PROVINCIE
:: U T R E C H T Dienst water en milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Telefoon 030-258911 1
Rabobank Utrecht rek.nr. 39.45.1 1 .l82 Gironr. Rabobank 2541 34
Fax 030-2522564
Datum Nummer U w brief van U w nummer Bijlage
1 december 1998
Afdeling Referentie Doorkiesnr. Dienstfax Onderwerp
1998WEM003553i 9 januari 1998 RGR/M1/092105/057/30 1
MV J. Stoof
030-2583575 030-2583106 Wet milieubeheer; revisievergunning N.S.-rangeeremplacement Amersfoort.
Besluit op het verzoek van N.S. Railinfrabeheer B.V. -ontvangstdatum 1 2 januari 1998- om een vergunning ingevolge artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor het veranderen en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting van een goederenrangeeremplacement in Amersfoort. De inrichting is gelegen nabij het Stationsplein in Amersfoort en is ongenummerd.
1
BESLISSING
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Algemene wet bestuursrecht, het Milieubeleidsplan Provincie Utrecht 1998-2002 en gelet op hetgeen ' onder punt 2 en volgende wordt overwogen, besluiten wij: 1. N.S. Railinfrabeheer B.V. te Amsterdam de gevraagde vergunning te verlenen voor het goederenemplacement in Amersfoort; 2. de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel te laten uitmaken van dit besluit, voor zover de voorschriften en de considerans niet anders bepalen; 3. aan de vergunning de voorschriften te verbinden zoals die zijn opgenomen in het bijbehorende voorschriftenpakket. ~
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
1
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
2
BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING
De inrichting betreft een goederenemplacement, gelegen ten noorden en noordwesten van het reizigersstation Amersfoort. De inrichting omvat het goederenemplacement met alle daarop aanwezige installaties en gebouwen. Volledigheidshalve merken wij op dat geen onderdeel van de inrichting uitmaken het Wagenbedrijf Amersfoort, het opstelterrein Bokkeduinen en het reizigersstation Amersfoort. Voor deze op zich zelf staande inrichtingen is het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het bevoegde gezag. Ook de doorgaande sporen welke over het emplacement lopen behoren niet tot de inrichting, maar vallen onder de werkingssfeer van het Besluit geluidhinder spoorwegen. Op het emplacement vinden onder andere de volgende hoofdactiviteiten plaats: het aankomen, samenstellen en vertrekken van treinen gedurende het gehele etmaal ten behoeve van infratransport en commercieel goederenvervoer; het rangeren van treinen op de sporen; het opstellen en overstaan van treinen; het stationair opstellen van locomotieven; het tanken van diesellocomotieven; onderhoud en herstelwerkzaamheden aan treinmaterieel in de werkkuil en eventueel op de emplacementsporen en de nabijgelegen sporen; het uitvoeren van reparaties aan onderdelen in de remise; het testen van automatische treinbeïnvloeding op spoor 31; overslag van containers; gereedmaken en inspecteren van treinen voor vertrek; wassen van diesellocomotieven met een hogedrukreiniger in de werkkuil; kantoorwerkzaamheden. het emplacement bevinden zich de volgende gebouwen: technisch centrum automatische treinbeïnvloeding; rernise/tractiegebouw; een gedeeltelijk overdekte werkkuil; een pompgebouw met tankstation; een extra pompgebouw; rangeerdersverblijf; dienstgebouwen; procesleiding post VI; opslaggebouwen.
BESCHRIJVING VAN DE AANVRAAG De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen: Map l:+iet aanvraagformulier. Map 2: - Bijlage 1: Samenvatting van de aanvraag (art. 5.1 IVB Wm); - Bijlage 2: Organisatieschema Nederlandse spoorwegen; - Bijlage 3: Bedrijfsnoodplan N.S. Cargo; - Bijlage 4: Risicoanalyse Emplacement Amersfoort; - Bijlage 5: Vergrendelingssysteem GFT-containers; - Bijlage 6: Opgave van geluidsbelasting; - Bijlage 7: Opgave van trillingsbelasting; - Bijlage 8: De geluidruimte in Amersfoort;
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
2
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
- kadastrale tekeningen 1 tot en met 3 alsmede een overzichtstekening; - tekeningenset 1: Remise of tractiegebouw; - tekeningenset 2: Gedeeltelijk overdekte werkkuil; - tekeningenset 3: Pompgebouwen; - tekeningenset 4: Rangeerdercverblijf; - tekeningenset 5: Regiohuis; - tekeningenset 6: Tankstation. De op 13 maart 1998 ontvangen aanvulling op de aanvraag bestaat uit: Kwantitatieve risicoanalyse spoorwegemplacement Amerasfoort; - Overzichtstekeningen en situatietekening 1 ter vervanging van de eerder ingediende tekeningen.
-
4
PROCEDURELE ASPECTEN
4.1 -
Veraunninasituatie Er is sprake van een bestaande inrichting waarvoor op 17 maart 1959 en 1 0 juni 1960 vergunningen ingevolge de Hinderwet zijn verleend voor onderdelen van de inrichting. Sinds de inwerking treding van de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt een rangeeremplacement als geheel beschouwd als een inrichting inclusief alle activiteiten die plaats vinden op het emplacement. Op 5 februari 1991 hebben wij reeds eerder een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning ingevolge de Hinderwet voor het gehele rangeeremplacement Amersfoort afgegegeven, nr. 460468 mmg. Deze vergunning is echter wegens het ontbreken van trillingsvoorschriften op 1 augustus 1996 door de Raad van State vernietigd (besluit nr. G.05.91.0363) Ten aanzien van de huidige activiteiten op het goederenemplacement hebben wij op 21 januari 1998 een gedoogbesluit afgegeven aan de N.S. voor het rangeeremplacement Amersfoort, nr. 1998WEM000059i, welke een geldigheidsduur heeft tot en met 2 0 juli 1998.
4.2 -
Procedure Met betrekking tot dit verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. De inrichting, waarvoor vergunning wordt gevraagd is een inrichting als bedoe!d in categorie 14.2 van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij het bevoegd gezag. Bij brief van 1 8 februari 1998 hebben wij verzocht om aanvullende gegevens met betrekking tot de aanvraag. Deze gegevens hebben wij ontvangen op 13 maart 1998. De overgelegde bescheiden voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5 van het Ivb. Het ontwerp-besluit heeft gedurende vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden schriftelijk bedenkingen tegen de ontwerp-beschikking worden ingediend. Voorts is de gelegenheid geboden om met vertegenwoordigers van gedeputeerde staten en van de aanvrager van gedachten te wisselen en mondelinge bedenkingen in te dienen tijdens een gedachtenwisseling, welke gehouden is op 2 juli 1998 om 19.00 uur in het provinciehuis.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
3
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerp-besluit zijn wel adviezen of bedenkingen binnengekomen. Voor de inhoudelijke behandeling van de bedenkingentadviezen wordt verwezen naar paragraaf 6.4 4.3 -
Coördinatie
4.3.1 Wet verontreiniging oppervlakte wateren De Wet verontreiniging oppervlaktewateren is niet van toepassing op deze inrichting.
4.3.2 Woningwet Er vinden geen bouwkundige uitbreidingen of nieuwbouw plaats waarvoor een bouwvergunning vereist is. Er is derhalve geen sprake van coördinatie als bedoeld in hoofdstuk 1 4 van de Wet milieub.eheer.
5
TOETSINGSKADER VOOR DE AANVRAAG
Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. Sindsdien vallen inrichtingen als de onderhavige onder de werkingssfeer van deze wet. De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. De vergunning kan alleen in het belangvan de bescherming van het milieu worden geweigerd (artikel 8.10 Wm). In de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wm is het criterium 'het belang van de bescherming van het milieu' verder uitgewerkt. In artikel 8.8 worden drie soorten richtinggevende aspecten genoemd, te weten: - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag moeten betrekken; - de aspecten waarmee wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag rekening moeten houden; - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag in acht moeten nemen. In artikel 8.9 wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag niet in strijd mag zijn met een regeling gebaseerd op de Wm of op een andere milieuwet, die is genoemd in artikel 13.1, tweede lid Wm. Het toetsingskader wordt voor deze vergunningaanvraag hierna onder de punten 6 tot en met 9 nader uitgewerkt.
6
ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING WORDEN BETROKKEN
Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge art 8.8, eerste lid van de Wm in ieder geval het volgende betrekken. De bestaande toestand van het milieu. voorzover de inrichtina daarvoor aevolaen kan hebben - Algemeen De inrichting is gelegen in het centrum van Amersfoort op het industrieterrein NS en omgeving. De inrichting is niet in of nabij een milieubeschermingsgebied gelegen. Op korte afstand van de inrichting liggen kantoren, bedrijven en woningen. 6.1
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
4
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
-
Geluid De inrichting is gelegen op een industrieterrein als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder. Op 27 november 1992 is door de minister van ~ o l k s h u i & e s t i n ~Ruimtelijke , Ordening en Milieubeheer rond het industrieterrein "Rangeerterrein N.S. en omgeving" in Amersfoort een geluidzone vastgesteld (KB nr. 92.010.944) Voor een groot aantal woningen en een school was sprake van een saneringssituatie. Bij besluit van 4 maart 1998, nr. 1998WEM000368i hebben wij het Programma van Maatregelen industrieterrein Rangeerterrein NS en omgeving te Amersfoort vastgesteld. Dit saneringsprogramma is aan de minister van VROM gezonden met het verzoek om op basis van het saneringsprogramma voor alle betrokken saneringswoningen een MTG (Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting) vast te stellen. Met betrekking tot geluid hebben wij sinds januari 1997 een 7-tal klachten ontvangen.
-
Lucht (geur en stof) Er is geen sprake van hinderlijke emissie van geur of stof. De voornaamste emissies naar de lucht worden veroorzaakt door (CV) stookinstallaties, dieselmotoren van locs en afzuiging van de gedeeltelijk overdekte werkkuil. Er zijn bij ons dan ook geen klachten bekend.
-
Bodem- en grondwater De Nederlandse spoorwegen hebben met de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat een convenant afgesloten om eventuele bodemvervuilingen kaart te brengen. Daartoe is een stichting opgericht die uitvoering geeft aan dit convenant: De Stichting Bodemsanering N.S. (SBNS) Deze stichting heeft in 1995 een nulsituatie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is aan ons overlegd. Op het terrein van de inrichting zijn verontreinigingen aanwezig.
-
Oppervlaktewater De inrichting staat niet in directe verbinding met oppervlaktewater.
6.2
De -directe en indirecte- aevolaen voor het milieu die de inrichtina kan veroorzaken en de moaeliikheden tot de beschermina van het milieu; Het in werking hebben van de inrichting kan met name gevolgen hebben voor:
6.2.7 bodem In het kader van de bescherming van de bodem worden in de voorschriften op alle plaatsen waar mogelijke verontreiniging van de bodem kan optreden bodembeschermende voorzieningen zoals vloeistofdichte vloeren geëist. Hierbij gaat het om de tankplaats, de werkplaatsen (o.a. gedeeltelijk overdekte werkkuil) en opslagplaatsen van brandstoffen en gevaarlijke stoffer;. Deze opslag diefit uverigens te voldoen aan de geiaende CPR-richtlijnen. Ten behoeve van de opslag van brandstoffen wordt een bovengrondse installatie gemaakt. De (huidige) ondergrondse tanks worden ingevolge Besluit Opslag in Ondergrondse Tanks (BOOT) buiten gebruik gesteld en verwijderd. De stichting bodemsanering NS (SBNS) zal op termijn een aanvang maken met de sanering van de bodemverontreinigingen. 6.2.2 geluid/tri//ingen/verkeersbewegingen wetteliik kader Meerdere regelgeving is van toepassing op het rangeeremplacement en de op het emplacement gelegen doorgaande sporen. Vanuit de Wet geluidhinder geldt het Besluit geluidhinder spoorwegen (BGS) voor de doorgaande reizigers- en goederentreinen terwijl op de rangeeractiviteiten de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
5
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d . d . 1 december 1998
Qua normstelling (geluidsbelasting) zit er nogal w a t verschil i n deze regelingen. Eén e n ander vloeit voort u i t het verschil in beleving van d e hinder. Eén van de verschillen is d a t i n h e t kader van de W m ook een Lmax-waarde (piekniveau) voorgeschreven wordt. Dit i n tegenstelling t o t het BGS, dat daarvoor geen n o r m kent. In h e t kader van het BGS wordt 6 0 dB(A) aangehouden als streefwaarde, 6 5 dB(A) als saneringswaarde e n 7 3 dB(A) als maximale ontheffingswaarde (nieuwe situatie). Bovendien schrijft het BGS geen dwingende sanering voor. Ter verduidelijking: een geluidsbelasting v a n bijvoorbeeld 69 dB(A) vanwege doorgaand treinverkeer kan dus t o t i n de lengte van dagen blijven voortbestaan. De niveaus vanwege de 'BGS'treinen zijn niet zoveel hoger dan die van de Wm-activiteiten. Er w o r d t door 'BGS'treinen harder gereden (zeker o p grotere afstand van het station) waardoor de niveaus w a t hoger zijn. Het gepiep vanwege passerende reizigerstreinen is redelijk vergelijkbaar met het wringen en piepen van het rijden over wissels die in het kader van deze aanvraag zijn meegenomen. In h e t kader van de W m wordt een maximale geluidsbelasting vastgesteld, die gebaseerd is o p d e resultaten van het saneringsonderzoek e n is vastgelegd i n het saneringsprogramma d a t is opgesteld ingevolge de Wet geluidhinder. Deze M T G (maximaal toegestane geluidsbelasting)-waarden liggen momenteel ter vaststelling voor bij Vrom. I n d e W e t milieubeheer vergunning dient t e n behoeve van d e normstelling t e worden getoetst aan de zonegrenswaarden o p basis v a n artikel 8.8, lid 3, sub a. In d i t geval zijn de (door Vrom vast t e stellen) MTG-waarden maatgevend e n zullen de basis vormen voor de n u t e vergunnen waarden. sanerinq Veel woningen liggen o p relatief korte afstand van het emplacement. In het kader van d e sanering industrielawaai van de W e t geluidhinder is een saneringsprogramma opgesteld. Voor 1392 woningen en een school is een verzoek t o t vaststelling van MTG-waarden gedaan bij de minister van Vrom. Daarbij is voor 1 3 7 1 woningen en de school een waarde van 5 5 dB(A) voorgesteld en voor de resterende 2 1 woningen waarden t o t 5 9 dB(A). Het resultaat van h e t saneringsonderzoek is neergelegd i n het saneringsprogramma. Dit is, zoals reeds eerder vermeld, vastgesteld door o n s e n ligt n u ter goedkeuring inclusief d e vaststelling van het MTG-besluit voor bij Vrom. veraunninaaanvraaq !r! d e a a w r a a c is een verzoek gedaan voor de totale geluidruimte die er noy resteert o p het industrieterrein o p basis van de MTG-waarden. In h e t akoestisch onderzoek bij de vergunningaanvraag is een tweetal varianten doorgerekend o p basis waarvan de saneringsdoelstelling w o r d t gehaald: M I G 1 6 0 + variant en MTG-variant. I n de eerstgenoemde variant w o r d t tenminste aan d e MTG-waarden u i t d e sanering voldaan terwijl voor de Lmax-niveaus (piekniveaus) o p slechts enkele punten een hogere waarde d a n de maximaal vergunbare waarde van 6 0 dB(A), t o t een m a x i m u m van 6 6 d B ( A ) , w o r d t gerealiseerd. In de t w e e d e variant w o r d t tenminste voldaan aan de M T G doelstelling terwijl d e Lmax niveaus niet of nauwelijks worden gereduceerd. De Lmaxniveaus lopen o p enkele immissiepunten zelfs o p t o t 8 0 dB(A). Het verschil in de 2 varianten zit dus vooral in d e extra maatregelen1 voorzieningen die t e n behoeve van h e t reduceren van de Lmax-niveaus moeten worden genomen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
6
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Overigens dient t e worden opgemerkt dat ten tijde van de sanering een andere bedrijfsituatie (gebaseerd o p het zonebesluit van 1 9 9 2 ) is beschreven dan i n h e t kader van de vergunningaanvraag (situatie 1 9 9 7 ) . De geluidimmissies van het akoestisch onderzoek bij de aanvraag zijn d a n ook afwijkend van de resultaten van het saneringsonderzoek. D i t is vooral een gevolg van een andere procesvoering sinds 1 9 9 7 : de wijze van rangeren is anders. Er wordt n u geplaatst in plaats van dat er m e t een heuvel w o r d t gerangeerd. D i t impliceert meer controle en meer zorgvuldigheid tijdens het rangeren. Bovendien zijn d e snelheden veel lager. Daarnaast zijn de bedrijfstijden en de aantallen t e rangeren treinen aangepast. Een e n ander resulteert in beginsel i n een lagere geluidemissie. Desondanks dienen t o1c h nog diverse (sanerings)maatregelen t e worden uitgevoerd teneinde aan de MTG-waarden t e kunnen voldoen. Voor een nauwkeurige beschrijving van de bedrijfsituatie w o r d t verwezen naar h e t bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek (bijlage 6 van de aanvraag).
i
+
Uiteindelijk is de MTG/6O variant uitgebreid uitgewerkt. In deze variant zijn de Lmaxniveaus o p enkele immissiepunten n o g tussen de 6 1 en 6 6 dB(A). In deze variant is een pakket van reductiemaatregelen als uitgangspunt gehanteerd. H e t betreft maatregelen aan de bron (waarbij het PRIL-onderzoek ((Project Industrielawaai emplacementen van de N.S.1) vooral als vertrekpunt geldt) maar ook maatregelen i n de overdracht (zoals geluidschermen). N.B.
De NS is i n 1 9 9 5 het (landelijke) PRIL-project gestart waarbij onderzoek w o r d t gedaan naar de technische e n organisatorische mogelijkheden voor geluidreductie van emplacementen. Indien niet kan worden voldaan aan de gebruikelijke grenswaarden zullen bestuurlijke e n juridische mogelijkheden worden onderzocht o m eventuele vertraging cq. verstoring in de vergunningverlening uit t e sluiten. Huidige inzichten geven aan dat een gemiddelde over-al1 reductie van 4-6 dB voor de equivalente geluidniveaus haalbaar moet worden geacht.
