De Haagse Hogeschool - HALO
Sportpsychologie Blok A
INTERVIEW MET EEN COACH
Studenten: Wesley van Gils en Mariska Sprado Student nummer: 12043567 en 12062804 Klas: VD-co2.a Docent: Jora Wolfgram en Mirna Roozen C1-19 16-10-2013
INHOUDSOPGAVE INLEIDING ................................................................................................................................................................ 1 METHODE ................................................................................................................................................................ 1 INTERVIEW .............................................................................................................................................................. 2 Persoonlijkheid ................................................................................................................................................... 2 Motivatie en goal setting .................................................................................................................................... 2 Arousal en flow ................................................................................................................................................... 3 Concentratie ....................................................................................................................................................... 4 Imagery ............................................................................................................................................................... 5 Zelfvertrouwen ................................................................................................................................................... 5 Coach(interventies) ............................................................................................................................................ 6 Team ................................................................................................................................................................... 6 Kinderen, ouders, publiek en agressie ................................................................................................................ 7 SUGGESTIES............................................................................................................................................................. 8 Imagery ............................................................................................................................................................... 8 Videofeedback .................................................................................................................................................... 8 Persoonlijkheid ................................................................................................................................................... 8 DISCUSSIE ................................................................................................................................................................ 9 LITERATUURLIJST................................................................................................................................................... 10
INLEIDING Een deel voor de minor sportpsychologie in blok A is het houden van een interview met een sporter of coach. Hierin moeten alle basisprincipes aan bod komen die zijn besproken tijdens de colleges. Het onderwerp van het laatste college: exercise psychology is als uitzondering niet meegenomen. Er is gekozen om een coach te interviewen omdat wij als zelf sportende studenten juist wilde weten hoe een coach sportpsychologie toepast. Het interview is daarom gehouden met de coach van de turnvereniging Bosan Turnacademie – Zuid-holland / SRT-Den Haag; Sophie Mentink. Sophie is altijd al bezig geweest met sport(psychologie) en heeft al veel ervaring in het coachen van turnsters. Zij is afgestudeerd op de ALO en in bewegingswetenschappen waar zij sportpsychologie als afstudeervariant heeft gedaan. Op dit moment werkt ze bij de HALO en de ALO. Het coachen begon allemaal toen ze is gevraagd of ze les wilde geven bij de selectie van een turnvereniging die regionaal actief was. Door deze stap te nemen is Sophie erg fanatiek geworden in het training geven en is uiteindelijk haar eigen subtop turnvereniging begonnen: SRT-Den Haag. In die tussentijd heeft ze ook enkele jaren ervaring opgedaan in het coachen bij de topsport. Sophie heeft als coach haar eigen manier van coachen en past, zoals dat is terug te lezen in de resultaten, in elke training sportpsychologie toe. Dat doet Sophie vaak onbewust maar kan het op sommige momenten bewust worden toegepast.
Contactgegevens geïnterviewde Naam: Sophie Mentink Mobiel: 06-xxxxxxxx Kamer op HALO: xx Email: xx
METHODE Er is kwalitatief onderzoek verricht naar de mogelijke toepassing in de praktijk van de behandelde theorie in de lessen in blok 1 van de minor sportpsychologie. Dit is gedaan door middel van een diepte-interview af te nemen bij een turncoach, met een achtergrond in sportpsychologie. Van te voren was er een lijst met open vragen opgesteld die als leidraad werd gebruikt voor het interview. De volgorde van de vragen was echter niet leidend en er was veel ruimte om door te vragen op de antwoorden van de coach. Op die manier was er veel ruimte voor de motieven en mening van de coach met betrekking op de onderwerpen. Het interview is opgenomen door middel van een geluidsopname. Voorafgaand aan het interview is er een verkennend literatuuronderzoek gedaan ter ondersteuning voor het opstellen van een vragenlijst. Tevens is er afgaande aan het interview literatuuronderzoek gedaan naar onderbouwing van sterke en minder sterke aspecten van sportpsychologie toegepast in de praktijk. Er is een handmatige zoekactie verricht in Google Scholar en Pubmed. Hierin is gezocht naar verschillende trefwoorden die in de theoretische lessen aanbod kwamen, waaronder: ‘personality’, ‘motivation’, ‘goal setting’, ‘flow’, ‘arousal’, ‘concentration’, ‘imagery’, ‘visualisation’, ‘anxiety’, ‘intervention’, ‘choking under pressure’, ‘team’, ‘children’, ‘aggression’, ‘parents’, ’videofeedback’, afzonderlijk of in combinatie met ‘coach’, sport, exercise en/of ‘gymnastics’. Daarnaast is uitgebreid gebruik gemaakt van het boek ‘Foundation of Sport and Exercise Psychology’ geschreven door Weinberg en Gould. In de resultaten staan per onderwerp de vragen omschreven gevolgd door een samenvatting van de antwoorden van de coach. De informatie die verkregen was bij het doorvragen op een antwoord zal cursief worden vermeld.
