MILIEUWETGEVING EN ONROERENDE GOEDEREN. AANSPRAKELIJKHEID VOOR DE KOSTEN VAN BODEMSANERING. door H. BOCKEN Gewoon Hoogleraar U.Gent
INHOUD I. INLEIDING A. BODEMVERONTREINIGING B. EEN NIEUW JURIDISCH PROBLEEM MET GROTE FINANCIELE WEERSLAG
II. DE BEVOEGDHEID VOOR DE OVERHEID OM BODEMSANERING TE BEVELEN OF UIT TE VOEREN, DE AARD VAN DE MOGELIJKE MAATREGELEN A. BODEMSANERING BEVOLEN OF UITGEVOERD DOOR EEN BESTUURSORGAAN 1. 2. 3. 4.
De burgemeester De gouverneur Ret Bestuur van de Civiele Bescherming De Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (AMINAL) 5. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) 6. Administratieve praktijk. Normen van behoorlijk bestuur B. BODEMSANERING BEVOLEN DOOR EEN RECHTSCOLLEGE
1. Algemeen 2. De burgerlijke rechter 3. De strafrechter
III. AANSPRAKELIJKHEIDSREGELEN A. THEORETISCH OVERZICHT 1. Saneringskosten gemaakt door de overheid. Ret verbreken van het causaal verband door de uitvoering van een wettelijke verplichting 2. Risico-aansprakelijkheid voor eigenaar of bezitter van verontreinigde gronden?
7
B. BEN WAAIER VAN AANSPRAKELIJKEN 1. De exploitant van de stortplaats of van het fabrieksterrein 2. De producent van de afval 3. De (onschuldige?) bezitter of eigenaar van de grond IV. BEN NIEUW ONTWERP Bijlage: Voorontwerp Kaderdecreet Milieuhygiene: Titel II: Bodemsanering
I. INLEIDING
A. Bodemverontreiniging
1. De verontreiniging van de bodem heeft in Vlaanderen ernstige properties aangenomen(l), zoals in de meeste gei."ndustrialiseerde Ianden. Tot de belangrijkste oorzaken van bodemverontreiniging behoort het achterlaten ofverwerken op stortplaatsen en fabrieksterreinen van huishoudelijke en industrH~Ie afval allerhande. Fabrieksterreinen worden ook vervuild door accidentele lozingen. Er is de atmosferische uitval van de door industrie(2), verkeer en huisverwarming in de Iucht geloosde reststoffen. Stof waait op van ertshopen en verontreinigde terreinen. Overstromingen van vervuilde rivieren leiden lokaal tot bijkomende bodemvervuiling. Hetzelfde geldt voor het gebruik van meststoffen en pesticiden en andere cultuurtechnische middelen in de landbouw. Een zekere hoeveelheid verontreinigende stoffen is overigens reeds van nature uit aanwezig in de bodem. Afhankelijk van de aard van de verontreinigende stoffen en de plaatselijke omstandigheden, Ievert bodemverontreiniging grotere of kleinere gevaren op. Zij bedreigt de menselijke gezondheid. De opname door de mens van de verontreinigende stoffen kan gebeuren door fysiek contact, door inademing van opwaaiend stof, het verbruiken van verontreinigd grondwater of van groenten gekweekt op een verontreinigde bodem. Ook planten en dieren en hun biotopen kunnen ernstige negatieve gevolgen ondergaan. 2. Bodemverontreiniging vereist een preventieve benadering: de emissies van verontreinigende stoffen moeten beperkt worden. (1) Zie o.m. OVAM, Verontreinigde sites. Voorbereiding ontwerpplan 1991-95, Mechelen, 1990. In deze studie (p. 16) is sprake van 8.986 potentieel verontreinigde sites in Vlaanderen. (2) Vooral de emissies van lood en andere zware metalen in Hoboken, Lommel, Overpelt en Balen stonden hier in de belangstelling.
8
Hier gaan wij vooral in op de curatieve aanpak van het probleem. In een aantal gevallen is het nodig mens en milieu te beschermen door de reeds in de bodem aanwezige verontreiniging te verwijderen of op een andere wijze ortschadelijk te maken. Hier spreekt men van bodemsanering. Bodemsanering is een complexe operatie. Zij vereist op de eerste plaats dat men de bodemverontreiniging inventariseert. Er zijn criteria nodig om de ernst van de verontreiniging te evalueren en uit te maken waar er moet gesaneerd worden en welke maatregelen moeten getroffen worden. Men moet bepalen wie de sanering uitvoert en financiert. De financiele middelen hiervoor moeten beschikbaar zijn. In afwachting van de sanering, moet men voorlopige maatregelen treffen om te voorkomen dat de verontreinigde bodems gevaar opleveren. Hiervoor kan het nodig zijn de burger te informeren over demogelijke voorzorgsmaatregelen of gebruiksbeperkingen op te leggen. B. Een nieuw juridisch probleem met grote financiele weerslag 3. In Belgie leverde bodemverontreiniging tot voor een twintigtal jaar weinig bijzondere juridische moeilijkheden op. Slechts een paar gerechtelijke beslissingen doen uitspraak over een vordering tot schadevergoeding n.a. v. de migratie van scheikundige stoffen in de bodem. Wij kunnen een tweetal oude beslissingen vermelden die betrekking hebben op bodemverontreiniging veroorzaakt door gasfabrieken(3). Van belang is ook het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Sint-Niklaas, van 2 december 1958(4). Stookolie sijpelde uit lekke vaten, verspreidde zich in de bodem en infiltreerde ook in het erf van de buurman wier kelder en huis beschadigd werden. Er is ook het vonnis van de Correctionele Rechtbank van Tongeren van 4 mei 1965(5): hier gaat het om een dodelijk ongeval veroorzaakt door de blijkbaar erg onzorgvuldige opslag van arsenicum. Dit drong met de regen in het grondwater en dus ook in het drinkwater van de buren. Ben keerpunt is te situeren in 1973. In dat jaar werd te Hanneche, in een verlaten groeve, 16 ton cyaanhoudend afval ontdekt. De civiele bescherming werd ingeschakeld om de afval op te ruimen. ,Hanne(3) Zie o.m. Gent, 24 juni 1853, Pas., 1854, II, 127; Brussel, 22 november 1907, Pas., 1908, II, 199. (4) R. W., 1958-59, 1904. (5) Niet gepubliceerd, geciteerd bij FLAMME, M.A. ,Les etablissements dangereux face a !'administration et aux voisins", in ,L'entreprise dans la cite", Faculte de Droit de Liege, Den Haag, 1967, 260.
9
che'' was de aanleiding tot de goedkeuring van de strenge wet op de giftige afval van 22 juli 1974. Het afvalbeleid van de overheid werd echter pas echt operationeel met het Vlaamse Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981. Van dan af werd OVAM als gespecialiseerd overheidsorgaan belast met de uitvoering van het afvalbeleid. De rol van OVAM op het vlak van de bodemsanering bleef tot voor kort echter beperkt, onder meer bij gebrek aan financiele middelen om saneringsoperaties te prefinancieren(6). Voor de toekomst verandert dit laatste wellicht. Het Mina-fonds(7) zou moeten toelaten een actiever saneringsbeleid te prefinancieren, wat op zijn beurt zalleiden tot een grater aantal gerechtelijke verhaalsacties. Wat dit alles economisch gezien betekent, blijkt uit de Nederlandse - en nog meer uit de Amerikaanse - ervaringen. Astronomische bedragen staan op het spel. De kostprijs van de opruiming van voormalige industriele stortplaatsen in Times Beach (V.S.A.) en Lekkerkerk (Nederland) wordt geraamd op respectievelijk 235 en 70 miljoen dollar(8). Ook bij ons zal het om veel geld gaan. OVAM komt op basis van extrapolaties van buitenlandse gegevens tot een bedrag van 279.687 miljoen F als theoretische totale kostprijs voor de sanering van de vervuilde stortplaatsen en fabrieksterreinen in Vlaanderen. Volgens vrij nauwkeurige ramingen bedraagt de kostprijs van de sanering van een stortplaats van 8,5 ha met een volume van 250.000 m 3 375 miljoen F(9). Meestal zal het saneren van een vervuilde grond veel meer kosten dan de grond waard is. De huidige ervaringen tonen aan dat ook het verwijderen van beperkte hoeveelheden afval duur is. Het opruimen van de 16 ton cyaanhoudend afval die in 1973 in Hanneche gevonden werden, kostte de Belgische staat 30 miljoen. In 1984 liet OVAM 17 opslagtanks met afval allerhande en 2000 vaten met 1 m3 bitumen elk verwijderen en vorderde zonder succes- naar aanleiding hiervan 41.443.410 F terug van de eigenaars van de grond. 4. De implicaties van de problematiek van de bodemsanering voor
(6) Tot voorheen kon OVAM beroep doen op het Fonds Ambtshalve Verwijdering. Het reglement hiervan werd goedgekeurd bij B. VI. Ex. van 30 juli 1985. (7) Zie het Decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur als gewestdienst met afzonderlijk beheer. (8) SMETS, H., ,Indemnisation des dommages exceptionnels al'environnement causes par les activites industrielles", Academie Internationale.de La Haye, Universite des Nations Unies, Colloque multidisciplinaire ,L'avenir du droit international de l'environnement humain", La Haye, 12-14 november 1984, stencil, 9. (9) OVAM, o.c. (noot 1), 79 en 34.
10
de rechtspraktijk zijn duidelijk. Ook de Belgische rechtsleer begint er aandacht aan te besteden(lO). De ondernemer en zijn raadgevers kunnen met de problematiek geconfronteerd worden wanneer zij zelf het rechtstreekse slachtoffer zijn van bodemverontreiniging die een bepaald gebruik van een stuk grond onmogelijk maakt. Buren kunnen schade lijden door de verontreiniging en maatregelen of schadevergoeding vorderen. Men kan ook geconfronteerd worden met een verzoek van de burgemeester of een ander overheidsorgaan om de grond op de aanwezigheid van bodemverontreiniging te onderzoeken en/of saneringsmaatregelen uit te voeren. Hier rijst de vraag of de overheid bevoegd is de werken op te leggen en of de door haar voorgestelde maatregelen verantwoord zijn in het licht van de ernst van de verontreiniging en van de geldende wetgeving. Een en ander kan aanleiding geven tot het rechtstreeks aanvechten in kort geding van de overheidsmaatregel waarbij sanering wordt bevolen of ambtshalve uitgevoerd. Eens de overheid werken heeft uitgevoerd, zal zij deze gemaakte kosten zoveel mogelijk willen verhalen, niet alleen op de vervuiler maar ook op de eigenaar of bezitter van de gronden(ll). De eigenaar van de grond die voor de kosten heeft moeten opdraaien zal trachten verhaal uit te oefenen op zijn rechtsvoorganger. Men kan het probleem ook preventief benaderen. Dit is een reden om industriegrond te laten onderzoeken vooraleer deze te verwerven. Koper en verkoper zullen trachten langs contractuele weg hun aansprakelijkheid uit te sluiten of te beperken of integendeel ervoor
(10) Zie BocKBN, H., , ,Aansprakelijkheid voor de kosten van bodemsanering'', in Bodemverontreiniging en -sanering, BUEKBNS, A., NIEUWEJAARS, B. en TORFS, A. (ed.), Brussel, V.U.B., 1985, 374-441; BocKBN, H., ,Black-Points: liability for clean-up costs", Resources and conservation, 1987, 105- 118; JADOT, B. en OsT, F., ,Environnement: 1' affaire de Mellery", J. Proc., 1989, nr. 161, 30- 37; JADOT, B., ,Mellery et les principes du droit de 1' environnement: la regie le penal tient le civil en etat", J. Proc., 1990, nr. 185, 24-29; DE JAGER, L., ,Aansprakelijkheid voor schade door bodemverontreiniging bij overdracht van gronden'', verslag op Ecojura-Elsevier studiedag over nieuwe ontwikkelingen inzake aansprakelijkheid voor milieuschade, 1991, niet gepubl.; BoEs, M., ,Bodemverontreiniging en aansprakelijkheid", Notariee/ enfiscaa/ Maandblad, 1991, 18; GILLE, B., ,Historisch milieupassief", Jura Falconis, 1990-91, 505-513; VAN PASSEL, M., ,Sanering van verontreinigde bodems en aansprakelijkheid van de eigenaar na het decreet bestuurlijk beleid", TBP, 1992, 92-97. (11) Op basis van de Interimwet Bodemsanering uit 1982 werden door de Nederlandse staat tot nu toe 150 verhaalsacties ingesteld. Er zijn reeds 80 gerechtelijke uitspraken (BRAAMs, W.Th., ,Ontwikkelingen in het Nederlands recht", in Risico-aansprakelijkheid voor milieuschade. Preadviezen geschreven voor de gezamen/ijke studiedag van de Belgische en Nederlandse Vereniging voor Milieurecht op vrijdag 13 september 1991 te Antwerpen, 15) en een zeer omvangrijke literatuur over het onderwerp (zie o.m. ,Artikel21 Interimwet Bodemsanering. Annotaties en jurisprudentie" (KOEMAN, J. ed.), Vereniging voor Milieurecht, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1990 en referenties aldaar).
11
zorgen dat zij een voldoende verhaal hebben op hun rechtsvoorganger voor het geval de bodem verontreinigd blijkt te zijn. Dit artikel schetst eerst de bevoegdheid van de overheid om bodemsaneringswerken te ondernemen of op te leggen (II). Nadien komt de aansprakelijkheid voor de kosten van de saneringsmaatregelen aan de orde (III). De algemene regelen ter zake worden gei:Ilustreerd aan de hand van een korte beschrijving van de rechtspositie van de belangrijkste betrokkenen (IV). Tot slot volgt een korte toelichting bij een voorontwerp van decreet in verband met bodemsanering dat werd opgesteld door de lnteruniversitaire Commissie tot Herziening van het Milieurecht in het Vlaamse Gewest (V).
II. DE BEVOEGDHEID VOOR DE OVERHEID OM BODEMSANERING TE BEVELEN OF UIT TE VOEREN, DE AARD VAN DE MOGELIJKE MAATREGELEN 5. In een aantal gevallen saneren ondernemers vrijwillig gronden die zij vervuilden of in bezit hebben. Dit is dikwjjls de goedkoopste marrier die ook de minste verstoring meebrengt van de normale bedrijfsactiviteiten. Meestal echter is het de overheid die de sanering verplicht stelt of haar ambtshalve uitvoert. Dit laatste is zeker het geval indien de exploitant van de inrichting waar de vervuiling plaats vond insolvabel is. De tussenkomst van de overheid op dit vlak stelt talrijke problemen. Er is op de eerste plaats de vraag of zij wei bevoegd is saneringsmaatregelen te treffen. Deze vraag wordt in dit tweede hoofdstuk behandeld. Men zal zien dat er een veelheid is van instanties die in zeer uiteenlopende omstandigheden even verschillende dwangmaatregelen kunnen treffen op grond van rechtsregelen die geen van allen een aangepast antwoord bieden op de problematiek van de bodemsanering. De hoofdrol wordt gespeeld door OVAM die sinds kort een quasi-discretionaire bevoegdheid heeft om tot bodemsanering over te gaan en ook over de nodige financiele middelen zal beschikken om haar activiteiten te prefinancieren. Hierna wordt eerst een overzicht gegeven van de organen van de 12
uitvoerende macht die bevoegd zijn om dwangmaatregelen(12) inzake bodemsanering op te leggen of door te voeren. Nadien komen een aantal gevallen aan de orde waarin een rechter bevoegd is om bodemsanering te bevelen. A. Bodemsanering bevolen of uitgevoerd door een bestuursorgaan
1. De burgemeester 6. De Nieuwe Gemeentewet kent de burgemeester een vrij brede bevoegdheid toe om veiligheidsmaatregelen te treffen wanneer de volksgezondheid bedreigd is, hetgeen het gevolg kan zijn van bodeniverontreiniging. De autonome bevoegdheid van de burgemeester, wordt echter in ruime mate beperkt door bijzondere milieuwetgeving die de gemeenten in het kader van het medebewind betrekt bij de uitvoering van nationale en gewestelijke opdrachten. Het moet overigens benadrukt worden dat de gemeenten slechts over beperkte financiele middelen beschikken om zelf tot bodemsanering over te gaan. Veelal zullen zij een beroep doen op de civiele bescherming of op OVAM. a) De Nieuwe Gemeentewet 7. De burgemeester kan veiligheidsmaatregelen opleggen of ambtshalve Iaten uitvoeren op grond van art. 133 en 135 van de Nieuwe Gemeentewet. Deze belasten hem met de uitvoering van de wetten, in het bijzonder van de politiewetten(13). Hij kan dus op de eerste plaats optreden in het kader van de eigen politiebevoegdheden die aan de gemeenten toegekend worden door art. 135 N. Gem. W. Zo moet de gemeente voorzien in een goede politie, ,met name over de (12) Wij maken hierbij geen onderscheid naargelang het gaat om een eigenlijke veiligheidsmaatregel dan wei een administratieve sanctie. Over het onderscheid, zie, DEKETELAERE, K., ,Administratiefrechtelijke handhaving van de milieuwetgeving in het Vlaamse gewest", Jura Falconis, 1990-91,219 en verwijzingen aldaar; ,Voorontwerp Veiligheidsmaatregelen, Memorie van Toelichting" (BoBs, M. en DEKETELAERE, K., in Voorontwerp van kaderdecreet milieuhygiene, Verslag van de werkzaamheden van de Interuniversitaire Commissie voor de herziening van het milieurecht (BocKEN, H. en VERBEEK, P., ed.), Gent, Seminarie voor Milieurecht, 1991, 287). Deze Iaatste studie geeft ook een overzicht van de veiligheidsmaatregeIen die mogelijk zijn in het kader van het milieurecht in het Vlaarnse Gewest. (13) Ter uitvoering van deze bepalingen, kan de burgerneester bevelen geven en bepaalde handelingen verbieden. Indien er verzet is tegen de uitvoering van een rechtrnatig politiebevel, kan hij arnbtshalve rnaatregelen treffen die nodig zijn om de uitvoering van de wetten te verzekeren, DuJARDIN, J. e.a., Praktisch Handboek voor Gemeenterecht, Die Keure, 1988, 219. Indien nodig kan de burgerneester de bijstand vragen van de politie of de rijkswacht. Onder zekere ornstandigheden kan hij beroep doen op de diensten van de Civiele Bescherrning. Hij kan ook de bijstand vragen van andere overheidsbesturen zoals OVAM en kan prive-firrna's inschakelen.
13
zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en rust op openbare wegen.en plaatsen en in openbare gebouwen" (art. 135, 2°) en ,het nemen van de passende maatregelen om rampen en plagen, zoals brand, epidemieen en epizootieen te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden" (art. 135, 5°). Op grond van art. 133, gecombineerd met art. 135, N. Gem. W., wordt de burgemeester een algemene bevoegdheid toegeschreven om alle maatregelen te nemen met een individuele of bijzondere draagwijdte die tot doel hebben om binnen de gemeente de openbare rust, veiligheid of gezondheid te waarborgen(14). De burgemeester kan dus ook maatregelen nemen naar aanleiding van bodemverontreiniging, op voorwaarde dat deze een bedreiging oplevert voor de openbare veiligheid of gezondheid. In de praktijk zal het dus gaan om een bedreiging van de volksgezondheid; de openbare veiligheid in de enge zin van het woord wordt normalerwijze niet in gedrang gebracht door bodemverontreiniging. De Nieuwe Gemeentewet bevat echter geen enkele aanduiding die toelaat een antwoord te geven op de vraag wanneer bodemverontreiniging de gezondheid bedreigt en welke maatregelen zij vereist. 8. De bevoegdheden die de gemeentewet toekent aan de burgemeester, kunnen bij wet of decreet beperkt of uitgebreid worden. Dit wordt bevestigd door art. 135 N. Gem. W. De beperking van de gemeentelijke bevoegdheden kan expliciet zijn, maar is meestal impliciet. Dit laatste is het geval wanneer een wet of decreet en de op grond van deze laatste vastgestelde uitvoeringsbesluiten een op zichzelf staand gedetailleerd en systematisch uitgewerkt geheel vormen waaruit blijkt dat het centraal bestuur zich de regeling van de betrokken aangelegenheid heeft voorbehouden(15). Anderzijds hebben de nationale en de regionale wetgever de gemeenten bijkomende opdrachten gegeven, ter uitvoering van wetgeving van regionaal of nationaal belang. Hier is er sprake van medebewind. Meestal gaat dit medebewind gepaard met een impliciete beperking van de autonome bevoegdheid van de gemeentelijke organen. Een overzicht van de bevoegdheden van de burgemeester vereist dus ook een onderzoek van de bijzondere wetgeving.
(14) MAST, A., ALEN, A., DUJARDIN, J., Overzicht van het Belgisch administratief recht, 1989, 440. (15) MAsT, A., ALEN, A., DuJARDIN, J., Overzicht van het Be/gisch administratief recht, 1989, 361.
14
b) De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het Milieuvergunningsdecreet 9. Art. 31, § 3 van het Milieuvergunningsdecreet van 28 juni 1985 laat de burgemeester toe om de stopzetting te bevelen van een activiteit ( ... ), en, zo nodig, de voorlopige sluiting van een deel van een inrichting op te leggen in geval van dreigend of ernstig gevaar voor de mens en het leefmilieu en wanneer de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven onderrichtingen. Art. 31, § 1 en § 2 geeft hem gelijksoortige bevoegdheden indien een inrichting zonder vergunning geexploiteerd wordt evenals bij bepaalde overtredingen door de exploitant van inrichtingen van tweede of derde klasse(16). De burgemeester kan deze maatregelen evenwel enkel treffen op advies van de bevoegde ambtenaren van het Vlaamse Gewest. De getroffen maatregel moet gemotiveerd zijn. Een afschrift van de beslissing wordt binnen de vijf dagen bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de exploitant. Een afschrift wordt verzonden aan de bevoegde ambtenaren. Deze bepaling biedt weinig mogelijkheden in het kader van de eigenlijke bodemsanering, vooral gezien de hoofdzakelijk preventieve aard van de maatregelen die kunnen getroffen worden. Het Milieuvergunningsdecreet maakt een sluitende politieregeling uit. Het beperkt de burgemeester in zijn bevoegdheid om ambtshalve op te treden op grond van art. 133 N. Gem. W. Ten aanzien van aan het decreet onderworpen inrichtingen kan de burgemeester meer bepaald enkel optreden ,op advies" van de ambtenaren van AMINAL. c) De bevoegdheid van de burgemeester krachtens het Grondwaterdecreet 10. Art. 13 van het Grondwaterdecreet van 24 juni 1984laat allerlei administratieve dwangmaatregelen toe ter bescherming van het grondwater. De ambtenaren aangewezen door de Vlaamse Executieve kunnen voorlopig het gebruik verbieden van inrichtingen en toestellen die wegens hun bouw of gebrekkige werking niet kunnen functioneren overeenkomstig het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten; zij kunnen de inrichtingen en toestellen verzegelen en aile maatregelen nemen, die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn voor de bescherming van het grondwater. De ambtenaren kunnen (16) Deze bepalingen worden herhaald in het B. VI. Ex. van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM), art. 65.
