De Gentse textieli ndustrie circa 1950 – 2000 Een state of the art
Robin Debo Bachelorproef voor de Universiteit Gent Academiejaar 2012–2013
Index 5
Voorwoord
6
Inleiding
9 10
Achtergrond Onderzoeksvraag en afbakening
11
Geografisch – we beperken ons tot de stad Gent
11
Chronologisch – we beperken ons tot de decennia na 1950
12
Thematisch – We beperken ons tot de grotere bedrijven
14
Literatuurstudie
15
Economische aspecten
15
Deel I: Ontwikkelingen net voor 1950
17
Deel II: Ontwikkelingen na 1950
23
Sociale aspecten
23
Deel I: Arbeiders, patroons en hun verenigingen
24
Deel II: Arbeidsmigratie
24
Deel III: Mondelinge geschiedenis
25
Deel IV: Internationaal vergelijkende studies
26
Materiële aspecten
27
Deel I: Industriële archeologie, erfgoedinventarissen en architectuurstudies
29
Deel II: Wat is er gebeurd met de gebouwen?
33
Deel III: Overzicht van de Gentse textielbedrijven 1950 - 2000
36
Schema van de Gentse textielbedrijven na 1950
40
Besluit Bibliografie
44
Voorwoord Deze literatuurstudie wil aanknopen bij de studiedag ‘geschiedenis van de Gentse textielnijverheid – evaluatie’, georganiseerd door het M.I.A.T. op 20 april 2002. Het onderwerp van deze studiedag was: de Gentse textielindustrie tussen 1950 en 2000. Men hoopte hiermee aanzet te geven voor een grondiger studie van de recentere textielgeschiedenis. We moeten ervan bewust zijn dat er nog weinig zicht is op studies over de periode na 1950 omdat het net in die decennia is dat de studie van dit industrieel verleden in al zijn aspecten doorbreekt en aanhang krijgt. Toch is dit een zeer interessante periode die de moeite waard is om zich in te verdiepen, vooral omdat het een periode is van snelle en vergaande verandering in de textielsector. Bij deze studie hebben verscheidene personen mij direct en indirect geholpen. Ik wil graag deze kans aangrijpen om hen hiervoor te bedanken. Graag had ik mijn dank betuigd aan professor Erik Thoen die mij een grote vrijheid gaf bij het zelf kiezen van een onderwerp en die mij hier, ondanks de drukke agenda, enthousiast bij heeft begeleid. Ook wil ik de mensen van het M.I.A.T. bedanken voor hun vriendelijke en open ontvangst, raad en behulpzaamheid. In het bijzonder Ann Van Nieuwenhuyse, directrice van het M.I.A.T. en Brigitte De Meyer, bibliothecaresse van het M.I.A.T., die mij thuis maakte in de Museumbibliotheek en met raad en daad bijstond. Bedankt ook aan Bauke van der Laan voor de hulp met het grafisch ontwerp. Verder bedank ik ook Klaartje Mestdach, Christelle De Bruyker, Tina De Gendt en Jozefien De Bock. Tot slot wil ik mijn vriendin, Evelyn Vyncke, die deze literatuurstudie meermaals heeft nagelezen, en mijn ouders voor hun tijd en steun bedanken.
5
Inleiding
Als we Gent binnenrijden via de Drongensesteenweg, zien we onmiddellijk dat dit een stad is met een industrieel verleden. We rijden voorbij het nieuwe woonproject in de gebouwen van de vroegere textielfabriek en blekerij van Alsberghe – Van Oost. Aan het kruispunt slaan we rechts de Rooigemlaan in. Aan de linkerkant zien we de witte gebouwen van de Filature De Roygem, later UCO-Rooigem, vandaag een Dreamland-winkel met luxueuze lofts en een fitnesscentrum. Bij het volgende kruispunt rijden we rechts de Nieuwe Wandeling in. We zien drie grote, grijze en troosteloze appartementsgebouwen, oorspronkelijk gebouwd door de textielbaronnen om het personeel dicht bij de fabrieken te huisvesten. Ernaast ligt het Groenevalleipark, een vreemde groene long in een nochtans dichtbebouwd stuk van Gent. Hier was vroeger de beroemde vlasspinnerij La Lys gevestigd. De gebouwen van La Lys werden in 1961 gesloopt. Enkele jaren later kreeg het terrein een nieuwe bestemming als park. Alleen het transformatorhuis, nu omgebouwd tot trendy bar en restaurant Volta bleven bewaard. Wekelijks legde ik deze route af en tijdens de onvermijdelijke en vaak lange files verwonderde ik me over deze fabrieken. Deze locaties inspireerden mij en wekten interesse op voor het industrieel verleden en het industrieel erfgoed van Gent. Ik had veel vragen: “Wat is er gebeurd met de textielindustrie die er vroeger zat? Waarom zijn ze verdwenen? Zijn er nog meer zo’n gebouwen in Gent? Wat gebeurt er met de leegstaande fabrieken? Welke zijn gesloopt en waarom?”.
Gebouwen van de UCO-Rooigem aan de Rooigemlaan, voor de sluiting in 1989 6
7
(fototheek M.I.A.T. F 1374)
Zo raakte ik geïnspireerd voor een studie naar het industriële verleden van Gent. Ik nam contact op met het M.I.A.T. en de directrice Ann Van Nieuwenhuyse in de zoektocht naar een nog niet onderzocht onderwerp. Zo kwam ik bij het onderwerp van deze literatuurstudie: “De Gentse textielindustrie na 1950: een stand van zaken” In het eerste en tweede hoofdstuk schetsen we eerst een historische achtergrond van de textielindustrie, gevolgd door een verfijning van de onderzoeksvraag via een afbakening in tijd, ruimte en thema. Hierna volgen drie hoofdstukken waarin we achtereenvolgens de economische, sociale en materiële aspecten van de textielindustrie in Gent na 1950 bestuderen. Voor het hoofdstuk over economische aspecten hebben we verscheidene publicaties met verschillende invalshoeken (lokaal, nationaal, internationaal, financieel, syndicaal, enz.) doorgenomen. Op basis van al deze werken hebben we een nieuw overzicht van de economische situatie en evolutie van de Gentse textielnijverheid samengesteld waarin alle verscheidene invalshoeken vertegenwoordigd zijn. In de literatuur bestond dergelijk overzicht nog niet. In het hoofdstuk over de sociale aspecten van de Gentse textielindustrie bespreken we vier interessante onderzoekspaden en projecten. Het gaat om de arbeiders, hun patroons en de de daarbij horende verenigingen en vakbonden, onderzoek naar arbeidsmigratie, projecten van mondelinge geschiedenis en tot slot internationaal vergelijkende studies. Het laatste hoofdstuk behandelt de materiële aspecten van de Gentse textielindustrie. Dit is een gevarieerd hoofdstuk waarin we kort kennismaken met industriële archeologie en erfgoed, architecturale kenmerken van de ‘manchesteriaanse’ textielfabrieken en de mogelijkheden van herbestemming met enkele voorbeelden. We hadden ook vastgesteld dat er nergens een duidelijk overzicht bestond over welke bedrijven er nu actief waren tijdens en na 1950, hoe ze evolueerden (fusies) of wanneer ze gesloten werden. We besloten om daarom zelf zo’n schema te maken. Dit moet een eerste aanzet geven voor het opstellen van een gelijkaardig schema dat liefst zover mogelijk in de tijd teruggaat. Achteraan dit werk vindt u dit schema.
Achtergrond Reeds in de veertiende eeuw was de textielnijverheid belangrijk in Gent. Georganiseerd in ambachtelijke structuren leverde het de befaamde lakens en tapijten die de kooplui dan verhandelden. In de tweede helft van de 18e eeuw zal de textielproductie op relatief korte tijd nieuwe, ongekende proporties aannemen.1 Als de Industriële Revolutie zich uit Groot-Brittannië over het continent verspreidt, wordt Gent een waar centrum voor textielproductie op het continent (voornamelijk katoen en vlas). We denken hierbij meteen aan Lieven Bauwens die de Mule Jenny en vliegende schietspoel uit Groot-Brittannië smokkelde en - via Frankrijk - introduceerde in de Gent. Nieuwe aandrijfmethodes (stoommachines met riemoverbrenging, later brandstofmotoren en elektrische aandrijving) gecombineerd met steeds snellere, efficiëntere en compactere spinmachines en weefgetouwen zorgen voor een continue toename in productie. Gent wordt volgebouwd met grote en tot de verbeelding sprekende spinnerijen, weverijen, blekerijen, veredelings bedrijven, enz. Het wordt een stad van textielbaronnen en textielarbeiders (en hun verenigingen).2 Het is dit succes van de textielnijverheid in Gent die de structuur en het straatbeeld - denk maar aan de beluiken - van de stad in zeer grote mate tot op de dag van vandaag bepaalt. In een eerste fase van industrialisatie betekende de mechanisering dat goedkopere - en in groter getale beschikbare - ongeschoolde arbeiders (man, vrouw en kind) ingezet werden om de machines te dienen. Naarmate het rendement van de machines toeneemt, en de foutmarges - zoals het breken van draden - zeldzamer werden, zijn er steeds minder arbeiders nodig om de machines in gang te houden. Ook de complexiteit van de machines neemt toe. Zo verschuift de klemtoon steeds meer naar een hoogtechnologische productie die dan weer hoger opgeleide werknemers vereist. Tijdens deze evolutie van mechanische naar hoogtechnologische productie en van ongeschoolde arbeider naar geschoolde werknemer ondervond de textielproductie in Gent steeds meer concurrentie uit het buitenland (dit wordt 1 2
8
DE BRUYCKER (C.), ‘De evolutie van de textielindustrie in het Gentse’, Gent, (digitaal uitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, (promotor: Prof. Dr. De Smet L.), p. 5 DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, deel 2 over textielpatroons en deel 3 over arbeidersverenigingen. 9
uitgebreider toegelicht in het onderdeel over economische aspecten). De decennia na de Tweede Wereldoorlog worden vaak gezien als een laatste periode van verval van de eens grootse Gentse textielindustrie, die het imago kreeg van een “industrie zonder toekomst”3 (hoewel we dit zullen nuanceren).
Onderzoeksvraag en afbakening In deze studie richten we ons op de vraag: “hoe is de textielindustrie in Gent geëvolueerd na 1950?”. We onderzoeken dit via een literatuurstudie van de publicaties over dit of gelijkaardig onderwerp. Het resultaat werd in drie delen verdeeld. In het hoofdstuk over de economische aspecten onderzochten we de economische evolutie en de impact ervan op de Gentse textielbedrijven. Het hoofdstuk over de sociale aspecten behandeld de publicaties over verscheidene sociale invalshoeken en het hoofdstuk over de materiële aspecten wil een antwoord bieden op de vraag: “wat is er met de gebouwen gebeurd?” We kozen voor de periode na 1950 omdat dit een periode is waarin zeer veel veranderingen hebben plaatsgevonden. Deze periode wordt vaak omschreven als een periode van structurele achteruitgang van de textielindustrie, vergezeld door stakingen, crisissen, ontslagen en faillissementen. Het is ook de periode waarin de industriële archeologie opkomt en er inspanningen worden geleverd om het industrieel verleden te bestuderen en de gebouwen te redden, culmi nerend in de oprichting van bijvoorbeeld het V.V.I.A., W.I.A.R.U.G., V.I.A.T en het M.I.A.T. De literatuurstudie zal aan de hand van publicaties over deze periode en dit onderwerp een overzicht maken, – een ‘state-of-the-art’ – van wat reeds bestudeerd is en welke terreinen nog aandacht vragen. Hierna volgt een uitgebreidere afbakening van deze literatuurstudie in tijd, ruimte en thematiek. Zo zal een lezer in een oogopslag zien wat in deze studie wel en niet aan bod komt.
