BULLETIN
BEROEPSINSTITUUT
VAN HET
VAN ERKENDE
BOEKHOUDERS
EN
FISCALISTEN
INLEIDING
AFDELING I: DE HERKWALIFICATIE VAN HET INKOMEN VAN ONROERENDE GOEDEREN, BEDOELD IN ARTIKEL 7 VAN HET W.I.B./92 TOT BEROEPSINKOMEN
1.- Artikel 7 van het W.I.B./92 omschrijft de aan de personenbelasting onderworpen inkomsten van onroerende goederen. Het betreft de inkomsten van onroerende goederen die al dan niet worden verhuurd en de bedragen die worden verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten1. Artikel 32, lid 2, 3° van het W.I.B./92 herkwalificeert echter sommige van deze eigenlijke inkomsten van onroerende goederen in hoofde van bepaalde bedrijfsleiders tot beroepsinkomsten. Deze herkwalificatie wordt besproken in het eerste deel van deze bijdrage.
A. ARTIKEL 32, LID 2, 3° VAN HET W.I.B./92 Artikel 32 van het W.I.B./92 omschrijft de bezoldigingen van bedrijfsleiders4. Lid 2, 3° van deze bepaling preciseert dat tot deze bezoldigingen inzonderheid behoren: « In afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen van een gebouwd onroerend goed verhuurd door in het eerste lid, 1° vermelde personen aan de vennootschap waarin zij een opdracht of gelijksoortige functies uitoefenen, voor zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficiënt. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerende goed niet in aftrek gebracht ».
2.- De particulier kan eveneens inkomsten puren uit onroerende verrichtingen via meerwaarden die worden verwezenlijkt op de overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen. Men weet dat sommige van deze meerwaarden kunnen worden belast als diverse inkomsten. Het betreft meerwaarden die binnen een bepaalde termijn worden verwezenlijkt op gebouwde (art. 90, 10° van het W.I.B./92)2 of ongebouwde (art. 80, 8° van het W.I.B./92)3 onroerende goederen. Buiten deze veronderstellingen zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt door een particulier niet belastbaar. Sommige omstandigheden kunnen de administratie er echter toe aanzetten deze meerwaarden te herkwalificeren tot diverse inkomsten van speculatieve oorsprong, of zelfs tot beroepsinkomsten. Deze herkwalificaties zullen worden besproken in het tweede deel van deze studie.
B. TOEPASSINGSGEBIED De herkwalificatie van de inkomsten van onroerende goederen tot beroepsinkomsten is slechts toegestaan met strikte inachtneming van de voorwaarden die worden gesteld door artikel 32, lid 2, 3° van het W.I.B./92.
1 Voor een grondige studie van artikel 7 van het W.I.B./92 verwijzen wij de lezer naar de publicatie van X. Thiebaut en C. Lemaire, “La fiscalité immobilière”, in Formation permanente CUP, september 2000, blz. 239 en volgende. 2 Meerwaarde, belast tegen 16,5 %: art. 171,4, e van het W.I.B./92. 3 Meerwaarde, belast tegen 16,5 % of tegen 33 %: art. 171,4, e en 171, 1, b van het W.I.B./92. 4 Voor een recent onderzoek, zie L. Herve “De quelques aspects du régime fiscal de l’exercice en personne physique et en société de fonctions dirigeantes indépendantes”, in Formation permanente CUP, september 2002, blz. 181 en volgende.
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
I
N
H
O
U
D
• De herkwalificatie van inkomsten van onroerende goederen of van inkomsten, afkomstig van onroerende verrichtingen 1 • Non bis in idem: een regel die niet altijd even goed gekend is
4
• Onwettige uitoefening van het beroep van erkend boekhouder of erkend boekhouder-fiscalist in 2002 6
1
• Ingehouden bedrijfsvoorheffing
8
• Voor U gelezen
8
• Contact
8
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 • Tweewekelijks • NL : P309340
De herkwalificatie van inkomsten van onroerende goederen of van inkomsten, afkomstig van onroerende verrichtingen
E. SIMULATIE EN TOEPASSING VAN ARTIKEL 344 § 1 VAN HET W.I.B./92
Dit zijn de voorwaarden : 1. Het onroerende goed moet gebouwd zijn. Met het oog op de toepassing van de regeling van de herkwalificatie wordt een onroerend goed geacht “gebouwd” te zijn « wanneer de administratie van het kadaster het als dusdanig beschouwt in het kader van de toekenning van een kadastraal inkomen »5. 2. Het gebouwde onroerende goed moet worden verhuurd. Een bedrijfsleider zou bijgevolg aan de herkwalificatie kunnen ontsnappen wanneer hij aan zijn vennootschap een zakelijk recht zou toekennen, zoals een recht van vruchtgebruik met betrekking tot het onroerende goed. Men moet echter voorzichtig zijn met dit soort van verrichting. Behalve het feit dat de administratie altijd kan proberen de simulatie te bewijzen « kan
Om te ontsnappen aan de herkwalificatie, voorzien door artikel 32 van het W.I.B./92 “volstaat” het dat niet wordt voldaan aan alle hierboven opgesomde toepassingsvoorwaarden. De rechtspraak toont zich echter streng ten opzichte van bepaalde situaties die door de belastingplichtige zijn opgezet. In een zaak die werd voorgelegd aan het Hof van Beroep van Bergen had een geneesheer de huurovereenkomst opgezegd die hem verbond met zijn vennootschap en had hij het gebouw diezelfde dag verhuurd aan een vastgoedmaatschappij, die het op haar beurt had onderverhuurd aan de vennootschap van de geneesheer. Zich baserend op een reeks aanwijzingen die eigen waren aan het geval (onder meer de opzegging en de verhuring aan de vastgoedmaatschappij de dag zelf) concludeerde het Hof van Beroep van Bergen tot de simulatie10. In een ander geschil was de echtgenote van de bedrijfsleider als enige eigenares van het gebouw, dat de woning van het echtpaar vormde. Zij verhuurde dit gebouw aan haar echtgenoot (bedrijfsleider) die het op zijn beurt onderverhuurde aan de vennootschap. De echtgenote werd bijgevolg belast op het kadastraal inkomen van het van belasting vrijgestelde onroerende goed, aangezien het de woning van de belastingplichtige betrof. De echtgenoot-bedrijfsleider werd bij wijze van diverse inkomsten belast op de opbrengst van de onderverhuring (artikel 90, 5° van het W.I.B./92), maar trok als kosten de huurprijs af die hij aan zijn echtgenote betaalde (artikel 100 van het W.I.B./92). Met zijn vonnis van 7 maart 2002 volgde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel de stelling van de administratie volgens welke de verrichting op grond van artikel 344 § 1 van het W.I.B./92 kon worden geherkwalificeerd tot rechtstreekse commerciële verhuring door de eigenares aan de vennootschap11. Hoewel deze beslissing kan worden bekritiseerd voor zover zij het toepassingsgebied van artikel 344 § 1 van het W.I.B./92 aanzienlijk verruimt12, kan zij toch alleen maar aanzetten tot voorzichtigheid.
