De interventie ‘Les(s) & More’: een JGZ-aanbod voor MBO-leerlingen
Eindrapportage ZonMw
Juli 2013
Programma ZonMw: Vernieuwing Uitvoeringspraktijk Jeugdgezondheidszorg Projectnummer 156512001 Ronde: Proefimplementatie en Effectenonderzoek
Maaike Goenee Marijke Hulstein Lisette van Straaten Monique van Londen Ellen Reitz Janine Bezem
Samenvatting Achtergrond Onderzoek naar de gezondheid van MBO niveau 1 & 2 leerlingen is schaars. In grote bevolkingsstudies ontbreekt veelal deze specifieke doelgroep. Ook de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft onvoldoende in beeld welke gezondheidsproblemen zich voordoen bij deze zeer laag opgeleide jongeren, aangezien het laatste reguliere contactmoment plaatsvindt op 13-14 jarige leeftijd. Er zijn echter wel aanwijzingen dat laagopgeleide jongeren op verschillende gezondheidsthema’s het slechter doen dan hun hoogopgeleide leeftijdsgenootjes. Ondanks het feit dat laag opgeleide jongeren voor verschillende gezondheidsgebieden een risicogroep vormen, is het bereik van bestaande hulpinstanties onvoldoende en zijn de ondersteuningsmogelijkheden ontoereikend. Daarnaast zijn er voor deze risicogroep geen evidence-based interventies voorhanden. Om de gezondheid van deze doelgroep te bevorderen heeft GGD Gelderland-Midden (afdeling Soa/Sense en JGZ) in samenwerking met ROC RijnIJssel de interventie ‘Les(s) & More’ ontwikkeld. Deze selectieve en geïndiceerde interventie bestaat uit drie onderdelen: 1) een lessenserie (4 klassikale lessen over relaties & seksualiteit en het gebruik van genotsmiddelen), 2) een gezondheidsvragenlijst (screening en triage van de gezondheid en zorgbehoeften en 3) een geïntegreerd JGZ/Sense spreekuur op de schoollocatie. Het doel van dit huidige project was tweeledig; enerzijds het in kaart brengen van de ervaren gezondheid en zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen, waarbij ook wordt gekeken naar de samenhang tussen de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften. Anderzijds het onderzoeken van het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’. Methode In een quasi-experimentele studie is het effect van de interventie ‘Les(s) & More’ geëvalueerd, met hulp van drie condities: 1) controle groep (gezondheidsvragenlijst), 2) interventie groep 1 (lessenserie + gezondheidsvragenlijst), 3) interventie groep 2 (lessenserie + gezondheidsvragenlijst + aanbod JGZ/Sense spreekuur). Klassen van drie schoollocaties zijn verdeeld over de drie onderzoeksgroepen. De data is verzameld aan de hand van de gezondheidsvragenlijst. Follow-up metingen werden verricht direct na de spreekuren en 6 maanden na de interventie. Van de 318 leerlingen die de baseline meting invulden, vulden 214 leerlingen de directe nameting in en de vragenlijsten van 68 leerlingen waren bruikbaar voor de follow-up meting na 6 maanden. Om de ervaren gezondheid en zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen te beschrijven, is gebruik gemaakt van de data die zijn verzameld direct na de lessenserie (T1). Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van beschrijvende statistieken. Verschillen tussen groepen (leeftijd, geslacht, etniciteit, gescheiden ouders en contact met ouders) werden
getoetst met behulp van Chi2-toets of Fisher’s exact, onafhankelijke t-toetsen en variatie analyses (ANOVA). P-waarden <.05 (twee-zijdig) werden als significant beschouwd. Om de samenhang tussen verschillende risicogroepen te onderzoeken zijn risico-indexen aangemaakt en correlatie en regressie analyses uitgevoerd. Door middel van de EM-methode zijn missende data geimputeerd. Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag zijn alleen de data geanalyseerd van de leerlingen die zowel de baseline meting als de directe follow-up meting hebben ingevuld. Het effect van ‘Les(s) & More’, op de ervaren gezondheid (op basis van de score op de risico indexen) en gerapporteerde zorgbehoeften, is getoetst met behulp van logistische regressie analyses en lineaire regressie analyse waarbij gecorrigeerd werd voor geslacht, leeftijd en de score op de baseline meting. Door middel van evaluatie formulieren zijn onder professionals (docenten en verpleegkundigen) en leerlingen de lessenserie en JGZ/Sense spreekuren geëvalueerd. Resultaten In totaal vulden 318 leerlingen de baseline meting in. Hiervan voldeden 247 aan het voorafgestelde leeftijdscriterium voor het beschrijven van de gezondheid en zorgbehoeften (15 tot 24 jaar). Iets meer dan de helft van het aantal leerlingen is man (55%) en 51% heeft een niet-westerse achtergrond. Hoewel de leerlingen tevreden zijn over hun uiterlijk en gezondheid, rapport 1 op 3 leerlingen symptomen van een depressie. Onder meisjes is dit 44%. Een groot gedeelte van de MBO niveau 1 & 2 leerlingen heeft wel eens gerookt (74%), drinkt wel eens alcohol (83%) en heeft wel eens drugs gebruikt (48%). Met name het overmatig alcoholgebruik in het weekend en het frequente drugsgebruik is zorgwekkend. Autochtone/westerse leerlingen laten een hoger middelengebruik zien dan leerlingen met een niet-westerse achtergrond. Een grote meerderheid (83%) van de leerlingen heeft ervaring met seks. Bij de laatste keer geslachtsgemeenschap en anale seks, gebruikten respectievelijk 54% en 44% geen condoom. Van de meisjes die ervaring hebben met geslachtsgemeenschap gebruikt 31% op dit moment geen anticonceptiemiddel. Een kwart (25%) van de meisjes en 17% van de jongens heeft wel eens te maken gehad met een onbedoelde zwangerschap. Meer dan de helft van de leerlingen (56%) heeft ervaring met seks tegen de wil. Zowel voor meisjes als voor jongens hangt het middelengebruik (roken, alcohol en drugs) samen met het seksueel risico gedrag. In totaal heeft 51% van de leerlingen één of meerdere zorgbehoeften. De psychische gezondheid en seksuele gezondheid hangen significant samen met het hebben van één of meerdere zorgbehoeften. Alleen geslacht blijkt het effect voor het verband tussen seksueel risico gedrag en zorgbehoefte te modereren; meisjes met een hoog seksueel risicoprofiel hebben vaker een zorgbehoefte, terwijl voor jongens het tegenovergestelde geldt.
Voor de effectstudie waren van 214 leerlingen zowel een baseline meting als de directe nameting beschikbaar; 83 controle groep, 38 interventie groep 1 en 93 interventie groep 2. Het volgen van de lessenserie alleen, lijkt onvoldoende om verandering in gedrag te bewerkstellingen. In deze quasi-experimentele studie werd voor seksueel risico gedrag een trend gevonden; ‘Les(s) & More’ beschermt MBO niveau 1 & 2 leerlingen mogelijk tegen een toename van risicovol seksueel gedrag. Verder blijkt de zorgbehoefte van de leerlingen na de interventie ‘Les(s) & More’ significant gereduceerd (OR = 0.44, p <.05), vergeleken met de groep die de interventie niet ontvangen heeft. Binnen de groep leerlingen die zowel de lessenserie als het aanbod voor het spreekuur hebben ontvangen (interventie groep 2), rapporteerden de leerlingen die het spreekuur bezochten een slechtere psychische gezondheid dan de leerlingen die niet naar het spreekuur gingen. Na de interventie zijn de verschillen in psychische gezondheid tussen deze twee groepen weggevallen. Het bezoeken van het spreekuur heeft dus mogelijk de psychische gezondheid van deze leerlingen verbeterd. Verder blijkt het aantal zorgbehoeften onder de leerlingen die naar het spreekuur gaan significant te verminderen, zowel op lange als op korte termijn. De evaluatie van de lessenserie laat zien dat zowel de leerlingen als docenten positief zijn over de gegeven lessen. Met name de les over soa, anticonceptiemiddelen en (onbedoelde) zwangerschappen wordt positief beoordeeld. Daarnaast lijken de leerlingen ook wat op te steken van de lessen. Op de kennistoets scoren de leerlingen op de nameting significant (p < .001) hoger dan op de voormeting. De docenten geven aan dat de lessen goed uitvoerbaar zijn, het niveau van de lessen aansluit bij de competenties van de leerlingen en dat ze de leerlingen voldoende kunnen begeleiden. Het spreekuur wordt met een gemiddelde van een 8.8 beoordeeld. De geboden ondersteuning door de JGZ/Sense verpleegkundige lijkt aan te sluiten bij de behoeften van de leerlingen. Nagenoeg alle leerlingen geven aan bij een volgende zorgbehoefte wederom naar het spreekuur te gaan en raden het spreekuur ook aan bij vrienden. Conclusie Leerlingen die een MBO niveau 1 & 2 opleiding volgen, vormen op nagenoeg alle onderzochte gezondheidsthema’s een hoog-risicogroep. Meer dan de helft van de leerlingen heeft op een of meerdere thema’s een zorgbehoefte. De interventie ‘Les(s) & More’ lijkt de leerlingen met een zorgbehoefte te bereiken, er zijn aanwijzingen dat de interventie beschermt tegen toename van seksueel risicogedrag en de interventie vermindert het aantal zorgbehoeften. Na zes maanden blijkt het positieve effect op minder zorgbehoefte bestaan bij de gebruikers van het spreekuur. De leerlingen zijn positief over de lessenserie en de gebruikers van het spreekuur zeggen nagenoeg allemaal dat de geboden zorg aansluit bij
hun wensen. De school-gebonden interventie ‘Les(s) & More’, waarbij er een vervlechting plaatsvindt in de samenwerking tussen MBO-school (lessen) en JGZ/Sense (spreekuren) lijkt succesvol in het bereiken van deze hoog risicogroep.
1. INTRODUCTIE
1.1. Doel van het onderzoek Vanuit
de
GGD
Gelderland-Midden
(VGGM)
hebben
de
afdelingen
Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de afdeling Soa/Sense in samenwerking met het ROC RijnIJssel in Arnhem (afdeling De Pasvorm) in 2011 de interventie ‘Les(s) & More’ ontwikkeld. ‘Les(s) & More’ beoogt risicojongeren in het MBO niveau 1 en 2 onderwijs te bereiken en hen ondersteuning te bieden bij hun gezondheid. Jongeren met een MBO niveau 1 diploma zijn assistent beroepsbeoefenaar en met een niveau 2 diploma zijn ze basisberoepsbeoefenaar. Alleen een niveau diploma 2 geeft toegang tot de arbeidsmarkt. De interventie ‘Les(s) & More’ heeft in 2011 in een pilot studie getest onder 138 MBO niveau 1 & 2 leerlingen en bleek veelbelovend. Met subsidie van ZonMw (projectnummer 156512001) is in de periode van november 2011 tot maart 2013 het huidige quasi-experimentele onderzoek uitgevoerd. Het doel van dit huidige project was tweeledig. Allereerst was het doel om de ervaren gezondheid en zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen in kaart te brengen, waarbij ook wordt gekeken naar de samenhang tussen de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften. Doordat (zeer) laag opgeleide hoog-risicojongeren vaak ontbreken als respondenten bij epidemiologische studies als Seks onder je 25e (De Graaf, De Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2012; De Graaf, Meijer, Poelman, & Wesenbeeck, 2005) is weinig bekend over de gezondheid van deze doelgroep. Ook de JGZ heeft onvoldoende in beeld welke gezondheidsproblemen
bij
deze jongeren
spelen, aangezien
het
laatste reguliere
contactmoment op 13-14 jarige leeftijd plaatsvindt (Platvorm Jeugdgezondheidszorg, 2003), terwijl de meeste gezondheidsproblemen zich pas ontwikkelen op latere leeftijd. Het tweede doel (hoofddoel) van het project was om het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’ te onderzoeken. In hoeverre onderkennen de hoog-risicojongeren problemen bij risicovol gedrag op het gebied van gezondheid (bijvoorbeeld onveilig seksueel gedrag of overmatig middelengebruik) en zoeken ze daarbij hulp bij de JGZ, het Soa/Sense spreekuur of de verslavingszorg? Via de interventie ‘Les(s) & More’ wordt beoogd de jongeren via een lessenserie meer bewust te maken van hun leefstijl en risicovolle gedrag en hun zorgbehoeften. Via het aanbieden van geïntegreerde JGZ/Sense spreekuren op de locatie van de school biedt deze interventie de zorg aan binnen de dagelijkse leefwereld van de jongeren, met als doel de toegankelijkheid te vergroten en daarmee het bereik van de JGZ onder hoog-risicojongeren. De verwachting bij de inzet van deze interventie was, dat deze
risicojongeren zich meer bewust worden van hun problematiek en meer geneigd zijn gebruik te maken van het laagdrempelige preventieve hulpaanbod. Dit project past binnen twee prioriteiten van het ZonMw-programma ‘Vernieuwing uitvoeringspraktijk JGZ’: 1) Bereiken van risicogroepen en afstemmen van het aanbod en 2) Aansluiting van de JGZ-uitvoering bij de doelgroep vanaf 12 jaar door onder andere samenwerking met andere instellingen. De interventie ‘Les(s) & More’ is innovatief door de combinatie van preventie en ondersteuning voor een nog nauwelijks bereikte risicogroep laagopgeleide en allochtone jongeren van MBO niveau 1 & 2 (prioriteit 1) en door de intensieve samenwerking van de JGZ met het ROC-onderwijs (prioriteit 2).
1.2. De psychische gezondheid, middelengebruik, seksuele gezondheid, zorgbehoefte, bereik en ondersteuning van laag opgeleide jongeren Landelijk en regionaal bestaat er zorg over de seksuele gezondheid en leefstijl van jongeren in het MBO (Middelbaar Beroeps Onderwijs). De seksuele gezondheid en leefstijl van jongeren in het MBO (Middelbaar Beroeps Onderwijs) en specifiek de jongeren van de laagste opleidingsniveaus (MBO niveau 1 en 2) en van allochtone herkomst is zorgelijk. Laag opgeleide en allochtone jongeren zijn een hoog-risicogroep wat betreft psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel (risico)gedrag (De Graaf et al., 2005; De Graaf et al., 2012; Rijpstra & Bernaards, 2011; Rijpstra, Bernaards, Engbers, & Jongert, 2009; Schrijvers & Schuit, 2010). Psychische gezondheid. Een depressie is veel voorkomend onder Nederlandse adolescenten. Een studie van De Graaf, Ten Have en Van Dorsselaer (2010) laat een 12maanden prevalentie zien van 6.7% onder 18- tot 25- jarigen. Uit ander onderzoek (Ter Borgt, Van Dorsselaer, & Vollebergh, 2003) blijkt dat in een gewone week nagenoeg 1 op de 5 jongeren, in de leeftijd 11 tot 16 jaar, last heeft van depressieve buien (nergens zin in, chagrijnig, zich eenzaam voelen, zich schuldig voelen, slecht kunnen concentreren, weinig energie hebben, veel of weinig slapen etc.). Depressieve klachten zijn gerelateerd aan verslechterde schoolprestaties, schoolverzuim, sociaal disfunctioneren, middelengebruik en suïcidaliteit (Sytema et al., 2005). Leerlingen met een laag opleidingsniveau (vmbo-b) blijken meer psychische problemen te hebben dan leerlingen uit het vwo (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Middelengebruik. Laagopgeleide jongeren kennen naast een verminderde psychische gezondheid ook een ongezonde leefstijl met betrekking tot het gebruiken van genotsmiddelen: roken, gebruik van alcohol en drugs (Rijpstra et al., 2009; Rijpstra et al., 2011). Voor roken
geldt dat helemaal niet roken beter is dan iets roken. Roken is gerelateerd aan vroegtijdige sterfte en vele chronische aandoeningen waaronder hart- en vaatziekten (Tverdal, Thelle, Stensvold, Leren, & Bjartveit, 1993; Qiao, Tervahauta, Nissinen, & Tuomilehto, 2000). Van de MBO leerlingen zegt 30% te roken. Hierbij roken meisjes vaker dan jongens (Rijpstra & Bernaards, 2011). Met betrekking tot het gebruik van alcohol raadt het ministerie van VWS jongeren tot 18 jaar aan helemaal geen alcohol te drinken (‘zero tolerance’ beleid) en de Gezondheidsraad adviseert gezonde volwassen mannen niet meer dan 2 standaardglazen alcohol per dag te drinken en volwassen vrouwen niet meer dan 1 standaardglas. Het vroeg beginnen met alcohol en een regelmatig zwaar gebruik wordt in verband gebracht met verminderde hersenontwikkeling, internaliserende problemen (zoals angst en depressie), externaliserende problemen (zoals agressie en delinquentie), verminderde concentratie en verslechterde schoolprestaties (Verdurmen et al., 2006). Op basis van de hierboven genoemde adviezen blijkt uit het laatste TNO onderzoek (Rijpstra & Bernaards, 2011) dat 81% van de jongeren onder de 18 jaar niet voldeden aan het ‘zero tolerance’ beleid. Van de totale MBO leerlingen voldeed 63% niet aan de gestelde alcoholnormen. Met name in het weekend wordt door een aanzienlijk deel van de leerlingen relatief veel glazen per dag gedronken. Zo drinkt 45% 5 glazen of meer en zelfs 13% 10 glazen of meer per weekenddag. Aangaande het gebruiken van drugs geldt hetzelfde ‘zero tolerance’ beleid. Het gebruiken van drugs kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen en het korte termijn geheugen, waardoor school- en werkprestaties nadelig worden beïnvloed (Monshouwer, Van Dorsselaer, Verdurmen, Ter Borgt, & Vollenbergh, 2006; Ter Bogt, Van Lieshout, Doornwaard, & Eijkemans, 2009). Frequente gebruikers hebben zelfs kans op psychosen (Henquet et al., 2005). Ondanks deze gezondheidsrisico’s geeft 29% van de MBO leerlingen aan wel eens hasj/wiet te gebruiken, waarvan 16% is aan te merken als ‘frequent gebruiker’. Zij hebben meer dan tien keer hasj of wiet gebruikt. Zeven procent heeft wel eens harddrugs gebruikt (1% is frequent gebruiker). Voor zowel soft- als harddrugs geldt dat jongens vaker gebruiken dan meisjes. Tien procent gebruikt wel eens alcohol en drugs tegelijk. Seksuele gezondheid. Seksuele gezondheid is een veelomvattend en veelzijdig begrip. De WHO heeft seksuele gezondheid als volgt gedefinieerd: ‘Seksuele gezondheid is een toestand van seksueel welbevinden, zowel fysiek als emotioneel en mentaal. Het is meer dan de afwezigheid van ziekte, disfunctioneren of zwakheid. Voor seksuele gezondheid is een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties nodig. Bovendien
vereist seksuele gezondheid de mogelijkheid om prettige en veilige seksuele ervaringen op te doen, die vrij zijn van dwang, discriminatie of geweld. Om seksuele gezondheid te bereiken en behouden, moeten de seksuele rechten van iedereen gerespecteerd en beschermd worden’ (WHO, 2006). Laag opgeleide jongeren lopen op allerlei aspecten van de seksuele gezondheid meer risico dan hoog opgeleide jongeren (De Graaf et al., 2012). Zo hebben laag opgeleide jongeren eerder ervaring met seks met een partner en meer verschillende sekspartners dan hoog opgeleide jongeren. Op 14-15 jarige leeftijd heeft 22% van de laag opgeleide jongeren geslachtsgemeenschap gehad, tegenover 7% van de hoog opgeleide jongeren. Zesentwintig procent van de laag opgeleide jongeren geeft vier of meer verschillende partners te hebben gehad, terwijl dit onder hoog opgeleide jongeren 14% is. Hoewel laag opgeleide jongeren een hogere seksuele activiteit laten zien, hebben zij juist relatief minder kennis ten aanzien van voortplanting, anticonceptie en soa’s. Doordat zij vroeg starten met seksuele ervaringen en weinig kennis hebben van voorplanting en anticonceptie, beschermen laag opgeleide jongeren zich minder goed tegen soa’s en zwangerschappen (De Graaf et al., 2005; Kaestle et al., 2005). Zo is de kans op een abortus 8 keer zo groot voor een laagopgeleid meisje in vergelijking tot een hoogopgeleid meisje (De Graaf et al., 2005). Tienermoederschap kan schoolverzuim, het niet halen van een diploma en weinig inkomen tot gevolg hebben (Mda, Aquino, & de Barros, 2006). Dit kan vervolgens leiden tot een lage maatschappelijke positie, wat zowel de gezondheid van de tienermoeder als het kind kan verlagen (Hobcraft & Kiernan, 2001). Daarnaast hebben laag opgeleide jongens en meisjes vaker te maken gehad met seksuele grensoverschrijding dan hoog opgeleide jongeren. Onder de laag opgeleide meisjes is 20% wel eens gedwongen tot een seksuele handeling, tegenover 13% van de hoog opgeleide meisjes. Onder jongens zijn deze percentages respectievelijk 6% en 3% (De Graaf et al., 2012). Op het internet hebben laag opgeleide jongens meer ervaring met seksueel getinte contacten, bijvoorbeeld dat zij hun penis of billen laten zien voor de webcam, seksfoto’s of filmpjes van zichzelf of anderen uitwisselen op het internet. Zorgbehoefte, bereik en ondersteuning. Ondanks het feit dat laag opgeleide jongeren voor verschillende gezondheidsgebieden een hoog risicogroep vormen, is het bereik onvoldoende en zijn de ondersteuningsmogelijkheden ontoereikend. Zo vindt het laatste JGZcontact plaats in klas 2 van het Voortgezet Onderwijs (13-14 jaar) (Platvorm JGZ, 2003). Uitgaande van de integratie met Centrum van Jeugd en Gezin, betreft de doelgroep van de JGZ jongeren tot de leeftijd van 23 jaar. Gerichte preventie en ondersteuning door de JGZ voor deze risicojongeren lijkt dan ook van belang om de gezondheid- en maatschappelijke
risico’s te beperken. Ondanks de recente uitbreiding van het laatste contactmoment van de JGZ naar 15/16 jaar bereikt het huidige wettelijke JGZ-aanbod niet de (risico)jongeren in de leeftijd van 16-23 jaar. De in 2008 in het leven geroepen Sense spreekuren (seksualiteitspreekuren waar jongeren tot 25 jaar gratis en anoniem gebruik van kunnen maken) worden eveneens nauwelijks bezocht door de genoemde hoog-risicogroepen. Tegelijkertijd vragen MBO opleidingen de GGD’en in Nederland om ondersteuning in de begeleiding van deze risicojongeren. Daarnaast waren er bij de start van het huidige project in 2011 voor het MBO nog geen evidence-based leefstijl interventies beschikbaar op de thema’s genotsmiddelengebruik en seksualiteit (Von Heijden & Collard, 2001). 1.3. De interventie ‘Les(s) & More’ De interventie ‘Les(s) & More’ is een interventie die bottom-up is ontwikkeld vanuit de JGZ-praktijk in samenwerking met het MBO-onderwijs. ‘Les(s) & More’ bestaat uit drie geïntegreerde onderdelen; 1) een lessenserie (4 klassikale lessen over relaties & seksualiteit en het gebruik van genotsmiddelen), 2) een gezondheidsvragenlijst (screening en triage van de gezondheid en zorgbehoeften en 3) een geïntegreerd JGZ/Sense spreekuur op de schoollocatie. In de lessenserie komen verschillende onderwerpen aan bod; relaties, seksuele diversiteit, de anatomie van de geslachtsorganen, anticonceptiemiddelen, preventie van soa/hiv (condoomgebruik en testen), (onbedoelde) zwangerschappen, weerbaarheid in relatie tot grensoverschrijdend gedrag, seks en de media, loverboys en het gebruik van genotsmiddelen in combinatie met seksueel gedrag. De lessen spelen, naast kennisverhoging, in op attitude, sociale normen, risicoperceptie en de eigen-effectiviteit. Werkvormen die tijdens de lessen worden gebruikt, zijn ontleend uit veelal uit bestaande lesmethoden zoals: ‘Lang Leve de Liefde’ (Rutgers WPF en Soa Aids Nederland), ‘Handleiding veilig vrijen en seksualiteit voor het jeugdwelzijnswerk’ (Soa Aids Nederland) en ‘Let’s Talk’ (Rutgers WPF). De klassikale lessen worden gegeven binnen het vak Leren, Loopbaan en Burgerschap (een verplicht vak in het MBO). Docenten worden door middel van een train-de-trainer programma, getraind in de lessenserie door een gezondheidsbevorderaar van de GGD. Aan het eind van de lessenserie vullen de leerlingen een gezondheidsvragenlijst in. In deze vragenlijst worden verschillende vragen gesteld over ervaren gezondheid en kunnen leerlingen aangeven of zij op een bepaald thema een zorgbehoefte hebben (zie voor de opgenomen vragen Hoofdstuk 2: Methode). De wijze waarop leerlingen uitgenodigd willen worden voor het spreekuur (per brief, sms, mail, via de mentor) kunnen leerlingen naar eigen voorkeur aangeven op de vragenlijst.