Geografisch – we beperken ons tot de stad Gent Verscheidene fusies (denk aan de gemeentelijke fusies van 1977) gaven Gent een aantal deelgemeentes. Het gaat om, in alfabetische volgorde: Afsnee, Desteldonk, Drongen, Gentbrugge, Ledeberg, Mariakerke, Mendonk, Oostakker, Sint-Amandsberg, Sint-Denijs-Westrem, Sint-Kruis-Winkel, Wondelgem, Zwijnaarde. In deze studie zijn we geïnteresseerd in de textielindustrie in de stad Gent (postcode 9000). Gent was het industrieel centrum van Vlaanderen, vooral voor de textielindustrie. In de eerste helft van de 19e eeuw was de Belgische katoen nijverheid zelfs nagenoeg volledig geconcentreerd in Gent.4 Al vrij vroeg in de industrialisering van de Gentse textielnijverheid zien we dat deze fabrieken vaak wegtrekken uit de stad. Een vestiging in Gent betekende namelijk dat er hogere lonen moesten worden uitbetaald dan op het platteland. Later toen arbeiders van Gent zich verenigden, werd een vestiging buiten Gent aantrekkelijker omdat daar geen goed georganiseerde verenigingen of vakbonden waren5. De bedrijven die zich buiten de stad Gent vestigen, worden (hoewel ook een belangrijk onderdeel van de textielindustrie van Oost-Vlaanderen) in deze studie niet behandeld. De textielindustrie in de hierboven opgesomde deel gemeentes komt dus niet aan bod. Chronologisch – we beperken ons tot de decennia na 1950 We beginnen na de Tweede Wereldoorlog (de invloed van de Tweede Wereldoorlog en de economische heropleving die in de jaren onmiddellijk na de vrede volgden, zijn reeds in verscheidene werken beschreven6). Zoals in de achtergrondschets vermeldt, is dit een bijzondere periode met enorm veel verander ingen waaraan de textielindustrie zich moet aanpassen. Toenemende concurrentie uit het buitenland, stijgende loonkosten, enorme kapitaalsinvesteringen om te moderniseren, fusies, stakingen, faillissementen, enz. Dit maakt de decennia na 1950 net zo interessant. We eindigen deze studie zo dicht mogelijk bij het heden. Hierbij actualiseren we aan de hand van krantenartikels.
4 5 3
DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 40
6 10
PAEYE (J.), ‘De Gentse katoennijverheid op de internationale katoenmarkt in de 19e eeuw’ Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling UGent), 2009, (promotor: Prof. Dr. Vanhaute E.), p. 14 BULTYNCK (R.), VAN MERHAEGE (W.), ‘Kenmerken & groeikansen van de Gentse Economie’ Gent, 1962, (o.l.v. Prof Dr. VLERICK A.J.), p. 32 Een vlotte beschrijving kan u vinden in ‘Witte boorden, blauwe kielen’ van Bart De Wilde. 11
Thematisch – We beperken ons tot de grotere bedrijven We beperken ons tot de ‘grote’ textielindustrie in Gent. Concreet betekent dit dat deze literatuurstudie voornamelijk de grote productiecentra, zijnde de spinnerijen, weverijen en textieldrukkerijen zal behandelen. Het gaat om de verwerking van katoen, vlas, wol, jute, hennep, zijde en kunststofvezels in weefsels en breigoed. Dit zijn meteen de twee basisbewerkingen die in deze nijverheid worden uitgevoerd: het spinnen van ruwe vezels in een draad en de verwerking van deze garens in een weefsel. Het zijn deze industrieën die de kenmerkende industriële gebouwen in de Gentse stad nalieten en het een omschrijving als het ‘Manchester van het Vasteland’7 waardig maken. Over deze fabrieken, hun cijfers, beleid en historiek is nu eenmaal meer informatie overgeleverd dan van de kleinere (eenmans-)zaken8 die ook actief waren in de textielsector. In deze bedrijfstak waren ook, zowel procentueel als in absolute cijfers, de meeste arbeiders tewerkgesteld, wat vakbonden voor deze sector meer armslag gaf en ook voer voor sociale studies gaf. Het zijn tenslotte ook de gebouwen van deze grote bedrijven die vandaag de dag het onderwerp zijn van discussies rond herbestemming of sloop. Dit vormt dan ook de basis voor de opdeling van het corpus van deze literatuurstudie. Er werd een opdeling gemaakt in publicaties over de economische aspecten, de sociale aspecten en ten slotte de materiële aspecten.
7 8
Denken we bijvoorbeeld aan de werken van Guido Deseyn: ‘Bouwen voor de industrie. Een verkenning van het Manchester van het vasteland’ en René De Herdt: ‘Gent, het Manchester van het continent’. Hiermee willen we echter niet beweren dat deze kleine bedrijven (éénmanszaken, confectiezaken, enz.) die ook actief waren in de textielnijverheid in Gent onbelangrijk zijn. Integendeel. Het is zelfs wenselijk hier meer aandacht aan te besteden. Dit zal echter geen onderdeel van deze literatuurstudie vormen. 12
13
Economische aspecten In dit onderdeel werden de interessantste werken die de economische situatie van de Gentse textielindustrie na 1950 hebben bestudeerd, samengebracht. Er werd een overzicht bestaande uit twee delen geschreven over de evoluties in deze periode. Zo krijgt de lezer onmiddellijk inzicht in dit de economische context van de evoluties in de Gentse textielindustrie na 1950. U zult merken dat naarmate we dichter bij het heden komen, de klemtoon steeds meer verschuift naar een (inter)nationale context waar de Gentse textielindustrie alleen maar in kan meestappen. De ontwikkelingen van net voor 1950 dient men in het achterhoofd te houden bij het doornemen van dit overzicht.
Literatuurstudie
Deel I: Ontwikkelingen net voor 1950 In de licentiaatsverhandeling van PONTZEELE9 uit 1952 zijn enkele bladzijden gewijd aan een gedetailleerde analyse van de lokalisatiefactoren van de (Bel gische) textielbedrijven. Dit soort lokalisatieanalyse komt in weinig andere publicaties zo uitvoerig voor. Pontzeele stelde vast dat de textielbedrijven slechts door weinig factoren gebonden zijn aan een bepaalde regio in de 20ste eeuw. Arbeidskrachten zijn voorradig en zijn relatief vlot verplaatsbaar. Energie is overal leverbaar, vooral sinds de omschakeling op elektriciteit. De belangrijkste vestigingsfactor voor de textielindustrie zijn transportwegen. Dit omdat import en export levensnoodzakelijk voor deze industrietak zijn. België produceert geen katoen. De wol van onze schapen is vrij ruig en kan slechts door een paar bedrijven worden verwerkt. De vlasproductie van België levert slechts van de benodigde grondstoffen voor de vlasindustrie. Deze grondstoffen (katoen, wol, vlas) werden op grote schaal ingevoerd. Hetzelfde gebeurde met de export. De Belgische textielnijverheid produceerde slechts voor een klein aandeel voor de interne markt. Het merendeel van de productie werd op buitenlandse markten verkocht. Dit betekende dat een vestiging best langs verbindingsassen zoals havens, waterwegen en grote wegen of sporen gelegen was. Deze bevindingen zijn zeer toepasbaar voor de Gentse casus.
9
14
PONTZEELE (J.), ‘De hoog- en laagconjunctuur in de textielnijverheid’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1952, (promotor: Prof. Dr. Storme J.), p. 6-8 15
Tijdens het interbellum zien we ook twee opvallende veranderingen in de structuur van de textielbedrijven in het Gentse.10 Veel bedrijven gaan (letterlijk) verticaal integreren. In één bedrijfscomplex brengen ze zowel spinnerijen als weverijen onder (en ook afdelingen voor veredeling). Zo werd de productiekost verlaagd en de afhankelijkheid van een ander bedrijf verminderd. Dit betekent echter ook dat die bedrijven nu volledig afhankelijk worden van de export. Voordien hadden bijvoorbeeld de spinnerijen voldoende afzetmarkt bij de binnenlandse weverijen en was export voor hen niet belangrijk. Ook zien we de eerste samenwerkingsverbanden tussen verschillende textielproducenten. In Gent werd zo de Union Cotonnière (UCO) geboren uit het samengaan van vijf bedrijven in 1919, vooral onder invloed van graaf Jean de Hemptinne.11 Deze Union Cotonnière bestaat tot op de dag van vandaag en is een belangrijke speler in de Gentse, Belgische en zelfs internationale textielindustrie. Na de Tweede Wereldoorlog was er een zeer grote vraag naar textielpro ducten.12 De Gentse textielindustrie was vrij ongeschonden de oorlog door gekomen. Veel bedrijven waren jaren niet operationeel geweest, maar de Duitse bezetter had de fabrieken toegestaan om een drietal leden van het technisch personeel in dienst te houden om de machineparken te laten onderhouden. Daarom waren de machines bij afloop van de oorlog klaar om onmiddellijk aan de slag te gaan.13 In de licentiaatsverhandeling van VERMEERSCH14 uit 1961 worden cijfers voor deze periode gegeven. In het eerste hoofdstuk van zijn werk werd namelijk uitgebreid aandacht besteed aan een situatieschets van de Gentse textielindustrie tussen 1945 en 1960. Zo haalden de spinnerijen in 1946 reeds 91% van hun vooroorlogse productie. De weverijen doen het nog beter en bereiken zelfs 104%.15 DE BRUYCKER16 hanteert in haar werk dezelfde cijfers en voegt hier nog aan toe dat in 1948 de Belgische textielindustrie de tiende plaats had in de wereld (na de VS, Japan, USSR, Duitsland, India, Frankrijk, Italië en Tsjecho-Slowakije).17 10 11 12 13 14 15 16 17
DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, p 32 DE WILDE (B.), op. cit., p. 28 PONTZEELE (J.), op. cit., p. 103 DE WILDE (B.), op. cit., p. 41-42 VERMEERSCH (M.), ‘De Gentse textiel tussen 1945 en 1960’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1984, 294 p. (promotor: Prof. Dr. Balthazar H., Prof. Dr. Van Eenoo R.) VERMEERSCH (M.), op. cit. p. 2 DE BRUYCKER (C.), ‘De evolutie van de textielindustrie in het Gentse’, Gent, (digitaal uitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, 209 p. (promotor: Prof. Dr. De Smet L.) DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 28 16