Doel van de sanering is dat vastgestelde MTG-waarden behaald zullen worden. In h e t saneringsprogramma is een variant uitgewerkt waardoor de vastgestelde waarden behaald kunnen worden. Indien door andere maatregelen de vastgestelde MTG's ook behaald kunnen worden, waarmee d a n ook aan de doelstelling kan worden voldaan, kunnen w i j daarmee instemmen. M e t name ten aanzien van de i n de berekening gebruikte geluidschermen valt de haalbaarheid van de feitelijke uitvoering nog maar t e bezien. Een e n ander is namelijk afhankelijk van vele factoren zoals technische mogelijk- e n onmogelijkheden maar o o k van bestemmingsplan- e n bouwvergunningprocedures. Dit zal d a n ook nader m e s t e n werden onderzocht. Gestreefd w o r d t naar een haalbaarheidsonderzoek i n d e eerste helft van 1999 voor h e t scherm aan de Barchman Wuytierslaan. I n het kader van Pril e n gelet o p planologische ontwikkelingen i n de nabije omgeving v a n het emplacement (ontwikkeling CSG-plan door d e gemeente e n daaruit voortvloeiende plannen van projectontwikkelaars), kunnen e n zullen de MTG-waarden wellicht op een andere manier worden gerealiseerd. Dit kan t o t gevolg hebben d a t niet o p elk immissiepunt dezelfde waarde w o r d t berekend als welke u i t de berekening o b v de MTG/6O+ variant zijn gekomen terwijl t o c h o p elk immissiepunt aan de MTG-waarden u i t het saneringsprogramma w o r d t voldaan. Door i n de geluidvoorschriften u i t t e gaan van de geluidruimte o p basis van d e M T G ' s w o r d t de sanering niet gefrustreerd. Op deze manier w o r d t voldaan aan d e wettelijke eis terwijl de NS de mogelijkheid heeft o m d e sanering naar eigen inzicht t e effectueren.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
7
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Hierbij zullen w i j uiteraard de vinger nauwgezet aan de pols houden door voortgangsrapportages t e eisen waarin ondermeer knelpunten in de uitvoering m o e t e n worden vermeld maar ook geboekte resultaten, resultaten van aanvullend onderzoek, planningen en stappenplan enz. (voorschrift 2.2.1.4). Lmax í ~ i e k n i v e a u s l Op de meeste emplacementen vormt het kunnen voldoen aan de maximale geluidniveaus een groot probleem. Zo ook hier. De Lmax niveaus worden vooral veroorzaakt door bots-, rem- e n piepgeluiden (rijden over wissels). Er worden overschrijdingen berekend t o t 2 0 d B in de nachtperiode. Omdat het bedrijfsproces i n dag-, avond- en nachtperiode niet verandert, zullen de Lmax-niveaus van de nacht bepalend zijn voor het gehele etmaal. In de doorgerekende MTG/6O+ variant kan n o g steeds niet op alle punten worden voldaan aan de maximaal vergunbare Lmax-niveaus u i t d e circulaire Industrielawaai ( 7 0 - 6 5 - 6 0 d B ( A ) voor dag-, avond- en nachtperiode). Op enkele immissiepunten kan vooralsnog t o c h n o g 6 5 dB(A) worden gehaald. Overigens w o r d t Öp de meeste immissiepunten wel voldaan aan het maximaal vergunbare niveau van 6 0 dB(A). O m aan deze niveaus t e kunnen voldoen zijn aanvullend op het 'LAeq-pakket' maatregelen nodig. Zo is bepaald dat geluidschermen hoger e n langer moeten. Daarnaast kan door aanvullend onderzoek naar ondermeer rerngeluid e n wisselgeluid ook een verdergaande reductie worden bewerkstelligd. Dan kunnen bepaalde schermen uit de berekende variant wellicht achterwege blijven of tenminste lager worden. In voorschrift 2.2.1.3 is bepaald dat die punten waar na uitvoering van de maatregelen u i t de MTG/6O+ variant een hoger Lmax-niveau d a n 6 0 dB(A) resteert, aanvullend onderzoek m o e t worden verricht naar een verdergaande reductie van de Lmax niveaus. M e t het oog o p de brief van de minister van V r o m van 1 3 januari 1998, nr. M B G 9 7 5 8 0 3 7 7 , waarin zij stelt dat o p emplacementen waar niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarden, aanvullend onderzoek dient t e worden verricht naar geluidreducerende maatregelen m e t daaraan gekoppeld een resultaatsverplichting, k a n worden gesteld dat m e t voorschrift 2.2.1.3 daaraan w o r d t voldaan, zij het d a n w e l d a t i n voorliggend geval er vooral sprake is van een inspanningsverplichting m e t een gekoppelde streefwaarde. Stationair draaiende í h u l ~ ) d i e s e l m o t o r e nvan overstaande locs Dit is een bron die in het verleden klachten heeft gegeven. Door de overstand van de diesellocs toe t e .wijzen aâii de sporen i4, i5 e n 1 6 zouden klachten t o t het verleden moeten behoren. De afstand t o t woningen is daardoor namelijk voldoende gewaarborgd. ACTS Een nieuwe, n o g niet eerder vergunde, activiteit o p h e t emplacement is de ACTS containeroverslag. Hier w o r d t o.a. GFT-afval, papier e n aluminium in containers o p vrachtwagens aangeleverd en op treinen geplaatst nabij spoor 20. Circa 25 vrachtwagens komen door de wijk Soesterkwartier naar het emplacement. Op basis van de circulaire indirecte hinder is een berekening gemaakt van de geluidsbelasting ter plaatse van woningen langs d e aan- en afvoerweg. Echter o p basis van jurisprudentie (Rijkevoort E 0 3 . 9 6 . 0 9 0 6 ) is bepaald dat geluid veroorzaakt door verkeer van en naar een gezoneerd industrieterrein niet in de beoordeling hoeft t e worden meegenomen. Derhalve zijn geen eisen gesteld aan de geluidproduktie v a n dit transport. De activiteiten op het terrein zelf zijn wel in de beoordeling (en dus in de voorschriften) meegenomen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
8
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Trillinaen Met betrekking tot trillingen is een inventariserend onderzoek verricht naar mogelijke trillinghinder vanwege activiteiten op het terrein (bijlage 7 van de aanvraag). Voor ACTS-activiteiten is een aparte trillingnorm opgenomen; het gaat hier o m andere bronnen dan treinen, namelijk de vrachtwagenbewegingen. Er gelden derhalve ook andere normen. 6 . 2 . 3 lucht (geur en stof) De emissies zijn niet van zodanige aard dat er extra maatregelen dienen te worden getroffen. De voornaamste bron van mogelijke geuroverlast zou een slecht sluitende GFTcontainer van ACTS kunnen zijn. In paragraaf 2.3.2 Geur, zijn voorschriften opgenomen ter beperking van geuroverlast, alsmede een uitgebreide aanpak indien er sprake is van geuroverlast. Zo kan de vergunninghouder verplicht worden t o t het uitvoeren van een geuronderzoek en kunnen maatregelen worden opgelegd teneinde de overlast weg te nemen. 6 . 2 . 4 visuele hinder Er is sprake van een reeds lang bestaande inrichting, waarvan de aanwezigheid geen aannemelijke visuele hinder veroorzaakt. 6 . 2 . 5 afvalwater Ten behoeve van de tankplaats, het pompgebouw en de gedeeltelijk overdekte werkkuil is een bedrijfsriolering met slibvangput en olie-afscheider aanwezig. Hiervoor zijn in paragraaf 2.8 van de voorschriften aanvullende voorschriften opgenomen. 6 . 2 . 6 energie Het energieverbruik van de inrichting wordt t o t op heden nog niet geregistreerd. In paragraaf 2.6 van de voorschriften is bepaald dat in een milieulogboek moet worden bijgehouden het aardgasverbruik en het electriciteitsverbruik per maand. In het verzoek om vergunning geeft NS RIB aan dat binnen een jaar na het van kracht worden van de vergunning een onderzoek zal worden verricht naar de efficiëntie van de wisselverwarming. 6 . 2 . 7 afvalstoffenpreventie In hoofdstuk 2.5 van de voorschriften zijn voorschriften opgenomen met betrekking t o t het bewaren, afvoeren en mogelijk hergebruiken van afvalstoffen. 6 . 2 . 8 externe veiligheid Het emplacement Amersfoort is vanwege de hoeveelheid te behandelen wagons m e t (brand)gevaarlijke en giftige gassen en vloeistoffen in de circulaire "Risico-benadering voor NS goederenemplacementen" aangewezen als risicovol voor de externe veiligheid. In het kader hiervan is een kwantitatieve risico-analyse uitgevoerd en toegevoegd aan het verzoek om vergunning (aanvraag bijlage 4 ) . De risico-analyse is uitgevoerd voor 2 situaties: a. - de huidige situatie op basis van 1997; - de toekomstige situatie ( 1 998 en verder), b. op basis van de circulaire "Risico-benadering voor NS goederenemplacementen" (Vrom 1995), het protocol voor het doorrekenen van emplacementen (Vrom, NS sept 1 9 9 6 ) en de "basisfaalfrequenties voor het transport van gevaarlijke stoffen per spoor" (SAVE, sept 1995).
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
9
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Tevens dient nog te worden vermeld dat bij de berekening uitgegaan is van de volgende 'maatregelen': - maximaal 550 wagons met brandbaar gas (LPG) per jaar; - 8 0 % van de wagons worden s'nachts behandeld; - verblijftijd op sporen 1 1, 12 en 13 is 10 % van de totale verblijftijd. De toetsing heeft plaatsgevonden aan de hand van de publicatie "Handreiking externe veiligheid" (IPO 1996) en het convenant dat is opgesteld in het kader van het Sleutelproject Amersfoort (mei 1993) en de beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheidzoals ondermeer is beschreven in de eindrapportage van het project PAGE. Het gaat bij de bestaande situatie om LPG, ammoniak, acrylonitril en benzine. Inde toekomstige situatie wordt het aantal te behandelen wagons met de eerste drie stoffen vergroot. De volgende conclusies kunnen worden getroken: In de bestaande situatie wordt voor zowel het individueel risico als het groepsrisico voldaan aan de grenswaarde respectievelijk oriënterende waarde. - In de toekomstige situatie wordt de grenswaarde voor het individueel risico buiten het emplacement nergens overschreden. De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt net niet overschreden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er bij de berekening uitgegaan is van de worstcase benadering. -
In de vergunning zijn diverse voorschriften die betrekking hebben op de externe veiligheid overgenomen uit de circulaire "Risico-benadering voor NS goederenemplacementen". Op basis van voorschriften uit paragraaf 2.1.4 van de vergunning wordt de vergunninghouder gehouden aan een jaarlijkse rapportage op basis van de selectiemethode als beschreven in voornoemde circulaire. Voor de inrichting is tevens een bedrijfsnoodplan opgesteld (bijlage 3 van de aanvraag om vergunning). Hierin staat de aanpak beschreven met betrekking tot calamiteiten. 6.3 -
Redeliikerwiis te verwachten ontwikkelinaen met betrekkina tot de inrichtina en het aebied waar de inrichtina is aeleaen In de directe omgeving van het station en het goederenemplacement zijn een aantal ruimtelijke ontwikkelingen geïnitieerd door zowel de NS Vastgoed als door de gemeente Amersfoort in het kader van het plan Centraal Stadsgebied Amersfoort. Een verplaatsing van de voorziening van laad- en losactiviteiten van spoor 2 0 naar het verlengde van uithaalspoor 86 wordt bestudeerd. Voor dit voornemen zal een nieuwe milieuvergunning worden gevraagd. 6.4 -
Inaebrachte adviezen en bedenkinaen Naar aanleiding van de aanvraag zijn geen reacties of adviezen ontvangen. .'.
Tot en met 16 juli 1998 bestond de mogelijkheid tegen de aanvraag en het ontwerp-besluit adviezen en bedenkingen in te brengen. Binnen deze termijn hebben wij reacties ontvangen van: a. Burgemeester en wethouders van Amersfoort (bedenkingen 1 t/m 22); b. Een omwonenden die een beroep heeft gedaan op geheimhouding van de persoonlijke gegevens (bedenking 23); c . NS Railinfrabeheer, postbus 2520, 1000 CM Amsterdam (bedenkingen 24 tlm 29); d. L. Folkerts en W.J.R. van der Leij, Matthias Withoosstraat 35, 381 2 SR Amersfoort (bedenkingen 3 0 t / m 32); e. NS Vastgoed, postbus 2319, 3500 GH Utrecht (bedenkingen 33 en 34);
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
1O
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
f. g. h.
NS Materieel, postbus 1589, 3800 BN Amersfoort (bedenking 35); de bewoners van N. Pienemanstraat 1 E, 3812 SE Amersfoort (bedenking 36); R. Van Keken, Paulus Borstraat 29, 381 2 TA Amersfoort.
De ingediende bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat: 1. Ten onrechte is uitgegaan van een bestaande situatie en is een revisievergunning verleend. Voor de milieubelasting van niet eerder verleende onderdelen dienen de milieukwaliteitseisen behorende bij het beoordelingsregime "nieuwe situaties" van toepassing te zijn. Geen milieurechten kunnen worden ontleend aan de wettelijk vastgestelde geluidszone rond het emplacement en de daarbij vastgestelde geluidsbijdrage van het rangeeremplacement. Uitgangspunt voor de vergunningverlening dient te zijn een beoordeling volgens het regime "nieuwe situatie". Gevraagd wordt of het adres veranderd is en of de kadastrale gegevens niet meer behoeven te worden aangeduid in het besluit. De adresgegevens zijn gewijzigd ten opzichte van de door de Raad van State vernietigde revisievergunning. Bezwaar bestaat, in de huidige omstandigheden met een zeer beperkte milieuruimte bij het emplacement, tegen het verlenen van een vergunning op hoofdlijnen. Het is te verwachten dat er meerdere vervoerders op de markt zullen komen. Worden aan de NS behalve registratieverplichtingen m.b.t. energieverbruik ook eisen opgelegd ten aanzien van energiebeheer ? Registreren om het registreren wordt niet voldoende geacht. Er worden voorschriften gemist om met het oog op veiligheid preventief te kunnen vaststellen in hoeverre sprake is van defecte goederenwagons. De ACTS-activiteiten kunnen niet worden vergund omdat akoestische informatie bij de aanvraag ontbreekt. Gevraagd wordt op welke wijze vorm gegeven wordt aan een milieuzorgsysteem bij de NS. Waarom worden emissies van luchtverontreiniging op het emplacement uitsluitend getoetst aan klachten en niet een de NeR, KWS2000 etc. 10.
In de aanvraag ontbreekt informatie over het transport en mogelijk overstaan van uraniumhexafluoride. Wellicht is het denkbaar dat op basis van art. 13.1 van de Wet milieubeheer afstemming moet plaatsvinden met de Kernenergiewet. Wegens het ontbreken van de betreffende informatie had de aanvraag om vergunning niet ontvankelijk verklaard moeten worden.
11.
Op basis van het in 1993 met de rijksoverheid gesloten convenant met betrekking tot chloorwagens op het emplacement is besloten, gelet op de aanzienlijke bijdrage daarvan aan de milieu- en ruimtelijke gevolgen, dat deze wagons niet meer zullen overstaan op het emplacement. In de bij de aanvraag ingediende risico-informatie is hier ook van uit gegaan. In het besluit dient expliciet te worden opgenomen een verbod met betrekking tot het overstaan van chloorwagons.
12.
Met betrekking tot externe veiligheid zijn geen overwegingen opgenomen in het
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
11
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
besluit die kunnen leiden tot het verminderen van het individuele en het groepsrisico door bijvoorbeeld het niet laten overstaan van gevaarlijke stoffen, dan wel het verplaatsen van deze stoffen naar dunbevolkte woon- en werkgebieden. Tevens dient voldaan te worden aan de kwaliteitseisen die gelden voor nieuwe situaties. Op basis van de verstrekte informatie blijkt dat niet voldaan kan worden aan de norm die geldt voor het individuele risico voor 'nieuwe situatie' e n dat of het overstaan van gevaarlijke stoffen op de huidige locatie derhalve niet vergund kan worden of dat gezocht moet worden naar een andere locatie voor het overstaan van gevaarlijke stoffen. Het wordt noodzakelijk geacht dat verplaatsing van onveilige bronnen naar dunbevolkte gebieden in de overwegingen wordt betrokken. Een dergelijk verplaatsings- of opheffingsvoorschrift is van groot belang voor de realisatie van planologische maatregelen zonder dat de groepsrisiconorm wordt overschreden. De betekenis van voorschrift 2.2.1.4. is in het geding als niet een dergelijk voorschrift wordt toegepast voor de externe veiligheid. Bij de geluidsvoorschriften is niet uitgegaan van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. De vergunde geluidsgrenswaarden zijn hoger dan het referentieniveau. De NS kan geen rechten ontlenen aan een eerder verleende vergunning of aan de samen met andere bedrijven in het gebied te delen bescherming van de geluidzonering rond het emplacement. Uitgegaan dient te worden van het referentieniveau. De geluidsbelasting op de woningen rond het emplacement wordt mede bepaald door geluidafschermende objecten in beheer van derden. Over het voortbestaan van een aantal van deze objecten bestaat onzekerheid, dat niet ten goede komt aan de handhaafbaarheid van de vergunningvoorschriften. In dit verband wordt getwijfeld of het saneringspakket ingevolge de Wet geluidhinder afdoende is. Aangezien gebouwen van derden een afschermende funktie vervullen dient de NS zich in t e spannen medewerking te verlenen aan planologische maatregelen ter overbrugging van de afstand tussen de vastgestelde geluidsbelastingen en de voor de woonomgeving gewenste grnswaarden voor de geluidsbelasting. Gemeend wordt dat het toe te passen ALARA-principe met betrekking t o t externe veiligheid, indien de onveilige bronnen worden verplaatst, de handhaafbaarheid van de vergunningvoorschriften, gewenst voor een duurzame leefkwaliteit met betrekking t o t geluid, ten goede komt. Naast verplaatsing van onveilige bronnen zijn planologische maatregelen de belangrijkste sleutel op weg naar een beoogde duurzame inrichting. ,Voor inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, dient rekening te worden .gehouden met verkeersaantrekkende werking. Hieraan kunnen met betrekking t o t geluid eisen gesteld worden. Tot deze eisen behoren onder meer een verlaging van de snelheid van het goederenvervoer in stedelijk gebied. Bij het besluit dient rekening te worden gehouden met de treinsnelheden voor goederenvervoer in die zin dat dit vervoer bijdraagt aan een lagere geluidsbelasting en lagere risico's met betrekking tot externe veiligheid in de aanliggende woon- en werkgebieden. De CPR-voorschriften voor de nieuwe tankinstallatie dienen in de voorschriften te worden opgenomen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
12
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Voor werkzaamheden in gebouwen, zoals het remise/tractiegebouw dienen eenvoudige handhaafbare geluids~oor~chriften te worden opgenomen, zoals het gesloten houden van ramen en deuren. Bij de bedenkingen is toegevoegd een brief van NS Railinfrabeheer en NS Materieel d.d. 1 0 februari 1998, nr. RGR/M1/092/05/057/2 met betrekking tot een aantal objecten nabij het rangeeremplacement, waarvoor een voornemen bestaat deze te slopen. Het slopen van gebouwen zal een wijziging in de akoestische situatie van het industrieterrein tot gevolg hebben. Bij de bedenkingen is toegevoegd een brief van J.P.A. de Wilde, wethouder stadsbeheer, wijkgericht werken en milieu van de gemeente Amersfoort aan NS Railinfrabeheer d.d. 1 juli 1998, nr. SOB/SB/Ml/S98052044 met betrekking t o t ruimtelijke ontwikkelingen rond het emplacement. Al jaren wordt overlast ondervonden van NS-activiteiten, zoals aankoppelen van wogon, diesellocs en omroepen van orders. Voorgesteld wordt om te bezien of door middel van maatregelen de overlast verminderd kan worden. Bezwaar bestaat tegen voorschrift 1.2.2. Gezien de grootte van het bedrijf is het niet noodzakelijk om per bedrijfsonderdeel een persoon aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften. Het milieuzorgsysteem van NS Railinfrabeheer voorziet in het opstellen door de vergunninghouder van een milieubeheerdocument, waarin de verplichtingen van de gebruikers van het emplacement worden vastgelegd, teneinde de naleving van de voorschriften te kunnen afdwingen. Opgemerkt wordt dat de term "NS-onderdeel" niet terecht is. De inrichting maakt onderdeel uit van een openbare infrastructuur en staat zodoende open voor alle erkende vervoerders en gebruikers. Zo kan bijvoorbeeld ACTS Nederland B.V. niet als een "NS-onderdeel" worden gezien. Bezwaar bestaat tegen voorschrift 1.4.6. Een klachtenregistratie hoort niet thuis in een vergunning en dient geen milieubelang en is derhalve in strijd met artikel 8.1 1, lid 3 van de Wet milieubeheer. Verder bestaat bij NS RIB geen zicht op de bij de provincie Uterecht ingediende klachten en kan niet verlangd worden dat deze in de registratie worden opgenomen. Voorschrift 1.5. i voorzier in een meiding van niet reguiiere werkzaamheden waarbij overlast kan ontstaan voor omwonenden. Deze werkzaamheden vallen niet onder het begrip "normale bedrijfsvoering". In dit opzicht dient gesteld te worden dat deze werkzaamheden niet zijn opgenomen in de aanvraag om vergunning voor deze inrichting. De werkzaamheden zijn spoorgebonden, maar niet inrichtinggebonden. Ook op de vrije baan zullen werkzaamheden aan de railinfrastructuur moeten worden uitgevoerd. Op terreinen buiten vergunningplichtige inrichtingen zal voor deze werkzaamheden de Algemene plaatselijke Verordening gelden (APV). Niet ingezien wordt waarom voor dezelfde activiteiten op het emplacement het anders geregeld ZOU moeten zijn.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
13
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
28.
In voorschrift 2.2.3.1 worden eisen gesteld aan de trillinghinder die de inrichting kan veroorzaken. Uit het trillingsrapport d a t bij de aanvraag is gevoegd k a n worden opgemaakt dat het naleven van het trillingsvoorschrift bij de woningen Soesterweg 5 2 5 e n 5 3 1 niet haalbaar is. Deze woningen zijn gelegen o p korte afstand v a n het spoor. Tussen de woningen en het rangeerspoor 8 6 ligt de tweesporige hoofdbaan Amsterdam-Amersfoort, waarbij treinen u i t de reguliere dienstregeling m e t een hogere snelheid passeren. Aangezien deze lang bestaande situatie kennelijk milieuhygigiënisch niet onaanvaarbaar is w o r d t verzocht voorschrift 2.2.3.1 niet van toepassing t e verklaren op de woningen Soesterweg 5 2 5 en 5 3 1
29.
Het jaarlijks indienen van een milieujaarverslag conform voorschrift 4.3.1 w o r d t als onnodig bezwarend ervaren en heeft geen milieubelang. Emplacementen zijn niet bij een formeel besluit aangewezen als categorie inrichtingen die jaarlijks een milieuverslag moeten o p stellen. Daarnaast worden in de voorschriften al diverse rapportages verlangd, dan w e l wordt verlangd dat een aantal gegevens w o r d t geregistreerd. Verzocht wordt dit voorschrift t e laten vervallen.
30.
Verzocht w o r d t het maximum toegestane aantal vrachtwagenbewegingen t e beperken t o t het aantal dat voldoende is o m het huidige GFT- en oud-papieraanbod t e vervoeren e n dit aantal expliciet in de vergunning t e vermelden. I n de ontwerp-vergunning is sprake van 2 5 vrachtwagen of wel 5 0 vrachtwagenbewegingen per dag I n de aanvraag is sprake van maximaal 2 5 .vrachtwagens per week, hetgeen neer k o m t o p 5 vrachtwagens o f w e l 1 0 vrachtwagenbewegingen per dag. Dit is onduidelijk.
31.
Verzocht w o r d t de voorkeursroute officieel vast t e leggen o m t e voorkomen d a t in d e wijk Soesterkwartier vrachtverkeer extra overlast zal veroorzaken.
32.
