EUROPESE COMMISSIE DG Interne Markt Financiële diensten Verzekeringen en pensioenfondsen; externe aspecten van financiële diensten
MARKT/2095/99–NL Orig. EN
DE HERZIENING VAN DE TOTALE FINANCIËLE POSITIE VAN EEN VERZEKERINGSONDERNEMING (HERZIENING SOLVABILITEIT II)
1.
INLEIDING
1.1.
Op de 23e vergadering van het Comité voor het Verzekeringswezen werd bij de bespreking van het document1 ‘Beleggingsrisico en de totale financiële positie’ overeengekomen de thans aan de gang zijnde herziening van de solvabiliteitsmarge (solvabiliteit I) snel af te ronden binnen het in het Actieplan voor financiële diensten vastgestelde tijdschema. Tevens werd echter overeengekomen te beginnen met een ingrijpender en verder strekkende herziening van de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming, inclusief het beleggingsrisico (solvabiliteit II). Erkend werd dat de lidstaten in dit verband waardevolle en praktische deskundigheid en ervaring kunnen inbrengen. Op voorwaarde dat voldoende financiële middelen beschikbaar zouden zijn, zouden tegelijkertijd externe academici of consultants kunnen worden belast met een specifieke studie om ook van die zijde een inbreng voor de herziening van de solvabiliteit II te verkrijgen.
1.2.
Dit document heeft ten doel te komen tot een consensus over de wijze waarop dit proces het beste in zijn werk kan gaan door een discussie te bevorderen en te trachten overeenstemming te bereiken over:
1.3.
1
–
het doel;
–
het onderwerp;
–
informatieverstrekkers en bronnen van informatie;
–
ontwerpschema en werkprogramma;
–
voorlopige opzet van de studie.
Het is duidelijk dat dit een groot project is dat verscheidene jaren werk zal vergen en waarvan het formaat in de toekomst wellicht zal moeten worden aangepast of gewijzigd in het licht van de lopende analyse. In dit stadium is het waarschijnlijk niet verstandig te trachten de werkprocédés of de aandachtsgebieden te nauwkeurig te omschrijven. Toch is het belangrijk te beginnen met een of ander referentiekader om voortgang te maken met het project. Voorts moeten wij realistisch zijn bij het bepalen van onze doelstellingen. Het is goed een brede aanpak te volgen om de echte vraagstukken te identificeren, maar voor de oplossing van een aantal ervan is wellicht een rol weggelegd voor andere instanties (bv. op het gebied van belastingen en jaarrekeningen) en derhalve liggen absoluut optimale oplossingen wellicht buiten onze bevoegdheidssfeer. Een laatste overweging is dat het belangrijk is dat elke nieuwe aanpak praktisch blijft en niet overdreven theoretisch en duur in het beheer is.
Document XV/2041/99 2
2.
DOEL
2.1.
In een interne markt is het belangrijk te beschikken over een samenhangend en goed functionerend stelsel voor het bedrijfseconomisch toezicht op verzekeringsondernemingen. Een dergelijk stelsel zal opgewassen moeten zijn tegen de nieuwe uitdagingen die worden veroorzaakt door de toenemende concurrentie, de druk van de aandeelhouderswaarde, de komst van de euro, de voortdurende integratie van de kapitaalmarkten en de opkomst van financiële conglomeraten alsmede nieuwe distributiekanalen zoals internet. Voorts is het onwaarschijnlijk dat het beleggingsklimaat het volgende decennium even gunstig zal zijn als het afgelopen decennium. Al deze factoren zullen ertoe leiden dat het toezicht op financiële diensten steeds meer onder druk komt te staan en steeds belangrijker wordt.
2.2.