men zich afvragen of artikel 344 § 1 van het W.I.B./92 niet zou moeten worden toegepast indien werd aangetoond dat de kwalificatie “vruchtgebruik” uitsluitend werd vastgesteld met de bedoeling de belasting te ontwijken ». Dit is in elk geval de mening van de administratie en van bepaalde auteurs6. 3. De persoon die verhuurt moet een natuurlijk persoon zijn die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent. De huurprijs van een onroerend goed dat als eigen bezit toebehoort aan een van de echtgenoten die geen bestuurder van de hurende vennootschap is, wordt niet beoogd door de herkwalificatie7. Opgemerkt dient te worden dat de bedrijfsleider, omschreven in artikel 32, lid 1, 2°, niet beoogd wordt, dat wil zeggen diegene die binnen de vennootschap een werkzaamheid of een leidende functie van dagelijks bestuur van commerciële, technische of financiële aard uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. Eveneens uitgesloten zijn de natuurlijke personen die aandelen van de vennootschap bezitten, die daarmee verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst en die niet de functie van zaakvoerder of gelijksoortige functies uitoefenen. 4. Het onroerende goed moet worden verhuurd aan de vennootschap waarin de bedrijfsleider een opdracht of gelijksoortige functies uitoefent. C. TOEPASSING VAN DE HERKWALIFICATIE Om het bedrag te berekenen van de huurprijzen waarboven de herkwalificatie wordt toegepast, moet het K.I. worden vermenigvuldigd met 5/3 x de revalorisatiecoëfficiënt. Voor het aanslagjaar 2002 bedroeg deze coëfficiënt 3,26. Voor het aanslagjaar 2003 is dat 3,258. Het geherkwalificeerde inkomen van onroerende goederen zal worden gecumuleerd met de andere bezoldigingen van de bedrijfsleider en verminderd met de (reële of forfaitaire) beroepskosten, met uitsluiting van de kosten in verband met het verhuurde onroerende goed. Wanneer het onroerende goed slechts gedeeltelijk aan de bedrijfsleider toebehoort, in mede-eigendom met andere personen, zal enkel het gedeelte van het K.I. en van de huurprijs die de rechten van de bedrijfsleider vertegenwoordigen, in aanmerking worden genomen9.
AFDELING II: HERKWALIFICATIE VAN DE MEERWAARDEN, VERWEZENLIJKT OP DE OVERDRACHT ONDER BEZWARENDE TITEL VAN ONROERENDE GOEDEREN 1. SPECULATIEVE ONROERENDE VERRICHTINGEN DIE BUITEN HET KADER VALLEN VAN HET NORMALE BEHEER VAN HET PRIVE-VERMOGEN A. IN AANMERKING GENOMEN VERONDERSTELLING De omstandigheden waarmee de verwezenlijking van meerwaarden door een particulier is omringd, kunnen de administratie der belastingen ertoe aanzetten ervan uit te gaan dat deze verrichtingen speculatief zijn en buiten het toepassingsgebied vallen van het normale beheer van het privévermogen. In deze veronderstelling kan de meerwaarde een inkomen vormen, dat beoogd wordt in artikel 90, 1° van het W.I.B./92 dat als diverse inkomsten
D. CORRELATIEVE VERMINDERING VAN DE INKOMSTEN VAN ONROERENDE GOEDEREN De herkwalificatie van de inkomsten van onroerende goederen tot beroepsinkomsten impliceert correlatief de vermindering van de inkomsten van onroerende goederen met hetzelfde bedrag.
5 6 7 8 9 10 11 12
Cf. Bull. V. en A., Senaat, 31 december 1996, nr. 1-35, blz. 1742, geciteerd door Fiscologue, nr. 607, blz.. 8. T. Afschrift, “L’évitement licite de l’impôt et la réalité juridique”, Larcier 1994, blz. 251; zie eveneens Com. IB nr. 32/28. Com. IB, nr. 32/23. Artikel 1 van het koninklijk uitvoeringsbesluit van het W.I.B./92. Com. IB nr. 32/24 en 32/25. Bergen, 21 juni 2002, Courr. fiscal., 2002/530, noot van Nicolas De Becker. Burg. Brussel, 7 maart 2002, Courr. fiscal., 2002/419. Zie J.O. Schrijvers, Actualité fiscale van 30.10.2002, blz. 4.
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
2
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
2. HERKWALIFICATIE VAN DE ONROERENDE MEERWAARDE TOT BEROEPSINKOMEN
kwalificeert: “winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid voorkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen”. Deze zogenaamde “speculatieve” meerwaarden worden naar het nettobedrag ervan in aanmerking genomen, dit is het brutobedrag verminderd met de kosten waarvan de belastingplichtige het bewijs levert dat zij tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden (art. 97 van het W.I.B./92). Deze meerwaarden worden belast tegen het afzonderlijke tarief van 33 % (art. 171, 1°, a van het W.I.B./92). Hier is het van belang te onderstrepen dat de administratie mag proberen het bestaan aan te tonen van speculatieve meerwaarden, zelfs in de veronderstelling dat de meerwaarde wordt verwezenlijkt binnen een bepaalde termijn en bijgevolg onderworpen is aan de afzonderlijke belasting van 16,5 %13.
A. IN AANMERKING GENOMEN VERONDERSTELLING De veronderstelling waarvan hier wordt uitgegaan, is die van de particulier die van dichtbij of van ver bindingen heeft met de vastgoedsector en die in het kader van zijn privé-activiteit geregeld meerwaarden verwezenlijkt op de overdracht van onroerende goederen. In dit speciale geval beperkt de administratie, na te hebben aangetoond dat de verrichtingen die in de privé-sfeer werden gedaan speculatief waren, er zich niet toe de meerwaarde als diverse inkomsten te belasten (33 %), maar herkwalificeert zij dit inkomen tot beroepsinkomsten. B. BEWIJS DAT DOOR DE ADMINISTRATIE MOET WORDEN GELEVERD In tegenstelling met het hiervoor onderzochte geval van de bedrijfsleider heeft de herkwalificatie hier geen speciale wettelijke grondslag. De administratie moet met alle rechtsmiddelen het bewijs leveren dat de verrichtingen die door de particulier worden gedaan, in werkelijkheid kaderen in de beroepssfeer van zijn activiteiten.
