de Flandes De Nederlandse aanwezigheid in Valladolid en omstreken tijdens de zestiende eeuw
Tekening van de stad Valladolid gemaakt door Braun en Hogenberg (ca. 1574)
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis
Janna Everaert Promotor: Prof. Dr. René Vermeir Commissarissen: Prof. Dr. M. Limberger Dr. A. van Dixhoorn Universiteit Gent Academiejaar: 2011-2012
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2011-2012 Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, ………………………………………………………………………………... afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2011-2012 en auteur van de scriptie met als titel: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, ………………………………………(datum)
………………………………………(handtekening)
II
Dankwoord Na een jaar hard werken en veel eenzame uren achter mijn bureau is eindelijk het moment aangebroken waarop ik mijn onderzoeksresultaten kan presenteren. De weg naar dit punt was echter niet altijd even vlak en mooi geplaveid. Vaak zaten er grote putten in het wegdek of was een omleiding noodzakelijk. Gelukkig moest ik deze weg niet helemaal alleen afleggen. Onderweg kreeg ik hulp en steun van een aantal mensen die ik bij deze gelegenheid dan ook graag zou bedanken. In de eerste plaats wil ik mijn promotor, professor René Vermeir, bedanken voor het begeleiden van deze masterproef. Zijn advies en inhoudelijke evaluaties zijn een grote hulp geweest. Bovendien werkte zijn enthousiasme voor het onderwerp en voor Spanje erg aanstekelijk. Ook het personeel van het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid verdient mijn dank voor hun snelle, vriendelijke en professionele hulp. Verder wil ik ook mijn vrienden Jelle, Liselotte en Lieselot bedanken. Zij zorgden voor de soms broodnodige ontspanning tijdens mijn studies en het schrijven van dit werk. Tot slot gaat mijn speciale dank uit naar mijn mama en mijn vriend Frederik. Zij vormden samen immers een uiterst kritische naleescommissie en hebben mij waar nodig met hun talenkennis bijgestaan. Dankzij hun tips en opmerkingen hebben zij vele onduidelijkheden en schrijffouten in deze masterproef voorkomen. Nog veel belangrijker echter was hun luisterbereidheid, opgewektheid en steun, zeker op de momenten dat ik het even niet meer zag zitten. Dankzij die steun en toewijding heb ik de vele hindernissen die mijn pad tijdens dit masterjaar kruisten, overwonnen. Daarvoor een oprechte dank u wel.
III
Lijst met afkortingen ARCV
Archivo de la Real Chancillería de Valladolid
c.
Caja
ds.
Ducados
(F)
Fenecidos
FA
Fernando Alonso
M
Moreno
Mrs
Maravedis
(OLV)
Olvidados
PA
Pérez Alonso
PLC
Pleitos Civiles
RDE
Registro de ejecutorias
SDH
Sala de Hijosdalgo
v.m.
Vuestra Merced (uw Genade)
z.f.
Zonder folio
IV
Verklarende woordenlijst1 Alcabala
Castiliaanse binnenlandse verkoopsbelasting.
Auto de fe
Publieke bestraffing van een persoon die schuldig is bevonden door de inquisitie.
Caja
Kartonnen archiefdoos om documenten in te bewaren.
Carta ejecutoria
Juridisch document waarin de uitspraak van een rechtbank is vastgelegd.
Comuneros
Burgers die deelnamen aan de opstand van de Castiliaanse steden tegen Karel V.
Consejo Real
Koninklijke raad in Spanje die de vorst bijstond en ook recht kon spreken in zijn naam. In de vroegmoderne tijd bestonden er meerdere dergelijke raden in Spanje, waaronder de Consejo Real de Castilla.
Corregidor
Koninklijke vertegenwoordiger in de steden, met zowel politieke als juridische functies.
Cortes
De standenvertegenwoordiging van Spanje met afgevaardigden per oud koninkrijk. In de zestiende eeuw kwamen echter alleen maar de afgevaardigden van de grote steden naar deze vergaderingen. Zij konden de vorst adviseren en klachten uiten, maar enkel bij het inzweren van een nieuwe vorst of bij het afkondigen van nieuwe belastingen hadden zij echte politieke invloed.
Ducado
Gouden muntstuk dat in het zestiende-eeuwse Spanje werd gebruikt als betaalmiddel. 1 ducado kwam overeen met 375 maravedís.
Factor
Persoon die gemachtigd is om handelstransacties uit te voeren in naam en voor rekening van zijn opdrachtgever.
Maravedí
Rekeneenheid waarin de waarde van de verschillende munten werd gemeten en uitgedrukt.
Obligación
Schuldbrief, een brief waarin iemand belooft zijn schuld terug te betalen.
Real Chancillería
Het hoogste rechtscollege in Castilië tijdens de vroegmoderne tijd, bevoegd voor rechtszaken in hoger beroep.
1
R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot. De Spanjaarden en hun geschiedenis, Amsterdam, e e Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011, pp. 68-69; J.P. Amalric, et al. Lexique historique de l’Espagne XVI -XX siècle, Parijs, Librairie Armand Colin, 1976, passim; Real Academia Española, in: <www.rae.es>.
V
Vallesolitana
De twee negentigste die van de kerkelijke tienden moest worden afgehouden en aan de vorst moest worden gegeven. Vrouwelijke inwoner van Valladolid.
Vecino
Een persoon die bepaalde rechten, eigen aan de buurt waar hij woont,
Tercias Reales
heeft verworven door er een langere tijd te verblijven of door er geboren te zijn.
VI
Overzicht van de gebruikte kaarten, illustraties, figuren en tabellen Kaarten Kaart 1: Het Iberisch Schiereiland (ca. 1492) ................................................................................... 4 Kaart 2: De provincie Valladolid ....................................................................................................... 4 Kaart 3: Het Rijk van Karel V in 1519 .............................................................................................. 14 Kaart 4: De Habsburgse Nederlanden ............................................................................................ 25 Illustraties Illustratie 1: Juana van Castilië en Filips de Schone, ca. 1496-1500, door Juan de Flandes (Kunsthistorisches Museum, Wenen) ............................................................................................ 12 Illustratie 2: Portret van de jonge Keizer Karel V, ca. 1520, anoniem Vlaams atelier (Museo Nacional de Escultura, Valladolid) .................................................................................................. 15 Illustratie 3: Monasterio de San Benito el Real (Valladolid)........................................................... 18 Illustratie 4: Nuestra Señora de la Asunción, kathedraal van Valladolid ....................................... 21 Illustratie 5: Castillo de La Mota (Medina del Campo) ................................................................... 23 Illustratie 6: Twee op elkaar volgende pagina’s uit de carta ejecutoria van het proces tussen Giles de la Bala en Jorge Tulaime in 1566 (ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f.) ................................................... 35 Illustratie 7: Diego de la Haya en Catalina Barquete met beschermheiligen, Detail van het retable de la Epifanía, ca. 1537, door Alonso Berruguete (Iglesia de Santiago, Valladolid) ...................... 55 Illustratie 8: Handtekeningen van enkele Nederlandse kooplieden in Medina del Campo (156566) ................................................................................................................................................... 67 Illustratie 9: Epitaaf uit de kathedraal van Burgos ......................................................................... 86 Figuren Figuur 1: Stamboom Spaanse Habsburgers ................................................................................... 14 Figuur 2: Stamboom familie de Cambray ....................................................................................... 45 Figuur 3: Het Nederlandse netwerk ............................................................................................... 77 Tabellen Tabel 1: Verschillende groepen mogelijke Nederlanders .............................................................. 40 Tabel 2: Woonplaats van de gevonden Nederlanders en aantal Nedelandse vecinos .................. 48 Tabel 3: Beroep van de Nederlanders uit de regio Valladolid ....................................................... 54
VII
Tabel 4: De verschillende soorten geschillen waarin Nederlanders betrokken waren en die in de cartas ejecutorias werden vastgelegd ............................................................................................ 57 Tabel 5: Tegenpartij bij processen over handelsconflicten en schulden ....................................... 60 Tabel 6: Aantal cartas ejecutorias voor de eerste en de tweede helft van de zestiende eeuw .... 61
VIII
Inhoudsopgave
Dankwoord ...................................................................................................................................... III Lijst met afkortingen ....................................................................................................................... IV Verklarende woordenlijst ................................................................................................................. V Overzicht van de gebruikte kaarten, illustraties, figuren en tabellen ............................................ VII Inhoudsopgave ................................................................................................................................ IX Deel 1. Inleiding ............................................................................................................................. 1 1.1.
Situering onderwerp ......................................................................................................... 1
1.2.
Afbakening onderzoek ...................................................................................................... 1
1.2.1.
Spanje? Castilië? De regio Valladolid?....................................................................... 2
1.2.2.
Nederlandse handelaars en ambachtslieden? .......................................................... 2
1.2.3.
De zestiende eeuw? .................................................................................................. 3
1.3.
Stand van het onderzoek .................................................................................................. 5
1.4.
Onderzoeksvragen ............................................................................................................ 8
1.5.
Opbouw ............................................................................................................................. 9
Deel 2. Historische schets ........................................................................................................... 11 2.1.
De banden tussen de Nederlanden en Spanje ................................................................ 11
2.1.1.
Economische verbondenheid .................................................................................. 11
2.1.2.
Politieke verbondenheid ......................................................................................... 12
2.1.3.
De Nederlandse opstand en zijn gevolgen .............................................................. 16
2.2.
Valladolid en omstreken tijdens de zestiende eeuw ...................................................... 17
2.2.1.
De stad Valladolid .................................................................................................... 17
2.2.2.
De Castiliaanse jaarmarkten .................................................................................... 21
2.3.
Motieven voor de migratie ............................................................................................. 24
IX
Deel 3. Bronnen en methodologie .............................................................................................. 26 3.1.
Bronnenprospectie.......................................................................................................... 26
3.1.1.
Bronnen en archieven in Spanje .............................................................................. 26
3.1.2.
Bronnen en archieven in België ............................................................................... 30
3.1.3.
Interessante bronnen? ............................................................................................ 31
3.2.
Methodologische problemen.......................................................................................... 31
3.3.
Gekozen bronnen en methodologie ............................................................................... 34
Deel 4. De Nederlanders voor de Real Chancillería van Valladolid............................................. 39 4.1.
De Nederlanders ............................................................................................................. 40
4.1.1.
Echte of valse Nederlanders? .................................................................................. 40
4.1.2.
Inwoner of vecino van de regio Valladolid? ............................................................ 46
4.1.3.
De geïntegreerde Nederlander? .............................................................................. 50
4.1.4.
Handelaars of ambachtslieden? .............................................................................. 53
4.2.
De rechtszaken ................................................................................................................ 56
4.2.1.
Handelsconflicten, schulden en erfeniskwesties .................................................... 56
4.2.2.
De tegenpartij .......................................................................................................... 59
4.2.3.
De turbulente tweede helft van de zestiende eeuw ............................................... 61
4.3.
Deelbesluit: De Nederlanders voor de Real Chancilleria van Valladolid ........................ 63
4.3.1.
De onderzoeksresultaten ........................................................................................ 63
4.3.2.
Vergelijking met het eerder onderzoek .................................................................. 64
Deel 5. De Nederlandse handelaars in Medina del Campo ........................................................ 66 5.1.
Het startpunt: Juan Bautista de Olanda .......................................................................... 66
5.2.
De casus: Jorge Tulaime .................................................................................................. 69
5.2.1.
Factor van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute ................................................ 69
5.2.2.
Voor eigen rekening ................................................................................................ 70
5.3.
De sedentaire handelaars uit Medina del Campo .......................................................... 72
X
5.3.1.
Andere factores ....................................................................................................... 72
5.3.2.
Nog meer Nederlandse handelaars op de jaarmarkten .......................................... 75
5.4.
Onderlinge verbondenheid en integratie ....................................................................... 76
5.5.
De neergang van de Castiliaanse jaarmarkten................................................................ 78
5.6.
Deelbesluit: De Nederlandse handelaars in Medina del Campo .................................... 79
Deel 6. Mogelijkheden voor het verder onderzoek .................................................................... 82 6.1.
Het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid ........................................................... 82
6.2.
De verdere zoektocht naar de Nederlandse aanwezigheid ............................................ 84
6.2.1.
De regio Valladolid .................................................................................................. 84
6.2.2.
Andere streken in Spanje ........................................................................................ 87
Deel 7. Conclusie ......................................................................................................................... 90 Bijlagen 93 Bijlage 1: Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders .............................................. 93 Bijlage 2: De parochiearchieven van het Aartsbisdom Valladolid ............................................ 102 Bijlage 3: Oudste parochieregisters in het Aartsbisdom Valladolid ......................................... 104 Bijlage 4: De cartas ejecutorias ................................................................................................ 105 Opgave van bronnen en literatuur ............................................................................................... 107 Bronnen .................................................................................................................................... 107 Onuitgegeven........................................................................................................................ 107 Uitgegeven ............................................................................................................................ 107 Secundaire literatuur en woordenboeken ............................................................................... 108 Internetadressen ...................................................................................................................... 113 Verantwoording van de illustraties .......................................................................................... 114 Persoonsindex .............................................................................................................................. 116
XI
XII
Deel 1.
Inleiding
1.1. Situering onderwerp Binnen de historiografie is er al relatief veel onderzoek gevoerd naar de buitenlandse handelaars die zich in Brugge en Antwerpen kwamen vestigen. Samen met Noord-Italië vormden de Nederlanden immers de draaischijf van de Europese handel in de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne tijd. Vooral naar de Spaanse aanwezigheid in de Lage Landen en hun verschillende naties in Brugge en Antwerpen is al heel wat onderzoek verricht.2 Naar de omgekeerde beweging, Nederlanders die naar Spanje trokken, is echter veel minder onderzoek gevoerd. Nochtans hebben enkele eerdere studies aangetoond dat men deze beweging niet mag onderschatten. Vooral kunsthistorici hebben al studies gewijd aan Nederlandse kunstenaars die zich definitief in Spanje gingen vestigen.3 Sociale en economische historici lopen echter op dit gebied nog een stuk achter op hun collega’s uit de kunstgeschiedenis. Als gevolg hiervan is er nog maar heel weinig geweten over Nederlandse handelaars en ambachtslieden die naar Spanje trokken. Het onderzoek heeft tot op heden nog maar het topje van de ijsberg blootgelegd.4 Daarom beoogt deze masterproef de groep Nederlanders die naar Spanje trokken beter in kaart te brengen.
1.2. Afbakening onderzoek Aangezien het niet haalbaar is om onderzoek te verrichten naar de Nederlandse aanwezigheid in heel Spanje, beperkt het onderzoek in deze masterproef zich tot een bepaalde groep, regio en tijdspanne: namelijk de Nederlandse handelaars en ambachtslieden in de stad Valladolid en haar omgeving – voornamelijk de jaarmarktsteden Medina del Campo, Medina de Rioseco en Villalón – tijdens de zestiende eeuw. Ik zal de redenen waarom ik voor deze afbakening heb gekozen hierna verklaren. Bovendien zal ik de gebruikte geografische begrippen toelichten: noch Spanje, noch de Nederlanden vormden immers een politieke eenheid tijdens de zestiende eeuw. 2
O.a. A. Vandewalle, “De handel tussen Vlaanderen en Spanje in de late middeleeuwen”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), pp. 200-203; R. Fagel, “Spanish Merchants in the Low Countries: Stabilitas Loci or Peregrinatio?”, in: P. Stabel, B. Blondé en A. Greve, eds. International trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, organisation, infrastructure, Leuven, Apeldoorn, 2000, pp. 87-104; R. Fagel, De HispanoVlaamse wereld. De contacten tussen Spanjaarden en Nederlanders 1496-1555. Brussel/Nijmegen, Archief- en Bibliotheekwezen in België, Extranummer 52, 1996, pp. 7-208; J. Finot, Etude historique sur les relations commerciales entre la Flandre et l’Espagne au moyen-age, Parijs, Picard, 1899. 3 O.a. T.H. Borchert, ed. De eeuw van Van Eyck 1430-1530. De Vlaamse Primitieven en het Zuiden, Gent/Amsterdam, Ludion, 2002; I. Vandevivere, Juan de Flandes, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1985; J.V.L. Brans, Vlaamse schilders in dienst der koningen van Spanje, Leuven, Davidsfonds, 1959. 4 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 210-213.