Verzocht w o r d t o m de ACTS-activiteiten tijdelijk t e vergunnen. De aanvrager geeft zelf aan d a t de activiteiten van tijdelijke aard zijn en o p termijn verplaatst worden naar een nieuwe locatie t e n westen van het Soesterkwartier e n er is sprake van een nieuwe activiteit waarvan de gevolgen en mate van overlast voor d e bewoners van de wijk Soesterkwartier nog onduidelijk zijn.
33.
In de vergunningaanvraag w o r d t uitgegaan van een groei van vervoer van gevaarlijke stoffen (onder andere LPG). In het enkele jaren geleden gesloten convenant is afgesproken d a t het vervoer van gevaarlijke stoffen zou w o r d e n afgebouwd. Gedacht wordt dat het vervoer van LPG door het beëindigen v a n een vervoerscontract zelfs zou zijn beëindingd. û e uitbreiding van vervoer van gevaarlijke stoffen brengt verstrekkende gevolgen m e t zich mee voor voorziene, maar n o g niet in een rechtsgeldig bestemmingsplan bekrachtigde ruimtelijke ontwikkelingen. Wijzigingen i n bestemmingen van omliggende terreinen zullen niet ...of nauwelijks mogelijk zijn.
34.
Doordat niet t o t het emplacement behorende opstallen onderdeel uitmaken v a n de geluidwerende voorzieningen (onder andere Van Gend e n Loos loods) w o r d t er een beperking opgelegd aan het gebruik (voorgenomen sloop) van deze opstallen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
14
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
Het Wagenbedrijf van NS Materieel gaat in haar toekomstverwachting uit van een groei van omzet en personeel. Door het inkrimpen van het bedrijfsterrein zullen processen en personeel verplaatst worden naar de westzijde van het bedrijfsterrein, dus dichterlbinnen de risicogrensen van het emplacement. Omdat het groepsrisico weinig ruimte laat voor deze toekomstige ontwikkelingen komt het toekomstperspectief van het Wagenbedrijf in gevaar. Tevens wordt getwijfeld aan de juistheid van het aantal in de huidige berekening gehanteerde werkzame personen dat in de kwantitatieve risicoanalyse wordt genoemd en waarop de oriënteren waarde is bepaald. De aanduiding van de ligging van de inrichting is niet duidelijk. Gevraagd wordt wat de inrichting gaat betekenen voor directe omwonenden op het gebied van geluidsoverlast. Bladzijde 6 van de considerans ontbrak. In de aanvraag om vergunning is geen totaalbeeld geschets van al het NS-geluid inclusief Bgs (Besluit geluidhinder spoorwegen). Verzocht wordt dit inzichtelijk t e maken en daarbij tevens rekening te houden met het achtergrondniveau in de omgeving. Ook aankomende en vertrekkende treinen ten behoeve van het emplacement dienen mee te worden genomen. Er wordt verscholen achter het Bgs Er zijn geen voorschriften opgenomen tan aanzien van visuele hinder, terwijl de omgeving 's avonds en 's nachts door een oranje licht wordt beschenen. Verzocht wordt een voorschrift op te nemen met betrekking tot de maximaal toegestane verlichting en afdoende afscherming van de lichtmasten. In het ontwerp-besluit staat dat er geen bedenkingen zijn binnengekomen op de aanvraag. De aanvraag heeft niet ter inzage gelegen. In de considerans wordt gesproken over de brief van de minister m e t daarin een resultaatverplichting met betrekking t o t geluidreducerende maatregelen. Waarom wordt in voorschrift 2.2.1.3 beperkt t o t een inspanningsverplichting met een gekoppelde streefwaarde. Waarom wordt niet eerder dan in 2 0 0 3 aanvullend onderzoek geëist naar verdere beperking van de maximale geluidsniveaus ? Tevens is geen termijn genoemd waarbinnen dit onderzoek klaar moet zijn. Op welke wijze is rekening gehouden met het tonale karakter van het piepen en remmen van treinen ? Het wordt niet onredelijk geacht om m k hij L-max niveaus rekening te houden met het tonale karakter van het piepen, aangezien dit vaak langdurige geluiden zijn. Is in het akoestisch onderzoek rekening gehouden met de wintersituatie, waarbij 's nachts bijna alle locs hun hulpmotor aan hebben (verwarming). Het trillingsonderzoek is gebaseerd op trillingsmetingen in Maastricht en de aanname dat de bodem in Amersfoort beter is. Dit wordt onvoldoende geacht. Is de vorige vergunning niet vernietigd op het aspect trillingen ? Het wel of niet voldoen aan de geluidnormen valt of staat met het plaatsen van schermen (tot 8 meter hoog). De plaatsing is twijfelachtig, mede i n verband met ontwikkelingen in het gebied van NS Vastgoed. Zonder schermen zijn de overige maatregelen niet afdoende. Houdt deze vergunning op deze manier geen fictieve weigering in ?
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
15
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Verzocht wordt vergunning te verlenen t o t 3 1 december 2002. Op dat moment kan worden beoordeeld of NS aan de geluidvoorwaarden kan voldoen. Ook is er dan meer zicht op planologische ontwikkelingen in het gebied. I n het advies van de Awb-commissie van 1 3 januari 1 9 9 8 is aangegeven dat er sprake is van een ernstige vorm van geluidhinder vooral in de nachtperiode. De commissie adviseert "bij de exploitant van de inrichting te blijven aandringen o m vooruitlopend op de definitieve vaststelling van het saneringsprogramma maatregelen te treffen teneinde de geluidemissie in vooral de nachtperiode zoveel mogelijk te reduceren". Wordt er aan dit advies uitvoering gegeven in de vergunning. Hoe wordt omgegaan met geluidklachten ? Ook andere NS-activiteiten vinden plaats in dit gebied. Omdat de vergunningvoorschriften(ge1uid) niet te handhaven zijn is de vergunning niet te verlenen. Na 2 0 juli 1 9 9 8 loopt de gedoogbeschikking af. Wordt er dan nog een verleend ? Er zijn waarschijnlijk technische functionele en organisatorische bindingen tussen de diverse NS-onderdelen op het NS-gebied. Er is dan sprake van één inrichting. Er wordt in de aanvraag gesproken over een geprognotiseerde vervoersomvang op .middellange termijn. Dit is niet concreet. De hiermee gepaard gaande milieubelasting is dan ook niet te bepalen. De aanvraag bevat niet die gegevens die nodig zijn voor een goede oordeelsvorming en is dus niet ontvankelijk. De omvang van de inrichting is niet correct. Wat als VROM de MTG's niet of anders vaststelt ? Deze zijn nu hard in de vergunning opgenomen. In de aanvraag is geen onderbouwing opgenomen over de t e verwachten geurhinder. Voorschrift 2.3.2.2 is veel t e ruim zonder voorafgaand onderzoek. In voorschrift 1.5.1 dient te worden opgenomen dat ook de maatregelen o m (o..a. geluids)emissies te beperken worden gemeld. Het bevoegd gezag moet aan deze maatregelen eisen kunnen stellen. De bedenkingen van de gemeente Arilersfoort (brief SOB/SI3/MIi'S9805204G d.d. 2 2 juni 1998) worden onderschreven en dienen integraal als herhaald en ingelast t e worden beschouwd.
Naar aanleiding van deze bedenkingen merken wij het volgende op.
Algemeen: Naar aanleiding van het ontwerp-besluit en de ingekomen bedenkingen heeft er uitgebreid overleg plaatsgevonden met de gemeente Amersfoort op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen e n Milieuzorg
16
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Uit de overleggen en enkele schriftelijke bedenkingen kwamen aspecten naar voren die nauw verbonden zijn met ruimtelijke ontwikkelingen rond het rangeeremplacement en tevens het reizigersstation op korte maar ook op langere termijn (vervolg op het CSG-plan). In verband met de ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum van Amersfoort is het voor de gemeente Amersfoort en derden van cruciaal belang dat de afgifte van de milieuvergunning het niet onmogelijk maakt het gebied rondom het station en het emplacement verder te ontwikkelen. Op landelijk niveau vindt er een ontwikkeling plaats van intensivering van activiteiten rondom NS-stations. De gebieden om de stations krijgen zowel werk- als woonfuncties. Bij de ruimtelijke ontwikkeling zijn van groot belang de risico-contouren in het kader van de externe veiligheid. Intensivering van de werk- en woonfunctie nabij het emplacement is mogelijk indien door N.S. Railinfrabeheer ( de vergunninghouder) maatregelen worden getroffen ter verlaging van het groeps- en individuele risico. Deze maatregelen zouden kunnen bestaan uit het niet meer rangeren met bepaalde stoffen, maar deze direct doorvoeren, het uit- of verplaatsen van bepaalde activiteiten, etc. Om naar de toekomst toe ruimtelijke ontwikkelingen in het stadscentrum van Amersfoort niet onmogelijk te maken, hebben wij een onderzoeks- en rapportageverplichting in de voorschriften opgenomen met als uiteindelijk doel te komen tot kleinere contouren ten aanzien van het groeps- en individueel risico in het kader van de externe veiligheid. Indien uit de in te dienen rapportages blijkt dat er mogelijkheden zijn om de externe veiligheidsrisico's te verlagen, dan dient via een aparte wijzigingsprocedure de milieuvergunning te worden aangepast. Deze wijzigingsprocedure kan ambtshalve worden opgestart of op verzoek van vergunninghouder of derden. De onderzoeks- en rapportageverplichting ten aanzien van de externe veiligheidsrisico's hebben wij opgenomen in de voorschriften 2.1.5.1 en 2.1.5.2. Ad. 1. Onder 4.1 van dit besluit is beschreven dat sprake is van een bestaande inrihting waarvoor reeds eerder voor delen van de inrichting vergunningen ingevolge de Hinderwet zijn verleend. Derhalve is sprake van een bestaande vergunning (oprichtingsvergunning verleend op 17 maart 1959) en dient nu een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning ingevolge de Wet milieubeher te worden verleend. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 2. Er is geen relatie tussen het feit dat het rangeerterrein is gezoneerd en het feit dat er uitgegaan wordt van een bestaande situatie. In de op 27 november 1992 door de minister van VROM vastgestelde zone is rekening gehouden met de toen actuele geluidproductie, veroorzaakt door het aanwezige rangeeremplacement. Uit het bepaalde in de Wet geluidhinder vloeit voort dat bij de bepaling van de geluidzones rekening moet worden gehouden met de actuele geluidproductie van inrichtingen waarvoor geen (adequate) vergunning is verleend. Zie KB 1 7 april 1989, nr. 89.009145 (Den Haag). De enige relatie die een vergunningaanvraag heeft met de vastgestelde zone is dat de vergunning moet worden getoetst aan de grenswaarden van de vastgestelde geluidzone. Hierbij is het niet relevant of het een nieuwe, dan wel een revisieaanvraag betreft.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
17
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Dat er hier een revisievergunning is aangevraagd is gebaseerd op twee eerder verleende vergunningen ingevolge de Hinderwet. Het regime van de Wet geluidhinder (grenswaarden binnen zones van industrieterreinen) bepaalt vervolgens welke grenswaarden in acht moeten worden genomen. Artikel 8.8.3 van de W m verwijst daar ook naar. Of het dan o m een bestaande danwel nieuwe situatie gaat is in dat kader niet relevant. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 3. De inrichting beschikt niet over een plaatselijk adres. In het verzoek om vergunning, dat onderdeel uitmaakt van het besluit is de kadastrale ligging van de inrichting, waarvoor nu vergunning wordt aangevraagd, nauwkeurig omschreven. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 4.;;Er wordt, in tegenstelling tot wat de gemeente Amersfoort beweert, geen -vergunning op hoofdlijnen verleend. Er worden doelvoorschriften (bijvoorbeeld geluidnormen) opgenomen waarbinnen de activiteiten van de onderhavige inrichting moeten worden ingepast. De vergunde geluidniveaus zijn afgestemd op de grenswaarden van de geluidzone (na sanering). Eventuele toekomstige activiteiten (bijvoorbeeld als gevolg van andere vervoerders) kunnen niet leiden tot verruiming van de normen en worden dus binnen de nu te vergunnen niveaus ingepast . Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 5. Ten aanzien van het energieverbruik van de inrichting wordt minimaal een registratieverplichting opgelegd met als doel o m hierin inzicht te verkrijgen. Het is nu lastig voor NS RIB en het bevoegd gezag om voor de inrichting hiervan een beeld te krijgen. Het energieverbruik is bekend van de gehele stationsomgeving dus inclusief het stationsdeel, Bokkeduinen en de doorgaande sporen. Hoewel het energieverbruik van het rangeerempacement naar onze mening voor als nog te beperkt is om een energiebeheersysteem voor te schrijven, kan dit pas definitief worden beoordeeld aan de hand van de rapportage van de voorgeschreven registratieplicht. Mocht hieruit blijken dat deze op termijn niet meer relevant is, kan de NS in overleg met het bevoegd gezag toepassing geven aan voorschrift 4.1 . l . Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 6. Verzocht wordt vergunningvoorschriften op te nemen om vast te stellen of er sprake is van defecte wagons. De vervoerders hanteren hiervoor een interne regelingen alsmede internationale vervoerswetgeving. Het opnemen van verdere voorschriften hierover achten wij niet relevant, mede gezien het feit dat dit niet handhaafbaar is. Er is overigens wel een voorschrift (2.1.4.4) dat regelt dat het niet is toegestaan defecte of lekkende wagons t e rangeren. -.Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 7 . - i n zowel het akoestisch onderzoek als in het trillingsonderzoek (respectievelijk bijlagen 6 en 7 van de aanvraag) wordt een beoordeling gemaakt van de activiteiten van ACTS. Tevens zijn er ten behoeve van de ACTS-activiteiten apart trillingsnormen opgenomen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 8. Er is een algemeen (landelijk) milieuzorgsysteem bij de NS RIB. Op termijn zal dit naar de afzonderlijke emplacementen worden geïmplementeerd. Wij achten deze vraag voldoende te hebben beantwoord.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
18
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Ad. 9. De emissies van luchtverontreiniging behoeven niet te worden getoetst aan de Ner of KWS 2000 omdat de activiteiten van de inrichting niet onder de werkingssfeer van de genoemde regelingen vallen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 10.
Uit informatie van NS Railinfrabeheer is ons gebleken dat er geen wagons met uraniumhaxafluoride op het rangeeremplacement in Amersfoort komen. Er wordt dus niet gerangeerd met deze wagons en ze staan dus ook niet over op het rangeeremplacement. Wel vindt er transport via het spoor plaats van de genoemde stof. Dit betreft echter alleen doorgaande transporten die via het doorgaande spoor door Amersfoort plaatsvinden. Doorgaande transporten vallen buiten de werkingssfeer van de Wet mileubeheer en dus ook van deze vergunning. Indien dergelijke transporten plaatsvinden wordt door VROM een vergunning ingevolge de Kernenergiewet afgegeven. Van coördinatie tussen de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet is in dit geval geen sprake. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het ondoenlijk en niet noodzakelijk is om alle stoffen te benoemen die binnen de wettelijke regelingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per rail over Amersfoort gaan. De opzet van de kwantitatieve risicoanalyse gaat dan ook uit van aantallen behandelde wagens per stofcategorie. Paragraaf 2.3 'Beschrijving van de beschouwende situatie' uit de kwantitatieve risicoanalyse, bijlage 4 van de bij de vergunning behorende bescheiden gaat hier verder op in en behoeft als zodanig hier geen herhaling. De aldus berekende risicoanalyse geeft ons inzien een duidelijk beeld van de veiligheidsituatie op en rondom het emplacement. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 11.
De NS geeft in de aanvraag aan dat de transporten met betrekking tot chloor beëindigd zijn. Aangezien de aanvraag deel uit maakt van het besluit is het in principe niet noodzakelijk om dit verder in de voorschriften nog eens als verbod op te nemen. Op uitdrukkelijk verzoek hebben wij besloten om alsnog in voorschrift 2.1 -4.9 te bepalen dat wagon gevuld met chloor niet op het emplacement mogen worden toegelaten. Wij achten in voldoende mate aan deze bedenking te zijn tegemoet gekomen.
Ad. 12 en 13. Aangezien er sprake is van een 'bestaande situatie' is de kwantitatieve ~isicoanalysehierop ook gebaseerd. gitgaande van die sitliatie zijn wij van mening dat de gevraagde vergunning vergund kan worden. Het zoeken naar een andere locatie voor het overstaan van gevaarlijke stoffen blijft altijd een punt van aandacht, maar valt in principe buiten het bestek van deze vergunning / de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Wel hebben wij met betrekking tot externe veiligheid een onderzoeks en rapportageverplichting opgenomen in paragraaf 2.1.5. ten aanzien van mogelijk te nemen maatregelen ter vermindering van zowel het individuele risico als het groepsrisico. De rapportage dient te worden opgenomen in het in voorschrift 4.3.1 bedoelde milieujaarverslag. Naar aanleiding van het ingediende milieujaarverslag zullen wij een besluit nemen met betrekking tot de inhoud van het verslag en mogelijk te nemen vervolgacties. Met het opnemen van de voorschriften 2.1.5.1, 2.1.5.2 en 4.3.1 achten wij in voldoende mate aan deze bedenkingen te zijn tegemoet gekomen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
19
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
Ad. 14.
Gesteld wordt dat bij het vaststellen van de geluidnormen moet worden uitgegaan van het referentieniveau. Dit is ons inziens onjuist. Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder is hier het regime van de vastgestelde geluidzone van toepassing. Daar doen eventuele bestaande geluidrechten niet aan af. De geluidzone is (o.a.) gebaseerd op de actuele bedrijfsituatie van het rangeeremplacement. In het kader van de sanering is de representatieve bedrijfsituatie geactualiseerd. De systematiek van zoneren, saneren en zonebeheer biedt de ruimte om met de geluidruimte om te gaan zoals in de onderhavige het ontwerp-besluit is gedaan. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 15 en 16. Terecht wordt gesteld dat de handhaafbaarheid van de geluidvoorschriften een probleem kan worden als er onzekerheid bestaat over het voortbestaan van één of meerdere gebouwen. Overeind blijft staan dat op 1 januari 2003 voldaan moet worden aan de saneringseis (verwoord in door de minister vast te stellen MTG-waarden). Dat kan door middel van de in het akoestisch onderzoek genoemde maatregelen, maar dat kan ook worden gerealiseerd door (deels) maatregelen in de planologische sfeer. In de vergunning is deze ruimte ingebouwd. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de vergunninghouder. leder jaar dient daarbij een voortgangsrapportage te worden gemaakt door vergunninghouder. Tevens zijn hieraan vele overlegmomenten gekoppeld waarbij de provincie het proces nauwlettend zal volgen. In het saneringsprogramma, dat wij inmiddels aan de minister van VROM hebben aangeboden is uitgebreid de haalbaarheid van saneringsmaatregelen onderzocht. Hierbij is in overleg met de vergunningaanvrager rekening gehouden met de aanwezigheid van enkele gebouwen. De MTG's die op basis van het saneringsprogramma vastgesteld zullen gaan worden, zijn terug te vinden in de vergunningsvoorschriften. De gemeente (verantwoordelijk voor sloopvergunningen, handhaving geluidzone in bestemmingsplan) en de vergunninghouder hebben beide een taak om alert te zijn op ontwikkelingen die het algemeen belang schaden, dan wel in strijd zijn met de vergunning. Een onmisbaar instrument bij de handhaving van de zone is het zonebeheer. Alle belanghebbenden, provincie, gemeenten, en vergunninghouders zijn gebaat en zijn gezamenlijk verantwoordelijk bij een goed opgezet actueel zonebeheersysteem. Wij verklaren deze bedenkingen ongegrond. Ad. 17.
.-
Ad. 18.
Het project strategische visie op emplacernenten zal inderdaad bekijken in hoeverre door middel van afstemming met planologische aspecten emplacernenten op een miliehygiënisch verantwoorde manier kunnen worden ingepast in de bebouwde omgeving. Dit is echter een landelijk project en het gaat nog wel enkele jaren duren voordat daar enige duidelijkheid over is. Voor het overige verwijzen wij naar hetgeen is gesteld onder ad. 12 en 13. Het verkeersaantrekkende aspect van het emplacement is beschouwd voorzover het om transportbewegingen op de openbare weg gaat. Ten aanzien van aankomende en vertrekkende (goederedtreinen geldt een andere regeling namelijk het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs). In 1990 is daar door Vrom een richtlijn voor opgesteld.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
20
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat er recente jurisprudentie is die stelt dat indirecte hinder zoals verkeersaantrekkende werking van vrachtverkeer over de weg van en naar een gezoneerd industrieterrein niet meer hoeft te worden getoetst. Met betrekking tot de aankomende en vertrekkende treinen merken wij nog op dat, indien deze zouden vallen onder de noemer van 'verkeersaantrekkende werking' van de inrichting, maar dan over het spoor, niet zo maar een snelheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd. Een snelheidsbeperking zou verregaande gevolgen kunnen hebben voor het gehele treinverkeer op het openbare net. Wel zijn wij van mening dat indien een verlaging van de snelheid realiseerbaar zou zijn en dat indien dit positieve gevolgen kan hebben voor het verlagen van het groeps- en individuele risico, dit een van de mogelijkheden is die op grond van voorschrift 2.1.5.1 onderzocht dient te worden. Met het aanpassen van voorschrift 2.1.5.1 achten wij in voldoende mate aan deze bedenking te zijn tegemoet gekomen. Ad. 19.