1
INTERVIEW Persoonlijkheid Interview vragen Je hebt al enige ervaring als trainster en komt daarmee ook langere tijd in aanraking met kinderen en volwassenen met verschillende persoonlijkheden. 1. Welke specifieke persoonlijkheidskarakteristieken zijn belangrijk om een goede turnster te worden? 2. Hoe let je op die specifieke karakteristieken bij het vinden van nieuwe aanwinsten? 3. Hoe ga je met verschillende persoonlijkheidskenmerken om tijdens de trainingen? 4. Hoe heb jij zelf meegemaakt dat iemands persoonlijkheid veranderd na jaren turnen? Zou je een voorbeeld kunnen geven? Antwoord Doorzettingsvermogen, dat is de aller belangrijkste om een goede turnster te worden en daarmee kun je ook de dingen oplossingen die niet in orde zijn (zoals angst). Turnen is moeilijk en zwaar als je geen doorzettingsvermogen hebt. Ik probeer wel altijd dat de meisjes met een goed gevoel naar de training komen en naar huis gaan. Maar het kan ook gebeuren dat dat een keer niet zo is en om daardoor heen te komen is het belangrijk dat ze kunnen doorzetten.
Minder sterk aspect
Het is moeilijk om op persoonlijkheidskarakteristieken te letten bij het vinden van nieuwe aanwinsten, omdat je daarvoor eerst wel een tijdje met iemand moet werken. Pas als de sleur erin komt zie je of iemand doorzettingsvermogen heeft. Ik hoop dat ik invloed heb op het doorzettingsvermogen. Je kunt het ook aanleren, bijvoorbeeld bij de kleintjes door ze uit te dagen: “wie kan er met zijn benen recht”? Ik beloon iemand anders als ze er super hard voor heeft geknokt dan dat het haar is overkomen. Het is voor mij wel een aandachtspunt om te kijken naar persoonlijkheidskenmerken tijdens de training en daar mee om te gaan, omdat ik meestal al een plan heb hoe ik het wil. Ik weet dat dat het snelste is. Maar je hebt ook meisjes die op hun gevoel training en dat is niet altijd mijn pad. Die moet ik veel meer aanspreken, zoals: “hoe voel je je bij deze beurt”. Bijvoorbeeld technische aanwijzingen geven zoals snelheid is dan effectiever. Je houd er rekening mee tijdens de training, anders heb je continu confrontaties. Maar soms zet ik mijn mening door en dan volgen we mijn pad. Op een wedstrijd coach ik wel heel individueel en vraag persoonlijk aan de meisjes hoe ze willen dat ik hun coach. Ik hoop natuurlijk dat iemands persoonlijkheid kan veranderd na jaren turnen maar ik kan niet zeggen of het alleen door mij komt, of bijvoorbeeld ook door de ouders. Ik stimuleer een proactieve houding, dat ze zelf al in oplossingen denken.