1
1.2.1. Spanje? Castilië? De regio Valladolid? Als ik in dit werk spreek over Spanje dan bedoel ik daarmee het Spaanse vasteland in zijn huidige geografische vorm. Dit komt immers ruwweg overeen met de koninkrijken Castilië en Aragon tijdens de zestiende eeuw. Door het huwelijk van Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon in 1469 ontstond er een sterke blijvende band tussen beide gebieden. Toch bleven het twee aparte koninkrijken met hun eigen wetten en instellingen.5 In dit werk zal de nadruk liggen op het koninkrijk Castilië, aangezien Valladolid zich binnen dit koninkrijk bevond. Zoals hierboven reeds vermeld, is het onmogelijk om de Nederlandse aanwezigheid in heel Spanje of zelfs heel Castilië te onderzoeken. Dit onderzoek zal zich daarom beperken tot de huidige provincie Valladolid. Naast de stad Valladolid bevinden zich in deze provincie ook de belangrijkste Castiliaanse jaarmarktsteden, namelijk Medina del Campo, Medina de Rioseco en Villalón. Ook andere steden zoals Simancas6, Tordesillas en Olmedo vallen binnen de onderzochte regio. 1.2.2. Nederlandse handelaars en ambachtslieden? Als ik het over de Nederlanden heb in dit werk dan gaat het over de Nederlanden sensu lato. Dit wil zeggen dat het zal gaan over zowel de Noordelijke- als de Zuidelijke Nederlanden, inclusief het Prinsbisdom Luik. De term Nederlander moet men nog ruimer interpreteren dan het begrip Nederlanden. Het is namelijk zo dat in Spaanse bronnen vaak de term de Flandes of flamenco terugkomt. Deze termen komen echter niet overeen met het graafschap Vlaanderen, noch met het huidige Vlaanderen. Het kan hier gaan over een inwoner van de Nederlanden, maar evengoed over een inwoner van het noorden van het koninkrijk Frankrijk of van het westen van het Heilig Roomse Rijk. Aangezien dit onderzoek zich op Spaanse bronnen baseert, zal ook de Spaanse interpretatie van de term flamenco worden gebruikt.7 Bij deze flamencos zal de nadruk liggen op de handelaars en de ambachtslieden. Deze beroepsgroepen waren immers sterk met elkaar verbonden in de zestiende eeuw. Veel ambachtslieden waren ook handelaar en omgekeerd. Daarnaast is het soms ook moeilijk om een
5
R.R. Palmer, et al. A History of the Modern World to 1815, New York, McGraw-Hill, 2007, p. 74. Hier vestigde Karel V in 1545 zijn centraal archief. R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 95. 7 Cfr. infra 3.2. Methodologische problemen. 6
2
onderscheid te maken tussen een ambachtsman en een kunstenaar. Deze tussencategorie tussen ambachtslieden en kunstenaars valt dus ook binnen dit onderzoek. Naar de soldaten, ambtenaren en kunstenaars die verbonden waren aan het koninklijke hof is niet expliciet gezocht binnen het bestek van deze masterproef, omdat deze groepen deel uitmaakten van een andere dynamiek. Zij hadden vaak heel andere redenen om naar Spanje te komen dan de handelaars en de ambachtslieden. Zij zullen dan ook niet worden behandeld. 1.2.3. De zestiende eeuw? Cesuren leggen binnen de geschiedenis is altijd een moeilijk gegeven. Toch is het noodzakelijk om dit onderzoek ook chronologisch af te bakenen. Hier is gekozen om de zestiende eeuw te onderzoeken, en dit omdat Castilië en de Nederlanden zowel politiek als economisch met elkaar verbonden waren in deze periode.8 Bovendien kende Spanje tijdens deze periode zijn Siglo de Oro ofwel Gouden Eeuw.9 Tijdens deze Spaanse Siglo de Oro was de regio Valladolid ook nog eens een relatief belangrijk gebied. Zowel de stad Valladolid als de Castiliaanse jaarmarkten kenden hun bloeiperiode in deze eeuw.10 Daar komt nog bij dat deze regio de nodige veranderingen doormaakte tijdens de zestiende eeuw. Valladolid was immers de stad waar het ambulante koninklijke hof het vaakst vertoefde in de eerste helft van dezelfde eeuw. Daardoor kreeg Valladolid de facto de rol van hoofdstad toegewezen. Vanaf 1561 werd Madrid echter de officiële hoofdstad en de vaste verblijfplaats van het hof.11 Dit bracht de nodige veranderingen met zich mee voor deze regio. Die veranderingen maken de combinatie van deze eeuw en regio des te interessanter voor dit onderzoek. In deze inleiding kan hier echter niet uitgebreid op worden ingegaan: dit zal verder in dit werk gebeuren.12
8
Cfr. infra 2.1. De banden tussen de Nederlanden en Spanje. J.P. Amalric, et al. Lexique historique, p. 207. 10 J.P. Amalric, et al. Lexique historique, pp. 99-100 en 226. 11 B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro: una ciudad de Castilla y su entorno agrario en el siglo XVI, Valladolid, Ayuntamiento de Valladolid, 1983, p. 119. 12 Cfr. infra 2.2. Valladolid en omstreken tijdens de zestiende eeuw. 9
3
Kaart 1: Het Iberisch Schiereiland (ca. 1492)
Kaart 2: De provincie Valladolid
4
1.3. Stand van het onderzoek Over de Nederlandse handelaars en ambachtslieden in de regio Valladolid tijdens de zestiende eeuw is er nog maar weinig onderzoek gedaan. De enige auteurs die dit hebben onderzocht zijn R. Fagel, A. Rucquoi en B. Bennassar. De belangrijkste auteur binnen het onderzoek is zonder twijfel Fagel. Hij legde zich specifiek toe op de Nederlandse aanwezigheid in de stad Valladolid tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw en schreef hier meerdere werken over. In zijn belangrijkste werk De Hispano-Vlaamse wereld geeft hij een overzicht van het reeds geleverde onderzoek tot 1996 over de betrekkingen tussen de Nederlanden en Spanje. Dit vult hij aan met eigen onderzoeksresultaten. Naast de stad Valladolid heeft Fagel ook andere streken en steden in Spanje onderzocht.13 Zo ontdekte hij via een procesdossier en de bijbehorende koopmansboeken14 van de Nederlandse handelaar Juan Bautista de Olanda een hele kolonie Nederlanders in Medina del Campo voor de periode 156567. Hij maakte er een case study van en kon Spaanse aan Nederlandse bronnen koppelen om zo een completer beeld te krijgen van deze groep.15 Volgens Fagel kon men in het zestiendeeeuwse Spanje overal Nederlanders aantreffen, maar heeft het onderzoek nu nog maar een tipje van de sluier opgelicht.16 Fagel steunde voor zijn werk sterk op het onderzoek dat reeds werd verricht door Rucquoi en Bennassar. Rucquoi maakte twee studies over de stad Valladolid: de ene over Valladolid in de middeleeuwen17 en de andere over Valladolid als aantrekkingspool voor migranten tijdens de vijftiende eeuw. Bij dit laatste werk ligt de focus voornamelijk op de migranten die oorspronkelijk van andere streken van Spanje kwamen en naar de stad Valladolid trokken. Toch trof Rucquoi tijdens beide onderzoeken Vlaamse migranten aan die in Valladolid vertoefden aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw.18 Bennassar daarentegen zocht wel specifiek naar Vlaamse en Italiaanse handelaars in de stad Valladolid en dit voor de hele 13
R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, passim. Als bijlage bij het artikel dat hij over Juan Bautista de Olanda schreef, zitten de transcripties van het koopmansboek (1565-66). R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda: een Nederlands koopman in Medina del Campo 1565-1566”, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België, 68 (1997), pp. 255-311 15 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 225-254. 16 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 242 en 442. 17 A. Rucquoi, Valladolid en la Edad media. 2, El mundo abreviado (1367-1474), Valladolid, Junta de Castilla y León Consejería de Educación y Cultura, 1987, passim; A. Rucquoi, “Valladolid pôle d’immigration au XVe siècle”, in: Les Communications dans la Péninsule Iberique au Moyen Ages. Actes du I colloque de Pau, Parijs, CNRS, 1981, pp. 179-189. 18 A. Rucquoi, Valladolid en la Edad media, pp. 104-106; A. Rucquoi, “Valladolid pôle d’immigration au XVe siècle”, pp. 188-189. 14
5
zestiende eeuw.19 Hij vond echter enkel sporen van Vlaamse handelaars voor de tweede helft van die eeuw en niet voor de eerste helft. De waarde van het archiefonderzoek van Bennassar kan evenwel worden betwist, aangezien Fagel in dezelfde bronnen die Bennassar ook had onderzocht wél sporen vond van een Nederlandse aanwezigheid gedurende de eerste helft van de zestiende eeuw.20 Als we deze drie auteurs – Fagel, Rucquoi en Bennassar – naast elkaar leggen, blijkt er gedurende heel de zestiende eeuw een – overwegend mannelijke – Nederlandse kolonie in de stad Valladolid aanwezig te zijn geweest. De bovenvermelde onderzoekers komen ook tot ongeveer dezelfde conclusies. Ten eerste zouden de Nederlandse migranten zich bezig hebben gehouden met een breed gamma van kleine ambachten en handelsactiviteiten. Ten tweede integreerden de Nederlanders zich vrij snel als ze een langere periode in Valladolid verbleven door vecino te worden, te huwen met een Spaanse en/of eigendommen in de stad te verwerven.21 Bennassar beweerde echter wel dat de Vlaamse handelaars zich nergens in de streek – of slechts heel uitzonderlijk – voor een langere periode of definitief vestigden. Zij trokken rond van stad naar stad en daardoor is deze groep veel moeilijker te bestuderen dan de ambachtslieden of de Italiaanse handelaars die zich wel definitief in de stad Valladolid vestigden.22 Het probleem is evenwel dat de hierboven beschreven onderzoeksresultaten niet worden ondersteund door een systematisch bronnenonderzoek voor een langere periode23. Door dit beperkte archiefonderzoek wekt het dan ook geen verbazing dat er geen echt debat rond het onderwerp bestaat. Daarbij komt nog het probleem dat noch Rucquoi noch Bennassar duidelijk omschrijven wat ze onder een Vlaming verstaan. Ten slotte focusten de bovenvermelde onderzoeken op de stad Valladolid en niet – of in veel mindere mate – op de omliggende steden en dorpen. Aangezien het onderzoek naar de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid gedurende de zestiende eeuw nog maar in zijn kinderschoenen staat, moet verder onderzoek zich ook wenden tot algemenere werken over de Nederlandse aanwezigheid in Spanje. Hiervoor zijn de werken van F. M. A. Robben, E. Stols en W. Thomas het meest relevant. 19
B. Bennassar, “Marchands Flamands et Italiens a Valladolid”, in: H. Kellenbenz, ed. Fremde Kaufleute auf der Iberischen Halbinsel, Keulen/Wenen, Böhlau, 1970, pp. 48-55. 20 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 233-234. 21 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 279-280 en 451. 22 B. Bennassar, “Marchands Flamands et Italiens a Valladolid”, p. 49. 23 Cfr. infra 3.1. Bronnenprospectie.
6
Robben maakte net als Fagel een case study waarbij hij Spaanse en Nederlandse bronnen combineerde. Zijn werk handelt over Jan Poelman, een vertegenwoordiger van de firma PlantinMoretus in Salamanca tussen 1579 en 1607. Robben beschrijft het leven en werk van Jan Poelman in al hun facetten. Helaas stierf de auteur voor het werk helemaal af was, waardoor het kritisch apparaat niet volledig is. Desalniettemin is het een interessante en gedetailleerde studie.24 Stols bestudeerde dan weer de Nederlandse aanwezigheid op het Iberisch Schiereiland voor het einde van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. De nadruk in zijn werk ligt vooral op de Nederlanders in de kustgebieden. Volgens Stols waren de Nederlanders in het binnenland immers minder talrijk en erg verspreid.25 Er waren volgens hem wel Nederlanders in Valladolid, maar niet veel.26 Zijn bevindingen over de integratie van de Nederlanders in Spanje liggen in dezelfde lijn als die van Fagel voor de eerste helft van de zestiende eeuw. Een onderzoek dat ons een geheel nieuwe visie biedt op de integratie van de Nederlanders in Spanje is het onderzoek van Thomas. Zijn werk over de (Zuid-)Nederlanders die voor de Spaanse inquisitie verschenen tussen 1530 en 1750 bracht een heel ander soort migranten naar voren. Uit zijn bronnen kwamen vooral de arme en slecht geïntegreerde Nederlanders naar voren. Hij vond overwegend jonge, arme ambachtslieden terug die naar Spanje waren getrokken in de hoop daar vooral op economisch gebied een betere toekomst te kunnen opbouwen. Dit plan bleek echter meestal te mislukken.27 Thomas besluit hieruit dat in de meeste bronnentypes enkel de rijke en goed geïntegreerde Nederlandse migranten hun sporen hebben nagelaten. Daarom komen in de meeste studies, zoals die van Fagel, enkel de succesverhalen aan bod. 28 Deze beweringen zijn nog niet door verder onderzoek gestaafd. Desondanks is het een interessante insteek in het onderzoek waar men zeker rekening mee moet houden. Voorts vond Thomas slechts elf Zuid-Nederlanders in de stad Valladolid terug. Dit vond hij eerder
24
F.M.A. Robben “Jan Poelman, boekverkoper en vertegenwoordiger van de firma Plantin-Moretus in Salamanca 1579-1607”, in: De Gulden Passer. Bulletin van de vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, 71-72 (1993-1994), passim. 25 E. Stols, “Les marchands flamands dans la Péninsule Ibérique a la fin du seizième siècle et pendant la première moitié du dix-septième siècle”, in: H. Kellenbenz, ed. Fremde Kaufleute auf der Iberischen Halbinsel, Keulen/Wenen, Böhlau, 1970, pp. 226-229. 26 E. Stols, Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld, 1598-1648, Brussel, Paleis der Academiën, 1971, deel 1, p. 61. 27 W. Thomas, Een spel van kat en muis: Zuidnederlanders voor de inquistitie in Spanje 1530-1750, Brussel, Koninklijke academie voor wetenschap, letteren en schone kunsten van België, 1991, p. 97. 28 W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 12.
7
verwonderlijk, omdat er in Valladolid heel wat Zuid-Nederlanders zouden hebben gewoond.29 Later schreef hij ook een werk over alle migranten – ook Engelsen, Fransen enz. – die voor de Spaanse inquisitie verschenen tussen 1517 en 1648.30 Ten slotte zijn er ook nog de werken van kunsthistorici. Er werden al meerdere monografieën geschreven over bepaalde bekende kunstenaars zoals Juan de Flandes en Michiel Sittow, twee Vlaamse31 kunstenaars die werkten aan het Spaanse koninklijke hof.32 De meeste van deze werken gaan echter enkel over heel gekende kunstenaars en handelen meer over de kunstwerken zelf en minder over de levenswandel van de kunstenaar. Niettemin kunnen ze ons interessante informatie verschaffen. Fagel maakte ook gebruik van de studies van kunsthistorici en kwam tot de conclusie dat de Nederlandse kunstenaars die tot nu toe zijn bestudeerd enkel maar een bovenlaag vormen van een veel grotere groep Nederlanders in Spanje, en meer specifiek ook in Valladolid.33
1.4. Onderzoeksvragen Dit werk zal dus proberen om de Nederlandse aanwezigheid in Valladolid en zijn omgeving tijdens de zestiende eeuw in kaart te brengen. Omdat dit een heel breed onderwerp is en er nog maar beperkt onderzoek naar is gevoerd, zal de focus gelegd worden op enkele specifieke onderzoeksvragen. Er zal niet alleen aandacht worden besteed aan kwantitatieve en kwalitatieve informatie aangaande deze Nederlanders, maar ook aan de mogelijkheden voor verder onderzoek. Een eerste cluster onderzoeksvragen betreft de kwantiteit. Hoeveel Nederlanders bevonden zich in Valladolid en omstreken tijdens de zestiende eeuw? Hoe zit het met de man/vrouwverhouding? Waren er periodes tijdens de zestiende eeuw waarin er meer Nederlanders waren dan in andere? Zijn daar eventueel verklaringen voor? Heeft het vertrek van het koninklijke hof uit deze regio hier enige invloed op gehad? Een tweede cluster vragen heeft betrekking op de kwalitatieve informatie. Bleven de Nederlandse migranten voor een langere of kortere periode in de regio van Valladolid? Indien ze 29
W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 46. W. Thomas, In de klauwen van de inquisitie: Protestanten in Spanje, 1517-1648, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2003, passim. 31 Michiel Sittow was van origine een Est, maar hij genoot zijn schildersopleiding in Vlaanderen, waarschijnlijk in Brugge. 32 I. Vandevivere, Juan de Flandes, p. 10. 33 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 279. 30
8
voor een langere periode bleven, raakten ze dan geïntegreerd in hun nieuwe omgeving? Trouwden ze met Spaanse vrouwen/mannen? Kochten ze er onroerende goederen? Verkregen ze het burgerschap? Hadden ze vooral contact met andere Nederlanders, met andere buitenlanders of met Spanjaarden? Wat was het beroep van deze Nederlanders? Wat waren hun motieven om naar deze regio te komen? Een derde en laatste cluster vragen bestudeert de mogelijkheden tot verder onderzoek. Welke bronnen kunnen in de toekomst bijdragen tot onze kennis over de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid? Welke andere streken in Spanje waren mogelijke aantrekkingspolen voor Nederlanders? Enz. Het is immers al bij aanvang duidelijk dat deze masterproef nog maar een eerste aanzet is om de Nederlandse aanwezigheid in Spanje beter in kaart te brengen.
1.5. Opbouw Voor ik op bovenstaande onderzoeksvragen zal antwoorden, zal ik eerst de historische context schetsen waarbinnen de Nederlanders naar Spanje migreerden. Daarover zal dan ook deel 2 van deze masterproef handelen. Eerst komen de politieke en economische banden tussen de Nederlanden en Spanje aan bod. Vervolgens wordt er specifiek ingegaan op de regio Valladolid tijdens de zestiende eeuw. Hierbij zal de nadruk liggen op de eigenschappen die van deze regio een aantrekkingspool voor buitenlanders maakten. Ook de meer algemene push- en pullfactoren die van belang zijn bij een dergelijke migratie, worden toegelicht. Deel 3 zal handelen over de bronnen die beschikbaar zijn voor dit type onderzoek en de methodologie. Hierbij zal ik twee elementen bespreken, namelijk zowel de verschillende mogelijkheden qua bronnen als de methodologische problemen die gelinkt zijn aan het onderzoek. Aan de hand van deze analyse zal ik dan de gemaakte keuze qua bronnen en methodologie onderbouwen. Bovendien zullen in dit deel de vragen over de mogelijkheden tot verder onderzoek al deels worden beantwoord. In deel 4 zal ik het vooral hebben over de kwantitatieve gegevens die ik uit de primaire bronnen heb afgeleid over de Nederlanders. Het is hierbij de bedoeling om een algemeen beeld te schetsen van de gevonden Nederlanders. Op het einde van dit deel volgt dan een deelbesluit waarbij de informatie uit de primaire bronnen zal worden vergeleken met de onderzoeksresultaten uit het eerdere onderzoek.
9
Vervolgens zal deel 5 zich toespitsen op een bepaald segment van de gevonden Nederlanders, namelijk de Nederlandse handelaars in Medina del Campo. Daarbij zal ik ook een casus wat dieper uitwerken, om vervolgens opnieuw een algemeen beeld van deze groep te schetsen. De bevindingen uit dit deel zullen dan in een deelbesluit worden samengevat. In deel 6 komen dan de mogelijkheden tot verder onderzoek aan bod. Het is duidelijk dat in deze studie – wegens de beperkte beschikbare tijd – slechts een eerste aanzet kan worden gegeven voor het verder onderzoek.34 Eerst zal de gebruikte hoofdbron uit deze masterproef geëvalueerd worden. Vervolgens zullen de mogelijkheden tot verder onderzoek voor de regio Valladolid en andere regio’s verder worden toegelicht. Het is echter niet de bedoeling om de bronnenprospectie uit deel 3 te gaan herhalen: daarom blijft dit deel beperkt in omvang. Ten slotte zal in deel 7 een conclusie worden geformuleerd die de belangrijkste bevindingen en onderzoeksresultaten van dit werk weergeeft en verduidelijkt. Het is hierbij niet de bedoeling om de deelconclusies van deel 4 en deel 5 te herhalen, maar wel om deze samen te brengen. Op die manier kan er dan een algemeen beeld worden geschetst van de gevonden Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid tijdens de zestiende eeuw en de mogelijkheden tot verder onderzoek.
34
Daarom is bijlage 1, “Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders”, toegevoegd aan dit werk. Daarin is de informatie per gevonden Nederlander kort neergeschreven en de verschillende bronnen en literatuur waarin deze persoon vermeld staat, worden weergegeven. Hopelijk kan dit een bron van informatie zijn voor andere onderzoekers in de toekomst.
10
Deel 2.
Historische schets
Vooraleer de onderzoeksresultaten worden uiteengezet, is het belangrijk om een duidelijk beeld te krijgen van de wereld waarin deze Nederlanders leefden. Daarom zal hier de context van hun migratie worden geschetst. Eerst zullen de verschillende banden tussen de Nederlanden en Spanje worden toegelicht. Vervolgens zal het belang van de regio Valladolid – voornamelijk de stad Valladolid en de Castiliaanse jaarmarktsteden – van naderbij worden bestudeerd. Als laatste zullen de pull- en pushfactoren voor de Nederlandse migratie naar Spanje, en meer specifiek naar de regio Valladolid, worden besproken.