De CPH-voorschriften voor de nieuwe tankinstallatie zijn van toepassing. Conform jurisprudentie kan worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende CPRrichtlijn en de relevante hoofdstukken c.q. artikelen zonder daarbij alle voorschriften nog eens over te nemen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 20.
In het remise- en tractiegebouw gebeuren weinig geluidproducerende werkzaamheden. Eventuele werkzaamheden zijn tamelijk kleinschalig. Het is niet direct voor de hand liggend om middelvoorschriften op te nemen die vereisen dat ramen en deuren gesloten moeten blijven. De afstand tot woningen is tamelijk groot. Noemenswaardige hinder, hetgeen extra middelvoorschriften zou kunnen rechtvaardigen is dan ook niet te verwachten. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 21.
In deze brief wordt gesteld dat de sloop van gebouwen consequenties heeft voor de geluiduitbreiding van het industrieterrein. Dit zou niet zonder meer mogelijk zijn omdat er dan altijd iemand in haar belangen wordt geschaadt. Dit is een aspect van zonebeheer. Het is de verantwoordelijkheid van een vergunninghouder om alert te zijn op ontwikkelingen die hem in zijn belang schaden. In samenspraak met de zonebeheerder kan worden bekeken welke mogelijkheden er zijn. Het is terecht dat ook de gemeente een belang heeft bij het zonebeheer. Zonebeheer is sen gezamenlijke verantwoordelijkheid. Uiteindelijk dient de vergunninghouder ervoor te zorgen dat hij de in zijn vergunning vastgestelde waarden naleeft. Een mogelijkheid is om bezwaar aan te tekenen tegen de sloopvergunning. Daarmee kan de gemeente (degene die de sloopvergunning afgeeft) of degene die sloopt een claim worden opgelegd om bijvoorbeeld een gelijkwaardige (in akoestisch opzicht) voorziening er tegenover te stellen. Wij hebben kennis genomen van de inhoud van de bijgevoegde brief.
Ad. 22.
Het betreft hier een brief van de wethouder van stadsbeheer, wijkgericht werken en milieu aan NS Railinfrabeheer. Er wordt vooral de nadruk gelegd op de wens tot afstemming van de milieuvergunning en de planologische ontwikkelingen in het gebied. Wij hebben kennis genomen van de inhoud van de bijgevoegde brief.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
21
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Ad. 23.
Deze bedenking betreft in zekere zin een algemene klacht tegen d e huidige manier van werken voor w a t betreft h e t rangeren. Veel geluidhinder w o r d t . ondervonden m e t als gevolg nachtelijke ontwakingen. De n u af t e geven vergunning heeft de intentie heeft deze situatie drastisch t e verbeteren ondermeer door het plaatsen van geluidwerende voorzieningen maar ook door aanpassingen aan de diesellocs e n het aanbrengen van wisselsproeiers of het toepassen van een vorm van (wielismering. Daarnaast is t e n opzichte van de oude situatie de bedrijfsituatie aanzienlijk veranderd. Er wordt niet meer gerangeerd m e t behulp van een heuvel m e t als gevolg dat er veel gecontroleerder en met meer beheersing wordt gerangeerd. Daarbij is ook de (rangeer)snelheid aanzienlijk lager geworden. Door het stellen van de diverse voorschriften ter beperking van geluidhinder, achten w i j in voldoende mate aan deze bedenking t e zijn tegemoet gekomen.
A d . 2 4 z Wij zijn van mening dat het voorschrift, waarin w o r d t gesteld dat tijdens de openstelling van elk NS onderdeel een verantwoordelijk persoon aanwezig dient t e zijn die o p de hoogte is van de inhoud van de vergunning, vanzelfsprekend is en noodzakelijk voor een verantwoorde gang van zaken. Het voorschrift levert tevens een bijdrage aan de bewustwording van de mensen die i n de inrichting werkzaam zijn. Dit voorschrift kan een goede aanleiding zijn o m de verantwoordelijke personen t e instrueren omtrent de inhoud van de vergunning en het belang van het naleven daarvan. Het voorschrift w o r d t aangepast in die zin d a t het begrip verantwoordelijkheid eruit w o r d t gehaald. Er wordt bepaald d a t er tenminste iemand aanwezig m o e t zijn die bekend is m e t de inhoud van d e vergunning. Ad. 2 5 .
In voorschrift 1.2.2 is de term "NS-onderdeel" gewijzigd in "onderdeel". M e t het aanpassen van het voorschrift achten w i j i n voldoende mate aan deze bedenking t e zijn tegemoet gekomen.
A d . 26.
Gesteld w o r d t dat de voorgeschreven klachtenregistratie geen enkel doel dient. Naar onze mening draagt dit voorschrift bij aan de bewustwording e n h e t verantwoordelijkheidsgevoel van NS RIB e n gebruikers t e n opzichte van haar omgeving. Het gaat nu eenmaal o m een inrichting m e t een aanzienlijke akoestische impact, die midden i n een woonomgeving ligt. Het registreren van klachten geeft bij d e N S e n gebruikers inzicht i n w a t er leeft i n die woonomgeving m e t betrekking t o t h e t emplacement. Dit kan input zijn voor het verbeteren o f aanpassen van bepaalde activiteiten of werkzaamheden. Het voorschrift hangt ook samen m e t het gestelde onder ad. 24. Het voorschrift w o r d t deels aangepast. Daar waar het gaat o m klachten die bij de provincie binnenkomen en waar de vergunninghouder o p is aangesproken, zal de N S ook m o e t e n registreren. M e t het aanpassen van voorschrift 1.4.6 achten w i j i n voldoende m a t e aan deze bedenking t e zijn tegemoet gekomen. Ten aanzien van de bedenking tegen de klachtenregistratie op zich verklaren wij deze bedenking ongegrond.
i.2
--
Ad. 2 7 .
Het voorschrift 1.5.1 dat gaat over niet reguliere werkzaamheden in de avond- en nachtperiode, achten wij reëel. Regelmatig hebben ons klachten bereikt over lawaaiige werkzaamheden in de nacht. Daarbij gaat het vaak o m onderaannemers die aan e n o m het spoor werken. Voor zover dit binnen de grens van de inrichting gebeurt is daaromtrent niet geregeld. Door het opnemen v a n dit voorschrift w o r d t , door vergunninghouder daarvoor verantwoordelijk t e stellen, getracht dit enigszins te ondervangen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
22
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Activiteiten binnen de grens van de inrichting worden geacht deel uit te maken van de inrichting. Om deze mogelijk hinderlijke activiteiten, die niet zijn aangevraagd en in principe dus niet zijn toegestaan, te regelen, is dit voorschrift opgenomen. Als deze activiteiten binnen de grens vande inrichting plaatsvinden, is de APV (Algemene Plaatselijke Verordening) niet van toepassing, maar de op de inrichting rustende milieuvergunning. De APV is alleen van toepassing op niet vergunningplichtige activiteiten. In het voorschrift hebben wij tevens bepaald dat ook aangegeven dient te worden welke emissiebeperkende maatregelen worden getroffen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 28.
In het trillingsrapport dat bij de aanvraag is gevoegd is in de conclusie gesteld dat kan worden voldaan aan de bepalende nachtwaarde van 0,3. Voorschrift 2.2.3.1 is derhalve conform de aanvraag. Bovendien is het milieuhygiënisch niet aanvaardbaar om voor bepaalde woningen in het geheel geen norm op te nemen ten aanzien van trillingen. Wij verklaren deze bedenkingen ongegrond.
Ad. 29.
Het opstellen van een milieujaarverslag wordt als onnodig bezwarend ervaren.. Het feit dat in de vergunning een aantal rapportages wordt verlangd, is de reden dat het bevoegd gezag deze (gebundeld) wil ontvangen in de vorm van een milieujaarverslag. Dat emplacementen niet zijn aangewezen op basis van welke regeling dan ook, is hierbij niet relevant. De eis tot indiening van een milieujaarverslag is niet gebaseerd op het bedoelde wetsvoorstel inzake milieujaarverslaglegging. Wij vinden het wel degelijk een milieubelang dienen als de informatie (ook in verband met de overzichtelijkheid) als milieujaarverslag wordt aangeboden met daarin de in voorschrift 4.3.1 genoemde punten. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 30.
Er is onduidelijkheid over het aantal vrachtwagenbewegingen door de wijk Soesterkwartier ten behoeve van de ACTS-containeroverslag. Er zit een verschil in de beschrijving van de aanvraag en hoe er in het akoestisch model mee is gerekend (bijlage 2 van het akoestisch onderzoek). In het akoestisch rapport bij de aanvraag (bijlage 6) wordt gerekend met een maximale (worst case) situatie. Dit zijn 5 0 vrachtwagenbewegingen per dag (maximaal 25 containers per dag). In de beschrijving van de aanvraag wordt het omschreven zoals bedenkingenmaker aangeeft. Echter, bedenkingenmaker verwart het begrip wagens met vrachtwagens terwijl wagons worden bedoeld. Per wagon kunnen 3 containers worden vervoerd. Conclusie: - oud papier: 5 wagons danwel 15 vrachtwagens per week; - aluminium: 1 wagon danwel 3 vrachtwagens per maand; - gft: 4 wagons per dag danwel 1 2 vrachtwagens per dag. In de worst case situatie is gerekend met maximaal 2 wagons (maximaal 6 vrachtwagens) oud papier per dag, maximaal 1 wagon (maximaal 3 vrachtwagens) aluminium per dag en 4 wagons gft per dag. Verder is er rekening gehouden met het mogelijke gebruik door andere vervoerders van de laad- en losweg (maximaal 2 of 3 wagons). Zo kom je op ca. 50 vrachtwagenbewegingen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
23
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit een mogelijke maximale situatie is. Vooralsnog dient t e worden aangenomen dat w a t in de aanvraag staat ( en hierboven onder conclusie) de beste benadering van de werkelijkheid geeft. Wij achten voldoende duidelijkheid te hebben verschaft i n het maximaal aantal vrachtwagenbewegingen wat plaats mag vinden alsmede het gemiddelde aantal vrachtwagenbewegingen dat plaats zal vinden. Ad. 31.
Het voorschrijven van een dwingende route is niet eenvouding en bovendien moeilijk handhaafbaar. In de wijk Soesterkwartier liggen vele verkeersdrempels waardoor er niet een route is te bedenken die minder hinderlijk is dan een route waarin diverse verkeersdrempels zitten. In voorschrift 1.3.1.5 hebben wij een dwingende route voorgeschreven via de Soesterweg. De wijk Soesterkwartier dient te worden ingereden e n te worden verlaten via de Barchman Wuijtierslaan aan de westkant (via de spoorovergang nabij Soesterweg 525). Met het opnemen van een dwingende route achten wij in voldoende mate aan deze bedenking te zijn tegemoet gekomen.
Ad. 32.
De NS RIB is bezig met de voorbereidingen om de ACTS-containeroverslag te verplaatsen naar de westkant van het emplacement (De Birkt). Zodra de ACTScontaineroverslag aan de westkant gereed is (De Birkt) zal de containeroverslag bij spoor 2 0 worden beëindigd. In een vergunningprocedure (veranderingsvergunning) zal dit tezijnertijd worden geregeld. Aangezien eerst die procedure doorlopen zal moeten worden kan nu niet een exacte termijn gesteld worden waarbinnen de verplaatsing zal plaatsvinden. Tevens is in het verzoek om vergunning niet verzocht om voor de ACTS-activiteiten een tijdelijke vergunning te verlenen. Aangezien de milieuhygiënische gevolgen van de ACTS-activiteiten in voldoende mate aantoonbaar zijn is het niet mogelijk een tijdelijke vergunning te verlenen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 33.
Het vervoer van LPG is de laatste jaren sterk gereduceerd maar nooit geheel beëindigd zoals wordt gesuggereerd door NS Vastgoed. Gezien de opgevoerde hoeveelheden wagens is er ook geen sprake van een uitbreiding van vervoer van gevaarlijke stoffen maar eerder een vermindering. Overleg tussen NS Materieel en NS Vastgoed over aanpassingen van werkzaamheden op het emplacement en het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen zijn geen onderwerpen die binnen de werkingssfeer van deze vergunning vallen. De mening van NS Vastgoed met betrekking t o t wensen en voornemens voor groei van bebouwing en stedelijke functies is een aspect in het kader van de ruimtelijke ordening en valt buiten de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 34.
De stelling dat er een beperking is in het gebruik of sloop van de niet t o t de inrichting behorende opstallen omdat deze onderdeel uitmaken van de geluidwerende voorzieningen is niet correct. Objecten die een geluidafschermende functie vervullen zijn wel meegenomen in de vaststelling van de geluidsbelasting op de omgeving. Het is altijd mogelijk om een gebouw te wijzigen, te vervangen of op een andere wijze te gebruiken. Voor NS Railinfrabeheer is het van belang dat zij blijven voldoen aan de vastgestelde geluidwaarden. Als de afschermende werking van een gebouw verdwijnt, dan dienen maatregelen te worden getroffen om alsnog aan de vergunde geluidsniveaus te voldoen. Voor het overige verwijzen wij naar hetgeen ias gesteld onder ad. 15 en 16. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
24
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Ad. 35.
De vrees voor een toename van een toekomstige overschrijding van het groepsrisico is ons inziens ongegrond omdat in de kwantitatieve risicoanalyse de toename geprognotiseerd is meeberekend. Ons inziens komen daarmee toekomstige ontwikkelingen van het Wagenbedrijf, welke dat ook moge zijn, niet in gevaar. Met de toekomstige ontwikkelingen als het CSG is rekening gehouden. Plannen van Vastgoed en Wagenbedrijf en gemeente met betrekking t o t ontwikkelingen van de noordkant van het emplacement (in de wijk Soesterkwartier) die nog in het geheel geen formele status hebben, is geen rekening mee gehouden omdat ze noch bekend noch concreet zijn. De aantallen werkzame personen als genoemd in de kwantitatieve risicoanalyse zijn gebaseerd op opgaven van alle van belang zijnde partijen, zoals ook het Wagenbedrijf. Vooralsnog hebben wij geen aanleiding gevonden die opgegeven aantallen in twijfel t e trekken. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 36.
De vergunning heeft betrekking op het bestaande goederenrangeerterrein van de NS Railinfrabeheer naast het reizigersstation in Amersfoort. Bij de aanvraag is een nauwkeurige kadastrale omschrijving gevoegd omtrent de ligging van de inrichting. De vergunning zal t o t gevolg hebben dat de geluidsoverlast door het treffen van een groot aantal maatregelen teruggebracht zal worden tot een acceptabel niveau. De uitvoering van alle maatregelen dient uiterlijk 1 januari 2 0 0 3 voltooid t e zijn. Wij achten hiermee de vraag voldoende te hebben beantwoord.
Ad. 37.
De ontbrekende bladzijde is alsnog nagestuurd.
Ad. 38.
De vergunning wordt verleend op basis van de ingediende aanvraag en getoetst aan de wettelijk geldende normen. Daarbij wordt met de in de vergunning ingebouwde sanering industrielawaai tevens bekeken of tevens een sanering van het doorgaande treinverkeer kan worden bewerkstelligd. Dit zal zeer zeker ook leiden t o t een vermindering van de hinderbeleving van het totale NS-gebied. In de systematiek van de Wet geluidhinder zit een specifieke brongerichte benadering opgesloten. Dit betekent dat op basis van het Besluit geluidhinder spoorwegen de sanering van doorgaande treinen dient t e worden opgelost. Hiervoor is het ministerie van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk. Daarnaast is de akoestische situatie van het industrieterrein in zijn totaliteit bezien in het kader van de sanering van het industrieterrein. Hierover is in het eerdergenoemde saneringsprogramma uitgebreid gerapporteerd. Bij deze sanering is voor zover juridisch mogelijk ook de sanering van het doorgaande treinverkeer betrokken. Bij de uitvoering van dit saneringsprogramma zal de sanering van beide bronnen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 39.
In voorschrift 2.9.2 is bepaald dat de in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting zodanig afgeschermd moet zijn dat lichtstraling buiten de inrichting niet hinderlijk enlof verblinden mag zijn. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 40.
De adviseurs kunnen naar aanleiding van de aan hen toegezonden aanvraag reeds direct een reactie zenden, bijvoorbeeld ten aanzien van de ontvankelijkheid. In deze procedure hebben wij naar aanleiding van de aanvraag geen reakties ontvangen. Het is correct opgemerkt dat de aanvraag niet ter inzage heeft gelegen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
25
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
De aanvraag wordt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht gelijktijdig met het ontwerp-besluit ter inzage gelegd. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 41.
Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk op welke waarden voor de maximale geluidsniveaus (Lmax) uitgekomen kan worden. Hiervoor dient aanvullend onderzoek plaats te vinden, waarbij uitgangspunt zal zijn het behalen van de streefwaarden. Verder is bepaald dat jaarlijk onder andere gerapporteerd dient te worden hoe ver men is met het treffen van de maatregelen om de maximale geluidsniveaus te reduceren tot de vastgestelde streefwaarden. Doordat er ieder jaar een voortgangsrapportage dient te worden opgesteld met daaraan gekoppeld een beoordeling van het bevoegd gezag zijn er voldoende sturingsmogelijkheden ten aanzien van de te bereiken streefwaarde. Tevens wordt gevraagd ten behoeve van de Lmax-niveaus die nog een overschrijding inhouden van de maximaal t e vergunnen niveaus, pas na 31 december 2 0 0 2 een aanvullend onderzoek moet worden verricht met als doel om deze niveaus te reduceren (voorschrift 2.2.1.3). Dit is een terechte opmerking. Het voorschrift lijkt ook enigszins in strijd met 2.2.1.4 waarin wel onderzoek naar Lmax-niveaus wordt vereist met een jaarlijkse voortgangsrapportage. De reden voor het opnemen van dit voorschrift is dat er vanuit is gegaan dat na het bereiken van de saneringsdoelstelling er op enkele immissiepunten nog een overschrijding van de Lmax-niveaus zal zijn. Het voorschrift zal worden afgestemd met voorschrift 2.2.1.4. Dat wil zeggen dat voorschrift 2.2.1.3 zal vervallen en deels worden geïncorporeerd in 2.2.1.4. Met het aanpassen van het voorschrift achten wij i n voldoende mate aan deze bedenking te zijn tegemoet gekomen.
Ad. 42.
Het tonale karakter van langerdurende piekgeluiden zit in feite verdisconteerd in het equivalente geluidniveau. Het is niet gebruikelijk o m de straffactor van 5 dB toe te passen op (iets) langer durende piekgeluiden zoals in dit geval voor het remmen of het rijden door een wissel. Bovendien is de toepassing van een straffactor als gevolg van een tonale component vooral relevant bij het meten van immissieniveaus. Als bij de ontvanger een tonale component wordt waargenomen dient de toeslag van 5 dB te worden toegepast. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 43.
In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de wintersituatie voorzover dit relevant was. De wintersituatie is vooral relevant als er veel overstaand materieel is. In dit geval is dat niet zo. Het betreft hier vooral de overstaande locs die met de hulpdieselmotor het koelwater op een bepaalde bedrijfstemperatuur houden. De tijd die dit in beslag neemt is gebaseerd op een buitentemperatuur van nul graden Celsius, waarbij ervan is uitgegaan dat de hulpdieselmotor eenderde van de tijd in bedrijf is. Wij achten deze vraag in voldoende mate te hebben beantwoord.
Ad. 44.
Bedenkingenmaker vindt dat het trillingsonderzoek onvoldoende is omdat het is gebaseerd op de situatie in Maastricht en derhalve niet op Amersfoort van toepassing kan worden verklaard. Naar onze mening is een behoorlijke onderbouwing gegeven van de mogelijkheid t o t het optreden van trillingen in woningen en hebben we geen reden om te twijfelen aan de juistheid ervan. Wij zijn dan ook niet van mening dat er onvoldoende aandacht is besteed aan het aspect trillingen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
26
Railinfrabeheer, rangeeremplacement AmersfooR d.d. 1 december 1998
Omdat trillingsmetingen erg arbeidsintensief zijn en omdat er nooit klachten zijn geweest met betrekking tot trillingshinder, is besloten om in het kader van de aanvraag vooralsnog te volstaan met de onderbouwing zoals is weergegeven in bijlage 7 van de aanvraag. Indien er gegronde trillingsklachten zijn zullen zeer zeker trillingsmetingen worden verlangd. De vorige vergunning is door de Raad van State vernietigd op basis van het ontbreken van voorschriften met betrekking tot het voorkomen van trillingshinder. Dat is nu niet het geval. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 45.
Gewezen wordt op de mogelijke onhaalbaarheid van de voorzieningen waardoor de vergunning een fictieveweigering zou inhouden. In het kader v i n het saneringsprogramma is de haalbaarheid van mogelijke maatregelen onderzocht. Op basis hiervan zijn de MTG's bepaald en is de minister van VROM gevraagd deze MTG's vast te stellen. Het halen van deze doelstellingen ligt verankerd in deze vergunning. Het plaatsen van de schermen is een onderdeel geweest van het saneringsprogramma waar de bedenkingenmaker geen bezwaar tegen heeft ingebracht. Als blijkt dat de vergunninghouder uiteindelijk niet aan de normen kan voldoen zal dat consequenties moeten hebben voor de bedrijfsvoering van het rangeeremplacement. Vooralsnog zou met de voorgestelde maatregelen kunnen worden voldaan aan de gestelde normen. In de vergunning zit ingebouwd dat tenminste eenmaal per jaar (op basis van de voortgangsrapportage) uitgebreid zal worden gesproken over de onmogelijkheden, knelpunten en consequenties. De provincie zal daarbij vanuit haar verantwoordelijkheid voor de sanering industrielawaai en als bevoegd gezag ingevolge de Wet milieubeheer een belangrijke sturende en coördinerende rol vervullen. Wij verklaren deze bedenkingen ongegrond.