15
voor de vervulling van hun opdracht de bijstand van de gemeentelijke overheid vorderen. Zij kunnen die overheden eveneens verzoeken om de vereiste dringende maatregelen te nemen bij verontreiniging van het grondwater. Indien de gemeentelijke overheid in gebreke blijft of bij dreigend gevaar, nemen de ambtenaren de passende maatregelen of doen zij de nodige opeisingen. Deze bepaling is in vele opzichten onduidelijk. Welke ook de interpretatie is die men eraan geeft, men moet vaststellen dat het Grondwaterdecreet een vergelijkbaar effect heeft op de autonome bevoegdheid van de burgemeester als het Milieuvergunningsdecreet. Aan de ene kant legt het hem de verplichting op zijn medewerking te verlenen aan de ambtenaren van AMINAL. Anderzijds vormt het met zijn uitvoeringsbesluiten een sluitende politieregeling die de autonome bevoegdheid van de burgemeester beperkt(17). Art. 13 van het Grondwaterdecreet zou overigens in de praktijk weinig of geen toepassing vinden. d) De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de Wet op de giftige afval 11. Volgens art. 18 van de Wet van 22 juli 1974 op de giftige afval, kunnen de gouverneur en de burgemeester van de gemeente · waar giftige afval wordt aangetroffen die een ernstige bedreiging vormt, de afval doen overbrengen naar een door de Minister, tot wiens bevoegdheid de Arbeid behoort, aangewezen plaats. De burgemeester of de gouverneur kunnen voertuigen en bestuurders opeisen en kunnen een beroep doen op het Ieger, de rijkswacht en de civiele bescherming. De overbrengingskosten zijn ten laste van degenen die in het bezit zijn van de giftige afval. Opdat de burgemeester op grond van art. 18 van de Wet van 22 juli 1974 zou kunnen optreden moet het om giftige afval gaan in de zin van de Wet van 22 juli 1974 en moet deze afval een ernstige bedreiging vormen. De toepassingsvoorwaarden zijn dus vrij streng. Op grond van de Wet Giftige Afval kan de burgemeester dus niet optreden indien de bodemverontreiniging het gevolg is niet van het achterlaten van afval, maar van een accidentele lozing van grondstof(17) De afhankelijkheid van de burgemeester van de gewestelijke overheid wordt nog versterkt door de laatste alinea van art. 13: , ,AI deze maatregelen houden op gevolg te hebben na verloop van dertig dagen, indien ze binnen deze termijn niet bekrachtigd zijn door de Vlaamse Executieve''. In de veronderstelling dus dat de burgemeester, op vraag van AMINAL bodemsaneringsmaatregelen zou bevelen, vervalt het bevel indien het niet binnen de dertig dagen bevestigd is door de Vlaamse Executieve. In feite is het dus. de Vlaamse Executieve die het laatste woord heeft.
16
fen (een lekkende tank bv.)(18). Ook de grond waarin de afval bedolven werd valt niet als dusdanig onder het begrip afval. Neemt men zich evenwel voor vervuilde grond te verwijderen of doet men dit, dan wordt deze een afvalstof. Van belang is ook dat de Wet Giftige Afval wellicht geen toepassing vindt op afval geproduceerd voor het van kracht worden van de wet(19). Ook de Wet Giftige Afval vormt een sluitende politieregeling. De gemeenrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester wordt dus beperkt tot datgene wat de Wet op de giftige afval hem toelaat. e) De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het Afvalstoffendecreet. 12. Het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981 maakt veiligheidsmaatregelen mogelijk naar aanleiding van de aanwezigheid van afvalstoffen. De burgemeester kan zich beroepen op art. 54: ,de gouverneur van de provincie of de burgemeester van de gemeente waar de afvalstoffen werden achtergelaten of worden aangetroffen in overtreding van dit decreet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, kunnen de verwijdering ervan bevelen en alle nodige maatregelen hiertoe nemen". Op grond van dit artikel kunnen er uiteraard slechts veiligheidsmaatregelen getroffen worden indien er afvalstoffen in de zin van het decreet aanwezig zijn en deze aanwezigheid het gevolg is van een overtreding van het decreet. Dat het om afval moet gaan, houdt, net zoals bij de Wet op de giftige afval, talrijke beperkingen in(20). Ook hier lijkt het vereist dat het gaat om afval die werd achtergelaten na de inwerkingtreding van het decreet(21). In het kader van art. 54 van het decreet kan de burgemeester ,de verwijdering'' van de afval bevel en, ,en aile hiertoe nodige maatregelen" nemen. ,Verwijdering" in de zin van het decreet betekent, aldus art. 3, ,het ophalen, sorteren, vervoeren en behandelen van afvalstoffen alsmede het opslaan en storten daarvan op of in de (18) Zie ook GILLE, M., o.c., Jura Fa/c., 1990-91, 511. (19) BOCKEN, H., ,Aansprakelijkheid voor schade door milieuverontreiniging naar Belgisch recht'', in BocKEN, H. en RYCKBOST, D. (ed. ), Verzekering van Milieuschade, Story-Scientia, 1991, 72. (20) Zie nr. 11. Verder sluit art. 4, c, afvalwater uit het toepassingsgebied van het decreet. Residu's van afvalwater kunnen dus wellicht niet verwijderd worden op grond van het decreet. (21) Volgens art. 3 is een afvalstof ,elke stof... waarvan de houder .zich wil ontdoen, zich moet ontdoen of zich ontdoet krachtens dit decreet. .. ". Volgens de normale beginselen van de werking in de tijd van de wet, moet het zich ontdoen, zich willen of moeten ontdoen van de afval gesitueerd zijn na het in werking treden van het decreet.
17
't.dem; de verwerking noodzakelijk voor hergebruik, het terugwinnen en de recycling of het regenereren van afvalstoffen". De burgemeester heeft dus een brede waaier van mogelijkheden. Ook het Afvalstoffendecreet vormt een sluitende politieregeling die de gemeenrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester beperkt maar hem wel betrekt bij het gewestelijk beleid in het kader van het medebewind.
2. De gouverneur a) Het gemeen recht 13. De bevoegdheid van de gouverneur op basis van art. 128 van de Provinciewet situeert zich op het vlak van de handhaving van de openbare rust en de orde in de provincie, de veiligheid van de personen en van de eigendommen(22). De openbare orde zal evenwel zelden in het gedrang komen bij bodemverontreiniging. De tussenkomst van de gouverneur in deze materie is dan ook meestal gebaseerd op bijzondere wetgeving. In de praktijk hebben ook de gouverneurs overigens weinig of geen financiele middelen voor bodemsanering. De provinciale diensten gaan dan ook zelden zelf over tot eigenlijke saneringsmaatregelen. Wanneer er zich een probleem voordoet van enige omvang doen zij meestal beroep op OVAM of de Civiele Bescherming(23). b) De bevoegdheid van de gouverneur op grond van de Wet van 22 juli 1974 op de giftige afval 14. Op grond van art. 16 van de Wet van 22 juli 1974 mag de provinciegouverneur achtergelaten giftige afval doen verpakken of in beslag nemen. Hij mag doen overgaan tot de vernietiging, neutralisering of wegwerking ervan. Hij kan gelijkaardige maatregelen nemen ten aanzien van afval die het voorwerp heeft uitgemaakt van andere verrichtingen in strijd met de wet. De kosten van deze operaties vallen ten laste van de aansprakelijke persoon. Art. 17 laat de gouverneur toe de installaties nodig voor de wegwerking van de giftige afval op te eisen. Ook bier zijn de toepassingsvoorwaarden
(22) MAST, A., ALEN, A., DUJARDIN, J., Overzicht van het Belgisch administratiejrecht, lle druk, Brussel, Story-Scientia, 1989, 346. (23) Voor een voorbeeld, zie het jaarverslag van OVAM, 1989, 41. Hier vordert de gouverneur
op grond van art. 16 van de Wet op de giftige afval de tussenkomst van OVAM en van de Civiele Bescherming om vaten met giftige afval te verwijderen en te bemonsteren.
18
dus beperkt door de eis dat de bodemverontreiniging het gevolg is van de aanwezigheid van giftige afval(24). Op grond van art. 16 kan de gouverneur evenwel een ruime waaier van maatregelen treffen. Hij kan de afval doen verpakken, in beslag nemen, vernietigen, neutraliseren of wegwerken. 15. Indien er giftige afval wordt aangetroffen die een ernstige bedreiging vormt, heeft de gouverneur op grond van art. 18 van de wet dezelfde bevoegdheden als de burgemeester. Er wordt dan ook verwezen naar wat hierover hoger gezegd werd(25). c) De bevoegdheid van de gouverneur op grond van het Afvalstoffendecreet 16. Indien afval wordt aangetroffen in strijd met het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, kan de gouverneur dezelfde maatregelen treffen als de burgemeester(26) en dit op grond van art. 54 van het decreet.
3. Het Bestuur van de Civiele Bescherming 17. Het Bestuur van de Civiele Bescherming speelt een belangrijke rol bij milieusaneringswerken ailerhande. Overeenkomstig de Wet van 31 december 1963 en het K.B. van 23 juni 1971 (art. 2) zijn de diensten van de civiele bescherming en de gemeentelijke brandweer wettelijk verplicht ambtshalve veiligheidsmaatregelen te treffen bij ,catastrofen". Het begrip ,catastrofe" omvat , ... een toevailige vrij ernstige besmetting of bezoedeling, welke een omvangrijk gebied treffen, en in het algemeen aile ongevailen die het verlies van veel mensenlevens of aanzienlijke materiele schade veroorzaken of kunnen veroorzaken". Schade aan de menselijke gezondheid is dus niet vereist; aanzienlijke materiele schade kan volstaan. De dreiging van een catastrofe is uiteraard voldoende. Indien het daarentegen gaat om een ,schadegeval", waaronder begrepen een ,breuk in een Ieiding of een reservoir, en een verkeersongeval dat het inzetten van speciale middelen noodzakelijk maakt", treedt de civiele bescherming op indien de plaatselijke besturen niet over voldoende of aangepaste middelen beschikken. Vereist het evenement het inzetten van middelen die behoren niet aileen tot de civiele bescherming maar (24) Zie nr. 11. (25) Zie nr. 11. (26) Zie nr. 12.
19
ook tot andere bestuursniveau's, dan wordt de operatie gecoordineerd door de gouverneur van de provincie. De civiele bescherming kan ook door een ander bestuur worden opgeroepen om milieuverontreiniging te bestrijden. Dit is mogelijk in het kader van art. 2 van het K.B. van 23 juni 1971 bij ,schadegevallen". Art. 18 van de Wet van 22 juli 1974 op de giftige afval machtigt de burgemeester en de gouverneur beroep te doen op de civiele bescherming wanneer giftige afval een ernstige bedreiging vormt. In de gevallen waar de civiele bescherming ter hulp geroepen wordt door de plaatselijke besturen, worden de grenzen waarbinnen zij kan optreden uiteraard bepaald door de bevoegdheid van de overheid op wier verzoek zij optreedt. 18. Er is geen twijfel dat bodemverontreiniging een ,catastrofe" in de zin van de wetgeving op de civiele bescherming kan uitmaken. In het verleden is de civiele bescherming overigens reeds meer dan eens opgetreden naar aanleiding van belangrijke en urgente gevallen van milieuverontreiniging. Inzake vervuiling door afvalstoffen was de Civiele Bescherming actief, niet aileen in Wallonie en Brussel(27) maar ook in het Vlaamse Gewest, meestal dan in coordinatie met of op vraag van de gouverneur of OVAM. Er zijn geen precieze normen met betrekking tot de gevallen waarin de civiele bescherming kan optreden en welke maatregelen zij kan treffen. Ook wat de aard van de te treffen maatregelen betreft, geven de teksten geen aanduidingen. Het bestuur moet zelf beoordelen wat er moet gedaan worden om het gevaar te keren.
4. De Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap a) De bevoegdheid van AMINAL op grond van het Milieuvergunningsdecreet 19. Op grond van art. 32, § 1 van het Milieuvergunningsdecreet, kunnen de ambtenaren van AMINAL veiligheidsmaatregelen treffen ,in geval van dreigend of ernstig gevaar voor het leefmilieu en wanneer de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven onderrichtingen". In dit geval (en ook bij overtreding van de exploitatievoorwaarden) kunnen de ambtenaren , ,de stopzetting (27) Zie o.m. Corr. Hoei, 29 juni 1972, niet gepubl., nr. 361 AR en 29 september 1972, niet gepubl., nr. 432 AR; Luik, 9 maart 1973, niet gepubl., nr. 470; Corr. Hoei, 16 mei 1980, nr 251 AR, niet gepubl.; Luik, 26 maart 1981, nr. 683 AR, niet gepubl.
20
bevelen van een activiteit binnen de termijn die zij bepalen en, zo nodig, de voorlopige sluiting van een deel van de inrichting opleggen. ,Wordt binnen de gestelde termijn geen gevolg gegeven aan de maatregelen en bevelen", dan kunnen de ambtenaren de nodige maatregelen ambtshalve doen uitvoeren, op kosten en risico van de exploitant van de inrichting op wie ze worden toegepast. Een aantal procedurevoorschriften moet worden nageleefd. De beslissing moet gemotiveerd zijn (art.33, § 1). Zij moet binnen de vijf dagen per aangetekende brief ter kennis gebracht worden van de exploitant. Een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de burgemeester en aan de Vlaamse Executieve (art. 33, § 2). Art. 35 van het decreet preciseert de bevoegdheden van ambtenaren voor het geval de vergunningsvoorwaarden ontoereikend blijken te zijn. In dit geval ,kunnen de ambtenaren in aile inrichtingen aile maatregelen voorschrijven die zij nodig achten om een einde te steilen aan de tekortkomingen die zij vaststeilen en als gevaar beschouwen voor de mens en het leefmilieu. Zij kunnen daartoe, zonder uitstel, het gebruik van een machine, een produkt of enig materieel, en de toegang tot een bepaalde ruimte tijdelijk verbieden en het tijdelijk stopzetten bevelen van elke activiteit, wanneer de exploitant weigert gevolg te geven aan de gegeven onderrichtingen"(28). AMINAL heeft dus brede bevoegdheden om preventieve maatregelen te treffen. Maatregelen die specifiek gericht zijn op bodemsanering lijken echter niet mogelijk op grond van het Milieuvergunningsdecreet. b) De bevoegdheid van AMINAL op basis van het Grondwaterdecreet 20. Hoger werd reeds besproken in welke mate art. 13 van het Grondwaterdecreet de ambtenaren van AMINAL toelaat de burgemeester te betrekken bij de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen die zij nodig achten. Voor wat de maatregelen betreft die de ambtenaren kunnen treffen op grond van art. 13 alinea 1, kan dan ook verwezen worden naar wat hoger gezegd werd(29). De ambtenaren kunnen de burgemeester verzoeken op te treden of kunnen ook de hoger genoemde maatregelen zelf treffen. AMINAL brengt de gouverneur onmiddellijk op de hoogte van de getroffen maatregelen. (28) De geciteerde bepalingen van het Milieuvergunningsdecreet zijn overgenomen in art. 66 tot 69 VLAREM. (29) Zie nr. 10.
21
Deze houden op uitwerking te hebben indien zij niet binnen de dertig dagen bekrachtigd zijn door de Vlaamse Executieve. Hoewel de eerste alinea van artikel 13 een eigen optreden van de ambtenaren niet uitsluit, stelt alinea 2 dat zij de passende maatregelen nemen of de nodige opeisingen doen ,indien de gemeentelijke overheid in gebreke blijft". Dezelfde alinea geeft de ambtenaren ook de bevoegdheid veiligheidsmaatregelen te nemen , ,bij dreigend gevaar''. Het is niet duidelijk wat dit laatste toevoegt aan de eerste alinea van art. 13 die de veiligheidsmaatregelen reeds afhankelijk stelt van gevaar voor of actuele verontreiniging van het grondwater. Ook is het de vraag of het optreden van de ambtenaren hier afhankelijk is van de vaststelling van een overtreding of niet. De voorbereidende werken bieden geen uitweg. c) De bevoegdheid van AMINAL op grond van de Wet op de giftige afval van 22 juli 1974 21. Art. 53 van het Decreet Bestuurlijk Beleid van 12 december 1990 belast het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL , ,met de taken inzake vergunningen en inspectie'' bepaald in de Wet Giftige Afval van 22 juli 1974. Deze bevoegdheden worden OVAM ontnomen door de wijziging van art. 13, § 1, 5° en de opheffing van art. 13, § 1, 7° van het Afvalstoffendecreet (dit laatste maakte OVAM bevoegd voor de administratieve en controletaken die uit de Wet van 1974 voortvloeien op gewestelijk vlak). Voor wat de bevoegdheid van AMINAL betreft om veiligheidsmaatregelen te treffen bij bodemverontreiniging is de vraag echter wat de betekenis is van ,de taken inzake inspectie". De Wet van 22 juli 1974 spreekt immers nergens over , ,inspectie''. Er is wei een hoofdstuk over ,toezicht"; de bepalingen over veiligheidsmaatregelen staan echter in het hoofdstuk ,algemene bepalingen" ... Een doelgerichte interpretatie leidt tot het besluit dat AMINAL nu de bevoegdheden heeft die OVAM kon uitoefenen op grond van art. 13, § 1, 7° van het Afvalstoffendecreet (,de administratieve en controletaken die uit de Wet voortvloeien op gewestelijk vlak"). Gezien enkel de gouverneur en de burgemeester in het kader van de Wet Giftige Afval een bijzondere bevoegdheid hebben om veiligheidsmaatregelen te nemen, kan men stellen dat AMINAL deze bevoegdheid niet heeft, ook niet na het Decreet Bestuurlijk Beleid. 22. Ook art. 55 van het Decreet Bestuurlijk Beleid lijkt van belang. Dit voegt een art. 41bis toe aan het Decreet van 28 juni 1985 22
betreffende de Milieuvergunning. Hierdoor wordt een art. 6bis in de Wet Giftige Afval ingevoegd. Dit bepaalt dat de vergunningen voor de verwerking van giftige afval vereist door de Wet van 22 juli 1974 worden verleend overeenkomstig de procedure van het Milieuvergunningsdecreet. Van groot belang is de laatste zin: ,De inbreuken met betrekking tot deze vergunning worden opgespoord, vervolgd en bestraft" overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet. Indien de aanwezigheid van giftige afval een overtreding zou uitmaken van een bepaling uit de Wet Giftige Afval met betrekking tot de vergunning voor het verwijderen van giftige afval, zou de opsporing, vervolging en bestraffing van deze inbreuk dus moeten geschieden overeenkomstig de procedure van het Milieuvergunningsdecreet en niet overeenkomstig deze van de Wet Giftige Afval. Dit is relevant voor de hier behandelde materie in zover ,het opsporen, vervolgen en bestraffen" van inbreuken ook zou omvatten het treffen van veiligheidsmaatregelen. Deze interpretatie is evenwel niet verdedigbaar bij een normale uitleg van de gebruikte bewoordingen. Op deze plaats moet dus niet verder ingegaan worden op art. 55 van het Decreet Bestuurlijk Beleid. d) De bevoegdheid van AMINAL op grond van het Afvalstoffendecreet 23. Art. 53 en 55 van het Decreet Bestuurlijk Beleid bevatten gelijkaardige bepalingen ten aanzien van het Afvalstoffendecreet als ten aanzien van de Wet Giftige Afval. De taken inzake vergunningen en inspectie worden onttrokken aan OVAM en toegekend aan AMINAL. Gezien OVAM zijn bevoegdheid overeenkomstig het (gewijzigde) art. 21, § 2, c, behoudt en voor het overige enkel de gouverneur en de burgemeester veiligheidsmaatregelen kunnen treffen in het kader van het Afvalstoffendecreet, wordt er ook hier blijkbaar geen bevoegdheid tot het nemen van bodemsaneringsmaatregelen aan AMINAL toegekend. Verder worden ook de vergunningen in het kader van het Afvalstoffendecreet na het Decreet Bestuurlijk Beleid verleend overeenkomstig de procedure van het Milieuvergunningsdecreet. De opsporing, vervolging en bestraffing van de bepalingen betreffende vergunningen verloopt dus ook overeenkomstig de bepalingen van het Milieuvergunningsdecreet. Gezien ,opsporing van misdrijven" niet het treffen van veiligheidsmaatregelen omvat, verandert er ook hier niets.
23
5. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) 24. OVAM speelt sinds haar oprichting een centrale rol in het beleid inzake afvalstoffen in het Vlaamse Gewest. De bevoegdheden van OVAM werden ingrijpend gewijzigd door art. 53 en vlg. van het Decreet Bestuurlijk Beleid van 12 december 1990. Meer bepaald verliest de maatschappij haar bevoegdheden in verband met de vergunningen en de inspectie in het kader van de Wet Giftige Afval en van het Afvalstoffendecreet, behoudens voor wat betreft het toezicht op ,de melding, de afgifte, de aangifte en de heffingen". De bevoegdheden van OVAM in verband met de verwijdering van afval en de sanering van vervuilde bodems werden echter sterk uitgebreid. Volgens art. 13, § 1, 3 van het decreet heeft de maatschappij tot taak ,het ambtshalve verwijderen van afvalstoffen van een industriele onderneming die zich in het geval bevindt als bedoeld in art. 21, § 2, c. De vroegere tekst van dit artikel bepaalde dat het moest gaan om een onderneming die haar verplichtingen in het kader van het Afvalstoffendecreet niet was nagekomen. De betrokken passage van artikel 21 werd evenwel ingrijpend gewijzigd door art. 55 van het Decreet Bestuurlijk Beleid. Zij luidt nu: ,De afvalstoffenmaatschappij kan ambtshalve de afvalstoffen van een onderneming verwijderen en de verontreinigde bodems en buiten gebruik gestelde industriele installaties, die een risico inhouden voor het leefmilieu en de volksgezondheid, saneren in geval na behoorlijke ingebrekestelling door de afvalstoffenmaatschappij of door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de ingebrekegestelde heeft nagelaten de opgelegde maatregelen te treffen of de opgelegde werken uit te voeren binnen de opgelegde termijn. De ambtshalve sanering vindt plaats op kosten van de ,ingebrekeblijvende". De Vlaamse Executieve kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van deze bepalingen". Art. 13, par. 8, laat OVAM verder toe ,iedere maatregel van afvalstoffenverwijdering'' te nemen , ,die nodig is in de gevallen van dringende noodzakelijkheid en niet voorzien is in het plan''. Het Decreet Bestuurlijk Beleid voegt ook nog een 12° toe aan art. 13, § 1 van het Afvalstoffendecreet. Dit maakt OVAM bevoegd tot het ,identificeren, inventariseren en onderzoeken van verontreinigde bodems en buiten gebruik gestelde industriele installaties, die een risico inhouden voor het leefmilieu en de volksgezondheid, en de ambtshalve sanering ervan''. Het Decreet Bestuurlijk Beleid wijzigt de regelen betreffende bodemsanering door of op initiatief van de overheid dus fundamenteel. De breedste bevoegdheid van OVAM volgt nu uit art. 21, § 2, c. Een 24
gedetailleerd onderzoek van de andere bepalingen die OVAM bevoegd maken tot bodemsanering over te gaan is dus niet nodig. 25. De gevallen waarin kan opgetreden worden zijn zeer beknopt aangegeven in de nieuwe tekst van art. 21, § 2, c. In elk geval is de ambtshalve sanering door OVAM nu niet meer afhankelijk van de aanwezigheid van afval in de zin van het decreet of van giftige afval in de zin van de Wet van 22 juli 1974. De vraag is enkel of de verontreinigde gronden of installaties een , ,risico voor het leefmilieu en de volksgezondheid" opleveren. Verdere criteria zijn er niet. Wei kan het Vlaamse Gewest nadere regelen stellen. Dit is evenwel niet noodzakelijk om de betrokken bepalingen te kunnen toepassen. Volgens de tekst moet er een risico zijn voor het leefmilieu en de volksgezondheid. Het is niet duidelijk of het de bedoeling van de wetgever was risico voor het leefmilieu en de volksgezondheid als cumulatieve voorwaarden te stellen voor het optreden van OVAM. De voorbereidende werken bevatten hierover geen relevante gegevens. Het nieuwe art. 21 zegt niets over de aard van de maatregelen die kunnen getroffen worden ter sanering van de vervuilde gronden. Het bevat wel een aantal procedureregelen. OVAM kan enkel overgaan tot ambtshalve sanering van verontreinigde bodems of buiten gebruik gestelde industriele installaties indien de betrokkene door OVAM of het Ministerie van het Vlaamse Gewest in gebreke gesteld werd en hij heeft nagelaten de opgelegde maatregelen te treffen of de opgelegde werken uit te voeren binnen de opgelegde termijn. Hier rijzen evenwel een aantal belangrijke en moeilijk op te lassen vragen, meer bepaald naar aanleiding van de verwijzing naar de ingebrekestelling. Er wordt niet aangeduid wie moet in gebreke gesteld worden. In elk geval moet het gaan om iemand die zeggenschap heeft over wat er met de verontreinigde grand gebeurt. Zowel de eigenaar als de exploitant komen dus in aanmerking. Verder maakte de vroegere tekst van art. 21, § 2, c, OVAM bevoegd over te gaan tot ambtshalve verwijdering van de afvalstoffen van een onderneming indien deze, na ingebrekestelling, heeft nagelaten de haar bij of krachtens het Afvalstoffendecreet opgelegde verplichtingen na te komen. Het ging hier dus over gevallen waar er een overtreding van het decreet was. Een mogelijke interpretatie zou dus zijn dat het nieuwe art. 21, § 2, c pas kan toegepast worden bij verontreiniging die is tot stand gekomen in overtreding van het Afvalstoffendecreet. Deze uitleg is echter niet verdedigbaar. De 25
verwijzing naar de overtreding van het decreet viel immers weg in art. 21, §2, c. Zij komt ook niet voor in het nieuwe art. 13, 12°. Vereist is enkel dat de ingebrekegestelde heeft nagelaten , ,de opgelegde maatregelen te treffen of werken uit te voeren''. Een verwijzing naar het Afvalstoffendecreet zou overigens geen zin hebben met betrekking tot bodemverontreiniging die niet aan afval te wijten is, nu het decreet zelf enkel voorschriften inhoudt met betrekking tot de verwijdering van afval. Als er sprake is van het naleven van de ,opgelegde maatregelen" dan lijkt het er dus op dat het gaat om de maatregelen opgelegd in de ingebrekestelling zelf. Art. 21, § 2, c, wordt aldus van toepassing op aile verontreinigde bodems en buiten gebruik gestelde industriele installaties, zodra deze een risico inhouden voor het leefmilieu en de volksgezondheid. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat OVAM een quasi-discretionaire bevoegdheid krijgt om te bepalen wanneer een bodem moet gesa~ neerd worden in het Iicht van een risico voor milieu en volksgezond~ heid. Ook de aard van de te treffen maatregelen wordt aan OVAM overgelaten. De maatschappij moet haar standpunt in een ingebrekestelling mededelen aan de betrokkene. Doet deze niet wat hem opgelegd wordt, dan kan OVAM ambtshalve saneren. Dat dit een zeer rudimentaire regeling is van de problematiek van de bodemsanering is een eufemisme(30).