De JGZ/Sense verpleegkundige nodigt vervolgens leerlingen met een zorgbehoefte uit (per brief, sms, mail, of via de mentor) voor het geïntegreerde JGZ/Sense spreekuur op de schoollocatie. Tijdens dit spreekuur, uitgevoerd door een JGZ/Sense verpleegkundige, kunnen leerlingen ondersteuning krijgen op het gebied van psychische gezondheid, middelengebruik en vragen of problemen rondom relaties en seksualiteit (inclusief het testen op soa/hiv). Vervolgonderzoek door een JGZ-arts of verwijzing naar externe professionals is mogelijk op indicatie. De JGZ-arts is tevens aangesteld als achterwacht en voor supervisie van de spreekuren.
1.4. Het huidige onderzoek In het huidige onderzoek is nagegaan, welke problematiek en zorgbehoefte de risicoleerlingen op MBO niveau 1& 2 ervaren, welke samenhang er bestaat tussen problemen op verschillende gebieden en in hoeverre de interventie ‘Les(s) & More’ effect heeft op vermindering van de problemen en afname van de zorgbehoefte. Nadat in Hoofdstuk 2 de Methode van het gehele onderzoek uiteengezet is, presenteren we in Hoofdstuk 3 en 4 de resultaten van de studie, in Hoofdstuk 5 de procesevaluatie van de lessenserie en de spreekuren en tenslotte in Hoofdstuk 6 de discussie.
De volgende vragen worden in de volgende hoofdstukken beantwoord: Hoofdstuk 3: 1. Hoe is het met de ervaren gezondheid van MBO niveau 1 & 2 leerlingen gesteld? 2. Welke zorgbehoeften rapporten MBO niveau 1 & 2 leerlingen? 3. Hoe hangt de ervaren gezondheid samen met de gerapporteerde zorgbehoeften? Hoofdstuk 4: 4. Was is het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’ op de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften? Hoofdstuk 5: 5. Hoe beoordelen de leerlingen en de professionals de lessenserie (leerkrachten) en het JGZ/Sense spreekuur (jeugdverpleegkundigen)?
2. METHODE 2.1. Studie design Om het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’ op de ervaren gezondheid en gerapporteerde zorgbehoeften te onderzoeken, is een quasi-experimentele studie opgezet met twee experimentele groepen en een controle groep. Figuur 2.1 geeft de opzet van de studie schematisch weer. Interventie groep 1 kreeg de ‘Les(s) & More’ lessenserie en de gezondheidsvragenlijst aangeboden en interventie groep 2 kreeg de lessenserie en de gezondheidsvragenlijst aangeboden, gecombineerd met een aanbod voor het geïntegreerde JGZ/SENSE spreekuur. De controle groep ontving alleen de gezondheidsvragenlijst en daarnaast care as usual. Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt van de gezondheidsvragenlijst. Deze vragenlijst hebben de leerlingen in totaal drie keer ingevuld; direct na de lessenserie (T1), direct na de spreekuren (T2) en 6 maanden na de interventie (T3). Tussen februari 2012 en december 2012 is de dataverzameling voltooid. Om de ervaren gezondheid en zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen te beschrijven, is gebruik gemaakt van de data die zijn verzameld direct na de lessenserie (T1).
Figuur 2.1. Onderzoeksdesign van deze studie naar de gezondheid en zorgbehoeften en het effect van het de interventie ‘Les(s) & More’.
2.2. Procedure Voor de werving van MBO niveau 1 & 2 leerlingen is gebruik gemaakt van een bestaand samenwerkingsverband tussen ROC Rijnijssel (afdeling de Pasvorm) en GGD Gelderland Midden. Docenten die werkzaam waren bij het ROC zijn door de zorgcoördinator van de desbetreffende school geïnformeerd over de inhoud en het doel van deze studie. De klassen van de docenten werden daarna door de zorgcoördinator ingedeeld over de drie onderzoeksgroepen. De deelnemende klassen waren verdeeld over drie locaties van het ROC. Bij de indeling naar onderzoeksgroep is rekening gehouden dat de klassen ingedeeld in de controle groep niet op dezelfde locatie les hadden als de twee experimentele groepen. Er waren van te voren geen exclusiecriteria geformuleerd. Alleen wanneer een leerling zelf niet wilde mee werken aan het onderzoek (het informed consent formulier niet had ondertekend dat voorafgaand aan de vragenlijst op T1 werd gegeven), werd hij of zij geëxcludeerd. Geen van de leerlingen heeft deelname geweigerd. De ouders van leerlingen die jonger waren dan 18 jaar ontvingen een informatiebrief over het onderzoek en konden eventueel bezwaar maken tegen deelname aan het onderzoek van hun kind. Dit heeft geen enkele ouder gedaan. Voor de eerste twee metingen (T1 en T2) werd met de mentoren van de geselecteerde klassen, afspraken gemaakt om de gezondheidsvragenlijst af te nemen. Het invullen van de vragenlijsten vond plaats tijdens een regulier mentor uur. Naast de mentor waren hierbij ook medewerkers van de GGD aanwezig. De inhoud van de studie en vragenlijst werd geïntroduceerd door de GGD medewerker. De vragenlijst kon in ongeveer 30 minuten worden ingevuld. Om de privacy van de leerlingen te waarborgen werd gevraagd om op gepaste afstand van elkaar te gaan zitten. Wanneer leerlingen vragen niet begrepen, konden zij hun vraag stellen aan een GGD medewerker. De follow-up meting (T3) is digitaal afgenomen, omdat veel leerlingen na de zomervakantie niet meer op school zaten. Hiervoor zijn bij de tweede meting (T2) emailadressen van de leerlingen verzameld. Leerlingen ontvingen in december een e-mail met daarin een link naar de vragenlijst. Leerlingen konden de vragenlijst invullen op een tijdstip dat hen uitkwam. De leerlingen kregen per ingevulde vragenlijst een VVV-bon. Voor de pre-test, posttest en follow-op metingen kregen de leerlingen bonnen met respectievelijk een waarde van €5-, €7,50 en €10,- . De eerste twee bonnen werden meteen na het inleveren van de vragenlijsten aan de leerlingen overhandigd. Bij de online vragenlijsten werd aan het eind van de vragenlijst naar het adres van de leerlingen gevraagd om de bon op te kunnen sturen. De drie vragenlijsten zijn door middel van een unieke code aan elkaar gekoppeld.
Goedkeuring voor de huidige studie is verleend door de Medisch-Ethische Toetsingscommissie van het Radboud ziekenhuis te Nijmegen, welke officieel is erkend in Nederland.
2.3. Deelnemers Op de baseline (T1) zijn in totaal 318 leerlingen geïncludeerd; N = 118 in de controle groep, N = 73 in interventie groep 1, N = 127 in interventie groep 2. Omdat geregistreerde leerlingen op het moment van afname afwezig waren door stage, ziekte, zwangerschapsverlof, detentie, vrijstelling van onderwijs door jeugdzorg of het reeds behalen van een diploma is het niet gelukt om in iedere groep de beoogde 150 leerlingen te includeren. Gezien de krappe tijd waarin de baseline meting moest worden afgerond, is ervoor gekozen om geen extra klassen bij te werven. Bij de post-test (T2) is van 83 leerlingen (70%) in de controle groep data verzameld. In interventie groep 1 participeerden 38 leerlingen (52%) en in interventiegroep 2 93 leerlingen (73%). Naast de hierboven genoemde redenen voor het uitval, bleken sommige leerlingen bij de 2e meting van klas te zijn veranderd. Het was moeilijk om deze leerlingen te traceren en bij hen de vragenlijst alsnog individueel af te nemen. Opvallend is dat de uitval bij interventie groep 1 groter is dan bij de andere twee groepen. Dit komt omdat er in interventie groep 1 hele klassen zijn uitgevallen, omdat er geen afspraak meer kon worden gemaakt met de docenten door bijvoorbeeld ingeplande studiedagen. Na 6 maanden, bij de follow-up meting, zijn 103 leerlingen begonnen aan de online vragenlijst. Vijfentwintig leerlingen hebben de vragenlijst direct weg geklikt en hebben daarmee geen enkele vraag beantwoord. Drie leerlingen hebben alleen hun demografische gegevens ingevuld en zijn daarom niet meegenomen in de analyses. Drie leerlingen hebben de vragenlijst twee keer ingevuld, waarvan de meest complete vragenlijst is meegenomen. Eén leerling had bij de follow-up meting een foute code ingevoerd, waardoor deze niet meer gematched kon worden met de twee vorige vragenlijsten. Uiteindelijk waren er 68 vragenlijsten bruikbaar voor de follow-up meting van deze studie; N = 23 in de controle groep, N = 8 in interventie groep 1 en N = 37 in interventie groep 2.
2.4. Meetinstrumenten De gezondheidsvragenlijst die in het huidige onderzoek is gebruikt, is speciaal ontwikkeld voor en aanpast aan het taalniveau van deze onderzoekspopulatie. De uitvoerbaarheid van de vragenlijst is, voorafgaand aan dit onderzoek, getoetst met behulp van een kleine representatieve groep leerlingen (N = 10) en docenten.
2.4.1. Demografische gegevens Leerlingen moesten vragen beantwoorden over hun leeftijd, geslacht, etnische achtergrond, woonsituatie, het hebben van gescheiden ouders en het contact met hun ouders.
2.4.2. Psychische gezondheid Beoordeling gezondheid: De leerlingen zijn met één item gevraagd hoe goed zij hun eigen gezondheid beoordelen op een 5-punts Likert schaal variërend van 1 = heel erg slecht tot 5 = heel erg goed. Tevredenheid uiterlijk: Of leerlingen tevreden zijn met hun uiterlijk is gevraagd met behulp van één item: ‘Ben je blij met hoe je eruit ziet?’, 1 = nee, 2 = soms 3 = ja. Depressieve symptomen: De mate waarin er sprake is van depressieve symptomen is gevraagd door middel van de CES-D (Center for Epidemiologic Studies Depression Scale) (Radloff, 1977). De oorspronkelijk CES-D bestaat uit 20 items. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de verkorte 10-item CES-D. De validiteit van deze verkorte versie is al in meerdere onderzoeken aangetoond (Andresen, Malmgren, Carter, & Patrick, 1994). Door middel van deze 10 items is gevraagd naar de toestand gedurende de afgelopen week (bijv. ‘Ik had moeite me te concentreren’). De volgende antwoord categorieën waren mogelijk: 0 (zelden of nooit, minder dan 1 dag), 1 (soms of weinig, 1-2 dagen), 2 (regelmatig, 3-4 dagen) en 3 (meestal of altijd, 5-7 dagen). Hoe hoger de score, hoe meer gevoelens van een depressie aanwezig zijn. Hierbij is een score van ≥ 10 als cut-off score gehanteerd als ruwe indicator van het voorkomen van een klinische depressie (Andresen et al., 1994). In de huidige studie is de interne consistentie (Cronbach’s alpha) voor deze schaal .77.
2.4.3. Middelengebruik Vragen die zijn gesteld om de gezondheidstoestand op het gebied van middelengebruik vast te stellen, zijn ontleend uit het onderzoek ‘De leefstijl van MBO studenten in 2008/2009’ en ‘De leefstijl van MBO studenten in 2009/2010’ (Rijpstra & Bernaards, 2011; Rijpstra, Bernaards, Engbers, & Jongert, 2009).
Roken: Om het rookgedrag van de leerlingen in kaart te brengen, is allereerst gevraagd of ze wel eens hebben gerookt (nee/ja). Indien een leerling deze vraag bevestigend beantwoordde is gevraagd naar de intensiteit van roken en de intentie om te stoppen met roken. Deze twee vervolgvragen bestonden ieder uit 5 stellingen, waaruit de leerling de stelling moest kiezen die het beste bij hem/haar paste (bijvoorbeeld ‘Ik wil niet minder gaan roken’). De houding ten aanzien van het stoppen met roken is gemeten met behulp van 1 item op een 5-punts Likert schaal ‘Stoppen met roken vind ik….’ (variërend van 0 = heel belangrijk tot 4 = heel onbelangrijk). Alcohol: Het alcoholgebruik van de leerlingen is bepaald door te vragen of zij wel eens alcohol hebben gedronken (nee/ja). Indien een leerling aangaf alcohol te drinken is gevraagd naar het aantal doordeweekse dagen (maandag tot en met donderdag) waarop de leerling alcohol drinkt en de hoeveelheid glazen alcohol die hij/zij op een doordeweekse dag drinkt. Dezelfde vragen zijn vervolgens gesteld voor de drie weekend dagen (vrijdag tot en met zondag). Om te bepalen in hoeverre de leerling van plan is om minder alcohol te gaan drinken zijn 5 stellingen voorgelegd, waarbij de leerling de stelling moest aankruisen die het beste bij hem/haar paste (bijvoorbeeld ‘Ik wil wel minder alcohol drinken, maar nu nog niet’). Drugs: Om het drugsgebruik van de leerlingen in kaart te brengen is gevraagd of ze wel eens drugs hebben gebruikt (nee/ja). Leerlingen die ooit drugs hebben gebruikt is gevraagd naar de frequentie van softdrugs in het hele leven en in de afgelopen maand (van 0 keer t/m vaker dan 20 keer). Dezelfde vragen zijn gesteld voor het gebruik van harddrugs. Daarnaast is gevraagd of ze wel eens op één dag of avond tegelijk drugs én alcohol hadden gebruikt. Tenslotte is aan de hand van stellingen gevraagd naar de intentie om geen drugs meer te gebruiken (bijvoorbeeld ‘Ik gebruik nu al minder drugs dan vroeger’).
2.4.4. Relaties & seksueel gedrag De vragen met betrekking tot relaties en seksualiteit zijn voornamelijk gehaald uit de onderzoeken ‘Seks onder je 25ste’ (De Graaf et al., 2005; De Graaf et al., 2012). Partner: Leerlingen is gevraagd of zij op dit moment een vriend/man of vriendin/vrouw hadden (nee/ja). Seksuele oriëntatie: De seksuele oriëntatie is bevraagd met de vraag ‘Val je op mannen, vrouwen of allebei?’ Jongeren werden als heteroseksueel gecategoriseerd als zij voornamelijk of uitsluitend op het andere geslacht vielen. Homoseksuele, lesbisch of biseksueel jongeren zijn diegenen die aangeven op beide of uitsluitend op het eigen geslacht te vallen.
Permissieve opvattingen over seks: Permissieve opvattingen over seks is nagevraagd door middel van 6 items op een 3-punt Likert schaal variërend van 2 = goed, 1 = maakt me niets uit tot 0 = niet goed (bijvoorbeeld ‘Wat vind je hiervan: Een jongen heeft seks met veel meisjes’). De schaal heeft een range van 0-12 waarbij geldt: hoe hoger de score, hoe permissiever de houding ten aanzien van seks. De Cronbach’s alpha voor deze schaal is .77. Seksuele ervaringen: Ervaring met seks werd ingeleid door de vraag: ‘Heb je wel eens seks gehad’ (nee/ja). Seks was hierbij breed gedefinieerd namelijk: ‘Seks kan van alles zijn. Bijvoorbeeld strelen van borsten, penis of vagina, seks met de mond of met de penis de vagina in gaan’. Diegene die ooit seks hebben gehad, is gevraagd naar hun ervaring met geslachtsgemeenschap. Wanneer respondenten ook geslachtsgemeenschap hebben gehad, is gevraagd naar het aantal personen waarmee zij ooit geslachtsgemeenschap hebben gehad, met wie zij de laatste keer geslachtsgemeenschap hadden (met een vaste partner/ een ex-vriend of vriendin/ een losse partner) en of zij de bij de laatste keer geslachtsgemeenschap een condoom en een anticonceptiemiddel gebruikten. Voor de ervaring met anale seks zijn, uitgezonderd van de anticonceptievraag, dezelfde vragen gesteld. Attitude veilig vrijen: De houding ten aanzien van veilig vrijen is gemeten met behulp van 1 item op een 5-punts Likert schaal ‘Veilig vrijen vind ik….’ (variërend van 1 = heel onbelangrijk tot 5 = heel belangrijk). Testgedrag: Alleen bij respondenten met seksuele ervaringen is het testgedrag ten aanzien van soa en/of hiv nagevraagd. Hierbij is gevraagd of zij zich ooit hebben laten testen, en zo ja, waar zij dit de laatste keer hebben gedaan. Zwangerschap
en
kinderen:
Leerlingen
die
ervaring
hadden
met
geslachtsgemeenschap, is gevraagd of zij ooit een onbedoelde zwangerschap hebben meegemaakt en of zij kinderen hebben. Bij de meisjes is tevens gevraagd of zij ooit de morning-afterpil hebben gebruikt, een miskraam hebben gehad en/of een abortus hebben ondergaan. Anticonceptie: Aan alle meisjes is de vraag voorgelegd of zij op dit moment een anticonceptiemiddel gebruiken en in hoeverre zij tevreden zijn met het door hun gekozen middel. Seksuele problemen: De leerlingen zijn gevraagd of zij vragen en/of problemen hebben op het gebied van seksualiteit en lichaam. Hierover zijn in totaal zes vragen (bijvoorbeeld ‘Pijn bij het vrijen’) (nee/ja) gesteld. Cyberseks: Ervaring met cyberseks is door middel van 6 vragen onderzocht. Er is gevraagd of de respondent bepaalde dingen via of het internet heeft gedaan (bijvoorbeeld ‘Een
naaktfoto van jezelf naar iemand gestuurd’) met daarbij de antwoord categorieën 0 = nee, 1 = één keer, 2 = meer dan één keer. Ruilseks: De ervaring met ruilseks is gemeten met 2 items (ooit zelf geld hebben gekregen voor seks en iets anders gekregen voor seks). De antwoordmogelijkheden waren: 0 = nee, 1 = ja, één keer 2 = ja, meer dan één keer. Seksuele handelingen tegen de wil: Ervaring met seksuele dwang is nagevraagd in zowel de passieve vorm (iemand tegen de wil gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan of uit te voeren) als de actieve vorm (zelf tegen de wil seksuele handelingen ondergaan of uitgevoerd). Bij de actieve vorm is onderscheid gemaakt in het tegen de wil in zoenen, op een seksuele manier worden aangeraakt, aftrekken/vingeren, orale seks, geslachtsgemeenschap en anale seks. De passieve vorm is uitgevraagd met 1 item namelijk: ‘Heb je zelf wel eens iemand gedwongen seksuele dingen te doen die de ander niet wilde?’. Zowel bij de passieve als actieve vorm waren de antwoordcategorieën: 0 = nee, 1 = ja, één keer 2 = ja, meer dan één keer.
2.4.5. Zorgbehoeften Om te onderzoeken welke zorgbehoeften leerlingen in de laagste MBO niveau’s hebben, is bij verschillende onderdelen van de vragenlijst gevraagd of de leerlingen een gesprek wilden hebben met een verpleegkundige/dokter over hun problemen/vragen op een desbetreffend thema (Bijvoorbeeld: ‘Zou je met een verpleegkundige willen praten over zwangerschap, abortus en/of het hebben van kinderen?’) (nee/ja). Niet alle leerlingen hebben alle vragen over de zorgbehoeften voorgelegd gekregen. Zo kregen bijvoorbeeld alleen de leerlingen die aangaven te roken, de vraag of zij een zorgbehoefte hadden met betrekking tot het thema roken. Alleen de leerlingen in interventie groep 2 konden daadwerkelijk gebruik maken van een spreekuur op school. Leerlingen uit interventie groep 1 en de controle groep kregen een flyer met daarop hulpinstanties in de regio.
2.4.6. Mate van risicogedrag Om het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’ op de ervaren gezondheid en zorgbehoeften te onderzoeken en de samenhang tussen gezondheid en zorgbehoefte in kaart te brengen, zijn er voor de thema’s psychische gezondheid, middelengebruik (rookgedrag, alcohol- en drugsgebruik) en relaties en seksualiteit risico indexen gemaakt. Deze risico indexen geven de mate van ongezond/risicogedrag weer.
Voor het samenstellen van de risico indexen zijn per gezondheidsthema een aantal vragen geselecteerd die van belang zijn bij de taxatie van het ongezonde/risicogedrag. In Bijlage 1 is een overzicht te vinden van alle vragen die per risico index zijn opgenomen, de daarbij horende ruwe score op de risico index en de psychometrische gegevens. Gezien het feit dat de geselecteerde vragen op verschillende schaalniveaus zijn gemeten, zijn de ruwe scores van de vragen gestandaardiseerd door de Z-scores te nemen. Over de Z-scores van alle opgenomen vragen is vervolgens een gemiddelde Z-score voor de risico index berekend. Hierbij geldt; hoe hoger de gemiddelde Z score op de risico index, des te ongezonder/risicovoller het gedrag.
2.4.7. Evaluatie lessenserie en JGZ/Sense spreekuren Lessenserie: Om te meten of de lessenserie zorgde voor een kennistoename bij de leerlingen, is voorafgaand aan de eerste les een kennistoets afgenomen alsmede aan het einde van de vierde les. Deze kennistoets bestond uit 10 vragen. Deze vragen zijn grotendeels gebaseerd op vragen die ook gesteld zijn tijdens het onderzoek ‘Seks onder je 25ste’, bijvoorbeeld ‘Er zijn soa waar meisjes onvruchtbaar van kunnen worden’ (waar/niet waar/weet ik niet). Leerlingen die de lessenserie hadden gevolgd, kregen aan het einde van de vierde les een evaluatie formulier. Doormiddel van 8-items, op een 4-punts Likert schaal, is gevraagd naar hun mening over de lessenserie (bijvoorbeeld: ‘Ik begreep de lessen goed’, 1 = helemaal niet mee eens tot 4 = helemaal mee eens). Daarnaast is gevraagd van welke les ze het meeste hadden geleerd, welke les ze het leukst en welke les ze het minst leuk vonden. Ook is gevraagd of zij bepaalde onderdelen hadden gemist in de lessenserie. Tenslotte konden de leerlingen een algemeen oordeel geven aan de lessenserie, door middel van het geven van een cijfer (1 = heel slecht, 10 = heel goed) en konden ze in een paar zinnen iets schrijven hoe zij de lessenserie hadden ervaren. Ook aan de docenten is gevraagd om de lessenserie te evalueren. Ten eerste om inzicht te krijgen welke werkvormen zijn uitgevoerd, ten tweede om te bekijken of de lessenserie nog aanpast moet worden. Allereerst is gevraagd of de docenten de beide trainingen hebben gevolgd (ja/nee) en of ze de trainingen een goede voorbereiding vonden op het uitvoeren van de lessen (ja/nee). Daarnaast is gevraagd of de docenten bij de uitvoer van de lessenserie ondersteuning hebben gehad van andere docenten (ja/nee). Per les werd door middel van 7items gevraagd hoe zij deze les hadden ervaren, bijvoorbeeld ‘Het niveau van de les is geschikt voor mijn leerlingen’ (1 = oneens, 5 = mee eens). Daarna werd per werkvorm
gevraagd of deze was uitgevoerd. Indien een werkvorm was uitgevoerd werd gevraagd hoe zij de werkvorm vonden en indien de werkvorm achterwegen was gelaten waarom deze niet was uitgevoerd. Per les konden de docenten een oordeel geven door middel van een cijfer van 1 t/m 10. Tot slot werden nog een aantal stellingen voorgelegd over de hele lessenserie, bijvoorbeeld ‘Ik zou andere docenten aanraden het lespakket te gebruiken’ (1 = oneens, 5 = mee eens). Docenten konden daarbij nog een cijfer geven aan de gehele lessenserie (1 t/m 10) en suggesties geven voor verbetering ten aanzien van de lessenserie. JGZ/SENSE spreekuur: Leerlingen die gebruik hebben gemaakt van het spreekuur is gevraagd hoe zij dit spreekuur hadden ervaren. Allereerst werd gevraagd of de verpleegkundige de leerling had kunnen helpen bij zijn/haar zorgvraag (ja/nee). Vervolgens werd aan de leerling gevraagd een cijfer te geven voor de geboden ondersteuning (1 = heel slecht, 10 = heel goed). Ook werd gevraagd of de leerling bij een volgende zorgbehoefte wederom naar het spreekuur zou gaan (ja/nee) en of zij een vriend(in) het spreekuur zouden aanraden (ja/nee). Tot slot konden de leerlingen in een paar zinnen omschrijven wat zij van het gesprek vonden. De verpleegkundige heeft aan het einde van elk spreekuur ook een evaluatieformulier ingevuld. Hierop kon de verpleegkundig achtereenvolgens aangeven, 1) met welke zorgvraag de leerling naar het spreekuur was gekomen, 2) welke zorgvragen er tijdens het spreekuur zijn besproken en 3) welke zorg er is geboden tijdens het spreekuur (bijvoorbeeld het geven van advies, verstrekken van anticonceptie of uitvoeren van een soa-test). Tenslotte werd aan de verpleegkundige gevraagd in hoeverre de geboden
zorg volgens haar aansloot bij de
zorgvraag van de leerling.