Deel II: Ontwikkelingen na 1950 In 1950 brak de Koreaanse oorlog uit. Deze deed de vraag naar textielproducten nog verder stijgen en hier speelde de Gentse textielindustrie gretig op in. De periode na de Tweede Wereldoorlog was er één van hoogconjunctuur volgens PONTZEELE.18 Ook VERMEERSCH stelt dat 1950-1951 een boomjaar is voor de textielindustrie dankzij de Korea-crisis. Publicaties van een latere datum (PONTZEELE dateert uit 1952, VERMEERSCH uit 1961) zoals die van DE BRUYCKERE en DE WILDE vertellen echter een heel ander verhaal. Volgens DE BRUYCKERE kende de textielindustrie in de eerste helft van de jaren ’50 geen groei op het vlak van productie of expansie.19 DE WILDE beschrijft hoe deze periode voor de textielbedrijven donkere jaren waren. Het is in diezelfde jaren ’50 dat de buitenlandse textielproductie weer concurreert met de Gentse en er een grote textielcrisis volgt. Toen er een grote vraag was na de Tweede Wereldoorlog hebben de textielbedrijven in Gent onmiddellijk de productie heropgestart. De voorsprong die ze hadden doordat hun machinepark en infrastructuur weinig schade had geleden in vergelijking met de Britse, Franse, Duitse en Nederlandse fabrieken, heeft uiteindelijk remmend gewerkt op investeringen. Andere landen hebben hun machinepark en bedrijven moeten heropbouwen, wat een modernisatie van het gebouw en machinepark en daaraan gekoppelde hogere productie opleverde.20 Onze Belgische (en vooral Gentse) textielnijverheid heeft enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog kunnen genieten van deze voorsprong, die door de verhoogde vraag van de Korea-crisis nog een jaar verlengd werd. Uiteindelijk ontsnappen zij niet aan de wet van de remmende voorsprong en verliezen ze in de jaren ‘50 terrein omdat het productieapparaat verouderd was.21 Een grondige modernisatie drong zich op. DE BRUYKERE geeft een verdere economische analyse en stelt dat er vooral ook verlies is van afzetmarkten buiten Europa. Landen die voorheen importeurs waren, hadden tijdens de tweede wereldoorlog (toen de Europese productie stilviel) zelf een textielindustrie uitgebouwd. 18 19 20 21
PONTZEELE (J.), op. cit., p. 103 DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 29. Deze uitspraak is gebaseerd op verslagen van de Textielarbeiderscentrale van België en de Christelijke Centrale der Textiel- en Kledingbewerkers van België. VAN DER STRAETEN (J.), ‘Gent als een regionale arbeidsmarkt, mobiliteit en segmentering in geografisch perspectief’, 1980, Antwerpen, (promotor Prof. Dr. VAN HOVE E.), p. 39 DE WILDE (B.), op. cit., p. 42-43 17
Dit zou op lange termijn de afzetmarkt van Europa sterk aantasten. In de analyse van de financiële structuur van de Oost-Vlaamse textielnijverheid van DE BACKER en KEMPENEERS22 uit 1962 besloten ze dat Zuid-Amerika, Afrika, het Nabije en het Verre Oosten in grote mate voor goed verloren zijn voor de goedkope massa-artikelen. Vooral de katoenindustrie (productie van massagoederen) werd hierdoor getroffen. In Gent lag de nadruk vooral op katoennijverheid. Het is in deze eerste helft van de jaren ’50 dat in de Gentse katoenbedrijven sluitingen en faillissementen volgen, zoals N.V. FLORIDA in 1950. Ook was de naoorlogse binnenlandse vraag gestabiliseerd in de vroege jaren ’50 waardoor expansie via de interne markt onmogelijk was.23 Om de problemen te overwinnen ondernam de textielindustrie verschillende stappen. Reeds in 1950 werd Centexbel24 gesticht. Hier kunnen industriëlen beroep doen op wetenschappelijk en technisch onderzoek om hun bedrijf te moderniseren. Die modernisatie was noodzakelijk om artikelen te kunnen exporteren naar vroegere afzetmarkten, want alleen gespecialiseerde kwaliteitsartikelen komen nog in aanmerking voor export naar die gebieden.25 De structuur van de ondernemingen (tot dan klein tot middelgroot) moest ook veranderen om over voldoende financiële middelen te beschikken om het machinepark te moderniseren. Ook kon er in de kosten uitgespaard worden via administratieve rationaliseringsinspanningen. Dit leidde vooral tot schaal vergroting via fusies. Hier heeft de Belgische wetgeving ook bij geholpen. De wet van 24 november 1953 (geldig tot 31 december 1957) heeft fusies tussen bedrijven aangemoedigd. Voordien werd er tot 50% belast (30% mobiliënbelasting en 20% nationale crisisbelasting) bij liquidatie en verdeling van het maatschappelijk vermogen van een bedrijf. De wet van 1953 nam die fiscale belemmering weg door een vrijstelling van belasting op het inkomen te geven (geldig tot de liquidatie van het gefusioneerde bedrijf). Dit bevorderde de opslorping of fusie van vennootschappen.26 In geen enkele andere bedrijfstak zijn de samensmeltingen zo talrijk geweest als bij de textielindustrie. Vooral in het laatste jaar dat de wet geldig was, in 1957, vinden heel veel fusies plaats.27
Zo fuseerden de textielbedrijven N.V. TEXAS en N.V. LOUISIANA tot N.V. LOUTEX in 1957. De N.V. UNION COTONNIÈRE fusioneerde in 1955 met GALVESTON en in 1957 met FIL.TIS. VINCENT tot FIL. TIS. UNION COTONNIÈRE. In 1957 werd N.V. GALLET opgenomen in de FILATURE DU RABOT. Niet alle bedrijven overleven de crisis, zo moet de S.A. LINIÈRE GANTOISE sluiten in 1958.28 Die fusies hoeven ons niet te verbazen, schaalvergroting van de textiel bedrijven (via fusie of opslorping) was noodzakelijk om voldoende kapitaal samen te brengen voor modernisaties, en alleen door modernisaties zou deze sector competitief blijven op de markt. Vanaf 1955 zien we de textielnijverheid langzaam weer groeien, met 1957 als een topjaar (niet toevallig het jaar met de meeste fusies). Op 1 januari 1958 treedt de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in werking. Dit wordt van groot belang voor de textielnijverheid aangezien er een langzame afbouw van de tolrechten tussen de zes deelnemende landen volgt.29 De katoennijverheid had het wel nog steeds moeilijk, vooral door het succes en groeiend belang van kunstmatige en synthetische vezels.30 Vanaf 1959 zien we een duidelijke transformatie van de textielnijverheid, namelijk van een arbeidsintensieve productie naar een kapitaalintensieve productie. De investeringen om te moderniseren en innoveren moesten hoog worden gehouden. Vooral nu de ontwikkelingslanden groeiden en massa producten met zeer goedkope arbeid aan dumpingprijzen kon maken.31 De investeringen van de Belgische textielnijverheid stegen vanaf het begin van de jaren ‘60 van 1 291 miljoen BEF tegen 1966 naar 3 260 miljoen BEF. Ook waren meer geschoolde arbeidskrachten nodig (wat resulteerde in loonsverhogingen tot wel 10% per jaar).32 Het is dan ook niet toevallig dat het Belgisch Textiel Instituut (BTI) en de enige bachelor of master textielopleiding van Vlaanderen in Gent gevestigd zijn. In 1964 kwam er een eind aan de gunstige periode en verzwakte de textielactiviteit sterk. Het is het begin van een grote conjuncturele daling die een dieptepunt bereikt in 1967.33 Midden de jaren ’60 zijn er heel wat
22
28 29
23 24 25 26 27
DE BACKER (G.), KEMPENEERS (A.), ‘De na-oorlogse toestand van de Belgische textielnijverheid, in het bijzonder haar financiële structuur in Oost-Vlaanderen’ Gent, 1961, 197 p. DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 29 -30 ‘Centexbel’ in: < http://www.centexbel.be/nl >, website van organisatie, geraadpleegd 10.04.2013 DE BACKER (G.), KEMPENEERS (A.), op. cit., p. 149 DE BACKER (G.), KEMPENEERS (A.), op. cit., p. 154 DE BACKER (G.), KEMPENEERS (A.), op. cit., p. 157 18
30 31 32 33
DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De Teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, p. 106 PAEYE (J.), ‘De Belgische textielnijverheid op de wereldmarkt, 1950-1975’, Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling Ugent), 2009, (promotor: Prof. Dr. Rayp G.), p. 27 DE BRUYCKER (C.), op. cit. p. 31 PAEYE (J.), op. cit. p. 28 PAEYE (J.), op. cit. p. 28 DE BRUYCKER (C.), op. cit. p. 31 19
fabriekssluitingen, vooral bedrijven van 40 en meer arbeiders. Dit komt vooral doordat de Belgische textielindustrie (en vooral de Gents katoen) steeds afhankelijker werd van internationale overeenkomsten, vooral door de internationale organisaties en overeenkomsten zoals de Benelux, EEG en GATT (General Agreement on Tariffs and Trade).34 In 1964 werd 60% van de totale Belgische textielproductie uitgevoerd naar landen van de EEG. In de licentiaatsverhandeling van PAEYE35 over de Belgische textielindustrie tussen 1950 en 1975 wordt op deze internationale context in detail ingegaan. Waar zowel DE BRUYCKERE en PAEYE het eens over zijn, is dat van alle textielindustrieën de jute het minst heeft geleden onder de recessie. In 1967 fuseren twee grote Gentse textielproducenten uit Gent: N.V. Loutex met de N.V. UNION COTONNIÈRE tot N.V. UCO (deze werd zo de grootste textielproducent van Gent). Pas in 1968 kon de textielindustrie zich herstellen. De productie van synthetische continue- en stapelvezels en vooral de export van tapijten begint aan een sterke opmars (heden ten dage nog steeds een belangrijk export product).36 Er was zelfs sprake van economische groei, zelfs bij de Gentse katoenindustrie. In 1971 werd het Belgische belastingsysteem hervormd: cumulatief cascadestelsel37 naar B.T.W. Die verandering werd enthousiast onthaald door de textielnijverheid omdat ze hun producten nu goedkoper aan de man kunnen brengen, vooral de exportgerichte producten.38 Het jaar 1973 zorgde opnieuw voor problemen. Het Bretton-Woods-systeem39 in de VS was reeds enige tijd in verval en werd in dat jaar verlaten. Dit heeft invloed op onze textielindustrie omdat veel katoen ingevoerd werd uit de Verenigde Staten. De VS was ook een afnemer van afgewerkte weefsels. Op het eind van datzelfde jaar was er ook de aardoliecrisis, die aardolieprijzen vier maal duurder maakte.40 Dit zorgde dan voor prijsstijgingen van transportkosten, energieprijzen, grondstofprijzen, enz. In deze periode was er nog een grote fusie toen de FILATURE NOUVELLE ORLEANS, in 1972 opgenomen werd in de UCO-groep.41 34 35 36 37 38 39 40 41
DE WILDE (B.), DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, p. 45 PAEYE (J.), ‘De Belgische textielnijverheid op de wereldmarkt, 1950-1975’, Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling Ugent), 2009, 52 blz (promotor: Prof. Dr. Rayp G.) DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 32 en PAEYE (J.), op. cit. p. 31 Hierbij wordt een vast percentage gehoffen bij iedere stap in het productieproces. Hoe hoger de bedrijfs kolom, hoe meer belasting er wordt betaald en hoe hoger de verkoopprijs van het product wordt. PAEYE (J.), op. cit., p. 31 Muntwaardesysteem op basis van een goudstandaard in de VS. DE WILDE (B.), op. cit., p. 46 DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De Teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, p. 112 20