B. VEREISTE VOORWAARDEN
Doorgaans baseert de administratie zich op de volgende vermoedens :
Om artikel 90, 1° van het W.I.B./92 te kunnen toepassen, moet de administratie met alle rechtsmiddelen het bewijs leveren van een speculatie die buiten de normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen valt. Dit bewijs kan voortvloeien uit meerdere vermoedens die in combinatie met elkaar de aanslag kunnen meebrengen14. Dit zijn de belangrijkste vermoedens:
1. De particulier oefent al een beroepsactiviteit uit die verband houdt met de vastgoedsector Het feit dat de belastingplichtige beroepsmatig bindingen heeft met de vastgoedsector vormt vaak de uitgangsaanwijzing voor de redenering van de administratie. Worden bijgevolg in de eerste plaats beoogd de vastgoedmakelaars, de leiders van een vastgoedmaatschappij, maar ook aannemers, architecten, notarissen,... Toch werd er in het verleden beslist dat natuurlijke personen die beroepsmatig in de vastgoedsector actief zijn onroerende goederen konden bezitten en besturen in het kader van het normale beheer van een privé-vermogen, net zoals de andere belastingplichtigen17. De rechtspraak heeft bij verscheidene gelegenheden herhaald dat beroeps perfect een privé-vermogen konden beheren, los van hun beroepsvermogen18. Het Hof van Beroep van Gent heeft beslist dat de onroerende verrichtingen die werden gedaan door een werkende vennoot van een BVBA die actief is in het bouwbedrijf, niet moeten worden aangemerkt als winst of baten van onroerende verrichtingen, maar als onbelastbare inkomsten die voortvloeien uit het beheer van het privé-vermogen wanneer deze verrichtingen, zelfs indien er leningen werden aangegaan, plaatsvinden met een frequentie die als volgt kan worden samengevat: bouw van een woning in 1974-1975 en verkoop in 1978, bouw van 4 woningen in 1977 en verkoop met toepassing van de BTW-regeling, aankopen in 1979 van een weide, verkavelingen en verkopen van percelen gedurende datzelfde jaar. Het Hof van Beroep van Gent preciseert bovendien dat in het normale beheer van het privé-vermogen een bepaalde speculatieve demarche niet kan worden uitgesloten19. Hetzelfde Hof van Beroep van Gent herinnerde er recentelijk aan dat louter het feit dat een belastingplichtige zich beroepsmatig bezighoudt met vastgoedverrichtingen niet impliceert dat hij op privé-vlak dezelfde activiteit uitoefent. Het Hof herinnert eraan dat het voor de mensen van de vastgoedsector mogelijk moet zijn onroerende verrichtingen te doen in het kader van het beheer van hun privé-vermogen, zonder dat deze verrich-
1. De opname van het goed in het privé-vermogen van de belastingplichtige Wanneer het verkochte goed niet ten gevolge van een nalatenschap, schenking, persoonlijke spaarinspanning of wederbelegging van vervreemde goederen is opgenomen in het vermogen van de particulier kan het vermoeden rijzen dat het hier om een belastbare verrichting gaat. 2. De termijn tussen de aankoop en de doorverkoop Een korte termijn tussen de aankoop en de doorverkoop met meerwaarde kan een vermoeden van speculatie vormen. 3. Het beroep doen op een lening De financiering van de aankopen door middel van een massaal beroep op het krediet vormt een feit waarmee de speculatie kan worden bewezen15. 4. De revalorisatiewerken De revalorisatiewerken aan een terrein, de verkaveling ervan kunnen door de omvang ervan aantonen dat de verrichting buiten het normale kader van het privé-beheer valt.
5. De frequentie van de verrichtingen Hoewel artikel 90 van het W.I.B./92 geen enkele toespeling maakt op dit criterium, kan het aantal verrichtingen het speculatieve karakter ervan aan het licht brengen. 6. De aankoop in onverdeeldheid De vrijwillig gecreëerde onverdeeldheid met het oog op de aankoop van een onroerend goed en de snelle doorverkoop ervan met winst werd in aanmerking genomen tot staving van de stelling van de belastingheffing16.
13 Zie de bepalingen van artikel 90 1° van het W.I.B./92 en de verwijzing naar de artikelen 90 8°, 90 9° en 90 10° van het W.I.B./92. 14 Voor een grondig onderzoek van deze kwestie met tal van verwijzingen naar de rechtspraak, zie Marc André “Les limites fiscales de la gestion normale d’un patrimoine privé”, Bull. des contributions 1992 nr. 719, blz. 2275 en volgende; zie ook X. Thiebaut en C. Lemaire, “La fiscalité immobilière”, in Formation permanente CUP, september 2000, blz. 239 en volgende. 15 Brussel, 29 oktober 1993, F.J.F., 94/189. 16 Zie Marc André, voornoemd, blz. 2539. 17 Marc André, “Les limites fiscales de la gestion normale du patrimoine privé”, B.C., 1992, nr. 719, blz. 2275 en volgende. 18 Zie onder meer Brussel, 30 oktober1972, J.D.F., 1972, blz. 323. 19 Gent, 9 november 1984, F.J.F., nr. 85/151
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
3
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
BESLUIT
tingen noodzakelijkerwijs een beroepsmatig karakter vertonen20. 2. Het herhaalde karakter van de verrichtingen die worden gedaan met een winstoogmerk De administratie moet aantonen dat de algemene maatstaven die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van het beroepsmatige karakter van een inkomen voorhanden zijn. Ter herinnering, dit zijn de maatstaven: • een frequentie en een continuïteit van verrichtingen die gewoonlijk worden uitgeoefend; • een verrijking van de belastingplichtige die “rechtstreeks of onrechtstreeks” voortvloeit uit de uitoefening van een beroepswerkzaamheid21. Een alleenstaande verrichting kan dus niet dienen als grondslag voor een herkwalificatie tot beroepsinkomsten. Een reeks verrichtingen die de belastingplichtige geen blijvende verrijking opleveren, kunnen er niet toe leiden dat wordt geconcludeerd tot het bestaan van beroepsinkomsten.
In het kader van de herkwalificatie van de inkomsten van onroerende goederen tot beroepsinkomsten voor bepaalde bedrijfsleiders is de wetgever tussenbeide gekomen om strikte toepassingsvoorwaarden vast te leggen. De herkwalificatie van de onroerende meerwaarden die worden verwezenlijkt in het kader van de privé-activiteiten van een belastingplichtige is delicater. Artikel 90, 1° van het W.I.B./92 staat de administratie toe ervan uit te gaan dat de speculatieve meerwaarden diverse inkomsten vormen die belastbaar zijn tegen 33 %. De toepassingsvoorwaarden van deze tekst maken deel uit van de interpretatie die moet worden gegeven aan de begrippen “speculatie” en “normaal beheer van het privé-vermogen”. Naast de belastingheffing op de zogenaamde speculatieve meerwaarden kan de herkwalificatie van de onroerende meerwaarden tot beroepsinkomsten maar worden toegestaan op grond van ernstige en bewijskrachtige aanwijzingen, die onweerlegbaar aantonen dat de verrichtingen gewoonlijk worden uitgeoefend met het doel een duurzame verrijking te verschaffen in het kader van deze activiteit.