2.1. De banden tussen de Nederlanden en Spanje 2.1.1. Economische verbondenheid Spanje en de Nederlanden kenden in de middeleeuwen reeds een economische verbondenheid. De zee- en landroutes die de Nederlanden en Spanje verbonden, waren relatief veilig en ze waren ook tijdens de wintermaanden bruikbaar. Toen aan het begin van de veertiende eeuw de import van Engelse wol niet langer verzekerd kon worden, schakelde men over op Castiliaanse wol om de Nederlandse textielnijverheid te bevoorraden. Deze wolhandel nam in de vijftiende en zestiende eeuw nog toe door de introductie van het merinosschaap, een kruising tussen Spaanse en Marokkaanse rassen. Deze merinoswol vormde dan ook de motor achter de bloei van de Spaanse economie, die op zijn beurt een nieuwe welvarende koopliedenklasse met brede handelsnetwerken deed ontstaan. Alle wol werd verzameld in Burgos, aangezien deze stad het monopolie had op de export van wol via de Castiliaanse noordkust. Vervolgens werd de wol via Bilbao naar Antwerpen verscheept, waar zich een deel van deze koopliedenklasse had gevestigd en waar ze een Castiliaanse handelsnatie hadden opgericht.35 Naast wol exporteerden de Spanjaarden vooral grondstoffen (zoals kwik en ijzer), agrarische producten (zoals graan, wijn en olijfolie) en producten uit de Nieuwe Wereld (zoals kleurstoffen en exotisch voedsel). Omgekeerd voerden de Nederlanders heel wat luxe- en kunstproducten uit naar Spanje zoals boeken, textiel, schilderijen enz.36 Naast Nederlandse goederen
35
W. Thomas en E. Stols, “Vlaanderen en Castilië: twee gekruiste levenswegen”, in: J.J. Martín González, ed. Vlaanderen en Castilië: op de drempel van Europa, Valladolid, Las Edades del Hombre, 1995, pp. 10-11; R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 86. 36 W. Thomas en E. Stols, “Vlaanderen en Castilië”, p. 11.
11
transporteerden de Nederlanders ook goederen afkomstig uit de Baltische regio naar Castilië.37 In Spanje was er veel vraag naar duurdere buitenlandse goederen aangezien die toen in de mode waren.38 Hierdoor had Spanje een negatieve handelsbalans.39 2.1.2. Politieke verbondenheid Naast deze economische verbondenheid tussen Spanje en de Nederlanden ontstond omstreeks 1500 ook een politieke verbondenheid. Deze politieke verbondenheid kwam tot stand door het dubbelhuwelijk in 1496 van Margaretha van Oostenrijk met Juan van Castilië en van Filips de Schone met Juana van Castilië. Het was echter nooit de bedoeling dat de Nederlanden en Castilië een personele unie zouden gaan vormen. Margaretha moest zelfs afstand doen van haar rechten op de troon om met Juan te kunnen trouwen.40
Illustratie 1: Juana van Castilië en Filips de Schone, ca. 1496-1500, door Juan de Flandes (Kunsthistorisches Museum, Wenen)
Juan was de troonopvolger van het Spaanse imperium, maar hij overleed enkele maanden na zijn huwelijk met Margaretha. Zij was op dat moment zwanger, maar haar kind stierf kort na de geboorte. De volgende in lijn was Juans zus Isabella die gehuwd was met de koning van Portugal. Zij volgde haar broer echter een jaar later al in het graf. Haar enige kind, Don Miguel, werd
37
W.D. Philips, “Merchants of the Fleece: Castilians in Bruges and the Wool Trade”, in: P. Stabel, et al, eds. th th International trade in the Low Countries (14 -16 centuries): merchants, organisation, infrastructure, Leuven, Garant, 2000, p. 77. 38 F.H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina: personalidad, actividades y hacienda”, in: E. Lorenzo Sanz, ed. Historia de Medina del Campo y su tierra, Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, p. 150. 39 A. Domínguez Ortiz, Historia de España: El Siglo de Oro (siglo XVI), Barcelona, Planeta, 1988, p. 244. 40 W. Thomas en E. Stols, “La integración de Flandes en la Monarquía Hispánica”, in: W. Thomas en R.A. Verdonk, eds. Encuentros en Flandes: Relaciones e intercambios hispanoflamencos a inicios de la Edad Moderna, Leuven, Leuven University Press, 2000, pp. 5-7.
12
daarop troonopvolger, maar hij stierf in 1500 op tweejarige leeftijd. Zo werden Filips en Juana door dynastiek toeval de Castiliaanse troonopvolgers.41 Het overlijden van Isabella van Castilië in 1504 luidde een periode van instabiliteit in die zou duren tot 1522. Toen Juana en Filips op de Castiliaanse troon kwamen, brak er immers een heuse machtsstrijd uit tussen Filips en zijn schoonvader Ferdinand. Uiteindelijk kon Filips zijn macht over Castilië behouden, maar kreeg Ferdinand een deel van diens vorstelijke inkomen. In 1506 overleed Filips echter geheel onverwachts, waardoor Ferdinand regent werd over Castilië en Maximiliaan van Oostenrijk over de Nederlanden. Juana werd onbekwaam geacht om te regeren wegens mentale problemen – vandaar haar bijnaam Johanna de Waanzinnige – en opgesloten in een klooster in Tordesillas. Haar minderjarige zoon Karel was nu de rechtmatige vorst over zowel het Spaanse al het Habsburgse rijk.42 Toen Karel in 1515 meerderjarig werd verklaard, werd hij landsheer van de Nederlanden. In het daarop volgende jaar kwam Ferdinand van Aragon te overlijden, waardoor Karel – Carlos I – koning werd van Castilië en Aragon. In 1519 werd hij verkozen tot Karel V, keizer van het Heilig Roomse Rijk. Dit alles ging echter niet zonder slag of stoot. Al kort na zijn aankomst in 1517 in Castilië wekte de nieuwe vorst wrevel op bij de bevolking. Ten eerste was Karel in de Nederlanden opgevoed waardoor hij geen Castiliaans sprak, in tegenstelling tot zijn broer Ferdinand die wel in Castilië was opgevoed. Ferdinand had daardoor veel aanhang onder de Castiliaanse adel en werd dan ook direct naar de Oostenrijkse gebieden gestuurd door Karel. Ten tweede bestond Karels hofhouding bijna uitsluitend uit Nederlanders. Deze hovelingen monopoliseerden al snel alle lucratieve Spaanse ambten, waardoor de Spaanse adel buitenspel werd gezet. Ten slotte waren de Castilianen ook bang dat ze achtergesteld zouden worden ten opzichte van het Heilig Roomse Rijk. Er waren immers nieuwe belastingen ingevoerd in Castilië die Karel had gebruikt om zijn keizerstitel mee te kopen. In 1519 vertrok Karel dan ook direct uit Castilië om zijn nieuwe Duitse gebieden te bezoeken.43
41
R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, pp. 83-84. R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008, pp. 27-28; R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, pp. 84-85. 43 R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis, p. 40; R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 89; J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, Valladolid, Ayuntamiento de Valladolid, 2004, pp. 221223. 42
13
Kaart 3: Het Rijk van Karel V in 1519
Figuur 1: Stamboom Spaanse Habsburgers
14
Dit alles zette kwaad bloed bij de bevolking, waardoor de burgerij en de steden in mei 1520 in opstand kwamen. Deze opstand van de comuneros begon in Toledo en verspreidde zich al snel over het overige Castiliaanse binnenland. Uiteindelijk had Karel twee jaar en de hulp van de hoge Castiliaanse adel nodig om de opstand bloedig te onderdrukken. Karel had door deze opstand wel ingezien dat hij zich anders moest gedragen en hij werd een echte Spaanse vorst: hij leerde Castiliaans, verbleef van 1522 tot 1529 onafgebroken in Spanje en huwde de Portugese prinses Isabella. De steden kwamen echter minder mooi uit het verhaal, want zij verloren veel van hun macht.44
Illustratie 2: Portret van de jonge Keizer Karel V, ca. 1520, anoniem Vlaams atelier (Museo Nacional de Escultura, Valladolid)
In 1556 trad Karel af en zijn rijk werd opgedeeld in een Oostenrijkse tak, onder de leiding van zijn broer Ferdinand, en een Spaanse tak, die werd geleid door zijn zoon Filips II. Tot deze Spaanse tak behoorden Castilië, Aragon, Bourgondië, de kolonies in de Nieuwe Wereld, de gebieden in Italië en de Nederlanden. In 1580 voegde Filips hier ook nog Portugal aan toe.45 In tegenstelling tot zijn vader was Filips II een geboren en getogen Spaanse vorst. Hij maakte van Madrid zijn vaste residentie en het bestuurlijke centrum van zijn rijk. Hij liet net buiten de stad een klooster/paleis bouwen, El Escorial.46 Filips was op religieus vlak ook veel fanatieker dan zijn vader. Dit fanatisme zou één van de aanleidingen vormen voor de Nederlandse Opstand die in 1566 uitbrak en uiteindelijk tot de oprichting van de Republiek zou leiden.47 Kort voor zijn dood in 1598 bepaalde Filips II dat de Nederlanden (in praktijk enkel de Zuidelijke Nederlanden) naar zijn dochter Isabella en haar echtgenoot Albrecht zouden gaan. Hierdoor werd de personele unie tussen Castilië en de Nederlanden tijdelijk onderbroken, maar bij het kinderloos overlijden van 44
R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, pp. 90-91. R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis, pp. 44-45 46 R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, pp. 100-101. 47 Cfr. infra 2.1.3. De Nederlandse Opstand en zijn gevolgen. 45
15
Albrecht in 1621 kwamen de Nederlanden terug onder Spanje en ontstond er dus opnieuw een personele unie tussen beide gebieden.48 2.1.3. De Nederlandse opstand en zijn gevolgen De Nederlandse Opstand, ook wel de Tachtigjarige Oorlog genoemd, was zonder twijfel één van de belangrijkste conflicten tijdens de zestiende – en de zeventiende – eeuw. Er waren een drietal aanleidingen voor de opstand. Een eerste aanleiding was het reeds eerder vernoemde religieuze fanatisme van Filips II. De Reformatie had al omstreeks 1550 voet aan de grond gekregen in de Nederlanden en Filips eiste een hardnekkige kettervervolging, iets wat niet samenging met de tolerante mentaliteit van de Nederlanders. Een tweede aanleiding was de economische malaise waar de Nederlanden vanaf 1560 mee te maken kregen en die voor veel onrust zorgde. Als laatste aanleiding was er ook veel politieke oppositie tegen het autoritaire bewind van Filips. Net zoals bij de opstand van de comuneros in Castilië, voelde de hoge adel in de Nederlanden zich buitengesloten van het bestuur nu alles in Madrid werd geregeld.49 In 1566 had de Nederlandse adel het Eedverbond der Edelen opgericht. Dit verbond bood aan de landvoogdes, Margaretha van Parma, een smeekschrift aan, met de vraag de kettervervolgingen op te schorten. Filips wilde echter geen toegevingen doen en kort daarop brak de Beeldenstorm uit, waarbij honderden kerken werden vernield. Als reactie hierop zond Filips de Hertog van Alva en een grote Spaanse troepenmacht naar de Nederlanden. Alva richtte de Raad van Beroerten, bijgenaamd de Bloedraad, op om diegenen te veroordelen die iets met de onlusten te maken hadden. Dit strenge optreden leidde tot een escalatie van het conflict en in 1568 kwam het een eerste maal tot een militair treffen tussen de Spanjaarden en de opstandelingen. De Tachtigjarige Oorlog was geboren. In 1581 vaardigden de opstandelingen het Placcaet van Verlatinghe uit, waarin stond dat zij het gezag van Filips II niet langer erkenden.50 Dit conflict zou de Spaanse Habsburgers nog vele jaren kwellen, want vrede kwam er pas in 1648.51 De Nederlandse Opstand had niet alleen een effect op de Nederlanden zelf, maar ook op Spanje. Ten eerste legde de Nederlandse Opstand zwaar beslag op de Spaanse schatkist. Spanje was al eens failliet gegaan in 1557 door de kosten die de verschillende oorlogen met zich meebrachten. De Nederlandse Opstand zorgde ervoor dat de oorlogsuitgaven nog stegen en Spanje ging nog 48
R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis, pp. 53-55. R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis, pp. 46-47. 50 R. Vermeir, ed. Een inleiding tot de geschiedenis, pp. 47-48; R.R. Palmer, et al. A History of the Modern World, pp. 124-125. 51 R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 117. 49
16
tweemaal failliet, namelijk in 1575 en in 1596. Dit zorgde voor een heuse financiële crisis. De belastingdruk steeg en veel Spanjaarden investeerden in hun eigen staatsschuld, waardoor er te weinig geld in omloop was en veel handelaars liquiditeitsproblemen kregen.52 Ten tweede zorgde de opstand ook voor de verstoring van de handelsroutes met de Nederlanden. De as Burgos-Bilbao-Antwerpen kwam in een crisis terecht door het wegvallen van een groot deel van de Nederlandse afzetmarkt.53 Dit werd alleen maar erger toen in 1588 de Schelde werd afgesloten. Daardoor moesten alle goederen voor en vanuit Antwerpen via Zeeland worden vervoerd.54 Door al deze problemen begonnen de Spanjaarden vanaf 1570 rechtstreeks wol te leveren op de Italiaanse markten, maar dit bleek slechts een povere vervanging voor de Nederlandse afzetmarkt. De Spaanse economie kwam door dit alles in een recessie terecht.55 Ten slotte versterkte de Nederlandse Opstand het anti-Spaans sentiment dat reeds aanwezig was in Protestants Europa. De Leyenda Negra of Zwarte Legende schilderde de Spanjaarden af als religieuze fanatici en barbaren die de indianen in de Nieuwe Wereld afslachtten. Het antiSpaanse gevoel richtte zich vooral tegen Filips II en tegen de Inquisitie. Spanje werd gezien als achtergesteld op cultureel en wetenschappelijk vlak. Deze beeldvorming zou Spanje blijven achtervolgen tot in de negentiende eeuw.56
2.2. Valladolid en omstreken tijdens de zestiende eeuw 2.2.1. De stad Valladolid Valladolid was één van de belangrijkste steden57 in Castilië tijdens de zestiende eeuw.58 Tot Filips II van Madrid de officiële hoofdstad maakte in 1561, was deze rol voor Valladolid weggelegd. Valladolid was immers de stad waar het, toen nog, ambulante hof het vaakst vertoefde.59 Karels broer Ferdinand werd er opgevoed en Filips II werd er geboren en bracht er zijn jeugdjaren door. Bovendien kwamen ook de Cortes vaker bij elkaar in Valladolid dan in enige andere Spaanse 52
R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 120; J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 277. 53 J. Casey, Early Modern Spain: A Social History, Londen, Routledge, 1999, pp. 51 en 63. 54 P. Arblaster, A History of the Low Countries, New York, Palgrave MacMillan, 2006, p. 131; De geschiedenis van de Schelde, in: < http://www.vnsc.eu/beleef-de-schelde/erfgoed-en-cultuur/de-geschiedenis-van-deschelde.html>, geraadpleegd op 24.07.2012. 55 A. Domínguez Ortiz, Historia de España, p. 246; R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 120. 56 R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, pp. 121-122; J.P. Amalric, et al. Lexique historique, pp. 135-136. 57 Officieel krijgt Valladolid de titel van stad pas in 1596, maar om verwarring tussen de provincie Valladolid en de stad/het dorp Valladolid te vermijden en gezien het belang en de grootte van Valladolid ook voor 1596, lijkt mij het gebruik van de term “stad” toch verantwoord. 58 W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, p. 72. 59 B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, pp. 115-118.
17
stad. Valladolid was met andere woorden een belangrijk politiek centrum. Het mag dan ook niet verwonderen dat Valladolid één van de leidende steden was in de opstand van de comuneros. In tegenstelling tot andere steden kwam Valladolid politiek niet verzwakt uit deze strijd, wel integendeel.60 Valladolid was niet enkel van belang op politiek vlak. Ook op juridisch gebied stond Valladolid centraal, aangezien de Real Chancillería er al sinds de vijftiende eeuw gevestigd was. Oorspronkelijk was deze rechtbank verantwoordelijk voor alle processen in hoger beroep voor heel het grondgebied van Castilië, maar dit bleek niet langer haalbaar. Vanaf 1494 werd de Real Chancillería opgesplitst in twee afdelingen: één in Valladolid en één in Ciudad Real. In 1505 verhuisde de zuidelijke afdelingen dan weer van Ciudad Real naar Granada. De Real Chancillería van Valladolid was nu enkel nog verantwoordelijk voor alle processen in hoger beroep ten noorden van de Taag. De processen ten zuiden van deze rivier werden door de Real Chancillería in Granada behandeld.61 Naast de Real Chancillería was er ook een inquisitietribunaal gevestigd in Valladolid. Deze vestiging was verantwoordelijk voor het district Valladolid en omvatte niet enkel de provincie Valladolid, maar ook de provincies León, Burgos, Segovia en Ávila.62 Dat het inquisitietribunaal zich hier vestigde en niet in een andere stad mag niet verwonderen aangezien er heel wat rijke en belangrijke kloosters gevestigd waren in de stad. De rijkste kloosters waren San Benito el Real, San Pedro, las Huelgas en Nuestra Señora del Prado. Het klooster van San Benito el Real was niet alleen rijk maar ook machtig, aangezien het het hoofdklooster van de Benedictijnen was en een pelgrimsoord.63 Illustratie 3: Monasterio de San Benito el Real (Valladolid)
Naast een politiek, juridisch en religieus centrum, was Valladolid ook een centrum van kennis. Er waren immers drie universiteiten in het zestiende-eeuwse Castilië: één in Salamanca, één in 60
J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 221-223 en 226-227. R.L. Kagan, Pleitos y pleiantes en Castilla,1500-1700, Salamanca, Junta de Castilla y León: conserjería de Cultura y Turismo, 1991, pp. 105-107. 62 W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, pp. 22-23. 63 e B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 122; B. Bennassar, Valladolid et ses campagnes au XVI siècle, Parijs, Mouton, 1967, p. 391. 61
18
Alcalá de Henares en één in Valladolid. Er was een bepaalde vorm van concurrentie tussen deze universiteiten en de universiteit van Valladolid specialiseerde zich vooral in de rechten: canoniek en Romeins recht. De studenten werden er klaargestoomd voor een carrière als jurist of ambtenaar in één van de vele instellingen van de stad.64 Bovendien stimuleerde de aanwezigheid van de rechtbanken, de kloosters en de universiteit de productie en de verkoop van boeken in de stad en in Medina del Campo.65 Dat juist Valladolid zo een belangrijke stad was in de zestiende eeuw en dat al deze instellingen er waren gevestigd, lag waarschijnlijk aan de gunstige geografische ligging van de stad. Ten eerste was Valladolid een kruispunt van verschillende wegen. Vanuit de stad waren Sevilla, Toledo en de noordelijke kusten van Castilië vlot bereikbaar. Ten tweede ligt Valladolid aan de samenvloeiing van de Duero en de Pisuerga. Ten derde ligt Valladolid centraal tussen de Castiliaanse jaarmarktsteden en de textielindustriestad Segovia. Ten slotte was de omgeving van Valladolid ook heel vruchtbaar en werd er veel wijn en tarwe geteeld. Er was dus voldoende voedsel om een grote stad te kunnen onderhouden.66 Al deze elementen maakten van Valladolid een stad met veel prestige en een aantrekkingspool voor een breed en heel divers publiek. Veel edelen hadden er hun eerste of tweede verblijf. Daardoor werden er veel stadspaleizen gebouwd, wat op zijn beurt weer veel ambachtslieden en kunstenaars aantrok. Ook rijke handelaars die de adellijke levensstijl wilden kopiëren vestigden zich in deze stad, waar bovendien een grote afzetmarkt was voor luxegoederen. Bovenop deze groep komen nog eens alle rechters, advocaten, ambtenaren, priesters en professoren die met de verschillende instellingen67 in de stad verbonden waren.68 Het mag dan ook niet verwonderen dat Valladolid en haar omgeving het dichtstbevolkte gebied van heel Castilië was.69 Toen Filips de Schone in 1502 tijdens zijn eerste reis door zijn nieuwe koninkrijk Valladolid bezocht, beschreef zijn kroniekschrijver de stad als volgt: “la meilleure ville de Castille, sans estre cité, et siet au plus beau et meilleur quartier, et ou mileu du pays. […] Celle ville, de la grandeur de la ville d’Arras, bien pavée, fort peuplée et bien marchande, siet en une vallée en plain pays, 64
J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 264-265; W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, p. 18. 65 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 269. 66 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 198-199; A. Domínguez Ortiz, Historia de España, p. 208. 67 De Real Chancillería zorgde voor ca. 2500 directe en indirecte arbeidsplaatsen in de stad. R.L. Kagan, Pleitos y pleiantes en Castilla, p. 166. 68 B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, pp. 116-120. 69 A. Domínguez Ortiz, Historia de España, p. 210.