Ad. 46.
In artikel 8.1 7 zijn de criteria aangegeven op basis waarvan een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer tijdelijk verleend kan worden. De inrichting is qua aard niet tijdelijk en de vergunning is niet gevraagd voor een bepaalde termijn. Er behoeven geen werkwijzen te worden ontwikkeld die minder nadelige gevolgen veroorzaken voor het milieu en het verzoek om vergunning verschaft voldoende inzicht in de gevolgen van de inrichting voor het milieu.Gezien het bovenstaande wordt aan geen der criteria van artikel 8.17 voldaan en verklaren wij deze bedenking ongegrond.
Ad. 47.
In de vergunning wordt wel degelijk aangedrongen op een continue en structurele aandacht voor de geluidoverlast. Zo wordt ook aangesloten bij het advies van de Awb-commissie. Voorschriften 1.4.5 (voorkomen van gevaar schade en hinder), 1.5.1 (over niet reguliere werkzaamheden tussen 21 .O0 en 07.00 uur) en 2.2.1.4 (aanvullende onderzoeken met voortgangsrapportages) zijn daar een voorbeeld van. Wij achten door het opnemen van de diverse voorschriften in voldoende mate uitvoering te geven aan de geschetste problematiek.
Ad. 48.
Doordat de vergunning nauwelijks is te handhaven, vooral op het gebied vande akoestiek, vanwege de veelheid aan andere NS-activiteiten in hetzelfde NSgebied, dient de vergunning naar de mening van bedenkingenmaker te worden geweigerd. Ons inziens is de handhaving niet zo onmogelijk als bedenkingenmaker ons wil doen geloven. Er zijn bijvoorbeeld wel degelijk zinvolle geluidmetingen te doen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
27
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
Ten behoeve van het opstellen van de vergunningvoorschriften zijn enkele geluidmetingen verricht waarbij goed onderscheid was te maken tussen werkzaamheden1 activiteiten die onder verschillende wettelijke regimes vallen. Indien geluidmetingen in het kader van de handhaving met meer dan 1 persoon worden uitgevoerd, is zeer wel te bepalen welke activiteiten oorzaak zijn van de geluidgebeurtenissen. Derhalve zien wij geen noodzaak de vergunning om deze reden te weigeren. Wij verklaren deze bedenking ongegrond. Ad. 49
Het al dan niet afgeven van een gedoogbesluit valt buiten de werkingssfeer van deze vergunning. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 50.
De activiteiten van NS Railinfrabeheer (goederenrangeeremplacement) vinden geheel onafhankelijk plaats van de activiteiten van de andere NS-onderdelen. Er zijn geen bindingen die rechtvaardigen dat er sprake zou zijn van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 51.
Toekomstige ontwikkelingen zijn nooit heel concreet te benoemen. De toekomstige vervoersomvang is geprognotiseerd. De beoordeling richt zich met name op de milieuhygiënische toetsing. In de vergunning worden de randvoorwaarden gesteld waarbinnen de NS haar activiteiten (ook toekomstige) moet uitvoeren. De aanvraag bevat voldoende gegevens om een besluit te kunnen nemen. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 52.
Niet nader is onderbouwd wat bedoeld wordt met de opmerking dat de omvang van de inrichting niet correct is. In de aanvraag is aangegeven wat de omvang van de inrichting is. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
Ad. 53.
Indien de MTG's anders worden vastgesteld dan ons voorstel, dan heeft dat tot gevolg dat de vergunning daarop aangepast zal moeten worden. Hier zal een zelfde procedure voor dienen te worden doorlopen als de procedure voor de tot stand komen van deze vergunning. Het ligt overigens niet in de lijn der verwachting dat andere waarden zullen worden vastgesteld. Wij achten hiermee de vraag voldoende te hebben beantwoord.
Ad. 54.
Geurhinder is door toepassen van het gesloten containersysteem en het maximaal 2 4 uur mogen overstaan van de GFT-containers niet te verwachten. Indien toch geurhinder ontstaat zullen aanvullende maatregelen worden geëist teneinde deze overlast ongedaan te maken. Wij verklaren deze bedenking ongegrond.
r..
Ad. 55.
Met het aanpassen van voorschrift 1.5.1 achten wij in voldoende mate aan deze bedenking te zijn tegemoet gekomen.
Ad. 56.
Verwezen wordt naar de weerlegging van de in die brief genoemde bedenkingen (ad. l . t/m ad. 22)
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
28
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
ASPECTEN WAARMEE BIJ DEZE BESLISSING REKENING WORDT GEHOUDEN
7
Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge art 8.8, tweede lid van de Wm in ieder geval met het volgende rekening houden. 7.1 -
Milieubeleids~la~ Op 1 0 december 1997 hebben provinciale staten van Utrecht het provinciaal Milieubeleidsplan 1998-2002 (PMP) vastgesteld. In deze vergunning wordt niet afgeweken van hetgeen in het PMP is verwoord.
7.2
Geldende richtwaarden
Een richtwaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk moet worden instandgehouden. Op dit moment zijn er (nog) geen richtwaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die o p het onderhavige bedrijf van toepassing zijn.
8
ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING I N ACHT WORDEN GENOMEN
Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij bovendien op grond van artikel 8.8, derde lid van de Wm de volgende regels in acht nemen. 8.1
Geldende arenswaarden
Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden instandgehouden. Ten aanzien van geluid dienen de grenswaarden van de geluidzonering en de MTG-waarden in acht te worden genomen welke zijn vastgelegd in het saneringsprogramma industrieterrein Rangeerterrein N.S.en omgeving te Amersfoort. Verder zijn er op dit moment (nog) geen grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. 8.2 Instructiereaels in AmvB's -
of ~rovincialemilieuverordenina: ministeriële aanwiizinaen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een AMvB (Algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. Dergelijke instructieregels zijn echter of nog niet vastgesteld of niet van toepassing op het onderhavige bedrijf. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
29
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
9
GEEN STRIJD M E T ANDERE REGELS
Op grond van artikel 8.9 Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in de artikel 13.1, lid 2 Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend zijn voornoemde regels niet strijdig met deze vergunning.
f
10 OVERIGE OVERWEGINGEN
Ii
Werktijden In voorschrift 1.2.1 van de bij dit besluit behorende voorschriften zijn de werktijden opgenomen waarbinnen de inrichting danwel onderdelen daarvan in bedrijf mogen zijn. Voor ACTS is in afwijking van het verzoek om vergunning de beperking opgenomen dat er op zaterdagen, zondagen en feestdagen geen activiteiten mogen plaatsvinden. De motivatie is gelegen in het feit dat we van mening zijn dat het om een nieuwe activiteit gaat met een behoorlijke impact naar de omgeving. Dit komt vooral door het aantal vrachtwagenbewegingen dat zich ten behoeve van ACTS in de wijk Soesterkwartier begeeft. Aangezien de afstand tot de woningen niet groot is, worden deze bewegingen duidelijk als een extra belasting gezien en zullen ze tevens aanleiding tot klachten kunnen geven. Derhalve lijkt het ons reëel om deze aan- en afvoer en daaruit voortvloeiend de ACTS-overslag te beperken tot de dagen maandag t/m vrijdag, niet zijnde feestdagen. Van de rangeeractiviteiten is in de aanvraag aangegeven dat deze in principe 24 uur per dag kunnen plaatsvinden. Dit is dus verder in het voorschrift niet meer opgenomen.
1 1 OVERIGE RELEVANTE REGELGEVINGIREFERENTIEKADERS
Regeling ongewone voorvallen hoofdstuk 17 Wet milieubeheer In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over de verplichtingen van vergunninghoudster wanneer zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Dit is namelijk al (uitputtend) geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. Ter informatie zijn hieronder de relevante artikelen uit dat hoofdstuk, welke op de inrichting zijn toegespitst, weergegeven. artikel 17. 1 Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, moet degene die de inrichting drijft onmiddellijk die maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover de gevolgen van die gebeurtenis niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
3O
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
artikel 17.2 Indien zich een ongewoon voorval zoals bedoeld in het vorige artikel voordoet of heeft voorgedaan, moet dit zo spoedig mogelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag (milieuklachtennummer 06-0225570).Bij deze melding moeten tevens gegevens worden verstrekt die betrekking hebben op: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals voordoet.
-
Besluit opslaan in ondergrondse tanks
-
Lozingenbesluit
12
WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET ONTWERP-BESLUIT
Ten opzichte van het ontwerp-besluit zijn de volgende voorschriften gewijzigd of nieuw: voorschrift 1.2.2; - voorschrift 1.3.1.5, m.b.t. een vastgestelde route voor de vrachtwagens voor ACTS; voorschrift 1 -4.6; voorschrift 1.5.1 ; voorschrift 2.1.4.9, m.b.t. een verbod voor wagons met chloor; voorschrift 2.1.5.1 en 2.1.5.2, m.b.t. een onderzoeksplicht en rapportageplicht ten aanzien van externe veiligheid; voorschrift 2.2.1.3, aangepast en samengevoegd met ontwerpvoorschrift 2.2.1.4; voorschrift 2.2.3.1; voorschrift 4.2.1 ; voorschrift 4.3.1.
13 CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder 1.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
31
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
14 AFSCHRIFTEN Afschriften van deze beschikking worden gezonden aan: a.- N.S. Railinfrabeheer B.V., Regio RandstadNoord, t.a.v. dhr. E.H.C. Schuurmans, Postbus 2520, 1000 CM Amsterdam; b. het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort; c. Inspectie Milieuhygiëne Regio Noord-West, Postbus 1182, 2001 BD Haarlem; d. Een omwonende die een beroep heeft gedaan op geheimhouding van de persoonlijke gegevens (bedenking 23); e. L. Folkerts en W.J.R. van der Leij, Matthias Withoosstraat 35, 3812 SR Amersfoort; f. NS Vastgoed, postbus 231 9, 3500 GH Utrecht; g. NS Materieel, postbus 1589, 3800 BN Amersfoort; h. de bewoners van N. Pienemanstraat 1 E, 381 2 SE Amersfoort; i. R. Van Keken, Paulus Borstraat 29, 381 2 TA Amersfoort.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
ir. H. van Rooijen, hoofd bureau Vergunningen en Milieuzorg.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
32
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
Beroe~smoaeliikheid Tegen dit besluit kan tot en met 21 januari 1999 beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan worden ingesteld door:
-
degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 2 0 0 1 9, 2 5 0 0 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is f 2 1 0,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en f 420,- voor rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
33
Railinfrabeheer, rangeeremplacement Amersfoort d.d. 1 december 1998
BIJLAGE 1 behorende bij de vergunning met nr 1998WEM003553i van NS Railinfrabeheer van het rangeeremplacement te Amersfoort d.d. 1 december 1998
.
INHOUD VOORSCHRIFTEN
1 1.1 1.2 1.3
1.4 1.5 2
BLAD
Algemene voorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Werktijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Terreinen en wegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 1.3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 1.3.2 Toegang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Gedragsvoorschriften1instructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4 .(Onderhouds.)werkzaamheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
Milieuaspecten en -componenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 2.1 (Externe) veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 2.1 1 Brandpreventie en brandbestrijding. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . .5 2.1.2 Brandblusmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5 2.1.3 Bedrijfsnoodplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.1.4 Met gevaarlijke stoffen beladen spoorwagons . . . . . . . . . . . . . . . . .7 2.1.5 Onderzoek en rapportage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 2.2 Geluid- en trillinghinder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9. 2.2.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 2.2.2 Aandachtspunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.2.3 Trillingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. 2 2.2.4 Controle en metingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 2.3 Luchtverontreiniging en geuroverlast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 2.3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 2.3.2 Geur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 . . . . . . . . . . . . . 13 2.4 Bodembescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.1 NulsituatieIBSB-onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 2.4.2 Bodembeschermende voorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 4 2.5 Afvalstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.5.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.5.2 Hergebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.5.3 Gevaarlijk afval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.6 Energie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.7 Preventie (afval-grondstoffen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6 2.8 Afvalwater . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6 2.8.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 2.8.2 Met minerale olie(-produkten) verontreinigd bedrijfsafvalwater . . . . . 17 2.8.3 Bedrijfsafvalwater afkomstig van de tankplaats . . . . . . . . . . . . . . . 17 2.9 Lichthinder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
.
...
3
Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 3.1 Elektrische installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 8 3.1.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1 8 3.2 Stookinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 8 3.2.1 Luchtverwarmers (niet zijnde cv-installaties) . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
1
Railinfrabeheer. rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
3.3
Onderhoudswerkplaatsen: remisel tractiegebouw en werkkuil . . . . . . . . 3.3.1 Algemeen 3.3.2 Onderhoudswerkplaats: gedeeltelijk overdekte werkkuil 3.3.3 Remisel tractiegebouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3.4
Gevaarlijke stoffen (opslag) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4.1 Opslag van gevaarlijke stoffen i n emballage (CPR 15-1)
3.5
3.6
4
. . . 19 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1 9 . . . . . . . . . . 19 . . . 20 . . . . . . . . . . 21
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 . Brandbare vloeistoffen opslag (CPR 9-1 en 9-61 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 3.5.1 Het afleveren van brandstof ten behoeve van de diesellocomotieven (CPR 9-11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 3.5.2 Opslag van aardolieprodukten: buitenopslag van dieselolie ( 2 maal 3 0 m 3 ) en smeerolie ( 1 2 m31 in bovengrondse stalen tanks (CPR 9-6) . 21 Gassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 2 3.6.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 2 3.6.2 Bewaring en opstelling van gasflessen i n een open opslag- of opstelplaats (meer dan 1 10 liter) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 2
Registratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 3 4.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. 3 4.2 Milieulogboek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 3 4.3 Milieujaarverslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 4 4.4 Beëindiging van de inrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 4
Bijlage 2:
Begripsbepalingen
Bijlage 3:
Literatuur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. 6
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
2
Railinfrabeheer. rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
1
Algemene voorschriften
1 .l
Algemeen
1 . l .l
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij-deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen.
1 .l .2
Indien een voorschrift dat is opgenomen in deze vergunning, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van het milieu moeten worden toegepast, kan vergunninghouder ook andere middelen toepassen mits hij aan het bevoegd gezag kan aantonen dat met de door hem gekozen middelen een tenminste gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
Werktijden
1.2
,
-
.
1.2.1
De overslag van containers nabij spoor 20 (de zogenaamde ACTS-activiteiten), mogen plaatsvinden van maandag tot en met vrijdag niet zijnde erkende feestdagen als genoemd in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet gewijzigd 17 februari 1982, van 09.00 uur tot 16.00 uur; het plaatsen en uithalen van de ACTS-goederenwagons dient te gebeuren tussen 07.00uur en 19.00 uur. Werkzaamheden in de gedeeltelijk overdekte werkkuil en remise mogen plaatsvinden tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
1.2.2
In de inrichting moet tijdens de openstelling van elk betreffend onderdeel (onderscheidenlijk ACTS, onderhoudswerkplaatsen en tankstation, rangeeractiviteiten), tenminste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd omtrent de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften.
Terreinen en wegen
1.3
1.3.1 Algemeen
1.3.1.l
Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel te allen tijde bereikbaar is.
1.3.1.2
De wegen op het terrein dienen te zijn voorzien van een doelmatige verharding.
1.3.1.3
De verlichting van het bedrijfsterrein moet zodanig zijn dat een behoorlijke oriëntatie mogelijk is; indien dit niet het geval is mogen geen rangeeractiviteiten worden verricht.
1.3.1.4
De voorschriften van deze vergunning zijn ook van toepassing op het laden en lossen van goederen tenzij anders vermeld. Wegtransportmiddelen maken, gedurende de tijd dat ze in de inrichting zijn, deel uit van de inrichting.
1.3.1.5
De vrachtwagens die ten behoeve van ACTS containers brengen en halen dienen, om bij het laad- en losbordes van spoor 20 te komen, gebruik te maken van de Soesterweg; de wijk Soesterkwartier dient te worden ingereden en te worden verlaten via de Barchman Wuijtierslaan aan de westkant (dus over de spoorwegovergang nabij Soesterweg 525).
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
3
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
, I
1.3.2
.
, / , /
.
:
:.
<.
,. , l.!
Toegang
1.3.2.1
Er dienen voldoende technische en organisatorische maatregelen te zijn'getroffen, zodat onbevoegden niet zonder meer toegang tot de inrichting hebben. Hoe een en ander is gerealiseerd dient ter goedkeuring schriftelijk te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking.
1.4.1
De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud verkeren.
1.4.2
De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen (zonodig schriftelijk) instrueren omtrent de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktisch gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. Vergunninghoud(st1er is voorts verplicht om mondelinge instructies te verzorgen. De schriftelijke instructie dient actueel te worden gehouden, onder meer naar aanleiding van mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu, het verloop van personeel, nieuwe inzichten en gewijzigde wet- en regelgeving. De procedures waarmee de vergunninghouder aan de schriftelijke instructie als bedoeld in dit voorschrift wil voldoen dienen binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. Voorschrift 1.4.2 heeft eveneens betrekking op personeel van derden dat binnen de inrichting werkzaamheden verricht. Personen die betrokken zijn bij de opslag, het verladen of de verwerking van binnen de inrichting aanwezige (gevaarlijke) stoffen dienen zodanig te zijn geïnstrueerd dat zij op de hoogte zijn van : het gevaar, de schade of hinder welke deze stoffen buiten de inrichting kunnen a veroorzaken; b de werkwijze die in acht genomen moet worden teneinde gevaar, schade of hinder in de omgeving te voorkomen; de maatregelen die bij ongewo,ne voorvallen genomen dienen te worden teneinde C gevaar, schade of hinder in de omgeving te beperken. De vergunninghouder is gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar, schade of hinder buiten de inrichting te voorkomen of te beperken. De klachten die bij de inrichting worden gemeld dienen door vergunninghouder te worden geregistreerd. De klachtenregistratie dient jaarlijks in het milieulogboek als bedoeld in voorschrift 4.2.1, te worden opgenomen. De klachten die bij de provincie Utrecht binnenkomen en waar vergunninghouder op is aangesproken, dienen ook te worden geregistreerd.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
4
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Voor het verrichten van onderhouds- of andere, van de normale gang van zaken afwijkende, íonderhouds-)werkzaamheden (bijvoorbeeld aan h e t spoor o f gebouwen), voorzover deze plaatsvinden tussen 21 -00 uur e n 0 7 . 0 0 uur, waardoor geluid- d a n w e l stankoverlast i n de omgeving kan ontstaan, moet t e n minste t w e e weken van tevoren melding plaats vinden aan het bevoegd gezag. In deze melding dienen t e n minste d e volgende gegevens vermeld t e worden: a tijdstip van de werkzaamheden; b tijdsduur van de werkzaamheden; C aard van de werkzaamheden; (geschatte) hoeveelheid emissie (indien van toepassing); d e oorzaa klreden; f maatregelen die worden genomen teneinde de emissies t e beperken; 9 plaats binnen de inrichting. Het bevoegd gezag kan t e n aanzien van de uitvoering van deze werkzaamheden nadere eisen stellen. De vergunninghouder m o e t aan de uitvoerende personen een schriftelijke werkinstructie verstrekken waarin vermeld staat welke werkzaamheden o p welke plaatsen verricht dienen t e worden e n welke veiligheidsmaatregelen daarbij i n acht genomen o f getroffen dienen t e worden.
1.5.1
2.1
(Externe) veiligheid
2.1.l
Brandpreventie en brandbestrijding, Algemeen Ten einde een begin van brand effectief t e kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen o f brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn.
2.1 .l .l
Daar waar i n de inrichting een rookverbod geldt moet dit duidelijk zijn aangegeven door middel van: duidelijk leesbare letters, hoog t e n minste 5 0 mm, het opschrift "ROKEN EN a VUUR VERBODEN" of; een genormaliseerd veiligheidsteken overeenkomstig d e NEN 301 1 . b De gevarensymbolen en opschriften moeten zijn uitgevoerd overeenkomstig het Besluit Veiligheidssignalering o p de Arbeidsplaats. De aanduidingen moeten t e allen tijde goed zichtbaar zijn.
2.1.1.3
De hoofdafsluiters voor aardgas en de hoofdschakelaars voor de elektriciteitsvoorziening moeten aanwezig zijn o p een voor bevoegden onder alle omstandigheden bereikbare plaats en m o e t e n zijn aangegeven door een duidelijk leesbaar opschrift.
2.1.2 Brandblusmiddelen 2.1.2.1
Draagbare blustoestellen e n slanghaspels moeten jaarlijks w o r d e n geïnspecteerd e n onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2 5 5 9 e n de NEN 321 1. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren m o e t e n beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen).
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
5
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. l december 1998
Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. De bewijzen van de keuringen en het onderhoud moeten worden bewaard in het in voorschrift 4.2.1 genoemde milieu-logboek. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels die worden aangeschaft na het van kracht worden van deze vergunning moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. Bestaande slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN 321 1.