C. BELASTINGHEFFING Indien de inkomsten van de belastbare verrichtingen worden geherkwalificeerd tot beroepsinkomsten, zullen zij worden belast volgens het nettobedrag ervan, verminderd met de desbetreffende kosten. Deze inkomsten zullen worden gecumuleerd met de overige inkomsten van de belastingplichtige en belast tegen het volle tarief van de personenbelasting.
F. DELOBBE, Advocaat, Elegis « Hannequart & Rasir »
20 Gent, 4 december 1997, Courr. fiscal 1998, blz. 173 en volgende. 21 Marc Dassesse en Pascal Minne, Droit fiscal, Principes généraux et impôts sur les revenus, blz. 369.
Non bis in idem: een regel die niet altijd even goed gekend is Een recente parlementaire vraag1 maakte het mogelijk de onwetendheid te meten die nog altijd bestaat ten aanzien van een regel waarvan men dacht dat die beter werd beheerst. Wij achten het dan ook nuttig nogmaals de draagwijdte ervan uiteen te zetten. Een kamerlid verkondigde ten stelligste dat “Artikel 170 van de Grondwet voorziet in het verbod tweemaal dezelfde zaak te belasten non bis in idem” om daaruit te concluderen dat de belastingverordeningen van de stad Namen,die een belasting opleggen op de tweede verblijfplaatsen en op de drijfkracht, een overlapping vormen met de onroerende voorheffing. De verwarring ten top gedreven.
voor eenzelfde misdrijf geen tweemaal strafrechtelijk te worden geoordeeld of bestraft. De regel “non bis in idem”, aangezien het wel degelijk daarover gaat, geldt hier als een algemeen rechtsbeginsel dat verbonden is aan het beginsel van het gezag van het gewijsde en aan dat van de individuele vrijheid. Dit beginsel wordt erkend in elk rechtssysteem dat is ontworpen met eerbiediging van de fundamentele rechten. De internationale instrumenten voorzien in deze garantie binnen de nationale grenzen. Artikel 50 van het Handvest is van toepassing op nationaal vlak, maar overeenkomstig de verworvenheden van de Unie ook tussen de gerechten van meerdere LidStaten.
De regel is niet grondwettelijk
De draagwijdte van de regel in het fiscaal recht
Artikel 170 van de Grondwet bepaalt in de eerste plaats dat geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet. De §§ 2, 3 en 4 van dat artikel verlenen eveneens en respectievelijk een belastingbevoegdheid aan de Gewesten en Gemeenschappen2, aan de provincies en aan de gemeenten. In dat artikel is er nergens sprake van de regel “non bis in idem”, evenmin trouwens als in enig ander artikel van de Grondwet. De regel “non bis in idem“ geldt trouwens niet alleen in belastingaangelegenheden. Zo bepaalt bijvoorbeeld artikel 50 van het Handvest van de fundamentele rechten van de Europese Unie dat “Niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd of bestraft wegens een misdrijf waarvoor hij in de Unie al werd vrijgesproken of veroordeeld door een definitief strafvonnis overeenkomstig de wet”. Met andere woorden, dit artikel voert het recht in om 1 2 3
In belastingaangelegenheden betekent de regel “non bis in idem” niet dat eenzelfde grondslag van de belasting geen tweemaal kan worden belast, maar wel degelijk dat dezelfde belasting geen tweemaal kan worden geheven ten aanzien van dezelfde belastingplichtige op basis van dezelfde staat, dezelfde situatie of dezelfde feiten. Dit adagium van het fiscaal recht belet dat een belastingplichtige ertoe verplicht zou worden tweemaal “dezelfde belasting op hetzelfde voorwerp” te betalen3. In tegenstelling met hetgeen soms wordt aanvaard door de rechtsleer, die bevestigt dat de regel “non bis in idem” een algemeen beginsel is dat van toepassing is telkens als de wet niet anders bepaalt, blijkt dat dit “ideaal”, dat is ingegeven door de billijkheid, slechts wordt bereikt in de mate dat het is ingeschreven in de wet. Het is slechts een “beginsel”, net zoals de
Vraag nr. 706 van de heer Fournaux van 30 mei 2001, V.A., Kamer, zitting 2002-2003, nr. 141, blz. 17851. Hoewel deze bevoegdheid voor laatstgenoemden theoretisch is en in de praktijk nooit werd toegepast gelet op de moeilijkheden die zouden rijzen wegens de bevoegdheid van de Franstalige en Vlaamse Gemeenschap op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Cassatie, 4 februari 1931.
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
4
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
wordt opgelegd is evenmin van dezelfde aard als de onroerende voorheffing. Het betreft een plaatselijke belasting die niet berust op een eigendomsrecht, maar op het feit dat de eigenaar niet in het beoogde goed woont maar het doorgaans als vakantieverblijf gebruikt. De goederen die als tweede verblijfplaats worden belast mogen daarentegen geen aanleiding geven tot een verblijfsbelasting in hoofde van de personen die ze bewonen.
“sociale instelling” of de “rechtvaardigheid”, waardoor de geïnspireerde wetgever wordt geleid, maar volstaat niet om de wet aan te vullen en nog minder om ervan af te wijken. In een arrest van 31 januari 1933 verkondigde het Hof van beroep van Gent dat “het billijkheidsbeginsel dat wordt verwoordt in de stelregel “non bis in idem” niet kan worden ingeroepen tegen de wil van de wetgever; deze stelregel geldt als een interpretatieregel, maar enkel in geval van twijfel aangaande die wil”4. Heel wat recenter, in een arrest van 24 mei 2002 dat de fiscale autonomie van de gemeenten bevestigt, verklaart de Raad van State dat “…het adagium “non bis in idem” zich niet kant tegen het naast elkaar bestaan van twee vergelijkbare belastingen die door verschillende belasting vaststellende overheden worden geheven ...”. Men zal snel hebben ingezien dat het beginsel “non bis in idem” waarschijnlijk alleen maar op het vlak van de gemeentebelastingen de facto altijd van toepassing is. Eenzelfde feit kan worden onderworpen aan twee verschillende belastingen, maar eenzelfde belasting kan niet tweemaal worden geëist met als reden dat de belastingplichtige twee mogelijkheden zou vervullen waarin de belasting verschuldigd is.