Het stelsel voor het onderzoek van de totale financiële positie moet: –
de verzekerden beschermen door de toezichthouders de beschikking te geven over een voldoende buffer / tijdsbestek om slechte ervaringen of tekortkomingen bij een individuele verzekeringsonderneming te identificeren en te verhelpen;
–
zorgen voor vergelijkbaarheid, transparantie en samenhang en aldus een gelijk speelveld creëren;
–
een minimumsolvabiliteitsmarge vaststellen die beter is afgestemd op de echte risico's (dit moet nog worden bepaald bijvoorbeeld met betrekking tot volatiliteit). De methodologie voor de berekening van de minimumsolvabiliteitsmarge moet de juiste signalen aan de sector geven en mag niet verleiden tot onvoorzichtig gedrag. Derhalve moeten de prudentiële stelsels beter zijn afgestemd op de aanpak die door het verzekeringsbedrijf/management wordt gevolgd. Niettemin kan een minimumsolvabiliteitsmarge slechts adequaat zijn op een zeker tolerantieniveau – wegens de riskante aard van het verzekeringsbedrijf is een absolute garantie tegen insolvabiliteit onmogelijk;
–
niet onnodig complex zijn. Eenvoud bevordert het begrip en voorkomt onnodige administratieve uitgaven. Een solvabiliteitstest dient om de problemen tijdig te onderkennen, niet om een keiharde garantie tegen faillissement te geven. Mits tijdig wordt gewaarschuwd, zal een overdreven verfijnde risicometing waarschijnlijk leiden tot onevenredig hoge kosten zonder een reële verbetering van de toezichtresultaten op te leveren;
–
de marktontwikkelingen weerspiegelen (op gebieden zoals alternatieve risicooverdracht ("alternative risktransfer" – ART), derivaten, afgestemd beheer van activa en passiva, enz.);
–
beginselen en niet te veel voorschriften vaststellen;
3
2.3.
–
waar mogelijk gebaseerd zijn op een gemeenschappelijk jaarrekeningenbeleid om uitgavenbesparingen op te leveren en de duplicatie (of zelfs multiplicatie) van financiële verslagleggingsstelsels te voorkomen;
–
onnodige kapitaalkosten voor de verzekeringssector, die het concurrentievermogen van de Europese verzekeraars in de wereld schaden, voorkomen.
Uiteraard zal er een spanningsveld tussen deze doelstellingen bestaan en in een aantal gevallen zullen sommige doelstellingen tegen elkaar moeten worden afgewogen, bijvoorbeeld het peil van de risicoanalyse en de administratieve uitgaven voor het volgen van de risico's, en voorts vennootschapsrecht, belastingstelsels en stelsels van bedrijfseconomische verslaglegging.
Vragen A: Kunnen de leden instemmen met deze beleidsdoelstellingen voor een stelsel voor de beoordeling van de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming? Moeten andere doelstellingen worden toegevoegd? 3.
ONDERWERP Er lijken zes hoofdaspecten te zijn, te weten:
3.1.
Technische voorzieningen
3.1.1. Het belangrijkste punt is hier waarschijnlijk onvoldoende harmonisatie van de technische voorzieningen in het schadeverzekeringsbedrijf. Hier is een cruciale rol weggelegd voor de “Groep Manghetti”, die moet werken aan een grotere consistentie en samenhang. 3.1.2. Men moet zich bezinnen op het beleid inzake verdiscontering en de vorming van egalisatievoorzieningen, alsook de vorming van voorzieningen voor ontstane maar nog niet aangemelde schaden en ontstane maar nog niet voldoende aangemelde schaden. 3.1.3. In het algemeen kan men zeggen dat, hoe hoger de technische voorzieningen, hoe lager de minimumsolvabiliteitsmarge theoretisch moet zijn. 3.1.4. In het levensverzekeringsbedrijf lijkt de situatie bevredigender, zij het dat de uiteenlopende technische rentetarieven in de eurozone, die zijn besproken2 in de 24e vergadering van het CV, een belangrijk vraagstuk vormen.
2
Document MARKT/2061/99 4
3.2.