6. Administratieve prakti}k. Normen van behoorlijk bestuur 26. Er zijn dus talrijke regelen op grond waarvan, al naargelang de concrete situatie, een of ander overheidsorgaan maatregelen kan treffen naar aanleiding van bodemverontreiniging in het Vlaamse Gewest. Hoewel er samenlopende bevoegdheden zijn, is de rol van OVAM doorslaggevend. Verder blijkt onze wetgeving op dit ogenblik zeker niet te beantwoorden aan de complexiteit van het probleem. Zowel voor de evaluatie van de ernst van de situatie, de gevallen waarin kan opgetredert
(30) Voor kritische bedenkingen, zie o.m. BocKEN, H., ,De redactie privaat. Wat wij zelf doen, doen wij beter", T.P.R., 1991, 277;
26
worden(31) als de keuze van de maatregelen zijn de huidige regelen ontoereikend. Het is te verwachten dat hierin in de toekomst verandering zal komen. VLAREM 2, een nog niet-gepubliceerd uitvoeringsbesluit bij het Milieuvergunningsdecreet, zou bodemsaneringsnormen formuleren. 27. Momenteel echter gaat de administratie in de praktijk(32) evenwei reeds op een meer genuanceerde wijze te werk dan de wetteksten zouden kunnen suggereren. Meestal behelpt zij zich met in het buitenland gehanteerde normen. Meer bepaald wordt frequent verwezen naar de Leidraad Bodemsanering die opgesteld werd ter uitvoering van de Nederlandse Interimwet Bodemsanering. In deze Leidraad(33) worden richtwaarden geformuleerd in verband met de aard en concentratie van de verontreinigende stoffen in de bodem. De Leidraad bevat een toetsingstabel, onderverdeeld in concentratieniveaus A, Ben C. Niveau A geldt als referentiewaarde: het indicatieve concentratieniveau waarboven wei en waaronder geen sprake is van een aantoonbare verontreiniging. Het feit dat bodemverontreiniging is vastgesteld vormt op zich geen voldoende reden om onmiddellijk tot sanering over te gaan. Is niveau B overschreden, dan wordt een ernstig bodemonderzoek ingesteld. Blijkt niveau C overschreden, dan moet er in beginsel gesaneerd worden en wordt een saneringsonderzoek ingesteld om uit te maken hoe dit moet gebeuren. De richtwaarden van de Leidraad Bodemsanering hebben geen juridische bindende kracht; het zijn indicatieve waarden. Zij hebben evenwel aanzienlijk gezag voor de praktijk. (31) Ben overzicht van de gebruikte criteria ziet er als volgt uit: a) Dreigende verontreiniging of verontreiniging van het grondwater ten gevolge van een overtreding van het Grondwaterdecreet: art. 13 van het Grondwaterdecreet, AMINAL. b) Het terrein bevat afval achtergelaten in overtreding van het decreet op het beheer van de afvalstoffen: art. 54 van het Afvalstoffendecreet, burgemeester en gouverneur. c) Het terrein bevat achtergelaten giftige afval: art. 16 van het Afvalstoffendecreet, gouverneur. d) ,Ernstige besmetting of bezoedeling": Wet op de Civiele Bescherming van 31 december 1963.
e) Ernstige dreiging op vergiftiging van levende wezens of de natuur ten gevolge van de aanwezigheid van giftige afval: art. 18 van de Wet op de giftige afval, burgemeester en gouverneur. f) Risico voor leefmilieu en volksgezondheid: art. 21, par. 2, c, van het Afvalstoffendecreet, OVAM. g) Gevaar voor de volksgezondheid: Art. 133 N. Gem. W., burgemeester, voor zover de bevoegdheid van de burgemeester niet beperkt is door de bijzondere wetgeving. h) Dreigend of ernstig gevaar voor de mens en het leefmilieu: Milieuvergunningsdecreet, AMINAL. (32) Zie o.m. de studie geciteerd in noot 1. (33) ,Leidraad Bodemsanering", in Milieuwetgeving, KoEMAN, N.S.J., Deventer, Kluwer, 1986, 367.
27
28. Ret ontbreken van duidelijke beoordelingscriteria en normen laat de Vlaamse administraties- en vooral OVAM- een zeer grote beleidsvrijheid inzake bodemsanering. Hoe zorgvuldig de admini~ stratieve praktijk ook zou zijn, brengt dit mee dat in feite enkel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur(34) en de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm juridische criteria opleveren ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de door de overheid doorgevoerde of opgelegde bodemsaneringsmaatregelen. Onder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is met name het zorgvuldigheidsbeginsel van belang. Dit verplicht de overheid ertoe haar beslissing zorgvuldig voor te bereiden. Dit vereist meer bepaald dat de stand van de wetenschap wordt nageleefd bij de vaststelling van de verontreiniging op dewelke zij reageert. Tenzij de overheid zelf over voldoende deskundige medewerkers beschikt, zal zij gespecialiseerde instellingen raadplegen. Ret zorgvuldigheidsbeginsel zal ook spelen bij de evaluatie van de ernst van de situatie. Vooraleer ingrijpende maatregelen te treffen om bodemvervuiling terug te dringen, zal men eerst nagaan in welke mate de bodem verontreinigd is, welk gevaar deze verontreiniging oplevert voor de volksgezondheid en welke maatregelen hieraan kunnen verhelpen. In ruime mate stemt dit overeen met de gedragsregelen die voortvloeien uit de zorgvuldigheidsnorm van art. 1382 B.W. Ook is er de hoorplicht: de overheid is verplicht degene ten aanzien van wie zij bezwarende maatregelen voorbereidt te horen. De Raad van State stelt dat deze verplichting geldt voor zover de maatregel getroffen wordt op grond van niet onbetwistbaar vaststaande feiten waarover de betrokkene mogelijks informatie kan verschaffen. Enkel de bescherming van de openbare orde, o.m. in gevallen van dringende noodzakelijkheid, kan meebrengen dat de overheid de betrokkene niet moet horen(35). Gezien het bij bodemverontreiniging meestal gaat om sinds lang bestaande toestanden, zal men zelden kunnen voorhouden dat de situatie zo dringend is dat de overheid maatregelen kan opleggen zonder contact op te nemen met de eigenaar of bezitter van de vervuilde grond en rekening te houden met · diens standpunt. Verder speelt de proportionaliteitsregel een rol: de maatregelen die de overheid neemt mogen niet buiten verhouding staan tot het te
(34) Zie MAST, A., ALEN, A. en DUJARDIN, J., o.c., 43 en verwijzingen aldaar. (35) Zie a.m. R.v.St., 25.373, 29 mei 1985.
28
bereiken doel. Zij is dus verplicht te vertrekken van een precieze analyse van de toestand van de bodem en ook van de verschillende maatregelen die mogelijk zijn om eraan te verhelpen. Uiteraard moeten aile administratieve beslissingen voldoende gemotiveerd zijn. Voor zover dit nog niet zou volgen uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, schrijft de Wet van 29 juli 1991 een uitdrukkelijke motivering voor van aile administratieve rechtshandelingen. Deze motivering moet de juridische en feitelijke overwegingen bevatten die ten grondslag liggen aan de beslissing. Zij zal een essentieel element zijn in de toetsing van door de administratie uitgevoerde of opgelegde saneringsmaatregelen. B. Bodemsaneringsmaatregelen bevolen door een rechtscollege
1. Algemeen 29. Indien de uitvoerende macht ambtshalve bodemsaneringswerken uitvoert, zal zij op de rechter beroep doen om de kosten hiervan te recupereren. In dit kader kan de rechter de rechtmatigheid van de maatregelen beoordelen. In bepaalde gevallen kan de rechter echter zelf het initiatief nemen om bodemsaneringsmaatregelen op te leggen en dit, naargelang het geval, ambtshalve, op initiatief van een burgerlijke partij of van het bestuur. Hierna volgt een kort overzicht van de gevallen waarin dit mogelijk is. 2. De burgerlijke rechter 30. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in kort geding allerlei rechtstreekse maatregelen treffen om individuele rechten te vrijwaren. Ook in een aansprakelijkheidsprocedure kan de rechtbank onder een aantal voorwaarden gelijksoortige maatregelen bevelen. In het verleden is het reeds meer dan eens gebeurd dat de burgerlijke rechter maatregelen trof om verdere schade door de opslag van afvalstoffen en de verontreiniging van de bodem te voorkomen. In de praktijk van de bodemsanering spelen burgerlijke vorderingen op dit ogenblik echter geen grote rol(36).
(36) Behoudens natuurlijk voor wat betreft de toerekening van de kosten. Deze materie wordt behandeld in hoofdstuk Ill.
29
2. De strajrechter a) Teruggave 31. In het kader van een strafrechtelijke procedure kan de rechter die een misdrijfvaststelt tevens de ,,teruggave''(37)'bevelen, o.ni. op grond van art. 44 van het Strafwetboek en art. 161 van het Wetboek van Strafvordering. Deze maatregel bedoelt de door het misdrijf tot stand gebrachte wederrechtelijke toestand te doen ophouden. Volgens het Hof van Cassatie wordt met deze teruggave bedoeld aile maatregelen die van aard zijn dat zij de door de overtreding gestoorde wettelijke orde kunnen herstellen(38). Dit kan dus ook bv. de verwijdering van bepaalde verontreinigende stoffen inhouden. Volgens een deel van de rechtspraak moet de teruggave ambtshalve worden bevolen. Recent nog, heeft het Hof van Beroep te Gent, in een niet gepubliceerd arrest van 16 januari 1991, op deze grond ambtshalve(39) de verwijdering en vernietiging van illegaal opgeslagen afval bevolen. Volgens hetzelfde arrest kan deze maatregel ook opgelegd worden indien de persoon die het misdrijf heeft begaan niet Ianger eigenaar is van de betrokken stoffen. b) Art. 29 van het Grondwaterdecreet 32. Het Grondwaterdecreet van 24 januari 1984 machtigt de strafrechter uitdrukkelijk bepaalde rechtstreekse maatregelen te bevelen. Op grond van art. 29, § 4, van het decreet kan de rechter inbeslagneming van machines en het afbreken van de gebouwen, inrichtingen en kunstwerken bevelen die zijn tot stand gebracht met overtreding van de ter uitvoering van dit decreet gegeven voorschriften. Hij kan eveneens bevelen de plaatsen in hun vroegere staat te herstellen. Indien de veroordeelde het vonnis niet vrijwillig uitvoert, geschiedt dit ambtshalve op bevel van de door de Vlaamse Executieve gemachtigde ambtenaar.
(37) Zie uitvoerig: GoETHALS, E., ,Handhavingsproblemen in het milieurecht", in Rechtspraktijk en milieubescherming, C.B.R., Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 101; FAURE, M., Preadvies Milieustrajrecht, Antwerpen, Maklu, 1990, 119; BRONDERS, B., ,Over het herstel van vroegere rechtspraak: het herstel in de vorige toestand", in Rechtspraktijk en milieubescherming, 113 en vlg. (38) Cass., 9 juni 1913, Pas., 1913, I, 308. (39) Zie hierover de in noot 40 geciteerde auteurs.
30
c) Het Milieuvergunningsdecreet 33. Art. 39 van het Milieuvergunningsdecreet bepaalt dat de rechter ,bij wijze van veiligheidsmaatregel het verbod (kan) uitspreken om de inrichtingen die aan de oorsprong van de inbreuk liggen te exploiteren gedurende de termijn die hij bepaalt". Gezien het hoofdzakelijk preventieve karakter van de maatregelen die de rechter kan opleggen, lijkt deze 1Jepaling weinig of niet relevant voor het verwijderen van bodemverontreiniging. d) Het Afvalstoffendecreet 34. Op grond van art. 59, § 1 van het Afvalstoffendecreet wordt degene die afvalstoffen achterlaat door de rechtbank veroordeeld tot het verwijderen ervan binnen een door haar vastgestelde termijn. Het achterlaten van afval is een inbreuk die niet noodzakelijkerwijze een overtreding van een vergunning inhoudt. Art. 59 wordt dan ook niet belnvloed door het Decreet Bestuurlijk Beleid dat bepaalt dat overtredingen van de bepalingen inzake de vergunningen bestraft worden overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet(40). Voorwaarde voor een gerechtelijk bevel op grond van art. 59 van het Afvalstoffendecreet is uiteraard wel dat er afval in de zin van het decreet werd achtergelaten. Gezien de brede betekenis van het begrip ,verwijderen"(41) kan de rechter een zeer ruime waaier van maatregelen opleggen.
III.
AANSPRAKELIJKHEIDSREGELEN
A. Theoretisch overzicht 35. Eens saneringswerken uitgevoerd, zal degene die hen bekostigde, trachten zijn uitgaven te verhalen. In de praktijk zal meestal OVAM - in mindere mate een ander overheidsorgaan - als eiser optreden. De rechter zal zich op deze wijze ook onrechtstreeks moeten uitspreken over de rechtmatigheid van de door het bestuur bevolen of ambtshalve getroffen maatregelen. Ook wordt hij geconfronteerd met de talrijke problemen allerhande die oprijzen bij de vergoeding van milieuschade in het algemeen. Het is onmogelijk hier in detail
(40) Zie nr. 23 (41) Zie nr. 12.
31
in te gaan op aile aspecten van deze problematiek(42). Wij beperken ons tot enkele vragen die belangrijk zijn bij bodemsaneringswerken in het bijzonder(43). Het betreft hier enerzijds de theorie van het verbreken van het causale verband door de uitvoering van een wettelijke verplichting en anderzijds de ontwikkeling van een aantal risico-aansprakelijkheidsregelen die toelaten de eigenaar of de bezitter van een verontreinigde grond aansprakelijk te stellen.
1. Saneringskosten gemaakt door de overheid. Het verbreken van het causaal verband door de uitvoering van een wettelijke verplich~ ting 36. Bij bodemsanering bestaat de grootste schade uit de kostprijs van de saneringsmaatregelen. Schade aan derden is relatief gezien onbelangrijk. De vraag is of de overheid deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen. Meer bepaald vergt de rechtspraak betreffende het verbreken van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak hier de aandacht. 37. Zoals men weet, stelde het Hof van Cassatie, in een arrest van
(42) Voor verder onderzoek kan verwezen worden naar BocKEN, H., Sanctions de droit civil contre la pollution, Entr. et Dr., 1975, 67-89; BocKEN, H., Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1978, 474 p. (hierna geciteerd als , ,Het aansprakelijkheidsrecht"); BocKEN, H., , ,Le dommage ecologique. Developpements nouveaux relatifs ala reparation du dommage ecologique", Amenagement, 1981, nr. 3, 1-4; BocKEN, H., Preventie, toerekening en herstel van schade door milieuverontreiniging, Preadvies voor de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking, Deventer, K1uwer, 1983, 121 p. (hierna geciteerd als ,Preventie"); BOCKEN, H., ,La reparation des dommages subis par les autorites publiques a l' occasion de travaux d' assainissement rendus necessaires par des pollutions resultant d' accidents de transports", Amenagement, 1986, 30-34; BocKEN, H.; ,Aansprakelijkheid voor Milieuschade", R. W., 1987-88, 1280; BocKEN, H., ,Systemes alternatifs pour l' indemnisation des dommages diis ala pollution", R.G.A.R., 1990, 11.698 en 11. 714; BocKEN, H., ,Deficiencies of the system of liability and liability insurance as a mechanism for the indemnification of environmental damages suffered by individual victims'', in Verzekering van milieuschade. L' assurance des dommages causes par la pollution (BocKEN, H. en RYCKBOST, D., ed.), Brussel, Story-Scientia, 1991; JADOT, B., HANNEQUART, J.P., ORBAN DE XIVRY, E., Le droit de l' environnement, 1988, 331-350; DEKETELAERE, M., ,Recente ontwikkelingen inzake de aansprakelijkheid voor en verzekering van milieuschade", Jura Falconis, 1990-91, 545; WrLLAERT, C., ,Aansprakelijkheid en milieurecht", R. W., 1990-91, 1; DEPUE, E., STRYCKERS, P. en VANDEN BILCKE, C., ,Milieuzakboekje 1991", Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 347-369; VAN OEVELEN, A., ,Civie1rechtelijke aansprake1ijkheid voor Milieuschade", in Rechtspraktijk en milieubescherming, C.B.R., Antwerpen, K1uwer Rechtswetenschappen, 1991, 129-188 (hierna geciteerd als , ,Civie1rechtelijke aansprakelijkheid"). Zie ook de bijdragen in La reparation des dommages catastrophiques. Les risques technologique~ majeurs en droit international et en droit communautaire. Travaux des Xlllesjournees d' etudes juridiques Jean Dabin, Brusse1, Bruy1ant, 1990 en in Verzekering van milieuschade. L' assurance des dommages causes par la pollution. Insurance of environmental damage, BocKEN, H. en RYCKBOST, D. (ed.), Brusse1, Story-Scientia, 1991 (hierna geciteerd als , Verzekering van milieuschade'}. (43) Zie uitvoerig, de literatuur geciteerd in voetnoot 10.
32
28 april1978(44) dat bevestigd werd door dat van 7 maart 1979(45), dat het feit dat men een wettelijke verplichting vervult, het causaal verb and verbreekt tussen de kosten die hieraan verbonden zijn en een fout van een derde die de vervulling van de wettelijke verplichting uitlokte. Deze rechtspraak beperkt in aanzienlijke mate de mogelijkheid van de overheid om de kosten van milieusaneringswerken terug te vorderen. Meestal immers heeft de overheid niet alleen het recht maar ook de plicht om saneringswerken uit te voeren. Het probleem wordt gei:llustreerd door het arrest van het Hof van Beroep te Bergen van 17 juni 1981(46). Bij het vullen van olietanks komt een deel van de olie terecht in waterreservoirs, gebruikt voor drinkwatervoorziening. Een aantal gemeenten en een waterdistributiemaatschappij vorderen terugbetaling van de opruimingskosten, maar hun vordering werd afgewezen: hun kosten vonden hun oorzaak in de vervulling van de wettelijke verplichting om in te staan voor de watervoorziening. In een arrest van 17 mei 1983(47) nuanceerde het Hof van Cassatie zijn standpunt enigszins. Ben deel van de lading glas van een vrachtwagen was op de B3 terechtgekomen. De intercommunale maakte kosten om de snelweg vrij te maken. Hoewel zij hiertoe wettelijk verplicht was, heeft de intercommunale volgens het Hof toch recht op vergoeding van de door haar gemaakte kosten. De intercommunale was slechts secuhdair verplicht om het glas op te ruimen, nl. om te verhelpen aan de schuldige nalatigheid van de vrachtwagenbestuurder die krachtens het verkeersreglement er primair toe gehouden was dit zelf te doen. In 1984 scheen het Hof op meer radicale wijze het roer om te gooien. Ben eerste aanwijzing in deze zin was te vinden in het arrest van 4 maart 1984(48) van de Nededandstalige afdeling dat betrekking heeft op de vordering ingesteld door de eigenaar van een wagen tegen degene aan wie hij het voertuig had toevertrouwd en die het door zijn fout beschadigd had. De eigenaar vorderde vergoeding voor de verhoging van de verzekeringspremie die het gevolg was van de toepassing van de bonus-malus clausule in de polis. De leer van het verbreken van het causale verb and had moeten lei den tot het afwijzen van de vordering: de verhoging van de verzekeringspremie vond haar (44) (45) (46) (47) (48)
R. W., 1978-79, 1695. R. W., 1978-79, 2664 .. R.G.A.R., 1983, 10572. Arr. 1982-83, nr. 515. R. W., 1983-84, 2805.
33
oorzaak in het verzekeringscontract. Het Hofvan Cassatie oordeelde echter , ,dat de vaststelling dat de uitgave of prestatie een contractuele verplichting als rechtsgrond heeft, niet voldoende is om het oorzakelijk verband tussen een onrechtmatige daad van een derde en die uitgave of prestatie te ontkennen; dat het bestaan van een contractuele verplichting wei kan verhinderen dat schade in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat, inzonderheid wanneer, blijkens de inhoud of de strekking van de overeenkomst, de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van diegene die zich heeft verbonden, zelfs als de omstandigheid op grond waarvan tot uitvoering van de bedongen uitgave of prestatie moet worden overgegaan, een gevolg is van de onrechtmatige daad". Het arrest van 15 maart 1985(49), eveneens vim de Nederlandstalige afdeling, gaat in dezelfde zin. Deze oplossing verdient ongetwijfeld de voorkeur. Er zijn ernstige, zowel rechtstheoretische als beleidsmatige, bezwaren tegen de leer van het verbreken van het causale verband. Dit alles betekent echter niet dat het Hof van Cassatie nu van oordeel is dat elke uitgave welke niet zou verricht zijn zonder andermans fout kan teruggevorderd worden van degene die de fout beging. In de twee geciteerde arresten wil het Hof dat een selectie gemaakt wordt op het vlak van het schadevereiste. De rechter moet nagaan of het de bedoeling van de wetgever of de partijen was dat degene die wettelijk of contractueel verplicht is bepaalde uitgaven te doen n.a.v. andermans fout, ook de economische last ervan definitief zou dragen.De rechtspraak van het Hof bleek met deze arresten echter nog niet definitief gestabiliseerd. Er was overigens reeds bijkomende onzekerheid gerezen toen de Franstalige afdeling van het Hof, in een arrest van 28 juni 1984(50), opnieuw onverkort toepassing maakte van de theorie van het verbreken van het causaal verband. Het arrest van 8 september 1988(51) bevestigt eveneens opnieuw de Walter Kay uitspraak in algemene bewoordingen. In het arrest van 13 april1988, geveld in verenigde afdelingen(52), werd evenwel een uitzondering op de regel geformuleerd die voor de milieusector bijzonder belangrijk is. Door toedoen van een vrachtwagen van een afvalverwerkingsbedrijf was schroot terechtgekomen op de openbare weg. Een gemeente had kosten gemaakt om de weg vrij te maken. Zij heeft, volgens het Hof, recht op vergoeding van deze (49) (50) (51) (52)
34
R. W., 1984-85, 2167. J.T., 1984, 618. Arr. Cass., 1988-89, 23. R. W., 1988-89, 1126.
- "]
·=..::_- _
_:____::._.::....::..._::__::~----_L__.:::J_::,::-:;:_-_:_:..;:____,::-._..:::.:_::-_c-_-=...:..::..:....-_-_=.::..:..::.L
--"I.-...::.::::.::-.;;::..o-oc_--_ _ _ _ . . . ·~--=-==-=~~·~
kosten. Om tot dit besluit te komen, keert het Hof terug naar de positie die het innam in zijn arrest van 1983: in beginsel verbreekt de wettelijke verplichting het causale verband. Dit is echter niet het geval indien de wettelijke verplichting slechts secundair is en degene die de fout beging zelf de verplichting had de toestand die door zijn toedoen was ontstaan te verhelpen. De uitzondering in de arresten van 17 mei 1983 en van 13 mei 1988 werd ondertussen bevestigd in het arrest van 15 r;tovember 1990(53). 38. De onzekerheid in de rechtspraak is zeer onbevredigend. Men kan echter betwijfelen of het, inzake milieusaneringsmaatregelen, in de praktijk veel verschil maakt voor de toerekening van de kosten van saneringswerken of men het arrest van 4 maart 1984 dan wei dit van 13 apri11988 volgt. Het belangrijkste is dat de strikte leer van het Walter Kay arrest zelf werd verlaten. Volgeiis het bonus-malus arrest van 4 maart 1984 is het de vraag of het de bedoeling van de wetgever is dat de overheid de kosten van preventie- en beper kingsmaatregelen getroffen n. a. v. een geval van milieuverontreiniging of de dreiging hiervan definitief zou ten hare laste nemen. Het antwoord lijkt negatief. Er wordt immers toepassing gemaakt van het beginsel ,de vervuiler betaalt". Dit is uitdrukkelijk verwoord in de Europese Akte; het ligt mede aan de basis van een aantal internationale verdragen en van de Belgische en regionale wetgeving. Het brengt mee dat diegene die milieuverstoring veroorzaakt, niet aileen de schade moet vergoeden die derden hierdoor lijden maar ook de kosten moet dragen die gemaakt moeten worden om de milieuverontreiniging te voorkomen of te beperken. Men kan dan ook niet stellen dat de Belgische wetgever de wil heeft Iaten blijken dat de staat de kosten van maatregelen ter preventie of beper king van milieuschade zelf zou moeten drag en zodat zij geen vergoedbare schade uitmaken. Volgens het arrest van 13 apri11988 daarentegen kan de overheid de gemaakte kosten slechts recupereren voor zover zij tussenkomt omdat de vervuiler zijn primaire wettelijke verplichting om zelf te verhelpen aan de door hem veroorzaakte vervuiling niet is nagekomen. Een soortgelijke primaire verplichting is bv. neergelegd in het verkeersreglement. Zij is ook vervat in art. 5 van het Afvalstoffendecreet en art. 5 van de Wet op de giftige afval die beiden o.m. een verbod bevatten om afval achter te Iaten. Men kan overigens ook (53) J.L.M.B., 1991, 867, met noot
SCHAMP,
G.