2.5. Data verwerking en statistische analyses De data zijn geanalyseerd door middel van SPSS 19.0. Voorafgaand aan de analyses zijn de data opgeschoond: verkeerde of onlogische waarden zijn op missing gezet. Doordat niet alle leerlingen alle vragen hebben ingevuld verschilt de N per vraag. Chi2- toets, Fisher’s exact toetsen (vanwege te lage aantallen), onafhankelijke t-toetsen en variatie analyses (ANOVA) zijn gebruikt om verschillen tussen en binnen groepen (geslacht, etniciteit (autochtoon/westers vs. niet-westers), wel/geen contact met beide ouders en wel/geen gescheiden ouders) te onderzoeken. Indien de Chi2- toets significant was, is gekeken naar welke cellen significant van elkaar verschillen. Hierbij is gekeken naar de Adjusted Residuals, waarbij geldt dat een absolute waarde van 2 tot 2.4 staat voor een p-waarde kleiner of gelijk aan .05 en een absolute waarde van 2.5 of groter staat voor een p-waarde kleiner of gelijk aan
.01. Daarnaast is ook gekeken naar de effectgrootte: Cramers V bij de Chi2- toets en Eta2 bij variantie analyses. Alleen verschillen met een minstens klein effect (Cramers V >.10 of Eta2 >.02) zijn vermeld. Hierbij wordt een significantieniveau van .05 gehanteerd. Dit betekent dat de kans dat de gevonden verschillen op toeval berusten kleiner is dan 5%. Correlatie en (lineaire) regressie analyses zijn uitgevoerd om verbanden tussen psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel (risico)gedrag enerzijds en de zorgbehoeften anderzijds te onderzoeken. Hiervoor is gebruik gemaakt van de risico indexen, die zijn aangemaakt per gezondheidsthema. Voor het samenstellen van de risico indexen zijn alle missende waarden op de uitkomstmaten (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel (risico)gedrag) door middel van de EM methode geïmputeerd. Voor leerlingen die niet hadden aangegeven of zij een zorgbehoefte hadden op een bepaald gezondheidsthema, zijn deze ontbrekende gegevens gewijzigd in dat deze leerlingen geen zorgbehoeften hadden op
desbetreffend
gezondheidsthema.
Op
deze
manier
is
de
samenhang
tussen
risicogedragingen en zorgbehoeften op een conservatieve wijze onderzocht. Om het effect van de interventie ‘Les(s) & More’ te onderzoeken is gekeken naar verandering in ervaren gezondheid (op basis van de score op de risico indexen) en gerapporteerde zorgbehoeften. De meeste scholen bieden opleidingen aan die specifiek worden gekozen door jongens en meisjes. Zo worden zorgopleiding vaker gevolgd door meisjes en techniek opleidingen meer door jongens. Om die reden zijn allereerst descriptieve analyses uitgevoerd tussen de drie onderzoeksgroepen om te analyseren of de randomisatie heeft geresulteerd in een goede verdeling van de demografische gegevens. Dit bleek voor leeftijd en geslacht niet het geval te zijn. In interventie groep 2 zaten relatief meer meisjes dan in de controlegroep (67,7% versus 37,3%; 2(2, N = 214) = 16.34, p < .001, Cramers V = .28) en de leerlingen in interventie groep 2 waren iets ouder dan de leerlingen in de controle groep (22.9 jaar versus 20.4 jaar; F(2, 213) = 8.72, p < .001, Eta2 = .03;). Daarom zijn deze twee demografische gegeven als predictoren in de analysen meegenomen. Vervolgens zijn de verschillen in gerapporteerde gezondheid en zorgbehoeften over de tijd heen, getoetst met behulp van lineaire regressie analyses (continue uitkomstmaten) en logistische
regressie
analyses
(dichotome
uitkomstmaten).
De
voormeting
(T1),
onderzoeksgroep, geslacht en leeftijd zijn als predictoren meegenomen in het model met behulp van een ENTER methode.
3. DE GEZONDHEID EN ZORGBEHOEFTEN
3.1. Beschrijving deelnemers MBO niveau 1 & 2 leerling Om een vergelijking te kunnen maken met andere studies, die onderzoek hebben gedaan naar de (seksuele) gezondheid van jongeren (De Graaf et al., 2012; Rijpstra & Bernaards, 2011), zijn voor dit gedeelte van het onderzoek bij de analyses alleen de leerlingen meegenomen onder de 25 jaar. Van de in totaal 318 respondenten die de baseline vragenlijst (T1) invulden, waren 247 leerlingen onder de 25 jaar, 68 leerlingen waren 25 jaar of ouder en van drie leerlingen was de leeftijd onbekend. In Tabel 3.1 zijn de sociaal demografische gegevens van de leerlingen t/m 24 jaar gepresenteerd (zie Bijlage 2 voor de resultaten van de leerlingen van 25 jaar en ouder). Iets meer dan de helft van het aantal leerlingen is man (n = 135; 54,7%) en 51% heeft een niet-westerse achtergrond. Tussen etniciteit en geslacht is geen significante samenhang gevonden. Tabel 3.1. Sociaal demografische gegevens MBO leerlingen t/m 24 jaar, naar geslacht Totale groep Jongens N = 247 N = 135 n % n %
n
Meisjes N = 112 %
1
Etniciteit autochtoon/westers niet-westers Woonsituatie woont thuis bij vader en/of moeder woont met partner woont alleen woont bij familie woont elders Gescheiden ouders nee ja weet het niet Contact met ouders contact met beide ouders contact met één van beide ouders geen contact met ouders Leeftijd range (min-max) 1
120 124
49,2 50,8
61 73
45,5 54,5
59 51
53,6 46,4
149 12 54 24 4
61,3 4,9 22,2 9,9 1,6
80 5 31 16 1
60,2 3,8 23,3 12,0 0,8
69 7 23 8 3
62,7 6,4 20,9 7,3 2,7
120 118 4
49,6 48,8 1,7
66 63 3
50,0 47,7 2,3
54 55 1
49,1 50,0 0,9
156 70 18 Gem. (SD) 19.0 (2.2) 15-24
63,9 28,7 7,4
84 39 10 Gem. (SD) 18.9 (2.2) 16-24
63,2 29,3 7,5
72 31 8 Gem. (SD) 19.1 (2.3) 15-24
64,9 27,9 7,2
Indeling volgens CBS-definitie
De meeste leerlingen met een niet-westerse achtergrond komen uit Azië (25,9%), Turkije (24,4%) en Afrika (12,6%). De leeftijd van de leerlingen ligt tussen de 15 en 24 jaar (M = 19,0 jaar; SD = 2,2). Leerlingen met een niet-westerse achtergrond zijn ouder dan leerlingen
met een westerse achtergrond (19,4 versus 18,6 jaar; t(242) = -2.84, p = .005, Eta2 = .03). Van de MBO niveau 1 & 2 leerlingen woont 61% nog bij zijn/haar ouders en 22% woont zelfstandig. Bijna de helft (49%) van de leerlingen heeft gescheiden ouders. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben vaker gescheiden ouders dan leerlingen met een nietwesterse achtergrond (56,3% versus 43,2%; 2(1, N = 237) = 4.06, p = .044, Cramers V = .13). Nagenoeg twee op drie (64%) leerlingen heeft nog contact met beide ouders. 3.2. Psychische gezondheid Beoordeling gezondheid: Gemiddeld beoordelen leerlingen hun eigen gezondheid als goed (Tabel 3.2). Slechts 7 leerlingen (2,9%) menen een slechte gezondheid te hebben. Jongens menen een betere gezondheid te hebben dan meisjes (4,0 versus 3,6; t(242) = 4.07, p <.001, Eta2 = .07) en leerlingen met een niet-westerse achtergrond beoordelen hun eigen gezondheid beter dan autochtone/westerse leerlingen (4,0 versus 3,7; t(240) = -2.97, p = .003, Eta2 = .04). Tevredenheid uiterlijk: De MBO-leerlingen zijn over het algemeen tevreden met hun uiterlijk (Tabel 3.2). Diegene die tevreden zijn over hun uiterlijk zijn vaker man (2,8 versus 2,6; t(240) = 4.27, p < .001, Eta2 = .07) en hebben vaker een niet-westerse achtergrond (2,8 versus 2,6; t(238) = -2.13, p = .034, Eta2 = .02). Depressieve symptomen: Op basis van de CES-D score vertonen drie op de tien leerlingen (29,5%) symptomen van een depressie (Tabel 3.2). Meisjes hebben 2,5 keer vaker depressieve symptomen dan jongens (44,1% versus 17,9%; 2(1, N = 210) = 17.01, p < .001, Cramers V = .29), ruim vier op de tien meisjes. Tabel 3.2. Psychische gezondheid (%), naar geslacht Totaal N = 247 Beoordeling gezondheid range (min-max) Tevredenheid uiterlijk range (min-max) Depressieve symptomen
Gem (SD.) 3.8 (0.7) 2-5 2.7 (0.5) 1-3 n 210
% 29,5
Jongens N = 135 Gem (SD.) 4.0 (0.6) 2-5 2.8 (0.4) 1-3 n 117
% 17,9
Meisjes N = 112 Gem (SD.) 3.6 (0.7) 2-5 2.6 (0.6) 1-3 n 93
% 44,1
3.3. Middelengebruik Roken: Bijna driekwart (73,7%; N = 182) van de leerlingen in het MBO niveau 1 & 2 heeft wel eens gerookt (Tabel 3.3). Diegene die wel eens hebben gerookt hebben vaker een autochtone/westerse achtergrond (80,8% versus 66,9%; 2(1, N = 244) = 6.09, p = .014,
Cramers V = .16). Een meerderheid (65%) van de leerlingen rookt momenteel nog elke dag en een kwart (27%) rookt (bijna) nooit meer. Van de rokers vindt 57% het belangrijk of heel belangrijk om te stoppen, 31% staat hier ambigue tegenover en 11% vindt dit (heel) onbelangrijk. Vier op de tien (42,7%) leerlingen heeft de intentie om minder te gaan roken; 36% wil in de toekomst wel minder gaan roken maar nu nog niet en 6,7% zou vandaag nog beginnen met minder te gaan roken. Tabel 3.3. Roken (%), naar geslacht
n
Totaal N = 247 %
n
Meisjes N = 112 %
247
73,7
135
77
112
69,6
118
64,8
73
70,2
45
57,7
elke week
11
6,0
5
4,8
6
7,7
elke maand
4
2,2
2
1,9
2
2,6
bijna nooit
49
26,9
24
23,1
25
32,1
heel belangrijk
55
31,4
31
31,6
24
31,2
belangrijk
45
25,7
24
24,5
21
27,3
niet belangrijk / niet onbelangrijk
55
31,4
30
30,6
25
32,5
onbelangrijk
14
8,0
9
9,2
5
6,5
6
3,4
4
4,1
2
2,6
wil niet minder gaan roken
15
8,4
10
9,9
5
6,5
wil wel minder gaan roken, maar nu nog niet
64
36,0
43
42,6
21
27,3
wil vandaag nog minder gaan roken
12
6,7
7
6,9
5
6,5
rookt al minder dan vroeger
49
27,5
24
23,8
25
32,5
rookt nu helemaal niet meer
38
21,3
17
16,8
21
27,3
Ooit gerookt
Jongens N = 135 n %
Frequentie van roken elke dag
Attitude stoppen met roken
heel onbelangrijk Intentie om te stoppen met roken
Alcohol: Een grote meerderheid van de leerlingen heeft wel eens alcohol gedronken (83%; N = 206). Leerlingen die alcohol drinken hebben vaker een autochtone/westerse achtergrond (97,5% versus 69,4%; 2(1, N = 244) = 34.56, p < .001, Cramers V = .38) en vaker gescheiden ouders (89,0% versus 77,5%; 2(1, N = 238) = 5.61, p = .018, Cramers V = .15). Van leerlingen die alcohol drinken, drinkt 29% doordeweeks en 87% in het weekend. Jongens drinken vaker alcohol in het weekend dan meisjes (Tabel 3.4). Van de leerlingen die doordeweeks drinken, drinkt 6% gemiddeld 5 glazen of meer op een doordeweekse dag. In het weekend ligt het percentage leerlingen dat 5 of meer alcoholische drankjes op één gelegenheid drinkt (binge drinkt) veel hoger, namelijk 46%. Hiervan drinkt 13% zelfs 10
glazen of meer per weekenddag. Van de drinkende leerlingen is 14% van plan om minder alcohol te gaan drinken.
Tabel 3.4. Alcohol gebruik (%), naar geslacht Totaal N = 247 n %
Jongens N = 135 n %
Meisjes N = 112 n %
247
83,4
135
85,9
112
80,4
145
71,4
75
65,8
70
78,7
1 dag
34
16,7
22
19,3
12
13,5
2 dagen
14
6,9
10
8,8
4
4,5
3 dagen
6
3,0
3
2,6
3
3,4
4 dagen
4
2,0
4
3,5
0
0,0
145
72,1
74
66,1
71
79,8
1-2 glazen
26
12,9
14
12,5
12
13,5
3-4 glazen
18
9,0
15
13,4
3
3,4
5-6 glazen
9
4,5
7
6,3
2
2,2
7-10 glazen
3
1,5
2
1,8
1
1,1
11 glazen of meer
0
0,0
0
0
0
0,0
27
13,4
10
8,8
17
19,1 *
113
55,9
60
53,1
53
59,6
47
23,3
31
27,4
16
18,0
10,6 *
3
3,4
Ooit alcohol gedronken Alcohol drinken doordeweeks drinkt niet op doordeweekse dagen
Aantal glazen alcohol doordeweeksa drinkt niet op doordeweekse dagen
Alcohol drinken in het weekend drinkt niet in het weekend 1 dag 2 dagen 3 dagen
15
7,4
12
drinkt niet in het weekend
27
13,3
10
8,7
17
19,3 *
1-2 glazen
37
18,2
17
14,8
20
22,7
3-4 glazen
46
22,7
29
25,2
17
19,3
5-6 glazen
43
21,2
28
24,3
15
17,0
7-10 glazen
24
11,8
12
10,4
12
13,6
11 glazen of meer
26
12,8
19
16,5
7
8,0
wil niet minder alcohol te gaan drinken
70
35,7
46
41,1
24
28,6
wil wel minder alcohol gaan drinken, maar nu nog niet
23
11,7
16
14,3
7
8,3
4
2,0
2
1,8
2
2,4
drinkt al minder alcohol dan vroeger
57
29,1
30
26,8
27
32,1
drinkt nu helemaal geen alcohol niet meer
42
21,4
18
16,1
24
28,6
Aantal glazen alcohol in het weekend
Intentie om minder alcohol te gaan drinken
wil vandaag nog minder alcohol gaan drinken
* = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse. a = n en % te klein om significantie te kunnen toetsen.
Drugs: Iets minder dan de helft van de deelnemende leerlingen (48%; N = 118) gaf aan wel eens drugs te hebben gebruikt (Tabel 3.5). Alle leerlingen die aangeven drugs te hebben gebruikt, hebben softdrugs gebruikt en 31% harddrugs. Leerlingen die drugs gebruiken, hebben vaker een autochtone/westerse achtergrond (58,3% versus 38,2%; 2(1, N = 243) = 9.85, p = .002, Cramers V = .20) en gescheiden ouders (59,3% versus 37,8%; 2(1, N = 237) = 10.97, p = .001, Cramers V = .22). Drie op de tien leerlingen (31,4%) heeft wel eens drugs en alcohol tegelijk geprobeerd (niet in tabel). Van de softdrugs gebruikers geeft 67% (31,5% van alle leerlingen) aan meer dan 10 keer hasj/wiet te hebben gebruikt in zijn/haar leven. In de afgelopen maand heeft 17% vaker dan 10 keer hasj/wiet gebruikt. Tabel 3.5. Drugs gebruik (%), naar geslacht
Ooit drugs gebruikt
Totaal N = 247 n % 246 48,0
Jongens N = 135 n % 134 47,8
Meisjes N = 112 n % 112 48,2
Aantal keren in leven softdrugs gebruikta 0 keer 1-2 keer 3-4 keer 5-6 keer 7-8 keer 9-10 keer 11-20 keer vaker dan 20 keer
0 19 6 7 4 3 6 72
0,0 16,2 5,1 6,0 3,4 2,6 5,1 61,5
0 9 3 1 1 1 3 46
0,0 14,1 4,7 1,6 1,6 1,6 4,7 71,9
0 10 3 6 3 2 3 26
0,0 18,9 5,7 11,3 5,7 3,8 5,7 49,1
Aantal keren afgelopen maand softdrugs gebruikta 0 keer 1-2 keer 3-4 keer 5-6 keer 7-8 keer 9-10 keer 11-20 keer vaker dan 20 keer
58 14 9 7 3 6 3 17
49,6 12,0 7,7 6,0 2,6 5,1 2,6 14,5
26 6 6 5 3 3 2 12
41,3 9,5 9,5 7,9 4,8 4,8 3,2 19
32 8 3 2 0 3 1 5
59,3 14,8 5,6 3,7 0,0 5,6 1,9 9,3
Aantal keren in leven harddrugs gebruikta 0 keer 1-2 keer 3-4 keer 5-6 keer 7-8 keer 9-10 keer 11-20 keer vaker dan 20 keer
81 14 4 4 1 1 1 11
69,2 12,0 3,4 3,4 0,9 0,9 0,9 9,4
44 10 1 1 1 0 0 6
69,8 15,9 1,6 1,6 1,6 0,0 0,0 9,5
37 4 3 3 0 1 1 5
68,5 7,4 5,6 5,6 0,0 1,9 1,9 9,3
108 8 1
92,3 6,8 0,9
59 4 0
93,7 6,3 0,0
49 4 1
90,7 7,4 1,9
Aantal keren afgelopen maand harddrugs gebruikta 0 keer 1-2 keer 3-4 keer a = n en % te klein om significantie te kunnen toetsen.
Van de harddrugs gebruikers geeft 10% (4,9% van alle leerlingen) aan meer dan 10 keer harddrugs te hebben gebruikt. In de laatste maand heeft 8% van de drugs gebruikende leerlingen harddrugs gebruik (met een maximum van 4 keer afgelopen maand). Van de leerlingen die drugs gebruiken heeft 17,2% de intentie om minder drugs te gaan gebruiken (niet in tabel).
3.4. Relaties & seksueel gedrag Relaties, seksuele oriëntatie en seksuele opvattingen: Iets meer dan de helft (53,3%) van de leerlingen heeft op het moment van invullen van de vragenlijst een vriend(in). Een andere seksuele oriëntatie dan de heteroseksuele komt nauwelijks voor onder de MBO leerlingen. Van de leerlingen geeft 94,7% aan uitsluitend of vooral op het andere geslacht te vallen. In totaal geven 6 leerlingen (3 jongens en 3 meisjes) aan uitsluitend of vooral op het eigen geslacht te vallen. Drie leerlingen vallen zowel op het eigen als op het andere geslacht en 4 leerlingen weten nog niet wat hun seksuele oriëntatie is. Over het algemeen hebben leerlingen geringe permissieve opvattingen ten aanzien van seks (M = 4,5; SD = 2.5). Jongens hebben permissievere opvattingen over seks dan meisjes (5,3 versus 3,6; t(228) = 5.37, p < .001, Eta2 = .11) en leerlingen met een westerse achtergrond hebben permissievere opvattingen ten aanzien van seks dan leerlingen met een niet-westerse achtergrond (5,2 versus 3,8; t(225) = 4.15, p < .001, Eta2 = .07). Om te bekijken of meisjes en jongens ook op item niveau van elkaar verschillen, zijn in Tabel 3.6 alle uitkomsten per item weergegeven. Wat met name opvalt is de geringe homo acceptatie als het gaat om twee jongens die verliefd zijn op elkaar; 48% van de jongens en 22% van de meisjes keurt het af als twee jongens verliefd op elkaar zijn. Bij de overige opvattingen ten aanzien van seks, is te zien dat meisjes vaker dan jongens bepaald seksueel gedrag afkeuren. Tabel 3.6. Permissieve opvattingen over seks (%), naar geslacht niet goed n jongens / n meisjes jongens meisjes geslachtsgemeenschap voor het huwelijk geslachtsgemeenschap zonder verliefdheid twee meisjes die verliefd zijn op elkaar twee jongens die verliefd zijn op elkaar een meisje dat seks heeft met veel jongens een jongen die seks heeft met veel meiden
neutraal jongens meisjes
goed jongens meisjes
132 / 111
5,3
19,8 **
53,8
62,2
40,9
18,0 **
133 / 111
27,7
77,5 **
51,9
17,1 **
20,3
5,4 **
130 / 110
15,4
20,9
56,9
60,9
27,7
18,2
128 / 109
47,7
22,0
42,2
60,6 **
10,2
17,4
128 / 109
54,7
79,8 **
39,8
17,4 **
5,5
2,8
129 / 109
36,4
79,8 **
52,7
18,3 **
10,9
** = significant (p < 0.01) verschil met andere sekse.
**
1,8 **
Ervaring met seks: Van alle leerlingen geeft 83% aan dat zij wel eens seks hebben gehad (Tabel 3.7). Jongens hebben hier meer ervaring mee dan meisjes. Ervaring hebben met seks is daarnaast gerelateerd aan het hebben van een westerse achtergrond (91,7% versus 74,4%; 2(1, N = 241) = 12.75, p < .001, Cramers V = .23) en het hebben van gescheiden ouders (89,9% versus 76,1%; 2(1, N = 235) = 7.88, p = .005, Cramers V = .18). Ervaring met geslachtsgemeenschap: Nagenoeg alle leerlingen (95%) die ervaring hebben met seks, hebben ook geslachtsgemeenschap gehad. Dit is 77,8% van alle leerlingen. In vergelijking met jongens, hebben meisjes vaker geslachtsgemeenschap gehad 4 met personen, terwijl jongens dit vaker met 5 of meer personen hebben gedaan (Tabel 3.7). Bij de laatste keer geslachtgemeenschap deed bijna de helft van de leerlingen dit met hun vaste partner, meisjes iets vaker dan jongens (Tabel 3.7). Wat betreft condoomgebruik, rapporteerde meer dan de helft van de leerlingen dat zij geen condoom gebruikten bij de laatste keer dat zij geslachtsgemeenschap hadden. Met de laatste partner gebruikten meisjes vaker een anticonceptiemiddel dan de jongens en jongens zeggen vaker dat zij niet weten of er een anticonceptiemiddel is gebruikt (Tabel 3.7). Daarnaast gebruiken met name leerlingen met een
niet-westerse
achtergrond
geen
anticonceptie
tijdens
de
laatste
keer
geslachtsgemeenschap (51,3% versus 18,4%; 2(1, N = 183) = 23.88, p < .001, Cramers V = .36). Ervaring met anale seks: Eén op de vijf leerlingen die seks heeft gehad, heeft anale seks gehad (Tabel 3.7). Van het totaal aantal leerlingen is dit 17%. Een grote meerderheid (71%) heeft dit met 1 persoon gedaan en veelal is dit een vaste partner (40%) of iemand met wie zij een relatie hadden (40%). Vierenveertig procent gebruikte geen condoom tijdens de laatste keer dat zij anale seks hadden. Veilig vrijen en testen: Bijna iedereen (leerlingen met en zonder seksuele ervaringen) vindt het vrijen met condoom belangrijk tot heel belangrijk (91,3%). Eén leerling vindt dit onbelangrijk en 8,3% vindt dit niet belangrijk maar ook niet onbelangrijk. Van de leerlingen met seksuele ervaringen is 31,7% wel eens getest op soa en/of hiv, waarbij meisjes zich iets vaker hebben laten testen dan jongens (40,5% versus 25,2%; 2(1, N = 199) = 5.22, p = .022, Cramers V = .16). Een grote meerderheid heeft zich de laatste keer laten testen bij de huisarts (55,0%). Bij de GGD of ziekenhuis liet 33,3% zich voor het laatst testen, 5,0% deed dit door middel van een zelftest en 6,7% heeft zich ergens anders laten testen (bijvoorbeeld bij de verloskundige of binnen een instelling).
Tabel 3.7. Seksueel en beschermingsgedrag (%), naar geslacht Totaal N = 247 n % 244 83,2 Ervaring met seks
Jongens N = 135 n % 133 88,7 *
Meisjes N = 112 n % 111 76,6
202
95,0
118
95,8
84
94,0
1 persoon
37
19,5
19
17,1
18
22,8
2 personen
34
17,9
17
15,3
17
21,5
3 personen
22
11,6
11
9,9
11
13,9
4 personen
26
13,7
10
9,0
16
20,3 *
5 of meer personen
71
37,4
54
48,6 **
17
21,5
vaste partner
91
48,1
45
40,9
46
58,2 *
ex partner
53
28,0
30
27,3
23
29,1
losse partner
45
23,8
35
31,8 **
10
12,7
102
54,3
44
39,6
58
75,3
83
44,1
64
57,7
19
24,7
3
1,6
2
2,7
0
0,0
60
32,3
38
35,5
22
27,8
108 18
58,1 9,7
54 15
50,5 14,0 *
54 3
68,4 * 3,8
196
21,4
113
22,1
83
20,5
1 persoon
30
71,4
14
56,0
16
94,1
2 personen
4
9,5
3
12,0
1
5,9
3 personen
0
0,0
0
0,0
0
0,0
4 personen
3
7,1
3
12,0
0
0,0
5
11,9
5
20,0
0
0,0
vaste partner
16
40,0
8
33,3
8
50,0
ex partner
16
40,0
8
33,3
8
50,0
8
20,0
8
33,3
0
0,0
nee
18
43,9
8
32,0
10
62,5
ja
22
53,7
16
64,0
6
37,5
1
2,4
1
4,0
0
0,0
Ervaring met geslachtsgemeenschap Aantal personen geslachtsgemeenschap
Laatste partner geslachtsgemeenschap
Condoomgebruik laatste keer geslachtsgemeenschapa nee ja weet ik niet Anticonceptiegebruik laatste keer geslachtsgemeenschap nee ja weet ik niet Ervaring met anale seks Aantal personen anale seks
a
5 of meer personen Laatste partner anale seks
a
losse partner Condoomgebruik laatste keer anale seks
weet ik niet
a
* = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse, ** = significant (p < 0.01) hoger dan bij andere sekse. a = n en % te klein om significantie te kunnen toetsen.