Actica/Beleggingsrisico
3.2.1. Zowel de Conferentie3 als het CV4 hebben dit onderwerp onlangs besproken. Een aantal lidstaten maken reeds gebruik van tests van de stress of het weerstandsvermogen. Het belang van het beleggingsrisico werd ook onderkend in het “Verslag Muller” over de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen en in de 22e vergadering van het CV; een grote Europese herverzekeraar heeft verklaard dat 6085% van de variatie van de financiële resultaten van een verzekeraar kan worden toegeschreven aan de volatiliteit van de beleggingsresultaten. 3.2.2. In het algemeen kan worden gezegd dat de huidige regels, afgezien van de vereisten inzake spreiding en type van de activa, weinig onderscheid maken tussen activa van zeer uiteenlopende kwaliteit. De ervaring heeft uitgewezen dat schadeverzekeraars bij achteruitgaande resultaten op het gebied van de afsluiting van verzekeringen soms een riskanter beleggingsbeleid gaan voeren om te trachten bij wijze van compensatie hogere beleggingsopbrengsten te verkrijgen. 3.2.3. Een ander vraagstuk betreft de regels voor de waardering van de activa. “Marking to market” zou de transparantie verhogen, maar zou paradoxaal kunnen leiden tot een verminderde prudentie, indien op grond hiervan de belastingadministratie ongerealiseerde kapitaalwinst zou belasten of indien een in de jaarrekening vermelde hogere winst zou resulteren in druk van de aandeelhouders om hogere dividenden uit te keren. 3.2.4. Het huidige beleid geeft blijk van een relatief simplistische aanpak van het beleggingsrisico. In het levensverzekeringsbedrijf wordt dit gesteld op 3% van de technische voorzieningen, terwijl in het schadeverzekeringsbedrijf geen expliciete waarde voor beleggingsrisico’s wordt gehanteerd. Zoals hierboven vermeld, wordt het beleggingsrisico ook in het verslag Muller onderkend als een belangrijk vraagstuk waaraan aandacht moet worden besteed. 3.3.
Afgestemd beheer van activa en passiva (Asset liability management-ALM)
3.3.1. ALM is een zeer modern concept, maar het voorzichtige en vooruitziende karakter van de bestaande regels wordt aangetoond door het feit dat sommige ALM-kenmerken reeds zijn vastgesteld. –
in de technische voorzieningen in het schadeverzekeringsbedrijf, waar het discontorentetarief is afgestemd op de prudente opbrengst van de activa uit het verleden5;
3
Noors document over ‘Market Risk’ (DT/N/65/99)
4
Document XV/2041/99
5
Er valt iets voor te zeggen de keuze van het rentetarief te baseren op een aanpak waarbij meer vooruit wordt gekeken. 5
–
in het levensverzekeringsbedrijf, waar de keuze van het technische rentepercentage is gekoppeld aan de verwachte opbrengst van de activa;
–
de regels inzake congruentie van de activa voor activiteiten van het type van ICBE’s (gekoppeld aan bewijzen van deelneming);
–
de regels inzake congruentie van de valuta’s, hoewel dit minder belangrijk is met de komst van de euro.
3.3.2. Het lijkt wenselijk te onderzoeken op welke wijze ART, afgeleide producten, “catastrophe bonds”, enz. kunnen worden gebruikt om risico’s te beheersen/over te dragen. Op verzoek van de lidstaten werkt de Commissie reeds aan een studie over de impact van financiële herverzekering. 3.3.3. Liquiditeitsvereisten kunnen ook belangrijke beperkingen aan het beleggingsbeleid stellen, vooral wanneer in de polissen gegarandeerde afkoopwaarden zijn opgenomen in tijden van fluctuerende marktwaarden. 3.3.4. In het algemeen lijkt het aan te raden meer informatie te verzamelen over de beste aanpak op het gebied van ALM. 3.4.