35
stellen dat de zorgvuldigheidsnorm van art. 1382 degene die door zijn fout vervuiling veroorzaakt ook verplicht om zelf maatregelen te treffen om het door hem geschapen voorzienbare gevaar voor derden zoveel mogelijk uit te schakelen of te beperken. In bepaalde gevallen zal dit enkel mogelijk zijn door de verwijdering, afscherming of isolatie van de verontreinigende stoffen(54). 39. Hoe onbevredigend de wisselvalligheid van de rechtspraak ook moge zijn, het probleem wordt opgelost door een aantal bijzondere wetten die uitdrukkelijk het verhaalsrecht van de overheid bevestigen voor de kosten van milieusaneringswerken. Zekere van deze bepalingen hebben betrekking op situaties waar verweerder een wettelijke of reglementaire bepaling overtrad, zodat men enkel voor een bevestiging van art. 1382 staat. Dit is o.m. het geval voor art. 59 van het Afvalstoffendecreet: ,degene die afvalstoffen achterlaat in strijd met de bepalingen van dit decreet, wordt door de rechtbank veroordeeld tot het verwijderen ervan binnen een door haar vastgestelde termijn (§ 2). Onverminderd het bepaalde in § 1 kan de veroordeelde worden verplicht tot terugbetaling van de kosten voor het verwijderen door de gemeente of door de afvalstoffenmaatschappij". Art. 16 van de Wet Giftige Afval van 21 juli 1974 machtigt de gouverneur of de burgemeester ertoe afval dat werd achtergelaten te Iaten verwijderen op kosten van ,de aansprakelijke persoon". In andere gevallen maakt de vergoeding van de saneringskosten het voorwerp uit van een bijzondere objectieve aansprakelijkheidsregel. Volgens art. 18 van de Wet Giftige Afval kunnen de burgemeester of de gouverneur afval dat een dreigend gevaar oplevert Iaten wegvoeren. In dit geval vallen de kosten ten laste van diegene die in het bezit is van de afval. Deze laatste heeft niet noodzakelijk een font begaan. Wellicht zou de overheid zich ook kunnen beroepen op art. 7 van de Wet dat de producent van de afval aansprakelijk stelt voor aile schade, van welke aard ook, die door de afval veroorzaakt wordt. Er is ook art. 85 van de Budgettaire Wet van 24 december 1976. Indien de civiele bescherming of de brandweer krachtens een wettelijke verplichting saneringswerken uitvoeren, zijn zij verplicht de kosten ervan te verhalen op de eigenaar van de vervuilende produkten. Ook het reeds besproken art. 21, § 2, c, van (54) Vgl. BocKEN, H., ,Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door milieuverontreiniging naar Belgisch recht", in Verzekering van milieuschade, 61, waar de stelling zonder verwijzing naar het voorzienbare gevaar wellicht te breed geformuleerd is. Zie ook BoEs, M., o.c., I.e., 16. Contra: ROGGE, J., ,L'assurance des dommages causes par Ia pollution. Les garanties usuelles accordees sur le marche beige", in Verzekering van milieuschade, 26.
36
het Afvalstoffendecreet dat bepaalt dat de ambtshalve verwijdering plaatsvindt op kosten van de in gebreke blijvende onderneming behoort tot deze categorie.
2. Risico-aansprakelijkheid voor eigenaar of bezitter van verontreinigde gronden? 40. Talrijke rechtsgronden kunnen tot basis dienen voor aansprakelijkheid voor rnilieuschade in het algerneen en ook voor de kosten van bodemsaneringsmaatregelen. Wij gaan hier niet in op de foutaansprakelijkheid en op de evenwichtsleer die wellicht voldoende gekend zijn. Wij Iaten ook de Wet Giftige Afval terzijde. Hoewel art. 7 hiervan aile schade veroorzaakt door giftige afval ten laste legt van de producent van de afval, vindt deze wet geen toepassing.De reden hiervoor is wellicht dat er weinig gevallen zijn waar giftige afval prive-schade'veroorzaakt; rneestal gaat het om de kosten van saneringswerken ondernomen door OVAM. OVAM echter kan niet ambtshalve optreden op grond van de Wet Giftige Afval en baseert zijn tussenkornst en zijn verhaalsacties dan ook op het Afvalstoffendecreet. Onze aandacht gaat hier vooral naar die aansprakelijkheidsregelen die aansprakelijkheid koppelen aan het loutere feit bewaker of eigenaar te zijn van een zaak. Deze bepalingen zijn bijzonder relevant voor de toerekening van bodernsaneringskosten. a) Art. 1384, lid 1 B.W. 41. Op grond van art. 1384, lid 1, B.W. is de bewaker van een gebrekkige zaak aansprakelijk voor de schade die door het gebrek van de zaak veroorzaakt wordt(55). De draagwijdte van art. 1384, lid 1, voor de problernatiek van de rnilieuverontreiniging(56) hangt op de eerste plaats af van de omschrijving die men geeft aan het begrip ,gebrek". Volgens de recente (55) Voor meer details en verdere verwijzingen, zie vooral CORNELIS, L., De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken, Antwerpen, Kluwer, 1982, 728 p.; CORNELIS, L., Beginselen, 456-517. (56) Zie BOCKEN, H., ,Het aansprakelijkheidsrecht", 255-264; BOCKEN, H., o.c., R. W., 1987-88, 1279; BocKEN, H., ,Aansprakelijkheid voor de kosten van bodemsanering", in Bodemverontreiniging en- sanering, BUEKENS, A., NIEUWEJAARS, B. en ToRFs, A. (ed.), Brussel, V.U.B., 1985, 374-441; BocKEN, H., ,Black-Points: liability for clean-up costs", Resources and conservation, 1987, 105- 118; BocKEN, H., , ,De invloed van de milieuwetgeving op het juridische statuut van onroerende goederen: bodemsanering en problemen bij overdracht van onroerende goederen. Voordracht in het kader van de post-universitaire cyclus W. Delva" (de tekst verschijnt in T.P.R., 1992, nr. 1); DEKETELAERE, M., o.c. (noot 4), 550; GILLE, M., o.c. (noot 4), 508; DE JAGER, o.c. (noot 4), 10; VAN PASSEL, O.c. (noot 4), 96; VAN OEVELEN, A., ,Civielrechtelijke aansprakelijkheid", 170.
37
rechtspraak moet het hier gaan om een, ,abnormaal kenmerk dat van aard is schade te berokkenen"(57). De zaak moet dus eigenschappen vertonen die afwijken van wat men normalerwijze,mag verwachten van een zaak van haar soort. Het feit alleen dat zij uit haar aard zelf gevaarlijk is volstaat echter niet om haar als gebrekkig te beschouwen telkens zij schade veroorzaakt. Het feit dat een industriele installatie luchtverontreiniging veroorzaakt is dus niet voldoende om haar als gebrekkig te beschouwen(58). In de praktijk zal art. 1384, lid 1 B.W. bij milieuschade vooral toepassing vinden bij gevallen van accidentele verontreiniging te wijten aan technische onvolkomenheden in de samenstelling of vorm van machines en installaties(59) zoals bv. het breken van een leiding(60) of een defect in een machine(61). Ook de exploitant van een vuilnisbelt die door zelfontbranding vuur vatte werd aansprakelijk gesteld op grond van art. 1384, lid 1 B.W.(62). Art. 1384, lid 1 B.W. blijkt evenwel eveneens van belang bij niet accidentele verontreiniging van bodem of water. De aanwezigheid van een vreemd voorwerp in een groter geheel kan immers dit geheel gebrekkig maken. Vereist is dan wel dat de aanwezigheid van het vreemde element een abnormaal kenmerk uit:maakt van het grotere geheel. De rechtspraak maakt van deze redenering frequent toepassing bij waterverontreiniging. Zo is de overheid of de concessiehouder(63) van een waterweg, op grond van art. 1384, lid 1 B.W.; aansprakelijk voor de schade aan schepen, veroorzaakt door een in het water drijvende balk(64), gasfles(65) of nylontros(66). Dit geldt ook bij aanwezigheid van balken(67) of stookolie(68) in havendokken. Ook bij bodemverontreiniging wordt art. 1384, lid 1 B.W. toegepast. Het bestuur dat een zandbak ter beschikking stelt van het (57) Zie CoRNELIS, L., Beginselen, 477 e.v. (58) Cass., 8 september 1980, Arr. Cass., 1980-81, 68. (59) BocKEN, H., Het aansprakelijkheidsrecht, 260-262; VAN OEVELEN, A., ,Civielrechtelijke aansprakelijkheid", 173. (60) Bergen, 18 november 1975, Pas., 1976, II, 136. (61) Luik, 13 januari 1976, niet gepubl., A.R., nr. 5.681175. (62) Luik, 4 februari 1975, R.G.A.R., 1975, 9506. (63) Antwerpen, 25 februari 1987, Rechtspr. Antw., 1987, afl. 1, 15: een scheepswerf maakt, als concessiehoudster, voor eigen rekening gebruik van een dee! van de Rupel en is dus voor dat dee! beheerder en bewaarder. (64) Cass., 12 februari 1976, J.T., 1976, 325; Kh. Brussel, 1 juni 198Z, R. W., 1983-84, Z387; Kh. Gent, 31 januari 1984, T.G.R., 1985, 10. (65) Kh. Antwerpen, 23 november 1978, R.G.A.R., 1980, 10.163. (66) Gent, 8 april1986, Rechtspr.. Antw., 1987, afl. 1, 27. (67) Cass., 14 november 1986, R.G.A.R., 1989, nr. 11.497. (68) Kh. Antwerpen, 12 juni 1984, Rechtspr. Antw., 1989, 71.
38
publiek is aansprakelijk voor de schade opgelopen door een kind dat zich kwetst aan een glasscherf in het zand(69). In een vonnis van de Rechtbank van Koophandel van Sint-Niklaas van 2 december 1958(70) ging het om stookolieinfiltraties in de bodem. De rechtbank stelde dat het onroerend goed waarvan de bodem met olie doordrenkt was een gebrekkige zaak uitmaakte. Een andere beslissing die hier van belang is, is het vonnis van de Rechtbank van Hasselt van 6 december 1982(71). Een aannemer had afbraakmateriaal afkomstig van de weg Sint-Truiden-Hasselt op vraag van een landbouwer gestort op diens grond. De ondergrond van de weg bleek uit metaalslakken te bestaan met een hoog gehalte aan lood en kwik. Een aantal runderen stierven. Hoewel de vordering op andere gronden werd afgewezen, leek het voor de rechtbank geen probleem te zijn dat de grond met het abnormale loodgehalte een gebrek vertoonde. Het voorgaande laat toe te besluiten dat art. 1384, lid 1 B.W. ook een rechtsgrond kan opleveren om de kosten van bodemsaneringswerken te verhalen op degene die de grond voor eigen rekening beheert en controleert(72). Wellicht levert ook hier de hoger besproken theorie van het verbreken van het causaal verband door de vervulling van een wettelijke verplichting problemen op voor de overheid die zich op basis van art. 1384, lid 1 B.W. keert tegen de bewaarder van de grond. b) Art. 85 van de Wet van 24 december 1976 42. Van grote betekenis voor de behandelde materie is ook art. 85 van de Budgettaire Wet van 24 december 1976(73). Dit artikel wijkt in vele opzichten af van het gemeen recht: ,in geval van besmetting of van behoorlijk vastgestelde toevallige vervuiling, en onverminderd de bepalingen van de Wet van 22 juli 1974 op de giftige afval, zijn de staat en de gemeenten gehouden, ten laste van de eigenaars van de gewraakte produkten, de kosten te verhalen die uit dien hoofde aan de diensten van de civiele bescherming en aan de gemeentelijke brandweerdiensten worden veroorzaakt tijdens de interventies door (69) Vred. Aarlen, 9 februari 1979, Bull. Ass., 1980, 723. (70) R. W., 1959-60, 1904. (71) Niet gepubl., A.R., 82 B. 889. Zie ook Antwerpen, 23 januari 1986, R. W., 1986-87, 324. (72) Zie de auteurs geciteerd in noot 95; vgl. VAN OEVELEN, A., , ,Civielrechtelijke aansprakelijkheid", 174. (73) BocKEN, H., ,Van fout naar risico", T.P.R., 1984, 388; BocKEN, H., ,La reparation des dommages subis par les autorites publiques aI'occasion de travaux d'assainissement rendus necessaires par des pollutions resultant d'accidents de transport", Amenagement, 1986, 30; VAN OEVELEN, A., ,Civielrechtelijke aansprakelijkheid", 180.
39
die diensten of op hun verzoek krachtens hun wettelijke en reglementaire verplichtingen". Deze kreupele tekst bedoelt, aldus de zeer beperkte parlementaire voorbereiding, een objectieve aansprakelijkheid in te voeren(7 4). De uitdrukking , ,is de staat gehouden de kosten te verhalen ... '' is hiervoor wei zeer gebrekkig. Er is relatief weinig rechtspraak omtrent deze wet bekend. W el blijkt de basisidee ervan frequent toepassing te vinden in het kader .van minnelijke schikkingen tussen verzekeraars en de diensten van de civiele bescherming of de gemeentelijke brandweerkorpsen. De von., nissen van de Rechtbank van Hoei van 16 mei 1980(75) en van de Rechtbank van Koophandel van Antwerpen van 6 november 1985(76) tonen aan dat het gaat om een regeling die een groot belang kan vertonen inzake milieusaneringswerken, voor zover deze worden uitgevoerd door de diensten van de civiele bescherming of de brandweer. Twee niet-gepubliceerde arresten van het Hof van Beroep van Antwerpen(77) kwalificeren de aan de brandweer of civiele bescherming verschuldigde bedragen als een retributie van parafiscale aard. Deze conclusie is evenwel wellicht enkel juist bij toepassing van art. 85, lid 2 en 3 die de verplichting opleggen de kosten van prestaties verricht buiten een wettelijke verplichting om te verhalen op de begunstigde ervan. 43. De schade wordt ten laste gelegd van de eigenaars van de vervuilende produkten. Uitmaken wie eigenaar is v~n een vervuilend produkt kan in een aantal omstandigheden (bij een ongeval tijdens transport bv.) heel wat moeilijkheden opleveren. Gaat het om afval die in de bodem opgeslagen is, dan is het eenvoudiger: de eigenaar van de grond is ook eigenaar van wat erin zit. Het feit dat de eigenaar van de verontreinigende produkten geen fout beging en dat het ongeval dat de verontreiniging veroorzaakte te wijten is aan een derde kan niet tot bevrijding aanleiding geven. Wei bevestigt art. 85 dat de eigenaar die de kosten heeft vergoed, overeenkomstig het gemeen recht een regres heeft tegen deze derde. Een cassatie-arrest van 8 september 1988(78) heeft verduidelijkt dat (74) BocKEN, H., o.c., T.P.R., 1984, 389. (75) Nr. 251, A.R., niet gepubl. (76) Amenagement, 1986/2, 63. Het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigde de uitspraak in een niet gepubliceerd arrest van 3 mei 1988. Over deze uitspraken, zie BoCKEN, H., ,Albert canal etc., Belgium", in AIDA Working party meeting, AIDA pollution Insurance Bulletin, 1991, 1, 4. (77) Antwerpen, 18 december 1986, nr. 1804 en nr. 1806. (78) Arr. Cass., 1988-89, 22.
40
onder de woorden ,gewraakte produkten" in art. 85, alle produkten moeten worden verstaan die besmetting of vervuiling hebben veroorzaakt. Dit is dus niet beperkt tot enkel de produkten die beantwoorden aan het begrip giftige afval van art. 1 van de Wet van 22 juli 1974. Wat de omvang van de schade betreft, werd de vergoeding voor de tussenkomst van het personeel van de civiele bescherming en de brandweer getarifeerd(79). Andere kosten- materiaal, vergoedingen betaald aan derden - komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. c) Art. 18 van de Wet Giftige Afval van 22 juli 1974; art. 17 van de Brusselse Ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende preventie en beheer van de afvalstoffen; art. 10 van de Wet van 28 mei 1956 op de springstoffen 44. Zoals reeds werd uiteengezet, kunnen de gouverneur van de provincie en de burgemeester van de gemeente waar giftige afval wordt aangetroffen die een ernstige bedreiging vormt, de overbrenging ervan naar een veilige plaats bevelen op grond van art. 18 Wet Giftige Afval van 22 juli 1974(80). Dit artikellegt de verwijderingskosten ten laste van degene die in het bezit is van de afval. Deze laatste ligt niet noodzakelijk aan de oorsprong van het probleem. Het is evenmin zeker dat hij een fout heeft begaan. Deze bepaling heeft wellicht de Brusselse wetgever gei:nspireerd. Artikel 17 van de Brusselse Ordonnantie betreffende de preventie en het beheer van de afvalstoffen van 7 maart 1991legt de kosten van de veiligheidsmaatregelen getroffen door de burgemeester of de executieve ten laste van de gebruiker of de eigenaar van de plaats, indien de afvalstoffen niet op onwettige wijze werden achtergelaten. In de lijn van voormelde bepalingen uit de afvalwetgeving ligt art.10 van de Wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen. Dit bepaalt dat de kosten van het wegbrengen van springstoffen die zich in het bezit van particulieren bevinden ten laste vallen van degenen die de zaken onder zich hadden. Deze bepaling heeft geen evident verband met de milieuproblematiek. Zij kan evenwel van groot belang zijn bij bv. het saneren van het terrein van een gewezen (79) Zie K.B. van 29 januari en 9 augustus 1979. (80) Zie over de aansprakelijkheidsregelen in de Wet Giftige Afval, BocKEN, H., ,Van fout naar risico", T.P.R., 1984, 384-388; BocKEN, H., ,Aansprakelijkheid voor schade door milieuverontreiniging naar Belgisch recht", in BocKEN, H. en RYCKBOST, D. (ed.), Verzekering van milieuschade, Story-Scientia, 1990, 70; VAN OEVELEN, A., o.c., in Rechtspraktijk en milieubescherming, 177.
41
munitiefabriek. d) Art. 21, par. 2, c, van het Afvalstoffendecreet 45. Er is tenslotte ook het reeds geciteerde art. 21, § 2, c, van het Afvalstoffendecreet, zoals gewijzigd door het Decreet Bestuurlijk Beleid. Dit legt de kosten van de bodemsaneringen die OVAM ambtshalve uitvoert ten laste van degene die door OVAM in gebreke is gesteld de verontreinigde bodem te saneren. Normalerwijze zal dit, zoals hoger gezegd, de exploitant of eigenaar van de gronden zijn. Deze bepaling heeft de strekking van een objectieve aansprakelijkheidsregel. Zoals hoger reeds werd aangetoond, is de tussenkomst van OVAM nu niet meer afhankelijk van een overtreding van het Afvalstoffendecreet. Ook de voorgeschiedenis van het artikel toont dit aan. De Vlaamse Executieve bedoelde reeds vroeger een aansprakelijkheidsregel in te voeren die toelaat de kosten van de bodemsanering ten laste te leggen van de bezitter of eigenaar van de vervuilde terreinen. Op 30 juli 1985 werd een besluit van de Vlaamse Executieve uitgevaardigd waarvan de tekst duidelijk het huidige art. 21, § 2, c, van het Afvalstoffendecreet blijkbaar heeft gei:nspireerd: ,Art. 1, § 1. De Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest kan ambtshalve overgaan tot de sanering van aile percelen waarop gestort werd of wordt en waar de achtergelaten afvalstoffen een gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van de mens en van het milieu. § 2. De ambtshalve sanering vindt slechts plaats in geval de exploitant en/of de eigenaar, na gemotiveerde ingebrekestelling bij aangetekende brief en binnen de daarin vastgestelde termijn, heeft nagelaten de door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij opgelegde saneringsmaatregelen uit te voeren en voor zover de ambtshalve sanering een gevolg is van de ambtshalve verwijdering. Art. 2. De ambtshalve .sanering vindt plaats op kosten van de ingebreke blijvende exploitant of eigenaar". Het Besluit van 30 juli 1985 was betwistbaar. Het voerde een objectieve aansprakelijkheid in(81), hetgeen uiteraard niet mogelijk is bij wege van een uitvoeringsbesluit bij een decreet dat zelf geen objectieve aansprakelijkheidsregel bevat. In het Decreet Bestuurlijk Beleid bedoelde de Vlaamse decreetgever wellicht deze technische problemen weg te nemen met de nieuwe hiervoor geciteerde versie van art. 21, § 2, c, van het Afvalstoffendecreet. De besproken tekst is door de Vlaamse Raad goedgekeurd zonder dat (81) OVAM, Jaarverslag 1987, 81.