Motivatie en goal setting
Sterk aspect
Interview vragen 1. Wat is jouw taak als coach als het gaat om motivatie? 2. Wat zijn jou technieken om de intrinsieke en extrinsieke motivatie te verhogen? 3. Hoe zorg je ervoor dat een turnster gemotiveerd blijft bij bijvoorbeeld een blessure of wanneer iemand steeds hoog presteert? 4. Hoe belangrijk vindt jij het stellen van doelen ten opzichte van de motivatie? 5. Hoe vindt jij het als coach als er een sporter alleen een doel heeft om 1 ste te worden (outcome goal). Antwoord Het belangrijkste vind ik dat je de intrinsieke motivatie aanspreekt en juist niet extrinsiek beloont. Dat doe ik onder andere door het geven van beloningen zoals door het zeggen van: “wat gaaf he?”, “zo dat ging snel”, “deze was veel harder of hoger”. Maar ook door in te spelen op de beleving van de turnster zelf door bijvoorbeeld te vragen: “hoe vind je het?”, “hoe voelde het?”. Ook vind ik de zelfstandige werkhouding van de turnsters belangrijk. In de training werken wij met thema’s, maar in die thema’s zijn nog voldoende keuzemogelijkheden. De taak van mij is dat de turnster zelf de leiding neemt in haar eigen trainingsproces en waarmee je dus ook de intrinsieke motivatie verhoogd. 2
De extrinsieke motivatie verhoog ik echt maar een enkele keer bij bijvoorbeeld een einde van een krachtperiode. Dan moeten de meiden een wedstrijd doen en dan is er voor de winnaar een T-shirt te winnen. Als een turnster een blessure heeft gaan we samen op zoek naar de mogelijkheden en stellen we daarin doelen. Vaak merk ik dat de turnsters niet hun toekomst kunnen inzien en in dat geval gebruik ik rolmodellen. Dan vergelijk ik hun met een andere turnster die een soort gelijke blessure heeft gehad en die nu bijvoorbeeld erg goed in brug is geworden. Wanneer een turnster alleen maar hoog scoort gaan we opzoek naar een situatie waarin de turnster meer wordt uitgedaagd. Dat doe ik doormiddel van ego oriëntatie: op een wedstrijd goed inzichtelijk te maken wat de concurrentie op een wedstrijd doet, zodat de turnster alles blijft geven. Als een turnster alleen maar laag scoort is het belangrijk om juist taakgericht te focussen. Dan kijken ik niet naar de plek waar de turnster is geëindigd op een wedstrijd maar naar welke nieuwe elementen ze voor het eerst heeft gedaan of welke super goed gingen. Doelen stellen zie ik als een middel om de intrinsieke motivatie te verhogen maar ik zie het niet als HET middel. Het is misschien wel iets wat ik meer zou kunnen doen. Nu kunnen de turnsters hun eigen doelen stellen en kom ik daar soms wel eens op terug. Maar het kost vooral erg veel tijd. Als een turnster niet veel beurten maakt, heeft het ook geen zin om doelen te stellen. Andere manieren zoals: wedstijdjes in de training, iemand aanspreken op zijn vooruitgang, of in de wandelgangen iemand aanspreken over wat we doen deze week met dit element zijn ook effectief om de motivatie te verhogen. Als een turnster alleen een outcome goal heeft vind ik dat niet handig. Ik zal hem zeker laten bestaan maar dan zou ik er taakgerichte doelen bij stellen. Dat de turnster beseft dat je door die andere doelen de outcome doel kan behalen. Process goals is ook een optie, al ben je wel vaak afhankelijk van de jury’s. Maar je kunt ook zeggen dat het een doel is om een brug oefening door te turnen met 10 elementen. Sterk aspect ‘intrinsieke motivatie’ onderbouwing In een meta-analyse van 128 studies, waaronder 4 meta-analyses uit 1999 is het effect onderzocht van extrinsieke beloning en intrinsieke motivatie. Een extrinsieke beloning heeft een negatief effect op de intrinsieke motivatie. Dat geldt sterker voor jonge kinderen als scholieren. Sophie geeft aan weinig extrinsiek te belonen wat volgens dit literatuur dus een sterk aspect is van haar coach vaardigheden.1
Arousal en flow
Sterk aspect
Interview vragen 1. Welke technieken gebruik jij als coach om bij een turnster de arousal te verhogen of juist te verlagen? 2. Wat doe je als een sporter stress heeft door de sport zelf? En wat doe je als een sporter stress heeft van buiten de sport wat een negatieve invloed heeft op de prestatie? 3. Wat vindt jij van flow vanuit een coach gezien, is het positief of niet? Indien positief, heb je technieken om de flow erin te brengen? Zo niet, waarom niet? Veel turners hebben weleens last van een blessure tijdens hun carrière. 2 4. Wat voor effect heeft de angst om een blessure op te lopen op de prestatie van een persoon? Wat kan die persoon zelf doen om die angst te overwinnen? 5. Welke (mentale) techniek(en) gebruik jij om deze angst te overwinnen? Antwoord Het belangrijkste is wel om te kijken wat de turnsters nodig hebben, dus de arousal verhogen (op te peppen) of verlagen (rust inbrengen). Bij het verlagen kijk je dan of het met rust laten werkt, of om relativeren dat ze hard gewerkt hebben en dat ze het daardoor kunnen. Soms hebben meisjes zelf al een manier gevonden door bijvoorbeeld heel diep te zuchten. Om de arousal te verhogen kan ik zeggen: “kom op, ik zie niet terug wat we geoefend hebben”. Ik verhoog de arousal vaak impliciet, door ze opdrachtjes te geven. Zoals dat ze er voor moeten zorgen dat ze als eerst inturnt op het toestel; de strijd met andere meiden is vaak al arousal verhogend genoeg. Of dat ze bepaalde (kracht)oefeningen moeten uitvoeren.