19
assés fertule de bledz et de vignobles. Auprés d’elle court la rivière dicte Pisorghes, laquèle, à une lieue près d’illee, entre en une rivière nommée Deurel, et là pert son nom, et court jusques à la mer de Portugal. En celle ville, enrichie de pluseurs monastères et colliéges, come j’ay dit, se tiennent le président et conseil du parlement des royames de Castille et de León.”
70
(Antoine de
Lalaing, 11 maart 1502) De opstand van de comuneros buiten beschouwing gelaten, was de eerste helft van de zestiende eeuw een rustige en welvarende periode voor de stad. Rond 1560 kwam daar echter verandering in. In 1558 werd in Valladolid71 een grote groep protestanten ontdekt. Deze ontdekking bezorgde de stad een waar trauma en werd gevolgd door een periode van repressie. Ondanks het feit dat bijna alle gevonden protestanten Castilianen waren, werden alle vreemdelingen toch strenger gecontroleerd. Uiteindelijk werden in 1559 twee auto de fe’s georganiseerd, waarvan één werd bijgewoond door Filips II zelf. Kort na deze ketterverbranding – en misschien wel als gevolg ervan – verhuisde het hof naar Madrid.72 Vervolgens werd Madrid in 1561 uitgeroepen tot de officiële hoofdstad van het Spaanse imperium. Dit was echter niet de enige klap die Valladolid op dat moment te verwerken kreeg, want in datzelfde jaar brandde ook bijna de hele stad af.73 Na het vertrek van het hof en de brand belandde Valladolid in een periode van crisis. Toch was de rol van de stad nog niet uitgespeeld, want ondanks de crisis ontstond er na 1561 ook een nieuwe dynamiek in de stad. De stad had dan wel haar politieke rol voor een groot stuk verloren, op economisch vlak maakte Valladolid in de tweede helft van de zestiende eeuw haar gouden periode door. De stad maakte een heuse economische heropstanding mee en deze zou volgens Bennassar de verdienste zijn geweest van de vele immigranten in de stad. Door de brand moest immers bijna de hele stad worden heropgebouwd, wat een boost gaf aan de lokale economie en veel ambachtslieden aantrok. Bovendien volgden niet alle edelen en geleerden het hof naar Madrid. Velen bleven in Valladolid, waardoor de afzetmarkt voor luxegoederen niet mee verhuisde.74 Daardoor werd Valladolid de derde grootste handelsstad in Noord-Castilië na
70
L.P. Gachard, et al. Collection des voyages des souverains des Pays-Bas, Bruxelles, Hayez, 1876, deel 1, pp. 166-168. 71 In Valladolid werd een groep van ca. 50 protestanten ontdekt. Ongeveer op hetzelfde moment kwam in Sevilla een nog grotere protestantse kern aan het licht. 72 W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, pp. 72-74 en 87. 73 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 237-238. 74 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 238-243: B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 120.
20
Medina del Campo en Burgos.75 Daar komt nog bij dat de Castiliaanse jaarmarktsteden in de tweede helft van de zestiende eeuw hun laatste gloriemoment beleefden. Al deze elementen zorgden ervoor dat de stad ook na het vertrek van het hof bleef groeien in bevolkingsaantal. De bevolkingsdichtheid in de provincie steeg zelfs van 5,97 inwoners per km2 in 1530 naar 7,42 inwoners per km2 in 1589.76 De bekroning van deze heropstanding volgde tegen het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. Vanaf 1595 werd Valladolid immers een onafhankelijk bisdom en begon men aan de bouw van een kathedraal. Een jaar later kreeg Valladolid ook de officiële titel van stad.77 De stad bleef echter dromen van een terugkeer van het hof en in 1601 was het ook zover, na het betalen van 400 000 ducados. Al die moeite was echter voor niets, want in 1606 keerde het hof terug naar Madrid en deze keer definitief. Hierna was de politieke rol van Valladolid uitgespeeld.78 Illustratie 4: Nuestra Señora de la Asunción, kathedraal van Valladolid
2.2.2. De Castiliaanse jaarmarkten Het belang van de regio Valladolid valt echter niet enkel toe te schrijven aan de stad Valladolid: ook de Castiliaanse jaarmarktsteden hebben hieraan bijgedragen. Deze jaarmarkten ontstonden in de loop van de vijftiende eeuw in Medina del Campo, Medina de Rioseco en Villalón79. Er bestond enige concurrentie tussen de verschillende jaarmarktsteden. Ondanks het feit dat Medina del Campo tijdens de opstand van de comuneros voor de helft afbrandde, groeide de stad in de zestiende eeuw toch uit tot de belangrijkste van deze drie jaarmarktsteden.80 Medina del Campo was de belangrijkste jaarmarkt voor de export van Castiliaanse wol naar NoordEuropa geworden. De handelaars uit Burgos kochten vóór de winter immers bijna alle wol uit de
75
H. Lapeyre, El comercio exterior de Castilla a traves de las aduanas de Felipe II, Valladolid, Universidad de Valladolid, 1981, pp. 98-100. 76 A. Domínguez Ortiz, Historia de España, pp. 210 en 217; J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 242. 77 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 290. 78 B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, pp. 121-122. 79 Ook in Valladolid vond er een jaarmarkt plaats, maar deze was van minder belang en zal daarom hier niet worden besproken. 80 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 182 en 223; B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 105.
21
streek op tegen een gunstige prijs. Deze wol werd vervolgens duur verkocht in het voorjaar op de jaarmarkt van Medina del Campo. Naast het centrum van de wolhandel werd de stad ook het distributiecentrum voor de geïmporteerde stoffen en boeken uit het buitenland. Dit stimuleerde op zijn beurt het aantal verschepingen en de handel in maritieme verzekeringen.81 Als gevolg van al deze economische activiteit kwamen er elk jaar ongeveer 2000 handelaars naar de stad om zaken te doen.82 De jaarmarktsteden beconcurreerden elkaar dan wel, maar ze waren ook afhankelijk van elkaar. Er was immers heel het jaar door wel altijd ergens een jaarmarkt en dit op beperkte afstand van elkaar. In mei en oktober was er jaarmarkt in Medina del Campo, in maart/april en augustus in Medina de Rioseco en gedurende de vastentijd in Villalón.83 Dit maakte de Castiliaanse jaarmarkten interessant voor zowel ambulante als sedentaire – buitenlandse – handelaars.84 De jaarmarkten waren dan ook enorm belangrijk voor de Castiliaanse economie. Naast wol, textiel en boeken werden ook kunst, juwelen, oosterse producten, producten uit de Nieuwe Wereld, enz. verhandeld.85 Doorheen de zestiende eeuw verschoof de nadruk op de jaarmarkten wel van goederenhandel naar meer financiële transacties. De jaarmarktsteden waren niet alleen belangrijk voor de goederenhandel en de financiële transacties; ze waren ook de plaatsen bij uitstek voor het uitwisselen van nieuws en post.86 Het spreekt voor zich dat al deze bedrijvigheid verschillende
soorten
mensen
aantrok.
Veel
belangrijke
handelaars
bezochten
de
jaarmarktsteden of vestigden zich in Medina del Campo, of in één van de andere omliggende steden. Ca. 20% van de inwoners van Medina del Campo en Valladolid zou werkzaam zijn
81
F.H. Abed Al-Hussein, “El comercio de los generos textiles: seda, paños y lienzos”, in: E. Lorenzo Sanz, ed. Historia de Medina del Campo y su tierra, Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, p. 65; L. Reitzer, “Some Observations on Castilian Commerce and Finance in the Sixteenth Century”, in: The Journal of Modern History, 32 (1960), 3, pp. 218-219; Museum van de Jaarmarkten, in:
, geraadpleegd op 12.04.2012. 82 F.H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina”, p. 164. 83 J.P. Amalric, et al. Lexique historique, p. 100. 84 F.H. Abed Al-Hussein, “Los cambios y el mercado del dinero medinense”, in: E. Lorenzo Sanz, ed. Historia de Medina del Campo y su tierra, Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, p. 91. 85 Museum van de Jaarmarkten, in: , geraadpleegd op 12.04.2012. 86 J. Cubero Garrote, ed. Castilla y León: patrimonio cultural de España, Medina del Campo, proyecto Ánfora, 2006, p. 210.
22
geweest in de handelssector. Deze commerciële drukte trok naast handelaars ook edelen, ambachtslieden, bedelaars... aan.87 Zelfs Filips de Schone bezocht, naast Valladolid, ook Medina del Campo tijdens zijn eerste reis door Castilië en de stad werd als volgt beschreven: “Là estoit lors la feste marchande, tenue pour une des meilleurs festes de Castille, et luy firent ceuls de la ville grandt recoel […] le chasteau, qui est tres-beau et assés fort […] La villes siet en plain pays, assez bien murée, et a deux belles rues où on met les marchandises Durant la feste.” 88 (Antoine de Lalaing, 15 en 16 maart 1502) Illustratie 5: Castillo de La Mota (Medina del Campo)
In de tweede helft van de zestiende eeuw kregen de jaarmarktsteden te maken met een economische achteruitgang. In de eerste plaats was er veel onrust en wantrouwen op de markten door de staatsfaillisementen van 1557, 1574 en 1597. De fiscale druk nam toe en veel handelaars kwamen in liquiditeitsproblemen en konden de wisselbrieven niet langer uitbetalen. Intussen zorgde ook de Nederlandse Opstand voor politieke instabiliteit en een verstoring van de handelsroute Burgos-Bilbao-Antwerpen, een route die voor de Castiliaanse jaarmarktsteden heel belangrijk was.89 Vervolgens kwam daar ook nog eens een algemene agrarische crisis bovenop. Filips II begon immers gemene gronden te verkopen om zijn schatkist terug te kunnen vullen. Hierdoor kregen vele kleine boeren het moeilijk en verdubbelde de graanprijs.90 Uiteindelijk kon de crisis deels worden opgevangen door de hervormingen van de jaarmarkten in 1578 en 158191 en door het toenemen van de handel met het koninkrijk Portugal – dat vanaf 1580 ook deel uitmaakte van het Spaanse imperium – en met het Italiaanse schiereiland. Ten gevolge van deze twee maatregelen kenden de Castiliaanse jaarmarktsteden nog een laatste 87
J. Cubero Garrote, ed. Castilla y León, p. 210; F.H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina”, p. 144; Museum van de Jaarmarkten, in: , geraadpleegd op 12.04.2012. 88 L.P. Gachard, et al. Collection des voyages, deel 1, p. 169. 89 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 277; B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 107. 90 R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 125. 91 Door deze hervormingen werden er drie jaarmarkten in Medina del Campo gehouden in plaats van twee. Hierdoor volgden de verkoop en de betaling van een goed elkaar sneller op, wat de liquiditeitsproblemen onder de handelaars moest tegengaan. L. Reitzer, “Some Observations on Castilian Commerce”, p. 222.
23
bloeiperiode. Vanaf 1594 ging het echter weer slechter met deze steden en de definitieve terugkeer van het hof naar Madrid in 1606 betekende de doodsteek voor deze jaarmarktsteden.92
2.3. Motieven voor de migratie Uit de bovenstaande uiteenzetting is gebleken dat de regio Valladolid verschillende troeven had om buitenlanders aan te trekken. De stad Valladolid was een politiek, juridisch, religieus en wetenschappelijk centrum. Bovendien was er veel commerciële activiteit in de streek ten gevolge van de jaarmarkten en de wol-/textielhandel. Als Nederlanders naar Spanje emigreerden, zou het dus niet onlogisch zijn dat ze deze streek uitkozen om zich te vestigen. Maar waarom zouden mensen überhaupt het risico nemen om in de zestiende eeuw van de Nederlanden naar Spanje te trekken? In de eerste plaats zijn er de redenen waarom iemand de Nederlanden zou willen verlaten, met andere woorden de push-factoren. Dit is vaak een combinatie van economische, politieke en religieuze factoren en dat was in de zestiende eeuw niet anders. De Nederlanden kregen in deze periode immers te maken met economische en agrarische crisissen en de daarmee samenhangende hoge inflatie en werkloosheid. Maar ook de politieke en religieuze onstabiliteit en vooral de repressieve oplossingen die daarmee gepaard gingen, waren een duidelijke stimulans om de Nederlanden te verlaten. Naast deze factoren speelden er vaak ook nog andere factoren mee, zoals epidemieën, de overbevolking in de Lage Landen enz. Daarnaast waren er natuurlijk ook vaak nog persoonlijke beweegredenen voor een migratie.93 Een tweede vraag is dan waarom ze kozen voor Spanje als bestemming. Wat waren de pullfactoren? In de eerste plaats was Spanje sterk verbonden met de Nederlanden zoals hierboven reeds uitgebreid beschreven.94 Daardoor waren de Nederlandse migranten in Spanje geen echte buitenlanders zoals de Engelsen of Fransen dat wel waren.95 Bovendien konden de Nederlanders goed voorbereid vertrekken, aangezien het vanaf de zestiende eeuw mogelijk was om Castiliaans te leren in Antwerpen en er ook woordenboeken en handboeken Castiliaans werden gedrukt. 96 92
B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 107; J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, pp. 242 en 277. 93 W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, pp. 202 en 250. 94 Cfr. supra 2.1. De banden tussen de Nederlanden en Spanje. 95 W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, p. 253. 96 A. Basanta en L. Vangehuchten, “¡Pongámonos flamencos! Apuntes sobre el legado lingüístico de los flamencos en la España de los siglos XVI-XVIII”, in: R. De Maeseneer, et al. El Hispanismo Omnipresente: Homenaje a Robert Verdonk, Brussel, Ediciones UPA, 2009, p. 80.
24
Daarnaast telde Spanje heel wat voordelen op economisch vlak, namelijk de ruime arbeidsmarkt, de lage fiscaliteit, de hoge lonen en het zilver uit de Nieuwe Wereld. Ook de politieke en religieuze rust en de uitgebreide liefdadigheidszorg in Spanje waren zaken die de Nederlanders wel aanspraken. Ten slotte was gewoon het idee op zich om in Spanje – en misschien op termijn zelfs in de Nieuwe Wereld – een nieuw leven te kunnen opbouwen een drijfveer om het risico dat met een migratie gepaard ging toch aan te durven.97
Kaart 4: De Habsburgse Nederlanden
97
W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, pp. 250-251.
25
Deel 3.
Bronnen en methodologie
Het onderzoek naar Nederlanders die de sprong waagden en zich in Spanje vestigden tijdens de zestiende eeuw is niet eenvoudig. Hoewel er een breed spectrum aan bronnen beschikbaar is, zijn deze bronnen niet alle even geschikt voor dit onderzoek. Bovendien botst de onderzoeker op heel wat specifieke methodologische problemen. Deze houden alle verband met het feit dat het moeilijk uit te maken valt of iemand al dan niet een Nederlander was. Door deze verschillende problemen is een gedegen heuristische en methodologische reflectie noodzakelijk. Deze analyse zal dan ook de uiteindelijke keuze qua bronnen en methodologie onderbouwen.
3.1. Bronnenprospectie Aangezien er geen Nederlandse natie gevestigd was in de regio Valladolid,98 moeten onderzoekers zich tot diverse bronnen en archieven wenden om op zoek te gaan naar een Nederlandse aanwezigheid. De belangrijkste bronnen en archieven die beschikbaar zijn in Spanje en in de Nederlanden worden hierna toegelicht. Hierbij rijzen de vragen wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende bronnentypes en welke bronnen en/of archieven reeds werden onderzocht. 3.1.1. Bronnen en archieven in Spanje Er bevindt zich in de Spaanse archieven een brede waaier aan interessante en relevante bronnen. Enkel de archieven en bronnen die relevant zijn voor de regio Valladolid zullen grondig worden besproken. Een eerste groep bronnen zijn de processtukken die voortkomen uit de rechtspraak. Eerder onderzoek99 toonde reeds aan dat deze bronnen veel interessante informatie bevatten, mede omdat dit type bronnen meestal het beroep en/of de plaats of streek van herkomst van de betrokkenen vermeldt. Er moet dus niet louter op toponiemen of Nederlands klinkende namen worden gezocht. Deze processtukken vermelden vaak ook andere flamencos dan de procespartijen. Indien een flamenco partij was in een proces, traden andere flamencos vaak op als getuige. De processtukken van de lagere juridische echelons zijn te vinden in de verschillende gemeentelijke of stedelijke archieven, zoals het Archivo Municipal de Valladolid100 en het Archivo
98
R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 213. A. Rucquoi, Valladolid en la Edad media, pp. 105-106; R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 229-233. 100 Cuadro de Clasificación de Fondos, in: , geraadpleegd op 11.04.2012. 99
26
Municipal de Medina del Campo101. De rechtspraak in hoger beroep bevindt zich voor heel de regio Valladolid in het goed ontsloten en rijke Archivo de la Real Chancillería de Valladolid102. In geen van deze archieven werd al systematisch onderzoek verricht. Een ander type gerechtelijke bronnen vormen de inquisitiearchieven. Deze archieven worden bewaard in het Archivo Histórico Nacional, gevestigd in Madrid, en in het Archivo Diocesano de Cuenca.103 In tegenstelling tot de voormelde processtukken werden deze archieven wel al systematisch onderzocht. Thomas heeft dit gedaan voor de periode 1517-1750.104 Volgens hem zijn het zeer interessante bronnen voor het onderzoek naar Nederlandse aanwezigheid in Spanje, omdat weinig andere bronnen toelaten de Nederlanders van zo dichtbij te bestuderen. Voor de regio Valladolid bleken ze echter minder interessant. Bovendien zijn veel processtukken uit de zestiende eeuw verloren gegaan. De informatieve waarde van deze zestiende-eeuwse stukken is overigens minder groot dan die van de zeventiende- en achttiende-eeuwse stukken.105 Een volgende interessante bron zijn de notarisregisters. In deze registers zijn onder meer handelscontracten, inventarissen, testamenten... te vinden. Bovendien hebben notarisregisters hetzelfde voordeel als processtukken, namelijk dat ze de plaats van herkomst van de betrokkenen meestal vermelden. Deze bronnen kunnen veel kwalitatieve informatie opleveren over de Nederlandse aanwezigheid. De notarisregisters voor de provincie Valladolid zijn relatief compleet bewaard gebleven en bevinden zich in het Archivo Histórico Provincial de Valladolid. Het betreft een heel uitgebreid en rijk archieffonds met 20.823 cajas.106 Juist door de grote omvang van dit archiefbestand is het in het verleden onmogelijk gebleken om het systematisch te onderzoeken.107 Recent werd wel een gids uitgegeven over de notariaatarchieven die handelen over de jaarmarkten van Medina del Campo tussen 1530 en 1590. Dit werk kan worden gebruikt als inventaris en als primaire bron. Het werk geeft immers een samenvatting
101
Cuadro de clasificación – Fondo Histórico (1433-1969), in: < http://www.museoferias.net/CCAMMCpdf1.pdf>, geraadpleegd op 11.04.2012. 102 Real Audiencia y Chancillería de Valladolid, in: , geraadpleegd op 22.04.2011; B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 531. 103 E. Stols, Bronnen voor de geschiedenis van de Zuidnederlandse handel met Spanje en Portugal (15de-18de eeuw), Leuven, KUL, 1973, pp. 281-282; W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 13. 104 W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 13; W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, passim. 105 W. Thomas, Een spel van kat en muis, pp. 41-42 en 45-46. 106 Protocolos notariales de la provincia de Valladolid, in: , geraadpleegde op 10.04.2012; B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 530. 107 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 233.