42
hieraan een enkele bedenking werd gewijd tijdens de parlementaire voorbereiding ... Nochtans zou moeten bekend zijn dat de invoering van objectieve aansprakelijkheden naast beleidsvragen ook bijzondere technisch-juridische problemen stelt. Dat ook de vergoeding van milieuschade een eigen aanpak vergt is ondertussen geweten. Ook de complexiteit van de sanering van historische bodemvervuiling is duidelijk gekend. Een bepaling als het nieuwe art. 21, § 2, c, van het Afvalstoffendecreet roept dan ook de grootste bedenkingen op met betrekking tot de juridische voorbereiding ervan(82). B. Een waaier van aansprakelijken 46. Er is dus een waaier van personen waartegen de overheid zich zou kunnen keren om de kosten van bodemsaneringswerken terug te vorderen. Naargelang de concrete omstandigheden kan het gaan om de exploitant van een stortplaats of fabrieksterrein, elke andere persoon die een fout beging die aan de oorzaak ligt van de bodemverontreiniging (art. 54 en 59 van het Afvalstoffendecreet, art. 16 van de Wet Giftige afval, art. 1382 B.W.), de producent van giftige afval (art. 7 Wet Giftige Afval), de bewaker (art. 13 84, lid 1 B. W.), bezitter (art. 18 Wet Giftige Afval) of de eigenaar (art. 85 Wet 24 december 1976) (van de verontreinigde stoffen of van de verontreinigde grond) oftenslotte nog de bezitter of eigenaar van de grond die door OVAM werd aangemaand om tot bodemsanering over te gaan (art. 21, § 2, c, Afvalstoffendecreet).
1. De exploitant van de stortplaats of van het fabrieksterrein 47. Is de vroegere exploitant van het terrein niet Ianger eigenaar ervan, dan kan men hem (behoudens indien hij giftige afval produceerde die aan de oorzaak ligt van de sanering) wellicht enkel aanspreken op grondvan een fout. Werd het terrein geexploiteerd in strijd met het Afvalstoffendecreet of de Wet Giftige Afval, dan kunnen OVAM, de burgemeester of de provinciegouverneur, zich, naargelang het geval, beroepen op art. 54 en art. 59 van het Afvalstoffendecreet of op art. 16 van de Wet Giftige Afval. Het bestuur dat saneringsmaatregelen trof zou zich ook kunnen beroepen op art. 1382 B.W., hetgeen echter geen merkbare voordelen zou opleveren.
(82) Zie BocKEN, H., ,De redactie privaatrecht. Wat wij zelf doen, doen wij beter'', T.P.R., 1991, 280 e.v. ·
43
48. Moeilijker is de situatie als het gaat om een stort- of opslagplaats waarvan de exploitatie beeindigd is v66r de Wet Giftige Afval of het Afvalstoffendecreet van toepassing werden. Een beroep op de hiervoor geciteerde bijzondere bepalingen is dan immers uitgesloten. De Wet Giftige Afval en het Afvalstoffendecreet vinden immers geen toepassing op afval, geproduceerd v66r het van kracht worden van deze wetten(83). Het bestuur kan zijn vordering dus wellicht enkel baseren op het gemene aansprakelijkheidsrecht. Hier rijst het probleem van de verjaring. De verjaringstermijn(84) is het kortst indien de vordering gebaseerd is op een fout die een strafrechtelijk gesanctioneerd misdrijf uitmaakt (bv. de overtreding van een exploitatievergunning). Art. 26 van de Voorafgaande Titel van het W etboek van Strafvordering bepaalt immers dat de burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf verjaart na verloop van vijf jaren, te rekenen van de dag waarop het misdrijf gepleegd is. Een arrest van het Hof van Cassatie van 2 oktober 1984(85) toont echter aan dat de weerslag van de verjaringstermijnen dikwijls kleiner is dan men op het eerste gezicht zou denken. In casu had een bedrijf een verordening van de gemeente Aalter overtreden volgens dewelke het verboden is , vuilnis en aile andere soorten afval te storten en achter te Iaten op het grondgebied van de gemeente, behalve op de wettelijke daarvoor gereserveerde plaatsen''. De Recht bank te Gent schoof het argument dat de vordering verjaard was terzijde omdat de overtreding een voortdurend misdrijf uitmaakt. Het Hof van Cassatie tract dit standpunt bij. ,Overwegende dat uit de in dit politiereglement opeenvolgend gebruikte termen ,storten" en ,achterlaten" blijkt dat strafbaar is gesteld niet aileen de handeling die erin bestaat vuilnis en aile andere soorten afval aan te voeren en te deponeren op daarvoor niet-wettelijk gereserveerde plaatsen, maar ook het verzuim die vuilnis of afval weg te ruimen; dat de overtreding die erin bestaat vuilnis of afval achter te Iaten een voortdurend misdrijf oplevert dat blijft bestaan zolang de dader, hetzij opzettelijk, hetzij in nalatigheid, aan de wederrechtelij ke toestand geen einde heeft gemaakt''. Het gevolg van de vaststelling dat het misdrijf pas ophoudt wanneer de afval opgeruimd is, is dat ook de verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding pas vanaf dit ogenblik begint te lopen. Eenzelfde (83) Zie hoger, nr. 11 en nr. 12, noot 3. (84) Zie algemeen BocKEN, H. en DE JAGER, L., ,Les delais de prescription et leurs effets sur les demandes en reparation des dommages causes par Ia pollution", stencil, Verslag voor het Colloquium van de AIDA working party on ,pollution and Insurance", Den Haag, 1985. (85) R. W., 1984-85, 2775.
44
redenering kan wellicht gevolgd worden ten opzichte van de overtreding van andere bepalingen ·uit de wetgeving die verbieden een bepaalde wederrechtelijke toestand tot stand te brengen. Het achterlaten van afval valt hieronder. Bestaat de fout daarentegen in een niet-strafrechtelijk beteugeld gebrek aan voorzorg, dan levert de verjaring minder problemen op. De verjaringstermijn is bier immers dertig jaar, te rekenen vanaf het ogenblik waarop de voorwaarden voor de aansprakelijkheidsvordering vervuld zijn. De verjaring kan dus ten vroegste aanvangen vanaf het ogenblik dat de schade ontstaat, in casu, dat de saneringswerken uitgevoerd worden(86). 49. Is degene die de verontreiniging veroorzaakte nog steeds eige-
naar van het verontn:iinigde terrein, dan is, naargelang het geval, tegen hem ook een vordering mogelijk op grond van art. 1384, lid 1 B.W. ( bewaker van een gebrekkige zaak), art. 18 van de Wet Giftige Afval (bezitter van de afval), art. 85 van de Wet van 24 december 1976 (de eigenaar van de grond is ook eigenaar van de vervuilende produkten die zich erin bevinden) of art. 21, § 2, c, van het Afvalstoffendecreet. Bij ontstentenis van afwijkende bepalingen in de betrokken wetgeving, vinden de algemene regelen inzake de verjaring bier toepassing. Er zijn op dit vlak dus weinig problemen te verwachten. 50. De exploitant die aansprakelijk is gesteld kan uiteraard trachten de schade op zijn beurt geheel of gedeeltelijk op een ander af te wentelen. Zo kan hij zich op grond van het gemeen recht keren tegen anderen die een fout hebben begaan die mede aan de oorsprong ligt van de verontreiniging. In sommige gevallen kunnen de contractuele regelingen een oplossing bieden. Dikwijls bedingt de exploitant van een stortplaats of andere verwerkingsinstallatie b. v. dat de producent enkel afval met bepaalde kenmerken zal aanvoeren. Overtrad de producent deze afspraak, dan kan de exploitant die aansprakelijk werd gesteld zich tegen hem keren. Verder rest er de exploitant niet veel meer dan zijn polissen aansprakelijkheidsverzekering grondig nate kijken. Wellicht zal het resultaat ontgoochelend zijn. Meestal zijn saneringskosten en zeker deze op
(86) Ziealgerneen DE PAGE, H. Traite, VIII, nr. 1147; RoNSE, J., ,Schade en Schadeloosstelling", A.P.R., 1984, I, nr. 150.
45
het terrein van de vervuiler zelf uitgesloten uit de verzekeringsdekking(87).
2. De producent van de afval 51. Is de bodemverontreiniging aan giftige afval te wijten, dan komt ook de producent van de afval in beeld, aangenomen dat men hem heeft kunnen identificeren. Dit laatste blijkt meestal technisch mogelijk, ook al gaat het om een stortplaats waar afval van verschillende herkomst werd achtergelaten. Dit zal bijzonder relevant zijn bij stortplaatsen waarvan de exploitant insolvabel is. 52. Indien de producent een of andere bijzondere milieu wet overtrad of onzorgvuldig handelde kan hij aangesproken worden op grond van art. 1382 B.W. De bijzonderste problemen welke hier kunnen oprijzen liggen op het vlak van de verjaringstermijnen. Zij werden hiervoor reeds besproken. Meer aandacht verdient de mogelijkheid van een vordering op grond van art. 7 van de Wet op de giftige afval. Men weet hoe de producent van giftige afval aansprakelijk is voor alle schade, van welke aard ook, veroorzaakt door de afval. Kan men echter niet stellen dat deze aansprakelijkheid ophoudt wanneer de afval gestort is?· Het antwoord is negatief. Ongetwijfeld was het de bedoeling van de wetgever dat de aansprakelijkheid van de producent op basis van art. 7 zou eindigen wanneer de afval vernietigd, geneutraliseerd of weggewerkt is(88). Toch sluit dit een vordering tegen de producent niet uit indien de stortplaats, door de aanwezigheid van de betrokken giftige afval, achteraf gevaar oplevert. Volgens de definitie die voorkomt in de voorbereidende werken is vernietiging immers de ontbinding van de stof zelf; neutralisering het met fysische of chemische middelen ter plaatse voor de omgeving onschadelijk maken; wegwerking bestaat erin de afval zonder enige behandeling naar een andere plaats te brengen waar hij geen gevaar meer oplevert(89). Toepassing van de gebruikelijke verwerkingstechnieken (gecontroleerd storten, lozen of dumpen, verbranden) maakt dus slechts een vorm van vernietiging, neutralisering of wegwerking uit, mits de afval erdoor onschadelijk
(87) Zie RoGGE, J., , ,Assurance des dommages causes par Ia pollution. Les garanties usuelles accordees sur le marche beige", in Verzekering van mi/ieuschade, BocKEN, H. en RYCKBos'r, D. (ed.), Story-Scientia, 1991, 25. (88) Pari. Hand. Kamer, 1973-74, 19 oktober, 5; 14 november 1973, 3 en 8. (89) Aldus de definities gegeven door de Raad van State, Pari. St., 1973-1974, 684-1,11.
46
wordt. Levert de stortplaats gevaar op, dan is er geen wegwerking geweest in de zin van de wet(90). 53. Wanneer de producent aansprakelijk gesteld is kan ook hij trachten de schade op zijn beurt te verhalen op een ander die een fout begaan heeft. Desgevallend kan hij zich ook keren iegen een producent van ander afval dat mede een noodzakelijke voorwaarde bleek voor de schade. Verder zal ook de contractuele regeling tussen de producent en de exploitant van de stortplaats of verwerkingsinstallatie van belang zijn. Hierin wordt wei eens een beding opgenomen waarbij de exploitant de producent vrijwaart voor de eventuele aansprakelijkheid die deze laatste zou kunnen oplopen op grond van art. 7 van de Wet op de giftige afval(91). Een beding van deze soort belet niet dat de producent aansprakelijk gesteld wordt door bet slachtoffer. Het laat hem echter toe de uitgekeerde bedragen terug te vorderen van de exploitant. In tegenstelling met wat bet geval zou zijn voor een exoneratiebeding dat aansprakelijkheid t.o.v. derden uitsluit, is het besproken vrijwaringsbeding geldig(92).
3. De (onschuldige?) bezitter of eigenaar van de grond 54. Het gebeurde meer dan eens dat een stortplaats of fabrieksterrein een andere bestemming kreeg en bv. als landbouwgrond gebruikt werd. In Lekkerkerk bv. was een nieuwe wijk gebouwd op een stortplaats. Dikwijls worden de gronden verkocht of op een andere wijze overgedragen in het kader van een fusie bv. Blijkt, na jaren, bodemsanering nodig, dan dreigt de nieuwe eigenaar van de grond bet kind van de rekening te worden, ook al had hij niets te (90) Voor een verdere bespreking van de Wet GiftigeAfval, zie BOCKEN, H., ,Van fout naar risico", T.P.R., 1984, 384-387 en BocKEN, H., ,Aansprakelijkheid voor schade door milieuverontreiniging naar Belgisch recht", in BocKEN, H. en RYCKBOST, D. (ed.), in Verzekering van milieuschade, Story-Scientia, Brussel, 1991, 70-74. (91) Ben voorbeeld van een soortgelijk beding: ,aile aansprakelijkheid van P (producent) in verband met de door V (verwerker) opgehaalde afvalstoffen houdt op zodra die afvalstoffen door V door inlading, oplading of opzuiging in of op het vervoermiddel, in bezit zijn genomen, gezien vanaf dat ogenblik V het beheer over die afvalstoffen heeft en er naar eigen goeddunken (met inachtname van de voorwaarden van deze overeenkomst en de ter zake geldende wetten en reglementen) over beschikt. Het onderhavige beding laat onverlet de objectieve aansprakelijkheid van de afvalproducent, die door de Giftig-Afvalwet van 22 juli 1974- en eventueel door de wetgeving van andere Ianden - werd ingevoerd, met dien verstande evenwel dat tussen partijen de aansprakelijkheid van P beperkt blijft tot die gevallen waarin het bewijs geleverd wordt dat P artikel2 van deze overeenkomst niet heeft nageleefd. Dit betekent dus dat, buiten het zoeven genoemde geval, P zich op V zal kunnen verhalen wanneer hij door derden op grond van de Giftig-Afvalwet zou worden aangesproken". (92) Vgl. Cass., 7 september 1962, Pas., 1963, I, 32; zie ook BoCKEN, H., ,Van fout naar risico", T.P.R., 1984, 411.
47
maken met bet ontstaan van de verontreiniging. De kans dat dit bet geval is, is des te groter indien degene die de verontreiniging veroorzaakte niet kan gei:dentificeerd worden, insolvabel is of opgehouden heeft te bestaan. 55. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat men de nieuwe eigenaar van de gronden die de verontreiniging niet veroorzaakte aansprakelijk zou kunnen stellen op grond van art. 1382 B.W. Het zal immers zelden voorkomen dat hij een fout begaan heeft die een noodzakelijke voorwaarde was voor de saneringswerken. Meer bepaald zal bet feit aileen dat iemand eigenaar is van verontreinigde gronden waarop milieumisdrijven gepleegd worden meestal onvoldoende zijn om hem strafrechtelijk te veroordelen en aansprakelijk te stellen. Dit is in elk geval zo bij toepassing van de afvalwetgeving. Volgens een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen van 31 oktober 1991(93) vereist dit laatste een positieve daad of minstens een strafbaar verzuim. De positie van de nieuwe eigenaar van de grond is echter minder gunstig in bet kader van art. 1384, lid 1 B.W. Zoals reeds gezegd, kan de aanwezigheid van de afval in de bodem een gebrek van deze laatste uitmaken en is de eigenaar meestal ook de bewaarder ervan. Ook art. 18 van de Wet Giftige Afval kan tegen hem worden ingeroepen: meestal zal de eigenaar bet bezit hebben van de grond. Bij interventie van de civiele bescherming of de brandweer kan art. 85 van de Wet van 24 december 1976 een vordering opleveren omdat de eigenaar van de grond normalerwijze ook eigenaar zal zijn van de stoffen die zich in de ondergrond bevinden. Art. 21, § 2, c van bet gewijzigde Afvalstoffendecreet tenslotte, schijnt OVAM brede vorderingsmogelijkheden te geven tegen degene die de feitelijke controle heeft over de grond. 56. De koper van bet verontreinigde terrein die aansprakelijk gesteld is beschikt op zijn beurt echter over een aantal mogelijkheden om de schade geheel of gedeeltelijk af te wentelen. Zoals steeds kan hij zich beroepen op art. 1382 B. W. tegen een ieder die een fout begaan heeft. Wil hij zich keren tegen andere objectief aansprakelijken, dan staan wij voor samenloopproblemen waarvan de oplossing niet eenvoudig is(94). (93) Niet-gepubliceerd vonnis nr. 4822, N 186/85. (94) BocKEN, H., ,Van fout naar risico", T.P.R., 1984, 409.
48
Vooral het contractenrecht kan voor de koper van de grond interessante perspectieven opleveren. Zowel de regelen in verband met de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken als deze in verband met de totstandkoming van de contracten kunnen van belang zijn. Gezien de omvang van de problematiek, beperken wij ons hier tot een aantal hoofdelementen. 57. Indien de grond niet beantwoordt aan wat was bedongen, kan de koper op grond van niet-conformiteit van de geleverde goederen de ontbinding van de koop vorderen. Dit kan het geval zijn indien was overeengekomen dat de grond vrij van verontreiniging zou zijn. 58. Meestal zal er geen uitdrukkelijke afspraak zijn over de aanwezigheid van verontreiniging en zal vooral de vrijwaring voor verborgen gebreken (art. 1641-1645 B.W.) van belang zijn. Om succesvol te zijn, moet de koper vooreerst aantonen dat de grond op het ogenblik van de verkoop aangetast was door een gebrek dat hem ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe hij bestemd was of die dit gebruik zodanig vermindert dat de koper, indien hij de gebreken gekend had, de zaak niet of slechts voor een mindere prijs zou gekocht hebben. Het gebrek kan structureel zijn en het normale gebruik van de zaak aantasten. Ook een extrinsiek gebrek dat de zaak ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe de koper, naar de verkoper wist, ze bestemde, komt in aanmerking. De aanwezigheid van verontreinigende stoffen in een stuk grond kan een verborgen gebrek uitmaken. Het kan zijn dat de stoffen op zich het normale door de koper beoogde gebruik onmogelijk maken. Dit is b.v. het geval indien verontreiniging van het grondwater de waterput van een cafe onbruikbaar maakt(95). Ook indien verontreiniging die in de grond aanwezig is op het ogenblik van de verkoop later aanleiding geeft tot saneringswerken, zal zij een verborgen gebrek uitmaken die het gebruik van de bodem negatief bei:nvloedt. Indien het verborgen gebrek bewezen is moet de koper binnen korte termijn dagvaarden. Gezien men meestal aanneemt dat de korte termijn een aanvang neemt bij het ontdekken van het gebrek, levert dit in de praktijk weinig problemen op. Geeft de verontreiniging aanleiding tot saneringswerken, waarvan de kostprijs ten laste wordt gelegd van de koper, dan is het voor hem belangrijk naaslt de prijsvermindering of terugbetaling (art. 1644 (95) Rb. Aarlen, 30 juni 1981, A.R. 2902, 2905.
49
B.W.) ook schadevergoeding te kunnen vorderen. Dit laatste is het geval indien de verkoper het gebrek kende (art. 1645) of als verkoper die handel drijft in zaken van soortgelijke aard geacht wordt het gebrek te kennen (tenzij hij zijn onoverwinnelijke onwetendheid aantoont). Is de verkoper de vervuiler zelf of kende hij om andere redenen de aanwezigheid van verontreiniging, dan kan de koper dus wellicht vergoeding bekomen van de saneringskosten. Ook indien de verkoper een immobilienbedrijf is en dus een professionele verkoper is, is de positie van de koper beter. De vrijwaringsplicht valt weg indien de verkoper het bestaan van het gebrek v66r de verkoop ter kennis brengt van de koper. In dit geval dekt de aanvaarding het gebrek. Ook contractuele bedingen kunnen dit effect hebben. In beginsel zal een clausule volgens dewelke de zaak verkocht wordt in de staat waarin zij zich bevindt geacht worden een aanvaarding door de koper van de verborgen gebreken in te houden(96). De rechtspraak aanvaardt de clausule evenwel niet steeds. Soms stelt de feitenrechter vast dat de clausule niet geldt als aanvaarding van de bijzonder zware gebreken waardoor de zaak is aangetast(97). Soms wordt de clausule in feite behandeld als een exoneratiebeding(98). Dit laatste is ongeldig in hoofde van de verkoper die het gebrek kende en van de professionele verkoper die geacht wordt het gebrek te kennen. 59. Indien de verkoper de aanwezigheid van de bodemverontreiniging kende en deze met opzet verzweeg, kan er sprake zijn van bedrog en kan de koper de nietigheid inroepen van de overeenkomst. Hierbij heeft hij tevens recht op vergoeding van de door het bedrog veroorzaakte schade. Ook in dit geval kan hij de door hem gedragen kosten van saneringswerken terugvorderen van de verkoper. Misschien kan de koper zich ook erop beroepen een dwaling te hebben begaan. Dit is uitgesloten indien de koper b.v. het vroeger gebruik van de grond als stortterrein of de aanwezigheid van de verontreiniging kende. Ook indien hij deze redelijkerwijze had moeten kennen, is een beroep op de dwaling uitgesloten: deze was in dit geval niet , ,verschoonbaar''. Zelfs als aan aile voorwaarden voor het inroepen van de dwaling voldaan is, is het nut hiervan voor de koper (96) Cass., 15 september 1978, R. W., 1978-79, 1909; HERBOTS, J., CLARYSSE, D. en WERCKX, J., ,Overzicht van reclitspraiik. BiJzondere overeenkomsten", T.P.R., 1985, 767, nr. 77. (97) Cass., 15 september 1978, R. W., 1978-79, 1909. (98) Zie b.v. Antwerpen, 3 april 1990, A.R., niet gepubl., 1685/87 (in verband met een voertuig).
50
beperkt. Hij kan dan wei de nietigheid van de koop bekomen wat teruggave van de zaak en de prijs meebrengt, maar heeft (behoudens bet bewijs van een fout in hoofde van de verkoper) geen recht op schadevergoeding. Anderzijds zou het feit dat de koopovereenkomst nietig verklaard wordt op zich weinig invloed hebben op de toepassing van art. 1384, lid 1 B.W. Vooraleer de verkoopovereenkomst nietig verklaard werd, berustte de werkelijke Ieiding en controle van de zaak immers bij de koper. Deze zal dan ook normalerwijze als bewaker worden aangezien, ook al wordt de koop achteraf nietig verklaard(99). 60. De eigenaar die het risico op bodemsanering ziet opdagen, zou ook kunnen trachten te ontkomen aan aansprakelijkheid, door zijn grond te verkopen. Deze oplossing biedt evenwel slechts beperkte mogelijkheden. Ten opzichte van derden (waaronder de overheid), kan zij enkel effectief zijn in zoverre de eigenaar enkel aansprakelijk zou kunnen gesteld worden op grond van het bezit of eigendom van de gronden. In zoverre de eigenaar de vervuiling zelf heeft veroorzaakt door zijn fout of producent was van de giftige afval, biedt de verkoop geen uitweg. Bovendien moet het gaan om een bona fide verkoop. Indien de verkoop enkel tot doel heeft potentit~le aansprakelijkheid te ontlopen, zou de eventuele schuldeiser de overeenkomst kunnen aanvechten op grond van wetsontduiking. Een overdracht aan bv. een buitenlandse vennootschap ad hoc biedt dus in dit opzicht geen gar anties. De verkoper kent in onze hypothese de aanwezigheid van de verontreiniging. Bedingen die tot doel zouden hebben de vrijwaring voor verborgen gebreken uit te schakelen zijn dus niet geldig. De verkoper ontkomt enkel aan zijn vrijwaringsplicht door bet gebrek kenbaar te maken en de koper dus te informeren over de aanwezigheid van de verontreiniging ... In dit geval is ook een geldig exoneratiebeding mogelijk, maar grotendeels overbodig in de verhouding tot de koper. De verkoper kan wensen zich door het exoneratiebeding ook veilig te stellen tegen aanspraken van derden, meer bepaald latere verkrijgers van de grond. Hier zijn de mogelijkheden evenwel beperkt daar de figuur van de zakelijke verbintenis bij ons niet aanvaard
(99) Ook de dief en andere onrechtmatige gebruikers van de zaak worden als bewaarder aangemerkt. CoRNELIS, L., De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken, I. C. V.R., 'Antwerpen, Kluwer, 1982, 238.
51
wordt(lOO). De enige mogelijkheid voor de verkoper om de toekomstige verkrijgers het recht te ontzeggen om hem eventueel aan te spreken tot vergoeding van de schade die het gevolg is van door hem veroorzaakte verontreiniging, is het inlassen van een kettingbeding dat voorschrijft dat elke verkrijger wanneer hij het goed overdraagt eenzelfde beding zallaten opnemen in de akte(lOl).