2.1.3 Bedrijfsnoodplan 2.1.3.1
Binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient in overleg met het bevoegd gezag, de Arbeidsinspectie en de Commandant van de Brandweer een bedrijfsnoodplan te zijn opgesteld, waarin onder meer de volgende deelplannen moeten zijn opgenomen: a aanvalsplan; b afspraken met hulpdiensten van derden. C de calamiteitenbestrijdingsorganisatie met betrekking tot directe bestrijding en met betrekking tot coördinatie van de bestrijding welke onder meer bestaat uit: 1 regelingen omtrent de calamiteitenbestrijdingsleiding; 2 taakomschrijving van de betrokken personen; 3 alarmerings- en oproepregeling; 4 communicatie tijdens de calamiteit.
2.1 -3.2
Bedoelde deelplannen moeten zijn gebaseerd op analyses van denkbaar te achten calamiteiten en de mogelijke effecten daarvan onder diverse meteorologische omstandigheden.
2.1.3.3
Het in voorschrift 2.1.3.1, onder a, genoemde aanvalsplan moet ten minste het volgende bevatten: een plattegrond van elke installatie enlof gebouwen, waarop met behulp van een kleuraanduiding enlof symbolen ten minste het volgende dient te zijn aangegeven: de aanrijroutes, hoofdingangen en andere ingangen van het object door middel a van pijlen; b de opstelplaats van het eerste blusvoertuig; C de bluswatervoorziening zoals afsluiters, brandkranen, bluspompen enz.; d de blusinstallaties c.q. de aansluitingen voor de blusinstallaties; e de eventueel belangrijke branddeuren of brandwerende constructies; f plaatsen waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden; de opslag van gevaarlijke stoffen en gassen; 9 eventueel andere gevaarlijke plaatsen binnen de inrichting. h
2.1.3.4
Het bedrijfsnoodplan moet indien daar aanleiding toe bestaat worden bijgewerkt alsmede moet het worden afgestemd op het rampenplan, dat is c.q. zal worden opgesteld voor het gebied, waarin de inrichting is gelegen. Het bedrijfsnoodplan moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Wijzigingen in het bedrijfsnoodplan moeten schriftelijk aan het bevoegd gezag kenbaar worden gemaakt. Aanwijzingen daaromtrent van het bevoegd gezag moeten worden opgevolgd.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
6
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.1.3.5
Een exemplaar van het bedrijfsnoodplan moet in het "Regiohuis' aanwezig zijn o p een voor het personeel bereikbare plaats.
2.1.3.6
Het personeel van de inrichting moet geïnstrueerd en getraind zijn ten aanzien van alle maatregelen en handelingen, zoals vervat in het bedrijfsnoodplan. Periodiek, doch ten minste eenmaal per jaar, moet een alarmoefening worden gehouden, zodanig dat elke in de inrichting werkzame persoon ten minste eenmaal per jaar aan een alarmoefening deelneemt. De Commandant van de Brandweer en het bevoegd gezag dienen ten minste 2 4 uur van te voren van datum en tijdstip van de alarmoefening op de hoogte te worden gesteld.
2.1.4 M e t gevaarlijke stoffen beladen spoorwagons
Spoorwagons beladen met gevaarlijke stoffen die vallen onder een van de categorieën 1, 2 of 3 als bedoeld in paragraaf 111.2 van de circulaire "Risicobenadering voor NSgoederenemplacementen", mogen buiten bedrijfstijd niet aanwezig zijn op minder dan 1 0 0 meter van de gevoelige woon-, werk- of recreatiebestemmingen waar sprake is van de aanwezigheid van personen. gevaarlijke stoffen die vallen onder een van de categorieën 4 111.2 van de circulaire "Risicobenadering voor NSgoederenemplacementen", mogen buiten bedrijfstijd niet aanwezig zijn op minder dan 5 0 meter van de gevoelige woon-, werk- of recreatiebestemmingen waar sprake is van de aanwezigheid van personen. In de voorschriften 2.1.4.1 en 2.1.4.2 wordt met "buiten bedrijfstijd" bedoeld de periode vanaf het moment dat het rangeerproces wordt afgesloten t o t het moment dat met het rangeerproces weer een aanvang wordt gemaakt. Spoorwagons met gebreken die van invloed zijn op de veiligheid, mogen niet worden gestoten danwel gerangeerd. Indien noodzakelijk, bijvoorbeeld bij lekkage, moeten terstond adequate maatregelen worden getroffen, zoals de opvang van vrijgekomen stoffen, de afdichting van een lek en of gescheiden opstellen van wagons. Ten behoeve van het opvangen van gevaarlijke stoffen dient de vergunninghouder t e allen tijde te kunnen beschikken over middelen van voldoende capaciteit. In overleg met het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen instantie wordt bepaald welke middelen daarvoor noodzakelijk zijn en op welke wijze deze beschikbaar dienen te zijn. Tenminste eenmaal per jaar moet aan het bevoegd gezag een opgave worden gedaan van het aantal spoorwagons beladen met gevaarlijke stoffen, uitgesplitst naar GEVInummer, dat in het voorafgaande jaar in de inrichting aanwezig is geweest. De vergunninghouder dient aan het bevoegd gezag op diens verzoek zo spoedig mogelijk een opgave te doen van de lokatie van de spoorwagons beladen met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting en de aard van hun inhoud. De vergunninghouder dient de selectiemethode als genoemd in de circulaire "Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen" jaarlijks uit te voeren en de resultaten voor 1 april aan het bevoegd gezag toe te zenden. Wagons gevuld met chloor mogen niet worden toegelaten.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
7
Railinfrabeheer. rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.1.5
Onderzoek en rapportage
2.1.5.1
Ten aanzien van mogelijk te nemen maatregelen ter vermindering van zowel het individueel risico als het groepcrisico dient binnen 6 maanden na het van kracht worden van de vergunning een onderzoeksrapportage te worden opgesteld met daarin opgenomen een plan van aanpak. Hierin dient concreet te worden aangegeven welke maatregelen kunnen worden getroffen en binnen welke termijn deze kunnen zijn gerealiseerd. De volgende aspecten dienen daarbij tenminste in ogenschouw te worden genomen: - mogelijkheden van een directe doorvoer van gevaarlijk stoffen; - belangen en afhankelijkheid van andere actoren; - mogelijkheden van uitplaatsing danwel verplaatsing van bepaalde activiteiten; - financiële consequenties; - ontwikkelingen in goederenvervoer; - verlaging van de snelheid van de aan- en afvoerbewegingen van de goederentreinen van en na r het emplacement, buiten het terrein van de inrichting.
<
leder jaar dient een voortgangsrapportage te worden opgesteld waarin het navolgende wordt aangegeven: - voortgang van te nemen maatregelen; knelpunten en oplossingen/ alternatieven tijdens deze uitvoering; - stand van zaken van eventuele aanvullende onderzoeken als gevolg van voorschrift 2.1.5.1 en implementatiedatums van maatregelen voortvloeiend uit deze onderzoeken; - afschriften van correspondentie met relevante afspraken, toezeggingen e.d.; - nieuwe planning en stappenplan. De hier bedoelde voortgangsrapportage dient te worden opgenomen in het milieujaarverslag als bedoeld in voorschrift 4.3.1 .
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
8
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.2
Geluid- en trillinghinder
2.2.1
Algemeen
2.2.1 . l
T o t 31 december 2002 mogen het equivalente geluidniveau (LAeq) e n het maximale geluidniveau (Lmax), veroorzaakt door de i n de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de i n de inrichting verrichte werkzaamheden, o p 5 meter hoogte, ter plaatse van de hieronder aangegeven beoordelingspunten, de volgende waarden niet overschriiden:
I
Dagperiode
07.00-19.00
Avondperiode
Nachtperiode
Gehele
19.00-23.00 23.00-07.00 etmaal
1
Enk 7E
55
50
45
78
2
Plataanstraat 1
55
5O
46
72
3
Soesterweg 407
50
55 I
I
65
46 I
I
4
Palmstraat 302
57
53
52
69
5
Palmstraat 270
54
5O
48
65
6
Soesterweg 2 1 2
54
5O
44
63
7
Klimopstraat 3
54
5O
44
62
8
Ligusterstraat 24
55
50
48
66
9
I
45
5O
55
Soesterweg 40 l
l
66 I
I
10
Barchman Wuytierslaan 22
55
5O
49
66
11
Barchman Wuytierslaan 60
56
52
51
69
12
Groen v Prinstererlaan 33
56
52
5O
70
13
Barchman Wuytierslaan 3
55
51
5O
69
14
Barchman Wuytierslaan 37
55
5O
48
66
15
Barchman Wuytierslaan 85
55
5O
45
60
1 1 6 1 Soesterweg 537
I 55
I 50
I 45
I 63
17
Soesterweg 531
55
50
46
80
18
Soesterweg 16
55
5O
45
65
19
Groen v a n Prinstererlaan 13
55
I
22
I
I
l
Soesterweg 525
62 I
l
52
57
63 I
45
5O
55
Barchman Wuytierslaan 146
21
45
5O I
5O
77
De Lmax-niveaus gelden voor zowel de dag-, avond- en nachtperiode.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
9
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Het equivalente geluidniveau (LAeq) e n h e t maximale geluidniveau (Lmax), veroorzaakt door de i n de inrichting aanwezige toestellen e n installaties, alsmede door d e in d e inrichting verrichte werkzaamheden, m o g e n op 5 meter hoogte, ter plaatse v a n d e hieronder aangegeven beoordelingspunten, na 31 december 2002 tenminste de volgende waarden niet overschrijden: Dagperiode
Avondperiode
Nachtperiode
07.00-1 9.00
19.00-23.00
23.00-07.00
Beoordelingspunten
LAeq
LAeq
LAeq
Lrnax
1
Enk7E
55
50
45
60
2
Plataanstraat 1
55
5O
45
60
3
Soesterweg 407
55
50
45
60
4
Palmstraat 302
55
5O
45
60
5
Palrnstraat 270
54
5O
45
60
6
Soesterweg 2 12
54
5O
44
63
7
Klimopstraat 3
54
5O
44
62
8
Ligusterstraat 24
55
5O
45
60
9
Soesterweg 40
55
50
45
66
10
Barchrnan Wuytierslaan 22
55
50
45
60
11
Barchrnan Wuytierslaan 60
54
5O
45
6O
12
Groen v Prinstererlaan 33
55
50
44
60
13
Barchrnan Wuytierslaan 3
55
5O
44
6O
14
Barchrnan Wuytierslaan 37
55
5O
44
60
1 Barchrnan Wuytierslaan 85 1 55
1 50
1 45
Gehele etmaal
-
15
I
I
I
-- -,
I
16
Soesterweg 537
55
50
45
62
17
Soesterweg 531
55
5O
45
60
18
Soesterweg 16
55
50
45
65
19
Groen van Prinstererlaan 13
55
5O
45
61
20
Barchrnan Wuytierslaan 82
55
5O
44
62
21
Barchrnan Wuytierslaan 146
55
5O
44
62
22
Soesterweg 525
57
52
47
6O
.-
--
De Lmax-niveaus gelden voor zowel de dag-, avond- en nachtperiode. H e t betreft LAeq-niveaus van de situatie n a h e t effectueren v a n de sanering industrielawaai; hierbij dienen bronmaatregelen (aan materieel e n spoor), procesmaatregelen en overdrachtsmaatregelen t e worden uitgevoerd; de uiterste d a t u m waarop aan deze niveaus dient t e worden voldaan is 31 december 2002, de uiterste d a t u m waarop alle saneringsresultaten dienen t e zijn geëffectueerd.
Provincie U t r e c h t Bureau Vergunningen e n Milieuzorg
1O
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.2.1.3
Ten aanzien van de te nemen maatregelen ter vermindering van de geluidimmissie zowel van het equivalente geluidniveau (LAeq) als van het maximale geluidniveau (Lmax), dient voor 1 juli 1999 een plan van aanpak te worden opgesteld. Hierin dient concreet te worden aangegeven welke maatregelen worden getroffen en binnen welke termijn deze zullen zijn gerealiseerd; daarbij dient expliciet aandacht te worden gegeven aan welke maatregelen op korte termijn kunnen worden gerealiseerd en wat wordt beoogd op langere termijn (tot 31 december 2002). Voor de Lmax-niveaus dient te worden gestreefd naar niveaus van 70, 65 en 6 0 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Vervolgens dient ieder jaar een voortgangsrapportage te worden opgesteld waarin het navolgende wordt aangegeven: - voortgang van de in uitvoering zijnde maatregelen; knelpunten en oplossingen/ alternatieven tijdens deze uitvoering; - standwan zaken aanvullende onderzoeken en implementatiedatum van maatregelen voortvloeiend uit deze onderzoeken; hierbij dient zowel aan de reductie.van het equivalente geluidniveau als aan de reductie van het maximale geluidniveau (remmen, botsen, wissels) uitgebreid aandacht te worden besteed; - afschriften van voor de uitvoering van de maatregelen noodzakelijke vergunningen; - planning en stappenplan voor de termijn tot 31 december 2002; - planning en stappenplan voor de termijn vanaf 1 januari 2003; - belangen en afhankelijkheid van andere actoren die bij de sanering betrokken zijn. De hier bedoelde voortgangsrapportage dient te worden opgenomen in het milieujaarverslag als bedoeld in voorschrift 4.3.1.
2.2.1.4
Door middel van akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat uit te voeren maatregelen het beoogde effect sorteren (specifiek voor Amersfoort).
2.2.1.5
De resultaten van het onderzoek als bedoeld in voorschrift 2.2.1.4 dient binnen een maand na gereedkoming ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
2.2.1.6
Het bevoegd gezag behoudt zich het recht voor om met betrekking tot de inhoud van de rapportages als bedoeld in voorschrift 2.2.1.3, aanvullende eisen op te stellen.
2.2.2
Aandachtspunten
2.2.2.1
In de inrichting mogen uitsluitend verbrandingsmotoren in gebruik zijn, die zijn voorzien van een doelmatige en in een goede staat verkerende geluiddemper.
2.2.2.2
Overstaande locs met stationair draaiende (hulp)dieselmotoren, mogen slechts overstaan op de nieuwe sporen 14, 15 en 16 tussen km. 44,4 en km. 44,5 (situatietekening 2 nr. UTRMOOEQ.01).
2.2.2.3
Voor het doorgeven van bedieningsinstructies en opdrachten dient het personeel gebruik te maken van portofoons of andere draagbare persoonlijke communicatiemiddelen.
2.2.2.4
De maximale snelheid van de diesellocomotieven mag niet hoger zijn dan 4 0 kmlu; ten behoeve van rangeeractiviteiten mag de snelheid van treinen (locomotief met wagons) niet hoger zijn dan 30 kmlu; tijdens het plaatsen enlof stoten mag de snelheid niet hoger zijn dan 4 kmlu.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
11
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.2.2.5
2.2.3
Tijdens het laden en/of lossen dienen autoradio's en motoren van motorvoertuigen te zijn uitgeschakeld, tenzij de motor voor het laden en/of lossen van belang is. Trillingen
2.2.3.1
Ten aanzien van mogelijke trillingshinder als gevolg van rangeeractiviteiten i n de ,, inrichting gelden de volgende grenswaarden A,, A, en A, voor de trillingssterkte ,V Vcw:
en
Nacht
Woningen van derden, bestaand
Dit voorschrift is niet van toepassing op trillingsgevoelige bestemmingen waarvan de gebruiker geen toestemming geeft voor het in redelijkheid (doen) uitvoeren van trillingsmetingen. 2.2.3.2
Ten aanzien van mogelijke trillingshinder als gevolg van transportbewegingen ten behoeve van de ACTS-activiteiten i n de inrichting en van en naar de inrichting- gelden de volgende grenswaarden A,, A, en A, voor de trillingssterkte ,V ,, en V,:
l
li
I
-
-
I
Dag en avond
Beoordelingspuntlruimte
Nacht
Al
A2
A3
A,
O. 1
O. 3
0.05
O. 1
A3
A2
0.1 5
0.05
Dit voorschrift is niet van toepassing ten aanzien van trillingsgevoelige bestemmingen indien de gebruiker ervan geen toestemming geeft voor het in redelijkheid (doen) uitvoeren van trillingsmetingen. 2.2.3.3
2.2.4
Indien er na beoordeling van het bevoegd gezag sprake is van trillingsoverlast (naar aanleiding van gegronde klachten), kan het bevoegd gezag verlangen dat door of namens vergunninghoud(st)er trillingsmetingen, volgens voorschrift 2.2.4.2 uitgevoerd worden.
Controle en metingen
2.2.4.1
Meting, berekening en beoordeling van geluidsniveaus vinden plaats op basis van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" (1.C.G.-rapport nr. IL-HR-13-01, d.d. maart 1981 i.
2.2.4.2
Het meten en beoordelen van trillingen in trillingsgevoelige ruimten van de hierna te noemen beoordelingspunten (omschrijving, adres, functie trillingsgevoelige ruimte), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, installaties en uit te voeren werkzaamheden, moet worden uitgevoerd overeenkomstig het gestelde in CBR-Richtlijn 2 (Stichting Bouw Research 1 9 9 3 ) .
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
12
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
-
2.3
Luchtverontreiniging en geuroverlast
2.3.1
Algemeen
2.3.1.l
2.3.2
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden.
Geur
2.3.2.1
.3.2.2 2.3.2.3
2.4
De containers met groente-, fruit- en tuinafval (GFT) die ter plaatse van spoor 2 0 worden,overgeladen op treinwagons, moeten zodanig worden onderhouden en behandeld, dat hiervan buiten de inrichting geen geuroverlast wordt ondervonden. Minimaal moeten alle geurbeperkende maatregelen worden genomen, als aangegeven in de bij deze vergunning behorende gegevens. Gevulde GFT-containers mogen maximaal 24 uur binnen de inrichting verblijven. Indien het bevoegd gezag naar aanleiding van gegronde klachten oordeelt dat de inrichting geuroverlast veroorzaakt, kan het bevoegd gezag de vergunninghouder verplichten een nader onderzoek te doen naar: a relatie activiteiten inrichting versus geurklachten; b emissie-metingen eventueel resulterend in geurcontourlijnen; C (mogelijke) maatregelen ter voorkoming van geuroverlast.
Bodembescherming
2.4.1.1
2.4.1.2
Binnen 4 maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient door of namens vergunninghouder door een onafhankelijke, door het bevoegd gezag erkende deskundige de bodem inclusief het grondwater ter plaatse van die lokaties binnen de inrichting waar ten gevolge van bedrijfsactiviteiten milieu-schadelijke componenten in de bodem kunnen geraken, te worden onderzocht conform het protocol van het Nulsituatie/BSB-onderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem en het grondwater op een bepaald tijdstip (nulfase) vast te leggen. De resultaten van dit onderzoek moeten binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze vergunning aan het bevoegd gezag worden overgelegd. ."Indien.in het recente verleden (delen van) de bodem enlof het grondwater onder de inrichting zijn onderzocht, en sindsdien de situatie met betrekking tot de bodem op die plaats(en1 niet of nauwelijks is gewijzigd, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag, dan mag in afwijking van voorschrift 2.4.1.l het onderzoek zich beperken tot die delen van de inrichting die nog niet of onvoldoende zijn onderzocht dit ter beoordeling van het bevoegd gezag. De eerder verrichte bodem- enlof grondwateronderzoeken zullen dan gelden als beschrijving van de nulsituatie van die delen van de bodem die niet onderzocht behoeven te worden.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
13
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
I
2.4.2
Bodembeschermende voorzieningen Op plaatsen waar opslag of activiteiten plaatsvinden met stoffen die de bodem enlof het grondwater kunnen verontreinigen, met uitzondering van activiteiten met treinen en wagons, moeten zodanige bodembeschermende voorzieningen aanwezig zijn dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. Vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembedreigende (afvaUstoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld bovenlin een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste boven de lekbakconstructie opgeslagen emballage vermeerderd met 10% van de overige boven de lekbakconstructie opgeslagen vloeistoffen. Lege emballage die niet gereinigd is moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. Gemorste enlof gelekte bodembedreigende vloeistoffen zoals oliën, vetten en chemicaliën moeten terstond worden opgeruimd. Daartoe moeten op plaatsen waar met die vloeistoffen wordt gewerkt en waar die vloeistoffen worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Door of namens de vergunninghouder moeten de aanwezige bodembeschermende voorzieningen zoals lekbakconstructies en vloeistofdichte bestratingenlverhardingen, ten minste eenmaal per jaar visueel worden geïnspecteerd op deugdelijkheid. Binnen 2 maanden na het van kracht worden van deze vergunning en vervolgens ten minste één maal per vijf jaar moeten de vloeistofdichte vloeren worden geïnspecteerd door een onafhankelijke deskundige. Bij betonvloeren moet de inspectie plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen van de CUR-Aanbeveling 44, getiteld "Vloeistofdichtheid betonvloeren en -verhardingenv. De resultaten van de visuele inspecties moeten worden bewaard in het in voorschrift 4.2.1 genoemde milieulogboek. Als bij een inspectie gebreken worden geconstateerd moeten deze zo spoedig mogelijk worden hersteld. Van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de bodembeschermende voorzieningen moet een aantekening worden gemaakt in het voornoemde milieulogboek. Op plaatsen waar tankende locomotieven kunnen zijn opgesteld dient een vloeistofdichte bodembeschermende verharding te zijn aangebracht die zich vanaf iedere pomp uitstrekt over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang plus één meter, met een minimum van vijf meter. Tot het te verharden terreingedeelte wordt tevens gerekend de bodem onder de pompen t o t op een afstand van één meter vanaf de afleveringzuilen aan de zijde waar geen tankende treinen kunnen worden opgesteld. Aan de uitvoering van deze voorziening worden de volgende eisen gesteld: Het aanleggen moet geschieden door een bevoegd te achten deskundige; a. Indien de ondergrond ter plaatse onvoldoende is gestabiliseerd, moet een b. doelmatige fundering zijn aangebracht o m verzakking door belasting van tankende voertuigen te voorkomen; De aan te brengen verharding moet vloeistofdicht zijn en bestand tegen C. aardolieprodukten; De vloeistofdichte verharding moet aan alle zijden zodanig zijn begrensd dat geen d. vloeistof buiten deze verharding kan treden.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
14
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.5
Afvalstoffen
2.5.1
Algemeen
2.5.1.1
Afvalstoffen, zoals huishoudelijk- en kantoorafval, emballage (en niet verontreinigd filtermateriaal), moeten worden bewaard in een doelmatig afgesloten container. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden.