3
Soms is er wel eens stress bij de meiden omdat ze iets zó graag willen doen, maar het lukt dan even niet. Ze kunnen dan bijvoorbeeld gewoon met twee benen voor de plank springen in plaats van erop. Wanneer iemand stress heeft door de sport dan moet je als coach diegene wel even bij de hand nemen en vragen hoe het komt dat het gebeurt. Als ze zegt dat ze het even niet weten dan leg je uit dat ze de oefening alleen kan doen als het veilig is. Soms blijkt het (meestal in het beginstadium) dat ze het (nog) niet aankan, dus dat is vervelend maar dan is het niet de juiste plek voor haar om het uit te voeren. Stress vanuit thuis kan ook de sportprestatie beïnvloeden. Bijvoorbeeld als de ouders net gescheiden zijn. Als het meisje zich niet op haar gemak voelt (door stress thuis of van de sport) moet je daar gewoon over praten/luisteren om de veiligheid te handhaven. Contact met de ouders is daarbij ook heel belangrijk, dat is soms moeilijk omdat sommige mensen zich ervoor schamen als het in hun gezin niet goed gaat. Een ander voorbeeld is dat we sinds kort samen met de jongens trainen, een meisje is verliefd op een jongen, dat levert natuurlijk veel stress op. Ik vind dat wanneer een sporter in een flow zit super positief. In de training kunnen wij daar niet echt veel mee, omdat je iemand regelmatig uit zijn flow haalt. Maar tijdens een wedstrijd wel, dan is het belangrijkste iemand te laten. Alleen heel gericht sturen door af en toe een woord ter ondersteuning te roepen als dat nodig is. Ik herken of iemand in een flow zit omdat die dan boven zichzelf presteert en eigenlijk afsluit van de rest. Er was eens een turnster die 4e was geworden op het NK, voor haar was dat een hoge prestatie. Zij had later een stukje geschreven en daarin sprak ze over een turnster (in plaats van mij) totdat ze op het moment kwam dat de wedstrijd voorbij was, toen begon ze in de ik-vorm, dus dan zie je dat ze van buitenaf naar zichzelf keek tijdens de wedstrijd en achteraf weer ‘terugkeerde’. Om flow te bereiken moet je gewoon heel erg fit zijn. Vorig jaar zaten we met zijn allen in een flow, iedereen had een goede plaatsing en dat kwam eigenlijk door een goede voorbereiding. Iedereen haalde elkaar daardoor ook omhoog tijdens de wedstrijd. Doordat er angst heerst om een blessure op te lopen is er wat minder vertrouwen in de uitvoering van een bepaald element. Dan is iemand bang dat ze dat element niet kan trainen en geen Nederlands kampioen kan worden. Mijn ervaring om dat als coach op te lossen is door het element heel vaak in een makkelijkere situatie te doen om vertrouwen terug te winnen. Je moet het aangaan in plaats van niets doen. De techniek die ik gebruik om angst te overwinnen is ze zo min mogelijk afhankelijk te laten zijn van mij. Het is een langer pad om te bewandelen als ik ze bij elke stap moet vangen. Wanneer ze het zelf doen krijgen ze ook meer zelfvertrouwen omdat ze het vaak zelf moeten oplossen. Er is een periode geweest dat er over het algemeen veel angst heerste. Maar sinds ik heb ingevoerd dat je alleen nog maar op de lage balk gevangen wordt, is er (door meer zelfvertrouwen) veel minder angst. Sterk aspect ‘arousal’ onderbouwing Een sterk aspect is dat Sophie heel individualistisch te werk gaat als het gaat om arousal. Ze kijkt of het nodig is om de arousal te verhogen of te verlagen en kijkt daarbij welke technieken zij daar het beste voor kan gebruiken.3 Ze zorgt er ook voor dat arousal vaak impliciet wordt gereguleerd, door ze bijvoorbeeld (kracht)opdrachtjes te geven.