Enkele gevallen uit de rechtspraak • Een gemeentebelasting met betrekking tot het verhuren van fietsen die voor ontspanningsdoeleinden worden gebruikt vormt een belasting op de vrijetijdsbesteding en heeft bijgevolg niet de aard van een aanvullende gemeentebelasting op de fietsen zelf. De goedkeuring van deze beide belastingen is bijgevolg niet in strijd met het beginsel “non bis in idem”7. • Het grondwettelijke beginsel van de scheiding der machten kant er zich tegen dat de Bestendige deputatie die tussenkomt als rechtscollege zich uitspreekt over de billijkheid van een belastingheffing. Dit beginsel werd geschonden wanneer de Bestendige deputatie die tussenkomt ten gevolge van een klacht tegen een directe gemeentebelasting, na te hebben vastgesteld dat het beginsel “non bis in idem” betekent dat de overheid van dezelfde belastingplichtige voor dezelfde grondslag van belasting niet tweemaal dezelfde belasting of belastingen van dezelfde aard kan eisen, van oordeel is dat wanneer een gemeente heeft beslist een directe belasting te heffen op het ophalen van huisvuil het niet billijk is met betrekking tot hetzelfde voorwerp een indirecte belasting in te stellen aangezien deze belastingen ondanks hun verschillende benaming in werkelijkheid gevestigd zijn op hetzelfde belastbare feit8. • De gemeente Kraainem streefde de gedeeltelijke vernietiging na van het decreet van de Vlaamse Raad van 20 december 1989 houdende uitvoeringsbepalingen van de begroting, meer in het bijzonder wat het beheer van de afvalstoffen betreft en de contributie voor het ophalen ervan. Het Hof oordeelt dat de gemeentebelastingen op het ophalen van het huishoudelijk afval verschuldigd zijn door de inwoners van de gemeente, terwijl de omstreden heffing ten laste wordt gelegd van de ondernemingen, gemeenten en verenigingen van gemeenten die afval ophalen, wat bijgevolg geen dubbele belastingheffing vormt9. • Het beginsel “non bis in idem” veronderstelt dat eenzelfde belasting in hoofde van dezelfde belastingplichtige geen tweemaal dezelfde grondslag van belasting mag betreffen. Een gemeentebelasting op het storten schendt dit beginsel niet wanneer het Vlaamse Gewest al een soortgelijke belasting int, aangezien het niet om dezelfde belasting gaat. De belasting van het Gewest bedraagt 350 BEF per ton voor het ophalen van afval in het Vlaamse Gewest dat bestemd is om te worden gestort of verbrand buiten dit Gewest. Het doet er niet toe of de gemeentebelasting betrekking heeft op dezelfde grondslag van belasting als de belasting van het Vlaamse Gewest10. • Een gemeentebelasting op de gebouwen of op gedeelten van gebouwen zonder doorlopend gebruik die van toepassing is op leegstaande gebouwen, schendt het beginsel “non bis in idem” wegens een overlapping van de onroerende voorheffing niet, aangezien de grondslag van de belasting totaal verschillend is van die van de voorheffing11-12.
Onroerende voorheffing, drijfkracht, tweede verblijfplaats De onroerende voorheffing is oorspronkelijk, en zoals de benaming ervan aangeeft, een manier om de belasting op de inkomsten te betalen, maar ook en tegelijk een soort van grondbelasting die wordt geïnd voor rekening van bepaalde entiteiten5. Deze belasting is gebaseerd op het kadastraal inkomen dat wordt vastgesteld voor alle gebouwde en ongebouwde onroerend goederen, alsmede voor het materiaal en de outillage die onroerend zijn van nature of door hun bestemming. Onder materieel en outillage worden verstaan, met uitsluiting van de lokalen, afdaken en hun onmisbaar toebehoren, alle toestellen, machines en andere installaties dienstig voor een nijverheids-, handels- of ambachtsbedrijf. Evenwel wordt het materieel en de outillage die het karakter hebben van onroerende goederen door bestemming slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijvend aan het erf zijn verbonden of op blijvende wijze voor de dienst en de exploitatie zijn bestemd en voor zover zij, ingevolge hun gewicht, hun afmetingen, hun wijze van plaatsing of werking, moeten dienen om normaal blijvend te worden gebruikt op de plaats waar zij zich bevinden of om tijdens het gebruik ter plaatse te blijven6. De belasting op de drijfkracht die wordt toegepast op de industriële motoren is vanzelfsprekend niet van dezelfde aard als de onroerende voorheffing. De gemeenten die een dergelijke belasting heffen, bepalen doorgaans dat zij verschuldigd is ongeacht de vloeistof of de energiebron die de motoren aandrijft. Bepaalde belastingverordeningen beschouwen als “drijfkracht” het vermogen van elke soort van al dan niet traditionele hulp- of hoofdmotoren die noodzakelijk zijn om, met of zonder zichtbare beweging, zonder onderscheid, elke mechanische of elektronische kantoor- of werkplaatsmachine in werking te stellen. De belasting op de tweede verblijfplaatsen die door bepaalde gemeenten 4 5 6
Bull. bel., nr. 70, blz. 51. Gewesten, provincies, gemeenten en agglomeraties. Bovendien stippen wij aan dat artikel 524 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat onroerend zijn door bestemming de voorwerpen die de eigenaar van een erf voor de dienst en de exploitatie van dat erf daarop geplaatst heeft. 7 Beslissing van de Rechtbank van koophandel van Brugge van 10 september 1986, F.J.F., nr. 89/25. 8 Arrest van het Hof van cassatie van 22 mei 1987, F.J.F., nr. 88/111. 9 Arrest van het Arbitragehof van 14 november 1991, B.S., 28 november 1991. 10 Beslissing van de Bestendige deputatie van Limburg van 24 september 1992, F.J.F., n. 92/194. 11 Arrest van het Hof van beroep van Bergen van 28 juni 1994, F.J.F., nr. 95/26. 12 Opgemerkt dient te worden, dat in tegenstelling met een indexering van de algemene financiering de Waalse gemeenten tijdens het dienstjaar 1998 werden verzocht niet langer de domeinen te belasten die rechtstreeks verbonden zijn aan de uitoefening van de Waalse bevoegdheden. Zij werden verzocht blijk te geven van hetzelfde streven naar fiscale vrede door in 1999 af te zien van het belasten van deze materies en in de omzendbrief betreffende de budgetten voor 2000 werd bepaald dat aangezien dit soort van belastingheffing onder de bevoegdheid van het Waalse Gewest valt, deze materies niet langer door de gemeenten mogen worden belast. Worden in hoofdzaak bedoeld de belastingen op ongezonde, verlaten of leegstaande woningen, de belastingen op industriële en daarmee gelijkgestelde ruïnes en de belastingen op krotten en ongezonde of onafgewerkte gebouwen.
