Swedisch working population. American Journal of Public Health, 78, 1336-1342. Johnson, J. V., Hall, E. M., & Theorell, T. (1989). Combined effects of job strain and social isolation on cardiovascular disease morbidity in a random sample of the Swedisch male working population. Scandinavian Journal of Work, Environment and Health, 15, 271-279. Jonge, J. de, Le Blanc, P, & Schaufeli, W. (2007). Psychosociale werkstressmodellen. In W. Schaufeli, & A. Bakker (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. 25-49). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kahn, R. L., Wolfe, D. M., Quinn, R. P., Snoek, J. D., & Rosenthal, R. A. (1964). Organizational stress: studies in role conflict and ambiguity. New York: Wiley. Karasek, R. A. (1979). Job demands, job decision latitude, and mental strain: implications for job redesign. Administrative Science Quarterly, 24, 285-308. Karasek, R. A., & Theorell, T. (1990). Healthy work: stress, productivity and the reconstruction of working life. New York: Basic Books. Keuzenkamp, S., Hillebrink, C., Portegijs, W., & Pouwels, B. (2009). Deeltijd (g)een probleem. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Lambert, S. J. (1990). Processes linking work and family: a critical review and research agenda. Human Relations, 43, 239-257. !
33
LaRocco, J.M., House, J.S. & French, J.R.P. (1980). Social support, occupational stress, and health. Journal of health and social behavior. 21, 202-218 Lippe, T. van der (1993). Arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Amsterdam: Thesis Publishers. Lippe, T. van der & Van Dijk, L. (2002). Comparative research on women’s employment. Annual Review of Sociology, 28, 221-41. Meijman, T., & Zijlstra, F. (2007). Arbeid en mentale inspanning. In W. Schaufeli, & A. Bakker (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. 51-69). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. OECD StatExtracts, (2012). Average usual weekly hours worked. Parijs: Organisation for Economic Co-operation and Development. OECD StatExtracts, (2013). Average annual hours actually worked per worker. Parijs: Organisation for Economic Co-operation and Development. Otten, F. (1999). Werkstress en gezondheid. CBS-Webmagazine, 13 december. Otten, F. en Houtman, I. (2001), Werkdruk stabiliseert. Hoofddorp: TNO-Arbeid. Peeters, M., & Heiligers, P. (2007). De balans tussen werk en prive. In W. Schaufeli, & A. Bakker (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. 299314). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Peters, P., Den Dulk, L. en Van der Lippe, T. (2008), Effecten van tijd-ruimtelijke flexibiliteit op de balans tussen werk en privé. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 24 (4): 341362. Portegijs, W., Cloïn, M., Keuzenkamp, S., Merens, A., & Steenvoorden, E. (2008). Verdeelde tijd. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Raad van Europa (2011), Report on the implementation of the European social partners’ Framework Agreement on Work-related Stress. Brussel: European Union. RTL Nieuws (2012). Nederlanders werken het minst van alle Europeanen. Geraadpleegd op 1 december 2013, van http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/opmerkelijk/nederlanderswerken-het-minst-van-alle-europeanen. Schaufeli, W. & Bakker, A. (2007). Burnout en bevlogenheid. In W. Schaufeli, & A. Bakker (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. 341-359). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Schaufeli, W. B., & Enzmann, D. (1998). The burnout companion to research and practice: a critical analysis. Londen: Taylor & Francis. Sieber, S. D. (1974). Toward a theory of role accumulation. American Sociological Review, !
34
39,567-578. Siegrist, J. (1996). Adverse health effects of high-effort/low-reward conditions. Journal of Occupational Health Psychology, 1, 27-41. Siegrist, J., Siegrist, K., & Weber, I. (1986). Sociological concepts in the etiology of chronic disease: the case of ischemic heart disease. Social Science and Medicine, 22, 247-253. Sociaal en Cultureel Planbureau (2005). Toekomst arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Den Haag: SCP. Sonnentag, S., & Zijlstra, F. R. H. (2006). Work and off-job activities as predictors of need for recovery and well-being. Journal of Applied Psychology, 91, 330-350. Spector, P. E. (1997). Job satisfaction: application, assessment, causes, and consequences. California: Sage Publications, Inc. Stelt, H. Van der, & De Voogd-Hamelink, M. (2010). Trendrapport Aanbod van Arbeid 2009. Den Haag: SZW. Theorell, T., & Karasek, R. A. (1996). Current issues relating to psychosocial job strain and cardiovascular disease research. Journal of Occupational Health Psychology, 1, 9-26. Vroome, E. de, Smulders, P. en Van Vuuren, C.V. (2005). Verzuim als gevolg van arbeidsrisico’s en zelf opgegeven verzuimredenen. Deelresultaten Nationale Enquete Arbeidsomstandigheden 2003. Hoofddorp: TNO. Warr, P. B. (1987). Work, unemployment and mental health. Oxford: Oxford University Press. Warr, P. (1994). A conceptual framework for the study of work and mental health. Work and Stress, 8, 84-97. Wilensky, H. L. (1960). Work, careers and social integration. International Social Science Journal, 12, 543-560. Wolff, C.J. de. (2007) Voorwoord. In W. Schaufeli, & A. Bakker (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. V-IX). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
!
35