In 1974 daalde zowel de invoer als uitvoer van textiel en raakte de sector verder in crisis. DE BRUYCKER berekende dat de Belgische textielindustrie veel meer onder deze crisis heeft geleden dan andere Europese landen. In 1974 werd de textielfabriek DE BACKER-DE RUDDER gesloten en verkocht aan de stad Gent. In 1974 liep ook het eerste Multivezelakkoord (tot 1977). Deze verzameling van akkoorden berusten op bilaterale afspraken. Met deze akkoorden kunnen landen de invoer van textiel uit ontwikkelingslanden beperken tot 6%. Zo kunnen ze hun eigen textielindustrie beschermen. Deze Multivezelakkoorden werden steeds verlengd: 1978 - 1981, 1982 - 1986, 1986 - 1990, enz. tot deze uiteindelijk ophielden in 2005 en Chinees textiel de markten kon overspoelen. Reeds in 1975 werd door de Minister van Economische zaken een voorstel gedaan om een comité van vakbonden, werkgevers en de regering samen te stellen om een herstelprogramma voor de textielindustrie uit te dokteren. Pas in 1981 mondde dit uit in het Textielplan.42 Dit zou de Belgische textielnijverheid in het buitenland promoten. Denken we hierbij aan o.a. ‘Mode, dit is Belgisch’ en de ‘Antwerpse zes’. Het in werking treden en verlengen van het plan liep telkens vertragingen op door kritieken en klachten uit de EEG. Voor een gedetailleerd overzicht en analyse van de eerste Multivezelakkoorden (tot 1986) en het Textielplan, zie de studie van DE BRUYCKERE.43 In 1976 hadden de Verenigde Staten de rollen ook omgedraaid en werd Europa importeur van Amerikaans textiel. In 1978 werd de UCO-LA LOUISIANA gesloten en verkocht aan het bisdom Gent en omgevormd tot de Katholieke Industriële Hogeschool Oost-Vlaanderen.44 Het is vooral in deze jaren ‘70 dat de textielsector in België het imago krijgt van een sector zonder toekomst. Zo stelt Dr. G. VAN GHELUWE reeds in de inleiding van zijn werk “In het algemeen is men vrij somber gestemd omtrent de toekomstperspectieven van de Belgische en de Europese textielnijverheid. Steeds voorziet met een voortzetting van de reeds jaren aan de gang zijnde afvloeiing van arbeidskrachten.”.45
42 43 44 45
DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 48 DE BRUYCKER (C.), op. cit., p. 45 – 55: Hoofdstuk 3. Het textielplan en het multivezelakkoord DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De Teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, p. 115 VAN GHELUWE (G.), ‘De ontwikkeling van de Vlaamse economie in internationaal perspectief’, 1974, Aurelia Books Brussel, 363 blz. Studie uitgevoerd door de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen in opdracht van de Belgische Staat, de Europese Economische Gemeenschap en de Economische Gemeenschap voor Kolen en Staal. 21
In 1983 sloot UCO-DE HEMPTINNE. In 1988 sloten UCO-TEXAS en UCO-FILATURE NOUVELLE ORLÈANS.46 In 1999 sloot ook UCO-GALVESTON. Hier eindigen de (gevonden en geraadpleegde) studies over de economische situatie van de textielnijverheid. We kunnen hier nog aan toevoegen dat de geïnteresseerde een grondig inzicht in de structuur en verschillende vestigingen van de UCO (en de gefusioneerde vestigingen) tot de jaren ‘80 vindt in het zevende hoofdstuk van DE BRUYCKERE. Vandaag bestaat de UCO in Gent nog steeds, al is de productieafdeling verhuist naar Roemenië. Hiernaast zijn ook ANNABEL en MILLIKEN EUROPE belangrijke, doch vrij nieuwe, Gentse textielbedrijven. Tot slot wens ik het beeld van een ‘industrie zonder toekomst’ nog te nuanceren. In de inleiding van het werk van DE GRIJSE geeft de FA QUIX, directeur-generaal van Fedustria, ons een volledig andere kijk op dezelfde evolutie. “De perceptie dat het slecht gaat in de Belgische textielindustrie is niet gebaseerd op het productievolume, want dat is niet gedaald, bekeken over een lange periode. Waar komt deze perceptie dan vandaan? Van de tewerkstelling. Vandaag wordt evenveel textiel als ruim dertig jaar geleden gemaakt, maar wel met slechts 30% van het aantal werknemers dan vroeger nodig was. De productiviteit is dus geweldig gestegen, en dat heeft zich vertaald in minder, maar wel kwalitatief betere banen (hogere scholing, bredere inzetbaarheid, enz.)”47 Wanneer verklaringen gezocht worden voor het achteruitgaan van de textielnijverheid, wordt het familiaal karakter vaak gezien als een element die vernieuwing in de weg staat. Daarop antwoord FA QUIX dat “juist het familiaal karakter belangrijk is omdat de eigenaars én hun kapitaal rechtstreeks betrokken zijn bij het bedrijf, want het is hun geld die op het spel staat.”.48
Of de textielindustrie dan echt een falende sector was of is, hangt dus grotendeels af van welke criteria men gebruikt om zo’n uitspraak op te baseren. Richten we ons op tewerkstelling dan is die inderdaad sterk gedaald. Richten we ons op het aantal bedrijven, is dat ook gedaald. Maar de productie en export is grotendeels hetzelfde gebleven (zelfs gestegen). De schaal en omvang van de bedrijven nam toe. Er wordt met een grotere efficiëntie en minder arbeid(kosten) geproduceerd. Moeten we de evolutie dan zien als een ‘struggle of the fittest’ met als beloning voor de sterkste een groter aandeel van de afzetmarkt?
Sociale aspecten Bij een studie van de sociale aspecten gekoppeld aan de Gentse textielindustrie na 1950 kan men zeer diverse onderwerpen onderzoeken. Helaas kunnen niet alle mogelijke onderwerpen behandeld worden in dit hoofdstuk. We kozen ervoor enkele interessante auteurs en hun studies, onderzoeksgebieden en werken toe te lichten. Deel I: Arbeiders, patroons en hun verenigingen Per vakbond zijn hier wel publicaties over te vinden. Zo is er de publicatie van GERARD: ‘De Christelijke arbeidersbeweging in België’49 uit 1991 en die van PAUWELS: ‘Recht en plicht, 100 jaar christelijk syndicalisme in de textiel, 1891 – 1986’.50. Deze publicaties zijn zeker relevant voor ons onderwerp aangezien deze vakbond (ACV) ontstond uit vroege vakverenigingen van textielarbeiders en de nauwe band met de textielsector altijd behouden heeft. Een andere auteur die zeker lof verdient vanwege zijn inspanningen voor de studie van textielarbeiders en hun vakverenigingen is DE WILDE. We vernoemen: ‘Verenigd zijn we alles, onverenigd zijn we niets, 100 jaar textielsyndicalisme’51, ‘Gent/Rabot, De teloorgang van de textielnijverheid’52 en ‘Arbeid in het oog van de storm. Gentse
49 46 47 48
DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De Teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, p. 115 DE GRIJSE (V.), ‘Textiel, 50 jaar ondernemen voor een toekomst’, Davidsfonds, Leuven, 2007, p. 10 DE GRIJSE (V.), op. cit., p. 10 22
50 51 52
GERARD (E.), ‘De christelijke arbeidersbeweging in België. 1891-1991 (2 delen)’, KADOC-studies, Universitaire Pers Leuven, 1991, deel I: 388 p. en deel II: 628 p. PAUWELS (L.), ‘Recht en plicht: 100 jaar Christelijk syndicalisme in de textiel 1886 - 1986’, Gent, 1986, 191 p. DE WILDE (B.), ‘Verenigd zijn we alles, onverenigd zijn we niets, 100 jaar textielsyndicalisme 1898 - 1998’, 1998, 127 p. DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De teloorgang van de textielnijverheid’, Gent/Tielt, 2007, 127 p. 23
textielarbeiders in een veranderende textielsector (1945-1970)’.53 Hij onderzocht niet alleen de arbeiders, maar ook de patroons. Zo deed hij een bijzonder interessant sociografisch onderzoek naar de textielpatroons in 19e en 20ste eeuw.54 We vermelden ook zijn bekendste werk: ‘Witte boorden, blauwe kielen’55 uit 1997. Hierin wijdt hij een hoofdstuk aan de textielpatroons (en verenigingen), een hoofdstuk aan de arbeiders (en hun verenigingen) en tenslotte een hoofdstuk waarin patroons en arbeiders tegenover elkaar worden gezet met stakingen, samenwerking en evoluties in sociaal overleg als gevolg. Deel II: Arbeidsmigratie Een andere invalshoek die zeker ook interessant is voor ons thema van de Gentse textielindustrie na 1950 zijn de studies over arbeidsmigratie. DE BOCK is een doctoraatstudente van de Universiteit Gent die o.a. onderzoek deed naar de integratie van Mediterrane migranten in Gent in de jaren 60’ en 70’. Een bijzonder interessant artikel van haar hand is: ‘Alle wegen leiden naar Gent, Migratietrajecten van Mediterrane migranten naar Gent, 1960-1985’.56 Hieruit leren we onder andere dat de textielbedrijven in Gent in die periodes vrij lage lonen betaalden in vergelijking met andere industrietakken. Hierdoor hadden ze problemen om lokale arbeidskrachten aan te trekken, aangezien die beter betaald werk in andere sectoren vonden. Om voldoende personeel in dienst te houden, stelden ze in de jaren ’60 en ’70 veel migranten tewerk en trokken ze actief arbeiders uit het buitenland aan. Ook DE GENDT voert onderzoek op dit terrein naar aanleiding van haar aanstaande publicatie voor 2014: ‘Turkije aan de Leie. 50 jaar migratie in Gent’.57 Deel III: Mondelinge geschiedenis Mondelinge geschiedenis is een methode van onderzoek waarbij een mondelinge bron geproduceerd wordt. Hiervoor worden interviews afgenomen, 53 54 55 56 57
DE WILDE (B.), ‘Arbeid in het oog van de storm. Gentse textielarbeiders in een veranderende textielsector (1945-1970)’, In: VAN NIEUWENHUYSE (A.), DE SCHAMPHELEIRE (S.), ’Geschiedenis, zijn werk, zijn leven. Huldeboek René De Herdt’, M.I.A.T. en V.I.A.T., 2010, p. 73-90 DE WILDE (B.), ‘Een sociografisch onderzoek van textielpatroons in de 19de en 20ste eeuw’, in BTFG, 1997, nr. 74-3-4, p. 839-884 DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, 403 p. DE BOCK (J.), ‘Alle wegen leiden naar Gent. Migratietrajecten van Mediterrane migranten naar Gent, 19601985.’, In: ‘Brood & Rozen. Tijdschrift voor de geschiedenis van sociale bewegingen’, 2012, nr. 3, p. 47-75 DE GENDT (T.), ‘Turkije aan de Leie. 50 jaar migratie in Gent’ wordt uitgegeven bij Lannoo in 2014. 24