Herverzekering
3.4.1. Herverzekering is een belangrijk instrument voor de primaire verzekeraar om het risico, vooral het risico in verband met de afsluiting van verzekeringen, te verminderen en te beheersen. Bij de huidige herziening van de minimumsolvabiliteitsmarge wordt de bestaande formule verbeterd doordat de schaden over een periode van drie jaar worden gemiddeld en doordat de toezichthouders in staat worden gesteld de herverzekeringsdekking te verminderen of in het geheel niet te erkennen ingeval van belangrijke verschillen in herverzekeringsregelingen. 3.4.2. Niettemin zijn er andere factoren die in overweging moeten worden genomen. In het verslag Muller wordt opgemerkt dat in sommige lidstaten het gebrek aan herverzekering herverzekeraars in het schadeverzekeringsbedrijf in moeilijkheden heeft gebracht. Momenteel wordt het verschil in de kwaliteit van herverzekeringsregelingen niet expliciet in aanmerking genomen. De huidige vermindering van de solvabiliteitsmarge is bevredigend voor proportionele werkzaamheden, maar in mindere mate voor nietproportionele herverzekering, waarvan het belang blijft toenemen. 3.4.3. Financiële herverzekering wordt ook steeds belangrijker en kan significante gevolgen hebben voor het reële niveau van het aan de herverzekeraar overgedragen risico. Aangezien de lidstaten hiervoor belangstelling hadden getoond, is opdracht gegeven tot het opstellen van een verslag over financieel belang en ART. In dit verslag moeten ook de resultaten van deze werkgroep alsmede de meer algemene studie over een eventuele EU-regeling voor het toezicht op herverzekering in aanmerking worden genomen.
6
3.5.
Minimumsolvabiliteitsmarge – methodologie
3.5.1. Wij hebben een methodologie nodig die de werkelijke risico’s van een verzekeringsonderneming nauwkeuriger weerspiegelt, maar die eenvoudig, uitvoerbaar, degelijk en transparant blijft. Ook lijkt de huidige methodologie niet adequaat de risicovermindering te weerspiegelen die door diversifiëring van de portefeuille kan worden bereikt. 3.5.2. Hoe moet risico worden gemeten, bijvoorbeeld met betrekking tot volatiliteit, duur van de uitlooptermijn voor verplichtingen. Andere risico’s aan de actiefzijde zijn markt, liquiditeitscongruentie (gegarandeerde afkoopwaarden), renterisico’s. 3.5.3. Het lijkt ook nuttig de in andere rechtsgebieden gebruikte risicomodellen en de door leidende marktspelers gebruikte interne risicokapitaalmodellen te onderzoeken. Men moet echter wel bedenken dat kleinere spelers niet in staat zijn het uitgavenpeil op te brengen dat wellicht door gesofisticeerde risicokapitaalmodellen wordt vereist. 3.5.4. Gezien de steeds vagere scheidslijnen tussen de belangrijke financiële sectoren (banken, verzekeringen, beleggingen) kan het leerzaam zijn de hoofdkenmerken van de risicokapitaalvereisten voor andere financiële sectoren te bestuderen. Bovendien kan de opkomst van financiële conglomeraten leiden tot regelgevingsarbitrage tussen verschillende financiële sectoren die in hoofdzaak gelijksoortige producten verkopen. In dit verband zij verwezen naar de studies van de Gemengde Technische Groep, vooral met betrekking tot de subgroep kapitaaltoereikendheid. Double gearing is geëlimineerd in gemengde groepen voor bank/beleggingsdiensten enerzijds, en in verzekerings/herverzekeringsgroepen anderzijds, maar de risico’s van double of multiple gearing in een conglomeraat voor bank- of beleggingsdiensten en verzekeringen moeten nog worden aangepakt. In deze context dient wellicht aandacht te worden besteed aan de vraag of diverse posten al dan niet voor de solvabiliteitsmarge in aanmerking komen, bijvoorbeeld toekomstige winst of niet volgestort kapitaal zijn aanvaardbaar voor de kapitaalvereisten voor toezichtdoeleinden voor het verzekeringsbedrijf, maar niet voor het bankbedrijf. 3.6.
Jaarrekeningstelsel
3.6.1. Het Comité voor het Verzekeringswezen heeft reeds overeenstemming bereikt over de kritische rol van het jaarrekeningstelsel bij de bepaling van de financiële positie van een verzekeringsonderneming. In feite verbindt het jaarrekeningstelsel effectief de vorige vijf punten en vormt het het middel waardoor beleid wordt omgezet in bindende voorschriften voor de ondernemingen.