2.5.1.2
Afvalcontainers mogen uitsluitend vaste afvalstoffen bevatten en moeten gesloten zijn en binnen de inrichting worden ondergebracht. Afvalstoffen moeten regelmatig, minimaal 1 keer per week, uit de inrichting worden afgevoerd zonder dat zij zich in of buiten de inrichting kunnen verspreiden.
2.5.2
Hergebruik
2.5.2.1
Herbruikbare afvalstoffen dienen indien mogelijk naar een milieuhygiënische verantwoorde en doelmatige hergebruikstoepassing te worden afgevoerd.
2.5.2.2
Niet herbruikbare of nuttig toepasbare, niet verbrandbare afvalstoffen dienen naar een daarvoor bestemde stortinrichting te worden afgevoerd.
2.5.2.3
Niet herbruikbare of nuttig toepasbare, verbrandbare afvalstoffen, dienen naar een daarvoor bestemde afvalverbrandingsinrichting t e worden afgevoerd.
2.5.3
Gevaarlijk afval
2.5.3.1
De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen dienen naar categorieën gescheiden te worden verzameld en bewaard in afzonderlijke daartoe geschikte opslagmiddelen, zoals tanks, vaten, containers en dergelijke. De opslagmiddelen moeten bestand zijn tegen de gevaarlijke afvalstoffen, vloeistofdicht zijn en voorzien zijn van een goed sluitend deksel. De opslagmiddelen dienen te worden geplaatst op een daartoe bestemde plaats conform het gestelde in hoofdstuk 3.5 van deze vergunning.
2.5.3.2
In de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen, als bedoeld in de BAGA, mogen niet met andere categorieën chemische afvalstoffen of met andere stoffen worden vermengd of gemengd.
2.5.3.3
Het gebruik als brandstof van al dan niet bewerkte afgewerkte olie in de zin van het BAGA is niet toegestaan.
2.5.3.4
In het i n voorschrift 4.2.1 genoemde milieulogboek dient geregistreerd te worden de lokatie, de aard en de hoeveelheid van alle binnen de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen met uitzondering van de gevaarlijke stoffen in de wagons.
2.5.3.5
Ten aanzien van de afvoer van gevaarlijke afvalstoffen dienen de afgiftebewijzen ten minste vijf jaar te worden bewaard in het in voorschrift 4.2.1 genoemde milieulogboek.
.
2.6
..
Energie
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
15
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
2.6.1
2.7 2.7.1
In het milieulogboek als bedoeld in voorschrift 4.2.1 moet het volgende worden bijgehouden: a. Het aardgasverbruik in m 3 per maand; b. Het elektriciteitsverbruik in k W h per maand.
Preventie (afval-grondstoffen) Van de afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan moeten de aard, de samenstelling, de plaats van ontstaan en de hoeveelheid worden geregistreerd. Jaarlijks moet van de geregistreerde gegevens een totaaloverzicht worden opgesteld dat moet worden bewaard i n het in voorschrift 4.2.1 genoemde milieulogboek.
2.8
Afvalwater
2.8.1
Algemeen Bedrijfsafvalwater dat: a een gevaarlijke afvalstof is; b stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt; C grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat; mag niet in het openbaar riool worden gebracht. Afvalwater mag slechts i n het openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a de doelmatige werking niet wordt belemmerd, van een openbaar riool, (een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk) of de bij een zodanig openbaar riool (of zuiveringstechnisch werk) behorende apparatuur; b de verwerking van slib verwijderd uit een openbaar riool niet wordt belemmerd, (of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk). Het is de vergunninghouder niet toegestaan een afvoer vanuit een ander perceel dan het in deze vergunning genoemde op de eigen bedrijfsriolering aan t e sluiten of t e laten aansluiten. Bedrijfsafvalwater (verontreinigd koelwater enlof verontreinigd hemelwater daaronder begrepen) moet worden geloosd in het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater. Afvalwater mag uitsluitend worden geloosd op een vloeistofdichte en tegen de t e lozen stoffen bestendige riolering. Binnen 1 jaar na het van kracht worden van deze vergunning en voorts elke 1 0 jaar, of volgens een in overleg met het bevoegd gezag nader te bepalen andere frequentie, dient de conditie van delen van de bedrijfsriolering die ouder zijn dan 5 jaar t e worden onderzocht op een door het bevoegd gezag goed te keuren wijze (bijv. d.m.v. camerainspectie). De resultaten moeten binnen 2 maanden na het onderzoek aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Als een vermoeden bestaat of blijkt dat een deel van de bedrijfsriolering lek is, moet: a deze zo spoedig mogelijk buiten gebruik worden gesteld en dient dit vervolgens per ommegaand te worden gemeld aan het bevoegd gezag;
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
16
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
b
indien herstel van de bedrijfsriolering mogelijk is, d i t zo spoedig mogelijk geschieden. Een (deel van de) bedrijfsriolering waarvan geconstateerd is dat het niet kan worden hersteld moet worden verwijderd en vervangen.
2,8.1.8
Bij een calamiteit waarbij gevaarlijke stoffen in de bedrijfsriolering terecht komen of kunnen komen, dient de bedrijfsriolering onmiddellijk te worden afgesloten. Vervolgens dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gedaan aan het bevoegd gezag en de waterkwaliteitsbeheerder.
2.8.1.9
Afvalwater afkomstig van de gedeeltelijke overdekte werkkuil dient door een deugdelijke slibvanger en olieafscheider, die voldoen aan het gestelde in voorschrift 2.8.3.2van deze vergunning, te worden geleid.
Met minerale olie(-produkten) verontreinigd bedrijfsafvalwater
2.8.2
2.8.2.1
Bedrijfsafvalwater afkomstig uit ruimten waar minerale olie in de riolering kan geraken moet voordat het in het openbaar riool wordt gebracht, op een zodanige manier worden behandeld dat: a de concentratie aan minerale olie niet hoger is dan 20 mg11 in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1 9 9 2 uitgegeven correctieblad, het geen zand met een gemiddelde korreldiameter van meer dan 0,5 mm, b bepaald volgens DIN 41 88, bevat.
2.8.2.2
In afwijking van voorschrift 2.8.2.1kan worden volstaan met behandeling in een slibvangput en olie-afscheider, indien de concentratie aan minerale olie na de afscheider niet hoger is dan 200 mg11 in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad
2.8.2.3
Een slibvangput en een olieafscheider moeten voldoen aan het gestelde in voorschrift
2.8.3.2van deze vergunning. 2.8.3
Bedrijfsafvalwater afkomstig van de tankplaats
2.8.3.1
Bedrijfsafvalwater afkomstig van een vloeistofdichte verharding waar aflevering van brandstof plaatsvindt moet door een slibvangput en een olie-afscheider worden geleid.
1.8.3.2
Een slibvangput en een olieafscheider als bedoeld in voorschrift 2.8.3.1 moet: a doelmatig werken; voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden b overeenkomstig NEN 7089 en de daarbij behorende bijlagen met de daarop in .-l 992 en 1993 uitgegeven correctiebladen; te allen tijde voor controle bereikbaar zijn. C Het ledigen en reinigen van de slibvangput en de olie-afscheider moet in het in voorschrift 4.2.1genoemde milieulogboek worden bijgehouden.
2.9
2.9.1
Lichthinder Lichtverschijnselen als gevolg van werkzaamheden zoals lassen en snijden mogen buiten de inrichting geen hinder veroorzaken.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
17
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
2.9.2
De in de inrichting aangebrachte o f gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat lichtstraling buiten de inrichting niet hinderlijk enlof verblindend is.
3
Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten
3.1
Elektrische installatie
3.1 .l Algemeen 3.1.1.1
Alle elektrische toestellen moeten, voorzover daar keuringseisen voor zijn, KEMA-goedgekeurde toestellen zijn. Elektrische apparaten enlof toestellen v a n buitenlands fabrikaat die niet KEMA-gekeurd zijn, dienen aan de in Nederland geldende eisen en normen t e voldoen.
3.1.1.2
Aan spoorweg gerelateerde elektrische installaties (o.a. tractie, beveiliging) dient binnen t w e e maanden na het van kracht worden van deze vergunning een plan t e w o r d e n opgesteld waarin is aangegeven hoe aan de (elektrische) normen gaat worden voldaan. Voornoemd plan m o e t voor instemming aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
3.1.l .3
Het niet goed functioneren van o p afstand bedienbare wissels moet automatisch w o r d e n gesignaleerd.
3.1.1.4
De in de inrichting aanwezige elektrische bovenleidingen moeten o p eenvoudige e n snelle wijze zonder spanning kunnen worden gezet.
3.2
Stookinstallatie
3.2.1
Luchtverwarmers (niet zijnde cv-installaties)
3.2.1.l
De ruimten waarin luchtverwarmers zijn opgesteld moeten voldoen aan de eisen gesteld i n de norm NEN 1078, voorzover deze betrekking hebben o p opstellingsruimten.
3.2.1.2
De luchtverwarmers moeten voldoen aan de eisen gesteld in de norm NEN 3028.
3.2.1.3
De kanalen voor de aanvoer van lucht naar de luchtverwarmer en de kanalen voor transport van verwarmde lucht moeten over een lengte van t e n minste 1 m vanaf d e verwarmer zijn vervaardigd van materiaal dat onbrandbaar is in de zin van de n o r m NEN
6064. 3.2.1.4
De luchtverwarmer(s) moet(en) zodanig zijn geconstrueerd dat de t e verwarmen l u c h t steeds onder overdruk staat t e n opzichte van d e verbrandingsruimte.
3.2.1.5
Alle kanalen i n de stookruimte, dienende voor transport van warme lucht, alsmede daarin aanwezige brandkleppen, moeten zijn vervaardigd van materiaal, dat onbrandbaar is in de zin van norm NEN 6064.
3.2.1.6
Ter plaatse, waar kanalen voor aanvoer van lucht naar de luchtverwarmer e n kanalen voor transport voor warme lucht door d e binnenwanden van de stookruimte gaan, moeten i n die kanalen brandkleppen aanwezig zijn. De kleppen moeten automatisch sluiten als de temperatuur van de doorstromende lucht 130 graden Celsius overschrijdt
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
18
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
3.3
Onderhoudswerkplaatsen: remise1 tractiegebouw en werkkuil
3.3.1
Algemeen
3.3.1.1
De vloer van de onderhoudswerkplaatsen mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. Indien zich onder de vloer een andere ruimte bevindt (inclusief de kruipruimte) moet die vloer tevens gasdicht zijn. Doorvoeringen van kabels of leidingen moeten vloeistofdicht zijn afgewerkt.
3.3.1.2
Binnen werkplaatsen mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht.
3.3.1.3
Veegvuil, oliën, vetten, modder en regenwater van de vloeren van werkplaatsen mogen niet naar buiten worden geveegd of geschrobd.
3.3.1.4
Herste.!werkzaamheden aan treinmaterieel mogen uitsluitend worden uitgevoerd in de gedeelfdijk overdekte werkkuil.
3.3.1.5
Indien in de werkplaatsen werkzaamheden met brandbare vloeistoffen worden verricht of laswerkzaarnheden plaatsvinden, moet deze voldoende zijn geventileerd e n moeten de vrijkomende dampen op een zodanige wijze naar buiten worden afgevoerd dat van de uittredende dampen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting.
3.3.1.6
Er mogen in werkplaatsen niet meer brandbare vloeistoffen (verven, oplosmiddelen, ontvettingsrniddelen, etc.) aanwezig zijn dan voor een goede gang van de directe werkzaamheden noodzakelijk is.
3.3.1.7
In de werkplaatsen is het verboden open vuur aanwezig te hebben anders dan voor het verrichten van las- en slijpwerkzaamheden.
3.3.1.8
De in de aanvraag om vergunning vermelde hoeveelheden in emballage te bewaren oliën, vetten en ontvettingsmiddelen mogen niet worden overschreden.
3.3.1.9
De verwarming van de onderhoudswerkplaatsen mag slechts geschieden door verwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met bedoelde ruimte en waarvan delen, die in direct contact staan met bedoelde ruimte, geen hogere oppervlaktetemperatuur hebben dan 250°C.
,.3.2
Onderhoudswerkplaats: gedeeltelijk overdekte werkkuil
3.3.2.1
Lampen met de lamphouders dienen zich te bevinden in armaturen die gasdicht zijn uitgevoerd. Wandcontactdozen, veiligheden, schakelaars of andere elektrische toestellen mogen-zich aldaar niet bevinden, tenzij de installatie voldoet aan de voorschriften, zoals aangegeven i n de norm NEN 3 1 25, en voor zover op de installatie van toepassing, in de normen NEN-EN 50.014 t o t en met 50.020.
3.3.2.2
Bij het proefdraaien van verbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen via een afvoerleiding worden afgevoerd op een zodanige wijze dat de vrijkomende gassen buiten de inrichting geen hinder kunnen veroorzaken.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
19
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. l december 1998
3.3.2.3
Gedurende het verrichten van werkzaamheden aan treinmateriëel dat boven de werkkuil is geplaatst, moeten de dampen doeltreffend uit de werkkuil worden afgezogen door een mechanische afzuiginrichting, bestaande uit langs beide zijden van de werkkuil nabij de vloer aangebrachte afzuigkanalen, waarin, gelijkmatig over de lengte van het kanaal verdeeld, afzuigopeningen aanwezig zijn. Per minuut moet ten minste 1 m3 lucht per m 2 kuiloppervlak worden afgezogen. De dampen moeten bovendaks worden afgevoerd zodanig dat buiten de inrichting geen hinder van de vrijkomende gassen wordt ondervonden. De ventilatiemotor moet buiten de luchtstroom zijn geplaatst, dan w e l an een explosieveilige constructie overeenkomstig voorschrift 3.3.2.1 zijn.
r
3.3.2.4
I Indien een werkkuil is geventileerd overeenkomstig voorschrift 3.3.2.3, wordt deze niet aangemerkt als een ruimte met gasontploffingsgevaar. In een werkkuil waarboven treinmateriëel of verbrandingsmotoren worden hersteld of behandeld, moeten de verlichtingsarmaturen zijn uitgevoerd in een slagvaste constructie en met een beschermingsgraad van ten minste IP 44 overeenkomstig NEN 10529, of over de gehele lengte van de kuil zijn aangebracht achter schutglazen van slagvast materiaal met pakking. In een werkkuil mogen zich geen smeltveiligheden bevinden. Wandcontactdozen, schakelaars of andere elektrische toestellen moeten zijn uitgevoerd met een beschermingsgraad van ten minste IP 44 overeenkomstig NEN 10529.
3.3.2.5
De verlichtingsarmaturen en schakelaars in de werkkuil, alsmede de in de kuil of daarbuiten aangebrachte wandcontactdozen, voor zover deze worden gebruikt bij werkzaamheden met verplaatsbare werktuigen of toestellen in de werkkuil, mogen eerst dan worden ingeschakeld door een automatisch werkende schakelinstallatie als de afzuiginrichting in de werkkuil reeds gedurende ten minste een halve minuut in werking is.
3.3.2.6
In de gedeeltelijk overdekte werkkuil is het verboden: a werkzaamheden te verrichten, waarbij vuur wordt gebruikt aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir; b afvalstoffen zoals gebruikte poetsdoeken en lege verfblikken anders t e bewaren dan in gesloten bussen, vaten of bakken van onbrandbaar materiaal; C treinmateriëel t e deconserveren; d spuitwerkzaamheden en antiroestbehandelingen te verrichten.
3.3.2.7
Gebruikt absorptiemateriaal moet als gevaarlijk afval worden behandeld.
2.3.2.8
In de overdekte werkkuil mag geen materieel of onderdelen ervan worden schoongebrand.
3.3.2.9
In de overdekte werkkuil mogen geen brandstofreservoirs van locomotieven worden bijgevuld. De brandstofreservoirs van de locomotieven moeten behoudens tijdens aan deze reservoirs te verrichten werkzaamheden goed zijn gesloten.
3.3.3
Remise/ tractiegebouw
3.3.3.1
De vloer van de metaalwerkplaatsl bankwerkerij moet vloeistofdicht zijn en van onbrandbaar en oliebestendig materiaal zijn vervaardigd.
3.3.3.2
Voorschrift 3.3.3.1 is niet van toepassing indien onder de in de metaalwerkplaats1 bankwerkerij aanwezige machines lekbakken aanwezig zijn.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
2O
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Machines, werktuigen en motorvoertuigen die worden gestald of opgeslagen en waarbij gezien de staat van onderhoud lekkage niet onwaarschijnlijk is, moeten worden gestald dan wel opgeslagen op een vloeistofdichte en oliebestendige vloer of een lekbakconstructie. Indien boven de vloer geen overkapping of een gelijkwaardige voorziening is aangebracht welke voorkomt dat hemelwater op de vloer kan geraken, moet de vloer afwaterend zijn gelegd naar een vloeistofdichte afvoerput of afvoergoot die vloeistofdicht is aangesloten op de bedrijfsriolering. Van het gestelde in dit voorschrift mag worden afgeweken wanneer oliën en vetten zorgvuldig uit de machines, werktuigen of motorvoertuigen zijn verwijderd.
3.3.3.3
3.4
Gevaarlijke stoffen (opslag)
3.4.1
Opslag van gevaarlijke stoffen i n emballage (CPR 15-1)
3.4.1.1
In een afzonderlijk gedefinieerde opslagplaats mogen niet meer gevaarlijke stoffen in emballage worden opgeslagen dan zoals aangegeven in paragraaf 5 van de CPR 15-1.
3.4.1.2
De opslag van gevaarlijke stoffen in emballage in hoeveelheden tussen O t o n en 1 0 t o n moet voldoen aan het gestelde in paragrafen 6 en 11 van de CPR 15-1.
3.4.1.3
De opslag van gevaarlijke stoffen in emballage in een bouwkundige kast moet voldoen aan het gestelde in paragraaf 7 van de CPR 15-1.
3.4.1.4
De opslag van gevaarlijke stoffen in emballage in een opslaggebouw moet voldoen aan het gestelde in paragraaf 9 van de CPR 15-1.
3.5
Brandbare vloeistoffen opslag (CPR 9 - 1 en 9-6)
3.5.1
Het afleveren van brandstof ten behoeve van de diesellocomotieven (CPR 9-1)
3.5.1 .l
3.5.2
De tankinstallatie ten behoeve van de aflevering van brandstof ten behoeve van de diesellocomotieven moet voldoen aan het gestelde in de paragraaf 6.1 en artikelen 8.1 7 en 8.18 van de richtlijn CPR 9-1.
Opslag van aardolieprodukten: buitenopslag van dieselolie ( 2 maal 3 0 m31 en smeerolie (12 m 3 ) i n bovengrondse stalen tanks (CPR 9 - 6 )
3.5.2.1
De opslag van aardolieprodukten behorende t o t de klasse K3 in een bovengrondse stalen tank die i n de buitenlucht is gesitueerd, moet voldoen aan het gestelde in de paragrafen 5.1 tot en met 5.5 van de richtlijn CPR 9-6.
3.5.2.2
De opslag van aardolieprodukten behorende t o t de klasse K3 i n een dubbelwandige tank die in de buitenlucht is gesitueerd, moet aanvullend voldoen aan het gestelde in de paragraaf 5.6 van de richtlijn CPR 9-6.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
21
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
3.6
Gassen
3.6.1
Algemeen
3.6.1.1
In de inrichting mogen geen gasflessen aanwezig zijn, waarvan de goedkeuring niet heeft plaatsgevonden door Stoomwezen bv, een door Stoomwezen bv geaccepteerde deskundige of een, ingevolge de EEG-kaderrichtlijn 76/767/EEG, alsmede de daarop berustende bijzondere richtlijnen 841525, 841526 en 841527/EEG, aangewezen instantie. De beproeving moet periodiek zijn herhaald overeenkomstig de termijnen aangegeven in het VLG.
3.6.1.2
Voorkomen moet zijn dat gasflessen kunnen omvallen of met een vochtige bodem i n aanraking kunnen komen. De gasflessen moeten daartoe zijn geplaatst op een verharde afwaterende vloer waar geen plassen kunnen ontstaan.