getranscribeerd en geïnventariseerd. De geïnterviewden zijn de potentiële getuigen van hetgeen onderzocht wordt. Het spreekt vanzelf dat mondelinge geschiedenis enkel toepasbaar is voor studies over onderwerpen uit een – historisch gezien – zeer recent verleden. Deze mondelinge bronnen zullen ook zeer nuttig zijn voor toekomstige generaties onderzoekers. Ook voor een onderwerp als de textielindustrie na 1950 is dit een zeer relevante methode. Reeds in 1960 schreef VERMEERSCH58 een licentiaatsverhandeling waarin hij zestien arbeid(st)ers interviewde. Mondelinge geschiedenis brak in Vlaanderen pas echt door nadat het M.I.A.T. hier een colloquium over organiseerde.59 Het M.I.A.T. lanceerde een project ‘oral history’ dat in 1980 resulteerde in de publicatie ‘Hun werk, hun leven. Getuigenissen uit de Gentse textielwereld 1900-1950’, waarin 79 interviews gebundeld werden. 60 Vandaag werkt het M.I.A.T. nog steeds aan het bewaren van deze mondelinge geschiedenis. Deel IV: Internationaal vergelijkende studies Het International Institute of Social History (I.I.S.H.) lanceerde in 2001 een onderzoeksproject om een internationaal vergelijkende geschiedenis van de textielarbeiders van de 17de eeuw tot het heden te schrijven. Hiervoor werden eerst een twintigtal nationale textielgeschiedenissen van historisch belangrijke textielproducerende landen verzameld. Op basis van die verzamelde textielgeschiedenissen werden dan comparatieve studies uitgevoerd. In 2004 werd een conferentie gehouden waarbij de vergelijkende studies gepresenteerd en besproken werden. De resultaten werden verzameld in een publicatie en uitgegeven onder de titel ‘The Ashgate Companion to the History of textile workers, 1650 – 2000’.61 Dit is vanwege het comparatieve element een zeer interessant werk omdat het ons in staat zou stellen de Belgische (en Gentse) casus te vergelijken met de rest van de wereld. Wanneer we echter de inhouds tafel bekijken, valt ons op dat België er nergens in voorkomt. Het eerste onderdeel (543 p.) van het boek is volledig gewijd aan de nationale textiel 58 59 60 61
VERMEERSCH (M.), ‘De Gentse textiel tussen 1945 en 1960’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1984, 249 p. (promotor: Prof. Dr. Balthazar H., Prof. Dr. Van Eenoo R.) ‘Korte historiek mondelinge geschiedenis’, in:
, website van FARO, laatst geraadpleegd, 18.04.2013 CLIEREN (J.), DE GRAEVE (B.), DE HERDT (R.), ‘Hun werk, hun leven: getuigenissen uit de Gentse textielwereld 1900-1950’, Gent, 1980, 228 p. HEERMA VAN VOSS (L.), HIEMSTRA-KUPERUS (E.), VAN NEDERVEEN MEERKERK (E.), SURREY (F.), ‘The Ashgate Companion to the History of Textile workers, 1650 – 2000’, International Institute of Social History, Amsterdam, 2010, 836 p. 25
geschiedenissen. Het gaat om: Argentinië, Oostenrijk-Tsjechoslowakije, Brazilië, China, Denemarken, Egypte, Duitsland, Groot-Brittannië, India, Italië, Japan, Mexico, Nederland, Polen, Rusland & Sovjet-Unie, Spanje, Ottomaanse Rijk, Turkije, Uruguay, Verenigde Staten. Het is zeer jammer dat er geen Belgische ‘nationale textielgeschiedenis’ geschreven werd om deel te nemen aan deze internationale studie. De enige bijdrage van onze bodem komt van prof. SCHOLLIERS die een vergelijkende studie deed over arbeidsomstandigheden en internationale concurrentie. Hierin komen wel een drietal kleine verwijzingen naar België voor. We vroegen of prof. SCHOLLIERS wist waarom België niet vertegenwoordigd werd in deze publicatie. Hij kon ons vertellen dat iemand aan die nationale textielgeschiedenis had gewerkt. Maar deze textiel geschiedenis werd niet voltooid of opgenomen. Hij had hierover geen verdere details. Helaas, een gemiste kans dus…
Materiële aspecten Dit hoofdstuk is gewijd aan de materiële aspecten van de Gentse textielindustrie. In het eerste deel staan we even stil bij ‘industriële archeologie’ en ‘industrieel erfgoed’ en gerelateerde studies en publicaties (binnen ons thema van Gentse textielindustrie na 1950). Zonder de inspanningen vanuit deze hoek zou die materiële cultuur vandaag waarschijnlijk grotendeels verdwenen zou zijn. We hebben reeds in het onderdeel economische aspecten gezien dat in de periode na 1950 veel Gentse textielproducenten hun fabrieken moesten sluiten. In dit deel vroegen we ons dan af: “wat is er met die gebouwen is gebeurd?” We bespreken hierbij kort verschillende manieren van herbestemmingen van de fabrieken en geven hiervan enkele voorbeelden. We wensen hierbij ook kort het onderzoek naar historische vervuiling te vermelden. Tot slot willen we in het derde deel een eerste aanzet geven voor een overzichtelijk schema van de evolutie van de Gentse textielbedrijven en hun fusies en sluitingen tussen 1950 en 2000. Hierbij verkennen we enkele paden die ons mogelijks de nodige informatie aanreiken.
Deel I: Industriële archeologie, erfgoed en architectuurstudies Na de Tweede Wereldoorlog werd in Groot-Brittannië de industriële productie heropgestart. De fabrieken en het machinepark waren verouderd en vaak beschadigd. Modernisering van de fabrieken betekende dat de sporen van de industriële ontwikkeling uit de 18e en 19e eeuw zouden verwijden. Dit kreeg aandacht van erfgoedverenigingen en het grote publiek. Samen ijverden ze voor een bescherming. In dit milieu kon de ‘Industrial Archeology’ kiem schieten. Na decennia van verdediging en opwaardering werd in de jaren ’80 het onderzoeksterrein en methodologie van de industriële archeologie vastgelegd en algemeen aanvaard. Reeds in 1971 werd, mede door prof. J. Dhondt het W.I.A.R.U.G. opgericht. Dit is de oudste industrieel archeologische vereniging van Gent.62 In 1976 werd het behoud van industrieel erfgoed in het monumentendecreet van Vlaanderen opgenomen.63 Aangezien de industriële archeologie de vroegere industriële maatschappij en cultuur in zijn volledigheid wenst te onderzoeken, was het belangrijk een overzicht op te stellen van wat er nu precies beschikbaar is (roerend en onroerend). In 1976 heeft het Stadsbestuur van Gent een Museum voor Industriële Archeologie en Textiel - M.I.A.T. - opgericht. In 1986 bracht het M.I.A.T. het werk ‘Industriële archeologie in België’ van VIANE uit.64 Hiermee wilde VIAENE een inventaris aanbieden van de belangrijkste initiatieven en interessantste industrieel archeologische sites en relicten in België, iets wat tot dan toe ontbrak in de literatuur. Hij benaderde industrieel erfgoed zeer ruim. Naast de vertrouwde machines en fabrieken kwamen bijvoorbeeld ook arbeidershuisvesting, kiosken, enz. aan bod.65 Er werd ook een kaartenbundel, met onder andere een industrieel archeologische kaart van Gent, aan toegevoegd. Graag vermelden we ook LINTERS’ ‘Wortels van Flanders technology’66 waarbij hij verdere historische invulling geeft. Hier kreeg de evolutie van textiel van ambacht naar nijverheid ook zijn eigen hoofdstuk.67 In het tweede deel van zijn
62 63 64 65 66 67
26
VIANE (P.), DE HERDT (R.), ‘Industriële archeologie in België’, M.I.A.T., Gent, 1986, p. 77 ‘Onderzoeksbalans industrieel erfgoed’, In: < https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/architectuurgeschiedenis/industrieel >, website van Onroerend Erfgoed Vlaanderen, geraadpleegd op 12.04.2013 VIANE (P.), DE HERDT (R.), ‘Industriële archeologie in België’, M.I.A.T., Gent, 1986, 431 p. Industrieel erfgoed in Gent werd behandeld in p. 62 – 80. Hierin vinden we, zoals te verwachten, heel veel gebouwen van de textielindustrie. LINTERS (A.), ‘De wortels van Flanders technology’, Kritak, 1987, 319 p. LINTERS (A.), op. cit., p. 81-102 27
werk kreeg ook de methodiek en heuristiek van industriële archeologie en industrieel erfgoed uitgebreid aandacht. Beide zijn zeker basiswerken voor eenieder die zich in dit onderwerp wil verdiepen. Een studie van DESEYN mondde in 1987 uit in het boek ‘Bouwen voor de industrie’68. Dit werk is zeer boeiend vanwege de architecturale invalshoek en het vele beeldmateriaal. Waarom hebben de textielfabrieken hun typische ‘manchesteriaanse’ vormen en constructie? De vorm, indeling en structuur kwam vooral voort uit praktische overwegingen. Grote glasoppervlakken waren nodig om voldoende verlichte machinezalen te creëren en konden geopend worden om de zalen goed te verluchten. Vooral in de afdelingen waar ruwe grondstoffen de eerste basisbewerkingen (schoonmaken, kammen, enz.) ondergingen kwam enorm veel stof vrij. Deze ruimten moesten om gezondheidsreden en vanwege het brandgevaar goed verlucht worden. De typische zaagtanddaken waren ook altijd naar het noorden gericht. Zo verkreeg men goed verlichte ruimtes zonder veranderende schaduwinvallen. Dit was heel belangrijk voor weverijen, waar veranderende schaduwlijnen storend waren bij het werken met de overdaad aan op en neer bewegende fijne gespannen draden. Verder stond de trappentoren voor de brandveiligheid los van het gebouw. Veelal bevatten deze trappentorens nog een waterreservoir bovenaan, die diende voor de blusinstallaties in de werkzalen.69 Ook licentiaatsverhandelingen hielpen ons verder. VANDENHEEDE70 bestudeerde in 1981 de bouwgeschiedenis van enkele grote Gentse textielbedrijven. Het gaat om de N.V. FLORIDA, J. DE HEMPTINNE71, LA LYS en LA LINIÈRE GANTOISE. In de verhandeling van VLEURICK72 vinden we een geactualiseerde inventaris van de gebouwen van Gentse textielbedrijven. Gebaseerd op een studie van de Dubbele Wegwijzer der stad Gent van 1790 tot 1917 werd een database opgesteld van de adressen van Gentse textielfabrieken. Dit bestand, hoewel verouderd, kon nog steeds geopend worden en wordt later in dit werk nog 68 69 70 71 72
DESEYN (G.), ‘Bouwen voor de industrie, een verkenning van het manchester van het vasteland’, Museum voor Industriële Archeologie en Textiel Gent, 1989, 232 p. DESEYN (G.), op. cit., p 63 -125 VANDENHEEDE (L.), ‘De bouwgeschiedenis van een aantal belangrijke XIXe eeuwse Gentse textielbedrijven’, (onuitgegeven licientiaatsverhandeling UGent), 1981, 264 p. (promotor: Dr. Van Tyghem F.) VANDENHEEDE (L.), op. cit., 1981, p. 127 VLEURICK (L.), ‘Gent, een stad van fabrieken. Een inventaris van de textielfabrieken in Gent tussen 1790-1914’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1998, 121 p. 28