Concentratie Interview vragen 1. Hoe zorg jij ervoor als coach om de concentratie van de sporters te behouden, om terug te krijgen of te verbeteren? 2. Motiveer jij self-talk bij de sporters? Hoe pas je dat toe als coach? 3. Wat kan een coach doen met interne afleiders op de concentratie? Tijdens belangrijke momenten komt het weleens voor dat iemand door de druk te veel na gaat denken over bewegingen/de uitvoering (choking under pressure) en daardoor fouten maakt. 4. Wanneer komt dit in de turnsport voor en hoe komt dat? 5. Wat kun je als coach op dat moment het beste doen? 6. Hoe kun je je hier op voorbereiden tijdens de trainingen/wedstrijdvoorbereiding? Antwoord In de zaal heb ik een voorbeeldfunctie, wat ik uitstraal verwacht ik ook van mijn turnsters. Daarom ben ik altijd geconcentreerd met wat ik doe en probeer ik een balans te vinden in collegialiteit. Als ik merk dat een turnster 4
niet geconcentreerd is geef ik haar even rust door haar na te laten denken over wat ze wil gaan doen of haar even rustig klaar te laten staan. In sommige situaties, bijvoorbeeld een vervelende thuissituatie, moeten we accepteren dat de concentratie er niet is en dan gaan we die ook niet vragen. Wanneer een turnster elke richting opschiet laat ik haar een bijvoorbeeld vijf keer dezelfde beweging doen om weer de concentratie te krijgen. Wij maken trainingen van drie uur en er moet dus een evenwicht zijn met het wel en niet concentreren. Soms is het gewoon nodig om even rust te geven of om een grapje te maken. Een wedstrijd kan soms veel langer duren dan een training. Daar heb je minstens vier pieken nodig met concentratie. Er kunnen situaties zijn dat een piek overloopt in een andere piek als bijvoorbeeld een turnster laatste is op een toestel, dan begin meteen het inturnen op het volgende toestel. Om die balans in de concentratie goed te houden vind ik het prettig als het om het hier en nu gaat. Geen externe afleiders die aan een turnster gaan vragen hoe het op het werk gaat. Grapjes mogen wel gemaakt worden, als ze maar over een jurylid gaan of over een vloermuziekje. Natuurlijk motiveer ik self-talk bij turnsters. Sommige turnsters gebruiken het al zonder dat ze weten wat het is. Het is wel belangrijk dat het niet expliciet verteld wordt maar meer globaal van: “Ik kan het, ik blijf op de balk”. Als er turnsters zijn die gaan flippen voor een balkoefening laat ik ze voor elk element één aandachtspunt bedenken, op deze manier gebruik ik self-talk. Interne afleiders zijn vaak negatieve gedachten. Die relativeer ik dan door te zeggen: “niemand staat voor gek hier, als je maar netjes turnt”, “je staat voor gek met kromme benen”. Turnen is een harde sport en turnsters hebben soms een laag zelfbeeld. Dat komt onder ander omdat je op wedstrijd vaak alleen naar de beste turnsters kijkt en zo niet het algemene niveau ziet. Choking under pressure heb ik niet echt vaak meegemaakt. Het is voorgekomen dat een meisje ging choken omdat zij zelf de druk heel hoog had gelegd. Of bij meisjes met een vast persoonlijkheid. Het kan natuurlijk ook komen door onvoldoende voorbereiding, maar dat is bij ons niet het geval. Op het moment van choken tijdens een wedstrijd kijk ik samen met de turnster de wedstrijd per toestel: “Oké, sprong is slecht gegaan, nu kan je weer knallen op brug”.
Imagery
Minder sterk aspect
Interview vragen Veel oefenen en herhalen zorgt ervoor dat de vorm en uitvoering van een oefening zo goed mogelijk wordt. 1. Gebruik je naast de fysieke uitvoering ook ‘imagery’ om de vorm te verbeteren? Waarom wel/niet? 2. Is er 1 specifieke techniek die jij hanteert? Waarom deze? Antwoord Ik gebruik imagery veel door tegen de meiden te zeggen: “loop ‘dit’ thuis eens even zelf door in je hoofd”. Imagery kan zijn in je bed liggen en de hele wedstrijd doornemen, maar ook in je hoofd hebben doorlopen wat hierna komt. Ik gebruik ‘imagery’ tijdens de training heel weinig omdat ik een grote groep heb, bij een kleinere groep van 5 of 6 meisjes zou ik dat wel doen. Ik gebruik imagery wel voor wedstrijden maar ik zou het in de trainingen meer moeten doen. De techniek die ik hanteer is om de meisjes vanuit hunzelf te laten nadenken. Ik heb nog nooit externe hulpmiddelen gebruikt, zoals een script bijvoorbeeld. Ik laat de meiden soms wel hun bewegingen tekenen.