7
3.6.2. Het belang van het jaarrekeningstelsel valt af te lezen uit het schematische diagram in CV-document XV/2014/99
Beleggingen
Balans Solvabiliteitsmarge Technische voorzieningen - (Financiële) Herverzekering
Jaarrekeningbeginselen
Afgestemd beheer van activa en passiva (ALM) -Alternatieve Risico-overdracht (ART) 3.6.3. Het jaarrekeningenbeleid kan ook belangrijke fiscale gevolgen hebben aangezien dit beleid kan leiden tot de kristallisatie van fiscale verplichtingen. 3.6.4. In dit verband moet ook worden gelet op het IASC-verzekeringsproject, waarbij belangrijke vraagstukken aan de orde kunnen worden gesteld zoals: –
de nadruk op verzekeringsovereenkomsten en niet op ondernemingen
–
verantwoording van verkopen van activa (bijvoorbeeld obligaties die tot de vervaldag worden aangehouden)
–
de aanpak van de waardering van passiva en activa.
3.6.5. De opstelling van de Richtlijn Jaarrekening Verzekeringsondernemingen was een belangrijke prestatie, maar een vermindering van het aantal toegestane opties zal bijdragen tot samenhang en vergelijkbaarheid. Voorzover de Europese jaarrekeningstandaarden overeenkomen met de internationale standaarden, kan dit bovendien leiden tot een verlaging van de kapitaalkosten voor grote Europese ondernemingen, maar de kosten voor kleinere spelers mogen niet uit het oog worden verloren. 3.7.
Hierboven werden de belangrijkste eventueel te bespreken onderwerpen uiteengezet en een nieuw kenmerk van de herziening van de solvabiliteit II zal duidelijk zijn dat wordt getracht de interactie van deze verschillende factoren te analyseren in plaats van ze slechts elk op zich te beschouwen.
3.8.
Niettemin kunnen er ook andere ad hoc-punten zijn die specifieke aandacht behoeven. Zo zouden door middel van een studie van recente faillissementen van verzekeringsondernemingen de belangrijkste oorzaken van deze faillissementen kunnen worden opgespoord en op deze wijze zou kunnen worden nagegaan in hoeverre de problemen eerder ontdekt zouden zijn door gebruikmaking van verbeterde toezichttechnieken.
8
3.9.
Een ander potentieel interessant onderwerp zou het gebruik van marktmechanismen ter vergemakkelijking van het bedrijfseconomisch toezicht zijn. Zo is, in eerste instantie voor de banksector, voorgesteld dat de banken zouden moeten worden verplicht een klein bedrag aan achtergestelde schuld uit te geven waarvan de notering op de markt zou kunnen fungeren als aanvullende indicator voor de financiële soliditeit van de bank. Dezelfde aanpak zou kunnen worden onderzocht voor verzekeringsondernemingen.
3.10. Alle bovenstaande onderwerpen hebben vooral betrekking op de financiële aspecten van het bedrijfseconomisch toezicht. Aangevoerd kan worden dat de strikte toepassing van adequate criteria inzake deskundigheid en betrouwbaarheid even belangrijk, zoniet belangrijker is voor een goede beoordeling van de financiële soliditeit van een verzekeringsonderneming. Het punt is dat “deskundige” bestuurders problemen in het bedrijf kunnen onderkennen en verhelpen lang voordat de toezichthouders er weet van hebben, terwijl “betrouwbare” bestuurders het risico wegnemen dat de onderneming fraude pleegt ten koste van slecht geïnformeerde consumenten. Tegen dezelfde achtergrond kunnen inspecties ter plaats nuttig inzicht geven in de kwaliteit van het bestuur en de juistheid van de financiële verslagen. 3.11. Dit zijn zeker steekhoudende argumenten, maar de beoordeling van dergelijke overwegingen valt in principe buiten het bestek van de herziening van de solvabiliteit II en het is niet de bedoeling de toepassing ervan te analyseren in deze studie. Vragen B: Zijn de leden het ermee eens dat de bovengenoemde onderwerpen moeten worden geanalyseerd? Zijn er aanvullingen nodig? Zijn er specifieke onderwerpen of vraagstukken ten aanzien waarvan de lidstaten discussiestukken wensen op te stellen of andere bijdragen wensen te leveren? 4.