besproken. De verhandeling zelf is opgebouwd uit drie delen: een kort historisch overzicht van de textielnijverheid in Gent, een studie van enkele bouw aanvragen van vroege textielfabrieken en ten slotte een soort actualisatie. Hier ging de studente met de camera in de hand op pad in de stad op zoek naar de resterende gebouwen van de textielproducenten van Gent. Deze werden onderverdeeld in drie groepen: bedrijven die gesloopt waren, bedrijven die leeg staan en bedrijven die een nieuwe bestemming kregen. Helaas zijn er enkele fouten in het werk geslopen. Zo zijn er enkele plaatsen gefotografeerd die niet overeenkomen met de vestiging van het bedoelde bedrijf. Daarnaast is de informatie per bedrijf in veel gevallen beperkt en zijn een aantal bedrijven niet vermeld. Deel II: Wat is er gebeurd met de gebouwen? Uit het hoofdstuk over de economische aspecten van de Gentse textielindustrie leerden we dat eind de jaren ’50 de Gentse textiel het moeilijk had. Via fusies tussen de bedrijven (vooral in 1957) weten ze zich te redden. In de daarop volgende decennia, de jaren ’60 en ’70, moeten vele textielproducenten toch de deuren sluiten. Enkel de grotere gefuseerde bedrijven slagen erin deze periode en de jaren ’80 te overleven. Het beste voorbeeld hiervan is de katoenreus N.V. UCO. N.V. UCO was ontstaan uit een fusie van vijf bedrijven in 1919. Daarna fusioneerde het met GALVESTON in 1955, FIL. et TIS. VINCENT in 1957, N.V. LOUTEX in 1967 en de FILATURE NOUVELLE ORLÉANS in 1972. De productie van N.V. UCO werd verdeeld over de vele vestigingen waarover ze via de fusies beschikten. Doorheen de jaren ’60, ’70’ en 80’ werden afdelingen van UCO gesloten omdat ze niet langer renderend waren. De oude gebouwen konden vaak ook niet meer voldoen aan de moderne eisen van het machinepark en de productie. Het is dan ook in deze jaren dat veel ‘manchesteriaanse’ fabriekspanden gesloopt (zoals UCO TER PLATEN) of hergebruikt werden. Enkele bleven ook leeg staan. Vanuit verschillende hoeken zijn pleidooien bezorgd voor het behoud en de bescherming van deze gebouwen. Sinds 1976 bestond er namelijk een wettelijk kader voor bescherming van fabrieksgebouwen (en later alle andere constructies die gericht waren op productie, transport, opslag, arbeidershuisvesting). Zo schreef DESEYN een kort artikel over ‘Reconversie van het Gents 29
industrieel bouwkundig erfgoed’. Hierin wordt zeer treffend verwoord waarom het zo goed mogelijk bewaren van dit industrieel erfgoed belangrijk is voor Gent. De Industriële Revolutie was van onschatbaar belang voor de expansie van Gent. De Arteveldestad was de vroegst geïndustrialiseerde stad in Vlaanderen! De huidige uitstraling van Gent is te danken aan de economische opgang van de industrieën en de gebouwen die ze nalieten. Echter: “De sporen van 250 jaar industriële ontwikkeling in dit textielcentrum zijn nauwelijks nog aanwijsbaar in het stadsbeeld”73. Vooral toen de textielindustrie in de jaren ’60, ’70 en ’80 in verval raakte werden gebouwen meteen gesloopt. Dit was het lot was de gebouwen van LA LYS, LA LIÈVE, FLORIDA, COTONNIÈRE DE FLANDRES, delen van LA LOUISIANA, enz. Men moet voorzichtiger omspringen met deze gebouwen, wil men aan toekomstige generaties kunnen aantonen waarom Gent in de 19e en 20e eeuw zo’n sterke economische expansie heeft gekend. Het gaat uiteindelijk om de zichtbare getuigen van de leef- en werkomstandigheden van die industriële maatschappij.74 Maar wat als een gebouw dan beschermd75 wordt? Dan verschuift de vraag: hoe zorgen we ervoor dat het gebouw in goede toestand wordt behouden? Wat doen we met het gebouw? Om verval door leegstand te voorkomen (en dus reparatiekosten te vermijden) krijgt herbestemming meestal de voorkeur. Het hergebruiken van gebouwen is geen nieuw fenomeen. Doorheen de eeuwen is deze vorm van recyclage altijd al aanwezig. Denken we maar aan het Gravensteen en de vele Gentse kloosters die reeds in de Franse Tijd76 gebruikt werden als fabriekspanden.77 De typische gebouwen van de spinnerijen en weverijen hebben veel potentieel voor hergebruik vanwege de grote open verdiepingen en uitgebreide glaspartijen. VANDENHEEDE beschrijft in haar artikel vier manieren van behoud door het geven van nieuwe functies aan deze industriegebouwen.78 73 74 75 76 77 78
DESEYN (G.), ‘Reconversie van het Gents industrieel bouwkundig erfgoed’, In: ‘Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur’, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, nr. 42, 1993, p. 19 DESEYN (G.), op. cit., p. 19-20 In vele gevallen is deze bescherming slechts gedeeltelijk, zoals bij het bedrijf ALSBERGHE – VAN OOST waar enkel het ketelhuis met stoommachine beschermd werd en de rest van het bedrijf niet. Veel kerkeigendommen werden in de Franse Tijd geconfisqueerd door de Franse overheid en te koop aangeboden. VIAENE (P.), ‘Hergebruik van industrieel erfgoed, een begrip met een meervoudige betekenis’, In: ‘Tijdschrift voor Industriële Cultuur’, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, nr. 82, 2003, p. 8 VANDENHEEDE (L.), ‘Nieuwe functies voor industriegebouwen’, in: ‘Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur’, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, nr. 1, 1983, p. 4 30
Ten eerste kan een gebouw behouden worden in zijn oorspronkelijke staat. Hierbij wordt niets in of aan het bedrijf veranderd en herneemt het zijn functie. Dit is slechts in enkele gevallen rendabel. In zo’n geval is het gebouw een industrieel monument in werking. Een tweede optie is het gebouw behouden via een functieverandering waarbij een nieuw bedrijf produceert in het gebouw. Zo wordt het slopen van een gebouw vermeden en wordt vaak ook in de kosten bespaard. Aanpassing kan goedkoper zijn dan afbraak en nieuwbouw. Hierbij bestaat wel het gevaar dat delen van het gebouw gesloopt worden en/of de oorspronkelijke inrichtingen (machineparken en andere relicten) verdwijnen. Veelal wordt het gebouw vanwege uiterlijke kenmerken als fraai omhulsel gespaard. VIANE spreekt van SB versus GBR: Scrupuleus Behouden versus Grove-Borstel-Renovatie.79 Een derde optie is de omvorming tot museum, bibliotheek of tentoon stellingsruimte. Een goed voorbeeld hiervan is het M.I.A.T., gevestigd in het gebouw van UCO-DESMET-GUESQUIER. Zo zijn er ook plannen gemaakt door studenten van het Hoger Architectuur Instituut van Gent voor het omvormen van de gebouwen van UCO-HEMPTINNE tot Museum voor Hedendaagse Kunst.80 Dit werd echter nooit uitgevoerd, de gebouwen werden wel gerestaureerd en o.a. het CBE Leerpunt is er nu gevestigd.81 De vierde optie omvat alle andere mogelijke herbestemmingen. Zo werd bijvoorbeeld het oude, kleine Textielbedrijf A. VAN HOVE eerst een bureel gebouw van UCO en later het Rectoraat van de Universiteit Gent. Het gebouw van UCO-ROOIGEM werd één van de succesverhalen van herbestemming toen het omgevormd werd tot winkelruimte met luxueuze lofts. De beschermde schoorsteen bleef ook bewaard.82 Het fabrieksterrein van de FILATURE DU RABOT wordt nu ook gesaneerd en omgevormd tot gebied met zo’n tweehonderd woningen en enkele winkels.83 De oude textielfabriek van LOUSBERGS aan de reep werd onderdeel van het schoolcomplex van het Sint-Bavo Humaniora. Zo ook werd de katoenspinnerij UCO-LOUISIANA gebruikt voor de vestiging van de Katholieke Industriële Hogeschool voor Oost-Vlaanderen (KIHO). 79 80 81 82 83
VIAENE (P.), op. cit., p. 8 VANDENHEEDE (L.), op. cit, p. 5 VAN KEYMEULEN (K.), ‘Gevecht voor oude fabrieksgebouwen’, In: ‘Het Nieuwsblad’, 21.12. 2010, In: , geraadpleegd op 14.04.2013 DE RUYCK (C.), ‘Loftstory in Gent’, In: ‘De Gentenaar’, 3.10.2002 VANHERPE (S.), ‘Woningen en winkels in spinnerij’, In: ‘De Gentenaar’, 11.05.2006 31
De gebouwen van de gewezen VERENIGDE WEVERIJEN EN SPINNERIJEN (in 1940 onderdeel van UCO, in 1970 gesloten) worden nu gebruikt voor de ‘Gentse Meubelhallen’ van WEBA.84 Het fabrieksgebouw van Galveston herbergt nu onder andere boksclub Golden Gloves, evenementhal Art Cube, dakrestaurant Gaston, uitgeverij Add-on Publishing, en een indoor paintballterrein, enz. Dit is slechts een greep uit de vele uitgevoerde en geplande herbestemmingen van industriële gebouwen in Gent!
Galveston aan de Wiedauwkaai 52
(fototheek M.I.A.T. F 1369)
Tot slot willen we ook de aandacht vestigen op de studie van de historische vervuiling van deze industriële activiteiten. De recente doctoraatstudie over de ‘Potentiële historische bodemverontreiniging als gevolg van industriële activiteiten in de 19e – en de 20ste eeuwse stad: Een bronnenkritische studie over Gent, 17951926’85 van VAN NIEUWENHUYSE heeft dit grondig onderzocht. Ook hier geldt een beperking aangezien de studie in 1926-27 stopt. Voor deze studie werd ook een database van Gentse textielbedrijven tussen 1795 en 1926 aangelegd op basis van De Wegwijzer der stad Gent en oude telefoonboeken. 84 85
DE KEGEL (A.), DEMEY (A.), DEVOS (P.), PIETERAERENS (M.), ROBIJNS (L.),‘Te goed voor de sloop, ideëen voor hergebruik van industrieel erfgoed’, Gent, 1992, p. 25 - 37 VAN NIEUWENHUYSE (L.), ‘Potentiële historische bodemverontreiniging als gevolg van industriële activiteiten in de 19de – en de 20ste eeuwse stad: Een bronnenkritische studie over Gent, 1795-1926’, (onuitgegeven licentiaats verhandeling Universiteit Gent), 2008, 698 p. , (promotor: Prof. Dr. Thoen E., Prof. Dr. Vanhaute E.) 32
Deel III: Overzicht van de Gentse textielbedrijven 1950 – 2000 Tijdens het verzamelen van informatie voor deze literatuurstudie bleek het nuttig en zelfs noodzakelijk om aandacht te vestigen op het ontbreken van een duidelijk overzicht van de Gentse textielbedrijven en hun evolutie doorheen de tijd. Een schema waarin de oprichting van de verschillende bedrijven, hun evoluties, fusies en sluitingen opgenomen zijn, zou nochtans een enorme meerwaarde zijn voor eender welk onderzoek in verband met de textielindustrie in Gent. Ook zal het wellicht tot vaststellingen leiden die zonder de visualisatie van deze informatie voordien niet opvielen. In dit onderdeel willen we dus een eerste aanzet geven voor het opstellen van zo’n overzicht. Dit overzicht van de Gentse textielbedrijven tussen 1950 en 2000 werd achteraan dit werk toegevoegd. Aangezien deze literatuurstudie beperkt werd tot het gebruiken van publicaties, is er geen archiefmateriaal geraadpleegd. We stelden vast dat in vele publicaties telkens enkele bedrijven en hun historiek vermeld worden, maar dat dit altijd beperkt was. Dit is volkomen normaal aangezien het echt puzzelwerk is om een volledig overzicht te geven. Op basis van de vergelijking van meerdere publicaties werd een lijst gemaakt van de textielbedrijven in Gent. Dit was minder eenvoudig dan het aanvankelijk leek. Historieken van bedrijven weten altijd de datum van oprichting te vermelden. Helaas werd een sluitingsdatum meestal niet vermeld. Daarbij komt dat de meeste publicaties rond 1980 uitgegeven werden. Deze moesten dus ook verder aangevuld worden aangezien een aantal bedrijven tot de jaren ‘90 en later nog actief waren. Zie de voetnoot86 waar u de literatuur voor dit schema kunt vinden. 86