Zelfvertrouwen Interview vragen Zelfvertrouwen speelt een belangrijke rol binnen het turnen. 1. Hoe zie jij aan een turnster wat haar staat van zelfvertrouwen is? 2. Wat is jouw aanpak/methode als coach bij turnsters die over het algemeen een laag zelfvertrouwen hebben? 3. Hoe ga je ermee om als een turnster op een cruciaal moment, zoals tijdens een wedstrijd, minder zelfvertrouwen toont?
5
Sterk aspect
Antwoord De staat van zelfvertrouwen van een turnster kun je zien aan de lichaamstaal. Als iemand vlucht voor moeilijke dingen of denk het niet op te kunnen lossen dan is het zelfvertrouwen vaak lager. Om meiden met een laag zelfvertrouwen te helpen, plaats ik ze soms in een ‘minder’ groepje of ik benoem heel erg wat hun vooruitgang is. Soms werkt het ‘zorgzame’ niet altijd omdat ze gewoon dingen verkeerd blijven doen, dan moet je gewoon direct zeggen van: “kom op de rest kan het dus jij kunt het ook”. En dan: “zie je wel dat je het ook kunt”. Wanneer er iemand alleen tijdens een wedstrijd minder zelfvertrouwen toont kun je dit aanpakken door goed voor te bereiden. En door je heel erg op de taak te focussen, dus voor en tijdens de wedstrijd door te nemen wat de doelen zijn. Eigenlijk alles wat goed ging benoemen, bijvoorbeeld de vooruitgang. Sterk aspect ‘zelfvertrouwen’ onderbouwing Er is een studie waarin is onderzocht wat de relatie is tussen zelfvertrouwen en subjectieve prestatie.4 Daarin is er gekeken welke coping strategieën hierop toegepast kunnen worden. Vooral taakgerichte coping heeft een positief effect op het zelfvertrouwen. Meer zelfvertrouwen zorgt voor betere prestaties. Sophie haar manier om tijdens een wedstrijd het zelfvertrouwen te verhogen is heel erg taakgericht wat volgens deze studie een sterk aspect is. Daarnaast geeft Sophie aan dat ze bij wedstrijden alles benoemd wat vooral erg goed ging bij haar turnsters. In het boek Foundations of sport and exercise psychology van Weinberg and Gould blijkt dat ‘positive reinforcement’ het zelfvertrouwen vergroot.3
Coach(interventies) Interview vragen 1. Wat is je verschil in het coachen tussen een kind en een volwassenen? 2. Welke rol speelt het geven van feedback een rol in het verbeteren van prestaties? Antwoord Bij het coachen bij kinderen geef ik veel meer opdrachten. Kinderen luisteren en doen de opdrachten die ik ze geef en daarmee leren ze wat er allemaal mogelijk is. Bij pubers coach ik meer op het gedrag. Sommige turnsters kijken weg als ik ze een aanwijzing geef, dat benoem ik dan ook specifiek. Als ze eenmaal dat punt voorbij zijn coach ik veel minder op normen en waarden. Het is dan duidelijk hoe ze hun doel kunnen bereiken en geef ik meer ruimte voor zelfsturing. Als de turnsters dan zelf met een idee komen zeg ik eigenlijk nooit nee.
Minder sterk aspect
Feedback speelt een grote rol in het verbeteren van de prestatie, ik ben daar de hele training mee bezig. Maar ik vind dat het wel altijd eerlijk moet zijn. Bij mij is het dus niet altijd sandwich (positief-negatief-positief). Als een turnster op een bepaalde manier steunt maar het ziet er niet uit, dan zeg ik gewoon direct dat het lelijk is. Het gebruik van videofeedback kost erg veel tijd. Daarom ben ik erg blij dat een andere trainer dat vooral op zich neemt. Soms is het ook niet handig: als ik duidelijk wil maken dat de steun niet goed is, kan de turnster alleen de kromme benen zien en zich onbewust daarop gaan focussen. Terwijl dat helemaal niet het doel was van die videofeedback. Het is wel handig als de turnster iets niet voelt en ik, of een andere trainer het niet zien, dan kan je doormiddel van langzame videobeelden allebei zien wat het probleem is.