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
5
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
• Vormt geen schending van het beginsel “non bis in idem” de gemeentebelasting die niet wordt geïnd op de speelautomaat of -automaten zoals dat het geval is inzake de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde heffingen, maar op de inrichting die door de belastingverordening wordt beoogd, los van de aanwezigheid van automaten in deze inrichtingen17. • Een gemeente heeft een forfaitaire belasting ingesteld per m2 op de gebouwen (of gedeelten van gebouwen) die worden bestemd voor enig ander gebruik dan bewoning. Het Hof is van oordeel dat deze belasting niet hetzelfde voorwerp heeft als de onroerende voorheffing die wordt geheven op het kadastraal inkomen. De omstreden gemeentebelasting is immers geen belasting op het (fictieve) inkomen dat een onroerend goed geacht wordt op te leveren. Het betreft gewoon een forfaitaire belasting, berekend op de oppervlakte van het gebouw, los van de onroerende inkomsten. De kwestieuze belasting schendt bijgevolg niet de regel van artikel 464 van het W.I.B. 1992 volgens hetwelk de gemeenten niet gemachtigd zijn tot het heffen van belastingen op het bedrag van de inkomstenbelastingen18. • Een belastingplichtige betwist de wettelijkheid van een provinciebelasting op de oppervlakten ten laste van de ondernemingen met als reden dat zij strijdig zou zijn met de bepalingen van artikel 464 van het W.I.B. 1992 volgens hetwelk de provincies niet gemachtigd zijn tot het heffen van belastingen op de grondslag of op het bedrag van de inkomstenbelastingen. Het Hof stelt vast dat de belasting met name de natuurlijke of rechtspersonen beoogt die een vrij beroep, een ambt of enige andere zelfstandige beroepsactiviteit uitoefenen. Zij wordt echter berekend rekening houdend met het totaal van de gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt. De belasting wordt bijgevolg rechtstreeks geheven op de uitoefening van een vrij beroep op grond van een aanwijzing, die in het onderhavige geval de ingenomen oppervlakte is. Een dergelijke aanwijzing houdt echter helemaal geen verband met de inkomsten die de uitoefening van het vrije beroep de belastingplichtige kan opleveren, noch met het bedrag van de inkomstenbelasting die zal worden gegenereerd. De belasting is bijgevolg wettelijk19.
• Een Vlaamse gemeente had een belasting ingesteld op het storten van huisvuil en afval. Een belastingplichtige was van oordeel dat deze belasting een overlapping vormde met de milieuheffing die door het Vlaamse Gewest werd geïnd en die werd berekend per ton gestort afval. Het Hof van cassatie verwerpt dit standpunt want geen enkele regel verbiedt dat een belastingplichtige voor eenzelfde feit door verschillende overheden wordt belast13. • Wanneer een natuurlijke persoon in een gebouw het beroep van advocaat uitoefent voor rekening van een vennootschap die al werd belast overeenkomstig artikel 3, § 1er, b, van de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is voornoemd artikel niet op hem van toepassing. De toepassing ervan zou een inbreuk betekenen op het beginsel “non bis in idem”14. • De onroerende voorheffing en de gemeentebelasting op leegstaande gebouwen en krotten hebben twee verschillende grondslagen van belasting, hoewel in het onderhavige geval het beginsel “non bis in idem” niet wordt geschonden15. • Het verzoekschrift beoogt de vernietiging van de belastingverordening waarbij een belasting wordt ingesteld op de gebouwen of gedeelten van gebouwen die worden bestemd voor enig ander gebruik dan de bewoning. Het adagium “non bis in idem” vormt geen algemeen rechtsbeginsel dat in het onderhavige geval van toepassing is en kant zich in geen geval tegen het naast elkaar bestaan van twee vergelijkbare belastingen, maar waarvan de redenen die ze verantwoorden, verschillen. De omstandigheid dat het Bussels Hoofdstedelijk Gewest een belasting heeft gevestigd die gelijkenis vertoont met de omstreden gemeentebelasting, ontneemt de gemeente niet haar fiscale bevoegdheid aangezien de excepties op de fiscale bevoegdheid van de gemeenten krachtens het al eerder aangehaalde artikel 170, § 4 van de Grondwet uitdrukkelijk door de wet moeten worden vastgelegd. De omstreden belasting is overigens niet op alle punten gelijkaardig aan die van de ordonnantie van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en van houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen16.
Roland ROSOUX Expert-Adviseur op het Kabinet van de Minister van Financiën
13 Arrest van het Hof van cassatie van 16 oktober 1997, Pas., 1997, I, 411 – het arrest a quo werd gewezen door het Hof van beroep van Brussel op 3 februari 1995. 14 Vonnis van het Vredegerecht van Brussel (9de kanton) van 28 juli 1998, J.T., 1998, blz.. 819. 15 Arrest van het Hof van beroep van Gent van 8 september 1999, vermeld in de Fiskoloog nr. 730, blz. 12. 16 Arrest van de Raad van State van 14 maart 2000. 17 Arrest van het Hof van beroep van Luik van 20 juni 2001, F.J.F., nr. 2002/1. 18 Arrest van het Hof van beroep van Brussel van 21 juni 2001, vermeld in de Fiskoloog, nr. 817, blz. 12. 19 Arrest van het Hof van beroep van Bergen van 18 januari 2002, Act. Fisc., nr. 2002/11, blz. 12; F.J.F., nr. 2002/179.
Onwettige uitoefening van het beroep van erkend boekhouder of erkend boekhouder-fiscalist in 2002 oefening vast te stellen en desgevallend een proces verbaal op te maken. Het merendeel van de inspectieverzoeken hadden tot doel na te gaan of de opgelegde tuchtsancties (schorsing, schrapping) door de betrokken leden werden nageleefd. De verschillende onderzoeken hebben geleid tot het opmaken van 5 Pro Justitiae welke aan de Procureur des Konings overgemaakt werden.
In 2002 werden 150 dossiers geopend op basis van aanduidingen inzake onwettige beroepsuitoefening van het beroep van boekhouder. Na verder onderzoek of aanvullende informatie werden 44 dossiers gerangschikt zonder gevolg hetzij door het faillissement van de onderneming, hetzij door het feit dat een stageaanvraag bij het BIBF werd ingediend ofwel dat de statuten van de vennootschap werden gewijzigd. De overige dossiers werden verder onderzocht, waarbij een procedure bij de Rechtbank werd ingeleid ofwel een inspectieverzoek door de Federale Overheidsdienst werd aangevraagd.