DE BACKER (G.) KEMPENEERS (A.), ‘De na-oorlogse toestand van de Belgische textielnijverheid, in het bijzonder haar financiële structuur in Oost-Vlaanderen’ Gent, 1961, 197 p. DE BRUYCKER (C.), ‘De evolutie van de textielindustrie in het Gentse’, Gent (onuitgegeven licentiaats verhandeling UGent), 1988, 209 p. (promotor: Prof. Dr. De Smet L.) DEHAECK (S.), ‘Gids van bedrijfsarchieven in de provincie Oost-Vlaanderen’, Brussel, 2011, 402 p. DE HERDT (R.), ‘Hun werk, hun leven. Getuigenissen uit de Gentse textielwereld 1900 – 1950’, Museum voor Industriële Archeologie en Textiel, 1980, p. 55-65 DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De Teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, 170 p. DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, 403 p. VANDENHEEDE (L.), ‘Nieuwe functies voor industriegebouwen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, nr. 1, 1983, 16 p. VIAENE (P.), ‘Hergebruik van industrieel erfgoed, een begrip met een meervoudige betekenis’, Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, nr. 82, 2003, 16 p. VLEURICK (L.), ‘Gent, een stad van fabrieken. Een inventaris van de textielfabrieken in Gent tussen 1790-1914’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1998, 121 p. ‘Inventaris van het onroerend erfgoed’, In: , laatst geraadpleegd op 17.04.2013 33
Er is ook een korte verkenning gebeurd van mogelijke bronnen voor de periode na 1950. We wilden enkele paden bewandelen die mogelijks relevante informatie voor het opstellen van een bedrijfsoverzicht bevatten. Logischerwijs stapten we allereerst naar de Economische Raad van OostVlaanderen (EROV). Deze dienst werd opgericht in 1955. Bij het in werking treden van deze instelling moet volgens ons een prospectie zijn gebeurd van de aanwezige bedrijven in Oost-Vlaanderen. Hoe kan de dienst werken zonder te weten welke bedrijven gevestigd zijn in hun gebied? Via een bezoek aan het Huis van de Economie en enkele e-mails legde ik uit wat onderzocht werd in deze studie. Het Huis van de Economie en hun bibliotheek waren zeer behulpzaam. Helaas konden ze enkel de meest recente informatie aanbieden: een hedendaags overzicht van actieve bedrijven. Er kon niet terug worden gegaan in de tijd. Een gelijkaardig probleem deed zich voor bij de Economische Dienst van de Stad Gent. Toen we vroegen of de dienst gegevens over de Gentse textielbedrijven terug in de tijd konden opvragen uit hun database werd vastgesteld dat ze enkel met de recentste gegevens werken. Ze kunnen verder dus niet helpen om het overzicht van de aanwezige Gentse bedrijven in het verleden aan te vullen. Het is voor deze instellingen en hun werking natuurlijk ook niet nodig om gegevens uit het verleden te gebruiken, vandaar dat deze wellicht verdwijnen naarmate de databases geüpdatet worden, of de diensten verhuizen. Bij de Economische Dienst van de Stad Gent wordt ook een inventaris van leegstaande en te koop/te huur aangeboden bedrijfsterreinen bijgehouden. Deze inventaris werd in 1989 opgesteld. De eerste inventaris is een papieren exemplaar. Al snel werd de inventaris gedigitaliseerd. Om deze inventarissen in te zien moet echter een aanvraag vanwege openbaarheid van bestuur ingediend en goedgekeurd worden. We contacteerden ook de VDAB met de vraag of zij een overzicht hadden van de Gentse textielbedrijven. Deze dienst gaf ons een uitgebreid overzicht van alle bedrijven in Gent en diens deelgemeentes die met textiel werken. Elk textiel bedrijf dat sinds 1994 vacatures had in Gent, moet dit in principe kenbaar hebben gemaakt aan de VDAB. De lijst bevat vooral confectiezaken, textieldrukkers en kleinschalige ondernemingen die textiel verhandelen. Handmatig werd de uitgebreide lijst doorgenomen en enkel de textielproducerende bedrijven in Gent werden bekeken. Hier vonden we onder andere FILATURE DU RABOT, 34
GILBATEX, LYS LIEVE, MILLIKEN EUROPE, UCO GALVESTON en andere UCO afdelingen in terug. Per bedrijf is ook een informatiefiche voorzien. Hierop zien we wanneer het bedrijf opgenomen is in de database. De database is vermoedelijk opgestart in 1994 aangezien de meerderheid van de bedrijven in het jaar 1994 ingevoegd werden. Verder werd de fiche per bedrijf meestal goed aangevuld. Zo vinden we in de fiche van GALVESTON meteen een verwijzing naar de sluiting, vermeld in het Belgisch staatsblad op 14.09.1999. De overheidsdienst RSZ kan ook gegevens aanreiken over Gentse textiel bedrijven aangezien deze dienst gegevens moet bijhouden over alle onder nemingen waar werknemers tewerkgesteld worden. Hoogstwaarschijnlijk kan deze dienst wel terug gaan in de tijd. De dienst RSZ werd door zowel de stadsdienst Gent als de Economische Raad van Oost-Vlaanderen aangeraden om te consulteren. Tot slot bezochten we ook het A.M.S.A.B.87 Aangezien alle textielbedrijven in 1950 vast en zeker een vakbondsafgevaardigde hadden, moet dit archiefmateriaal hebben nagelaten van vergaderingen, conflicten en bemiddelingen, enz. Deze worden bewaard in het archief van A.M.S.A.B. We vonden in de inventarismap bijvoorbeeld een stortingslijst van de Textielarbeiderscentrale (TACB) van Gent. Het gaat om de stortingslijst van nr. 147: TACB-Afdeling Gent (doos 13-29). Hierin vonden we de dossiers netjes gerangschikt per bedrijf. Dit is vast en zeker handig om de bedrijven te situeren en het overzicht aan te vullen.
87
A.M.S.A.B. Instituut voor Sociale Geschiedenis 35
36
37
1968: UCO – Ter Platen sluit UCO - Cruyplants UCO - De Hemptinne UCO - Rooigem UCO - Union Cotonnière UCO - Desmet-Guesquier UCO - Ter Platen UCO - Braun UCO - Galveston UCO - Texas UCO - Louisiana UCO - FNO
38
39
Besluit
In deze studie zochten we een antwoord op de vraag: “Hoe is de textielindustrie in Gent geëvolueerd na 1950?” We hebben ons hierbij beperkt tot een literatuurstudie. Zo kregen we ook een inzicht in wat over dit onderwerp reeds gepubliceerd werd. Aangezien de kennis verzameld tijdens de studie in drie delen werd opgedeeld, werd ook het besluit in drie stukken verdeeld. Daarna worden nog enkele suggesties voor verder onderzoek voorgesteld. We zagen in het nieuwe samengestelde overzicht dat de periode na 1950 hoopgevend begon. De Gentse textielindustrie was na de Tweede Wereldoorlog snel hersteld en produceerde op volle capaciteit. Maar vanaf 1951 zien we de textielindustrie in moeilijkheden raken die vele bedrijven niet meer te boven raken. Doorheen de jaren ’50, ’60, ’70 en ’80 zien we de tewerkstelling alsmaar dalen. Verscheidene textielfabrieken moeten de deuren sluiten. Andere fuseerden met elkaar. Schaalvergroting betekende administratieve besparingen door rationalisatie en een betere marktpositie. Het beste voorbeeld van een bedrijf dat sterk werd door verscheidene fusies is de N.V. UCO. Enkel de bedrijven die in de jaren ’50, ’60, ’70, ’80 en daarna zwaar investeren in innovatie, onderzoek en modernisering slaagden erin het hoofd boven water te houden. Hun productie blijft op peil en met hoogtechnologische en kwalitatieve producten weten ze afzetmarkten in het buitenland – vooral de ontwikkelingslanden – te behouden. Die ontwikkelingslanden hadden namelijk na de Tweede Wereldoorlog hun eigen textielindustrie voor goedkope massa-artikelen. Voor de hoogtechnologische producten werd omgeschakeld van arbeids intensieve naar kapitaalintensieve productie. Hiervoor waren minder, maar veel beter opgeleide werknemers nodig. De loonkosten stegen. De concurrentie met de lagere arbeidskosten in ontwikkelingslanden nam alleen maar toe. Het reilen en zeilen van de Gentse textielnijverheid werd meer en meer ook bepaald door Europese en internationale regelgeving (EEG en Multivezelakkoorden). De Gentse en Belgische textielindustrie kreeg het imago van een ‘industrie in verval’. De inspanningen van de overheid om via het Textielplan de Belgische textielproducten in het buitenland op te waarderen waren succesvol, maar konden niet verhelpen dat steeds minder arbeiders tewerkgesteld waren in de textielindustrie. Het aantal textielbedrijven nam ook gestaag af. Ondanks deze afname van werknemers slaagden de bedrijven er wel in via nieuwe technieken hun productieniveau te behouden of te vergrootten.
40
41
Vandaag zijn nog enkele grote textielbedrijven aanwezig in Gent. Dit zijn succesvolle bedrijven met meerdere internationale vestigingen. Is de Gentse textiel echt in verval, of zijn de sluitingen, fusies, ontslagen en moderniseringen het gevolg van een ‘struggle of the fittest’? Er zijn vele mogelijke onderzoeksrichtingen binnen de sociale aspecten van de Gentse textielindustrie in deze periode. Historisch onderzoek naar arbeiders, patroons, hun verenigingen, leefmilieu, cultuur, enz. is vrij en vaak vanuit syndicale hoek gevoerd. Bart De Wilde bracht in verscheidene publicaties de nodige nuances aan door niet alleen de arbeiders, maar ook de patroons en de interactie tussen beide goed te bestuderen. Het onderwerp van de Gentse textielindustrie bleek ook een zeer goede voedingsbodem voor de mondelinge geschiedenis te zijn. Recent wordt ook onderzoek gewijd aan arbeidsmigratie en integratie in Gent. Buitenlandse arbeiders die in vele gevallen gelokt werden door de Gentse textielbedrijven. Tot slot stelden we vast dat er bijzonder interessant internationaal vergelijkend onderzoek was naar de textielgeschiedenis van verscheidene landen door het I.I.S.H. maar dat België daar, ondanks dat het een historisch belangrijk textielproducerend land is, helaas niet voor kwam. We hadden nu wel meer inzicht in hoe de Gentse textielindustrie na 1950 evolueerde, maar we vroegen ons af wat er gebeurde met de verschillende gebouwen en restanten van die industriële activiteiten nadat de bedrijven sloten. We ontdekten dat een aantal gebouwen gesloopt werden om ruimte te maken voor nieuwe zaken (LA LYS werd een park, op de terreinen van het gesloopte UCO TER PLATEN werd o.a. een Kinepolis gebouwd, enz.). We stelden ook vast dat er in Gent zeer veel initiatief werd genomen om deze gebouwen en restanten te beschermen. Velen, vooral vanuit industrieel archeologisch hoek, engageerden zich via verenigingen voor het behoud en verantwoord hergebruik van de ‘manchesteriaanse’ monumenten. O.a. het M.I.A.T. , Museum voor Industriële Archeologie en Textiel werd hieruit geboren. Vele monumenten kregen een nieuwe bestemming. Sommige reconversies hadden meer respect en behoudsgezindheid voor het gebouw en zijn geschiedenis dan andere. Toch zijn er veel geslaagde projecten ontwikkeld en zelfs vandaag zijn er nog vele onder con structie. Er blijven helaas nog enkele gebouwen over die, wachtend op een tweede leven, leegstaan.