INFORMATIEVERSTREKKERS EN BRONNEN VAN INFORMATIE
4.1.
Nationale verzekeringstoezichthouders en met regelgeving belaste personen bij nationale ministeries van Financiën beschikken vanzelfsprekend over directe praktijkervaring met toezicht en regulering alsmede met het vinden van oplossingen voor problemen in verband met verzekeringen. Als zodanig zouden zij kunnen fungeren als een belangrijke bron van zeer waardevolle informatie en kennis. Tijdens de laatste bijeenkomst van het Comité voor het Verzekeringswezen in september 1999 heeft een aantal lidstaten reeds aangegeven bereid te zijn tot actieve medewerking aan Solvabiliteit II. Dergelijke informatie is uiterst welkom.
4.2.
Het spreekt vanzelf dat het toezicht op het verzekeringswezen niet beperkt is tot het gebied van de EER en dat ook toezichthouders uit andere geografische zones belangrijke bronnen van informatie kunnen zijn, zoals de Verenigde Staten, Japan, Australië, enzovoorts. Tegelijkertijd is bij het IAIS een ontwerp-nota in voorbereiding over “Solvency, Solvency Assessments and Actuarial issues”. Ook het IAIS zou een belangrijke referentie en bron van relevante informatie kunnen zijn. Evenzo ligt het voor de hand dat de Conferentie van verzekeringstoezichthouders enkele relevante studies heeft verricht die nuttig kunnen zijn en het verdient aanbeveling dit na te gaan.
9
4.3.
Het effect van een verandering zal het sterkst gevoeld worden in het Europese verzekeringswezen. Gedurende de voorbereidingsperiode moet dan ook nauw overleg worden gevoerd met de verenigingen in de bedrijfstak (zoals CEA, ACME en AISAM) en dienen we ons voordeel te doen met hun bijdragen, met name wat betreft de gevolgen van voorgestelde veranderingen op de markten. Vanuit technisch oogpunt heeft de werkgroep van Europese actuarissen reeds een waardevolle analyse verstrekt van het verschil in risicokenmerken en ook deze groep kan een bijzonder waardevolle rol spelen. Afzonderlijke verzekeraars zouden eveneens relevante informatie kunnen verstrekken of presentaties kunnen verzorgen van de door hen gevolgde interne benadering van risicobeheer. Het enige voorbehoud dat te dien aanzien moet worden gemaakt is dat de grote verzekeringsgroepen zich geavanceerde risicobeheersystemen kunnen permitteren die niet zijn weggelegd voor de kleinere spelers op de markt; daarom is het van belang de haalbaarheid en de implicaties voor de kosten voor de gehele markt in het oog te houden. In het ontwerpstadium is het echter noodzakelijk rekening te houden met beproefde praktijken op de markt en mag niet worden vergeten dat een toename van de concentratie van de markt betekent dat een relatief klein aantal van de grootste spelers een zeer groot aandeel van de markt kan vertegenwoordigen.
4.4.
Ook is het goed mogelijk dat ter zake academische studies zijn verricht. Deze zouden belangrijke technische inzichten kunnen verschaffen en het lijkt nuttig een literatuuronderzoek uit te voeren naar bronnen van artikelen, dissertaties, enzovoorts.
4.5.
Verder is voortdurende informatieverstrekking door de verschillende voornoemde werkgroepen noodzakelijk, te weten door de groep Manghetti inzake technische voorzieningen, de werkgroep van de Conferentie voor het testen van het weerstandsvermogen waar het gaat om het aan de activa verbonden risico's, het project van IASC inzake de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, de verscheidene subgroepen die zijn ingesteld onder auspiciën van de Gemengde Technische Werkgroep voor financiële conglomeraten alsmede andere groepen die wellicht niet zijn genoemd. Het spreekt voor zich dat de resultaten van de werkzaamheden van deze werkgroepen moeten worden gebruikt bij de herziening.
4.6.