27
van de cruciale informatie die uit de bronnen naar voor is gekomen, maar er worden nergens conclusies getrokken uit die informatie. Deze gids werd tot op heden nog niet gebruikt binnen het onderzoek naar de Nederlandse aanwezigheid op de jaarmarkten van Medina del Campo.108 Nog in het Archivo Histórico Provincial de Valladolid bevindt zich het archiefbestand van de stichting Simon Ruiz, dat vooral bestaat uit handelscorrespondentie.109 Simon Ruiz (1525-1597) was een belangrijke Spaanse handelaar die zich rond het midden van de zestiende eeuw in Medina del Campo vestigde. Hij had handelscontacten over heel Europa, waaronder ook het huidige België, Nederland en Frankrijk. In totaal telt het bestand 56.721 brieven en meer dan 30.000 wisselbrieven die werden opgesteld tussen 1553 en 1630.110 Dit is met andere woorden een uniek, uitgebreid en rijk archief voor de studie van de handel tussen de Nederlanden en Medina del Campo. Delen van dit archief werden reeds uitgegeven, waaronder ook de correspondentie tussen Medina del Campo en Antwerpen111.112 Verder wordt er soms handelscorrespondentie aangetroffen in familiearchieven of in procesdossiers. Dit laatste was het geval voor de correspondentie tussen Arnao del Plano – gevestigd in Antwerpen – en Rodrigo de Espinosa – aanwezig op de Castiliaanse jaarmarkten –.113 Handelscorrespondentie is vooral interessant om meer te weten te komen over reeds gevonden Nederlandse handelaars, aangezien in deze bronnen de origine van de betrokkenen meestal niet expliciet vermeld staat. Een andere groep bronnen die ook eerder geschikt is om bijkomende informatie op te zoeken over reeds gevonden Nederlanders, zijn de parochieregisters. Deze zijn bewaard in private parochiearchieven114 die eigendom zijn van de Katholieke Kerk.115 Dit zorgt ervoor dat de
108
A. Rojo Vega, Guía de Mercaderes y Mercaderías en las Ferias de Medina del Campo. Siglo XVI, Valladolid, Fundación Museo de las Ferias con la colaboración de la Diputación de Valladolid, 2004, passim. 109 Simon Ruiz, in: , geraadpleegd op 11.04.2012. 110 Estudio Postal del Archivo de Simon Ruiz, in: , geraadpleegd op 11.04.2012; Museum van de Jaarmarkten, in: , geraadpleegd op 11.04.2012. 111 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, Parijs, SEVPEN, 1960, 4 delen. 112 Naast de correspondentie met Antwerpen werd ook de correspondentie met Firenze en Lissabon al gedeeltelijk uitgegeven. F. Ruíz Martín, Lettres marchandes echangées entre Florence et Medina del Campo, Parijs, SEVPEN, 1965; J. Gentil da Silva, Stratégie des affaires à Lisbonne entre 1595 et 1607: lettres marchandes des Rodrigues d’Evora et Veiga, Parijs, Colin, 1956; J. Gentil da Silva, Lettres de Lisbonne, 1563-1578, Parijs, SEVPEN, 1959-1961, 2 delen. 113 F. Brumont en J.P. Priotti, Identités marchandes: Merciers et hommes d’affaires dans le commerce entre les Pays-Bas et l’Espagne (1533-1556). [onuitgegeven studie ter perse bij de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis] 114 In bijlage 2 is een lijst te vinden van alle parochies binnen het Aartsbisdom Valladolid.
28
onderzoeker van het ene kleine archief naar het andere moet trekken. Dit is echter niet het enige probleem. Het bijhouden van de verschillende registers – doop-, huwelijks- en overlijdensregister – werd pas verplicht vanaf het Concilie van Trente (1545-1563)116. Dit wil zeggen dat er voor de eerste helft van de zestiende eeuw heel weinig registers beschikbaar zijn117. Voor de tweede helft van de zestiende eeuw zijn er meestal enkel doopregisters beschikbaar, omdat huwelijks- en overlijdensregisters in de praktijk nauwelijks werden bijgehouden. Deze doopregisters verschaffen vooral informatie over wie de huwelijkspartners waren van de Nederlanders, wie hun kinderen waren en wie ze als meter en peter vroegen. Een groot nadeel van deze registers is dat er enkel op toponiemen of Nederlands klinkende namen kan worden gezocht.118 Daarom zijn deze registers ook eerder geschikt om te doorzoeken indien men al een lijst met namen van Nederlanders heeft, afgeleid uit een ander type bron. Mede door al deze praktische en methodologische problemen zijn enkel de doopregisters van het Archivo Diocesano de Valladolid al onderzocht en dit voor de periode 1550-1561.119 Naast de parochieregisters zijn er echter nog kerkelijke archieven die nuttig kunnen zijn voor dit onderzoek. Zo kunnen de rekeningen van de kerken en kloosters misschien Nederlanders weergeven die goederen verkochten aan deze instellingen of ambachtslieden/kunstenaars die hielpen bij de bouw of renovatie van kerken en kloosters. De archieven van de grootste kloosters van Valladolid – o.a. San Benito el Real en San Pedro – bevinden zich in het Archivo Histórico Nacional de Madrid.120 Ook in het Archivo Histórico Provincial de Valladolid bevinden zich de archieven van twee kloosters121 uit de provincie.122 De kathedraalarchieven bevinden zich in het Archivo Diocesano de Valladolid.123 In deze kerkelijke archieven werd nog geen onderzoek verricht naar Nederlandse aanwezigheid. Misschien is dit te wijten aan de succesloze zoektocht naar Nederlanders in de stadsrekeningen van Valladolid. Fagel onderzocht de rekeningen uit het
115
M.S. García Pérez, “Apuntes sobre los archivos parroquiales en España”, in: BIBLIOS: Revista de Bibliotecología y Ciencias de la Información, 34 (2009), p. 2. 116 Dit gebeurde in Spanje met het Koninklijk Besluit van 12 juli 1564 door Filips II. 117 Zie bijlage 3 voor de oudste parochieregisters binnen het Aartsbisdom Valladolid. 118 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 238-239; M.S. García Pérez, “Apuntes sobre los archivos parroquiales en España”, p. 3; B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 534. 119 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 491-492. 120 B. Bennassar, Valladolid en el siglo de oro, p. 533. 121 In dit archief bevinden zich de archieven van het Monasterio de Santa Clara de Tordesillas en van het Monasterio de Santa María de la Santa Espina te Castromonte. 122 Cuadro de organización, in: , geraadpleegd op 11.04.2012. 123 Inicio, in: , geraadpleegd op 11.04.2012.
29
Archivo Municipal de Valladolid voor de periode 1540-1547 en vond geen enkel spoor van een Nederlandse aanwezigheid in Valladolid.124 3.1.2. Bronnen en archieven in België Tijdens de zoektocht naar geschikte bronnen en archieven in de Nederlanden valt het op dat dezelfde brontypes terugkeren als in Spanje – o.a. de handelscorrespondentie, testamenten, wisselbrieven... –, maar dat deze meestal deel uitmaken van een familie- of bedrijfsarchief. Deze kunnen in zowat alle Belgische, Nederlandse en Noord-Franse archieven worden teruggevonden. Hier bespreek ik enkel de meest relevante archieven die zich in België bevinden. Een eerste belangrijk archief is het stadsarchief van Antwerpen en haar Insolvente Boedelskamer. Oorspronkelijk diende dit archief om alle briefwisseling, archieven en andere documenten te bewaren van personen en bedrijven die failliet gingen tijdens de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Later werden er ook nog gewone bedrijfsarchieven aan toegevoegd. Daardoor geeft de Insolvente Boedelskamer een overzicht van het economisch leven in Antwerpen tijdens de vroegmoderne tijd. Door de positie van Antwerpen als belangrijke handelsstad, heeft het bestand een erg internationaal karakter. Het archief is echter voor de zestiende eeuw een stuk minder rijk dan voor de zeventiende en achttiende eeuw. Daarom zou het moeten worden aangevuld met stadsprotocollen en notarisakten uit het Rijksarchief van dezelfde stad.125 Dit zijn echter enorm uitgebreide archiefbestanden126, waardoor het heel moeilijk wordt om specifiek op zoek te gaan naar Nederlanders die zich in de regio Valladolid zouden hebben gevestigd. Stols maakte van deze archieven wel al gebruik om de handel tussen de Zuidelijke Nederlanden en het Iberische Schiereiland tussen 1598 en 1648 te onderzoeken.127 Nog in Antwerpen bevindt zich het Plantin-Moretus-archief. Hier zou nog interessante informatie te vinden zijn in de vorm van briefwisseling, ladingsbrieven en rekeningen. Aan de hand van dit archief kon Robben zijn case study over Jan Poelman verrichten. Als bijlage bij zijn
124
R. Fagel, “Valladolid y Flandes en la Época de Carlos V. Rechazo o atracción?”, in: Valladolid. Historia de una ciudad, 2 (1999), p. 687; R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 241. 125 E. Stols, Bronnen voor de geschiedenis, p. 380; Archief Insolvente Boedelskamer, in: , geraadpleegd op 31.03.2012. 126 Inventaris van notariële archieven, in: , geraadpleegd op 11.04.2012. 127 E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 1, p. XIV.
30
werk zit de bestudeerde handelscorrespondentie tussen Jan Poelman en de firma PlantinMoretus.128 Verder kunnen er nog dergelijke familie- of bedrijfsarchieven worden aangetroffen in de Diverse Manuscripten van het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Stols vond hier het brievenregister van een Rijselse firma die handel dreef met het Iberisch Schiereiland.129 Maar ook in andere rijks- en stadsarchieven, zoals het stadsarchief van Gent en de Spaanse afdelingen van de Stadsarchieven van Brugge, zou men nog interessante bronnen kunnen aantreffen.130 3.1.3. Interessante bronnen? Ondanks de rijkdom van de Spaanse archieven is nog maar een fractie daarvan bestudeerd. Enkel de inquisitiearchieven werden al op systematische wijze en voor een langere periode onderzocht. De andere archieven werden nog niet of enkel bij wijze van steekproef bekeken. Van de Spaanse bronnen blijken vooral de processtukken uit de Real Chancillería131 en de notarisregisters interessant voor verder onderzoek omdat ze veel kwalitatieve informatie bevatten en meestal ook de plaats van herkomst van de betrokken personen vermelden. De doopregisters en handelscorrespondentie zijn dan weer interessant om de reeds gevonden informatie over bepaalde Nederlanders verder aan te vullen. Pas wanneer er voldoende informatie is verzameld over één bepaalde persoon of een hele familie – aan de hand van Spaanse archieven –, kan het interessant zijn om de rijks- en stadsarchieven in België te raadplegen. Deze archieven werden immers al vaker geconsulteerd dan hun Spaanse tegenhangers. Bovendien heeft men voor een zoektocht in de Belgische archieven een aanknopingspunt nodig om te voorkomen dat men op zoek gaat naar een speld in een hooiberg.
3.2. Methodologische problemen Als historici op zoek gaan naar Nederlandse migranten in Spanje dan moeten zij zich baseren op bronnen waarin zowel de naam van de persoon als de plaats van herkomst vermeld staat of op namen die een Nederlandse herkomst verraden. Deze methode kent echter veel problemen. 128
F.M.A. Robben, “Jan Poelman”, pp. 181-335. E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 1, p. XIV. 130 E. Stols, Bronnen voor de geschiedenis, p. 380. 131 Voor het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid is er een online inventaris beschikbaar: http://pares.mcu.es/ Bovendien zijn een deel van de archieven digitaal beschikbaar. 129
31
Eerst en vooral was niet elke Spanjaard even goed op de hoogte van de geografie van de Nederlanden. Voor de zestiende-eeuwse Spanjaarden kon een flamenco geboren zijn in Antwerpen, Amsterdam of Atrecht. Zo was de beeldhouwer Nicolas de Haorlem volgens Spaanse bronnen een “natural de la villa de Holanda, que es en Flandes”132, met andere woorden, hij was afkomstig uit de stad Holland, die gelegen is in Vlaanderen.133 Daarnaast werden Nederlanders soms ook voor Bourgondiërs of Duitsers aanzien. Meestal werden de Nederlanders echter flamencos genoemd, maar zoals in de inleiding werd vermeld, behelst ook deze term meer dan de gehele Nederlanden. Soms werden ook Duitsers en Bourgondiërs als flamenco bestempeld. Daarbij komt nog dat veel Franstalige Nederlanders voor Fransen werden aanzien: dit was overigens geen pretje aangezien er in Spanje een anti-Frans sentiment overheerste.134 Zoals uit de bronnenprospectie al is gebleken, vermelden veel bronnen echter geen plaats van herkomst en moet men zuiver op de namen afgaan om te bepalen of iemand oorspronkelijk een Nederlander was of niet. Dit is geen sinecure, daar er vier types achternamen bij de migranten kunnen worden aangetroffen. Ten eerste kan er een Nederlandse achternaam worden aangetroffen135, zoals bijvoorbeeld Tenzande. In zo’n geval zijn er weinig problemen. Helaas komt dit slechts zelden voor.136 Ten tweede kan een achternaam ook een toponiem zijn, bijvoorbeeld de Flandes, Flamenco, de Amberes… Dit is niet altijd de oorspronkelijke achternaam van een Nederlandse migrant en de moeilijkheid is dan dat deze personen vaak hun oorspronkelijke Nederlandse achternaam wel nog behielden om documenten mee te ondertekenen. Daarnaast is het ook zo dat een dergelijk toponiem niet steeds verwijst naar de plaats van herkomst.137 Zo kwam Juan Bautista de Olanda138 niet uit het graafschap Holland, maar wel uit het hertogdom Brabant.139
132
R. Fagel, “De verovering van de Spaanse markt: kunst uit de Lage Landen in Spanje”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), 4, p. 212. 133 R. Fagel, “De verovering van de Spaanse markt”, pp. 211-212. 134 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 440; R. Fagel, Voortrekkers, cultuurdragers, emigranten. De Nederlandse emigratie in de Renaissance 1480-1560, Den Haag, Algemeen-Nederlands Verbond, 2005, p. 21. 135 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 440-441. 136 R. Fagel, “Valladolid y Flandes en la Época de Carlos V”, p. 687. 137 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 441. 138 Veel namen kennen ook verschillende schrijfwijzen. In dit werk probeer ik consequent één schrijfwijze te gebruiken. De voornamen worden zonder accent geschreven en de meest voorkomende vorm van de achternaam wordt gebruikt in de tekst. In bijlage 1 “Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders” zijn ook de andere schrijfwijzen van de achternamen te vinden. 139 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 251.
32
Ten derde bestaat er een groep waarbij de achternaam helemaal is verspaanst. Hierdoor is de Nederlandse oorsprong niet meer te herkennen.140 De Spaanse klerken radbraakten de Nederlandse achternamen helemaal of staken ze direct in een Spaanse kleedje.