Anticonceptiegebruik: Iets meer dan de helft (53,7%; N = 58) van alle meisjes gebruikt een anticonceptiemiddel. Onder de meisjes die ooit geslachtsgemeenschap hebben gehad, is dit 68,8%. De pil is verreweg het meest gebruikte middel (53,4%). Verder gebruikt 13,8% de pil en condooms (Double Dutch), hetzelfde percentage de prikpil en 8,6% alleen condooms. Drie meisjes (5,2%) gebruiken een spiraaltje, 2 hebben een implanon (3,4%) en 1 meisje (1,7%) gebruikt de pleisterpil. Autochtone/westerse meisjes gebruiken vaker anticonceptie dan meisjes met een niet-westerse achtergrond (79,3% versus 22,4%; 2(1, N = 107) = 34.50, p < .001, Cramers V = .57). Een meerderheid (77,6%) van de meisjes die anticonceptie gebruiken is hier (heel) tevreden over. Eén op de vijf (17,2%) is niet tevreden, maar ook niet ontevreden en 5,2% is ontevreden. (Onbedoelde) zwangerschap & kinderen: Van de meisjes en jongens die ooit geslachtsgemeenschap hebben gehad, heeft respectievelijk 25,3% (N = 20) en 16,7% (N = 17) te maken gehad met een onbedoelde zwangerschap. Van alle meisjes en jongens is dit respectievelijk 17,9% en 12,6%. De leerlingen die ooit een onbedoelde zwangerschap hebben meegemaakt, hebben vaker gescheiden ouders (28,4% versus 8,8%; 2(1, N = 175) = 10.74, p = .001, Cramers V = .25) en vaker geen of nog maar met één van beide ouders contact (33,8% versus 11,9%; 2(1, N = 180) = 12.60, p < .001, Cramers V = .27). In totaal zijn er 17 leerlingen (6,9% van alle leerlingen) die kinderen hebben (9 meisjes en 8 jongens). Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben vaker kinderen (16,3% versus 4.2%; 2(1, N = 175) = 7.18, p = .007, Cramers V = .20). Wederom hebben de leerlingen die geen of maar met één van beide ouders contact hebben vaker een kind (16,2% versus 5,6%; 2(1, N = 175) = 5.30, p = .021, Cramers V = .17). Aan de meisjes die ooit geslachtsgemeenschap hebben gehad, is gevraagd of zij ooit een morning-after pil hebben gebruikt, een abortus of miskraam hebben gehad. Dit blijkt voor respectievelijk 35,4%, 8,9% en 6,3% van de meisjes het geval te zijn. Vragen over lichaam & seksualiteit: Seksuele vragen en/of problemen komen bij de leerlingen behoorlijk vaak voor. Zo heeft vier op de tien leerlingen wel eens vragen over/ problemen met verminderd of overmatig seksueel verlangen (Tabel 3.8). Meer dan een kwart (27%) van de leerlingen heeft wel eens vragen over / problemen met het niet of te snel klaarkomen. Meisjes hebben vaker dan jongens, vragen / problemen over pijn bij het vrijen, homoseksuele of lesbische gevoelens en het aangeven van grenzen. Jongens hebben daarentegen vaker vragen over seksuele fantasieën, wensen of gedrag (Tabel 3.8).
Tabel 3.8. Percentage leerlingen dat vragen heeft over / problemen heeft met lichaam & seksualiteit, naar geslacht Totale groep Jongens Meisjes N = 247 N = 135 N = 112 n n n % % % Vragen over lichaam (bijvoorbeeld penis, vagina of maagdenvlies) 235 18,7 130 15,4 105 22,9 Weinig of veel zin in seks hebben 231 39,0 128 41,4 103 35,9 Slecht opgewonden worden en/of blijven 231 13,4 129 11,6 102 15,7 Te snel of niet klaarkomen 235 26,8 130 26,9 105 26,7 Pijn bij het vrijen 235 12,3 130 5,4 105 21,0 ** Vragen over homoseksuele of lesbische gevoelens 232 8,2 128 4,7 104 12,5 * ** Vragen over seksuele fantasieën, wensen of gedrag 233 24,9 129 34,1 104 13,5 Moeite met aangeven grenzen 235 15,3 130 10,8 105 21,0 * * = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse, ** = significant (p < 0.01) hoger dan bij andere sekse.
Cyberseks & Ruilseks: Wat betreft de seksueel getinte internet ervaringen is te zien dat de leerlingen de meeste ervaring hebben met het praten en flirten op internet en het kijken van porno. Jongens hebben hier beduidend meer ervaring mee dan de meisjes, evenals met het kijken van porno (Tabel 3.9). Verder blijken leerlingen met een autochtone/westerse achtergrond vaker op het internet te flirten dan leerlingen met een niet-westerse achtergrond (62,9% versus 48,3%; 2(1, N = 236) = 5.09, p = .024, Cramers V = .15). Van de meisjes die wel eens seks hebben gehad, hebben er 2 (2,4%) wel eens geld of iets anders gekregen voor seks. Van de jongens die ervaring hebben met seks, zeggen er 11 (9,7%) dat zij hiervoor wel eens geld of iets anders hebben gekregen. Het verschil in jongens en meisjes is hierbij niet significant. Tabel 3.9. Percentage leerlingen dat ervaring heeft met cyberseks (% minstens één keer gedaan), naar geslacht Totale groep Jongens Meisjes (N = 247) (N = 135) (N = 112) n n n % % % ** Over seks gepraat op het internet 240 32,9 130 43,8 110 20,0 Met iemand geflirt op het internet
239
55,2
129
Penis/borsten laten zien voor de webcam
241
5,0
130
62,0 * 4,6 67,7 **
110
47,3
111
5,4
110
15,5
Porno gekeken op het internet
240
43,8
130
Naaktfoto van zichzelf gestuurd
241
6,2
130
5,4
111
7,2
Naaktfoto van iemand anders door gestuurd
239
4,2
129
3,1
110
5,5
* = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse, ** = significant (p < 0.01) hoger dan bij andere sekse.
Seksuele handelingen tegen de wil: Aan de leerlingen zijn van een zestal seksuele handelingen nagevraagd of zij deze wel eens tegen hun wil hebben uitgevoerd of ondergaan. Alleen met ongewilde aanrakingen hebben meisjes vaker te maken gehad dan de jongens (Tabel 3.10). Zevenenveertig procent van de meisjes heeft wel eens gezoend tegen haar wil,
eenzelfde percentage is wel eens aangeraakt tegen haar wil, 23% heeft wel eens te maken gehad met manuele seks tegen de wil, 19% heeft wel eens orale seks gehad tegen de wil, 22% heeft ongewild geslachtsgemeenschap gehad en 3% ongewilde anale seks. Bij jongens zijn deze percentages respectievelijk 43%, 26%, 24%, 17%, 23% en 7%. Wanneer al deze seksuele handelingen bij elkaar worden genomen, blijkt dat meer dan de helft (56,4%) van de leerlingen een vorm van gedwongen seks heeft meegemaakt. Het meemaken van seksueel geweld blijkt niet samen te hangen met geslacht of etniciteit. Op de vraag of leerlingen zelf wel eens iemand hebben gedwongen tot seksuele handelingen tegen de wil, zeggen 4 leerlingen (1,7%) dit ooit te hebben gedaan. Tabel 3.10. Seksuele handelingen tegen de wil (%), naar geslacht Totale groep Jongens (N = 247) (N = 135) n één keer vaker n één keer vaker 237 18,6 26,2 128 14,8 28,1 Zoenen tegen de wil 238 14,7 20,6 129 7,0 18,6 Aanraking tegen de wil 238 6,7 16,4 128 5,5 18,0 Manuele seks tegen de wil 235 6,0 11,5 127 6,3 10,2 Orale seks tegen de wil 234 4,7 17,5 127 2,4 20,5 Geslachtsgemeenschap tegen de wil 236 3,0 2,1 128 3,9 3,1 Anale seks tegen de wil
n 109 109 110 108 107 108
Meisjes (N = 112) één keer vaker 22,9 23,9 23,9 ** 22,9 8,2 14,5 5,6 13,0 7,5 14,0 1,9 0,9
* = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse, ** = significant (p < 0.01) hoger dan bij andere sekse.
3.5. De gerapporteerde zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen Leerlingen hebben de grootste zorgbehoefte omtrent soa: 39% van de leerlingen (N = 75) wil uitgenodigd worden voor een gratis en anonieme soa-test (Tabel 3.11). Daarnaast blijkt er relatief grote behoefte te zijn aan zorg aangaande psychische gezondheid (24%). Op de thema’s soa en problemen met / vragen over lichaam en seksualiteit hebben de meisjes significant meer zorgbehoefte dan jongens. Wanneer wordt gekeken naar de verschillen in zorgbehoeften naar etniciteit, hebben niet-westerse leerlingen een hogere zorgbehoefte op het gebied van psychische gezondheid (30,9% versus 17,3%; 2(1, N = 220) = 5.59, p = .018, Cramers V = .16). Daarnaast hebben meisjes met een niet-westerse achtergrond vaker een zorgbehoefte over anticonceptiemiddelen dan meisjes met een autochtone/westerse achtergrond (32,7% versus 12,5%; 2(1, N = 105) = 6.21, p = .013, Cramers V = .24). Achttien leerlingen (8%) geven aan dat zij een zorgbehoefte hebben op een ander thema. Thema’s die hierbij worden genoemd zijn soa’s, seksueel misbruik van kinderen, seksualiteit in het algemeen, menstruatie, het aangeven van grenzen/nooit nee durven zeggen, gezondheid in het algemeen, zwangerschap, niet lekker in je vel zitten en gewicht. Wat de precieze zorgvraag van de leerlingen is kon niet achterhaald worden.
Tabel 3.11. Zorgbehoefte naar thema (%), naar geslacht
Psychische gezondheid Roken Alcohol Drugs Soa-test Anticonceptiemiddelen Zwangerschap, abortus en/of kinderen Problemen met / vragen over lichaam & seksualiteit Cyberseks, ruilseks en seksueel geweld Overige thema's
Totale groep (N = 247) n % 221 24,4 176 17,6 201 11,4 118 11,0 194 38,7 183 13,7 226 14,2 238 7,1 240 7,5
Jongens (N = 135) n % 120 25,0 100 21,0 114 14,9 64 15,6 114 28,1 106 10 123 9,8 129 7,0 129 5,4
Meisjes (N = 112) n % 101 23,8 76 13,2 87 6,9 54 5,6 80 53,8 ** 107 22,4 77 18,2 103 19,4 * 109 7,3 111 9,9
* = significant (p < 0.05) hoger dan bij de andere sekse, ** = significant (p < 0.01) hoger dan bij andere sekse.
3.5. De samenhang tussen de ervaren gezondheid met de gerapporteerde zorgbehoeften. 3.5.1. Samenhang ervaren gezondheid en gerapporteerde zorgbehoeften Zoals eerder gezegd zijn voor het onderzoeken van de samenhang tussen de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften per gezondheidsthema risico indexen gemaakt. Hierbij geldt hoe hoger de score op de index, des te risicovoller het gedrag. Gezien het feit dat de vragen over anticonceptie alleen aan de meiden zijn voorgelegd, is er op dit thema geen risico index gemaakt en is ook de samenhang met de zorgbehoefte niet onderzocht. Als alle zorgbehoeften samen worden genomen tot één variabele (wel versus geen zorgbehoeften), blijkt 51% van de leerlingen 1 of meerdere zorgbehoeften te hebben. Het hebben van 1 of meerdere zorgbehoeften hangt niet samen met één van de sociaal demografische gegevens. Gemiddeld genomen hebben de leerlingen op 1,7 (SD = 1.6, range 0 - 7) gezondheidsthema’s een zorgvraag. Met betrekking tot het gemiddeld aantal zorgbehoeften worden geen verschillen gevonden tussen jongens/meisjes, westerse/niet westerse leerlingen, leerlingen met/zonder gescheiden ouders en leerlingen die nog contact hebben met beide ouders versus de leerlingen die nog maar contact hebben met één ouder of geen van beide ouders. Wanneer wordt gekeken in hoeverre de ervaren gezondheid op een bepaald thema samenhangt met de gerapporteerde zorgbehoeften, is te zien dat leerlingen die een zorgbehoefte hebben met betrekking tot de psychische gezondheid ook daadwerkelijk hoger
scoren op desbetreffende risico index dan de leerlingen die geen zorgbehoefte hebben (0.30 versus -0.10; t(245) = -3.00, p = .004, Eta2 = .04). Daarnaast hebben diegenen die hoger scoren op onveilig seksueel gedrag vaker een behoefte aan een soa-test dan diegenen die minder onveilig seksueel gedrag vertonen (0.29 versus 0.16; t(204) = -2.19, p = .029, Eta2 = .62). Leerlingen met een zorgbehoefte op het gebied van problemen met / vragen over lichaam en seksualiteit scoren hoger op de bijbehorende index dan leerlingen zonder zorgbehoefte (0.61 versus -0.13; t(245) = -4.69, p < .001, Eta2 = .17). Bij de overige gezondheidsthema’s wordt geen samenhang gevonden tussen de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften.
3.5.2. Correlaties tussen verschillende risicogedragingen Diverse risicogedragingen hangen samen met elkaar (Tabel 3.12). Er zijn wel enkele duidelijke verschillen tussen jongens en meisjes. Waar voor meisjes psychische gezondheid met nagenoeg alle andere gezondheidsthema’s samenhangt, hangt voor jongens psychische gezondheid alleen samen met problemen met / vragen over lichaam en seksualiteit. Een ander opvallend verschil is dat voor jongens zowel alcohol als drugsgebruik samenhangt met het meemaken van een onbedoelde zwangerschap en/of het hebben van kinderen. Deze relatie wordt niet gevonden bij de meisjes. Voor zowel jongens als meisjes wordt een positieve samenhang gevonden tussen enerzijds roken, alcohol en drugs en anderzijds onveilig seksueel gedrag. Met andere woorden: jongeren die meer roken, alcohol en drugs gebruiken vertonen ook onveilig seksueel gedrag.
Cyberseks, ruilseks en seksueel geweld
Problemen met / vragen over lichaam & seksualiteit
Zwangerschap & kinderen
Onveilig seksueel gedrag
Drugs
Alcohol
Roken
Psychische gezondheid
Tabel 3.12. Correlaties tussen risicogedragingen voor jongens (n = 135) en meisjes (n = 112)
-
.19*
.32**
.22*
.27**
.13
Roken
.06
-
.47*
.64** .46**
.16
.10
.31**
Alcohol
.04
.31**
-
.47** .54**
.04
.22*
.28**
Drugs
.05
.57** .38**
.47**
.13
.18
.38**
Onveilig seksueel gedrag
-.07
.24** .27** .31**
-
.24*
.19*
.32**
Zwangerschap en kinderen
-.09
.13
.17*
-
.07
.16
.32**
.17*
.03*
.08
-
.30**
Psychische gezondheid
Problemen met / vragen over lichaam & seksualiteit
-
.25** .24** .16
.15
.46** .39**
-,05
Cyberseks, ruilseks en seksueel geweld
.07
.21*
.20*
.30**
.17
.10
-
N.B. Correlaties van de jongens onder de diagonaal, correlaties van de meisjes boven de diagonaal. * p < 0.05. ** p < 0.01.
3.5.3. Factoren die zorgbehoefte voorspellen Om te analyseren welke factoren het hebben van een zorgbehoefte het beste voorspellen, is een logistische regressie analyse uitgevoerd. Hiervoor zijn de risico indexen van roken, alcohol en drugs samengenomen tot één overkoepelende risico index middelengebruik (Cronbach’s alpha 0.90) en alle indexen met betrekking tot seksueel risico gedrag (onveilig seksueel gedrag, zwangerschap en kinderen, problemen met / vragen over lichaam en seksualiteit en cyberseks, ruilseks en seksueel geweld) zijn samengenomen (Cronbach’s alpha 0.83). Door middel van de ENTER methode zijn allereerst de demografische gegevens (geslacht, leeftijd en etniciteit) als onafhankelijke variabelen in één blok aan het regressiemodel toegevoegd. Om vervolgens te bekijken of gezinsfactoren, zoals het hebben van gescheiden ouders of contact met ouders, een deel van de zorgbehoefte verklaren zijn deze factoren ook aan het model toegevoegd. Tenslotte zijn de scores op de risico indexen (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag) toegevoegd. Zowel de demografische gegevens als de gezinsfactoren zijn geen significante voorspellers. Dit betekent dat deze factoren de kans op een zorgbehoefte niet beïnvloeden. De psychische gezondheid en het seksuele risico gedrag blijken wel een deel van de zorgbehoefte te verklaren (Tabel 3.13). Leerlingen die een slechtere psychische gezondheid rapporteren hebben een grotere kans op een zorgbehoefte.
Tabel 3.13. Odds Ratios (OR) en 95% CI voor het voorspellen van zorgbehoefte Geen zorgbehoeften versus wel zorgbehoeften Model 1 Model 2 Model 3 OR CI OR CI OR CI Demografische gegevens Geslacht
1.19
[0.71, 2.00]
1.19
[0.71, 2.01]
1.23
[0.67, 2.23]
Leeftijd
1.09
[0.96, 1.23]
1.09
[0.97, 1.23]
1.04
[0.91, 1.18]
Etniciteit
1.15
[0.68, 1.93]
1.15
[0.68, 1.96]
1.68
[0.93, 3.04]
Gescheiden ouders
1.25
[0.72, 2.17]
1.07
[0.60, 1.92]
Contact met ouders
1.35
[0.76, 2.39]
1.42
[0.77, 2.61]
Psychische gezondheid
1.64*
[1.10, 2.44]
Middelengebruik
1.51
[0.88, 2.57]
Ouders
Score op de risico indexen
Seksueel risico gedrag R
2
3.05* .02
.03
[1.23, 7.55] .16**
* p < 0.05. ** p < 0.01.
Hetzelfde geldt voor seksueel risico gedrag; bij leerlingen die meer seksueel risico gedrag rapporteren, is de kans 3 keer zo groot dat zij een zorgbehoefte hebben. Het gehele model verklaart 16% van de zorgbehoefte. Door middel van interactietermen is nagegaan of het effect dat psychische gezondheid en seksueel risico gedrag hebben op de kans om wel/geen zorgbehoefte te hebben, anders is voor meisjes dan voor jongens. Ook is gekeken of deze effecten anders zijn voor westerse dan voor niet-westerse leerlingen. Alleen voor geslacht is een moderatie effect voor het verband tussen seksueel risico gedrag en zorgbehoefte, OR = 9.75, p = .016, 95% CI [1.53, 62.12] (zie Figuur 3.1).
Figuur 3.1. Kans om een zorgbehoefte te hebben.
Voor meisjes blijkt een hogere score op de index seksueel risico gedrag de kans op een zorgbehoefte te vergroten, terwijl voor jongens de kans op een zorgbehoefte kleiner wordt naarmate zij hoger scoren op de index seksueel risico gedrag.
3.6. Conclusie MBO niveau 1 & 2 leerlingen vormen op verschillende gezondheidsgebieden een hoog risico groep. Drie op de tien leerlingen hebben symptomen van een depressie. Meisjes (44%) hebben 2.5 keer vaker symptomen van een depressie dan jongens. Een groot gedeelte van de leerlingen rookt, drinkt te veel alcohol (met name in het weekend) en gebruikt drugs. Autochtone/westerse leerlingen gebruiken vaker genotsmiddelen dan niet-westerse leerlingen.
Op het gebied van relaties en seksualiteit is het lage percentage condoomgebruik zorgwekkend, zeker in combinatie met het aantal wisselende sekspartners. Daarnaast gebruikt een derde van de meisjes die ervaring heeft met geslachtsgemeenschap geen anticonceptiemiddel. Mogelijk is dit lage anticonceptiegebruik een verklaring voor het hoge percentage ongeplande zwangerschappen binnen deze doelgroep; 25% onder meisjes en 17% onder jongens. Meer dan de helft van de leerlingen (56%) heeft ervaring met seks tegen de wil. Verschillende risicogedragingen blijken samen te hangen. Voor zowel jongens als meisjes geldt dat onveilig seksueel gedrag samenhangt met risico gedrag op het gebied van zowel roken, alcohol- en drugsgebruik. Bij meisjes hangt psychische problematiek samen met nagenoeg alle andere gezondheidsgebieden. Van de leerlingen heeft 51 procent één of meerdere zorgbehoeften. Met name leerlingen met een slechte psychische en seksuele gezondheid geven vaker aan dat ze behoefte hebben aan professionele zorg. Meisjes die een hoge mate van seksueel risicogedrag vertonen geven ook aan, dat ze behoefte aan zorg hebben. Zorgwekkend lijkt echter, dat jongens met een hoog risicoprofiel op seksueel gebied juist minder zorgbehoefte aangeven dan jongens met een betere seksuele gezondheid, deze jongens met onveilig seksueel gedrag lijken het contact met hulpverleners te willen mijden.
4. HET EFFECT VAN ‘LES(S) & MORE’ OP DE ERVAREN GEZONDHEID EN DE GERAPPORTEERDE ZORGBEHOEFTEN 4.1. Participanten Tabel 4.1 geeft de sociaal demografische gegevens weer van de respondenten in de experimentele en controle groepen; alleen leerlingen die zowel T1 als T2 hebben ingevuld zijn meegenomen in de analyses van dit deelonderzoek. De gemiddelde leeftijd van de leerlingen is 21.8 jaar (SD = 6.2). Leerlingen in interventie groep 2 zijn gemiddeld ouder dan leerlingen in de controle groep. Hoewel in de totale onderzoeksgroep de verdeling jongen/meisje nagenoeg gelijk is, zitten er in de interventiegroep 2 meer meisjes dan in de controle groep (68% versus 37%). Leeftijd en sekse zullen bij de analyses als controlevariabele meegenomen worden. Ruim de helft (59%) van het aantal leerlingen heeft een niet-westerse achtergrond. De helft van de leerlingen woont nog bij zijn/haar vader en/of moeder, een kwart woont zelfstandig en 16% woont met zijn/haar partner. Bijna 40% van de leerlingen heeft gescheiden ouders en 29% heeft nog maar contact met een van beide ouders.
Tabel 4.1. Sociaal demografische gegevens van leerlingen op T1, naar onderzoeksgroep Interventie Interventie Controle Totaal groep 2 groep 1 groep Verschillen tussen (N = 214) (N = 93) (N = 38) (N = 83) onderzoeksgroepen n % n % n % n % p 2 Geslacht Jongen 99 46,3 30 32,3 17 44,7 52 62,7 Meisje 115 53,7 63 67,7 21 55,3 31 37,3 16.34 <.001 Etniciteit1 autochtoon/westers 86 41,1 29 32,2 16 42,1 41 50,6 niet-westers 123 58,9 61 67,8 22 57,9 40 49,4 n.s. Woonsituatie2 woont bij (één van de) ouders 104 49,8 46 50,5 15 39,5 43 53,8 woont met partner 33 15,8 11 12,1 9 23,7 13 16,3 woont zelfstandig 53 25,4 25 27,5 11 28,9 17 21,3 woont bij familie 17 8,1 8 8,8 3 7,9 6 7,5 woont elders 2 1,0 1 1,1 0 0,0 1 1,3 Gescheiden ouders2 ja 81 39,3 35 39,8 12 32,4 34 42,0 nee 120 58,3 50 56,8 25 67,6 45 55,6 weet het niet 5 2,4 3 3,4 0 0,0 2 2,5 Contact met ouders contact met beide ouders 129 61,7 51 55,4 26 70,3 52 65,0 contact met één van beide ouders 61 29,2 29 31,5 9 24,3 23 28,7 geen contact met ouders 19 9,1 12 13,0 2 5,4 5 6,3 n.s. Gem. SD Gem. SD Gem. SD Gem. SD t p 21.8 6.2 22.9 7.4 22.1 5.9 20.4 4.3 8.72 <.001 Leeftijd 1 Indeling volgens CBS-definitie 2 = n en % te klein om significantie te kunnen toetsen.