Team Interview vraag 1. Turnen is vooral een individuele sport, wat is het verschil in coachen wanneer het een teamwedstrijd is? Antwoord We hebben wel een teamwedstrijd maar hoe dan ook is de prestatie individueel. Onze vereniging heeft al een eigen karakter, dezelfde uitstraling, een groepsidentiteit, dat vind ik belangrijk. Wel geef ik de meiden soms een opdracht om iets extra’s toe te voegen aan de groep spirit. De meiden hadden bijvoorbeeld gekozen om allemaal hetzelfde strikje in hun haar te doen. In de training maak ik soms ook gebruik van teamwedstrijdjes. Er zijn turnsters die zich erg focussen op netheid en op die manier snelheid vergeten. Door een teamwedstrijd te houden lukt dat wel opeens. Het is niet meer individueel en je doet iets ook voor een ander. 6
Kinderen, ouders, publiek en agressie Interview vragen 1. Wat is de rol van de ouders voor sportende kinderen? 2. Hoe is het contact tussen jou als coach en de ouders van de kinderen? Antwoord De rol van de ouders is dat onvoorwaardelijk fan moeten zijn van hun dochter. Ouders moeten motiverend en verzorgend zijn. Als hun dochter haar best heeft gedaan op een wedstrijd zijn de ouders daarmee tevreden wat de score ook mag zijn. Er zijn twee rollen: de ouder rol en de coach rol. Als die twee rollen door elkaar gaan lopen gaat het mis. Dat heb ik al veel meegemaakt. Turnen vraagt veel aan ouders en die kunnen zichzelf wel eens verliezen. Er moet zeker contact zijn tussen mij en de ouders. Als het bijvoorbeeld thuis niet goed gaat zou ik dat graag willen weten, omdat dat vaak effect heeft in de trainingen. Het beste is als de ouders naar mij toe komen als dat nodig is. En ik een afspraak met de ouders maak als ik dat graag wil.
7
SUGGESTIES Imagery Sophie gebruikt imagery alleen als voorbereiding voor een wedstrijd en weinig in de trainingen. Uit een beoordeling van de literatuur5,6 blijkt dat imagery effect heeft op het vermogen om te leren, het uitvoeren van verschillende taken, strategieën en het verbeteren van belangrijke cognities zoals eigen effectiviteit, zelfvertrouwen, motivatie en het reguleren van arousal en anxiety. Een andere studie laat ook zien dat imagery positieve effecten heeft op de prestatie en zelfvertrouwen en het blijkt een effectieve coping strategie te zijn tegen angst.7 Een suggestie is om imagery vaker in te zetten en als onderdeel uit te maken van de gehele (psychologische) interventie.3 Eventueel in een combinatie van ontspanningstechnieken en imagery, in de vorm van ‘visuomotor behavior rehearsal’ (VMBR).8,9
Videofeedback Sophie geeft aan weinig gebruik te maken van videobeelden voor het geven van feedback. Vooral omdat het veel tijd kost en soms negatief kan werken doordat de turnster zich onbewust gaat focussen op een ander lichaamsdeel wat op dat moment minder aandacht vereist. Toch kan het effectief zijn om in sommige gevallen zelf gebruik te maken van videofeedback. Een suggestie is om na het uitvoeren van een oefening een video te laten zien van een professionele turnster die dezelfde oefening uitvoert, waarna de turnster de video van haar eigen uitvoering bekijkt. In een studie uitgevoerd door Boyer en collega’s is dit onderzocht bij turnsters.10 De resultaten waren dat de turnster na de interventie een verbeterde uitvoering van de oefening lieten zien. Dit is wel een optie voor een gevorderde stadium van een turnster om de oefening te perfectioneren waardoor de focus niet snel naar een ander lichaamsdeel zal gaan.
Persoonlijkheid Sophie heeft zelf als aandachtspunt aangegeven om tijdens de trainingen meer naar de persoonlijkheid te kijken. Ze geeft aan dat ze meestal een plan heeft en dat het volgen van dat pad voor de snelste vooruitgang zorgt. Er moet vooral meer aandacht uitgaan naar de meisjes die op gevoel trainen en die het daardoor lastig vinden om het pad van Sophie te volgen. Na intensief literatuuronderzoek zijn er weinig tot geen onderzoeken te vinden die zich specifiek richten op het coachen bij kinderen/personen die op gevoel trainen. Toch kan er een suggestie worden gegeven. Om de meisjes die op gevoel trainen te onderkennen zou er gebruik gemaakt kunnen worden van de Myers-Briggs Type Indicator (MBTI).11 De MBTI gaat uit op voorkeuren van een persoon op vier dichotomieën: extraversie/introversie, waarnemend/intuïtief, denken/voelend, oordelend/gewaarwordend. Het zou mogelijk kunnen zijn personen die een voorkeur hebben voor ‘voelend’ ook eerder geneigd zijn om op gevoel te trainen. Onderzoek heeft ook aangetoond dat de communicatie met die groep ook bij voorkeur anders dient te verlopen.12 Een voorbeeld daarvan is: ‘hoe voel je je bij deze beurt?’. Door de meisje te herkennen door het gebruik van deze test kan een suggestie zijn om die meisjes bij elkaar in een groep te stoppen zodat je als coach makkelijker weet welke groep je anders moet benaderen.