Zo werd
bijvoorbeeld van der Eycken omgevormd tot Egas. In zulke gevallen is de Nederlandse identiteit enkel te achterhalen als de naam en de plaats van herkomst samen in één bron voorkomen.141 Ten slotte zijn er dan nog achternamen die gewoon in het Spaans worden vertaald zoals bij de familie Van Hof, wat dan in het Spaans de la Corte wordt. Ook bij die categorie van achternamen is het moeilijk om de Nederlandse oorsprong te herkennen.142 Naast de problemen met de achternamen zijn er ook moeilijkheden met mensen die dezelfde naam hadden. Het is niet omdat iemand dezelfde voor- en achternaam had, dat het ook over dezelfde persoon gaat. Hetzelfde geldt voor verschillende personen met dezelfde achternaam. Niets garandeert dat ze familie van elkaar waren, zeker niet wanneer de achternaam een toponiem was, zoals de Bruselas.143 Tot slot is er dan nog het probleem van de tweede en de derde generatie migranten. In hoeverre waren zij nog migranten en vreemdelingen in de Spaanse samenleving? Vaak verkozen de kinderen van Nederlandse migranten een verspaanste versie van hun Nederlandse naam of namen ze de naam van hun Spaanse moeder aan. Het kwam ook voor dat de zonen de naam van de Nederlandse vader kregen, terwijl de dochters de naam van de Spaanse moeder overnamen. Ook dubbele achternamen werden soms gebruikt, maar vaak staat er slechts één van beide namen in de bronnen vermeld en dan nog niet steeds dezelfde. Aan de ene kant maakt dit het de onderzoekers niet gemakkelijk om verwantschap en familiegeschiedenissen te bestuderen; aan de andere kant zorgt het er wel voor dat de onderzoekers enkel de eerste twee à drie generaties onderzoeken. De latere generaties kunnen immers niet meer als vreemdelingen in de Spaanse maatschappij worden beschouwd.144 Voor het onderzoek naar de Nederlandse aanwezigheid in Spanje bestaat er helaas geen betere methode dan af te gaan op de plaats van herkomst en als deze niet wordt vermeld, op de achternaam. Omdat deze methodologie vele gebreken vertoont, moet ze met de nodige omzichtigheid worden toegepast. 140
R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 441. J.V.L. Brans, Vlaamse schilders, p. 10. 142 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 441. 143 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 237-238. 144 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 441. 141
33
3.3. Gekozen bronnen en methodologie Uit de bovenstaande heuristische reflectie is een groot arsenaal aan bruikbare bronnen en archieven naar voren gekomen. Het was uiteraard onmogelijk om al deze bronnen en archieven te raadplegen, waardoor ik een keuze diende te maken. Bij deze keuze moest ik rekening houden met de stand van het onderzoek, de beschikbare tijd – één academiejaar –, de onderzoeksvragen en de praktische en methodologische problemen die zich bij dit soort onderzoek voordoen. Zoals hierboven reeds werd vermeld, zijn de notarisregisters en de archieven van de Real Chancillería interessante vertrekpunten. De notarisarchieven waren echter te uitgebreid om ze binnen het bestek van deze masterproef te kunnen behandelen. Daarom ben ik mijn zoektocht naar Nederlanders gestart in de archieven van de Real Chancillería te Valladolid. Dit archief kent enkele grote voordelen. Ten eerst staan in de bronnen uit dit archief meestal zowel de naam, de woonplaats, het beroep als de plaats van herkomst van de betrokkenen vermeld. Ten tweede is het een goed ontsloten archief. Er bestaat een degelijke online inventaris – inclusief een korte samenvatting per bron – en delen van het archief zijn reeds digitaal beschikbaar. Ten derde zijn alle archieven van de Real Chancillería de Valladolid beschikbaar in één archiefinstelling, waardoor ik geen kostbare tijd verloor aan verplaatsingen van archiefinstelling naar archiefinstelling. Ten slotte is het mogelijk om in dit archief heel de zestiende eeuw en heel de provincie Valladolid te bestuderen. Het is immers logisch dat er minder processen waren in hoger beroep dan in eerste aanleg, waardoor de bronnen minder talrijk waren. Specifiek heb ik een beroep gedaan op de cartas ejecutorias, omdat dit de enige bronnen zijn binnen het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid die compleet werden overgeleverd145. De cartas ejecutorias zijn geschreven in zestiende-eeuws juridisch Spaans en variëren enorm qua lengte. Sommige cartas ejecutorias bestaan uit slechts 1 folio, andere bevatten 102 folio’s. Alle folio’s hebben een gat in de linkerbovenhoek waardoor oorspronkelijk een koord werd gestoken om de bladen samen te houden.146 Qua inhoud bieden de cartas ejecutorias vooral basisinformatie. Deze bron vermeldt de betrokken partijen, een korte geschiedenis, de 145
De procesdossiers met de pleidooien en de bewijsstukken zijn slechts heel fragmentarisch bewaard en vaak gaat het om enorm uitgebreide dossiers. Daarom heb ik deze bronnen links laten liggen. Hier en daar heb ik wel de samenvatting van deze pleidooien gebruikt om de informatie over de reeds gevonden Nederlanders uit de cartas ejecutorias aan te vullen. Nieuwe namen uit deze bronnen heb ik niet opgenomen in mijn kwantitieve gegevens, aangezien deze bronnen onvolledig bewaard werden en ze dus geen volledig beeld geven. Deze pleidooien zal ik wel uitgebreider bespreken bij de mogelijkheden voor verder onderzoek. 146 Registro de ejecutorias, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
34
samenvatting van het proces en ten slotte de uitspraak. Wat wel belangrijk is, is dat enkel afgeronde processen een carta ejecutoria kregen. Slechts 10% van de opgestarte processen werd ook daadwerkelijk afgerond. De overige 90% werd stopgezet wegens geldgebrek of omdat er een oplossing werd gevonden buiten de Real Chancillería om.147 Een compleet beeld van alle Nederlanders die een proces in hoger beroep hebben aangespannen, geeft deze bron dus niet.
Illustratie 6: Twee op elkaar volgende pagina’s uit de carta ejecutoria van het proces tussen Giles de la Bala en Jorge Tulaime in 1566 (ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f.)
Tijdens het archiefonderzoek kruisten echter een paar onvoorziene problemen mijn pad. Ten eerste kwamen er toch veel meer relevante bronnen uit dit archief dan verwacht148. Ten tweede zorgde ook het handschrift voor problemen. Elke carta ejecutoria is in een ander handschrift geschreven, het ene al wat duidelijker dan het andere. Bovendien komen in één carta ejecutoria meestal ook meerdere handeschriften voor. Dit bemoeilijkte en vertraagde het transcriptiewerk
147
R.L. Kagan, Pleitos y pleiantes en Castilla, pp. 104-105. In totaal heb ik een zestigtal relevante cartas ejecutorias aangetroffen in het ARCV. In de inventaris heb ik gezocht op de volgende trefwoorden voor de periode 1500-1600 en voor de regio Valladolid: Flandes, Flamenco, Amberes, Bruselas, Malinas, Gante, Brujas, Ypres, Mons, Amsterdam, Breda, Gueldres, Utrecht, Bélgica, Países Bajos, la Haya, Zelanda, Midelburgo, Holanda, Mastrique, Limburgo, Picardia, Aras en Cambray. Vervolgens heb ik alle gevonden namen ook nog eens apart opgezocht om geen dossiers te mislopen. 148
35
aanzienlijk.149 Ten slotte bevatten sommige cartas ejecutorias uiteindelijk niet meer relevante informatie voor dit onderzoek dan hetgeen reeds in de samenvatting staat. Al deze praktische problemen hebben ertoe geleid dat ik niet alle cartas ejecutorias even intensief heb kunnen bestuderen. Daarom heb ik ervoor geopteerd om enkel die cartas ejecutorias – gedeeltelijk of volledig150 – te transcriberen waarvan ik vermoedde dat er interessante informatie uit naar boven zou komen.151 Niettegenstaande deze problemen stelden de cartas ejecutorias en de samenvattingen152 in de online inventaris mij toch in staat om een lijst aan te leggen met namen en basisinformatie van Nederlanders die in de regio Valladolid verbleven tijdens de zestiende eeuw. Op deze lijst staan zowel personen waarvan geweten is dat het flamencos waren, als personen waarvan op basis van eerder onderzoek of het toponiem in hun achternaam wordt vermoed dat het Nederlanders waren. Zoals hierboven uitgebreid beschreven, moet er met de nodige omzichtigheid worden omgesprongen met het toekennen van de benaming Nederlander. Maar aangezien er geen betere methode beschikbaar is en ik niet in een eeuwige hypothese wilde verzeilen, heb ik er toch voor geopteerd om beide groepen in mijn onderzoek op te nemen en hen als Nederlanders te bestempelen. Een groep die ik enkel in de marge bespreek zijn de kinderen van personen met een Nederlands toponiem in hun achternaam, die dit toponiem zelf niet hebben overgenomen. Vaak gaat het hier om de derde- of vierdegeneratiemigranten en daarom neem ik deze niet op in mijn kwantitatieve gedeelte. Aangezien mijn lijst met Nederlanders voor het grootste deel uit handelaars bestaat153, ben ik daarna bijkomende informatie over deze personen beginnen zoeken in de uitgegeven
149
De volgende werken hebben mij enorm geholpen tijdens het transcriberen: J.C. Galende Diaz, Diccionario general de abreviaturas españolas, s.l., Verbum Editorial, 2000, passim; A. Millares Carlo, ed. Tratado de paleografía española, Madrid, Espasa-Calpe, 1983, deel 2 en 3, passim. 150 Als een carta ejecutoria gedeeltelijk getranscribeerd werd, dan gaat het om de eerste twee tot drie pagina’s. Ik merkte immers na het volledig getranscribeerd te hebben van enkele cartas ejecutorias dat in die eerste paar pagina’s de meeste relevante informatie voor dit onderzoek te vinden was. 151 De volgende cartas ejecutorias werden volledig getranscribeerd: ARCV, RDE, c. 856,44; 1083,32; 1111,53; 1177,26; 1229,32; 1395,1; 1488,63; 1513,15. De volgende cartas ejecutorias werden gedeeltelijk getranscribeerd: ARCV, RDE, c. 458,35; 519,41; 558,24; 570,31; 581,14; 586,43; 626,71; 673,8; 708,1; 713,60; 780,37; 854,55; 888,8; 1095,14; 1104,4; 1131,20; 1153,5; 1209,39; 1228,7; 1312,80; 1536,50; 1546,39; 1569,43; 1622,9; 1701,20. 152 In de voetnoten staan telkens de verwijzingen naar de originele bron vermeld, ook al heb ik sommige bronnen uit het ARCV niet getranscribeerd. De kans dat de verwijzingen naar de bronnen langer bruikbaar zullen zijn dan de verwijzingen naar de inventaris op Pares is immers reëel. 153 Cfr. infra 4.1.4. Handelaars of ambachtslieden?
36
handelscorrespondentie van het fonds Simon Ruiz154. In dit fonds bevinden zich immers 3000 brieven die werden uitgewisseld tussen Spanje en Antwerpen155 tijdens de periode 1558-1606. Alleen voor de periode 1558-1563 en het jaar 1597 is deze brievencollectie niet compleet. 2700 van
deze
3000
brieven
werden
gedeeltelijk
of
volledig
uitgegeven.156
Deze
handelscorrespondentie bleek, net zoals die tussen Spanje en Lissabon en die tussen Spanje en Firenze, interessant voor mijn onderzoek. Ook de uitgegeven handelscorrespondentie van Arnao del Plano en Rodrigo de Espinosa157 heb ik onderzocht. Helaas bracht deze bron weinig bij aan dit onderzoek. Naast het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid en de uitgegeven handelscorrespondentie wilde ik ook de rekeningen van het Archivo Diocesano de Valladolid bestuderen. Aan het einde van de zestiende eeuw werd immers begonnen met de bouw van de kathedraal van Valladolid en daar waren heel wat ambachtslieden voor nodig.158 Op deze manier wilde ik een vollediger beeld van de Nederlandse aanwezigheid in Valladolid bekomen. Helaas weigerde de archivaris/priester van deze instelling elke medewerking, waardoor ik deze archieven niet kon raadplegen. Vervolgens heb ik ook de inventaris159 van de Insolvente Boedelskamer van het stadsarchief van Antwerpen bekeken. Ik trof er echter geen namen aan die overeenstemden met namen die ik reeds had gevonden in de archieven van de Real Chancillería en daarom heb ik dan ook niet verder gezocht in deze archiefinstelling. Ten slotte raadpleegde ik nog de uitgegeven koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda160 en de gids van de notariaatarchieven van Medina del Campo tussen 1530 en 1590. Deze bleken beide zeer interessant en stelden mij in staat mijn onderzoeksresultaten sterker te onderbouwen en aan te vullen.
154
F. Ruíz Martín, Lettres marchandes echangées, passim; J. Gentil da Silva, Stratégie des affaires à Lisbonne, passim; J. Gentil da Silva, Lettres de Lisbonne, passim; V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, passim. 155 Het enige grote nadeel aan dit werk, dat uit 4 delen bestaat, is dat er geen index aan verbonden is. Hierdoor is het heel tijdrovend om in dit werk naar bepaalde personen te zoeken. 156 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 19-22. 157 F. Brumont en J.P. Priotti, Identités marchandes, passim. 158 J. Burrieza Sánchez, ed. Una historia de Valladolid, p. 290. 159 Archief Insolvente Boedelskamer, in: , geraadpleegd op 31.03.2012. 160 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 255-306.
37
Kort samengevat hebben de cartas ejecutorias van het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid,
de
uitgegeven
handelscorrespondentie
van
Simon
Ruiz,
de
uitgegeven
koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda en de gids van de notariaatarchieven van Medina del Campo onderzoeksresultaten opgeleverd. De uitgegeven handelscorrespondentie van Arnao del Plano en Rodrigo de Espinosa en de archieven van de Insolvente Boedelskamer bleken minder relevant en het Archivo Diocesano de Valladolid was niet toegankelijk. De gevonden informatie uit het bronnenonderzoek heb ik vervolgens gekoppeld aan informatie uit de secundaire literatuur om zo de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. De onderzochte bronnen hebben echter niet alleen een licht geworpen op de aanwezige Nederlanders, maar ook op de mogelijke relevantie van andere bronnen en archieven voor dit onderzoek. Dit komt later in dit werk dan ook uitgebreid aan bod.
38
Deel 4.
De Nederlanders voor de Real Chancillería van Valladolid
Nu de historische context, de methodologische problemen en de bronnenkeuze zijn toegelicht, kan er worden gefocust op de onderzoeksresultaten en dus op de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid. In dit deel zal ik mij specifiek richten op de Nederlanders die voor de Real Chancillería van Valladolid verschenen. Uit het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid zijn een zestigtal cartas ejecutorias naar boven gekomen van afgeronde rechtszaken waarin minstens één (vermoedelijke) Nederlander voorkwam die tussen 1500 en 1600 in de regio Valladolid verbleef. Alvorens deze Nederlanders voor deze instantie van hoger beroep verschenen, hadden ze echter al een heel parcours doorlopen. Als er een conflict was moesten zij eerst voor de lokale corregidor161 verschijnen die bevoegd was voor de rechtspraak in eerste aanleg. Als één van de betrokken partijen zich niet kon neerleggen bij de uitspraak van de corregidor dan kon die partij de zaak voor de Real Chancillería brengen.162 In de Real Chancillería werd de zaak opnieuw bepleit in hoger beroep, en grado de apelación. Hierop volgde dan opnieuw een uitspraak, maar ook deze kon nog worden aangevochten indien één van de partijen dat wenste. Dan volgde er een rechtszaak in herziening, en grado de revista. De uitspraak die hierop volgde was dan definitief en daarna werd een carta ejecutoria opgesteld.163 Dergelijke rechtszaken waren door deze verschillende stadia heel tijdrovend en erg duur. Zoals eerder vermeld164 haakten vele procespartijen af door geldgebrek of omdat ze een oplossing vonden buiten de Real Chancillería om. Het hoeft dus niet te verwonderen dat slechts 10% van de aangespannen processen in hoger beroep ook effectief tot een uitspraak kwam.165 Toch hadden sommige mensen de tijd en het geld over voor een dergelijke definitieve uitspraak. Enkelen onder hen waren zelfs Nederlanders. Wie waren ze? Waar verbleven ze? Waren ze geïntegreerd? Wat deden ze voor hun levensonderhoud? Waarom verschenen ze voor de Real Chancillería, tegenover wie en wanneer? Om dit grondig te kunnen bestuderen zullen eerst de Nederlanders worden geanalyseerd en vervolgens de rechtszaken waarin ze voorkwamen. Daarna volgt dan een synthese van deze informatie.
161
Voor de regio Valladolid was er een corregidor gevestigd in Medina del Campo, in Valladolid, in Tordesillas en tegen het einde van de zestiende eeuw ook in Olmedo. J.L. de las Heras Santos, “La organización de la justicia real ordinaria en la Corona de Castilla durante la Edad Moderna”, in: Estudis: Revista de historia moderna, 22 (1996), pp. 136-139. 162 J.L. de las Heras Santos, “La organización de la justicia”, pp. 108, 126 en 132. 163 ARCV, RDE, c. 1177,26, z.f. 164 Cfr. supra 3.3. Gekozen bronnen en methodologie. 165 R.L. Kagan, Pleitos y pleiantes en Castilla, pp. 104-105.
39
4.1. De Nederlanders 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? Uit het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid komen een zestigtal cartas ejecutorias naar voren waarin telkens minstens één (vermoedelijke) Nederlander betrokken was die in de regio Valladolid verbleef tussen 1500 en 1600. Daarin komen 42 verschillende namen166 voor van mogelijke Nederlanders die ofwel getuige waren op een dergelijk proces ofwel deel uitmaakten van één van de gedingvoerende partijen. Niet over elke persoon bestaat er echter evenveel zekerheid dat het ook effectief om een Nederlander gaat167. Daarom zullen hieronder de verschillende groepen mogelijke Nederlanders besproken worden. De eerste groep zijn de personen waarvan het vast staat dat het flamencos waren. De tweede groep zijn de personen bij wie wordt vermoed op basis van het toponiem in hun achternaam dat het Nederlanders waren. En de laatste groep zijn de twijfelgevallen, waarbij wordt vermoed dat het over personen gaat met een andere origine dan de Nederlandse. Tabel 1: Verschillende groepen mogelijke Nederlanders
Totaal aantal vermoedelijke Nederlanders
42
Flamencos
20
Op basis van een toponiem
18
Twijfelgevallen
4
De flamencos Als eerste groep zijn er twintig personen waarvan vrij zeker gesteld kan worden dat het Nederlanders/flamencos168 waren. Dat komt omdat bij vijftien van de twintig personen expliciet naast hun naam vermeld staat dat het om een flamenco gaat. Het gaat hier over Giles de la Bala169, Pedro Claveson170, Gregorio Criter171, Pedro Esquilfe172, Antonio Fermaute173, Juan 166
Voor de duidelijkheid is als bijlage 4 een lijst toegevoegd met alle Nederlanders en de cartas ejecutorias waarin ze verschenen tussen 1500 en 1600. 167 Cfr. supra 2.2. Methodologische problemen. 168 Om praktische overwegingen zullen de termen flamenco en Nederlander in dit werk aan elkaar worden gelijkgesteld. Gelieve hierbij wel in het achterhoofd te houden dat dit in praktijk niet altijd het geval was. Cfr. supra 3.3. Gekozen bronnen en methodologie. 169 ARCV, RDE, c. 1265,23, z.f. 170 ARCV, RDE, c. 1153,5, z.f. 171 ARCV, RDE, c. 1229,32, z.f. 172 ARCV, RDE, c. 1083,32, z.f.