Op T1 verschillen de drie groepen niet van elkaar op de scores van de verschillende risico indexen (de uitkomstmaten). Ook zijn geen verschillen gevonden met betrekking tot het hebben van één of meerdere zorgbehoeften. In de controle groep heeft 49,4% een zorgbehoefte, in interventie groep 1 47,4% en in interventiegroep 2 is dat 54,8%. Drop-out analyse, tussen pre-test en post-test, laat zien dat in de controle groep jongens vaker uitvallen dan meisjes (37,3% versus 11,4%; 2(1, N = 118) = 7.93, p = .005, Cramers V = .26), dat leerlingen die uitvallen vaker een niet-westerse achtergrond hebben (37,5% versus 19,6%; 2(1, N = 115) = 4.36, p = .037, Cramers V = .20) en vaker gescheiden ouders hebben (38,2% versus 19,6%; 2(1, N = 111) = 4.65, p = .031, Cramers V = .21). In interventie groep 2 zijn het juist de leerlingen met een westerse achtergrond die geen post-test hebben ingevuld (40,8% versus 18,7%); 2(1, N = 124) = 7.31, p = .007, Cramers V = .24). Daarnaast zijn in deze groep leerlingen die zijn uitgevallen gemiddeld iets jonger dan diegenen die niet zijn uitgevallen (20,1 jaar versus 22,9 jaar; t(125) = 2.59, p = .011, Eta2 = .03). In interventie groep 1 zijn er geen significante verschillen in leeftijd, geslacht, etnische achtergrond tussen diegenen die beide metingen hebben ingevuld en diegenen die na de pretest zijn uitgevallen. Wat betreft de uitkomstmaten, blijken leerlingen die uitvallen in de controle groep hoger te score op de risico index cyberseks, ruilseks en seksueel geweld (t(116) = -2.16, p = .032, Eta2 = .04) dan de leerlingen die niet uitvallen. Ditzelfde verschil zien we ook terug in interventie groep 1; leerlingen die uitvallen scoren gemiddeld hoger op de risico index cyberseks, ruilseks en seksueel geweld en de leerlingen die niet uitvallen (t(71) = -2.61, p = .011, Eta2 = .09). Daarnaast vallen leerlingen die meer drugs gebruiken vaker uit dan diegenen die minder drugs gebruiken (t(71) = -2.61, p = .001, Eta2 = .15). In interventie groep 2 blijken leerlingen die uitvallen meer te roken (t(125) = -2.81, p = .006, Eta2 = .06), meer alcohol te drinken (t(125) = -2.20, p =.029, Eta2 = .04), meer drugs te gebruiken (t(125) = -2.77, p =.008, Eta2 = .07), en meer seksueel risico gedrag te vertonen (t(125) = -2.12, p = .036, Eta2 = .04) dan de leerlingen die wel de post-test invullen. 4.2. Effect van de interventie ‘Les(s) & More’ Om logistieke redenen kon T1 niet plaatsvinden voor aanvang van de lessenserie. Doordat er geen voormeting is van de lessenserie, kan het effect van alleen de lessenserie niet worden onderzocht. Om een eventueel verschil in de uitkomstmaten toch exploratief te bekijken, zijn interventie groep 1 en 2 samengenomen tot een groep (N = 131) en zijn de scores op de risico indexen van deze samengestelde groep vergeleken met de scores van de
controle groep op T1 met behulp van t-toetsen. De leerlingen in de controle groep blijken ongezonder gedrag te vertonen op het gebied van middelengebruik (t(212) = 2.17, p = .031, Eta2 = .02). Wanneer wordt gekeken naar de onderliggende risico indexen (roken, alcohol en drugs), blijken de leerlingen in de controle groep met name meer te roken (t(212) = 2.05, p = .042, Eta2 = .02). Gezien het feit dat de lessenserie zich niet specifiek heeft gericht op het stoppen van roken, lijkt het aannemelijk dat de lessenserie alleen onvoldoende is om verandering in gedrag te bewerkstelligen. Om het effect van de interventie ‘Les(s) & More’ op de gerapporteerde gezondheid en zorgbehoeften in zijn totaliteit (lessenserie + aanbod spreekuur) te bekijken, zijn er allereerst verschilscores aangemaakt (T2-T1) voor de drie overkoepelende risico indexen (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag). Met ANOVA’s is gekeken of de verandering op de risico indexen tussen de drie groepen significant van elkaar verschillen. Op het gebied van psychische gezondheid en middelengebruik worden geen verschillen gevonden. Met betrekking tot seksueel risico gedrag is er een trend te zien (F(2, 213) = 2.42, p < .10, Eta2 = .02). Het seksueel risicogedrag onder leerlingen in interventie groep 2 blijft nagenoeg stabiel en onder de leerlingen in de controle groep neemt deze verder toe. Met betrekking tot de zorgbehoeften is zowel bij de controle groep als interventie groep 2 een significante afname van het percentage leerlingen met één of meerdere zorgbehoeften tussen T1 en T2. Bij de controle groep daalt het aantal leerlingen met een zorgbehoefte van 49,4% naar 47,0% (2(1, N = 83) = 8.78, p = .003, Cramers V = .33) en in interventie groep 2 van 54,8% naar 36,6% (2(1, N = 93) = 13.07, p < .001, Cramers V = .38). Wanneer echter wordt gekeken naar het verschil in aantal zorgbehoeften tussen T1 en T2, is te zien dat het aantal zorgbehoeften bij de leerlingen in interventiegroep 2 significant sterker afneemt dan bij de leerlingen in de controle groep (-0.78 versus -0.20; F(2, 213) = 4.28, p = .015, Eta2 = .04). Bij de regressie analysen zijn naast leeftijd en geslacht de baseline scores (T1) als controle variabelen opgenomen, om zo te kunnen controleren voor mogelijke regressie naar het gemiddelde. Voor de drie interventiegroepen zijn dummy’s aangemaakt, waarbij de controle groep als referentie groep is genomen. Hiermee kan het interventie effect worden bekeken op de scores van de drie overkoepelende risico indexen (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag) op T2. Voor elke uitkomstmaat (3 in totaal) is een aparte regressie analyse uitgevoerd. Alle variabelen zijn behulp van een ENTER methode aan het model toegevoegd. Hierbij is gebruik gemaakt van meerdere blokken; één voor demografische gegevens (leeftijd en geslacht), één voor de score op de baseline en één voor
dummy’s aangemaakt voor de interventiegroepen. Voor deze methode is gekozen om de toevoeging van elke variabele apart te kunnen bekijken. In Tabel 4.2 zijn alleen de drie uiteindelijke modellen gepresenteerd. Zoals in deze tabel is te zien, worden geen significante interventie effecten gevonden voor de psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag.
Tabel 4.2. Resultaten van de lineaire regressie analyses; voorspellen score risico indexen (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag) (N = 214) Psychische gezondheid Beta (SE)
(95% CI)
Middelengebruik p
Beta (SE)
(95% CI)
Seksueel risico gedrag p
Beta (SE)
(95% CI)
p
Demografische gegevens Geslacht (jongen versus meisje) 0.09 (0.09) [-0.08, 0.26]
.301 -0.02 (0.04) [-0.10, 0.06]
.673 -0.09 (0.03) [-0.15, -0.03]
.003
Leeftijd
0.00 (0.00) [-0.02, 0.00]
.384 0.00 (0.00) [-0.01, 0.00]
.294
0.00 (0.00)
[0.00, 0.00]
.419
Baseline score risico index
0.57 (0.06) [0.46, 0.68] <.001 0.89 (0.03) [0.83, 0.96] <.001
0.77 (0.04)
[0.70, 0.85] <.001
Interventie groep Interventiegroep 1a
0.01 (0.12) [-0.22, 0.24]
.924 -0.06 (0.06) [-0.17, 0.05]
.253 -0.02 (0.04) [-0.10, 0.06]
.623
b
0.01 (0.10) [-0.18, 0.20]
.900 -0.04 (0.04) [-0.13, 0.05]
.379 -0.05 (0.03) [-0.11, 0.02]
.162
Interventiegroep 2 R
2
.37**
.79**
.70**
** p < 0.01 a
alleen de lessenserie
b
zowel de lessenserie als aanbod spreekuur
Het effect van ‘Les(s) & More’ op de gerapporteerde zorgbehoeften is zowel met een lineaire regressie (uitkomstmaat aantal zorgbehoeften) als een logistische regressie (uitkomstmaat wel/geen zorgbehoefte) onderzocht. Op het aantal zorgbehoeften worden geen interventie effecten gevonden. Er wordt wel een positief interventie effect gevonden voor interventie groep 2 op het hebben van één of meerdere zorgbehoeften (Tabel 4.3). Leerlingen die zowel de lessenserie als een aanbod voor een spreekuur krijgen, hebben op T2 minder kans op een zorgbehoefte in vergelijking tot de leerlingen in de controle groep.
Tabel 4.3. Odds Ratios (OR) en 95% CI voor het voorspellen van de zorgbehoefte op T2 Demografische gegevens Geslacht Leeftijd Baseline score zorgbehoefte Interventie groep Interventiegroep 1a Interventiegroep 2
b
R2 * p < 0.05, ** p < 0.01 a
alleen de lessenserie
b
zowel de lessenserie als aanbod spreekuur
OR
CI
1.54 1.05 4.71**
[0.82, 2.89] [1.00, 1.10] [2.55, 8.71]
0.47
[0.19, 1.13]
0.44*
[0.22, 0.87] .20**
4.3. Interventie groep 2 nader bekeken 4.3.1 Directe effecten van ‘Les(s) & More’ Het feit dat er geen significante interventie effecten zijn gevonden voor de psychische gezondheid, middelen gebruik en seksueel risico gedrag, zou verklaard kunnen worden door het feit dat niet alle leerlingen in interventie groep 2 gebruik hebben gemaakt van het spreekuur. Om het effect van het spreekuur nader te bekijken, is verder ingezoomd op deze interventie groep. Hierbij zijn de leerlingen die gebruik maakten van het spreekuur vergeleken met de leerlingen die dit niet hebben gedaan. Van de 93 leerlingen die zowel T1 als T2 hebben ingevuld, hebben 36 leerlingen (38,7%) gebruik gemaakt van het spreekuur. Van diegenen die naar het spreekuur zijn gegaan, is de meerderheid een meisje (72%) en heeft een niet-westerse achtergrond (70%). Leerlingen die naar het spreekuur gaan verschillen niet op de demografische kenmerken van de leerlingen die geen gebruik maken van het spreekuur (Tabel 4.4). Ze verschillen wel op de uitkomstmaten: leerlingen die naar het spreekuur gaan hebben op T1 een slechtere psychische gezondheid (t(91) = -2.38, p = .019, Eta2 = .06) en ervaren meer problemen op het gebied van lichaam en seksualiteit t(91) = -2.49, p = .016, Eta2 = .08) dan de leerlingen die geen gebruik maken van het spreekuur.
Tabel 4.4. Kenmerken van leerlingen op T1 die wel/geen gebruik hebben gemaakt van het JGZ/Sense spreekuur Wel spreekuur Geen spreekuur Verschillen tussen (n = 36) (n = 57) groepen n % n % p 2 Geslacht Jongen 10 27,8 20 35,1 Meisje 26 72,2 37 64,9 0.54 .467 1 Etniciteit autochtoon/westers 10 30,3 19 33,3 niet-westers 23 69,7 38 66,7 0.09 .767 Gem. SD Gem. SD t p 23.11 8.42 22.74 6.82 -0.24 .815 Leeftijd 1
Indeling volgens CBS-definitie
In Tabel 4.5 zijn de uitkomsten van de lineaire regressie analyses gepresenteerd. Er blijken op T2 geen interventie effecten voor de risico score op het gebied van psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag tussen de leerlingen die wel gebruik hebben gemaakt van het spreekuur en de leerlingen die dat niet hebben gedaan.
Tabel 4.5. Resultaten van de lineaire regressie analyses; voorspellen score risico indexen (psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risico gedrag) op T2 binnen interventie groep 2 (N = 93) Psychische gezondheid Middelengebruik Seksueel risico gedrag Beta (SE) (95% CI) p Beta (SE) (95% CI) p Beta (SE) (95% CI) p Baseline score 0.57 (0.08) [0.40, 0.74] <.001 0.92 (0.04) [0.84, 1.01] <.001 0.80 (0.05) [0.69, 0.90] <.001 risico index Gebruik gemaakt van -0.07 (0.14) [-0.34, 0.20] .606 -0.01 (0.05) [-0.11, 0.09] .830 0.00 (0.04) [-0.08, 0.08] .999 spreekuur (niet vs wel) R2
.34**
.85**
.73**
** p < 0.01
`
De logistische regressie analyses laat zien dat de kans op het hebben van een
zorgbehoefte op T2 gelijk is voor de leerlingen die ondersteuning hebben gehad bij hun gezondheid (door middel van het spreekuur) en de leerlingen die geen ondersteuning hebben gehad. Het bezoeken van het spreekuur blijkt wel het aantal zorgbehoeften te voorspellen (β = -0.60, p = .006). Zo hebben leerlingen die gebruik maken van het spreekuur op T2 minder zorgbehoeften dan leerlingen die niet naar het spreekuur gaan.
4.3.2 Lange termijn effecten De effecten van het spreekuur, 6 maanden (T3) na de directe nameting, zijn alleen onderzocht bij de leerlingen in interventie groep 2. Hierbij zijn alleen de leerlingen meegenomen die alle drie de metingen hebben ingevuld. Dit waren in totaal 30 leerlingen waarvan er 14 naar het spreekuur zijn gegaan. Binnen deze selecte groep worden op T1 geen verschillen in demografische kenmerken gevonden tussen diegene die naar het spreekuur gaan en diegene die dat niet doen. Op T1 vertonen de leerlingen die naar het spreekuur gaan meer seksueel risico gedrag dan de leerlingen die niet naar het spreekuur gaan (t(28) = -2.25, p = .033, Eta2 = .15). Wanneer naar de verschilscores op de uitkomstmaten wordt gekeken tussen T1 en T3, is er alleen met betrekking tot het aantal zorgbehoeften een significant verschil tussen de leerlingen die naar het spreekuur zijn gegaan en de leerlingen die dit destijds niet hebben gedaan (-2.29 versus -0.81; (t(28) = 2.16, p = .040, Eta2 = .14) (zie ook Figuur 4.1). Het aantal zorgbehoeften is meer afgenomen onder de leerlingen die naar het spreekuur zijn geweest. Hetzelfde is terug te zien wanneer T1 en T2 met elkaar worden vergeleken; leerlingen die naar het spreekuur zijn gegaan hebben minder zorgbehoeften dan leerlingen die niet naar het spreekuur zijn gegaan (-2.64 versus -0.44; (t(28) = 3.38, p = .002, Eta2 = .29). Op het gebied van psychische gezondheid, middelengebruik en seksueel risicogedrag worden geen significante verschillen gevonden.
Figuur 4.1. Verloop aantal zorgbehoeften op T1, T2 en T3 voor leerlingen die wel (N = 14) en niet (N = 16) naar het JGZ/Sense spreekuur gaan.
4.4. Conclusie Het volgen van de lessenserie alleen, lijkt onvoldoende om verandering in gedrag te bewerkstellingen. Alleen op het gebied van roken lieten leerlingen die de lessenserie hadden gehad op de baseline meting een betere gezondheid zien dan de leerlingen die geen lessenserie hadden gehad. Hoewel jongeren na de hele interventie ‘Les(s) & More’ (lessenserie plus spreekuren) als groep niet aangeven dat ze minder risicovol gedrag vertonen, is de zorgbehoefte van de leerlingen na deze interventie wel significant gereduceerd, vergeleken met de groep die de interventie niet ontvangen heeft. ‘Les(s) & More’ slaagt er in, om het aantal zorgbehoeften van deze hoog risico groep MBO niveau 1 & 2 leerlingen significant te reduceren, zowel op korte als op lange termijn. Meer specifiek blijken leerlingen die het spreekuur daadwerkelijk bezocht hebben nog weer minder zorgbehoeften te rapporteren na de interventie, dan de leerlingen binnen de interventiegroep die het spreekuur niet bezocht hebben. Deze leerlingen die het spreekuur bezoeken verschillen op demografische factoren niet van de leerlingen die het spreekuur niet bezoeken, maar ze hebben wel meer zorgbehoeften.
5. DE BEOORDELING VAN DE LESSENSERIE EN HET JGZ/SENSE SPREEKUUR 5.1. Leerlingen evaluatie van de lessenserie In totaal hebben 116 leerlingen na afloop van de lessenserie een enquête ingevuld over hoe zij de lessenserie hebben ervaren. Het grootste deel van de leerlingen (92%) vindt de lessen leuk, interessant (82%) en heeft dingen geleerd die hij/zij nog niet wist (76%) (Tabel 5.1). Daarnaast vindt een grote meerderheid (83%) het belangrijk dat dit soort lessen op school worden gegeven. Toch geeft bijna een derde (32%) van de leerlingen aan het moeilijk te vinden om over sommige onderwerpen te praten. `
Op de vraag van welke les zij het meest geleerd hebben, vullen 27% van de leerlingen
les 1 (Relaties en Seksualiteit) in, 60% les 2 (Soa, anticonceptie, zwanger en dan?), 31% les 3 (Seks, grenzen, media en internet) en 20% les 4 (Genotsmiddelen en Seksualiteit). De leerlingen vinden les 2 de meest leuke les en als minst leuke les komt les 4 naar voren. Bij de open vraag geven leerlingen als aanvulling dat ze de lessen leuk en interessant vinden. Zeven leerlingen geven aan dat zij al veel over het onderwerp weten, doordat zij al op een andere school seksuele voorlichting hebben gekregen. Eén leerling geeft aan het ongepast te vinden dat deze lessen worden gegeven binnen een beroepsopleiding. Een andere leerling vindt de lessen zinloos aangezien hij al seksueel actief is en één leerling voelt zich er niet prettig bij vanuit de islam. Twee leerlingen geven aan meer filmpjes binnen de lessen te willen hebben en drie leerlingen willen meer informatie over soa, anticonceptie en zwangerschap. De leerlingen waarderen de lessenserie met een gemiddeld rapportcijfer 7,2 (min = 3, max = 10).
Tabel 5.1. Leerlingenevaluatie lessenserie (N = 116)
Ik vond de lessen leuk Ik vond de lessen interessant Ik vond de lessen moeilijk Ik heb nieuwe dingen geleerd Ik begreep de lessen goed Ik vind het belangrijk dat wij deze lessen op school krijgen Ik vond het moeilijk om over sommige onderwerpen te praten Door deze lessenserie ben ik meer gaan nadenken over relaties en seksualiteit
Helemaal mee eens n % 26 22,8 26 23,6 3 2,7 34 29,6 40 35,4
Mee eens
Oneens
n 79 64 12 53 66
% 69,3 58,2 10,6 46,1 58,4
n 8 18 69 21 5
% 7,0 16,4 61,1 18,3 4,4
Helemaal mee oneens n % 1 0,9 2 1,8 29 25,7 7 6,1 2 1,8
45
39,8
49
43,4
12
11,5
6
5,3
8
7,0
29
25,4
51
44,7
26
22,8
16
14,4
24
21,6
49
44,1
22
19,8
5.2. De kennistoets Voorafgaand en na afloop van de lessenserie is een kennistoets afgenomen bij de leerlingen. In Tabel 5.2 is te zien dat op een aantal punten de kennis gering is. Zo weet op de voormeting minder dan de helft (43%) van de leerlingen dat het maagdenvlies geen vlies is en iets meer dan een kwart (28%) weet dat niet alle vrouwen één keer per maand ongesteld zijn. Daarnaast denkt een kwart 26% dat je geen soa krijgt als je je goed wast na het vrijen. De voormeting is door 142 leerlingen ingevuld en de nameting door 117 leerlingen. In totaal konden de leerlingen twaalf punten krijgen (voor elk goed antwoord één punt). Op de voormeting scoren de leerlingen gemiddeld 6.65 punten (SD 2.56) en op de nameting 8.02 punten (SD 2.46). Vierenzeventig leerlingen vulden zowel de na- als voormeting in. Deze leerlingen scoren gemiddeld hoger op de nameting (M = 8.31, SD = 2.26) dan op de voormeting (M = 6.93, SD = 2.72; t(73) = -4.75, p < .001).
Tabel 5.2. Kennis (% dat het juiste antwoord geeft)
Het maagdenvlies is geen vlies Homoseksualiteit komt overal in de wereld voor Alle vrouwen zijn één keer per maand ongesteld Je krijgt geen soa als je je na het vrijen goed wast De pil beschermt meisjes tegen zwangerschap en soa Er zijn soa die ervoor zorgen dat meisjes later geen kinderen meer kunnen krijgen Als je geen lichamelijke klachten hebt, kun je toch een soa hebben Een loverboy is een jongen die alles doet om een vriendin te krijgen Als jouw vriend of vriendin jou dwingt tot seks, is dit strafbaar Jongens doen vaker aan cyberseks dan meisjes Alcohol zorgt ervoor dan een jongen moeilijker klaarkomt Roken is slechter dan blowen
Voormeting n % 135 43,0 141 85,1 140 27,9 141 73,8 138 60,1 141 140 138 139 140 141 141
56,7 69,3 50,7 74,8 40,0 50,4 44,7
Nameting n % 111 56,5 117 80,2 115 62,4 115 83,6 115 38,3 117 117 115 116 117 116 115
79,5 64,1 73,9 84,3 38,3 86,3 56,8
5.3. Docenten evaluatie van de lessenserie In totaal zijn 13 van de 14 docenten in december 2011 getraind in de lessenserie. De docenten hebben de lessenserie gegeven aan de leerlingen van interventiegroep 1 & 2, in de maand januari 2012. Twaalf getrainde docenten hebben aan het einde van de lessenserie een vragenlijst ingevuld ter evaluatie van de lessenserie. Alle docenten vinden de training, voorafgaand aan de lessenserie, een goede voorbereiding op de uitvoer van de lessen. Drie docenten hebben tijdens het uitvoeren van de lessen ondersteuning gekregen: twee van een collega en één van een stagiaire.
5.3.1. Les 1 Relaties en seksualiteit Les 1 is over het algemeen positief beoordeeld door de docenten. De les wordt gewaardeerd met een 8.2 als gemiddeld cijfer (min = 7, max = 10). Elf docenten geven aan dat ze alle werkvormen van les 1 hebben uitgevoerd zoals deze staat omschreven in de handleiding. Zie Bijlage 3 voor de aanvullende opmerkingen bij de werkvormen. De docenten vinden les 1 over het algemeen goed uitvoerbaar en leerzaam (Tabel 5.3). Negen docenten vinden dat de geformuleerde lesdoelen worden behaald en kunnen de leerlingen tijdens de les voldoende begeleiden. Elf docenten vinden het niveau van de les geschikt voor de leerlingen. De les kan niet door iedereen binnen de gestelde tijd worden afgerond.
Tabel 5.3. Evaluatie Les 1 'Relaties & Seksualiteit' (N = 12)
Helemaal mee eens De les verliep probleemloos De les was goed uitvoerbaar De les was leerzaam De lesdoelen zijn mijn inziens bereikt De les kon gegeven worden binnen de tijd Ik kon de leerlingen voldoende begeleiden Het niveau van de les is geschikt voor de leerlingen
Mee eens
Niet mee eens/ niet oneens n % 1 8,3 0 0,0 1 9,1
n 7 9 8
% 58,3 90,0 72,7
n 3 1 2
% 25,0 10,0 18,2
8
80,0
1
10,0
1
2
20,0
3
30,0
4
33,3
5
5
41,7
6
Helemaal mee oneens
Oneens n 0 0 0
% 0,0 0,0 0,0
n 0 0 0
% 0,0 0,0 0,0
10,0
0
0,0
0
0,0
3
30,0
0
0,0
2
20,0
41,7
3
25,0
0
0,0
0
0,0
50,0
1
8,3
0
0,0
0
0,0
5.3.2. Les 2 Soa, anticonceptie, zwangerschap en dan? De tweede les is door de docenten beoordeeld met een gemiddeld rapportcijfer van 8.3 (min = 7, max = 10). Elf docenten hebben alle werkvormen van les 2 uitgevoerd. Eén docent heeft werkvorm 1, het Kraslotenspel, niet uitgevoerd vanwege tijdgebrek. In Bijlage 3 zijn de aanvullende opmerkingen bij les 3 terug te vinden. Na genoeg iedereen kan les 2 probleemloos uitvoeren (Tabel 5.4). Over het algemeen is de les goed uitvoerbaar en iedereen vindt de les leerzaam. Een grote meerderheid (92%) van de docenten kan de leerlingen goed begeleiden Tien docenten vinden het niveau van de les geschikt voor de leerlingen. Ook deze les kon niet altijd worden afgerond binnen de beoogde tijd.
Tabel 5.4. Evaluatie Les 2 'Soa, anticonceptie, zwanger en dan' (N = 12)
Helemaal mee eens De les verliep probleemloos De les was goed uitvoerbaar De les was leerzaam De lesdoelen zijn mijn inziens bereikt De les kon gegeven worden binnen de tijd Ik kon de leerlingen voldoende begeleiden Het niveau van de les is geschikt voor de leerlingen
Mee eens
Niet mee eens/ niet oneens n % 1 8,3 2 16,7 0 0,0
n 8 10 9
% 66,7 83,3 75,0
n 3 0 3
% 25,0 0,0 25,0
3
27,3
5
45,5
2
3
25,0
1
8,3
3
25,0
8
5
45,5
5
Oneens
Helemaal mee oneens
n 0 0 0
% 0,0 0,0 0,0
n 0 0 0
% 0,0 0,0 0,0
18,2
1
9,1
0
0,0
4
33,3
3
25,0
1
8,3
66,7
1
8,3
0
0,0
0
0,0
45,5
0
0,0
1
9,1
0
0,0
5.3.3. Les 3 Seks, grenzen, media en internet De les over grenzen, seks in de media en het internet wordt door de docenten beoordeeld met een 7,5 (min = 6,5, max = 10). Niet alle werkvormen van deze les zijn uitgevoerd. Een docent heeft werkvorm 2 ‘Stellingen over seks, grenzen, media en internet’ niet uitgevoerd en 3 docenten zijn niet toegekomen aan werkvorm 3 ‘Het stoplichtenspel over seks, grenzen, media en internet’. Gebrek aan tijd was de reden voor het niet uitvoeren van deze werkvormen. Voor de opmerkingen van de docenten over les 3, zie Bijlage 3. Tien docenten vinden de les over het goed uitvoerbaar (Tabel 5.5). Volgens negen docenten worden de lesdoelen behaald en elf docenten vinden het niveau van de les geschikt voor de leerlingen. Een aandachtspunt bij deze les is wederom de tijd; vijf docenten konden de les niet binnen de tijd uitvoeren.