Het viel ons vooral op dat bij het opstellen van deze literatuurstudie er een duidelijk overzicht ontbrak van welke Gentse textielbedrijven er nu waren, wanneer ze opgericht werden, fuseerden, van naam veranderden of sloten. We hebben een eerste stap gezet door een duidelijk en overzichtelijk schema van de Gentse textielbedrijven na 1950 te maken die zeer nuttig zal zijn voor andere studies over de Gentse textiel na 1950. We willen hiermee ook een aanzet geven om een gelijkaardig overzicht te maken voor de textielindustrie in Gent sinds het begin van de Industriële Revolutie. Dit zou een zeer vruchtbare piste zijn voor verder onderzoek, vooral omdat het complementair is met alle andere studies en verhelderend zou zijn voor velen. Volgens ons lijkt het ook zeer interessant moest dit schema gekoppeld worden aan een digitale kaartenbundel. Met de enorme mogelijkheden van diverse GIS-programma’s is het mogelijk om een digitaal kaartenpakket te maken waarop de locatie van Gentse textiel bedrijven per jaar sinds de late 18e, vroege 19e eeuw tot nu aangegeven is. Als deze kaarten dan ook de stadsuitbreiding doorheen de eeuwen gebruiken, zou dit zeer interessante resultaten kunnen geven. Zo kunnen er bijvoorbeeld nieuwe inzichten komen betreffende lokalisatie en lokalisatiefactoren van Gentse textielbedrijven. Indien deze kaarten via GIS gekoppeld worden aan tabellen met informatie over tewerkstelling (aantal arbeiders, woonplaats arbeiders) kunnen kaarten worden opgesteld die de rekruteringswijdte van de bedrijven doorheen de eeuwen weergeven. Ook kan dit helpen bij het toegankelijker maken van het industrieel erfgoed van de textielnijverheid in Gent bij het publiek, bijvoorbeeld voor het opstellen van een erfgoedwandeling. Verder betreuren we het dat België (en de Gentse textielindustrie) niet vertegenwoordigd is in de Internationale vergelijkende studie van het I.I.S.H. Dit zou nochtans niet mogen ontbreken voor een belangrijk textielproducerend land als België, het eerste geïndustrialiseerde land van het continent! Hoewel deze literatuurstudie uiteraard niet exhaustief is, waren dit volgens ons de grootste hiaten in het historisch onderzoek naar de Gentse textielindustrie na 1950.
42
43
Bibliografische werken ▷▷ DEHAECK (S.), ‘Gids van bedrijfsarchieven in de provincie Oost-Vlaanderen’, Brussel, 2011, 402 p. ▷▷ DE HERDT (R.), SCHOLLIERS (P.), VIAENE (P.), DE MEYER (B.), ‘Bibliografie industriële archeologie en industrieel erfgoed in België’, In: ‘Tijdschrift voor Industriele Cultuur (TIC)’, V.I.A.T., 1983 - 2012 ▷▷ SCHOLLIERS (P.), ‘Een bibliografie industriële archeologie en industrieel erfgoed in België’ In: < http://www.vub.ac.be/SGES/ia/interactivebiblio.html>, digitale bibliografie voor het vak industriële archeologie aan de VUB, laatst geraadpleegd 12.04.2013 ▷▷ ‘Bibliografie van de geschiedenis van België’ in: ‘Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis’, via: , laatst geraadpleegd 23.04.2013
Niet-gepubliceerde werken (licentiaatss- en doctoraatsverhandelingen) ▷▷ DE BRUYCKER (C.), ‘De evolutie van de textielindustrie in het Gentse’, Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling UGent), 1988, 209 p.
Bibliografie
(promotor: Prof. Dr. De Smet L.) ▷▷ DUYCK (G.), ‘Industrieel economische analyse van de Belgische textiel- en confectie industrie’, (onuitgegeven licentiaatssverhandeling KUL), 1987, 132 p. ▷▷ PAEYE (J.), ‘De Belgische textielnijverheid op de wereldmarkt, 1950-1975’, Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling UGent), 2009, 52 p. (promotor: Prof. Dr. Rayp G.) ▷▷ PAEYE (J.), ‘De Gentse katoennijverheid op de internationale katoenmarkt in de 19e eeuw’ Gent, (digitaal gepubliceerde licentiaatsverhandeling UGent), 2009, 113 p. (promotor: Prof. Dr. Vanhaute E.) ▷▷ PONTZEELE (J.), ‘De hoog- en laagconjunctuur in de textielnijverheid’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1952, 167 p. (promotor: Prof. Dr. Storme J.) ▷▷ VAN NIEUWENHUYSE (L.), ‘Potentiële historische bodemverontreiniging als gevolg van industriële activiteiten in de 19de – en de 20ste eeuwse stad: Een bronnenkritische studie over Gent, 1795-1926’, (onuitgegeven doctoraatstudie UGent), 2008, 698 p. , (promotor: Prof. Dr. Thoen E., Prof. Dr. Vanhaute E.) ▷▷ VANDENHEEDE (L.), ‘De bouwgeschiedenis van een aantal belangrijke XIXe eeuwse Gentse textielbedrijven’, (onuitgegeven licientiaatverhandeling UGent), 1981, 264 p. (promotor: Dr. Van Tyghem F.)
44
45
▷▷ VANDRIESSCHE (G.), ‘De Belgische textielnijverheid van 1947-1961’, (onuitgegeven
▷▷ DE WILDE (B.), ‘Arbeid in het oog van de storm. Gentse textielarbeiders in een veranderende
licentiaatsverhandeling KUL), 1963, 297 p.
textielsector (1945-1970)’, In: VAN NIEUWENHUYSE (A.), DE SCHAMPHELEIRE (S.),
▷▷ VERBELEN (R.), ‘Een onderzoek naar het paritaire overleg en staking in de textiel- en
’Geschiedenis, zijn werk, zijn leven. Huldeboek René De Herdt’,
konfectienijverheid. De periode 1945-1974’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL),
M.I.A.T. en V.I.A.T., 2010, p. 73-90
1976, 212 p.
▷▷ DESEYN (G.), ‘Bouwen voor de industrie, een verkenning van het manchester
▷▷ VERMEERSCH (M.), ‘De Gentse textiel tussen 1945 en 1960’, (onuitgegeven licentiaats
van het vasteland’, Museum voor Industriële Archeologie en Textiel Gent, 1989, 232 p.
verhandeling UGent), 1984, 294 p. (promotor: Prof. Dr. Balthazar h.,
▷▷ GERARD (E.), ‘De christelijke arbeidersbeweging in België. 1891-1991’, KADOC-studies,
Prof. Dr. Van Eenoo R.)
Universitaire Pers Leuven, 1991, deel I: 388 p. en deel II: 628 p.
▷▷ VLEURICK (L.), ‘Gent, een stad van fabrieken. Een inventaris van de textielfabrieken
▷▷ HEERMA VAN VOSS (L.), HIEMSTRA-KUPERUS (E.), VAN NEDERVEEN MEERKERK (E.),
in Gent tussen 1790-1914’, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 1998, 121 p.
SURREY (F.), ‘The Ashgate Companion to the History of Textile workers, 1650 – 2000’, International Institute of Social History, Amsterdam, 2010, 836 p.
Gepubliceerde werken (boeken)
▷▷ LINTERS (A.), ‘De wortels van Flanders technology’, Kritak, 1987, 319 p.
▷▷ BULTYNCK (R.), VAN MERHAEGE (W.), ‘Kenmerken & groeikansen van de Gentse
▷▷ PAUWELS (L.), ‘Recht en plicht: 100 jaar Christelijk syndicalisme in de textiel 1886 - 1986’,
Economie’ Gent, 1962, 309 p. (o.l.v. Prof Dr. Vlerick A.J.)
Gent, 1986, 191 p.
▷▷ BRAVERMAN (H.), ‘Labor and monopoly capital, the degradation of Work
▷▷ VAN DER STRAETEN (J.), ‘Gent als een regionale arbeidsmarkt, mobiliteit en segmentering
in the Twentieth Century’, Monthly review Press, 25ste editie, 1998, 338 p.
in geografisch perspectief’, 1980, Antwerpen, (promotor Prof. Dr. VAN HOVE E.), p. 39
▷▷ CLIEREN (J.), DE GRAEVE (B.), DE HERDT (R.), ‘Hun werk, hun leven:
▷▷ VAN GHELUWE (G.), ‘De ontwikkeling van de Vlaamse economie in internationaal
getuigenissen uit de Gentse textielwereld 1900-1950’, Gent, 1980, 228 p.
perspectief’, 1974, Aurelia Books Brussel, 363 blz.
▷▷ DE BACKER (G.), KEMPENEERS (A.), ‘De na-oorlogse toestand van de Belgische textiel
▷▷ VIANE (P.), DE HERDT (R.), ‘Industriële archeologie in België’, M.I.A.T., Gent, 1986, 431 p.
nijverheid, in het bijzonder haar financiële structuur in Oost-Vlaanderen’ Gent, 1961, 197 p. ▷▷ DE GREAVE (B.), DE HERDT (R.), ‘Hun werk, hun leven: getuigenissen uit de Gentse
Artikels
textielwereld 1900 – 1950’, Museum voor Industriële Archeologie en Textiel, 1980, 228 p.
▷▷ DE BOCK (J.), ‘Alle wegen leiden naar Gent. Migratietrajecten van Mediterrane migranten
▷▷ DE GRIJSE (V-H.), ‘Textiel: 50 jaar ondernemen voor een toekomst’, Leuven, 2007,
naar Gent, 1960-1985’, In: ‘Brood & Rozen. Tijdschrift voor de geschiedenis van sociale
Davidsfonds, 213 p.
bewegingen’, 2012, nr. 3, p. 47-75
▷▷ DE GRIJSE (V-H.), ‘Textiel, een industrie in transformatie’, Leuven, 2010, Davidsfonds, 213 p.
▷▷ DESEYN (G.), ‘Reconversie van het Gents industrieel bouwkundig erfgoed’, In: ‘Tijdschrift
▷▷ DE KEGEL (A.), DEMEY (A.), DEVOS (P.), PIETERAERENS (M.), ROBIJNS (L.), ‘Te goed voor
voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur’, Vereniging voor Industriële
de sloop, ideeën voor hergebruik van industrieel erfgoed’, Gent, 1992, 55 p.
Archeologie en Textiel, nr. 42, 1993, p. 18-21
▷▷ DE WILDE (B.), ‘Een sociografisch onderzoek van textielpatroons in de 19de en 20ste eeuw’,
▷▷ VIAENE (P.), ‘Hergebruik van industrieel erfgoed, een begrip met een meervoudige betekenis’,
In: ‘Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis’, 1997, nr. 74-3-4, p. 839-884
Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel,
▷▷ DE WILDE (B.), ‘Witte boorden, blauwe kielen : patroons en arbeiders in de Belgische
nr. 82, 2003, p. 4-17
textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw’, Gent, 1997, 403 p.
▷▷ VANDENHEEDE (L.), ‘Nieuwe functies voor industriegebouwen’, in: ‘Tijdschrift voor
▷▷ DE WILDE (B.), ‘Verenigd zijn we alles, onverenigd zijn we niets,
Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur’, Vereniging voor Industriële Archeologie
100 jaar textielsyndicalisme 1898 - 1998’, 1998, 127 p.
en Textiel, nr. 1, 1983, p. 3-19
▷▷ DE WILDE (B.), ‘Gent/Rabot. De teloorgang van de textielnijverheid’, Lannoo, 2007, 127 p. 46
47
Kranten ▷▷ DE RUYCK (C.), ‘Loftstory in Gent’, In: ‘De Gentenaar’, 3.10.2002 ▷▷ VAN KEYMEULEN (K.), ‘Gevecht voor oude fabrieksgebouwen’, In: ‘Het Nieuwsblad’, 21.12. 2010, In: , geraadpleegd op 14.04.2013 ▷▷ VANHERPE (S.), ‘Woningen en winkels in spinnerij’, In: ‘De Gentenaar’, 11.05.2006
Websites ▷▷ ‘Centexbel’ in: < http://www.centexbel.be/nl >, website van organisatie, geraadpleegd 10.04.2013 ▷▷ ‘Korte historiek mondelinge geschiedenis’, in: , website van FARO, laatst geraadpleegd, 18.04.2013 ▷▷ ‘Onderzoeksbalans industrieel erfgoed’, In: , website van Onroerend Erfgoed Vlaanderen, geraadpleegd op 12.04.2013
48
Met dank aan het M.I.A.T.