IV.
EEN NIEUW ONTWERP
61. Het huidige wettelijke kader laat dus geen systematische curatieve aanpak van de bodemverontreiniging toe. De aansprakelijkheid voor de kosten ervan is op vrij ongenuanceerde wijze geregeld en houdt meer bepaald geen rekening met de positie van de onschuldige verwerver van verontreinigde gronden. Een alternatief werd uitgewerkt in het kader van de werkzaamheden van de Interuniversitaire Commissie tot Herzienlng van het Milieurecht in het Vlaamse Gewest(102). De hoofdlijnen ervan worden hier kort weergegeven. De tekst volgt in bijlage van dit artikel. Het voorontwerp maakt hierbij een onderscheid tussen verontreiniging die tot stand kwam na het van kracht worden van het decreet en historische verontreiniging. Het organiseert de inventarisatie van de bodemsanering (artikels 2 tot 4). Het initiatief hiertoe ligt bij OVAM die langs verschillende wegen kennis kan krijgen van bodemverontreiniging en steeds zelf tot een onderzoek kan overgaan. De gegevens betreffende de bodemverontreiniging worden opgenomen in een register der verontreinigde gronden (artikel 4). Dit heeft tot doel informatie over de ernst van bodemverontreiniging ter beschikking te stellen van kopers en andere personen die gei"nteresseerd kunnen zijn in de toestand van een stuk grond (zie ook artikel 36). Het register dient ook als gegevensbank voor het b.eleid. Wanneer een geval van bodemverontreiniging is vastgesteld dat niet onmiddellijk (100) Zie DrRIX, E., Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maarten Kluwer's Internationale Uitgeversonderneming, 1984, 34. (101) Zie DIRIX, E., o.c., 36. (102) Over de werkzaamheden van de commissie, zie in het algemeen: BOCKEN, H., ,Naar een algemeen kaderdecreet inzake milieuhygH!ne? De werkzaamheden van de Interuniversitaire Commissie tot Herziening van het Milieurecht in het Vlaamse Gewest", R. W., 1990-91, 1399-1402. De voorontwerpen van de commissie zijn gepubliceerd in Voorontwerp van kaderdecreet milieuhygiene, dee! I (442 p.)en dee! II (113 p.), BocKEN, H. en VERBEEK, P. (ed.), Seminarie voor Milieurecht, Gent, 1991. De eerste versie van de voorstellen inzake bodemsanering (rapporteur: BocKEN, H., DELODDERE, S., RYCKBOST, D.) zijn te vinden in dee! I (p. 330-370).
52
kan gesaneerd worden, is het mogelijk beperkingen op te leggen met betrekking tot het gebruik van de grond (artikel 5). Het voorontwerp biedt ook een kader voor de besluitvorming inzake de evaluatie en de sanering van de bodemverontreiniging. Voor nieuwe verontreiniging moet tot bodemsanering worden overgegaan indien de richtwaarden inzake bodemkwaliteit zijn overschreden. Wat historische verontreiniging betreft, gaat het voorontwerp ervan uit dat de middelen om overal tot bodemsanering over te gaan op korte termijn zullen ontbreken. Tot sanering wordt overgegaan indien de historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging oplevert. De Vlaamse Executieve, op voorstel van OVAM, stelt de lijst op van de te saneren historisch verontreinigde gronden. Deze lijst duidt de prioriteiten aan die hierbij moeten worden in acht genomen. De bodemsanering beoogt de streefwaarden inzake bodemkwaliteit te verwezenlijken (artikel 8, § 1). Het ontwerp wil ook hier echter voldoende soepelheid bieden om toe te laten dat rekening gehouden wordt met technologische en milieukundige ontwikkelingen en met de concrete gegevens van elk geval afzonderlijk. Er wordt dan ook geen theoretische keuze gemaakt voor wegnemen of behandelen van de verontreinigende stoffen dan wei voor het afschermen of immobiliseren ervan. Wat precies moet gedaan worden, wordt niet in abstracto bepaald, maar volgt uit artikel 9 dat de toepassing voorschrijft van maatregelen die overeenstemmen met de stand van de techniek en die geen onredelijk hoge kosten meebrengen. Het voorontwerp legt de verplichting om tot sanering over te gaan op de exploitant van de gronden waar de verontreiniging tot stand kwam. Het bouwt waarborgen in opdat de sanering door de exploitant correct en deskundig zou verlopen. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat zowel een beschrijvend onderzoek als een saneringsproject waarin respectievelijk de ernst van de verontreiniging en de mogelijke saneringsmaatregelen worden beschreven, worden opgesteld onder leiding of toezicht van erkende deskundigen. De uitvoering van de sanering wordt door OVAM stap voor stap gevolgd (artikels 14 tot 20). OVAM oefent in het algemeen toezicht uit op de sanering (artikel21). Indien de exploitant zijn verplichtingen niet nakomt, kan OVAM na aanmaning ambtshalve maatregelen treffen (artikel 45). Het voorontwerp bepaalt dat degene die gehouden is de saneringswerken uit te voeren, dit op eigen kosten doet (artikel 11 en artikel 31). Dit betekent echter niet dat hij de kosten ervan definitief moet dragen. Hij kan verhaal uitoefenen tegen de veroorzaker van de 53
verontreiniging. Volgens art. 25 van het voorontwerp is de veroorzaker van nieuwe bodemverontreiniging objectief aansprakelijk. De regeling voor historische verontreiniging is verschillend en houdt meer rekening met de positie van de onschuldige verwerver van· de grand. De kosten van bodemsaneringsoperaties kunnen hoog oplopen. Het gevaar bestaat dan ook dat de exploitant insolvabel is voor de bodemsanering uitgevoerd wordt. Het voorontwerp probeert dit risico op verschillende manieren te ondervangen. Exploitanten van inrichtingen die een verhoogd risico op saneringswerken meebrengen, zijn verplicht zekerheden te stellen. Andere personen die saneringswerken moeten uitvoeren of die aansprakelijk kunnen zijn voor de kosten hiervan, kunnen door OVAM verzocht worden zekerheden te stellen. Het voorontwerp besteedt uitvoerige aandacht aan de positie van de onschuldige eigenaar die buiten zijn weten om een vervuild stuk grand verwierf. Indien hij de verontreiniging niet heeft veroorzaakt en geen risico heeft genomen door met kennis van zaken een verontreinigde grand te kopen, dan moet hij de sanering niet zelf uitvoeren en prefinancieren (art, 11). OVAM kan in dit geval de werken ambtshalve uitvoeren (art. 45, § 2). Ook op het vlak van de aansprakelijkheid voert het voorontwerp een gunstigere regeling in voor de ,onschuldige eigenaar". Het voorontwerp bevat verder een uitvoerige regeling die tot doel heeft de potentiele koper van verontreinigde granden op de hoogte te brengen van de toestand van de grand. De overdrager is gehouden om voorafgaand aan de overeenkomst een bodemattest uit het register der verontreinigde gronden aan te vragen bij OVAM en de inhoud hiervan ter kennis te brengen van de kandidaat-verwerver (art. 36, § 1). Onderhandse akten waarin de overdracht van gronden wordt vastgelegd bevatten eveneens de inhoud van het bodemattest (art. 36, § 2). Verder kan de overdracht van gronden waar risico-inrichtingen gevestigd zijn of geweest zijn, niet vrij gebeuren, maar zal er zo nodig vooraf een bodemsanering moeten doorgevoerd worden. Een gelijksoortige regeling geldt ook bij sluiting van een risico-inrichting. Voor het geval van onteigening is een soepelere regeling voorzien. Er wordt in ruime mate uitgegaan van een vrijwillige bodemsanering door de industrie. Dit neemt niet weg dat de rol van de administratie zeer belangrijk zal blijven. Het voorontwerp bevestigt en preciseert uitdrukkelijk de opdracht van OVAM. Ten einde de materiele en financiele organisatie van de werkzaamheden optimaal te Iaten verlopen, bepaalt art. 46 dat elk jaar de lijst 54
wordt vastgesteld van de saneringen die in de loop van het volgende jaar door OVAM ambtshalve zullen worden uitgevoerd. Het voorontwerp voorziet tenslotte in een voldoende ruime financiering van de werking van OVAM lastens het Mina-fonds.
55
VOORONTWERP KADERDECREET MILIEUHYGIENE(*)
TITEL II. BODEMSANERING
HOOFDSTUK
I
DEFINITIES
Artikell Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: § 1, 1°. Bod em: het vaste deel van de aarde met inbegrip van het grondwater en de andere bestanddelen en organismen die er zich in bevinden. 2°. Bodemverontreiniging: de door menselijke activiteiten veroorzaakte aanwezigheid van stoffen of organismen op of in gronden of in gebouwen die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig belnvloedt of kan belnvloeden. 3°. Bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging oplevert: (1) bodemverontreiniging waarbij er contact is of kan zijn tussen de verontreinigende stoffen of organismen en mensen, planten of dieren en dit contact zeker of waarschijnlijk schadelijke gevolgen zal hebben voor de gezondheid van mensen, planten of dieren evenals (2) bodemverontreiniging die waterwinningen nadelig kan belnvloeden. Bij de evaluatie van de ernst van de bedreiging opgeleverd door de bodemverontreiniging, wordt in concreto rekening gehouden met de aard en de concentratie van de stoffen of organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan, het gevaar op blootstelling eraan van mensen, planten of dieren en waterwinningen, de kenmerken van de bodem en het gebruik dat ervan gemaakt wordt. 4°. Historische bodemverontreiniging: verontreiniging die is tot stand gekomen voor het van kracht worden van dit decreet. 5°. Verontreinigde gronden: de gronden waar de bodemverontreiniging tot stand kwam, samen met de gronden waar de verontreinigde (*) Rapporteurs BOCKEN, H., DELODDERE, S. en RYCKBOST, D.
56
stoffen of organismen zich hebben verspreid of waar de bodemverontreiniging schadelijke gevolgen heeft. 6°. Gronden waar de bodemverontreiniging tot stand kwam: de gronden waar de verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem zijn terechtgekomen. § 2, 1°. Exploitant: de persoon die voor eigen rekening het beheer heeft van een grond. 2°. Veroorzaker van bodemverontreiniging: de persoon die bodemverontreiniging veroorzaakt. 3°. Veroorzaken van bodemverontreiniging: het feit door activiteiten of inrichtingen, rechtstreeks of onrechtstreeks, bodemverontreiniging tot stand te brengen. § 3, 1°. Verwijderen van bodemverontreiniging: wegnemen, behandelen, afschermen of immobiliseren van de bodemverontreiniging. 2°. Bodem:sanering: het verwijderen van bodemverontreiniging door (1) het opsteilen en uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek zoals bedoeld in artikel13 en/ of (2) het opsteilen van een bodemsaneringsproject zoals bedoeld in artikel16 en/of (3) het uitvoeren van bodemsaneringswer ken. 3°. Bodemsaneringswerken: werken ter uitvoering van een bodemsaneringsproject. 4°. Andere maatregelen: het verwijderen van bodemverontreiniging door andere maatregelen dan bodemsanering. 5°. Stand van de techniek die geen onredelijk hoge kosten meebrengt: de beste beschikbare technische oplossingen voor milieuproblemen die met succes in de praktijk zijn toegepast en waarvan de kostprijs niet onredelijk is in het Iicht van de te bereiken resultaten op het vlak van de bescherming van mens en milieu. § 4, 1°. Sluiting van een inrichting: de stopzetting van aile of aile substantiele activiteiten in een inrichting. 2°. Overdracht van gronden: de overdracht van het eigendomsrecht op gronden, evenals - het aangaan en beeindigen van een huurovereenkomst voor meer dan 27 jaar, - het vestigen en beeindigen van een erfpacht of opstalrecht, - het aangaan van een onroerende leasing van een gebouw en grond, - het beeindigen van een onroerende leasing van een gebouw en grond met lichting van de aankoopoptie, 57
- de fusie van vennootschappen waarvan een eigenares is van verontreinigde grond. - de splitsing van een vennootschap die eigenares is van verontreinigde grond
HOOFDSTUK
II
IDENTIFICATIE VAN VERONTREINIGDE GRONDEN. REGISTER VAN DE VERONTREINIGDE GRONDEN. GEBRUIKSBEPERKINGEN. AANPASSING VAN DE PLANNEN VAN AANLEG AFDELING
1
IDENTIFICATIE VAN VERONTREINIGDE GRONDEN
Onderafdeling 1. Orienterend bodemonderzoek
Artikel 2 § 1. Een orienterend bodemonderzoek heeft tot doel uit te maken of er ernstige aanwijzingen zijn omtrent de aanwezigheid van bodemverontreiniging op bepaalde gronden. Het houdt een beperkt historisch onderzoek en een beperkte monstername in. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de controleambtenaren overeenkomstig de Titel Toezicht van· dit decreet, kan OVAM ten allen tijde overgaan tot een orienterend onderzoek.
§3. OVAM is bevoegd aan de eigenaars of de exploitanten van gronden waar een orienterend onderzoek moet worden uitgevoerd, het bevel te geven om de door OVAM aangewezen personen op . bedoelde gronden toe te Iaten en hen in de gelegenheid te stellen ter plaatse de nodige verrichtingen te doen. Meer bepaald kan OVAM het bevel geven de door haar aangewezen personen toe te Iaten om over te gaan tot het nemen van monsters.
58
Onderafdeling 2. Lijst van de inrichtingen die van aard zijn bodemverontreiniging te veroorzaken
Artike/3 § 1. De Vlaamse Executieve stelt een lijst op van de inrichtingen die van aard zijn bodemverontreiniging te veroorzaken. § 2. De overdracht van gronden waarop een inrichting gevestigd is die opgenomen is op de in de § 1 bedoelde lijst, evenals de sluiting van deze inrichtingen, wordt voorafgegaan door een orienterend bodemonderzoek en eventueel door een bodemsanering, overeenkomstig het bepaalde in de artikels 37 tot 44. AFDELING
2
REGISTER VAN DE VERONTREINIGDE GRONDEN
Artike/4 § 1. Er wordt een register van de verontreinigde gronden aangelegd.
OVAM beheert dit register. § 2. Met betrekking tot elke verontreinigde grond wordt een dossier
aangelegd waarin minstens opgenomen wordt: a. - de kadastrale gegevens, - de identiteit van eigenaar en exploitant, b. in voorkomend geval: - de verslagen van orienterende of beschrijvende onderzoeken en saneringsprojecten, - de inhoud van vergunningen voor saneringswerken, - de verklaring door OVAM afgeleverd overeenkomstig artikel 21, §2 c. - een samenvattende omschrijving van de ernst van de bodemverontreiniging in het licht het bepaalde in artikel 8 en 9 - de eventuele gebruiksbeperkingen die werden voorgesteld of opgelegd overeenkomstig artikel 5. § 3. Bij het aanleggen van een dossier betreffende een verontreinigde grond, maakt OVAM onverwijld aan de eigenaar en exploitant een attest over met de gegevens vermeld in § 2, a en c hiervoor. OVAM 59
maakt tevens onverwijld een kopie van dit attest over aan het gemeentebestuur van de plaats waar de verontreinigde grond gelegen is. De gemeente stelt de ontvangen attesten ter inzage van belangstellenden. Wijzigingen van de vermeldingen bedoeld in § 2, c, hiervoor, worden eveneens meegedeeld aan de eigenaar, exploitant en gemeente. § 4. Op eenvoudig verzoek levert OVAM een bodemattest af betreffende de verontreiniging van de in het register opgenomen gronden. Het attest vermeldt de gegevens bedoeld in § 2, a en c hiervoor. § 5. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels.
AFDELING
3
GEBRUIKSBEPERKINGEN
Artikel 5
§ 1. Indien OVAM van mening is dat bodemverontreiniging het
gebruik van verontreinigde gronden overeenkomstig hun bestemming volgens het gewestplan verhindert, legt de Vlaamse Executieve op voorstel van OVAM en bij gemotiveerde beslissing de nodige gebruiksbeperkingen op bij wege van wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut. § 2. De gebruiksbeperkingen gelden voor onbepaalde duur. Zij wor-
den, zo nodig, op voorstel van OVAM aangepast nadat een bodemsanering is uitgevoerd en ook zodra zij niet langer vereist zijn. § 3. Belanghebbenden kunnen aan de Vlaamse Executieve de wijziging of opheffing van de gebruiksbeperkingen vragen. De Vlaamse Executieve doet uitspraak na raadpleging van OVAM. § 4. Besluiten waarbij gebruiksbeperkingen worden opgelegd, aangepast of opgeheven, worden overgeschreven in de registers van de hypotheekbewaarder. Zij worden ook opgenomen in het register van de verontreinigde gronden. § 5. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels.
60
. - _.-....=.._=:..::__:_:_:__L_ ___l--=-==-
AFDELING
4
AANPASSEN VAN PLANNEN VAN AANLEG
Artikel 6 § 1. Bij de herziening van de plannen van aanleg wordt rekening gehouden met de vastgestelde bodemverontreiniging en met de krachtens dit hoofdstuk getroffen maatregelen. § 2. OVAM doet terzake de nodige voorstellen. § 3. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels.
HOOFDSTUK
Ill
BODEMVERONTREINIGING TOT STAND GEKOMEN NA HET VAN KRACHT WORDEN VAN DIT DECREET AFDELING
1
ALGEMENE BEGINSELEN
Artikel 7 § 1. Tot bodemsanering wordt overgegaan indien bodemverontreiniging de richtwaarden inzake bodemkwaliteit overschrijdt of de verwezenlijking van deze richtwaarden in het gedrang brengt. § 2. Indien OVAM van oordeel is dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging de richtwaarden inzake bodemkwaliteit overschrijdt of de verwezenlijking ervan in het gedrang brengt, wordt · een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. § 3. Indien het beschrijvend bodemonderzoek aantoont dat de richtwaarden inzake bodemkwaliteit zijn overschreden, wordt een bodemsaneringsproject opgesteld en worden bodemsaneringswerken uitgevoerd. § 4. Zolang er geen bodemkwaliteitsnormen van kracht zijn, wordt tot bodemsanering overgegaan indien bodemverontreiniging een ernstige bedreiging oplevert. Het bepaalde in § 2 en § 3 vindt overeenkomstige toepassing.
61
-------
Artike/8
§ 1. Bodemsanering is erop gericht de streefwaarden inzake bodemkwaliteit te verwezenlijken. § 2. Indien het wegens de kenmerken van de bodemverontreiniging of van de verontreinigde gronden niet mogelijk is de streefwaarden inzake bodemkwaliteit te verwezenlijken met inachtname van het bepaalde in artikel 9, wordt de bodemsanering minstens erop gericht de richtwaarden, zoniet de grenswaarden inzake bodemkwaliteit te verwezenlijken. § 3. Indien het niet mogelijk is door bodemsanering de grenswaarden inzake bodemkwaliteit te verwezenlijken met inachtname van het bepaalde in artikel 9, worden gebruiksbeperkingen opgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5. § 4. Zolang er geen bodemkwaliteitsnormen van kracht zijn, wordt de bodemsanering minstens erop gericht te vermijden dat de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging oplevert. Het bepaalde in § 2 en § 3 vindt overeenkomstige toepassing.
Artikel 9
Bodemsanering gebeurt door toepassing van maatregelen die overeenstemmen met de stand van de techniek die geen onredelijk hoge kosten meebrengen.
Artike/10
Indien OVAM van mening is dat bodemverontreiniging niet van die aard is als bedoeld in artikel 7, § 1 of§ 4, wordt zij verwijderd onder toezicht van OVAM door toepassing van andere maatregelen die beantwoorden aan de-shuid van ae tediriiek en die geeii onreddijk hoge kosten meebrengen.
62
AFDELING 2
VERPLICHTING TOT UITVOEREN VAN DE BODEMSANERING EN VAN DE ANDERE MAATREGELEN TOT VERWIJDERING VAN DE BODEMVERONTREINIGING
Artike/11 § 1. De bodemsanering en de andere maatregelen worden op eigen kosten uitgevoerd door de exploitant van de verontreinigde gronden waar de verontreiniging tot stand kwam. De vergunning voor het uitvoeren van bodemsaneringswerken wordt door hem aangevraagd. § 2. De exploitant is niet verplicht tot de bodemsanering of de andere maatregelen over te gaan indien hij aan OVAM aantoont (1) dat hij de verontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt en (2) dat hij op het ogenblik van het verwerven van de grond niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de verontreiniging en (3) dat er sinds 1991 geen inrichting opgenomen op de lijst bedoeld in artikel3, § 1 op de grond gevestigd was. De bodemsanering of de andere maatregelen worden in dit geval uitgevoerd door en op kosten van OVAM. § 3. De exploitant voldoet aan de hem in § 2 opgelegde bewijslast indien hij de overgrote waarschijnlijkheid aantoont van hetgeen hij aanvoert.
Artike/12 Wie kosten maakt overeenkomstig artikel 11, heeft verhaal tegen de aansprakelij ke overeenkomstig artikel25. Hij kan van de aansprakelijke een voorschot vorderen. AFDELING
3
VERLOOP VAN DE BODEMSANERING
Onderafdeling 1. Beschrijvend bodemonderzoek
Artike/13 § 1. Een beschrijvend bodemonderzoek wordt ingesteld om de ernst van bodemverontreiniging vast te stellen. Het beoogt een beschrijving van de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de
63
verontreinigende stoffen of organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater. § 2. Een verslag van elk uitgevoerd beschrijvend bodemonderzoek wordt aan OVAM bezorgd en opgenomen in het register der verontreinigde gronden.
Artike/14 § 1. Vooraleer een beschrijvend bodemonderzoek wordt uitgevoerd, wordt een voorstel van onderzoek opgesteld onder Ieiding van erkende deskundigen. Onder de voorwaarden gesteld door de Vlaamse Executieve kan het voorstel ook worden opgesteld onder toezicht van erkende deskundigen. § 2. Het voorstel van beschrijvend bodemonderzoek bevat een beschrijving van de reeds vastgestelde verontreiniging en van haar reeds vastgestelde gevolgen. Het voorziet minstens in: een geologisch en hydrogeologisch onderzoek een historisch onderzoek naar de oorsprong van de verontreiniging de aanduiding van de plaatsen waar monsters zullen genomen worden en van de laboratoria waar en de methodes volgens dewelke de monsters zullen worden geanalyseerd de beschrijving van de maatregelen die zullen getroffen worden om de veiligheid te verzekeren tijdens de uitvoering van het onderzoek. - tussentijdse rapportering aan OVAM over de vorderingen van het onderzoek. § 3. Het voorstel van beschrijvend bodemonderzoek wordt voorgelegd aan OVAM. Binnen dertig dagen spreekt OVAM zich op gemotiveerde wijze uit over de conformiteit ervan met de bepalingen van dit hoofdstuk. OVAM kent een conformiteitsattest toe of legt aanvullingen of wijzigingen van het voorstel op. Indien OVAM aanvullingen of wijzigingen oplegt, wordt het aangepaste of gewijzigde voorstel opnieuw aan OVAM voorgelegd. Indien OVAM zich niet binnen dertig dagen heeft uitgesproken, wordt het voorstel geacht conform te zijn aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
64
Artike/15 § 1. Het voorstel van beschrijvend bodemonderzoek dat voldoet aan de voorwaarden van artikel14, wordt uitgevoerd onder leiding van erkende deskundigen. Onder de voorwaarden gesteld door de Vlaamse Executieve, kan het ook worden uitgevoerd onder het toezicht van erkende deskundigen. § 2. Overeenkomstig het voorstel worden tussentijdse verslagen over de vorderingen van het onderzoek bezorgd aan OVAM. Binnen veertien dagen na ontvangst van elk tussentijds verslag kan OVAM in het licht van de tot dan toe gemaakte bevindingen bij gemotiveerde beslissing een aanvulling of aanpassing van het onderzoek opleggen. § 3. Binnen zestig dagen na ontvangst van het eindverslag over het beschrijvend bodemonderzoek spreekt OVAM zich op gemotiveerde wijze uit over de conformiteit van het onderzoek met de bepalingen van dit hoofdstuk. OVAM kent een conformiteitsattest toe of legt aanvullende onderzoeksverrichtingen op. Indien OVAM zich niet binnen zestig dagen heeft uitgesproken, wordt het onderzoek geacht conform te zijn aan de bepalingen van dit hoofdstuk. Onderafdeling 2. Bodemsaneringsproject
Artike/16 § 1. Een bodemsaneringsproject stelt de wijze vast waarop een bodemsanering wordt uitgevoerd. § 2. Het wordt opgesteld en uitgevoerd onder leiding van erkende deskundigen. Onder de voorwaarden gesteld door de Vlaamse Executieve kan het worden uitgevoerd onder toezicht van erkende deskundigen.