8
DISCUSSIE In dit interview is naar voren gekomen dat Sophie het over turnsters heeft. Het kan zijn dat de technieken die zij voor de meiden hanteert anders bij jongens gehanteerd dient te worden. Het interview duurde 1 uur en 20 minuten, daardoor zijn de antwoorden samengevat. Daarbij is er wel voor gezorgd dat de kwaliteit niet achteruit is gegaan. Dit is onder andere gedaan door: herhaaldelijke zinnen soms samen te voegen, voorbeelden in te korten of weg te laten wanneer er al een voorbeeld is gegeven, af en toe gewoon korter verwoorden en overbodige informatie weg te laten. Er is weinig literatuur beschikbaar voor de toepassing van sportpsychologie op de specifieke doelgroep die Sophie traint, daardoor is het moeilijk om de vragen en antwoorden te onderbouwen vanuit de literatuur. Het interview is afgenomen voordat de colleges (6) zelfvertrouwen, (7) coach(interventies), (8) team en (9) kinderen, ouders, publiek en agressie waren gegeven. Er hadden misschien meer vragen gesteld kunnen worden en er had meer kunnen worden doorgevraagd op de gegeven antwoorden. Tijdens het interview was het duidelijk dat Sophie veel sterke aspecten had met betrekking tot het toepassen van sportpsychologie. Om een keuze te maken welke uitgevoerd moesten worden is er een top drie gemaakt, gebaseerd op het bewijs aan literatuur die deze sterke aspecten onderbouwen. Bij sommige onderwerpen had Sophie niet of onvoldoende ervaring waardoor het is voorgekomen dat niet alle vragen die van te voren waren opgesteld zijn beantwoord.
9
LITERATUURLIJST 1.
Deci EL, Koestner R, Ryan RM. A meta-analytic review of experiments examining the effects of extrinsic rewards on intrinsic motivation. Psychol Bull. 1999;125(6):627–68. 2. Chase MA, Magyar TM, Drake BM. Fear of injury in gymnastics: Self-efficacy and psychological strategies to keep on tumbling. J Sports Sci. 2005;23(5):465–75. 3. Weinberg RS, Gould D. Foundations of sport and exercise psychology. 5th edition. Champaign, IL: Human Kinetics; 2011. 4. Levy AR, Nicholls AR, Polman RCJ. Pre-competitive confidence, coping, and subjective performance in sport. Scand J Med Sci Sports. oktober 2011;21(5):721–9. 5. Martin KA, Moritz SE, Hall CR. Imagery use in sport: A literature review and applied model. Sport Psychol. 1999;13(3):245–68. 6. Munroe KJ, Giacobbi Jr. PR, Hall C, Weinberg R. The four Ws of imagery use: Where, when, why, and what. Sport Psychol. 2000;14(2):119–37. 7. Evans L, Jones L, Mullen R. An imagery intervention during the competitive season with an elite rugby union player. 2004 [geciteerd 15 oktober 2013]; Geraadpleegd van: http://repository.uwic.ac.uk/dspace/handle/10369/507 8. Sheikh AA, Korn ER. Imagery in Sports and Physical Performance. Baywood Publishing Company, Inc.; 1994. 9. Weinberg RS, Seabourne TG, Jackson A. Effects of visuo-motor behavior rehearsal, relaxation, and imagery on karate performance. J Sport Psychol. 1981;3(3):228–38. 10. Boyer E, Miltenberger RG, Batsche C, Fogel V. VIDEO MODELING BY EXPERTS WITH VIDEO FEEDBACK TO ENHANCE GYMNASTICS SKILLS. J Appl Behav Anal. 2009;42(4):855–60. 11. Naomi L. Quenk. Essentials of Myers-Briggs Type Indicator Assessment. John Wiley & Sons; 2009. 12. Opt SK, Loffredo DA. Rethinking Communication Apprehension: A Myers-Briggs Perspective. J Psychol. 2000;134(5):556–70.
10