Tabel 5.5. Evaluatie Les 3 'Seks, grenzen, media en internet' (N = 12)
Helemaal mee eens De les verliep probleemloos De les was goed uitvoerbaar De les was leerzaam De lesdoelen zijn mijn inziens bereikt De les kon gegeven worden binnen de tijd Ik kon de leerlingen voldoende begeleiden Het niveau van de les is geschikt voor de leerlingen
Mee eens
Niet mee eens/ niet oneens n % 1 8,3 2 16,7 1 8,3
n 4 2 4
% 33,3 16,7 33,3
n 6 8 7
% 50,0 66,7 58,3
2
16,7
7
58,3
1
1
9,1
4
36,4
2
16,7
9
3
25,0
8
Oneens
Helemaal mee oneens
n 1 0 0
% 8,3 0,0 0,0
n 0 0 0
% 0,0 0,0 0,0
8,3
1
8,3
0
0,0
1
9,1
4
33,3
0
0,0
75,0
1
8,3
0
0,0
0
0,0
66,7
1
8,3
0
0,0
0
0,0
5.3.4. Les 4 Genotsmiddelen en Seksualiteit De laatste les is de door de docenten het laagst beoordeeld, met een 7,4 als gemiddeld rapportcijfer (min = 6, max = 10). Niet alle werkvormen van deze les zijn uitgevoerd. Twee docenten hebben werkvorm 1 (‘Het stoplichtenspel) niet uitgevoerd en 1 docent heeft werkvorm 2 (‘Film drugs en discussie’) niet uitgevoerd. De docenten hebben geen redenen gegeven waarom zij deze werkvormen achterwege hebben gelaten. Zie bijlage 3 voor de aanvullende opmerkingen op de werkvormen. Elf docenten vinden de les in zijn geheel goed uitvoerbaar (Tabel 5.6). Tien docenten vinden de les leerzaam en geschikt voor het niveau van de leerlingen. Eenzelfde aantal geeft aan dat de lesdoelen zijn behaald en vindt dat hij/zij de leerlingen voldoende heeft kunnen begeleiden. Drie docenten vonden de les niet uitvoerbaar binnen de beoogde tijd en alle docenten (N = 12) konden de les probleemloos uitvoeren.
Tabel 5.6. Evaluatie Les 4 'Genotsmiddelen en Seksualiteit' (N = 12)
Helemaal mee eens De les verliep probleemloos De les was goed uitvoerbaar De les was leerzaam De lesdoelen zijn mijn inziens bereikt De les kon gegeven worden binnen de tijd Ik kon de leerlingen voldoende begeleiden Het niveau van de les is geschikt voor de leerlingen
Mee eens
Niet mee eens/ niet oneens n % 0 0,0
n 7
% 58,3
n 5
% 41,7
5 2
41,7 16,7
6 8
50,0 66,7
1 2
4
33,3
6
50,0
2
16,7
3
3
25,0
3
25,0
Helemaal mee oneens
Oneens n 0
% 0,0
n 0
% 0,0
8,3 16,7
0 0
0,0 0,0
0 0
0,0 0,0
2
16,7
0
0,0
0
0,0
25,0
4
33,3
1
8,3
2
16,7
7
58,3
2
16,7
0
0,0
0
0,0
7
58,3
2
16,7
0
0,0
0
0,0
5.3.5. Evaluatie van de lessenserie De werkvormen van de lessenserie worden door de meeste docenten (N = 10) geschikt gevonden voor de doelgroep. Negen docenten geven aan dat er voldoende rekening wordt gehouden met de verschillende achtergronden en verschillende (seksuele) ervaringen van de leerlingen. De docentenhandleiding wordt door tien van de twaalf docenten als nuttig ervaren voor de voorbereiding van de lessenserie. Opvallend is dat alle docenten het lespakket zouden aanraden bij collega’s om te gebruiken binnen het MBO. Ook zegt iedereen het lespakket in de toekomst te blijven geven. Verbetersuggesties ten aanzien van de lessenserie zijn: 1) het reserveren van meer tijd, 2) het actualiseren van de filmpjes, 3) meer variatie in de
werkvormen (nu te veel 'stellingvormen') en 4) een inhoudelijke uitbreiding op de lessen voor de thema's genotsmiddelen, bevallen, vrouwenbesnijdenis en gedwongen seks.
5.4. Behandelde zorgvragen tijdens het JGZ/Sense spreekuur Van de 127 leerlingen in de interventiegroep, wilden 54 leerlingen (42%) uitgenodigd worden voor het spreekuur. In totaal hebben 42 leerlingen daadwerkelijk gebruik gemaakt van het spreekuur. Dit betekent dat er een no-show is van 20,4 % (11 leerlingen). Belangrijkste redenen voor het niet verschijnen waren: ziekteverzuim, detentie, zwangerschapsverlof, uitgeschreven van school of toch uiteindelijk geen behoefte aan een gesprek. Van de leerlingen die gebruik hebben gemaakt van het spreekuur, hadden 8 leerlingen op één gezondheidsthema een zorgbehoefte en 32 leerlingen hadden op meerdere thema’s een vraag. Tien leerlingen hadden een vraag over hun algemene gezondheid, 14 leerlingen over hun psychische gezondheid. Bij vier leerlingen kwam slapen of vermoeidheid aan bod tijdens het spreekuur. Bij vijf leerlingen werd het thema ‘grenzen aangeven’ besproken en bij zeven leerlingen stress of zorg over de thuissituatie. Twaalf leerlingen hadden vragen rond middelengebruik, waarvan zes leerlingen over roken, drie leerlingen over alcohol en drie leerlingen over drugs. Tweeëntwintig leerlingen kregen op eigen verzoek een soa-test, waarvan bij vier leerlingen een chlamydia werd vastgesteld. Dit is een vindpercentage van 18,2%. Bij veertien leerlingen kwamen Sense (of seksualiteitsvragen-) vragen aan bod. Dertien leerlingen hadden vragen over anticonceptiegebruik en bij zeven leerlingen kwam het thema zwangerschap ter sprake. Drie leerlingen kregen tijdens het spreekuur een zwangerschapstest aangeboden, waarvan twee positief werden bevonden. Hiervan is bekend dat één meisje de zwangerschap wilde uitdragen en van de ander is de uitkomst van de zwangerschap onbekend. Bij drie meisjes kwam het thema meisjesbesnijdenis naar voren. Bij één leerling bleek bij het oproepen dat er achteraf toch geen vragen waren, maar dat zij de vragenlijst onvoldoende had begrepen. Van de 42 leerlingen hebben zes leerlingen een vervolgconsult gekregen bij de verpleegkundige en één leerling is doorverwezen naar de jeugdarts. Twaalf leerlingen zijn na het eerste consult doorverwezen naar andere instanties zoals de huisarts, een psycholoog, een abortuskliniek, seksualiteitshulpverlening en naar verslavingszorg.
5.5. Evaluatie van het JGZ/Sense spreekuur
5.5.1. Evaluatie spreekuur verpleegkundige De 4 verpleegkundigen die het spreekuur uitvoerden evalueerden schriftelijk, na elk consult, of zij het idee hadden dat de geboden zorg aansloot bij de behoefte van de leerlingen (zeer eens/ zeer oneens). Bij negen leerlingen waren de verpleegkundige het eens dat de zorg bij de behoefte aansloot en bij 32 leerlingen zelfs zeer eens. Bij één leerling sloot het aanbod niet aan bij zijn zorgbehoefte, omdat de leerling geen zorgvraag bleek te hebben.
5.5.2. Evaluatie spreekuur leerlingen Achtendertig van de 42 leerlingen vulden de evaluatie na afloop van het spreekuur in. Alle 38 leerlingen gaven aan dat de verpleegkundige hen heeft kunnen helpen met hun zorgvraag. Zij waardeerden het spreekuur gemiddeld met een cijfer 8.8 (min = 7, max = 10). Op de vraag of zij de volgende keer weer met een gezondheids- of zorgvraag naar het spreekuur zouden komen, gaf 94% van de leerlingen aan dat zij opnieuw gebruik zouden maken van het spreekuur. Eenzelfde percentage gaf aan dat zij het spreekuur zouden aanraden bij een vriend of vriendin. Op het evaluatieformulier konden de leerlingen ook nog aanvullende opmerkingen kwijt over het spreekuur. Hieronder zijn een aantal quotes van leerlingen weergegeven: -
‘Ik vond dat het goed ging, het gesprek dat ik alles even uit heb gegooit en dat we het goed hebben aan gepakt dan lucht het op’;
-
‘Ik vond het een fijn gesprek, wat ik er van verwacht had, was het ook’;
-
‘Ik vind het fijn om te praten over dingen waar ik het niet met me moeder over kan hebben, ik kan mijn ei hier kwijt dus vind dit positief’;
-
‘Spannend maar toch wel goed om er over te praten en te weten wat er gaande is’;
-
‘Ik ben blij met de informatie die ik gekregen heb en ik ben blij dat ze me helpen’;
- ‘Ik vond het heel goed om mijn problemen te delen aan iemand anders die me kan helpen, ik vind het heel goed, met verpleegkundige om te praten’.
5.6. Conclusie Zowel de leerlingen als de docenten oordelen positief over de lessenserie. De leerlingen geven de lessenserie gemiddeld een 7.2 en de docenten geven de 4 lessen respectievelijk een 8.2, 8.3, 7.5 en een 7.4. Het minst leuk vinden de leerlingen de les over genotsmiddelen en seks en het leukst vinden ze de les over soa, anticonceptiemiddelen en
(onbedoelde) zwangerschappen. Slechts een enkeling geeft aan de lessen onzin of ongepast te vinden. Naast het feit dat de leerlingen positief zijn over de lessen, lijken ze er ook wat van op te steken. De score op de kennistoets is op de nameting significant hoger dan op de voormeting. Een grote meerderheid van de docenten geeft aan, dat alle vier de lessen goed uitvoerbaar zijn, het niveau van de lessen geschikt is voor de leerlingen en ze de leerlingen voldoende kunnen begeleiden. Een punt van aandacht is de tijd waarin de lessen voltooid moeten worden; te veel werkvormen voor de beschikbare tijd. Enkele suggesties voor verbetering zijn het updaten van de filmpjes en meer diversiteit in de werkvormen. De ondersteuning die is aangeboden tijdens het JGZ/Sense spreekuur lijkt aan te sluiten bij behoeften van de leerlingen. Bijna alle leerlingen die gebruik hebben gemaakt van het spreekuur is voornemens zich bij een volgende vraag te melden bij het spreekuur en raden het spreekuur aan bij vrienden.
6. DISCUSSIE Het doel van deze huidige studie was tweeledig; enerzijds het in kaart brengen van de ervaren gezondheid en zorgbehoeften van MBO niveau 1 & 2 leerlingen, waarbij ook wordt gekeken naar de samenhang tussen de ervaren gezondheid en de gerapporteerde zorgbehoeften. Anderzijds het onderzoeken van het relatieve effect van de interventie ‘Les(s) & More’. Hieronder worden voor beide doelen de resultaten bediscussieerd.
6.1. De ervaren gezondheid en gerapporteerde zorgbehoeften Psychische gezondheid De gezondheid van de MBO niveau 1 & 2 leerlingen is op verschillende gebieden zorgwekkend. Hoewel de jongens en meisjes over het algemeen redelijk tevreden zijn over hun uiterlijk en hun gezondheid als goed beoordelen, vertoont nagenoeg 1 op de 3 leerlingen symptomen van een depressie en meisjes zelfs vaker (44%). Deze percentages zijn significant hoger (2(1) = 11.91, p = .001) dan de prevalentie van een subklinische depressie (14,5% en 21,4% voor meisjes) die Dorsselaer et al. (2009) rapporteren. Dat meisjes vaker depressief zijn dan jongens, wordt ondersteund door eerdere studies (Substance Abuse and Mental Health Services Administration, 2011). In het rapport van SAMHSA worden factoren genoemd die een rol kunnen spelen in de depressie bij meisjes en vrouwen. Zo zouden fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen zorgen voor een grotere kwetsbaarheid voor psychische ziekten als een depressie. Uit ditzelfde rapport komt ook naar voren dat vrouwen gevoeliger zijn voor PTSS, trauma, eetstoornissen en angst gerelateerde stoornissen, wat kan bijdragen aan het ontwikkelen van een depressie. De meisjes die depressieve klachten rapporteren in de huidige studie, hebben mogelijk ook meer last van deze onderliggende klachten. Hoewel deze factoren niet zijn gemeten, werd wel gevonden dat deze groep jonge vrouwen ook vaak ervaring hebben met seksueel geweld. Seksueel geweld kan PTSS en/of trauma als gevolg hebben (Bennice, Resick, Mechanic, & Astin, 2003). Het betreft hier dan ook een groep kwetsbare groep meisjes die rapporteren dat ze psychisch lijden. Verder onderzoek naar onderliggende factoren bij deze kwetsbare groep is gewenst. Middelengebruik Een ruime meerderheid (74%) van de leerlingen heeft ooit gerookt en 48% rookt nu nog dagelijks. In het TNO onderzoek ligt het percentage dat aangeeft te roken beduidend lager, namelijk 30%. In het huidige onderzoek roken jongens vaker dan meisjes (53% versus 40%), terwijl in het TNO onderzoek juist meisjes vaker roken (31% versus 28%). Het percentage leerlingen dat het (heel) belangrijk vindt om te stoppen is in deze studie (57%) hoger dan in het TNO-onderzoek (42%; (2(1) = 70.50, p <.001). Ook het
percentage leerlingen dat de intentie heeft minder te gaan roken is in deze studie hoger (43% versus 35%; (2(1) = 4.64, p =.031). Wat betreft alcoholgebruik zijn de leerlingen in deze studie vergelijkbaar met de jongeren uit het TNO onderzoek. In beide onderzoeken komt naar voren dat de leerlingen met name in het weekend (te) veel alcohol nuttigen. In het huidige onderzoek drinkt 46% van de leerlingen die ooit alcohol hebben gedronken gemiddeld 5 of meer alcoholische drankjes per weekenddag en hiervan drinkt 13% zelfs meer dan 10 glazen alcohol. In het TNO onderzoek zijn deze percentages vergelijkbaar, respectievelijk 45% en 12%. Van de drinkende leerlingen is 14% van plan om minder alcohol te gaan drinken, in het TNO onderzoek is dit 12%. Voor drugsgebruik liggen de percentages bij deze MBO niveau 1 & 2 leerlingen beduidend hoger dan de door TNO gerapporteerde percentages. Van de MBO niveau 1 & 2 leerlingen heeft 48% wel eens softdrugs gebruikt en 31% wel eens harddrugs. In het TNO onderzoek waren deze percentages respectievelijk 29% (2(1) = 101.54, p <.001) en 7% (2(1) = 34.12, p <.001). Zorgwekkend is het, dat het drugsgebruik in de huidige studie voor een grote groep geen experimenteel karakter heeft; 67% heeft meer dan 10 keer hasj/wiet gebruikt en 10% heeft vaker dan 10 keer harddrugs gebruikt. Daarnaast geeft in de huidige studie 31% van de leerlingen aan wel eens drugs en alcohol tegelijk te hebben gebruikt, tegenover 10% in het TNO onderzoek (2(1) = 59.78, p <.001). De mogelijke gevolgen van drugsgebruik (Monshouwer, Van Dorsselaer, Verdurmen, Ter Bogt, & Vollenbergh, 2006; Ter Bogt, Van Lieshout, Doornwaard, & Eijkemans, 2009) gecombineerd het hoge percentage leerlingen dat (frequent) drugs gebruikt, pleit er voor om onder deze doelgroep gerichte preventie activiteiten uit te zetten. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond blijken minder vaak te roken, alcohol te drinken en drugs te gebruiken dan hun westerse studiegenoten. Deze verschillen kunnen mogelijk te maken hebben met het feit dat middelengebruik door de Koran wordt verboden. Daarnaast blijken allochtone ouders over het algemeen wat strenger op te voeden dan autochtone ouders en autochtone ouders zijn veel toleranter ten aanzien van middelengebruik dan ouders van allochtone leerlingen (Pels & Vollebergh, 2006). Relaties & seksueel gedrag Op bepaalde gebieden van de seksuele en reproductieve gezondheid blijken de jongeren uit het MBO niveau 1 & 2 onderwijs een hoog risicogroep te vormen. Ten opzichte van de jongeren die meededen aan het onderzoek ‘Seks onder je 25ste’ (De Graaf et al., 2012) hebben leerlingen uit deze studie meer ervaring met geslachtsgemeenschap (78% versus 54%; 2(1) = 61.20, p <.001), maar niet vaker anale seks (17% versus 16%).
Het condoomgebruik in deze studie is niet één op één te vergelijken met de uitkomsten uit ‘Seks onder je 25ste’ en het TNO onderzoek, doordat het condoomgebruik in deze studie voor geslachtsgemeenschap en anale seks apart is bevraagd. In het huidige onderzoek rapporteert 54% geen condoomgebruik bij geslachtsgemeenschap en 43,9% gebruikt geen condoom tijdens anale seks. Ter illustratie in ‘Seks onder je 25ste’ gaf 26% van de meisjes en 21% van de jongens aan dat nooit een condoom werd gebruikt met de laatste partner (dit betreft zowel geslachtsgemeenschap als anale seks). Hoewel MBO-leerlingen vaker gemeenschap lijken te hebben zonder condoom, laten zij zich wel relatief vaker testen op soa en/of hiv. In deze studie heeft 41% van de meisjes en 25% van de jongens zich ooit laten testen, tegenover respectievelijk 20% (2(1) = 22.01, p <.001) en 15% (2(1) = 9.42, p =.002) in het ‘Seks onder je 25ste’onderzoek’. Een onbedoelde zwangerschap is één van de grootste aandachtspunten die bij deze studie naar voren komt; 25% van de meisjes en 17% van de jongens heeft hiermee te maken gehad. In de pilot studie (Goenee, 2011) werden nagenoeg dezelfde percentages gevonden. In het onderzoek van De Graaf en collega’s (2012) gaf 2,3% van de jongens en 1,7% van de meisjes aan in het afgelopen jaar te maken hebben gehad met een ongeplande zwangerschap. MBO niveau 1 & 2 leerlingen rapporteren dus 10 keer zo vaak een zwangerschap in vergelijking tot hun leeftijdgenoten. Het is echter niet bekend in hoeverre de zwangerschappen ook ongewenst zijn. Het lage condoomgebruik en het feit dat een derde van de seksueel actieve meisjes geen enkele vorm van anticonceptie gebruikt kan een groot deel van de onbedoelde zwangerschappen verklaren. Het verschil in meisjes en jongens komt mogelijk doordat jongens niet altijd op de hoogte zijn van een zwangerschap, waarbij het werkelijke percentage voor jongens dus hoger zal liggen. Een onbedoelde zwangerschap op jonge leeftijd brengt gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals een verhoogd risico op een depressie, een onveilige hechtingsstijl en een lage eigen-effectiviteit (Figuerido, Bifulco, Pacheco, Costa, & Magarinho, 2006). Een zwangerschap op jonge leeftijd kent ook medische risico’s. Zo komen vroeggeboorte en perinatale sterfte vaker voor onder tienermoeders (Van Enk, Gorissen, Van Enk, 2000). De kinderen van tienermoeders blijken vaker een minder goede psychische en fysieke gezondheid te hebben (Jaffee, Moffitt, Belsky, Silvia, 2001) en hebben een verhoogd risico om later delinquent te worden (Beijers, Bijleveld, & Thornberry, 2012). Voor de preventie van onbedoelde zwangerschappen is de insteek op effectief anticonceptiegebruik essentieel. Ook kan worden ingestoken op programma’s zoals Voorzorg (Nederlandse versie van het programma Nurse-Family Partnership (NFP)), om de gezondheid van deze jonge kwetsbare moeders en hun kinderen te bevorderen (Kitzman, Olds, Cole,
Hanks, Anson et al., 1997; Olds, Kitzman, Cole, Hanks, Arcoleo, Anson et al., 1997). De maatschappelijke kosten die bespaard kunnen worden door de preventie van onbedoelde zwangerschappen, lopen uiteen en de uitkomst is afhankelijk van welke kosten worden meegenomen. Het Guttmacher instituut komt uit op een gemiddelde van 11.647 doller per zwangerschap die betaald wordt uit publieke middelen (Sonfield, Kost, Benson Gold, & Finer, 2011). Hierbij zijn echter niet de kosten meegerekend die ontstaan door bijvoorbeeld baanverlies en ondersteuning bij opvoeding. De werkelijke kosten zullen dus vele malen hoger liggen. In vergelijking met de algemene jongerenpopulatie blijkt seksuele grensoverschrijding vaker voor te komen onder de MBO niveau 1 & 2 leerlingen. Zo geeft in dit onderzoek 62% van de meisjes en 52% van de jongens aan minstens één ongewilde seksuele ervaring te hebben. In het ‘Seks onder je 25ste’ onderzoek waren deze percentages respectievelijk 41% (2(1) = 18.88, p <.001) en 21% (2(1) = 73.42, p <.001). Daarnaast is de aard van de ongewilde handelingen ook anders verdeeld. Waar jongeren in het ‘Seks onder je 25ste’ onderzoek relatief vaak te maken hebben gehad met zoenen, aanrakingen en manuele seks tegen de wil, hebben de jongeren uit dit onderzoek ook vaak geslachtsgemeenschap tegen de wil. Het meemaken van seksuele grensoverschrijding kan verschillende negatieve gevolgen hebben. Allereerst is er het risico op een soa en/of zwangerschap. Ten tweede kan seksuele dwang traumatiserend zijn en kan onder andere leiden tot angst-stemmingsstoornissen, PTSS, en zowel internaliserende als internaliserende gedragsproblematiek. Ook kunnen deze personen moeilijker relaties aangaan in hun dagelijkse leven (Bennice, Resick, Mechanic, & Astin, 2003; Swartsz, 1991; Van Berlo, Van Engen, & Mooren, 2004). Gezien de hoge prevalentie van seksuele grensoverschrijding bij deze MBO leerlingen, zal preventie zich moeten richten op het aanleren van vaardigheden om grenzen en wensen te uiten, het identificeren van risico jongeren en behandeling om zowel de psychische als fysieke gevolgen te verminderen. Dat de MBO niveau 1 & 2 leerlingen zowel op het gebied van roken als drugsgebruik ongezonder gedrag vertonen dan leerlingen in het TNO-onderzoek, kan verklaard worden vanuit
het
feit
dat
MBO
niveau
1
&
2
leerlingen
mogelijk
over
minder
gezondheidsvaardigheden beschikken. Saan en Singels definiëren gezondheidsvaardigheden als volgt: ‘Gezondheidsvaardigheden is het geheel van vaardigheden of competenties van een individu om in diverse situaties en in verschillende rollen mondelinge, schriftelijke en audiovisuele informatie over gezondheid, zelfzorg en voorzieningengebruik te kunnen en willen krijgen, begrijpen en gebruiken op een manier die bijdraagt aan een betere gezondheid
van zichzelf en anderen,’ (2006). Er blijkt een verband te bestaan tussen sociaaleconomische gezondheidsverschillen en gezondheidsvaardigheden. Doordat in het TNO-onderzoek ook MBO niveau 3 en 4 leerlingen participeerden, is het opleidingsniveau van deze groep relatief hoger dan deze onderzoekspopulatie. De jongeren in het huidige onderzoek zijn dus wellicht minder in staat om een gezonde levensstijl te hanteren. Daarnaast blijkt uit de huidige studie dat diverse risicogedragingen met elkaar samenhangen. Voor zowel jongens als meisjes is er een positieve samenhang gevonden tussen roken, alcohol en drugs en ook met onveilig seksueel gedrag. Uit dit onderzoek blijkt, dat het ongezonde gedrag op het ene gezondheidsthema het ongezonde gedrag op het andere gezondheidsthema versterkt. Aangezien seksueel risicogedrag, drugsgebruik en het roken bij deze MBO niveau 1 & 2 leerlingen veel meer (2 tot 10 keer vaker) voorkomen dan onder leeftijdsgenoten, is het relevant om op alle gebieden te interveniëren. Zorgbehoeften De helft van de leerlingen (51%) heeft een zorgbehoefte. De twee belangrijkste zorgbehoeften voor zowel meisjes als jongens zijn: 1) het doen van een soa-test en 2) ondersteuning bij hun psychische gezondheid. Hierbij geldt dat de leerlingen die een soa-test willen ook daadwerkelijk meer seksueel risicogedrag vertonen en diegene die psychische ondersteuning willen ook een slechtere gezondheid hebben op dit thema. Het hebben van één of meerdere gezondheidsbehoeften wordt verklaard door de psychische gezondheid en het seksuele risico gedrag: hoe slechter de psychische en seksuele gezondheid des te groter de kans op een zorgbehoefte. Geslacht blijkt het verband tussen seksueel risico gedrag en zorgbehoefte te modereren. Voor meisjes geldt hoe hoger de score op seksueel risico gedrag des te groter de kans op een zorgbehoefte, terwijl voor jongens juist het omgekeerde geldt. Dit is zorgelijk, aangezien dus juist de jongens met het hoogste seksuele risicogedrag het minste aangeven hulp te willen zoeken. Een mogelijke verklaring voor dit ontwijkende hulpzoekgedrag is dat jongens hun risico’s op bijvoorbeeld een soa onderschatten. Aan de andere kant kan het zo zijn dat ze weldegelijk de ernst van de situatie inzien, maar hun eigen-effectiviteit onvoldoende achten om hun gedrag te veranderen (in dit geval zich te laten testen op soa). De lage eigen-effectiviteit gecombineerd met gepercipieerde ernst kan resulteren in ontwijkend gedrag en ontkenning (zie ook Witte & Allen, 2000; Boer & Seydel, 1996). 6.2. Het effect van de interventie ‘Les(s) & More’ De interventie ‘Les(s) & More’ is ontwikkeld met als doel jongeren via een lessenserie meer bewust te maken van hun leefstijl, risicovolle gedrag en zorgbehoeften. Daarnaast wordt
door middel van het aanbieden van het JGZ/Sense spreekuur op school beoogd om jongeren ondersteuning aan te bieden bij hun zorgbehoeften en daarmee het bereik van de JGZ onder hoog-risico jongeren te vergroten. Terwijl psychische gezondheid en middelengebruik niet beïnvloed zijn door de interventie, wordt in deze quasi-experimentele studie voor seksueel risico gedrag wel een trend gevonden. De interventie ‘Les(s) & More’ beschermt MBO niveau 1 & 2 leerlingen mogelijk tegen een toename van risicovol seksueel gedrag. De zorgbehoefte van de leerlingen blijkt na de interventie ‘Les(s) & More’ significant gereduceerd, vergeleken met de groep die de interventie niet ontvangen heeft. Binnen de groep leerlingen die zowel de lessenserie als het aanbod voor het spreekuur hebben ontvangen (interventie groep 2), is nader geanalyseerd welke leerlingen daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van het spreekuur en welke effecten dat had op de gerapporteerde gezondheid en zorgbehoeften. Binnen interventie groep 2 rapporteerden de leerlingen die het spreekuur bezochten een slechtere psychische gezondheid en lijden dus psychisch meer dan de leerlingen die niet naar het spreekuur gingen. Na de interventie en dus na de periode van bezoeken van het spreekuur zijn er geen verschillen tussen de leerlingen die wel of niet het spreekuur bezochten, wat betekent dat de psychische gezondheid tussen de twee groepen na de interventie vergelijkbaar is. Het bezoeken van het spreekuur heeft dus mogelijk de psychische gezondheid van deze leerlingen verbeterd. Verder blijkt het aantal zorgbehoeften onder de leerlingen die naar het spreekuur gaan significant te verminderen, zowel op lange als op korte termijn. Een mogelijke verklaring voor het feit er geen significante positieve interventie effecten zijn gevonden voor het verminderen van risico gedrag, is dat deze leerlingen hun gezondheidsrisico’s onderschatten en dus de noodzaak tot gedragsverandering niet inzien. Dit wordt ondersteund door het onderzoek van Wolffers et al. (2011), waar seksueel actieve jongeren in het MBO hun kans op een soa onderschatten. Hoewel het erg lastig is om de risicoperceptie van iemand te veranderen, hebben Mevissen en collega’s (2009) aangetoond dat het geven van feitelijke informatie, zoals feedback op het eigen gedrag en het gelopen risico, ervoor kan zorgen dat de risicoperceptie stijgt. Het geven van persoonlijke feedback zou een mogelijke aanvulling zijn op de interventie ‘Les(s) & More’, bijvoorbeeld direct na het invullen van de gezondheidsvragenlijst. Toekomstig onderzoek zal dan moeten uitwijzen of dit ervoor zorgt dat de risicoperceptie van deze laagopgeleide jongeren stijgt alsmede het gedrag. Niet alle leerlingen in interventie groep 2 hebben daadwerkelijk gebruik gemaakt van het spreekuur. Meisjes maakten meer gebruik van het JGZ/Sense spreekuur dan jongens. Dat
meisjes meer bereikt worden met zorg binnen school, komt ook naar voren in de studie van Wolffers et al. (2011). In die studie maakten 21,5% van de meisjes en 5,4% van de jongens gebruik van de mogelijkheid zich te laten testen op een soa op school. Als mogelijke verklaring geven zij dat seksualiteitshulpverlening binnen school meer geaccepteerd is onder meisjes dan onder jongens (zie ook Kirby, 2002). Daarnaast zouden jongens behoefte hebben aan een andere indeling van de gezondheidsdiensten op school. Zo zouden zij meer mannelijk personeel willen hebben, speciale uren waarop alleen jongens zich laten testen en meer alternatieven voor soa-testen zoals het testen via het internet (Makenzius, Gadin, Tyden, Romild, & Larsson, 2009). Om het bereik onder jongens te vergroten, zal in toekomstig onderzoek meer rekening gehouden moeten worden met deze behoeften.