Artike/17 § 1. Een bodemsaneringsproject omvat minstens:
a. de resultaten van het beschrijvend bodemonderzoek. b. - de verschillende relevante technische mogelijkheden om de bodemverontreiniging te verwijderen - een raming van hun kostprijs 65
een aanduiding van hun impact op het leefmilieu en van de resultaten waartoe zij zullen leiden in het Iicht van het bepaalde in artikel 8 en van de eventuele beperkingen die zij zullen meebrengen bij het toekomstig gebruik van de verontreinigde gronden. c. de concrete maatregelen die de opsteller van het project voorstelt te nemen in het Iicht van het bepaalde in de artikels 8 en 9, de termijnen binnen dewelke deze maatregelen zullen worden genomen, de identificatie van gronden waar werken zullen plaatsvinden die noodzakelijk zijn om de bodemsanering uit te voeren, met aanduiding van de identiteit van hun eigenaar en exploitant, de nabestemming die aan de verontreinigde gronden kan worden gegeven na uitvoering van de bodemsanering en de overeenstemming hiervan met de plannen van aanleg, de beperkingen die na de uitvoering van de bodemsanering zullen gelden m.b.t. het gebruik van de verontreinigde gronden en de overeenstemming van de mogelijke nabestemming met de plannen van aanleg, de wijze waarop de tijdelijk of definitief weggenomen verontreinigde stoffen of delen van de bodem of gebouwen zullen worden behandeld of verwerkt, de beschrijving van de maatregelen die zullen worden genomen om de veiligheid te verzekeren bij de uitvoering van de werken, de maatregelen tot controle en bewaking van de verontreinigde gronden die zullen genomen worden na de uitvoering van de bodemsanering, - een niet-technische samenvatting. § 2. Het bodemsaneringsproject wordt aan OVAM voorgelegd. OVAM spreekt zich binnen dertig d,agen uitover de conformiteit van het project met de bepalingen van dit hoofdstuk. OVAM kent een conformiteitsattest toe of doet voorstellen tot wijziging en aanvulling. Indien OVAM zijn standpunt niet binnen dertig dagen heeft meegedeeld, wordt het bodemsaneringsproject geacht conform te zijn aan de bepalingen van dit hoofdstuk. § 3. Indien de uitvoering van de bodemsaneringswerken het exploiteren of veranderen impliceert van een inrichting waarvoor een milieu-
66
effectrapport of een veiligbeidsrapport vereist is, moet de inboud van bet bodemsaneringsproject aangevuld worden met de gegevens bedoeld in [art. 7, § 3 en § 4 van bet Decreet betreffende de Milieuvergunning]. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels vast. § 4. Het bodemsaneringsproject wordt gevoegd bij de vergunningsaanvraag bedoeld in artikel 18. Onderafdeling 3. Bodemsaneringswerken
Artike/18 § 1. De activiteiten en inricbtingen vereist voor bet uitvoeren van bodemsaneringswerken vormen een vergunningsplichtige inrichting van eerste klasse als bedoeld in de Titel Vergunningen van dit decreet, en dit ongeacbt of zij te situeren zijn op de verontreinigde gronden of niet. Zij kunnen een tijdelijke inrichting uitmaken indien zij niet Ianger dan een jaar duren, bebalve indien zij bet exploiteren of veranderen implicer~n van een inricbting waarvoor een milieueffectrapport of een veiligheidsrapport vereist is. § 2. Bodemsaneringswerken worden uitgevoerd onder Ieiding van erkende deskundigen. Onder de voorwaarden gesteld door de Vlaamse Executieve kunnen zij worden uitgevoerd onder toezicht van erkende deskundigen.
Artike/19 § 1. De vergunning geldt eveneens als vergunning in de zin van art. 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en Stedebouw. § 2. De vergunning bepaalt de voorwaarden waaronder de bodemsaneringswerken kunnen worden uitgevoerd. Deze voorwaarden beogen de bescherming van mens en milieu en de verwezenlijking van een goede plaatselijke minleg. lndien nodig bepaalt de vergunning de maatregelen van bewaking en controle tot dewelke de exploitant gebouden blijft na de uitvoering van de bodemsanering. Maatregelen van bewaking en controle gedurende een periode van 10 jaar worden opgelegd indien het gaat om de sanering van een stortplaats of een voormalige stortplaats.
67
Artikel 20 § 1. De vergunning voor de uitvoering van bodemsaneringswerken wordt ver leend door de Bestendige Deputatie van de Provincieraad van de provincie waar de gronden waar de bodemverontreiniging tot stand kwam gelegen zijn, ook indien het gaat om een tijdelijke vergunning. Indien deze gronden gelegen zijn in meerdere provincies, wordt de vergunning verleend door de Gemeenschapsminister bevoegd inzake leefmilieu. § 2. De aanvraag van de vergunning voor de uitvoering van bodemsaneringswerken is niet ontvankelijk als het bodemsaneringsproject en het conformiteitsattest bedoeld in artikel17, § 2 niet bij de aanvraag gevoegd zijn. § 3. OVAM brengt advies uit bij de aanvraag tot vergunning voor de uitvoering van bodemsaneringswerken en maakt bij de behandeling ervan met stemrecht deel uit van de provinciale en gewestelijke milieuvergunningscommissies. § 4. De eigenaars en exploitanten van de gronden waarop werken zullen plaatsvinden die noodzakelijk zijn om de bodemsanering uit te voeren, worden op de hoogte gebracht van de vergunningsaanvraag en van hun mogelijkheden om in de procedure tussen te komen. AFDELING
4
TOEZICHT
Artikel 21 § 1. Onverminderd de bevoegdheid van de andere controle-ambtenaren, oefent OVAM toezicht uit op de uitvoering van de bodemsanering. Het bepaalde in de Titel Toezicht van dit decreet is van overeenkomstige toepassing. § 2. Na de uitvoering van de bodemsanering Ievert OVAM aan de exploitant van de gronden die het voorwerp hebben uitgemaakt van bodemsanering een verklaring af waarin vastgesteld wordt tot welke resultaten de bodemsanering heeft geleid. Hierbij wordt verwezen naar de doelstellingen bedoeldin artikel8.Indien bijtoepassing van artikel 5 gebruiksbeperkingen werden opgelegd, wordt hiervan eveneens melding gemaakt in de verklaring.
68
--~--
'-'
=~=
AFDELING 5 DWANGMAATREGELEN
Artikel 22 § 1. OVAM is bevoegd aan de eigenaars of de exploitanten van gronden waar een beschrijvend bodemonderzoek of bodemsaneringswerken moeten worden uitgevoerd, het bevel te geven om de door OVAM aangewezen personen op bedoelde gronden toe te Iaten en hen in de gelegenheid te stellen ter plaatse de nodige verrichtingen te doen. § 2. Meer bepaald kan OVAM het bevel geven de door haar aangewezen personen toe te Iaten, ter uitvoering van bodemsaneringswerken, over te gaan tot het nemen van monsters of tot het wegnemen of behandelen van verontreinigende stoffen, van een deel van de bodem of van gebouwen. § 3. De eigenaar en de exploitant van de bedoelde gronden worden door diegene die de bodemsaneringswerken uitvoert ten minste 90 dagen vooraf bij aangetekende brief tegen ontvangstbewijs in kennis gesteld van de uitvoering van werken als bedoeld in § 1 en § 2. De brief vermeldt in het kort de doelstelling en de plaats van de werken. § 4. Ten minste acht dagen voor de uitvoering van de werken maakt een bedigd landmeter, op verzoek van diegene die de werken zal uitvoeren, een plaatsbeschrijving op van de plaats waar de werken zullen worden uitgevoerd. De eigenaar en de exploitant worden drie dagen vooraf per aangetekend brief tegen ontvangstbewijs uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn. Zij kunnen alle opmerkingen of bevindingen in het procesverbaal van plaatsbeschrijving Iaten opnemen. AFDELING 6 ONTEIGENING
Artikel 23 § 1. Onverminderd haar andere bevoegdheden in verband met onteigeningen, kan de Vlaamse Executieve, ter uitvoering van bodemsaneringswerken, op vraag van de houder van een vergunning hiervoor, overgaan tot onteigening ten algemene nutte van onroerende goederen.
69
De onteigening gebeurt op naam en voor rekening van de aanvrager. De Vlaamse Executieve beslist op advies van OVAM, behalve in het geval OVAM zelf de a~mvraag tot onteigening indiende. § 2. Indien de uitvoering van bodemsaneringswerken ernstige gebruiksbeperkingen meebrengt voor meer dan een jaar, is de eigenaar gerechtigd onteigening te vragen van de gronden waar de werken worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt indien de uitvoering van de werken ernstige schade toebrengt aan gebouwen. Het bepaalde in § 1 is van overeenkomstige toepassing. § 3. De in dit artikel voorziene onteigeningen worden uitgevoerd met overeenkomstige toepassing van de regels en procedures voorgeschreven bij de inzake onteigeningen geldende wetgeving.
Artikel 24 § 1. Tegen de beslissingen van OVAM in verband met het opstellen van een beschrijvend bodemonderzoek of een bodemsaneringsproject en in verb and met de uitvoering van een bodemsanering kan door aile belanghebbenden beroep worden aangetekend· bij de Vlaamse Executieve. § 2. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels. AFDELING
7
AANSPRAKELIJKHEID EN FINANCIELE ZEKERHEDEN
Artikel 25 De veroorzaker van de bodemverontreiniging is aansprakelijk voor de kosten die overeenkomstig dit hoofdstuk gemaakt zijn met het oog op het uitvoeren van een orienterend bodemonderzoek, een bodemsanering of andere maatregelen evenals voor de verdere schade die deze veroorzaken.
Artikel 26 De aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 25 die de exploitant die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 2 kan oplopen op basis van voor dit decreet van toepassing zijnde 70
regels die aansprakelijkheid vestigen op de loutere eigendom of de loutere bewaking van de grond wordt beperkt tot het bedrag van de kosten nodig om te voorkomen dat de bodemverontreiniging zich verder verspreidt of onmiddellijk gevaar oplevert.
Artikel 27
Wie aansprakelijk is overeenkomstig artikel25 kan regres uitoefenen als naar recht.
Artikel 28
Het bepaalde in dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de andere rechten die de personen die kosten maakten of schade leden als bedoeld in artikel 25 hebben tegen de veroorzaker of tegen andere personen.
Artike/29
§ 1. De activa op hun eigen rekening bij de Waarborgkas Milieuschade van de leden van deze kas, strekken tot waarborg van hun verbintenissen overeenkomstig de artikels 11 en 25.
Is deze eigen rekening ontoereikend en is de betrokkene onvermogend, dan kan het collectief deel van de Waarborgkas Milieuschade aangesproken worden. § 2. Wie geen lid is van de Waarborgkas Milieuschade en overgaat tot bodemsanering of andere maatregelen ter verwijdering van bodemverontreiniging, stelt op verzoek van OVAM bij de Waarborgkas voor Milieuschade financiele zekerheden tot waarborg van hun verbintenissen overeenkomstig de artikels 11 en 25.
71
HOOFDSTUK
IV
HISTORISCHE BODEMVERONTREINIGING AFDELING
1
CRITERIA VOOR SANERING, PRIORITEITENLIJST, PLANNING
Artikel 30 § 1. Op gronden waar zich historische bodemverontreiniging bevindt, wordt bodemsanering uitgevoerd indien de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging oplevert. De Gemeenscbapsminister bevoegd inzake leefmilieu identificeert op vo9rstel van OVAM de bistorisch verontreinigde gronden waar bodemsanering moet plaatsvinden. § 2. De gronden waar bodemsanering moet plaatsvinden, worden opgenomen op een lij st die de volgorde aanduidt volgens dewelke de bodemsanering moet worden uitgevoerd. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels vast met betrekking tot de aanduidingen die op de lijst moeten voorkomen. § 3. De lijst wordt opgenomen in bet milieubeleidsplan bedoeld in artikel 8 van titel I &Milieuplanning& van boek II van deel I van dit decreet. Zolang geen milieubeleidsplan is opgesteld, wordt zij opgenomen in bet bodemkwaliteitsplan bedoeld in artikel 13 van de titel &Milieuplanning& van dit decreet. Bij ontstentenis biervan wordt zij opgesteld als afzonderlijk document. AFDELING 2 VERPLICHTING TOT UITVOERING VAN DE BODEMSANERING
Artikel 31 § 1. Indien gronden waar zich historische bodemverontreiniging bevindt, overeenkomstig artikel 30 aan bodemsanering worden onderworpen, maant OVAM de exploitant van de gronden waar de verontreiniging tot stand kwam, aan om de bodemsanering uit te voeren. De exploitant voert haar uit op eigen kosten. § 2. De exploitant is niet verplicht tot de bodemsanering over te gaan indien bij aan OVAM aantoont (1) dat biJ de verontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt en (2) dat bij op het ogenblik van het verwerven van de grond niet op de hoogte was of beboorde te zijn van de verontreiniging. 72
-
-~~=--==---'-----•--=--~--~-~-~---~===--=~-r
__
=:::-----=::..::_-==..::--=------=--:::_:::_:::__:::__::_::__:::__:::_=-::-:::-:::-:::=----=:::-_L
§ 3. Het bepaalde in het vorige lid geldt eveneens voor exploitant die, hoewel hij van de verontreiniging op de hoogte was of behoorde te zijn, voor 1990 historisch verontreinigde gronden verworven heeft en die aantoont dat hij de verontreiniging niet heeft veroorzaakt en dat hij de gronden sinds de verwerving ononderbroken heeft gebruikt buiten beroep of bedrijf. § 4. De exploitant voldoet aan de hem in § 2 en § 3 opgelegde bewijslast indien hij de overgrote waarschijnlijkheid aantoont van hetgeen hij aanvoert.
AFDELING
3
AANSPRAKELIJKHEID EN ZEKERHEDEN
Artikel 32 § 1. Bij historische bodemverontreiniging wordt de aansprakelijk-
heid voor de kosten en verdere schade bedoeld in artikel 25 vastgesteld overeenkomstig de aansprakelijkheidsregelen die van toepassing waren voor 31 december 1990. § 2. De aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 25 die de exploitant die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 31, § 2 of § 3, kan oplopen op basis van voor dit decreet van toepassing zijnde regels die aansprakelijkheid vestigen op de loutere eigendom of de loutere bewaking van de grond wordt beperkt tot bet bedrag dat maximaal gelijk is aan de kosten nodig om te voorkomen dat de bodemverontreiniging zich verder verspreidt of onmiddellijk gevaar oplevert.
Artikel 33 De exploitant die overgaat tot bodemsanering op gronden waar zich historische bodemverontreiniging bevindt, stelt op verzoek van OVAM bij de Waarborgkas Milieuschade zekerheden tot waarborg van zijn verbintenissen overeenkomstig de artikels 31 en 32.
73
AFDELING
4
GEMENGDE VERONTREINIGING
Artikel 34
Is de bodemverontreiniging tot stand gekomen, gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na het van kracht worden van dit decreet, dan wordt, voor zover de twee soorten bodemverontreiniging kunnen onderscheiden worden, toepassing gemaakt van de op de betrokken soort bodemverontreiniging toepasselijke regels. Is het niet mogelijk de verschillende soorten bodemverontreiniging te onderscheiden, dan wordt toepassing gemaakt van de regels die gelden voor bodemverontreiniging tot stand gekomen na het van kracht worden van dit decreet. AFDELING
5
VERWIJZING
Artikel 35
De artikels 8, 9 en 13 tot 24 zijn van overeenkomstige toepassing bij bodemsanering naar aanleiding van historische en gemengde verontreiniging.
HOOFDSTUK V
OVERDRACHT VAN VERONTREINIGDE GRONDEN AFDELING
1
BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ALLE OVERDRACHTEN
Artikel 36 § 1. Voorafgaand aan de overeenkomst betreffende de overdracht
van gronden, vraagt de overdrager een bodemattest aan bij OVAM eri brengt iifj <:le iriiioud van het atiestter keni1is-van-ae verwel"ver. § 2. De onderhandse akten waarin de overdracht van gronden wordt vastgelegd, bevatten de inhoud van het bodemattest. § 3. In aile akten betreffende de overdracht van gronden, neemt de
74
instrumenterende ambtenaar de verklaring van de overdrager op dat de inhoud van het bodemattest voorafgaand aan de overeenkomst werd ter kennis gebracht van de verwerver. De instrumenterende ambtenaar neemt tevens de inhoud van het bodemattest op in de akte. § 4. In de reclame betreffende de overdracht van de gronden moet de instrumenterende ambtenaar omstandig melding maken van de bodemattesten die op de over te dragen goederen betrekking hebben. § 5. Onverminderd de toepassing van andere sancties waarin voorzien wordt door dit decreet, kan de verwerver bij overtreding van dit artikel de nietigheid van de overdracht vorderen. AFDELING
2
BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP GRONDEN WAAR EEN INRICHTING GEVESTIGD WAS DIE OPGENOMEN IS OP DE LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 3, § 1
Artikel 37 § 1. De overdracht van gronden waarop een inrichting gevestigd is die opgenomen is op de lijst bedoeld in artikel3, § 1, wordt voorafgegaan door een orH~nterend bodemonderzoek.
Indien een orienterend bodemonderzoek verricht werd binnen 2 jaar voorafgaand aan de overdracht, moet geen nieuw onderzoek plaatsvinden. Een orinterend bodemonderzoek is ook niet vereist indien de toestand van de bodem blijkt uit een binnen 2 jaar voorafgaand aan de overdracht in het register van de verontreinigde gronden opgenomen document. § 2. Het orienterend bodemonderzoek wordt op initiatief en kosten van de overdrager uitgevoerd onder leiding van een erkend deskundige. Onder de voorwaarden gesteld door de Vlaamse Executieve, kan het orienterend bodemonderzoek worden uitgevoerd onder toezicht van erkende deskundigen. § 3. De overdrager meldt zijn bedoeling om over te gaan tot de overdracht aan OVAM. Hij voegt bij de melding een verslag van het orienterend bodemonderzoek. § 4. De Vlaamse Executieve stelt nadere regels.
75
Artikel 38 § 1. Indien OVAM op grond van een orienterend bodemonderzoek of van het register der verontreinigde gronden van oordeel is dat er ernstige aanwijzingen zijn dat een grond als bedoeld in artikel 37, § 1 is aangetast door bodemverontreiniging die is tot stand gekomen na het van kracht worden van dit decreet en die de richtwaarden inzake bodemkwaliteit overschrijdt of de verwezenlijking ervan in het gedrang brengt, maant OVAM binnen zestig dagen na de melding van de overdracht de overdrager aan om een beschrijvend bodemonderzoek uit te voeren. Indien OVAM deze aanmaning niet heeft gegeven binnen zestig dagen na de melding, kan de overdracht plaatsvinden, onverminderd de mogelijkheid op latere toepassing van de andere bepalingen van dit hoofdstuk. § 2. Indien uit het beschrijvend bodemonderzoek of uit het register der verontreinigde gronden blijkt dat de richtwaarden inzake bodemkwaliteit overschreden zijn, kan de overdracht niet plaatsvinden dan nadat de overdrager: a) een bodemsaneringsproject heeft opgesteld b) jegens OVAM de verbintenis heeft aangegaan de bodemsaneringswerken uit te voeren c) financiele waarborgen heeft gesteld overeenkomstig artikel29, § 2. Zolang er geen bodemkwaliteitsnormen van kracht zijn vindt het bepaalde in de vorige paragrafen overeenkomstige toepassing indien bodemverontreiniging een ernstig gevaar oplevert. § 3. De overdrager is niet verplicht om op de aanmaning tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek indien hij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 2. De overdrager deelt zijn standpunt onverwijld mee aan OVAM. Indien de overdrager het beschrijvend bodemonderzoek niet wenst uit te voeren, kan de overdracht niet plaatsvinden dan nadat de overdrager op verzoek van OVAM bij de Waarborgkas Milieuschade financiele zekerheden heeft gesteld tot dekking van zijn aansprakelijkheid overeenkomstig artikel25. Heeft OVAM niet om het stellen van zekerheden verzocht binnen zestig
76
Artikel 39 § 1. Indien OVAM op grond van het orienterend bodemonderzoek of van het register der verontreinigde gronden van oordeel is dat er ernstige aanwijzingen zijn dat een grond als bedoeld in artikel 37, § 1 is aangetast door historische bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging oplevert, maant OVAM binnen zestig dagen na de melding van de overdracht de overdrager aan over te gaan tot een beschrijvend bodemonderzoek. Indien OVAM deze aanmaning niet heeft gegeven binnen zestig dagen na de melding, kan de overdracht plaatsvinden, onverminderd de mogelijkheid voor latere toepassing van de andere bepalingen van dit hoofdstuk. § 2. Indien uit het beschrijvend bodemonderzoek of uit het register der verontreinigde gronden blijkt dat de grond is aangetast door historische verontreiniging die een ernstige bedreiging oplevert, kan de overdracht niet plaatsvinden dan nadat de overdrager: a) een bodemsaneringsproject heeft opgesteld b) jegens OVAM de verbintenis heeft aangegaan de bodemsaneringswerken uit te voeren c) financiele waarborgen heeft gesteld overeenkomstig artikel 33. § 3. De overdrager is niet verplicht om op de aanmaning tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek in te gaan indien hij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 31, § 2 of § 3. De overdrager deelt zijn standpunt onverwijld mee aan OVAM. Indien de overdrager het beschrijvend bodemonderzoek niet wenst uit te voeren, kan de overdracht niet plaatsvinden dan nadat de overdrager op verzoek van OVAM bij de Waarborgkas Milieuschade financiele zekerheden heeft gesteld tot dekking van zijn aansprakelijkheid overeenkomstig artikel32. Heeft OVAM niet om het stellen van zekerheden verzocht binnen zestig dagen nadat de overdrager zijn standpunt heeft meegedeeld, kan de overdracht plaatsvinden. § 4. In de akte houdende overdracht van de gronden maakt de instrumenterende ambtenaar melding van de toepassing die gegeven werd aan het bepaalde in dit artikel.
Artike/40 § 1. De verplichtingen die de overdrager moet vervullen krachtens de
77
artikels 37 tot 39 om tot de overdracht te kunnen overgaan, kunnen, met akkoord van de overdrager, vervuld worden door de verwerver. De overdrager of de verwerver melden aan OVAM dat zij wensen gebruik te maken van deze mogelijkheid. Zij voegen bij deze melding kopie van de overeenkomst terzake. § 2. Onverminderd de andere sancties welke van toepassing zijn krach~ens dit decreet, zijn overdrachten die gebeuren in strijd met de bepalingen van artikel37, artikel 38, § 1 tot§ 3 en artikel 39, § 1 tot § 3, nietig. AFDELING
3
ONTEIGENING
Artike/41 De overheid die voornemens is over te gaan tot een onteigening ten algemene nutte meldt dit aan OVAM en vraagt een bodemattest betreffende de te onteigenen gronden.
Artike/42 § 1. Heeft de onteigening betrekking op gronden waarop een inrichting gevestigd is die opgenomen is op de lijst bedoeld in artikel 3, § 1, dan wordt de onteigening voorafgegaan door een orienterend bodemonderzoek. Het orienterend bodemonderzoek wordt op vraag van de onteigenende overheid uitgevoerd door OVAM. § 2. Indien een orienterend bodemonderzoek verricht werd binnen 2 jaar voorafgaand aan de onteigening, moet geen nieuw onderzoek plaatsvinden. Ben orienterend bodemonderzoek is ook niet vereist indien de toestand van de bodem blijkt uit een binnen 2 jaar voorafgaand aan de onteigening in het register van de verontreinigde gronden opgenomen document.