40
Firens174, Lorencio Hermis175, Miguel de Hermosen176, Carlos de Latre177, Enoc de Morin178, Juan Bautista de Olanda179, Juan de Proudhome180, Guillermo Rrubin181, Jorge Tulaime182 en Benedicto de Urio183. Vijf andere personen werden reeds door eerder onderzoek als Nederlanders bevestigd. De eerste van deze vijf is Gaspar de Morin. Waarschijnlijk was hij familie van de voornoemde Enoc de Morin en dus ook afkomstig uit de Nederlanden.184 Vervolgens zijn er drie leden van de familie Mayeu: Jacques Mayeu, Margarita Mayeu en Nicolas Mayeu. Ook van hen was reeds geweten dat ze van Nederlandse afkomst waren.185 Het staat vast dat Nicolas de vader was van Jacques Mayeu186 en vermoedelijk ook van Margarita Mayeu.187 Ten slotte is er Rodrigo de la Corte. Deze Nederlander werd reeds uitgebreid bestudeerd door Rucquoi en Fagel, aangezien hij deel uitmaakte van een Nederlandse familie die meerdere generaties in de stad Valladolid woonde. De vader van Rodrigo de la Corte, Juan de la Corte, was tijdens de vijftiende eeuw geëmigreerd van Brabant naar Valladolid, nadat hij betrokken was geweest bij een moord. Juan vestigde zich als juwelier in Valladolid en trouwde met Beatriz Fernandez. Samen kregen ze minstens één zoon, Rodrigo. Rodrigo werd net als zijn vader juwelier, maar werkte daarnaast ook als handelaar. Hij trouwde een eerste keer met Leonor Vazquez die hem twee dochters schonk: Ysabel en Beatriz. Leonor Vazquez overleed echter en Rodrigo de la Corte hertrouwde met Catalina Lopes die hem nog drie zonen schonk: Rodrigo (de zoon), Gaspar en Juan. Juan de la Corte ging net als zijn vader in de handel werken, Gaspar de la Corte trad in in een klooster en Rodrigo de la Corte (de zoon) ging voor de Consejo Real werken. Ook Rodrigos (de vader) kinderen, met uitzondering van Gaspar, trouwden met Castiliaanse mannen of vrouwen en kregen kinderen. En zo ging de familie geleidelijk aan op in de Castiliaanse maatschappij.188
173
ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. 175 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 176 ARCV, RDE, c. 1153,5, z.f. 177 ARCV, RDE, c. 1681,76, z.f. 178 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 179 ARCV, RDE, c. 1132,47, z.f. 180 ARCV, RDE, c. 1513,15, z.f. 181 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. 182 ARCV, RDE, c. 1111,36, z.f. 183 ARCV, RDE, c. 1681,69, z.f. 184 V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. 185 V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 326. 186 ARCV, RDE, c. 1569,43, z.f. 187 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. 188 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 229-233; A. Rucquoi, Valladolid en la Edad media, pp. 104-106. 174
41
De Nederlanders op basis van een toponiem De tweede groep bestaat uit achttien personen van wie wordt vermoed, op basis van het toponiem in hun achternaam, dat ze uit de Nederlanden afkomstig waren. Zes onder hen hebben als achternaam flamenco of de Flandes: Benedite Flamenco189, Gastelbanove Flamenco190, Juan Flamenco191, Antonio de Flandes192, Bautista de Flandes193 en Pedro de Flandes194. Twaalf anderen hebben een achternaam met daarin een stad als toponiem: Drie met “van Antwerpen” (Adrian de Amberes195, Arnao de Amberes196 en Pedro de Amberes197), twee met “van Brussel” (Alvaro de Bruselas198 en Diego de Bruselas199), vier met “van Kamerrijk” (Beatriz de Cambray200, Florentina de Cambray201, Maria de Cambray202 en Pedro de Cambray203) en ten slotte drie met “van Den Haag” (Diego de la Haya204, Juan de la Haya205 en Luis de la Haya206). Zoals eerder al werd beschreven207, is deze groep nogal problematisch binnen het onderzoek. Zo is het helaas vaak heel moeilijk om personen met een toponiem als achternaam aan eerder onderzoek te linken, aangezien dit soort namen vaak voorkwam. Zo vond Fagel in de volkstelling van 1561 vier personen met de naam Juan Flamenco terug en ook in de door hem onderzochte doopregisters was dit de meest voorkomende naam bij de Nederlanders. 208 Een voorbeeld van dit probleem is Pedro de Flandes. Een eerste Pedro de Flandes was een lakenhandelaar uit Valladolid. Hij was gehuwd met Isabel de Paz en overleed vóór 1571.209 Een tweede Pedro de Flandes was een beeldhouwer die omstreeks 1533 werkzaam was in Palencia. Vermoedelijk was deze de zoon van de bekende schilder Juan de Flandes. Pedro de Flandes (de beeldhouwer) had 189
ARCV, RDE, c. 459,30, z.f. ARCV, RDE, c. 1209,39, z.f. 191 ARCV, RDE, c. 692,59, z.f. 192 ARCV, RDE, c. 1546,39, z.f. 193 ARCV, RDE, c. 1701,20, z.f. 194 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f. 195 ARCV, RDE, c. 836,12, z.f. 196 ARCV, RDE, c. 349,33, z.f. 197 ARCV, RDE, c. 1156,10, z.f. 198 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f. 199 ARCV, RDE, c. 236,20, z.f. 200 ARCV, RDE, c. 708,1, z.f. 201 ARCV, RDE, c. 558,24, z.f. 202 ARCV, RDE, c. 586,43, z.f. 203 ARCV, RDE, c. 217,8, z.f. 204 ARCV, RDE, c. 512,33, z.f. 205 ARCV, RDE, c. 1536,50, z.f. 206 ARCV, RDE, c. 779,24, z.f. 207 Cfr. supra 3.2. Methodologische problemen. 208 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 238-240. 209 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f. 190
42
ook een dochter, Isabel de Flandes, die met Jeronimo de Amberes was getrouwd.210 De vraag is nu of deze twee Pedro’s één en dezelfde persoon waren, familie van elkaar waren of juist helemaal niets met elkaar te maken hadden. Dat ze beiden een ander beroep uitoefenden wijst er eerder op dat het twee aparte personen waren. Het feit dat de dochter van Pedro de Flandes (de beeldhouwer) Isabel heette, kan er dan weer op wijzen dat het toch om één en dezelfde persoon zou gaan, want dochters kregen vaak de naam van hun moeder. Het verschil in locatie waar ze woonden, vertelt eigenlijk niets, want Palencia en Valladolid liggen vlak bij elkaar. Het is dus absoluut niet evident of duidelijk om de verhouding tussen dergelijke naamgenoten te bepalen. Sommige voorbeelden bewijzen echter dat het wél lukt om namen uit eerder onderzoek aan nieuwe vondsten te koppelen. Adrian de Amberes is daar een voorbeeld van. Hij maakte vermoedelijk deel uit van een Antwerps geslacht waarvan eerder onderzoek reeds heeft aangetoond dat verschillende familieleden in Spanje verbleven vanaf de jaren ’40 van de zestiende eeuw. Het bekendste lid van deze familie was de drukker Adrian de Amberes.211 Waarschijnlijk gaat het hier over dezelfde Adrian de Amberes als de tingieter Adrian de Amberes die voor de Real Chancillería moest verschijnen. Deze laatste verscheen in 1555 samen met de boekhandelaar Pogel Serna voor de Real Chancillería. Adrian de Amberes en Pogel Serna hadden materiaal – mallen, gereedschap en stenen – om tin te gieten gekocht van twee handelaren op de oktoberjaarmarkt van Medina del Campo maar hadden de goederen nog niet betaald.212 Dat Adrian de Amberes samenwerkte met een boekhandelaar kan er op wijzen dat hij dezelfde persoon is als de drukker Adrian de Amberes. Bovendien was hij vecino van Medina del Campo, naast Salamanca het drukkerscentrum van Castilië. Ten slotte kan zijn beroep als tingieter ook met de boekdrukkunst worden verbonden. De letters voor de drukpersen moesten immers worden gegoten met een legering die ook tin bevatte.213 De kans is dus heel groot dat de drukker Adrian de Amberes en de tingieter Adrian de Amberes één en dezelfde persoon waren. Bovendien is het goed mogelijk dat deze Adrian de Amberes eigenlijk Adrian Ghemart heette. 210
R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 257. F.M.A. Robben, “Jan Poelman”, pp. 15 en 20. 212 “[…] Adrian de Amberes, estañero, e Pogel Serna, librero, vecinos de la dicha villa de Medina del Campo […] por racon de ciertos moldes y herramientas y piedras del oficio del estañero que del compraron y recibieron de que se dieron por contenidos y se obligazion que le darian y pagarrian los dichos veynte cinco mil quinientos maravedis […]” ARCV, RDE, c. 836,12, z.f. 213 Productieproces, in: , geraadpleegd op 12.07.2012. 211
43
Vanaf 1551 vestigde Adrian Ghemart zich immers als boekdrukker in Medina del Campo 214 en, zoals eerder uitgelegd, waren deze toponiemen vaak niet de echte achternamen van de Nederlanders.215 Een ander probleem met deze toponiemengroep is dat personen met éénzelfde toponiem in hun achternaam niet automatisch familie van elkaar waren. Toch is dat bij sommige personen wel het geval. Dankzij verschillende erfenisconflicten werd duidelijk dat de personen met als achternaam de Cambray ook daadwerkelijk familie van elkaar waren.216 Ook bij Diego en Luis de la Haya bestaat het vermoeden dat zij familie van elkaar waren aangezien zij beiden geprobeerd hebben om hun adeldom voor de Real Chancillería te bewijzen.217 Ten slotte is het ook nooit helemaal zeker dat het toponiem in de achternaam ook echt naar een Nederlandse oorsprong verwijst. Toch zijn er bij verschillende personen nog extra aanwijzingen die op Nederlandse wortels duiden. Een prachtvoorbeeld daarvan is Gastelbanove Flamenco die vecino van Antwerpen was.218 Ook bij Antonio de Flandes zijn er extra aanwijzingen, aangezien hij contacten had met de flamencos Juan de Proudhome, Nicolas Mayeu en Jacques Mayeu en handel dreef in Nederlandse goederen.219 Ondanks de verschillende problemen zal ik deze groep toch het voordeel van de twijfel geven en hen opnemen in de rest van mijn onderzoek.220 Zoals eerder reeds gemeld221 zal ik de (klein)kinderen van deze groep die het Nederlandse toponiem niet hebben overgenomen niet opnemen in mijn kwantitatieve resultaten.222 Zoals het onderzoek van Rucquoi heeft aangetoond,223 staan deze personen vaak enorm ver af van hun Nederlandse wortels en worden ze door hun omgeving helemaal niet meer als een vreemdeling beschouwd. Een mooi voorbeeld daarvan is opnieuw de familie de Cambray. Deze familie verbleef al meerdere generaties in Spanje en de leden trouwden telkens met een Castiliaanse man of vrouw. Op die manier verloor de familie geleidelijk aan haar vreemdelingenstatuut. Eerder onderzoek en de informatie uit de cartas ejecutorias maken het mogelijk om van deze 214
R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 230. Cfr. supra 3.2. Methodologische problemen. 216 ARCV, RDE, c. 458,35, z.f.; 558,24, z.f.; 586,43, z.f. 217 ARCV, SDH, c. 489,10, z.f; ARCV, RDE, c. 779,24, z.f. 218 ARCV, RDE, c. 1209,39, z.f. 219 ARCV, RDE, c. 1546,39, z.f.; 1569,43, z.f. 220 Cfr. supra 3.3. Gekozen bronnen en methodologie. 221 Cfr. supra 3.3. Gekozen bronnen en methodologie. 222 Het gaat om de volgende cartas ejecutorias: ARCV, RDE, c. 626,71; 1302,27;1312,80. 223 A. Rucquoi, “Valladolid pôle d’immigration au XVe siècle”, p. 181. 215
44
familie een stamboom op te stellen om zo dit proces van geleidelijke verspaansing te illustreren:224 Perote de Cambray x Teresa Alonso de Lantadilla (Burgos?)
Pedro de Cambray († ca. 1533) x Beatriz de Vallejo (Burgos en Medina del Campo)
Beatriz de Cambray († ca. 1573) x Diego de Velasco († ca. 1543)
Maria de Cambray (Medina del Campo)
(Medina del Campo)
Bernardino de Velasco
Pedro de Velasco († ca. 1573) x Catalina Gorbalana
Juan de Cambray x Catalina de Brusselas (Valladolid)
Florentina de Cambray x Nicolas de Medina? (Medina del Campo)
Francisco de Cambray (Medina del Campo)
Antonio de Velasco († ca. 1573) x ?
(Medina del Campo)
kinderen (aantal ?)
Maria de Velasco x Anton de la Muela el Mozo (Castronuño)
Beatriz de Velasco x Pedro Cornejo (Castronuño)
Figuur 2: Stamboom familie de Cambray (stippellijnen stellen de hypothetische familiebanden voor)
De twijfelgevallen Ten slotte is er nog de derde en laatste groep van vier twijfelgevallen. De eerste is Justo de But. Deze man komt voor in zeven cartas ejecutorias (1562-1573). Het probleem is dat hij in drie daarvan als een alemán225 en in één als een flamenco226 wordt voorgesteld227. Aangezien hij drie
224
ARCV, RDE, c. 217,8, z.f.; 289,30, z.f.; 458,35, z.f.; 558,24, z.f.; 586,43, z.f.; 708,1, z.f.; 854,55, z.f.; 1302,27, z.f.; 1312,80, z.f.; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 238 en 277; C. Bermúdez Plata, ed. Catálogo de pasajeros a Indias durante los siglos XVI, XVII y XVIII, Sevilla, Archivo General de Indias, 1940, deel 1, p. 170. 225 ARCV, RDE, c. 1024,14, z.f.; 1031,21, z.f.; 1099,3, z.f. 226 ARCV, RDE, c. 1279,3, z.f.
45
keer als een Duitser wordt bestempeld en slechts één keer als een Nederlander, doet dat het vermoeden rijzen dat het ook wel degelijk om een Duitster gaat. Bovendien zijn in één van de processen nog meer Duitsers betrokken.228 De enige aanwijzing die er toch zou op wijzen dat het om een Nederlander zou gaan, komt uit de handelscorrespondentie van Hamburgse handelaars. Daaruit blijkt dat er ca. 1590-1625 een Justo de Bucq uit Gent in de Noord-Castiliaanse havensteden werkte229, maar misschien gaat het hier wel om een andere persoon. De volgende drie personen die als twijfelgevallen bestempeld kunnen worden zijn Pierres Curnarte230, Bernardino Guerra231 en Martin de Echavarría232. Zij zijn alle drie vecino de Flandes of vecino de Amberes, maar worden geen flamenco genoemd. Van Martin de Echavarría233 is zeker geweten dat het geen Nederlander was, aangezien hij een handelaar uit Navarra was die zich in Antwerpen had gevestigd.234 Bij Pierres Curnarte zijn er sterke vermoedens dat ook hij geen Nederlander was, maar wel een Fransman. Hij was immers de factor van de Franse handelaar Juan el Saboya.235 De andere origine van Martin de Echavarría en Pierres de Curnarte en het feit dat ze op dezelfde manier als Bernardino Guerra werden omschreven, doen vermoeden dat ook Bernardino Guerra geen Nederlander was, maar wel een buitenlander die zich in de Nederlanden heeft gevestigd. Omdat bij deze laatste vier personen minstens sterke vermoedens bestaan dat ze geen Nederlanders zouden zijn, zullen zij in de rest van dit werk niet meer aan bod komen. 4.1.2. Inwoner of vecino van de regio Valladolid? Na deze selectie van de personen die als Nederlanders zullen beschouwd worden en welke niet, schieten er nog 38 personen over – waaronder slechts vier vrouwen – en 53 cartas ejecutorias. In elk van deze cartas ejecutorias maakte minstens één Nederlander die tussen 1500 en 1600 in 227
In de andere drie staat niet vermeld welke origine hij zou hebben. ARCV, RDE, c. 1212,11, z.f.; 1214,58, z.f.: 1214,61, z.f. 228 ARCV, RDE, c. 1031,21, z.f. 229 H. Kellenbenz, Unternehmerkräfte im Hamburger Portugal- und Spanienhandel, 1590-1625, Hamburg, Verlag der Hamburgischen Bücherei, 1954, p. 296. 230 ARCV, RDE, c. 778,3, z.f. 231 ARCV, RDE, c. 844,11, z.f.; 864,48, z.f. 232 ARCV, RDE, c. 1509,17, z.f. 233 Er is ook sprake van een Franse priester Martin de Echavarría die in Spanje verbleef. Toch is de kans klein dat het om dezelfde Martin gaat als diegene die voor de Real Chancillería moest verschijnen. Deze laatste verscheen immers voor deze rechtbank in verband met een handelsconflict. ARCV, RDE, c. 1416,49, z.f.; W. Thomas, Los protestantes en España en tiempos de Reforma y Contrareforma, Leuven, Leuven University Press, 2001, pp. 464-465 en 629-630. 234 V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 231. 235 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f.; W. Thomas, Los protestantes en España, p. 422.