6.3. Evaluatie lessenserie en JGZ/Sense spreekuur Zowel de lessenserie als het JGZ/Sense spreekuur worden goed beoordeeld. De leerlingen vinden de lessenserie leuk, interessant en ze geven aan dat ze nieuwe dingen leren. Dat zij nieuwe dingen leren, is terug ook te zien in het feit dat de leerlingen na het volgen van de lessenserie significant meer kennis hebben dan op de voormeting. Slechts een aantal leerlingen geven aan dat ze de lessen zinloos vinden, omdat ze of al alles weten of omdat ze al seksueel actief zijn. Ook de docenten zijn erg tevreden over de lessenserie. Ze beoordelen de vier lessen met cijfers variërend van een 7.4 tot een 8.3. De lessen kunnen over het algemeen goed uitgevoerd worden, het niveau van de lessen is geschikt voor de leerlingen en de vooropgestelde doelen kunnen grotendeels worden behaald. Enig punt van verbetering is het aantal werkvormen die per les worden behandeld. Niet alle docenten konden de lessen afronden in de daarvoor gereserveerde tijd. Verder geven de docenten aan dat ze wat meer afwisseling willen hebben in de werkvormen en bepaalde materialen geactualiseerd moeten worden. Daarnaast is op sommige thema’s inhoudelijke uitbreiding wenselijk, zoals genotsmiddelen, bevallen, vrouwenbesnijdenis en gedwongen seks. Docenten geven tenslotte aan dat ze de lessenserie in de toekomst ook willen blijven gebruiken en zouden aanraden bij collega’s. Ten tijde van dit onderzoek was er nog geen geschikt evidence-based lespakket op het thema relaties, seksualiteit & genotsmiddelen dat gebruikt kon worden voor de twee laagste leerniveaus in het MBO. In de periode van februari 2009 tot juni 2012 is een MBO lesprogramma seksuele gezondheid ontwikkeld, genaamd ‘Lang Leve de Liefde voor het MBO’ (GGD Rotterdam Rijnmond). Voor de interventie ‘Les(s) & More’ kunnen onderdelen van dit nieuwe lespakket mogelijk toegevoegd worden.
Het JGZ/Sense spreekuur is door 42 leerlingen bezocht. Dit is 33% van alle leerlingen die het spreekuur aangeboden kregen. Het bereik is daarmee relatief hoog. Opvallend is dat de meeste leerlingen niet met één zorgbehoefte naar het spreekuur komen, maar dat zij op verschillende punten overbelast zijn. Dit pleit ervoor om een achterwacht van een arts te hebben om de complexe casussen te kunnen bespreken. Het percentage positieve soa-testen lag in dit onderzoek op 18,3%. Dit percentage is vergelijkbaar met de landelijke cijfers, namelijk 20% onder 15-19 jarige en 16% onder 20-24 jarige (Soetens et al., 2013). De problematiek rondom (onbedoelde) zwangerschappen werd ook tijdens het spreekuur zichtbaar: twee van de drie zwangerschapstesten bleek positief. Door middel van het spreekuur worden bij deze hoog-risico groep dus indringende zaken als zwangerschap en soa nu wel opgepakt. Volgens de verpleegkundigen sluit de gegeven zorg aan bij de behoefte van de leerlingen. Ook de leerlingen bevestigen dit, aangezien bijna iedereen (94%) aangeeft bij een volgende zorgbehoefte ook gebruik te zullen maken van het spreekuur en eenzelfde percentage het spreekuur zou aanraden bij een vriend(in). Vanuit de evaluatie blijkt dat verschillende leerlingen echt zijn geholpen met het spreekuur. Een dergelijke positieve ervaring met de hulpverlening zou ervoor kunnen zorgen dat deze hoog-risico leerlingen ook in de toekomst gemakkelijker naar de hulpverlening toestappen. Dat gedrag in het verleden voorspellend is voor toekomstig gedrag wordt ondersteund door het onderzoek Wolfers en collega’s (2010). In hun onderzoek hadden jongeren die zich in het verleden hadden laten testen op soa een hogere intentie op zich wederom te laten testen (Wolfers, Kok, Mackenbach, & De Zwart, 2010).
6.4. Sterke en zwakke kanten van het onderzoek Het onderzoek naar de ervaren gezondheid en gerapporteerde zorgbehoeften onder MBO-leerlingen, is naast de pilot studie (Goenee, 2011) voor zover bekend het enige Nederlandse onderzoek dat zich specifiek richt op deze zeer laag opgeleide hoog-risico jongeren. Daarnaast hebben relatief veel jongeren (50,8%) met een niet-westerse achtergrond geparticipeerd in deze quasi-experimentele studie. Deze jongeren blijken voor veel onderzoeken (nog) steeds een zeer moeilijk bereikbare doelgroep. Door de intensieve samenwerking met het ROC Rijnijssel bleek het mogelijk deze data op school te verzamelen, zodat meer bekend is over de gezondheid en zorgbehoeften bij deze groep. Hoewel met betrekking tot de risicogedragingen significante verschillen werden gevonden tussen
leerlingen met een westerse en een niet-westerse achtergrond, waren er geen significante verschillen bij de gevonden interventie effecten. Dit pleit ervoor om de interventie ‘Les(s) & More’ niet aan te passen voor de verschillen in etniciteit, maar in te richten op de risicogedragingen. Bij de afname van de vragenlijsten hebben alle op school aanwezige leerlingen van een klas geparticipeerd aan het onderzoek. Dit vergroot de validiteit van de onderzoeksgegevens. Daarnaast is gebruik gemaakt van veelal gestandaardiseerde vragenlijsten, waardoor het mogelijk was om deze onderzoeksgegevens te vergelijken met andere onderzoeken. Verschillende methodologische beperkingen moeten in acht worden genomen bij de interpretatie van deze onderzoeksresultaten. Zo heeft het onderzoek zich beperkt tot ROClocaties in en rond de gemeente Arnhem. Hierdoor zijn de onderzoeksgegevens niet zonder meer generaliseerbaar voor alle jongeren in het MBO niveau 1 & 2 onderwijs. Hoewel het niet aannemelijk is dat de gezondheid van deze leerlingen veel verschilt van andere MBO niveau 1 & 2 leerlingen, is het wenselijk om dit onderzoek te herhalen bij een grotere representatieve groep MBO niveau 1 & 2 leerlingen. Een andere beperking is het feit dat de antwoorden van de leerlingen zijn verkregen door middel van zelfrapportage. Doordat de leerlingen mogelijk sociaal wenselijk hebben geantwoord, kunnen de onderzoeksresultaten enigszins vertekend zijn. Door zoveel mogelijk gebruik te maken van gestandaardiseerde vragenlijsten (De Graaf et al., 2005; Rijpstra & Bernaards, 2011; Rijpstra, Bernaards, Engbers, & Jongert, 2009) en met deze studies te vergelijken is deze vertekening vergelijkbaar met die in ander onderzoek. Doordat het onderzoek in de praktijk plaatsvond, hebben waarschijnlijk niet alle leerlingen alle vier lessen van de lessenserie gevolgd. Ook kan er sprake zijn geweest van contaminatie: dat leerlingen die de lessenserie hebben gekregen, hun opgedane kennis hebben gedeeld met leerlingen in de controle groep. Tijdens deze studie is er een hoge drop-out geweest, met name na de eerste meting. Het is niet bekend of deze drop-out op een één of andere manier is gerelateerd aan de opzet en inhoud van deze studie, omdat niet van elke leerling de reden van uitval bekend is. Redenen van drop-out waren volgens de mentoren en zorgcoördinator onder andere gebruik van Jeugdzorg, detentie en vroegtijdig zorgverlaten. Het grote aantal leerlingen dat uitgevallen is bij deze 3e meting, kan te maken hebben met de manier van dataverzameling. Door deze laatste meting online uit te zetten, was het karakter van het onderzoek (en het invullen van de vragenlijst) minder verplicht. Leerlingen die zijn uitgevallen lieten bij de baseline meting op
meerdere gezondheidsthema’s een verhoogd risico gedrag zien, wat mogelijk ook samenhangt met verschillende redenen dat ze voor school niet meer bereikbaar waren op T2. Het uitvallen van hoog risico jongeren in interventie onderzoek is niet zeldzaam (zie bijvoorbeeld Wolfers et al., 2011). Dit betekent echter wel dat deze hoog risico jongeren zelfs niet met dit soort school-gebonden interventies bereikt worden, omdat ze ook niet bereikbaar zijn voor het onderwijs. Voor vervolgonderzoek moet gekeken worden hoe ook deze jongeren behouden kunnen worden in de studie en voor de zorg. Door de hoge-drop out is de power van de studie sterker gedaald dan voorzien. Het feit dat er geen interventie effecten zijn gevonden voor gedragsverandering op het gebied van psychische gezondheid, middelengebruik en slechts een trend voor seksueel risicogedrag, kan mogelijk worden toegeschreven aan een te lage power. Deze quasi-experimentele studie is uitgevoerd in de dagelijkse praktijk. Een zuivere RCT, waarbij ook een voormeting is voorafgaand aan de lessen, zou de werkzaamheid van ‘Les(s) & More’ nog beter kunnen aantonen.
6.5. Implicaties voor de praktijk en onderzoek Het huidige onderzoek heeft aangetoond dat op verschillende gezondheidsthema’s deze MBO niveau 1 & 2 leerlingen een slechtere gezondheid hebben dan de algemene Nederlandse jeugd in de leeftijd 12 – 25 jaar en de MBO-leerlingen die hebben meegedaan aan het TNO-onderzoek. Daarnaast blijken er weldegelijk zorgbehoeften onder de leerlingen te bestaan, vooral op het gebied van psychische gezondheid en seksueel risicogedrag. Klaarblijkelijk lukt het deze hoog-risico jongeren dus niet, ondanks meer problematiek en meer zorgbehoeften dan leeftijdgenoten, om de weg te vinden binnen de reguliere hulpverlening. De gevolgen van bepaalde risico gedragingen zijn aanzienlijk, voor zowel individu als de maatschappij. Gezien het feit dat het hier gaat om een zeer kwetsbare groep, is tijdige signalering dan ook noodzakelijk. De interventie ‘Les(s) & More’ biedt de gezondheidsvragenlijst in maart aan, na de lessenserie van 4 leefstijl lessen. Deze uitvoering bleek haalbaar. Het is echter wel wenselijk om te kijken naar een korter screeningsinstrument, aangezien bij deze studie de concentratieboog van deze leerlingen te laag bleek om een grote hoeveelheid vragen aan te kunnen. In toekomstig onderzoek kan op basis van de data uit deze studie worden geanalyseerd welke vragen voorspellend waren voor de (mate van) zorgbehoeften en het bezoek aan het spreekuur.
In dit onderzoek is de problematiek op een beperkt aantal gezondheidsgebieden geanalyseerd. In de toekomst zouden ook de thema’s voeding en beweging kunnen worden betrokken in het onderzoek. Om een compleet beeld te krijgen van de seksuele gezondheid verdienen andere facetten meer aandacht, zoals de positieve kanten van seksualiteit en de verschillende elementen van het seksuele interactiecompetentie model (VanWesenbeeck, Van Zessen, Ingham, Jaramazovic, & Stevens, 1999). Met name de psychische gezondheid bij meisjes behoeft aandacht. Naast individuele spreekuren is een speciaal universeel preventieprogramma voor deze groep wenselijk. Hierbij kan gedacht worden aan Happyles van het Trimbos instituut (Van der Zanden & Van der Linden, 2013). Happyles is een programma ter bevordering van de mentale veerkracht en ter voorkoming van depressie jongeren tussen 13 en 25 jaar. Het is een online stepped-care aanbod dat zowel universele als geïndiceerde preventie omvat. Om ook jongens met hoog seksueel risico gedrag te bereiken met de spreekuren, zal aangesloten moeten worden bij de specifieke wensen van deze groep. Mogelijk kunnen meer mannen als zorgverlener betrokken worden (Makenzius, Gadin, Tyden, Romild, & Larsson, 2009).
Conclusie Leerlingen die een MBO niveau 1 & 2 opleiding volgen, vormen op nagenoeg alle onderzochte gezondheidsthema’s een hoog-risicogroep. Ze roken meer, gebruiken meer drugs, beschermen zich slechter tegen een soa en een zwangerschap en hebben vaker seks tegen de wil dan hun leeftijdsgenootjes. Meer dan de helft van de leerlingen heeft op een of meerdere thema’s een zorgbehoefte. De interventie ‘Les(s) & More’ lijkt de leerlingen met een zorgbehoefte te bereiken, er zijn aanwijzingen dat de interventie beschermt tegen toename van seksueel risicogedrag en de interventie vermindert het aantal zorgbehoeften. Na zes maanden blijkt het positieve effect op minder zorgbehoefte bestaan bij de gebruikers van het spreekuur. De leerlingen zijn positief over de lessenserie en de gebruikers van het spreekuur zeggen nagenoeg allemaal dat de geboden zorg aansluit bij hun wensen. De school-gebonden interventie ‘Les(s) & More’, waarbij er een vervlechting plaatsvindt in de samenwerking tussen MBO-school (lessen) en JGZ/Sense (spreekuren) lijkt succesvol in het bereiken van deze hoog risicogroep.
LITERATUUR Andresen, E.M., Malmgren, J.A., Carter, W.B., & Patrick, D.L. (1994). Screening for depression in well older adults: Evaluation of a short form of the CES-D. American Journal of Preventive Medicine, 10, 77 – 84. Beijers, J.E.H., Bijleveld, C. J. H., & Thornberry, T. P. (2012). Jong en laat ouderschap en delinquentie van de kinderen. Tijdschrift voor Criminologie, 54, 247 – 261. Bennice, J.A., Resick, P.A., Mechanic, M., & Astin, M. (2003). The Relative Effects of Intimate Partner Physical and Sexual Violence on Post-Traumatic Stress Disorder Symptomatology. Violence and Victims, 18(1), 87 – 94. Berlo, W. van, Engen, A. van, & Mooren, T. (2004). Behandeling van slachtoffers van seksueel geweld. In. Gijs, Gianotten, Vanwesenbeeck, Weijenborg (red.). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Boer, H. & Seydel, E.R. (1996). Protection Motivation Theory, in Predicting Health Behavior: Research and practice with social cognition models, M. Conner and P. Norman, Editors. (p. 95 – 120). Open University Press: Buckinghem. Bogt, T. ter, Dorsselaer, S. van, & Vollebergh, W. (2003). Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. Utrecht: Trimbos Instituut. Bogt, T. ter, Lieshout, M. van, Doornwaard, S., & Eijkemans, Y. (2009). Middelengebruik en vroegtijdig schoolverlaten. Twee onderzoeken naar de actuele en gepercipieerde rol van alcohol en cannabis in relatie tot spijbelen, schoolprestaties, motivatie en uitval. Utrecht: Universiteit Utrecht en Trimbos Instituut. Dorsselaer, S. van, Looze, M. de, Vermeulen-Smit, E., Roos, S. de, Verdurmen, J., Bogt, T. ter, & Vollenbergh, W. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC 2009. Utrecht: Trimbos Instituut. Enk, W.J.J. van, Gorissen, W.H.M., & Enk, A. van. (2000). Teenage pregnancy and etnicity in the Netherlands: Frequency and obstetric outcome. European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 5, 77 – 84. Figueiredo, B., Bifulco, A., Pacheco, A., Costa, R., & Magarinho, R. (2006). Teenage pregnancy, attachment style, and depression: a comparison of teenage and adult pregnant women in a Portuguese series. Attachment and Human Development, 8(2), 123 – 138.
Goenee, M.S. (2011). De invloed van genotsmiddelen, psychische gezondheid en gezinsfactoren op het seksueel risicogedrag en zorgbehoefte bij MBO niveau 1 & 2 leerlingen. Afstudeerthesis, Universiteit Utrecht. Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J., & Wesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: Eburon. Graaf, H. de, Kruijer, H., Acker, J. van, & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft: Eburon. Graaf, R. de, Have, M. ten, & Dorsselaer, S. van. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking: NEMISIS II: Opzet en de eerste resultaten. Utrecht: Trimbos Instituut. Heijden, A. von, & Collard, D. (2011). Inventarisatie van leefstijlinterventies binnen de MBO- setting. ’s Hertogenbosch: Mulier Instituut. Henquet, C., Krabbendam, L., Spauwen, J., Kaplan, C., Lieb, R., Wittchen, H.U., et al. (2005). Prospective cohort study of cannabis use, predisposition for psychosis, and psychotic symptoms in young people. British Medical Journal, 330, 11. Hobcraft, J. & Kiernan, K. (2001). Childhood proverty, early motherhood and social exclusion. British Journal of sociology, 52(3), 495 – 517. Jaffee, S.C.A., Moffitt, T.E., Belsky, J., & Silva, P. (2001). Why are children born to teen mothers at risk of adverse oudcomes in young adulthood? Results from a 20-year longitudinal study. Development and Psychopathology, 13, 377 – 397. Kirby, D. (2002). The impact of schools and school programs upon adolescent sexual behavior. Journal of Sex Research, 39(1); 27 – 33. Kitzman, H.J, Olds, D.L., Cole, R.E., Hanks, C.A., Anson, E.A., Arcoleo, K, J. et al. (2010). Enduring effects of prenatal and infancy home visiting by nurses on children. Followup of a randomized trial among children at age 12 years. Archives of Pediatric Adolescent Medicine, 164(5), 412 – 418. Markenzius, M., Gadin, K.G., Tyden, T., Romid, U., & Larsson, M. (2009). Male students’ behaviour, knowledge, attitudes, and needs in sexual and reproductive health matters. European Journal of Contraception Reproductive Health Care, 14(4), 268 – 276. Mda, A.C., Aquino, E.M., & Barros, A.P. de (2006). School trajectory and teenage pregnancy in three Brazilion state capitals. Cad Saude Publica, 22(7), 1397 – 1409. Mevissen, F.E., Meertens, R.M., Ruiter, R.A., Feenstra, H., & Schaalma, H.P. (2009). HIV/STI risk communication: the effects of scenario-based information and
frequency-based risk information on perceived susceptibility to chlamydia and HIV. Journal of Health Psychology, 14, 78 – 87. Monshouwer, K., Dorsselaer, S. van, Verdurmen, J., Borgt, T. ter, & Vollenbergh, W. (2006). Cannabis use and menthal health in secondary school children: Findings from Dutch 2001 School Survey on Health Behavior in School-aged Children (HBSC). British Journal of Psychiatry, 188, 148 – 153. Olds, D.L., Kitzman, H.J, Cole, R.E., Hanks, C.A., Arcoleo, K, J., Anson, E.A., et al. (2010). Enduring effects of prenatal and infancy home visiting by nurses on maternal life course and government spending. Follow-up of a randomized trial among children at age 12 years. Archives of Pediatric Adolescent Medicine, 164(5), 419 – 423. Pels, T., & Vollebergh, W. (2006). Diversiteit in opvoeding en ontwikkeling: een overzicht van recent onderzoek in Nederland. Amsterdam: Aksant. Platform Jeugdgezondheidszorg. (2003). Richtlijn Contactmomenten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19. Den Haag: ministerie van VWS. Radloff, L. S. (1977). The CES-D scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 1, 385 – 401. Rijpstra, A., & Bernaards, C. (2011). De leefstijl van MBO studenten in Nederland 2009/2010. Leiden: TNO. Rijpstra, A., Bernaards, C., Engbers, L., & Jongert, M.W.A. (2009). De leefstijl van MBO studenten in Nederland 2008/2009. Leiden: TNO. Saan, H. & Singels, L. (2006). Gezondheidsvaardigheden en Informed Consent. De bijdrage van het ‘health literacy’- perspectief aan patiëntenrechten. Woerden: NIGZ. Schrijvers, C.T.M., & Schoemaker, C.G. (2008). Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. RIVM-rapport 270323001. Bilthoven: RIVM. Schrijvers, C.T.M., & Schuit, A.J. (2010). Rapport Middelengebruik en seksueel gedrag van jongeren met een laag opleidingsniveau. Aangrijpingspunt voor preventie. RIVMrapport 270372001. Bilthoven: RIVM. Schwartz, I.L. (1991). Sexual violence against women: Prevalence, consequences, societal factors, and prevention. American Journal of Preventive Medicine, 7(6), 363 – 373. Soetens, L.C., Koedijk, F.D.H., Broek, I.V.F. van den, Vriend, H.J., & Coul, E.L.M., op de, et al. (2013). Sexually transmitted infection, including HIV, in the Netherlands in 2012. Bilthoven: RIVM.