Artike/43 § 1. Binnen dertig dagen na de melding of na het orinterend bodemonderzoek brengt OVAM bij de overheid die voornemens is tot 78
onteigening over te gaan, advies uit over de mogelijke ernst van de bodemverontreiniging en over de mogelijke kostprijs van de bodemsanering. § 2. Na de onteigening wordt overgegaan tot bodemsanering, naargelang het geval, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 of artikel 30. De kosten worden verhaald op de aansprakelijke overeenkomstig de artikels 25 tot 28, of de artikels 32 en 34.
HooFDSTUK
VI
SLUITING VAN INRICHTINGEN
Artike/44 De sluiting van een inrichting opgenomen op de lijst bedoeld in artikel 3, § 1, geeft aanleiding tot bodemsanering. Het bepaalde in de artikels 37 tot 43 is van overeenkomstige toepassing.
HooFDSTUK
VII
TUSSENKOMST VAN OVAM AFDELING
1
AMBTSHALVE TUSSENKOMST VAN OVAM
Artike/45 § 1. Indien de exploitant van de verontreinigde gronden die krachtens
deze Titel gehouden is over te gaan tot bodemsanering of tot andere maatregelen niet of onvolkomen optreedt, wordt hij door OVAM aangemaand zijn verplichtingen na te Ieven binnen een bepaalde termijn. Geeft de exploitant geen gevolg aan de aanmaning, dan kan OVAM ambtshalve in diens plaats optreden. § 2. OVAM kan ambtshalve overgaan tot bodemsanering indien een exploitant van de verontreinigde gronden waar de verontreiniging tot stand kwam niet gehouden is tot bodemsanering over te gaan bij toepassing van de artikels 11 of 31. § 3. Indien bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar oplevert 79
treft OVAM veiligheidsmaatregelen overeenkomstig het bepaalde in de Titel Veiligheidsmaatregelen van dit decreet. Deze bevoegdheid doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van andere overheden om veiligheidsmaatregelen te treffen. § 4. Indien OVAM ambtshalve optreedt kan zij zich Iaten bijstaan door andere overheidsinstellingen, ondernemingen of deskundigen. Artike/46
§ 1. Op voorstel van OVAM stelt de Vlaamse Executieve elk jaar de lijst vast van de bodemsaneringen waarvan de ambtshalve uitvoering door OVAM in de loop van het volgende jaar zal worden aangevangen of verdergezet. Zij vermeldt de raming van de kosten die bij toepassing van dit hoofdstuk definitief ten laste van het MINAFonds kunnen vallen. § 2. Deze lijst wordt opgenomen in het milieuprogramma opgesteld overeenkomstig de Titel Milieuplanning van dit decreet. Zolang er geen milieuprogramma is, wordt de lijst als afzonderlijk document opgesteld. § 3. OVAM kan afwijken van de in§ 1 bedoelde lijst bij het nemen van veiligheidsmaatregelen overeenkomstig artikel 45, § 3 en ook indien OVAM ambtshalve moet optreden omdat een exploitant van verontreinigde gronden zijn verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk niet of onvolkomen uitvoert. § 4. Indien OVAM ambtshalve optreedt omdat een exploitant zijn verplichtingen niet of onvolkomen uitvoert, kan OVAM de kosten verhalen op deze exploitant of op de aansprakelijke overeenkomstig de artikels 25 tot 28 of de artikels 32 en 34. AFDELING
2
PREFINANCIERING
Artike/47
§ 1. Jaarlijks kent de Vlaamse Executieve lastens het MINA-Fonds een dotatie toe aan OVAM ten behoeve van het Fonds Ambtshalve Sanering en Verwij dering met het dog op de prefinaficiering Van het ambtshalve optreden van OVAM ter uitvoering van deze Titel. § 2. lndien het MINA-Fonds ontoereikend is, kent de Vlaamse Executieve bijkomende dotaties toe. 80
AFDELING
3
BIJKOMENDE BEVOEGDHEDEN VAN OVAM
Artike/48
In verband met de toepassing van de artikels 25 tot 28, 32 en 34, 37 tot 40 en 46, § 4 van deze titel, kan OVAM alle schikkingen, voorstellen tot concordaat inbegrepen, aannemen, dadingen sluiten, schuldvorderingen en zekerheden overdragen, derden in haar rechten subrogeren, van verhaal afzien en arbitrage-overeenkomsten sluiten.
81
TITEL II. Bodemsanering MEMORIE VAN TOELICHTING TITEL II. Bodemsanering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HOOFDSTUK I. Definities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HOOFDSTUK II. Identificatie van verontreinigde gronden. Register van de verontreinigde gronden. Gebruiksbeperkingen. Aanpassing van de plannen van aanleg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 1. Identificatie van verontreinigde gronden . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling 1. Orienterend bodemonderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling 2. Lijst van de inrichtingen die van aard zijn bodemverontreiniging te veroorzaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Register van de verontreinigde gronden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 4 ........................·......· . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 3. Gebruiksbeperkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel5 ................................................ ·..... Afdeling 4. Aanpassing van plannen van aanleg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 6 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HOOFDSTUK III. Bodemverontreiniging tot stand gekomen na het van kracht worden van dit decreet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 1. Algemene beginselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 7 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 8 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 9 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 10 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Verplichting tot uitvoeren van de bodemsanering en van de andere maatregelen tot verwijdering van de bodemverontreiniging . . . . . . Artikel 11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 12 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 3. Verloop van de bodemsanering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling 1. Beschrijvend bodemonderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 13 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 14 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 15 ........................·.... ... . ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling 2. Bodemsaneringsproject . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 16 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 17 .. ·, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling 3. Bodemsaneringswerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 18 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 19 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 20 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 4. Toezicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 21 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 5. Dwangmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Artikel 22 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
82
56 56 56
58 58 58 58 59 59 59 59 60 60 61 61 61 61 61 62 62 62 63 63 63 63 63 63 64 65 65 65 65 67 67 67 68 68 68 69 69
--- -
--
~----
~--~-__::.-~-I
_::L::_==-::_::_::_..:....=__.=_~::_::=---=-=-::~-=-=-==-=----_-
-L------===:---=-_--_ _ _
Afdeling 6. Onteigening .......................................... . 69 Artikel 23 ...... , ._ ........................................... . 69 Artikel 24 .................................................. . 70 Afdeling 7. Aansprakelijkheid en financiele zekerheden .............. . 70 Artikel 25 ... -..............................•................. 70 Artikel 26 70 71 Artikel 27 Artikel 28 71 71 Artikel 29 Hoofdstuk IV. Historische bodemverontreiniging ...................... . 72 Afdeling 1. Criteria voor sanering, prioriteitenlijst, planning .......... . 72 Artikel 30 .......... ; ....................................... . 72 Afdeling 2. Verplichting tot uitvoering van de bodemsanering ......... . 72 Artikel 31 ................................ , ................. . 72 Afdeling 3. Aansprakelijkheid en zekerheden ....................... . 73 Artikel 32 . , ................................................ . 73 Artikel 33 .................................................. . 73 Afdeling 4. Gemengde verontreiniging ............................. . 74 Artikel 34 .....-............................................. . 74 Afdeling 5. Verwijzing ........................................... . 74 Artikel 35 ................................................... . 74 Hoofdstuk V. Overdracht van verontreinigde gronden ................. . 74 Afdeling 1. ·Bepalingen van toepassing op aile overdrachten ........... . 74 Artikel 36 .................................................. . 74 Afdeling 2. Bepalingen van toepassing op gronden waar een inrichting gevestigd was die opgenomen is op de lijst bedoeld in artikel 3, § 1 .... . 75 Artikel 37 .................................................. . 75 Artikel 38 76 Artikel 39 77 Artikel40 77 Afdeling 3. Onteigening .......................................... . 78 Artikel 41 .................................................. . 78 Artikel 42 ........•.......................................... 78 Artikel 43 .................................................. . 78 Hoofdstuk VI. Sluiting van inrichtingen .............................. . 79 Artik~l 44 .................................................. . 79 Hoofdstuk VII. Tussenkomst van OVAM ............................ . 79 Afdeling 1. Ambtshalve tussenkomst van OVAM .................... . 79 Artikel 45 .................................................. . 79 Artikel 46 ..... ·............................................. . 80 Afdeling 2. Prefinanciering ....................................... . 80 Artikel 47 .. , ............................................... . 80 Afdeling 3~ Bijkomende bevoegdheden van OVAM .................. . 81 Artikel 48 ....................................... ~ ........... . 81
83
SOMMAIRE LEGISLATION SUR L'ENVIRONNEMENT ET BIENS IMMEUBLES RESPONSABILITE POUR LES FRAIS D' ASSAINISSEMENT DU SOL
Dans notre pays aussi, en maints endroits, la pollution du sol est tellement grave qu'un assainissement s'avere indispensable, ce qui met en jeu des montants importants. De ce fait, la problematique de l'assainissement du sol a de plus en plus d'implications pour la pratique juridique. Comme expose au chapitre II, de nombreuses regles permettent, suivant la situation concrete, a l'une ou I' autre autorite publique de prendre des mesures a I' occasion de la pollution du sol. Dans la pratique, en la Region flamande, le role de la societe OVAM (Societe publique des dechets pour la Region flamande) est preponderant. Sur base de I' art. 21, § 2, c recemment modifie, du decret sur les dechets, cette societe dispose d'un pouvoir quasi-discretionnaire pour decider quand et comment un sol doit etre assaini. Notre legislation ne semble cependant pas en mesure de faire face ala complexite du probleme. Ceci n'empeche que, dans la pratique, !'administration procede d'une fa~on plus nuancee. Plus particulierement, il est frequemment fait reference au Leidraad Bodemsanering (Guide pour l'assainissement des sols), etabli en execution de 1'/nterimwet Bodemsanering (loi interimaire sur l'assainissement des sols) aux Pays-Bas. Du fait de !'absence de normes et criteres d'appreciation clairs et nets, en realite, seuls les principes generaux de bonne administration et la norme de prudence du droit civil fournissent des criteres juridiques pour apprecier l'adrnissibilite des mesures d'assainissement imposees ou executees par les autorites. Dans certains cas, le juge peut lui aussi imposer de~ mesures d'assainissement du sol. Les possibilites en sont restreintes et ne sont mentionnees que brievement. Dans la pratique, c'est !'administration qui joue le role principal. Le chapitre III decrit'les regles de responsabilite permettant d'essayer de recouvrer les frais de travaux d'assainissement du sol. Dans une premiere partie, !'auteur etudie en particulier la theorie de la rupture du lieu de causalite par suite de !'execution d'une obligation legale. L'incertitude suscitee a cet egard par !'arret bonus-malus se trouve neutralisee par un certain nombre de lois particulieres qui confirment le droit de recours des autorites. Par ailleurs, !'auteur accorde une large attention a un certain nombre de regles de responsabilite fondees sur la notion du risque et permettant de mettre a charge du proprietaire ou du detenteur d'un sol pollue la responsabilite des frais d'assainissement. II s'agit principalement de l'art. 1384, al. 1 C.c., l'art. 85 de la loi budgetaire du 24 decembre 1976, l'art. 18 de la loi sur les dechets toxiques, l'art. 22, § 2, C du decret sur les dechets et l'art. 10 de la loi du 28 mai 1956 sur les explosifs. II existe done un eventail de personnes contre lesquelles l'autorite peut se retourner pour recouvrer les frais de travaux d'assainissement du sol. Dans une deuxieme partie de ce chapitre III, I' auteur s'attache des lors en particulier ala situation juridique specifique de l'exploitant d'une decharge ou d'un terrain d'usine pollue, du producteur de dechets ou du detenteur ou proprietaire, innocent ou non, d'un sol pollue. II examine egalement le recours que ce dernier pourrait exercer contre ses predecesseurs dans le meme droit. · Le cadre legal actuel ne permet pas une approche curative systematique de la
84
pollution du sol. La responsabilite pour les frais y afferents est reglee de fac;on assez peu nuancee et ne tient notamment pas compte de la situation de l'acquereur innocent de sols pollues. Le projet de decret sur l'assainissement des sols, elabore dans le cadre des travaux de la Commission interuniversitaire pour la reforme du droit de l'environnement en Region flamande, essaie de remedier a cette situation. Le dernier chapitre de la presente etude reprend les lignes de force de ce projet de decret.
ZUSAMMENFASSUNG UMWELTSCHUTZGESETZGEBUNG UND IMMOBILIEN HAFTUNG FUR DIE KOSTEN DER BODENSANIERUNG
Auch in unserem Land zeigt sich der Boden an vielen Stellen so schwer verschmutzt, daB eine Bodensanierung unumganglich wird. Die Problematik der Bodensanierung hat denn auch fiir die Rechtspflege immer gri:iBere Implikationen. Wie im Abschnitt II beschrieben wird, stellt sich heraus, daB eine Vielzahl an Regeln vorhanden ist, aufgrund deren je nach den konkreten Umstanden die jeweilige Behi:irde in bezug auf Bodenverschmutzung MaBnahmen ergreifen kann. In der Praxis ist die Rolle der OVAM entscheidend. Aufgrund des neulich abgeanderten Art. 21, Abs. 2, C des Abfallstoffedekretes, hat diese Gesellschaft eine quasi-diskretionare Befugnis, zu bestimmen wann und wie ein Boden saniert werden muB. Unsere Gesetzgebung zeigt sich allerdings nicht in der Lage der Komplexitat des Problems zu geniigen. Dies verhindert der Verwaltung nicht in der Praxis auf nuanciertere Weise vorzugehen. Haufig wird auf den Leitfaden ,Bodensanierung" verwiesen, der zur Ausfiihrung des niederlandischen Interimgesetzes Bodensanierung verfaBt wurde. Das Fehlen von deutlichen Beurteilungskriterien und Normen bringt jedoch mit sich, daB in Wirklichkeit nur die allgemeinen Prinzipien einer angemessenen Verwaltung und die zivilrechtliche Genauigkeitsnorm zur Beurteilung der Akzeptabilitat der von der Obrigkeit durchgefiihrten oder auferlegten BodensanierungsmaBnahmen die juristischen Kriterien bieten. In gewissen Fallen kann auch der Richter BodensanierungsmaBnahmen auferlegen. Die Mi:iglichkeiten dazu sind beschrankt und werden nur kurz erwahnt. In der Praxis spielt die Verwaltung die Hauptrolle. Abschnitt III beschreibt die HaftmaBnahmen aufgrund deren versucht werden kann die Kosten der Bodensanierungsarbeiten geltend zu machen. Im ersten Teil wird die Theorie in bezug auf das Verbrechen des kausalen Zusammenhangs durch die Ausfiihrung einer gesetzlichen Verpflichtung eingehend behandelt. Die in dieser Sache im Sog des bonus-malus Arrestes entstandene Verunsicherung wird durch eine Reihe von Sondergesetzen, die das Recht der Obrigkeit zur Geltendmachung bestatigen, neutralisiert. Weitere Ausweitungen behandeln eine Reihe von RisikoHaftregeln die die Haftung des Inhabers oder des Besitzers eines verschmutzten Bodengrundstiicks fiir die Sanierungskosten ermi:iglichen. Es handelt sich hier besonders urn Art. 1384, Abs. 1 BGB, Art. 85 des budgetaren Gesetzes vom 24. Dezember 1976, Art. 18 des Giftabfallgesetzes, Art. 22, Abs. 2, C des Abfallstoffedekretes. und Art. 10 des Sprengstoffegesetzes vom 28. Mai 1956. Es stellt sich also heraus, daB eine Fiille von Personen vorhanden sind, denen gegeniiber die Obrigkeit
85
die Kosten der Sanierungsarbeiten geltend machen konnte. In einem zweiten Teil des Abschnittes II wird denn auch die spezifische Rechtslage des Betreibers einer Miilldeponie oder eines verschmutzten Fabriksgelandes, des Erzeugers des Abfalls und des wohl oder nicht unschuldigen Besitzers oder Inhabers des verschmutzten Bodenstiicks ausfiihrlich behandelt. Auch die gelegentliche Geltendmachung des Jetzteren seinen Klagern gegeniiber wird besprochen. Der heutige gesetzliche Rahmen erlaubt keine systematische kurative Behandlung der Bodenverschmutzung. Die Haftung fiir die Sanierungskosten ist auf ziemlich unnuancierte Weise geregelt worden und beriicksichtigt insbesondere nicht die Lage des unschuldigen Erwerbers verschmutzter Bodengrundstiicke. Der Dekretentwurf hinsichtlich der Bodensanierung, der im Rahmen der Tatigkeiten des Interuniversitaren Ausschusses zur Reform des Umweltschutzgesetzes im Flamischen Sprachraum erarbeitet worden ist, versucht diesen Mangel zu beheben. Im letzten Abschnitt des Artikels werden die Hauptlinien dieses Dekretentwurfes angefiihrt.
SUMMARY ENVIRONMENTAL LEGISLATION AND REAL PROPERTY LIABILITY FOR THE COSTS OF PROPERTY REDEVELOPMENT
Belgium is yet another country where the soil has become so seriously polluted as to necessitate property redevelopment. Large sums of money appear to be involved in this exercise. Accordingly, property redevelopment increasingly has implications for the world of legal practice. According to Chapter II, there exist a large number of rules on the basis of which, depending on the prevailing situation, the public authorities are empowered to adopt certain measures arising from soil pollution. In practice, the OVAM organisation plays a fundamental part in this connection. Pursuant to the recently amended Article 21 (2) (C) of the Decree relating to Waste Matter, this company has acquired powers which are almost discretionary to determine when and how a particular piece of land is to be redeveloped. However, our legislation does not appear to be equal to the complex nature of the problem. This does not mean, however, that in practice the administrative authorities do not adopt a more flexible approach. More particularly, reference is frequently made to the Directives on Property Redevelopment, drawn up for the purpose of implementing the Netherlands Interim Law relating to Property Redevelopment. However, the absence of clear criteria of assessment and rules entails that it is only the general principles of proper administration, and the duty to take care imposed by the civil Jaw, which provide the necessary legal criteria which enable an assessment to be made of the degree of acceptability of the measures of property redevelopment which have been, or are to be, carried out by the public authorities. In certain cases, the courts may also impose measures of property redevelopment. The options here are restricted and are only mentioned briefly. Inpractice,-itis-the administrative authorities which play the most crucial part. Chapter III contains a description of the rules of tort liability which could form the basis of an attempt to regulate the recovery of the cost of property redevelopment. In Part One, particular attention is given to the doctrine under which the causal link
86
should be waived by the carrying out of a statutory duty. The uncertainty which has arisen in this context as a result of the ,bonus-malus" decision is neutralized by a number of special Laws which establish the right of the administrative authorities to recover costs. Considerable attention is also given to a number of rules of risk liability which make it possible to hold the owner or the holder of the polluted soil liable for the redevelopment costs. The legislation involved here is especially Article 1384 (1) of the Civil Code, Article 85 of the Budgetary Law of 24/12/1976, Article 18 of the Law relating to Poisonous Waste, Article 22 (2) (c) of the Decree relating to Waste Matter, and Article 10 of the Law of 28/5/1956 relating to explosives. There would therefore appear to be a broad range of persons whom the public authorities could address for the purpose of reclaiming the costs of redevelopment. In Part Two of Chapter III, particular attention is given to the special legal position of the operator of a polluted factory site, the producer of waste matter, and the holder or owner, whether innocent or not, of the polluted soil. This part also deals with the manner in which the latter could recover costs from those who held the relevant rights before them. The current legal framework does not allow for a systematic set of remedies for the issue of soil pollution. The liability for the cost of redevelopment of such soil is regulated in a fairly inflexible manner, and fails to take into account the position of the innocent acquirer of polluted soil. The draft Decree relating to property redevelopment, which has been elaborated in the context of the activities of the Inter-university Committee for the Revision of Environmental Law in the Flemish Region has sought to remedy this state of affairs. The main points of this draft are given in Chapter One of the article.
RESUMEN LEGISLACI6N DEL MEDIO AMBIENTE Y BIENES INMUEBLES RESPONSABILIDAD POR LOS GASTOS DE SANEAMIENTO DEL SUELO
En nuestro pais, el suelo resulta estar tan contaminado en numerosos lugares, que un saneamiento del suelo se hace necesario. Con ello, grandes sumas de dinero estan aparentemente en juego. Por tanto, el problema del saneamiento del suelo cada vez tiene mas implicaciones para la practica juridica. Tal como se describe en el capitulo II, hay obviamente numerosas reglas en virtud de las cuales, segun la situaci6n concreta, ciertos 6rganos publicos pueden tomar medidas con motivo de una contaminaci6n del suelo. En la practica, la posicion de OVAM (la sociedad flamenca publica para las sustancias residuales) es decisiva. En virtud del art. 21, parrafo 2, C (recientemente modificado) del ,Decreto sobre las sustancias residuales" (Afvalstoffendecreet), esta sociedad tiene una competencia casi discrecional para determinar cuando y c6mo se impone el saneamiento del suelo. Sin embargo, resulta que nuestra legislaci6n no corresponde a la complejidad del problema. No obstante, en la practica, la administraci6n procede de una manera mas matizada. En particular, se hace referenda con frecuencia a la ,Pauta para el Saneamiento del Suelo" (Leidraad Bodemsanering) redactada en ejecuci6n de la ,Ley provisional neerlandesa sobre el Saneamiento del Suelo" (Nederlandse Interimwet Bodemsanering). La ausencia de claros criterios de evaluaci6n y normas conduce sin embargo a una realidad en la que s6lo los principios generales de
87
correcta administraci6n y Ia norma civil de prudencia ofrecen los criterios jurfdicos para evaluar si son aceptables las medidas de saneamiento del suelo puestas en pnictica o infligidas por las autoridades. En ciertos casos, el juez tambien puede infligir medidas de saneamiento del suelo. Las posibilidades son limitadas y s6lo son mencionadas sumariamente. En Ia pnictica, es Ia administraci6n la que desempefia el papel mas importante. El capitulo III describe las reglas de responsabilidad en virtud de las cuales se puede intentar repercutir los gastos de obras de saneamiento del suelo. En una primera parte, se ahonda en particular en la teoria de la ruptura de Ia relaci6n causal por Ia ejecuci6n de una obligaci6n legal. La incertidumbre que ha nacido en este contexto con ocasi6n de Ia sentencia bonus-malus es neutralizada por algunas !eyes especiales que confirman el derecho de repercusi6n de las autoridades. Luego, se presta ampliamente atenci6n a algunas reglas de responsabilidad por riesgo que permiten hacer al propietario o al poseedor de un terreno contaminado responsable por los gastos de saneamiento. Se trata aquf sobre todo del art. 1384, parrafo 1, C.C., del art. 85 de Ia ley presupuestaria del 24 de diciembre de 1976, del art. 18 de Ia ,Ley sobre los Residuos T6xicos" (Wet Giftige Ajval), del art. 22, parrafo 2, c, del decreto sobre las sustancias residuales y del art. 10 de Ia ley del 28 de mayo de 1956 sobre los explosivos. Por lo tanto, hay aparentemente toda una serie de personas a las que podrian dirigirse las autoridades para reclamar los gastos de obras de saneamiento. En una segunda parte del capitulo III, se dedica por tanto una atenci6n particular a Ia situaci6n juridica especifica del explotador de un vertedero o de un terreno industrial contaminado, del productor de los residuos y del poseedor o propietario inocente o no del terreno contaminado. Tambien se trata de Ia repetici6n posible que este ultimo podria ejercer contra sus causantes. El actual marco legal no permite un enfoque terapeutico sistematico de Ia contaminaci6n del suelo. La responsabilidad por los gastos correspondientes esta regulada de forma especifica y en particular no tiene en cuenta Ia posici6n del comprador inocente de terrenos contaminados. El proyecto de decreto sobre el saneamiento del suelo que fue elaborado en el marco de las actividades de Ia Comisi6n interuniversitaria para la Reforma del Derecho del Medio ambiente en Ia Regi6n flamenca (Jnteruniversitaire Commissie tot Herziening van het Milieurecht in het Vlaamse Gewest) intenta resolver este problema. En el ultimo capitulo de este articulo, se esbozan las grandes lineas de este proyecto.
88