Het verrichten van een specifieke studie naar de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming is reeds aan de orde geweest op de bijeenkomst van het Comité voor het Verzekeringswezen van december 1999. Gezien de potentieel veelomvattende aard van dit onderwerp zal dit een waardevolle en voor dit doel geschikte bron zijn van relevante gegevens, informatie over de laatste praktijken en theoretische kennis. Op de onderzoeksopdracht wordt hieronder verder ingegaan.
Vragen C: Wensen de leden opmerkingen te maken over bovengenoemde bronnen van informatie? Wensen zij andere bronnen toe te voegen? Zijn er achtergrondstudies die zij onder de aandacht van de werkgroep wensen te brengen?
10
5.
ONTWERPSCHEMA EN WERKPROGRAMMA
5.1.
Het is in dit stadium niet mogelijk een definitief werkprogramma en een tijdschema op te stellen. Het moge duidelijk zijn dat het een omvangrijk project betreft dat tenminste drie à vier jaar in beslag zal nemen en veel analyse en overleg zal vergen. Ofschoon de herzieningsoperatie Solvabiliteit II niet geheel afhankelijk is van de werkzaamheden van de andere hiervoor genoemde werkgroepen, lijdt het geen twijfel dat het welslagen van het project tenminste gedeeltelijk zal worden bepaald door de succesvolle voltooiing van de studies die worden verricht in deze andere fora.
5.2.
Zonder de gang van zaken onnodig te formaliseren en in een rigide structuur te willen vatten, lijken de volgende stappen wenselijk: –
Regelmatig overleg/bijeenkomsten met de afgevaardigden van de lidstaten gedurende het gehele project (werkgroep Solvabiliteit);
–
Feedback en verstrekking van recente informatie aan het Comité voor het Verzekeringswezen wanneer noodzakelijk;
–
Overleg met de bedrijfstak op ad hoc-basis (CEA, ACME, AISAM, werkgroep van actuarissen);
–
Informatievergaring (literatuuroverzicht, enzovoorts);
–
Presentaties aan de werkgroep die zich bezighoudt met de benadering van risicobeheer in de bedrijfstak (facultatief);
–
Vergelijkend overzicht van de financiële aspecten van prudentieel toezicht in andere jurisdicties.
–
Vaststelling van te behandelen aangelegenheden;
–
Voorbereiding en aanbesteding van externe studie;
–
Analyse en resultaten van de studie;
–
Overweging mogelijke noodzaak van simulaties;
–
Verdere analyse om tot algemene conclusies te komen;
–
Voorbereiding en indiening van nota met aanbevelingen aan het Comité voor het Verzekeringswezen in 2002/2003.
Vragen D: Hebben de leden opmerkingen over de voorgaande algemene opzet van het werkprogramma en het schema ?
11
6.
VOORLOPIGE OPZET VAN DE STUDIE
6.1.
Zoals gezegd is het in dit stadium nog niet mogelijk om een definitieve onderzoeksopdracht voor de voorgestelde studie te formuleren. Het is mogelijk dat deze moet worden uitgebreid of gewijzigd in het licht van de besprekingen van onderhavig document. Als werktitel zou het volgende kunnen worden gesuggereerd: ‘Studie naar de methodologieën voor de beoordeling van de financiële positie van een verzekeringsonderneming teneinde het prudentieel toezicht te verbeteren door, onder andere, een betere afstemming van de wettelijke kapitaalvereiste op de werkelijke risico's waaraan de onderneming blootstaat, met inbegrip van een vergelijkende analyse van de voor- en nadelen van de huidige methodologie van de solvabiliteitsmarge in vergelijking met andere benaderingen.’
6.2.
De basiscriteria waaraan een methodologie voor de beoordeling van de financiële positie van een onderneming moet voldoen, zouden overeenkomen met die welke worden beschreven in deel 2 hiervoor en de studie zou onmiskenbaar aandacht moeten besteden aan de in deel 3 genoemde aangelegenheden. Het is de bedoeling dat DG Markt een definitieve onderzoeksopdracht formuleert en een aanbestedingsprocedure begint zodra onderhavige discussie is afgerond.
Vragen E: Hebben de leden opmerkingen over de titel, de doelstellingen en de aandachtsgebieden van de studie?
12