3.6.1.3
Gasflessen moeten steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en mogen niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen zijn opgesteld.
3.6.1.4
Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen. Lege gasflessen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden opgeslagen naar de aard van het gevaarsaspect.
3.6.1.5
Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "defect" respectievelijk "lek". Ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand- en explosiegevaar, dan wel verstikkingsgevaar t e voorkomen.
3.6.1.6
Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de naam op de fles is aangebracht. Het voorhanden hebben en het gebruik van gasflessen die zijn gevuld met autogas is verboden, evenals het voorhanden hebben en het gebruik van vloeibaar gas in autogastanks anders dan voor motorvoertuigen.
3.6.1.7
Een niet aan een vaste plaats gebonden acetyleendissousfles moet zijn opgesteld op een laswagen welke voldoet aan de voorschriften van de Arbeidsinspectie en moet buiten werktijd in de onderhoudswerkplaats zijn opgesteld.
3.6.1.8
In de inrichting mogen niet meer dan 6 zuurstofflessen en 4 acetyleenflessen aanwezig zijn.
3.6.1.9
Gasflessen die niet aan een vaste plaats zijn gebonden, moeten buiten werktijd op een vaste plaats zijn ondergebracht. De plaatselijke brandweer moet bekend zijn met de plaats van de gasflessen die aan een vaste plaats zijn gebonden.
3.6.2 Bewaring en opstelling van gasflessen in een open opslag- of opstelplaats (meer dan 110 liter) 3.6.2.1
De gasflessen mogen niet anders zijn opgeslagen dan op een uitsluitend daarvoor bestemde vaste plaats met een natuurlijke ventilatie.
3.6.2.2
De open opslag- of opstelplaats moet zijn gelegen op ten minste 3 m van de erfscheiding en op ten minste 5 m van een gebouw dat tot de inrichting behoort, indien de gezamenlijke waterinhoud van de aanwezige gasflessen ten hoogste 1000 liter bedraagt.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
22
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
3.6.2.3
De afstanden genoemd i n voorschrift 3.7.5.2mogen worden teruggebracht t o t O m : a o p de erfscheiding een wand aanwezig is m e t een hoogte van tenminste 2 m, die is vervaardigd van onbrandbaar materiaal m e t een brandwerendheid van t e n minste 60 minuten. De wand m o e t aan weerszijden van de open opslag- of opstelplaats een lengte hebben v a n tenminste 2 m, horizontaal gemeten van d e open opslag- o f opstelplaats; b de wanden van het gebouw dat t o t de inrichting behoort een brandwerendheid bezitten van t e n minste 60 minuten, gemeten binnen de verticale projectie v a n de open opslag- o f opstelplaats o p d e wand, alsmede binnen een afstand van deze projectie van tenminste 2 m horizontaal en ten minste 4 m verticaal.
3.6.2.4
Het terrein moet binnen de afstanden die zijn genoemd in voorschrift 3.7.5.2vrij w o r d e n gehouden van brandbare materialen. Eventuele begroeiing o p het terrein m o e t kort worden gehouden.
3.6.2.5
De vloer van een open opslag- of opstelplaats moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.
3.6.2.6
Indien boven een open opslag- of opstelplaats een dak aanwezig is, moet dit van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.
4
Registratie
4.1
Algemeen
4.1.l
4.2
4.2.1
Het bevoegde gezag kan in overleg m e t d e vergunninghouder enlof indien daartoe een gemotiveerde aanleiding bestaat zelf o f na een gericht verzoek daartoe van d e vergunninghouder d e frequentie of de methode van metingen e n analyseren wijzigen m.b.t. inspecties, rapportages e n metingen welke bij deze vergunning zijn verlangd.
Milieulogboek Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf h e t van kracht worden van deze vergunning t e n minste de volgende zaken worden opgenomen; . a deze beschikking, alsmede overige relevante (mi1ieu)vergunningen; b de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; C de bewijzen, resultaten enlof bevindingen van de i n deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud enlof metingen, overeenkomstig voorschriften (1.4.6, 2.1.2.1,2.1.5.1,2.2.1.4,2.4.2.7,
2.5.3.4,2.8.3.2); d e f
.-.%de registratie van afvalstoffen overeenkomstig voorschrift 2.7.1 en 2.5.3.5; de registratie van het energieverbruik overeenkomstig voorschrift 2.6.1; datum, tijdstip e n alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats e n windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, m e t vermelding van de genomen maatregelen.
De documenten genoemd onder c. t o t en m e t f . moeten t e n minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek m o e t t e allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
23
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
4.3 4.3.1
Milieujaarverslag Door vergunninghouder moet jaarlijks voor 1 april een rapportage over het afgelopen kalenderjaar worden opgesteld en aan het bevoegd gezag ter beoordeling worden overgelegd. In deze rapportage moet informatie worden verstrekt inzake milieurelevante resultaten van onderzoekingen, gebeurtenissen en gesignaleerde problemen i n het afgelopen kalenderjaar, alsmede de wijze waarop de vergunninghouder de problemen i n het komende kalenderjaar meent te kunnen oplossen. De rapportage moet ten minste de volgende onderwerpen bevatten: a organisatie ter bewaking van de naleving van milieuvergunningen; b instructie (opleiding/voorlichting) aan het personeel; C realisatie milieumaatregelen ingevolge de gestelde voorschriften; d bodemsanering en bodembescherming; e storingen (ongewone voorvallen) met milieugevolg en genomen maatregelen; f effectiviteit geluidemissiebeperkende maatregelen; voortgang en resultaten van onderzoeken zoals bedoeld in de voorschriften onder 9 met betrekking tot geluid en externe veiligheid onder 2.2.1 en 2.1.5. (Toelichting:
4.4 4.4.1
Na de beoordeling van het bovengenoemde milieujaarverslag neemt het bevoegd gezag binnen twee maanden na ontvangst van het verslag een besluit.)
Beëindiging van de inrichting Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. Alvorens het gebruik van de inrichting te beëindigen alsmede voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt, moet door of namens vergunninghouder de bodem inclusief het grondwater ter plaatse van die lokaties binnen de inrichting waarvan redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten dat ten gevolge van de bedrijfsvoering milieubedreigende stoffen in de bodem zijn geraakt worden onderzocht. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. De onderzoeksstrategie moet in overleg met het bevoegd gezag worden vastgesteld. Het in voorschrift 4.4.2 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek als opgenomen in de publikatie Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB. De analyse van de monsters moet plaatsvinden door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op de Europese Norm NEN.EN 45.001 (Algemene criteria voor de beoordeling van beproevingslaboratoria). Van deze normstelling mag worden afgeweken i n overleg met en na goedkeuring door het bevoegd gezag.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
24
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
4.4.5
De resultaten van het in voorschrift 4.4.2 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghouder worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste (vier weken) voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd dan wel ten minste (vier weken) voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
25
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
- Bijlage 2:
Begripsbepalingen I n de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder:
Afvalstoffen als bedoeld in artikel 1 .l. van de Wet milieubeheer.
Afvalstoffen
Afval- en emissiepreventie Het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies enlof milieuschadelijkheid door reductie aan de bron enlof door intern hergebruik. Afvalwater (bedrijfs-1 Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen; (niet-verontreinigd hemelwater is geen bedrijfsafvalwater). Afvalwater van huishoudelijke aard Afvalwater qua aard vergelijkbaar met een particuliere huishouden. Besluit Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen op grond van de Wet milieubeheer. voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit een inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Bedrijfsriolering
Best uitvoerbare technieken Die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit het oogpunt van kosten aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen. Best bestaande technieken Die technieken waarmee tegen hogere kosten een nog grotere reductie van de verontreiniging wordt verkregen e n die in de praktijk kunnen worden toegepast.
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht, telefax 030-252 25 64 of het milieuklachtennummer: 06-02255 10.
Bevoegd gezag
Bijzondere stoffen '
Stoffen met andere gevaarseigenschappen dan brandbaarheid en acute giftigheid (zoals zeer stankverwekkend, milieutoxiciteit, heftige reactie met water of zuurstof, heftige ontleding, bepaalde procesomstandigheden, etc.). Dergelijke stoffen zullen in dit kader door het bevoegd gezag worden aangewezen.
Brandwerendheid van bouwdelen De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
26
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
BSB
Bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, eindrapport commissie BSB, juni 1 9 9 1
BVK
Bewijs van Keuring, certificaat voor een toestel d a t beoordeeld e n gekeurd is conform de richtlijnen enlof eisen van Stoomwezen B.V.
CPR
Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, uitgaven v a n het Directoraat Generaal van het ministerie van Sociale Zaken e n Werkgelegenheid. DeciBell m e t toepassing van de A-weging. Tienrnaal de logaritme m e t basis tien van de verhouding van t w e e vermogens (geluidniveau versus een referentiewaarde).
DIN
Een door het Deutsches Institut fur Normung e.v. (DIN) uitgegeven publikatie.
Draagbaar blustoestel Toestellen die voldoen aan het "besluit draagbare blustoestellen 1 9 8 6 " , staatsblad 1 9 8 6 , 553. Dru kvat
Een toestel of leidinggedeelte, dat door de Stoomwezen B.V. o p g r o n d van de "Regels voor Toestellen Onder Druk" als drukvat is geklasseerd.
Drukhouder
Technisch voortbrengsel, dat dient o m een gas onder druk t e bevatten, waarbij h e t kookpunt van het gas bij een absolute druk van 9 8 , 0 6 kPa t e n hoogste 45OC bedraagt.
Eigen verklaring
Verklaring van de (interne) keuringsdienst dat een installatie-onderdeel beoordeeld en goedgekeurd is conform criteria e n eisen, zoals beschreven in het plan van aanpak, welke m o e t zijn aanvaard door de Stoomwezen B.V.
Emballage
Alle verpakkingsmateriaal zoals big-bags, cans, dozen, (monster) flessen, transportcontainers e n transporttanks, vaten, zakken, en dergelijke waarin zich vloeibare o f vaste s t o f f e n bevinden o f zich hebben bevonden.
Equivalent geluidniveau (LAeq) Het voortschrijdend gemiddelde van de afwisselende niveaus v a n ter plaatse i n de loop van een bepaalde periode optredende geluidniveaus. Etmaalwaarde d .
De hoogste waarde van de volgende drie niveaus: LAeq, dag ( 0 7 . 0 0 - 19.00 uur) L A e q + 5dB, avond ( 19 . 0 0 - 2 3 . 0 0 uur) L A e q + 1OdB, nacht ( 2 3 . 0 0 - 0 7 . 0 0 uur)
-
Gasfles
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cylindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting m e t klep- of naaldafsluiter e n een waterinhoud heeft van t e n hoogste 1 5 0 liter.
Geluidsbelasting
De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau.
Geluidhinder
Gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
27
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Geluidniveaus
De geluidniveaus zijn uitgedrukt in dB(A). Ter plaatse van beoordelingspunten worden geluidniveaus bedoeld v a n het invallende geluid. H e t maximale geluidniveau (Lmax) dient t e w o r d e n gemeten in de meterstand 'Fast'.
Gemengd riool
Een systeem van leidingen e n onderdelen waarin het rioolwater w o r d t afgevoerd.
Gescheiden rioolstelsel
Een systeem van leidingen en onderdelen waarin afvalwater en neerslag gescheiden worden afgevoerd.
Geureenheid (g.e.1
Een geureenheid is een dusdanige hoeveelheid van een gasvormige component of mengsel van componenten dat na menging van deze hoeveelheid m e t schone l u c h t t o t een volume van 1 m3, het verkregen mengsel door de helft van een panel proefpersonen wordt onderscheiden van schone lucht.
Gevaarlijke afvalstof
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1. l van de W e t milieubeheer (zie BAGA).
Gevaarlijke s t o f f e n
Stoffen en voorwerpen die d e i n W e t milieugevaarlijke stoffen zij als gevaarlijke stof is aangewezen.
Gevoelige objecten
Woningen van derden, bedrijven u i t de voedings- e n genotmiddelenindustrie, detailhandel i n voedings- e n genotmiddelen e n hotels en restaurants.
Hergebrui k
Het toepassen van afvalstoffen of daaruit afgescheiden componenten voor hetzelfde of een soortgelijk doel als waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren.
IEC
International Electrotechnical Commission.
Installaties
Het samenstel van m e t elkaar verbonden o f t e verbinden "objecten", die zijn bestemd voor c.q. zijn aangebracht t e n behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waar onder verbranden) enlof opslaan en dergelijke v a n stoffen. Onder objecten worden i n d i t verband verstaan procesvaten (w.0 distillatie- en roerketels), luchtbehandelingstoestellen, (opslag-)tanks, leidingen, appendages e n dergelijke m e t inbegrip v a n randapparatuur, meet-, regel- en beveiligingsapparatuur.
Interventiewaarden
Het concentratieniveau voor verontreinigingen in grond en grondwater waarboven ernstige vermindering o f dreigende vermindering optreedt v a n de functionele eigenschappen die de b o d e m heeft voor mens, plant e n dier.
K3-stoffen
Brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt 55OC of hoger is, bepaald volgens NEN-IS0 2719, o f een verfprodukt waarvan het vlampunt 55OC o f hoger is, bepaald volgens NEN-EN 57.
KEMA
Keuringsinstituut van Elektrische Materialen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
28
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Keuringsdienst
Een door h e t bedrijf gekozen externe keuringsinstantie o f eigen bedrijfskeuringsdienst die de installatie-onderdelen keurt e n na goedkeuring een zogenaamde eigen verklaring af k a n geven.
KIWA
Keuringsinstituut voor waterleidingartikelen.
k Pa
Kilo-Pascal ( = 1 0 0 0 Pascal), eenheid van druk.
KVGN
De Koninklijke Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland.
Lekbakconstructie
Een vloeistofdichte vloer die tezamen m e t aanwezige drempels e n muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof-materiaal. De lekbakconstructie m o e t bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk en bestand zijn tegen d e inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbakconstructie moet inpandig zijn, dan wel in de open lucht voorzien v a n een afdak voor de wering van hemelwater.
Maximale geluidniveau (Lmax) Het piekniveau, een kortstondige verhoging van het geluiddrukniveau gemeten i n de meterstand "Fast". Milieuzorgsysteem
Het samenhangend geheel van beleidsmatige, organisatorische e n administratieve maatregelen gericht o p het inzicht krijgen in, h e t beheersen van en waar mogelijk verminderen van de effecten van d e bedrijfsvoering op het milieu.
Ministerie van VROM
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening e n Milieubeheer
NEN
Een door h e t Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.
NEN-EN
Een door h e t Comité Européen de Normalisation opgestelde e n door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse n o r m aanvaarde en uitgegeven norm. Een door d e International Organization for Standardization opgestelde en door h e t Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse n o r m aanvaarde e n uitgegeven norm.
NPR
Nederlandse Praktijk Richtlijn
NVN
Nederlandse Voornorm
Onbrandbaar
Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde i n NEN 6 0 6 4 .
Openbaar riool
Voorziening voor de inzameling e n het transport van afvalwater, als bedoeld i n artikel 1 0 . 1 5, eerste lid, van de W e t .
Opslaggebouw
Een speciaal voor de opslag van gevaarlijke stoffen bestemd g e b o u w .
Opslagplaats
Een losse kast, een bouwkundige kast, een kluis, een opslaggebouw o f een vatenpark, bestemd voor de bewaring van gevaarlijke stoffen.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
29
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1 9 9 8
Preventie
Het geheel van maatregelen gericht op het in zo vroeg mogelijk stadium voorkomen danwel beperken van het ontstaan van afvalstoffen, alsmede het verbeteren van de kwaliteit van afvalstoffen.
Referentiewaarden goede bodemkwaliteit Referentiewaarden voor bodemkwaliteitseigen-schappen die de bodem voor mens, plant en dier heeft zoals die zijn weergegeven in het Milieuprogramma 1988-1991, Voortgangsrapportage en de Leidraad Bodembescherming ( 19 9 0 ) . Riolering
Bedrijfsriolering of openbaar riool voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Toezichthouder
Een door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht aangewezen persoon, belast met het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving.
Trillingen
Gehanteerde symbolen: Streefwaarde voor de trillingsterkte ,V ,,, dimensieloos; A, Hoogste streefwaarde voor de trillingsterkte ,V ,,, dimensieloos; A, Streefwaarde voor de trillingsterkte V, dimensieloos; A, ,, in de beschouwde ruimte, Vmax Grootste waarde van V,, , dimensieloos; Trillingsterkte over de beoordelingsperiode behorende bij de ruimte, V, dimensieloos.
Trillinghinder
Gevaar, schade en hinder als gevolg van trillingen.
Vergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Verklaring van periodiek onderzoek Verklaring van Stoomwezen B.V. c.q. een keuringsinstantie dat een installatie-onderdeel bij het periodiek onderzoek in orde is bevonden. Verontreiniging van de bodem Verontreiniging van de bodem anders dan bedoeld in art.30 Wet bodem bescherming. Verontreinigde grond
Een hoeveelheid grond, waarvan de concentratie(s) aan één of meer parameters, de multifunctionele basiskwaliteitswaarden bodem overschrijden en welke op grond daarvan als (gevaarlijke) afvalstof moet worden aangemerkt.
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (stb. 1992, 5 5 1 1.
Woning
Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd.
WVO
De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (stb. 1969, 536).
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
3O
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
Bijlage 3:
Literatuur
Afvalstoffencodelijst
Lijst zoals opgenomen in de Handleiding afvalstofcode.
CPR 9-1
Vloeibare aardolieprodukten; Ondergrondse opslag in stalen tanks en afleverinstallaties voor motorbrandstof.
CPR 9 - 2
Vloeibare aardolieprodukten; Bovengrondse opslag kleine installaties.
CPR 9-6
Vloeibare aardolieprodukten, Buitenopslag van K3-produkten in bovengrondse stalen tanks (tot 1 5 0 M3).
CPR 15-1
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage; Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (O t o t 1 0 toni.
EEG-kaderrichtlijn 761767lEEG Richtlijn van de EEG 761767 ( 2 7 juli 19761, alsmede de daarop berustende bijzondere richtlijnen 841525-, 841526- en 841527lEEG. IL-HR-13-01
Handleiding meten en rekenen industrielawaai (ICG uitgave 1 9 8 1 1.
NEN 1 0 1 0
Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties (incl. correctieblad en aanvullingen).
-s.
NEN 1 0 1 4
Bliksemafleiderinstallatie (incl. aanvulling).
NEN 1 0 4 1
Veiligheidsbepalingen voor hoogspanningsinstallaties (incl. aanvulling).
NEN 1 0 7 8
Voorschriften voor aardgasinstallaties; GAVO-1987; deel 1 Algemeen.
NEN 2 5 5 9
Draagbare blustoestellen, controle en onderhoud.
NEN 2 6 7 8
Losse kasten voor de opslag van brandbare vloeistoffen; algemene eisen en beproevingsmethode ten aanzien van het brandgedrag.
NEN 301 1
Veiligheidskleuren en -tekens.
NEN 3 0 2 8
Veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties (incl. correctieblad).
NEN 3 1 2 5
Elektrisch materieel voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen; hermetisch-dichte omhulsels en niet-vonkende constructies "N".
NEN 5 7 4 4
Bodem-monsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische eigenschappen.
NEN 5 7 6 6
Plaatsing van peilbuizen en bepaling van stijghoogten van grondwater in de verzadigde zone.
NEN 6 0 6 4
Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen.
NEN 6 6 7 5
Water - Bepaling van het gehalte aan minerale olie met behulp van infrarood-spectrofotometrie.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
31
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998
NEN 7 0 7 8
Vetafscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevingsmethoden.
NEN 7 0 8 9
Olie-afscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevingsmethoden.
NEN 1 0 5 2 9
Beschermingsgraden van omhulsels van elektrisch materieel (IPcodering).
NEN-EN 6 7 1 -1
Vaste slanghaspels met rubber slang en straalpijp (incl. correctieblad).
NEN-EN 4 5 0 0 1
Algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria.
NEN-EN 5 0 0 1 4 t l m NEN-EN 5 0 020, NEN-EN 5 0 0 2 8 en NEN-EN 5 0 0 3 9 Elektrisch materieel voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. NEN-IS0 2 7 19
Aardolieprodukten en smeermiddelen; bepaling van het vlampunt; methode met gesloten kroes volgens Pensky-Martens.
NeR
Nederlandse emissie Richtlijnen (Lucht).
NPR 5741
Boorsystemen en monsternemingstoesteIlen voor grond, sediment en grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek.
NVN 2 8 2 0
Sensorische geurmetingen m e t behulp van een olfactometer.
NVN 5 7 4 0
Bodem- Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek.
SBR-richtlijn
Meet- en beoordelingsrichtlijn, deel 2, van de St. Bouwresearch (CBR) "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen".
Protocol NulsituatieIBSB-onderzoek Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB.
N.B. Voor zover een DIN-, NEN-, NEN-EN-, of NEN-ISO-norm, o f een NVN, CP-bladen waarnaar i n een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, w o r d t bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning van kracht is geworden, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen e n apparaten betreft - de norm die bij de aanleg enlof installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij i n het voorschrift anders is bepaald.
Provincie Utrecht Bureau Vergunningen en Milieuzorg
32
Railinfrabeheer, rangeeremplacement NS Amersfoort d.d. 1 december 1998