Procedures geopend als gevolg van een rechtstreekse dagvaarding door het BIBF of inzake burgerlijke partijstelling als gevolg van een procedure door het Parket In 2002 werden 8 personen (4 Nederlandstalige en 4 Franstalige) rechtstreeks door het BIBF gedagvaard voor illegale uitoefening van het beroep van boekhouder, onafhankelijk van een eventuele Pro Justitia of een voor-
Dossiers doorgestuurd naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie 20 dossiers werden overgemaakt aan de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie met het verzoek de illegale uit-
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
6
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
afgaande interventie van het Parket. In één geval heeft het BIBF zich burgerlijke partij gesteld in het kader van een dossier door het Parket ingeleid.
leden (publicaties, seminaries) en dat een aanzienlijk deel van dit budget beknot wordt door de terugkerende kost voortvloeiend uit de bestrijding van de illegale beroepsuitoefening. De gevraagde schadevergoeding is slechts een fractie van de reële kosten, maar aangezien dit moeilijk kan becijferd worden, vordert het BIBF steeds een bedrag minstens gelijk aan het lidgeld dat een wettig gevestigde boekhouder heeft moeten betalen in dezelfde periode als de onwettige beroepsbeoefenaar. Het Hof van Beroep van Antwerpen heeft echter geoordeeld dat “er geen causaal verband bestaat tussen de niet betaling van de bijdragen en het misdrijf, nl. dat de verplichting om lidgeld te betalen niet ontstaat uit het misdrijf, maar dat de verplichting om lidgeld te betalen slecht bestaat als er geen misdrijf is en het beroep wordt uitgeoefend conform de wettelijke voorschriften”. Het Hof had evenwel twijfels over de budgettaire weerslag van de bestrijding van de illegale uitoefening voor het BIBF en stelde “dat het BIBF eigenlijk de terugbetaling van de proceskosten vorderde, wat niet mogelijk is”. Aangezien het BIBF geen exacte cijfers had neergelegd over de begrote morele en materiële schade, deed dit het Hof besluiten het eerste vonnis te bevestigen en de schadevergoeding vast te stellen op 0,02 EUR. De rechtspraak in het Franse taalgebied in 2002
De rechtspraak in 2002 Er werden in 2002 vijf vonnissen en twee arresten van het Hof van Beroep uitgesproken. De rechtbanken aanvaardden in principe dat de materiële en morele schade voor het BIBF moeilijk kan begroot worden, maar minstens kan gelijk gesteld worden met de verplichte bijdragen die erkende boekhouders elk jaar dienen te betalen om erkend te blijven (Art.50, Wet van 22 april 1999). Het lijkt overigens moeilijk verdedigbaar dat wie zich in regel stelt met de wet en jaarlijks een bijdrage moet betalen om het beroep van boekhouder te mogen uitoefenen zou benadeeld worden ten opzichte van iemand die het beroep op een onwettige wijze uitoefent en aldus aan deze verplichting zou ontsnappen. Een nieuw element dat bij de procedures blijkt op te duiken is dat het Openbaar Ministerie de verbeurdverklaring vraagt van de op een illegale wijze verkregen vermogensvermeerdering. Dit gebeurde reeds in 2000 en werd ook begin 2003 uitgesproken. De rechtspraak in het Nederlandse taalgebied in 2002 1. Rechtbank van Eerste aanleg te Mechelen 10.01.2002 Na klacht van verschillende klanten die hun dossier niet terug konden ontvangen, werd vastgesteld dat de betrokken boekhouder als erkende boekhouder van het tableau was geschrapt, maar desondanks toch het beroep verder uitoefende. De Rechtbank veroordeelde betrokkene bij verstek tot 7 maanden en een boete van 991,57 EUR. Op burgerlijk vlak ontving het BIBF 1.908,78 EUR + intresten. De invordering van dit bedrag en de hierbij aansluitend beslagname, werd gedwarsboomd door dagvaarding in revindicatie door een externe BVBA, waarvan de zaakvoerder uiteindelijk de geschrapte boekhouder zelf bleek te zijn. De procedure bij de rechtbank werd afgerond. De procedure tot vordering van de schadevergoeding is nog lopende.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE BRUSSEL 25.04.2002 De correctionele rechtbank van Brussel is niet ingegaan op het verzoek van het BIBF een materiële schadevergoeding toe te kennen van 2.454,15 EUR gelijk aan het bedrag van het lidgeld in de periode 1997-2000 en een morele schadevergoeding van 619,73 EUR. De rechtbank heeft de betrokken persoon evenwel veroordeeld tot 15 maanden gevangenis met uitstel gedurende drie jaar en het verbod nog mandataris te zijn van een handelsvennootschap gedurende 10 jaar. Op burgerlijk vlak werd een morele en materiële schadevergoeding toegekend van 620,73 EUR. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE NAMEN 27.03.2002 De Rechtbank van Namen oordeelde dat gelet op de “beperkte economische weerslag van de onwettige uitoefening”, de betrokkene de opschorting van de straf gedurende twee jaar kon worden toegestaan. De gevraagde materiële en morele schadevergoeding werd beperkt tot de symbolische euro. Het BIBF is tegen het burgerlijk aspect van dit vonnis in beroep gegaan en het Parket tegen de strafrechtelijke aspecten.
2. Rechtbank van Eerste aanleg te Leuven 18.02.2002 Nadat er een vermoeden was gerezen dat een persoon het beroep van boekhouder uitoefende zonder te zijn ingeschreven, werd in 2000 een inspectieverzoek aangevraagd bij de FOD. Dit leidde tot het opstellen van een pro-justitia. Bovendien werd vastgesteld dat betrokkene als zelfstandige gevestigd was zonder inschrijving in het handelsregister. De rechtbank achtte de feiten bewezen zowel op het vlak van de uitoefening van het beroep van boekhouder als wat betreft de uitoefening van een zelfstandige activiteit zonder inschrijving. De Rechtbank legde strafrechtelijk een geldboete op van 2.478,94 EUR en burgerechtelijk ontving het BIBF een schadeloosstelling van 2.726,83 EUR + intresten.
HOF VAN BEROEP TE LUIK 15.11.2002 Het vonnis van de Rechtbank van Namen werd in beroep behandeld te Luik. In het arrest benadrukte het Hof dat de betrokkene zich heeft “onttrokken aan het betalen van een bijdrage door het beroep op een onwettige wijze uit te oefenen en daardoor schade heeft toegebracht aan de organisatie van het beroep van boekhouder alsook aan het goed functioneren en de eer van het instituut, aangezien hij er het bestaan van miskent en het tevens berooft van de noodzakelijke middelen om zijn wettelijke opdracht te vervullen”. Het Hof besloot dat “de beklaagde het evenwicht tegenover de boekhouders die hun verplichtingen nakomen en hun bijdrage betalen heeft verbroken en dat de materiële schade toegebracht aan de burgerlijk partij op een adequate wijze zal hersteld worden door hem te veroordelen tot het betalen van de ontdoken bijdragen voor de jaren 1998 tot 2000, hetzij 942 euro”. Daarentegen heeft het Hof de veroordeling van de beklaagde tot één euro morele schadevergoeding bevestigd, niettegenstaande het BIBF 250 euro had gevorderd. Op het strafrechtelijke vlak heeft het Hof de opschorting bevestigd. Het is belangrijk te benadrukken dat het Hof bij een van zijn beschouwingen niet alleen het ingeven van facturen tot de beroepsactiviteit van boekhouder rekent (wat reeds in verschillende vonnissen bevestigd werd), maar ook het “opmaken van de aangiften inzake BTW en directe belastingen” (voor rekening van derden). Het arrest van het Hof van Beroep van Luik laat aldus duidelijk blijken dat het BIBF het recht heeft bij wijze van schadevergoeding de ontdoken ledenbijdragen op te eisen van de personen die het beroep onwettig uitoefenen.