Sonfield, E., Kost, K., Benson Gold, R., & Finer, L.B. (2011). The public costs of births resulting from unintended pregnancies: National and state-level estimates. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 43, 94 – 102. Substance Abuse and Mental Health Services Administration (2011). Adressing the needs of women and girls: Developing Core Competencies for Mental Health and Substance Abuse Service Professionals. HHS Pub. No. (SMA) 11-4657. Rockville, MD: Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Sytema, S., Gunther, N., Reelick, F., Drukker, M., Pijl, B., & Land. H. van 't. (2005). Verkenningen in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Een bijdrage uit de Psychiatrische Casusregisters Rijnmond, Zuid-Limburg, Noord-Nederland. Utrecht: Trimbosinstituut. Tverdal, A., Thelle, D., Stensvold, I., Leren, P., & Bjartveit, K. (1993). Mortality in relation to smoking history: 13 years’ follow up of 68,000 Norwegian men and women 35-49 years. Journal of Clinical Epidemiology, 46, 475 – 487. Qiao, Q., Tervahauta, M., Nissinen, A., & Tuomilehto, J. (2000). Mortality from all causes and from coronary heart disease related to smoking and changes in smoking during a 35-year-follow-up of middle-aged Finnish men. European Heart Journal, 21, 1621 – 1626. Vanwesenbeeck, I., Zessen, G., van, Ingram, R., Jamarazovic, E., & Stevens, D. (1999). Factors and processes in heterosexual competence and risk: an integrated review of the evidence. Psychology and Health, 14, 25 – 50. Verdurmen, J., Abraham, M., Planije, M., Monshouwer, K., Dorsselaer, S. van, Schulten, I., et al. (2006). Alcoholgebruik en jongeren onder de 16 jaar: Schadelijke effecten en effectiviteit van alcoholinterventies. Utrecht: Trimbos Instituut. WHO (2006). Defining sexual health. Report of a technical consultation on sexual health, 28 31 January 2002. Geneva (http://www.who.int/reproductivehealth/topics/gender_ rights/defining_sexual_health.pdf). Witte, K. & Allen, M. (2000). A meta-analysis of fear appeals: implications for effective public health campaigns. Health Education Behavior, 591 – 615. Wolfers, M., Kok, G., Mackenbach, J.P., & Zwart, O. de. (2010). Correlates of STI testing among vocational school students in the Netherlands. BMC Public Health, 10, 725. Wolfers, M., Kok, G., Looman, C., Zwart, O. de, & Mackenbach, J.M. (2011).
Promoting
STI testing among senior vacational students: effects of a cluster randomized BMC Public Health, 11, 937.
study.
Wolfers, M., Zwart, O. de, & Kok, G. (2011). Adolescents in the Netherlands underestimate risk for STI and deny the need for STI testing. AIDS Patient Care STDS, 25(5); 311 – 319. Zanden, R. van der, & Linden, L. van der. (2013). Evaluatieonderzoek Happyles Den Haag. Implementatie van Happyless binnen het VMBO en de jeugdzorgketen ter bevordering van de mentale veerkracht van jongeren. Utrecht: Trimbos Insitituut.
BIJLAGE 1 SAMENSTELLING RISICO INDEXEN
RISICO INDEX PSYCHISCHE GEZONDHEID, Cronbach’s alpha = .68 Opgenomen vragen: Antwoordcategorieën: "Wat vind je van je eigen gezondheid?" heel erg goed goed gaat wel slecht heel erg slecht "Ben je blij met hoe je eruit ziet?" ja soms nee Score CES-D
Ruwe score: 0 1 2 3 4 0 1 2 0 - 30
RISICO INDEX ROKEN, Cronbach’s alpha = .85 Opgenomen vragen: "Heb je wel eens gerookt?"
Antwoordcategorieën: nee ja "Wat past het best bij jou?" ik rook bijna nooit ik rook elke maand ik rook elke week ik rook elke dag "Stoppen met roken vind ik…" heel belangrijk belangrijk niet belangrijk / niet onbelangrijk onbelangrijk heel onbelangrijk "Wat past het best bij jou?" ik rook nu helemaal niet meer ik rook nu al minder dan vroeger ik wil vandaag nog beginnen met minder te gaan roken ik wil wel minder gaan roken, maar nu nog niet ik wil niet minder gaan roken
Ruwe score: 0 1 0 1 2 3 0 1 2 3 4 0 1 2 3 4
RISICO INDEX ALCOHOLGEBRUIK, Cronbach’s alpha = .85 Opgenomen vragen: "Heb je wel eens alcohol gedronken?" "Op hoeveel van de vier doordeweekse dagen drink je meestal alcohol?"
"Hoeveel glazen met alcohol drink je meestal op een doordeweekse dag?"
"Op hoeveel van de drie weekend dagen drink je meestal alcohol?"
"Hoeveel glazen met alcohol drink je meestal op een doordeweekse dag?"
"Wat past het best bij jou?"
RISICOINDEX DRUGSGEBRUIK
Antwoordcategorieën: nee ja ik drink geen alcohol op doordeweekse dagen 1 dag 2 dagen 3 dagen 4 dagen
Ruwe score: 0 1 0 1 2 3 4
ik drink geen alcohol op doordeweekse dagen 1 glas 2 glazen 3 glazen 4 glazen 5 glazen 6 glazen 7-10 glazen 11 glazen of meer
0 1 2 3 4 5 6 7 8
ik drink geen alcohol in het weekend 1 dag 2 dagen 3 dagen
0 1 2 3
ik drink geen alcohol in het weekend 1 glas 2 glazen 3 glazen 4 glazen 5 glazen 6 glazen 7-10 glazen 11 glazen of meer
0 1 2 3 4 5 6 7 8
ik drink nu helemaal geen alcohol meer ik drink nu al minder alcohol dan vroeger ik wil vandaag nog beginnen om minder alcohol te drinken ik wil wel minder alcohol gaan drinken, maar nu nog niet ik wil niet minder alcohol gaan drinken
0 1 2 3 4
Opgenomen vragen: "Heb je wel eens drugs gebruikt?" "Hoe vaak heb je in je hele leven softdrugs gebruikt?"
"Hoe vaak heb je de laatste maand softdrugs gebruikt?"
Antwoordcategorieën: nee ja
Ruwe score: 0 1
0 keer 1 - 2 keer 3 - 4 keer 5 - 6 keer 7 - 8 keer 9 - 10 keer 11 - 20 keer vaker dan 20 keer
0 1 2 3 4 5 6 7
0 keer 1 - 2 keer 3 - 4 keer 5 - 6 keer 7 - 8 keer 9 - 10 keer 11 - 20 keer vaker dan 20 keer
0 1 2 3 4 5 6 7
"Hoe vaak heb je in je hele leven harddrugs gebruikt?" 0 keer 1 - 2 keer 3 - 4 keer 5 - 6 keer 7 - 8 keer 9 - 10 keer 11 - 20 keer vaker dan 20 keer "Hoe vaak heb je de laatste maand harddrugs gebruikt?" 0 keer 1 - 2 keer 3 - 4 keer 5 - 6 keer 7 - 8 keer 11 - 20 keer vaker dan 20 keer "Gebruik je wel eens op één dag of avond drugs én alcohol nee ja, alcohol samen met softdrugs ja, alcohol samen met harddrugs ja, alcohol samen met zowel softdrugs als harddrugs "Wel van onderstaande uitspraken is van toepassing op jou?" ik gebruik nu helemaal geen drugs meer ik gebruik nu al minder drugs dan vroeger ik wil vandaag nog beginnen om minder drugs te gaan gebruiken ik wil wel minder drugs gaan gebruiken, maar nu nog niet ik wil niet minder drugs gaan gebruiken
0 1 2 3 4 5 6 7 0 1 2 3 4 6 7 0 1 2 3 0 1 2 3 4
RISICO INDEX ONVEILIG SEKSUEEL GEDRAG, Cronbach’s alpha =.77 Opgenomen vragen: "Heb je wel eens seks gehad?"
Antwoordcategorieën: nee ja nee ja
"Heb je wel eens geslachtsgemeenschap gehad?" "Met hoeveel verschillende personen heb je in totaal geslachtsgemeenschap gehad?"
"Gebruikten jullie tijdens de laatste keer geslachtsgemeenschap een condoom?" "Gebruikten jullie tijdens de laatste keer geslachtsgemeenschap een anticonceptiemiddel?"
"Heb je wel eens seks gehad?" "Met hoeveel verschillende personen heb je in totaal anale seks gehad?"
"Gebruikten jullie tijdens de laatste keer anale seks een condoom?"
"Veilig vrijen vind ik…."
Ruwe score: 0 1 0 1
1 persoon 2 personen 3 personen 4 personen 5 of meer personen
1 2 3 4 5
ja dat weet ik niet / nee
0 1
ja dat weet ik niet / nee
0 1
nee ja
0 1
1 persoon 2 personen 3 personen 4 personen 5 of meer personen
1 2 3 4 5
ja dat weet ik niet / nee
0 1
heel belangrijk belangrijk niet belangrijk / niet onbelangrijk onbelangrijk heel onbelangrijk
0 1 2 3 4
RISICO INDEX (ONBEDOELDE) ZWANGERSCHAP & KINDEREN, Cronbach’s alpha =.70 Opgenomen vragen: Antwoordcategorieën: Ruwe score: "Heb je ervaring met een onbedoelde zwangerschap?" nee 0 ja, één keer 1 ja, meerdere keren 2 "Heb je kinderen?"
nee dat weet ik niet / ja
0 1
RISICO INDEX VRAGEN OVER / PROBLEMEN MET LICHAAM & SEKSUALITEIT, Cronbach’s alpha = .78 Opgenomen vragen: "Vragen over lichaam (bijvoorbeeld penis, vagina of maagdenvlies)"
"Weinig of veel zin in seks hebben"
"Slecht opgewonden worden en/of blijven"
"Te snel of niet klaarkomen"
"Pijn bij het vrijen"
"Vragen over homoseksuele of lesbische gevoelens"
"Vragen over seksuele fantasieën, wensen of gedrag"
"Moeite met aangeven grenzen"
Antwoordcategorieën: nee soms ja nee soms ja nee soms ja nee soms ja nee soms ja nee soms ja nee soms ja nee soms ja
Ruwe score: 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1 2
RISICO INDEX CYBERSEKS, RUILSEKS & SEKSUELE DWANG, Cronbach’s alpha = .78 Ruwe Opgenomen vragen: Antwoordcategorieën: score: "Over seks gepraat op het internet?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Met iemand geflirt op het internet?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Penis/Borsten laten zien op het internet?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Porno gekeken op het internet?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Een naaktfoto van zichzelf naar iemand gestuurd?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Een naakt foto van iemand anders doorgestuurd?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Zoenen tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Seksueel worden aangeraakt tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Aftrekken of vingeren tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Orale seks tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Geslachtsgemeenschap tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Anale seks tegen zijn/haar wil?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Zelf iemand gedwongen seksuele dingen te doen die de ander niet wilde?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Wel eens geld gekregen voor seks?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2 "Wel eens andere dingen gekregen voor seks?" nee 0 één keer 1 meer dan één keer 2
BIJLAGE 2
ERVAREN GEZONDHEID EN GERAPPORTEERDE ZORGBEHOEFTEN RESPONDENTEN OUDER DAN 24 JAAR N = 68
%
24 44 30,3 (5,6) 25-50
35,3 64,7
Etniciteit autochtoon/westers niet-westers
9 57
13,6 84,4
Woonsituatie woont thuis bij vader en/of moeder woont met partner woont alleen woont bij familie woont elders
2 31 27 5 1
3,0 47,0 40,9 7,6 1,5
Gescheiden ouders nee ja weet het niet
45 18 2
69,2 27,7 3,1
36 20 10
54,5 30,3 15,2
3,9 (0,7) 2,7 (0,4) 52
36,5
68
47,1
Frequentie roken - elke dag - elke week - elke maand - (bijna) nooit
24 3 1 4
75,0 9,4 3,1 12,5
Attitude stoppen met roken - heel belangrijk - belangrijk - niet belangrijk / niet onbelangrijk - onbelangrijk - heel onbelangrijk
11 9 7 3 2
34,4 28,1 21,9 9,4 6,3
Sociaal demografische gegevens Geslacht man vrouw Leeftijd - gemiddelde (SD) range (min-max)
Contact met ouders contact met beide ouders contact met één van beide ouders geen contact met ouders Psychische gezondheid Beoordeling eigen gezondheid - gemiddelde (SD) Tevredenheid met eigen uiterlijk - gemiddelde (SD) Percentage dat depressieve symptomen heeft Roken Percentage dat rookt
Intentie om minder te gaan roken - wil niet minder roken - wil wel minder gaan roken, maar niet nu - wil vandaag nog beginnen met minder te roken - rookt al minder dan vroeger - rookt nu helemaal niet meer
3 15 0 8 5
9,7 48,4 0,0 25,8 16,4
Alcohol Percentage dat alcohol drinkt
68
51,5
Aantal dagen doordeweekse alcohol drinken - drinkt niet op doordeweekse dagen - 1 dag - 2 dagen - 3 dagen - 4 dagen
24 5 2 4 0
68,6 14,3 5,7 11,4 0,0
Aantal glazen op een doordeweekse dag - 11 glazen of meer - 7-10 glazen - 6 glazen - 5 glazen - 4 glazen - 3 glazen - 2 glazen - 1 glas - drinkt geen alcohol op doordeweekse dagen
0 3 1 0 1 2 2 0 24
0,0 9,1 3,0 0,0 3,0 6,1 6,1 0,0 72,7
Aantal dagen in het weekend alcohol drinken - drinkt niet op weekend dagen - 1 dag - 2 dagen - 3 dagen
6 18 7 2
18,2 54,5 21,2 6,1
0 6 2 2 3 3 5 5 5
0,0 19,4 6,5 6,5 9,7 9,7 16,1 16,1 16,1
2 7 0 15 8
6,3 21,9 0,0 46,9 25,0
67
17,9
Aantal glazen op een weekend dag - 11 glazen of meer - 7-10 glazen - 6 glazen - 5 glazen - 4 glazen - 3 glazen - 2 glazen - 1 glas - drinkt geen alcohol in het weekend Intentie om minder alcohol te gaan drinken - wil niet minder alcohol gaan drinken - wil wel minder alcohol gaan drinken, maar niet nu - wil vandaag nog beginnen met minder alcohol te gaan drinken - drinkt al minder alcohol dan vroeger - drinkt nu helemaal geen alcohol meer Drugs Percentage dat drugs gebruikt
Aantal keren softdrugs gebruikt in hele leven - 0 keer - 1-2 keer - 3-4 keer - 5-6 keer - 7-8 keer - 9-10 keer - 11-20 keer - vaker dan 20 keer
1 2 1 0 0 0 1 7
8,3 16,7 8,3 0,0 0,0 0,0 8,3 58,3
Aantal keren softdrugs gebruikt in afgelopen maand - 0 keer - 1-2 keer - 3-4 keer - 5-6 keer - 7-8 keer - 9-10 keer - 11-20 keer - vaker dan 20 keer
7 2 1 0 0 0 0 2
58,3 16,7 8,3 0,0 0,0 0,0 0,0 16,7
Aantal keren harddrugs gebruikt in hele leven - 0 keer - 1-2 keer - 3-4 keer - 5-6 keer - 7-8 keer - 9-10 keer - 11-20 keer - vaker dan 20 keer
6 1 1 0 1 1 0 2
50,0 8,3 8,3 0,0 8,3 8,3 0,0 16,7
11 0 0 0 0 0 0 1
91,7 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 8,3
9 1 1 1
75,0 8,3 8,3 8,3
0 1 0 1 10
0,0 8,3 0,0 8,3 83,3
66
63,1
60 3 0 0
95,2 4,8 0,0 0,0
Aantal keren harddrugs gebruikt in afgelopen maand - 0 keer - 1-2 keer - 3-4 keer - 5-6 keer - 7-8 keer - 9-10 keer - 11-20 keer - vaker dan 20 keer Alcohol en drugs samen gebruikt - nee - ja alcohol met softdrugs - ja alcohol met harddrugs - ja alcohol met zowel soft- als harddrugs Stadia gedragsverandering drugs gebruiken - wil niet minder drugs gaan gebruiken - wil wel minder drugs gaan gebruiken, maar niet nu - wil vandaag nog beginnen met minder drugs te gaan gebruiken - gebruikt al minder drugs dan vroeger - gebruikt nu helemaal geen drugs meer Relaties, Seksuele Oriëntatie & Opvattingen over seks Percentage dat op dit moment een vriend/vriendin of man/vrouw heeft Seksuele oriëntatie - Hetero - Homoseksueel - Biseksueel - Weet het (nog) niet
Seks voordat je bent getrouwd - goed - maakt niets uit - niet goed
28 23 14
43,1 35,4 21,5
Seks als je niet verliefd bent - goed - maakt niets uit - niet goed
5 19 36
8,3 31,7 60,0
Als twee meiden verliefd zijn op elkaar - goed - maakt niets uit - slecht
8 28 24
13,3 46,7 40,0
Als twee jongens verliefd zijn op elkaar - goed - maakt niets uit - niet goed
7 29 26
11,3 46,8 41,9
Als een meisje seks heeft met veel jongens - goed - maakt niets uit - niet goed
2 12 46
3,3 20,0 76,7
Als een jongen seks heeft met veel meisjes - goed - maakt niets uit - niet goed
3 15 45
71,4 23,8 4,8
Score permissieve opvattingen over seks - gemiddelde (SD) Seksueel gedrag Percentage dat seks heeft gehad
3,72 (2,51) 68
91,2
Percentage dat geslachtsgemeenschap heeft gehad
62
100
Aantal personen geslachtsgemeenschap - 1 persoon - 2 personen - 3 personen - 4 personen - 5 of meer personen
21 15 6 2 12
37,5 26,8 10,7 3,6 21,4
Met wie laatste keer geslachtsgemeenschap - vriend/vriendin of man/vrouw - ex vriend(in) - iemand waar men geen relatie mee had
36 10 8
66,7 18,5 14,8
Condoom gebruikt bij laatste keer geslachtsgemeenschap nee ja dat weet ik niet
33 22 1
58,9 39,3 1,8
Anticonceptie gebruikt bij laatste keer geslachtsgemeenschap nee ja dat weet ik niet
34 19 3
60,7 33,9 5,4
Percentage dat anale seks heeft gehad
54
29,6
9 3 2 0 1
60,0 20,0 13,3 0,0 6,7
Aantal personen anale seks - 1 persoon - 2 personen - 3 personen - 4 personen - 5 of meer personen
Met wie laatste keer anale seks - vriend/vriendin of man/vrouw - ex vriend(in) - iemand waar men geen relatie mee had
7 4 3
50,0 28,6 21,4
Condoom gebruikt bij laatste keer anale seks nee ja dat weet ik niet
7 5 3
46,7 33,3 20,0
38 21 0 1 0
63,3 35,0 0,0 1,7 0,0
57
33,3
12 6 0 1
63,2 31,6 0,0 5,3
24 10 3 1 0 1 3 0
57,1 23,8 7,1 2,4 0,0 2,4 7,1 0,0
6 5 3 2 0
37,5 31,3 18,8 12,5 0,0
33 33 33 59 60
15,2 24,2 30,3 49,2 61,7
57 60 57 59 59 60 58 59
21,2 38,3 21,1 39 13,6 3,3 32,8 18,6
Attitude veilig vrijen - heel belangrijk - belangrijk - niet belangrijk/niet onbelangrijk - onbelangrijk - heel onbelangrijk Testen op soa Percentage dat zich wel eens heeft laten testen op soa Waar op soa laten testen - huisarts - GGD - thuis met een zelftest - elders Anticonceptiegebruik Gebruik van anticonceptie methoden nee ja, de pil ja, condooms ja, de pil en condooms ja, de prikpil ja, de pleisterpil ja, spiraaltje ja, implanon
Tevreden over anticonceptie methoden heel tevreden tevreden niet tevreden/niet ontevreden ontevreden heel ontevreden (Onbedoelde) zwangerschap & kinderen Percentage vrouwen dat een MAP heeft gebruikt Percentage vrouwen dat een miskraam heeft gehad Percentage vrouwen dat een abortus heeft gehad Percentage dat onbedoeld zwanger is geweest Percentage dat kinderen heeft Vragen over/problemen met lichaam & seksualiteit Vragen over/problemen met zijn/haar lichaam Vragen over/problemen met veel/weinig zin in seks Vragen over/problemen met seksuele opwinding Vragen over/problemen met klaarkomen Vragen over/problemen met pijn tijdens het vrijen Vragen over/problemen met seksuele orientatie Vragen over/problemen met seksuele fantasien Vragen over/problemen met grenzen stellen/wensen aangeven Cyberseks & Ruilseks
Over seks heeft gepraat op het internet Geflirt op het internet Borsten/penis heeft laten zien voor de webcam Porno heeft gekeken op het internet Een naaktfoto van zichzelf rondgestuurd Een naaktfoto van iemand anders rondgestuurd Heeft wel eens geld of iets anders gekregen voor seks Seksuele handelingen tegen de wil Zoenen tegen de wil Seksuele aanrakingen tegen de wil Manuele seks tegen de wil Orale seks tegen de wil Geslachtsgemeenschap tegen de wil Anale seks tegen de wil Zelf iemand gedwongen tot seksuele handelingen tegen de wil Zorgbehoeften Zorgbehoefte psychische gezondheid Zorgbehoefte roken Zorgbehoefte alcohol Zorgbehoefte drugs Wens voor een soa-test Zorgbehoefte anticonceptie methoden Zorgbehoefte kinderen, zwangerschap en abortus Zorgbehoefte vragen over/problemen met lichaam/seksualiteit Zorgbehoefte cyberseks, ruilseks en seksuele dwang Zorgbehoefte over iets anders
66 65 64 63 64 64 66
15,2 20,0 1,6 34,9 1,6 0,0 1,5
60 60 69 69 61 60 65
13,3 20,0 20,3 11,9 19,7 6,7 1,5
53 31 33 11 55 40 58 56 65 66
22,6 29,0 6,1 9,1 34,5 15,0 12,1 25,0 3,1 12,1
BIJLAGE 3
AANVULLENDE OPMERKINGEN WERKVORMEN LESSENSERIE Les 1: Relaties en Seksualiteit Werkvorm 1, ‘Regels en afspraken’: 'Belangrijk en zinvol' (N = 10), 'Goed uitgangspunt voor elke les' (N = 4) en 'Verantwoordelijkheid hierover ook bij de groep gelegd' (N = 2). Werkvorm 2, ‘Woorden en stellingen’: 'Leuk, een goede vorm met veel discussie' (N = 9). Werkvorm 3, ‘Het stoplichtenspel over seks en je lichaam’: 'Leuk, prima, goede vragen en duidelijk' (N = 9).
Les 2: Soa, anticonceptie, zwangerschap en dan? Werkvorm 1 ‘Kraslotenspel’: 'Leuk' (N = 10), 'Spannend spel element' (N = 4), en 'duidelijk' (N = 3). Een docent gaf als opmerking dat de krasloten te moeilijk waren voor de taalleerlingen. Werkvorm 2 ‘Stoplichtenspel’: 'Het nodigt uit voor discussie en uitwisseling onderling' (N = 5), 'Prima, duidelijk, doeltreffend' (N = 5) en 'leerzaam en informatief' (N=2). Werkvorm 3 ‘Condoomdemonstratie’: 'Goed, nodig en effectief' (N = 9), 'Voor sommige was het gesneden koek en voor andere was het confronterend' en 'Sommige leerlingen wilden niet meedoen door geloof (moslim).
Les 3: Seks, grenzen, media en internet Werkvorm 1 ‘Stellingen over seks, grenzen, media en internet’: ‘Stellingen waren 'prima, leidt tot discussie' (N = 9) en 'Herkenbaar voor de leerlingen'(N = 2). Eén docent gaf als opmerking dat 'de leerlingen moe werden van opnieuw stellingen'. Werkvorm 2 ‘Het filmpje over 'seks en internet': ‘Interessant en een leuke afwisseling’ (N = 6) en ‘Het nodigt uit tot discussie’ (N = 3). Werkvorm 3 ‘Het stoplichtenspel over seks, grenzen, media en internet’: ‘Goed/Prima (N = 3) en ‘De herhaling van de werkvorm 'stellingen' wordt saai’ (N = 3).
Les 4: Genotsmiddelen en Seksualiteit Werkvorm 1 ‘Stoplichtenspel over seks en genotsmiddelen’: 'Prima, duidelijk en leidt tot discussie' (N= 3) en 'Herkenbaar voor de leerlingen met problematische ouders op dat gebied' (N=1) en 'Sommige moslim leerlingen weten weinig hierover en hebben veel geleerd'. Werkvorm 2 ‘Film over drugs en discussie’: 'Interessant en leuk' (N= 2), 'Traag, te lang duren' (N = 2) en 'Verouderd' (N=2).