3. Rechtbank van Eerste aanleg te Turnhout 27.09.2002 BIBF heeft zich burgerlijke partij gesteld bij een dagvaarding op verzoek van het Openbaar Ministerie. De dagvaarding bleek niet correct te zijn opgesteld door het Openbaar Ministerie inzake de periode van overtreding, waardoor de vrijspraak volgde. Aangezien de onwettige uitoefening van de boekhoudactiviteiten reeds eind december 1998 werd stopgezet, na controle door de inspectiediensten, is het BIBF niet overgegaan tot rechtstreekse dagvaarding. 4. Het Hof van Beroep te Antwerpen 22.10.2002 De gedaagde werd in 2000 bij verstek veroordeeld door de rechtbank van Antwerpen en verklaarde de vordering van het BIBF ontvankelijk en gegrond, maar beperkte de schadevergoeding tot één frank, niettegenstaande het BIBF 619,73 EUR gevorderd had. Het BIBF heeft beroep aangetekend tegen het burgerrechtelijke gedeelte van dit vonnis. Het BIBF heeft o.m. aangevoerd dat zijn budget bestemd is voor de organisatie van de beroepsreglementering en diensten aan de P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F
7
8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
Ingehouden bedrijfsvoorheffing Overgangsperiode
Als beide echtgenoten beroepsinkomsten hebben, wordt de vermindering wegens gezinslasten automatisch toegekend aan de man. Deze bepaling werd gewijzigd door het KB van 9 januari 2003 (BS 5 februari 2003). Vanaf 1 april 2003 hebben echtgenoten, die allebei beroepsinkomsten hebben, de keuze aan wie de vermindering wegens gezinslasten wordt toegekend. De echtgenoten moeten hun keuze kenbaar maken via een attest (model als bijlage bij KB) dat door beide echtgenoten wordt ingevuld, ondertekend en gedagtekend. De echtgenoot die afziet van de toekenning moet bovendien zijn werkgever op de hoogte brengen van deze beslissing.
De vermindering wegens gezinslasten wordt evenwel tot eind 2003 automatisch aan de man toegekend, behalve wanneer de echtgenoten hun keuze reeds kenbaar maakten aan hun werkgever. Vanaf 1 januari 2004 mogen de verminderingen voor gezinslasten enkel nog worden verleend indien de werkgever in het bezit is van een ingevuld, door beide echtgenoten ondertekend en gedagtekend attest
Georges Honoré
Voor U gelezen DE BEULE (Nancy), WILLEMSE ( Kristin), BISSCHOP ( Natasja), Roerende voorheffing bij verdeling van het vermogen en bij inkoop eigen aandelen, Mechelen, CED Samsom, 2003, 133 p.
Het nieuwe dossier “Roerende voorheffing bij verdeling vermogen en inkoop eigen aandelen” schept klaarheid in deze materie. De auteurs beschrijven in eerste instantie hoe de wet tot stand kwam. Dit historisch kader biedt de lezer een reikende hand bij enkele interpretatie – en toepassingsproblemen. Vervolgens analyseren de auteurs alle door de wetgeving geviseerde transacties. Alle inconsistenties en hiaten in de wetgeving worden in kaart gebracht. De auteurs besteden speciale aandacht aan de toepasselijke vrijstellings– en verrekeningsregels van de roerende voorheffing bij liquidatie en inkoop eigen aandelen.
In ons land debatteerden specialisten jarenlang over de eventuele introductie van een roerende voorheffing op liquidatieboni. De Wet van 24 december 2002 maakte een eind aan dit debat. Liquidatieboni en dividenden uitgekeerd naar aanleiding van een inkoop eigen aandelen zijn sinds kort onderworpen aan een roerende voorheffing. Jammer genoeg blinkt de nieuwe wet niet uit in helderheid. Bovendien werd het gelijkheidsbeginsel geschonden, veroorzaakt door de retroactieve werking van de wet.
Prijs : 22,50 euro excl.BTW per exemplaar Tel. : 0800/40 300 – Fax : 0800/17 529 – E-mail :
[email protected]
Contact • Boekhoudkantoor zoekt voor uitbreiding van zijn activiteiten overname van een kantoor in regio Antwerpen of regio Waasland. Modaliteiten te bespreken. Tel. : 0478/88.09.94
• Nederlandstalig boekhouder - fiscalist wenst cliënteel uit te breiden via overname dossiers of een klein kantoor in Antwerpen, in Gent –Zelzate of tussen beide steden. Ref. : 148/01
• Boekhouder BIBF wenst deel van portefeuille regio Aalst – Gent over te laten (vennootschappen en éénmanszaken). Geïnteresseerden kunnen mailen naar
[email protected]
• Nederlandstalige stagiair – boekhoudster B.I.B.F., zoekt dossiers in onderaanneming op zelfstandige basis, alsook overname dossiers of overname van een klein kantoor. E-mail :
[email protected]
• Regio Turnhout, Geel, Mol, Herentals, stagiair zoekt tweede stagemeester om dossiers in onderaanneming te kunnen verzorgen. Heb reeds tien jaar ervaring in de accountantswereld, waarvan de laatste drie als dossierverantwoordelijke. Finance manager in hoofdberoep. Tel. /Fax : 014/37.44.96 – E-mail :
[email protected]
• Wegens stopzetting activiteiten zoekt boekhoudkantoor regio LeuvenMechelen een kandidaat overnemer. Kleine omzet. Verschillende vormen van overname zijn mogelijk. Ref. : 148/02
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. V e r a n t w o o r d e l i j k e u i t g e v e r: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. - Legrandlaan 45, 1050 Brussel • Tel. 02 626 03 80 • Fax 02 626 03 90 • E-mail:
[email protected] • Url: www.bibf.be. R e d a c t i e : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, José PATTYN. A d v i e s r a a d : Professor P. MICHEL, Ecole d'Administration des Affaires de l'Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven, José HAUSTRAETE, Georges HONORE. 8 - 2 1
S E P T E M B E R
2 0 0 3
8
P A C I O L I
N ° 1 4 8
B I B F
-
I P C F