46
de regio Valladolid verbleef, deel uit van één van de procespartijen. In sommige gevallen waren er echter meerdere Nederlanders betrokken bij een rechtszaak – als getuige, medestander of tegenpartij – en daardoor bevinden zich onder de gevonden 38 ook Nederlanders die niet in de regio Valladolid verbleven op het moment dat ze voor de Real Chancillería verschenen. In totaal zijn er acht Nederlanders die in een carta ejecutoria voorkomen, maar niet in de regio Valladolid verbleven. Twee onder hen woonden in een andere stad in Castilië. Nicolas Mayeu woonde in Salamanca236 en Benedicto de Urio was vecino van Madrid237. Één, Lorencio Hermis, woonde in Lissabon.238 De vijf anderen woonden zelfs helemaal niet in Castilië, maar wel in de Nederlanden. Het gaat hier om Antonio Fermaute239, Pedro Claveson240, Gastelbanove Flamenco241, Miguel de Hermosen242 en Guillermo Rrubin243. De eerste was vecino van Armentières, de laatste vier van Antwerpen. Zij verschenen ook niet zelf voor de Real Chancillería, maar lieten zich vertegenwoordigen door hun factor en/of een advocaat. Uit de processen blijkt dat deze heren wel handel dreven met de regio Valladolid.244 Van de 38 Nederlanders blijven er dus 30 Nederlanders over die in de regio Valladolid woonden en in de cartas ejecutorias voorkwamen tussen 1500 en 1600. Twaalf daarvan woonden in de stad Valladolid: Pedro de Amberes245, Alvaro de Bruselas246, Diego de Bruselas247, Rodrigo de la Corte248, Pedro Esquilfe249, Benedite Flamenco250, Bautista de Flandes251, Pedro de Flandes252, Diego de la Haya253, Juan de la Haya254, Luis de la Haya255 en Carlos de Latre256. Tien onder hen 236
A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 326. ARCV, RDE, c. 1681,69, z.f. 238 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 239 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. 240 ARCV, RDE, c. 1153,5, z.f. 241 ARCV, RDE, c. 1209,39, z.f. 242 ARCV, RDE, c. 1153,5, z.f. 243 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. 244 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f.; 888,8, z.f.; 1111,36, z.f.; 1117,25, z.f.; 1153,5, z.f.; 1209,39, z.f. 245 ARCV, RDE, c. 1156,10, z.f. 246 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f. 247 ARCV, RDE, c. 412,13, z.f. 248 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f. 249 ARCV, RDE, c. 1083,32, z.f. 250 ARCV, RDE, c. 459,30, z.f. 251 ARCV, RDE, c. 1701,20, z.f. 252 Bij Pedro de Flandes weten we dat zijn vrouw vecina van Valladolid was. Aangezien de vecindad van een vrouw afhing van haar vader of echtgenoot, kunnen we ervan uitgaan dat ook Pedro de Flandes vecino van Valladolid was. ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f.; T. Herzog, Defining nations: immigrants and citizens in early modern Spain and Spanish America, New Haven, Yale University Press, 2003, p. 26. 253 ARCV, RDE, c. 581,14, z.f. 254 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 309. 237
47
bezaten bovendien ook nog eens het burgerschap of vecindad van deze stad. Enkel bij Pedro Esquilfe en Juan de la Haya is het onduidelijk of zij ook vecino van Valladolid waren. Bovendien is van Pedro Esquilfe geweten dat hij ook nog op een andere locatie in Castilië heeft gewoond. Pedro Esquilfe verbleef namelijk eerst in Atienza (Guadalajara), maar verhuisde vóór 1565 naar Valladolid.257 Pedro Esquilfe was niet de enige die nog op een andere locatie heeft gewoond. Ook Carlos de Latre verhuisde tijdens de zestiende eeuw. Hij woonde eerst in Valladolid, maar verhuisde na 1590 naar Madrid.258 Diego de la Haya woonde vóór 1538 ook elders. Zo was hij in 1534 tegelijkertijd vecino van La Parilla en van Portillo. Beide plaatsen liggen ook in de regio Valladolid.259 Tabel 2: Woonplaats van de gevonden Nederlanders en aantal Nedelandse vecinos (de cijfers tussen haakjes zijn onzekere gevallen)
Totaal aantal Nederlanders
38
Waarvan vecino
De Nederlanden
5
5
Castiliaanse stad buiten de
2
1
regio Valladolid Lissabon
1
De regio Valladolid:
27 (+3)
20
-
De stad Valladolid
12
10
-
Medina del Campo
14 (+3)
9
-
Olmedo
1
1
De stad Valladolid was echter niet de plaats waar de meeste Nederlanders woonden die voor de Real Chancillería moesten verschijnen. Dat was Medina del Campo. Daar verbleven veertien Nederlanders: Adrian de Amberes260, Arnao de Amberes261, Giles de la Bala262, Beatriz de
255
ARCV, RDE, c. 779,24, z.f. ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 257 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 297; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 238 en 261. 258 E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 42. 259 ARCV, SDH, c. 489,10, z.f. 260 ARCV, RDE, c. 836,12, z.f. 256
48
Cambray263, Florentina de Cambray264, Maria de Cambray265, Pedro de Cambray266, Gregorio Criter267, Juan Firens268, Jacques Mayeu269, Juan Bautista de Olanda270, Jorge Tulaime271, Enoc de Morin272 en Gaspar de Morin273. Van deze veertien bezaten negen274 ook het burgerschap van Medina del Campo. Bij het aantal Nederlanders in Medina del Campo komen er nog drie personen bij. Bij hen werd in de cartas ejecutorias echter niet expliciet vermeld dat ze in Medina del Campo woonden, maar het wordt wel vermoed. Het gaat hier om Margarita Mayeu, Juan de Proudhome en Antonio de Flandes. Margarita handelde op de jaarmarkt van Medina del Campo en haar echtgenoot, Melchior de Bis, liet er zijn testament registreren. Bovendien woonde ook Jacques Mayeu, die optrad als haar voogd, in Medina del Campo.275 Bij Antonio de Flandes en Juan de Proudhome wijzen vooral hun handel in goederen die van de Nederlanden naar Medina del Campo werden verscheept en hun contacten met Jacques Mayeu en Jorge Tulaime erop dat zij in Medina del Campo verbleven.276 Daar komt nog bij dat zowel Antonio de Flandes, Juan de Proudhome als Margarita Mayeu voor de corregidor van Medina del Campo verschenen, toen de rechtszaak waarin zij betrokken waren nog in eerste aanleg werd behandeld.277 Aangezien hun woonplaats niet expliciet vermeld stond, is het ook niet duidelijk of en zelfs weinig waarschijnlijk dat ze het burgerschap in Medina del Campo bezaten. Tot slot woonde er ook nog één Nederlander in Olmedo, namelijk Juan Flamenco. Ook hij had het burgerschap van deze stad verworven.278
261
ARCV, RDE, c. 349,33, z.f. ARCV, RDE, c. 1265,23, z.f. 263 ARCV, RDE, c. 708,1, z.f. 264 ARCV, RDE, c. 586,43, z.f. 265 ARCV, RDE, c. 558,24, z.f. 266 ARCV, RDE, c. 217,8, z.f. 267 ARCV, RDE, c. 1229,32, z.f. 268 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. 269 ARCV, RDE, c. 1546,39, z.f. 270 ARCV, RDE, c. 1132,47, z.f. 271 ARCV, RDE, c. 1153,5, z.f. 272 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 273 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 274 Adrian de Amberes, Arnao de Amberes, Giles de la Bala, Beatriz de Cambray, María de Cambray, Florentina de Cambray, Pedro, de Cambray, Juan Firens en Jorge Tulaime. 275 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f.; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 33 en 102. 276 ARCV, RDE, c. 1513,15, z.f.; 1596,43, z.f. 277 ARCV, RDE, c. 1569,43, z.f.; 1622,9, z.f. 278 ARCV, RDE, c. 692,59, z.f. 262
49
Voor verschillende Nederlanders zijn er ook aanwijzingen die erop duiden dat ze zich voor een langere periode of zelfs definitief in de regio Valladolid vestigden. Slechts enkele voorbeelden279 daarvan zijn Giles de la Bala (1566-1578)280, Gregorio Criter (1561-1581)281 en Jorge Tulaime (1555-1584)282. Ook de eerder vernoemde familie de Cambray en de familie de la Corte kunnen hier opnieuw als voorbeeld dienen van families die zich definitief in Castilië vestigden.283 Sommige Nederlanders keerden wel nog eens terug naar hun wortels. Zo woonde Juan Firens van 1567 tot 1589 in Medina del Campo, maar hij bevond zich tijdens de jaren 1578 en 1588 in Antwerpen.284 4.1.3. De geïntegreerde Nederlander? Aangezien veel van deze Nederlanders voor een langere periode – of definitief – in de regio Valladolid vertoefden, is het natuurlijk de vraag of ze zich ook in deze Castiliaanse omgeving integreerden. Het bezitten van het burgerschap of vecindad zou alvast één van de manieren bij uitstek zijn geweest voor de Nederlanders om zich snel te integreren in de Castiliaanse gemeenschap.285 Deze vecindad hield in dat de Nederlanders bepaalde verplichtingen wilden vervullen, zoals het verblijven in de gemeenschap en het betalen van belastingen, in ruil voor bepaalde voordelen zoals het gebruiken van gemeenschappelijke grond en het mogen bekleden van openbare ambten.286 Om het vecindad te bekomen moest men de intentie daartoe hebben en dit duidelijk maken via zijn handelingen. Dit kon men onder meer doen door langer dan tien
279
De jaartallen tussen haakjes duiden de periode aan waarvan geweten is dat deze personen in de regio Valladolid verbleven. Voor meer voorbeelden zie bijlage 1 “Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders”. 280 ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f.; 1111,36 ,z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,25, z.f.; 1153,5, z.f.; 1209,39, z.f.; 1265,23, z.f.; 1488,6, z.f.; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 73, 198 en 315. 281 ARCV, RDE, c. 1204,30, z.f.; 1229,32, z.f.; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 231-233 en 282; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 25 en 292. 282 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f.; 1104,4, z.f.; 1095,14, z.f.; 1111,36, z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,25, z.f.; 1153,5, z.f.; 1177,26, z.f.; 1183,33, z.f.; 1184,24, z.f.; 1209,39, z.f.; 1219,32, z.f.; 1228,7, z.f.; 1395,1, z.f.; 1513,15, z.f.; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229 en 232-236; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 112, 166, 183, 186-187, 200 en 361 283 Cfr. supra 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? 284 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f.; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229 en 282; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 33, 209 en 299; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, pp. 185-186. 285 Cfr. supra 1.3. Stand van het onderzoek. R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 233. 286 T. Herzog, Defining nations, p. 18.
50
jaar in de gemeenschap te blijven wonen, te trouwen met een lokale man of vrouw en/of eigendommen te werven in de gemeenschap.287 Zoals hierboven duidelijk werd, scoren de gevonden Nederlanders hier goed. 20 van de 30 Nederlanders die in de regio Valladolid verbleven, waren vecino van Valladolid, Medina del Campo of Olmedo. Blijkbaar was het verkrijgen en het verwisselen van vecindad niet zo’n probleem voor de Nederlanders.288 Zo was Diego de la Haya in 1534 nog vecino van zowel la Parrilla als van Portillo en in 1538 van Valladolid.289 Dit was wel eerder uitzonderlijk want het bezitten van het burgerschap van twee plaatsen tegelijkertijd werd als abnormaal beschouwd.290 Naast het bezitten van het burgerschap zou ook het trouwen met een Castiliaanse man of vrouw goed zijn geweest om snel te integreren.291 Het nagaan of de gevonden Nederlanders met een Spaanse man/vrouw getrouwd waren bleek niet eenvoudig door de vele leemtes in het bronnenmateriaal. Toch is dit gelukt voor dertien van de 30 Nederlanders. Tien onder hen waren met een Spaanse man/vrouw getrouwd: Giles de la Bala met Elonor de Turienco292, Diego de Bruselas met Madalena Garcia293, Pedro de Cambray met Beatriz de Vallejo294, Beatriz de Cambray met Diego de Velasco295, Benedite Flamenco met Maria López de Zarate y Echavarri296, Diego de la Haya met Catalina Barquete297, Bautista de Flandes met Maria Gutiérrez298 en Pedro de Flandes met Isabel de Paz299. Rodrigo de la Corte trouwde, zoals eerder al bleek, zelfs twee keer met een Spaanse vrouw; eerst met Leonor Vazquez en daarna met Catalina Lopes.300 Bij Jacques Mayeu ten slotte bestaat er wat verwarring over zijn Spaanse echtgenote. Hij trouwde immers tegen het einde van de zestiende eeuw met Mariana del Canto301, maar elders staat vermeld dat hij ongeveer tegelijkertijd gehuwd was met Mariana Martínez.302 Waarschijnlijk gaat 287
T. Herzog, Defining nations, p. 42. Dit werd ook reeds door Fagel vastgesteld. R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 260. 289 ARCV, RDE, c. 512,33, z.f.; ARCV, SDH, c. 489,10, z.f. 290 T. Herzog, Defining nations, p. 28. 291 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 233. 292 ARCV, RDE, c. 1488,6, z.f. 293 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 238. 294 ARCV, RDE, c. 458,35, z.f. 295 ARCV, RDE, c. 1302,27, z.f. 296 ARCV, RDE, c. 459,30, z.f. 297 F.H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina”, p. 153. 298 ARCV, RDE, c. 1701,20, z.f. 299 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f. 300 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 232. 301 A. Rojo Vega, “El negocio del libro en Medina del Campo. Siglo XVI y XVII”, in: Investigaciones históricas: Época moderna y contemporánea, 7 (1997), p. 26. 302 ARCV, PLC, PA (F), c. 529,8, z.f. 288
51
het hier tweemaal om dezelfde vrouw en werd de ene keer haar ene achternaam en de tweede keer haar andere achternaam opgeschreven. Van de overige drie Nederlanders staat het vast dat ze met een Nederlandse man of vrouw getrouwd waren. Juan Firens was met Henriette Spicar gehuwd303, Margarita Mayeu met Melchior de Bis en Enoc de Morin met de zus van Jacques Mayeu304. Misschien was die zus waar Enoc de Morin mee trouwde wel Margarita Mayeu. Zij was immers vanaf ca. 1584 weduwe geworden.305 Naast de dertien Nederlanders van wie vaststaat met wie ze gehuwd waren, zijn er ook nog enkele anderen bij wie het niet geheel duidelijk is of ze getrouwd waren en met wie. Een voorbeeld daarvan is Pedro Esquilfe. Hij was zeker getrouwd, maar het is niet bekend met wie.306 Hetzelfde geldt voor Pedro de Amberes. Ook hij had een vrouw, maar haar naam wordt niet vermeld.307 Arnao de Amberes op zijn beurt was waarschijnlijk gehuwd met een Spaanse vrouw, aangezien hij een dochter, Cecilia de Olique, had. Waarschijnlijk verwijst “de Olique” naar de achternaam van Cecilia’s moeder.308 Tot slot was Francisca de Cambray misschien getrouwd met Nicolas de Medina, aangezien zij samen een partij vormden in een proces over een erfenis. Er staat echter niet expliciet vermeld dat die twee gehuwd waren.309 Een andere factor die kan wijzen op een goede integratie is het bezit van eigendommen in de regio Valladolid. Het bleek echter zeer moeilijk om dit na te gaan. Ten eerste staat huizenbezit niet altijd vermeld in de cartas ejecutorias. En als het toch vermeld staat, is het meestal niet duidelijk of de huizen in huur, erfpacht of eigendom waren van de Nederlanders. Ten tweede was het bezit van huizen – als het al wordt vermeld – meestal ook het onderwerp van discussie tijdens deze rechtszaken in hoger beroep. Een voorbeeld daarvan is de rechtszaak tussen Carlos de Latre en de gezusters de Castro waarbij de eigendom van enkele huizen en de huurwaarde daarvan ter discussie stonden.310 Ook Pedro de Amberes kwam in een dergelijke rechtszaak terecht toen hij enkele huizen en stallen had verkocht die binnen een erfpacht vielen, waardoor 303
“[…] Hanrrica Spicar, mujer de Juan Firens […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, p. 28. 304 A. Rojo Vega, “El negocio del libro”, p. 26. 305 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 33. Het staat echter niet geheel vast dat Margarita Mayeu ook daadwerkelijk de zus van Jacques Mayeu was. 306 “[…] Pedro Dequibel met zyn huysvrou […]” R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 261. 307 ARCV, RDE, c. 1156,10, z.f. 308 ARCV, RDE, c. 626,71, z.f. 309 ARCV, RDE, c. 713,60, z.f. 310 ARCV, RDE, c. 1509,17, z.f.
52
hij het recht niet zou hebben gehad om ze te verkopen.311 Door dergelijke discussies was het meestal niet duidelijk wie nu de echte eigenaar van een pand was. Door deze praktische problemen zijn over het huizenbezit bij de Nederlanders in de regio Valladolid geen cijfers beschikbaar. Er kan echter wel vanuit worden gegaan dat als Nederlanders zich definitief in de regio Valladolid kwamen vestigen, ze er ook eigendommen zullen hebben aangekocht. Bovendien was dit, zoals eerder reeds werd vermeld, één van de manieren om de intentie tot burgerschap duidelijk te maken. Op basis van de gegevens over de vecindad en van de beperkte gegevens over de huwelijken lijken de Nederlanders relatief goed geïntegreerd te zijn geweest in hun Castiliaanse omgeving. Van een dergelijke goede integratie zijn nogmaals de familie de Cambray en de familie de la Corte, die hierboven reeds als voorbeeld werden aangehaald312, prachtige illustraties. Of een snelle integratie echter voor alle Nederlanders was weggelegd is natuurlijk niet duidelijk. Wat wel opvalt, is dat er in verhouding meer personen zijn die het burgerschap van Valladolid bezaten, dan van Medina del Campo. Misschien was de populaire jaarmarktstad iets gereserveerder bij het verlenen van deze titel, gezien de vele buitenlanders die de stad bezochten? Of misschien waren de Nederlanders die naar Medina del Campo trokken minder geïnteresseerd in een snelle integratie dan de Nederlanders die naar Valladolid gingen. 4.1.4. Handelaars of ambachtslieden? Vecino of geen vecino, de meeste van de 30 Nederlanders woonden toch in de jaarmarktstad Medina del Campo en juist daarom hoeft het niet te verrassen dat er zich onder de gevonden Nederlanders veel handelaars bevonden. In totaal waren zeventien van de 30 Nederlanders uit de regio Valladolid handelaar van beroep. Vier onder hen verbleven in Valladolid – Rodrigo de la Corte313, Pedro Esquilfe314, Pedro de Flandes315 en Carlos de Latre316 – en dertien in Medina del Campo – Arnao de Amberes317, Giles de la Bala318, Pedro de Cambray319, Gregorio Criter320, Juan
311
ARCV, RDE, 1156,10, z.f. Cfr. supra 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? 313 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f. 314 ARCV, RDE, c. 1083,32, z.f. 315 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f. 316 Cfr. Infra 5.2. De casus: Jorge Tulaime. 317 ARCV, RDE, c. 349,33, z.f. 318 Cfr. Infra 5.2. De casus: Jorge Tulaime. 319 ARCV, RDE, c. 217,8, z.f. 320 ARCV, RDE, c. 1229,32, z.f. 312
53
Firens321, Antonio de Flandes322, Jacques Mayeu323, Margarita Mayeu324, Enoc de Morin325, Gaspar de Morin326, Juan Bautista de Olanda327, Juan de Proudhome328 en Jorge Tulaime329 -. Tabel 3: Beroep van de Nederlanders uit de regio Valladolid
Bij
Pedro
Totaal aantal Nederlanders
30
Handelaren:
17
-
Valladolid
4
-
Medina del Campo
13
Wisselaars/bankiers:
2
Tingieter
1
Pachter van rente
1
Niet geweten
9
Esquilfe330
en
Gregorio
Criter331
staat
zelfs
expliciet
vermeld
dat
ze
jaarmarkthandelaars waren. Van sommige handelaars is zelfs bekend in welk type goederen ze handelden. Arnao de Amberes was een koopman in garen en banden332 en Pedro Esquilfe333 en Pedro de Flandes334 waren linnenhandelaars. Toen Pedro de Flandes overleed nam zijn echtgenote Isabel de Paz de handelszaak over.335 Het was in de zestiende eeuw immers gebruikelijk dat de vrouw en/of de kinderen de zaken van hun echtgenoot/vader overnamen na diens overlijden.336 Margarita Mayeu is daar onder meer een voorbeeld van. Zij had samen met haar echtgenoot Melchior de Bis een handelsbedrijfje, dat zij na Melchiors overlijden alleen 321
V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. ARCV, RDE, c. 1569,43, z.f. 323 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. 324 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 33. 325 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 326 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 327 Cfr. Infra 5.1. Het startpunt: Juan Bautista de Olanda. 328 ARCV, RDE, c. 1569,43, z.f. 329 Cfr. Infra 5.2. De casus: Jorge Tulaime. 330 “Pedro Esquilfe, flamenco […] mercaderes andantes en feria […]” ARCV, RDE, c. 1083,32, z.f. 331 “[…] Gregorio Critis, flamenco andante en feria […]” ARCV, RDE, c. 1229,32, z.f. 332 ARCV, RDE, c. 349, 33, z.f. 333 “[…] Pedro Dequibel lyewatier in Valladolid […]” R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 257. 334 ARCV, PLC, FA (F), c. 89,5, z.f. 335 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f. 336 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 183. 322
54
verder zette.337 Rodrigo de la Corte nam dan weer het beroep van zijn vader Juan de la Corte over, want hij was naast handelaar ook juwelier.338 Van de acht Nederlanders die ook in de rechtszaken betrokken waren, maar niet in de regio Valladolid verbleven, was enkel Nicolas Mayeu geen handelaar. 339 Hij was net als Rodrigo de la Corte juwelier.340 Naast al deze handelaars woonden er ook twee Nederlandse wisselaars/bankiers in Valladolid. Het gaat hier om Alvaro de Bruselas341 en Diego de la Haya342. Vooral deze laatste was een belangrijk, machtig en rijk man. Dit komt onder meer tot uiting in het retablo de la Epifanía dat hij ca. 1537 liet maken door de beroemde Spaanse kunstenaar Alonso Berruguete en dit voor 600 ducados. Zowel hijzelf als zijn vrouw Catalina Barquete staan onderaan op het retabel afgebeeld.343 Helaas is er over deze belangrijke bankier nog maar heel weinig onderzoek verricht.
Illustratie 7: Diego de la Haya en Catalina Barquete met beschermheiligen, Detail van het retable de la Epifanía, ca. 1537, door Alonso Berruguete (Iglesia de Santiago, Valladolid)
337
“Cuentas entre Juan Fierens, flamenco, y Margarita Mayu, viuda de Melchior de Bis, de la compañía que este había con su marido.” A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 33. 338 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 232. 339 Pedro Claveson, Antonio Fermaute, Gastelbanove Flamenco, Miguel de Hermosen en Guillermo Rrubin waren allen handelaren. Cfr. supra 4.1.2. Inwoner of vecino van de regio Valladolid? 340 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 326. 341 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f. 342 ARCV, RDE, c. 512,33, z.f. 343 F.H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina”, p. 153; M. Gómez-Moreno, Las aguilas del renacimiento español: Bartolomé Ordónez, Diego Silóee, Pedro Machuca, Alonso Berruguete: 1517-1558, Madrid, Gráficas Uguina, 1941, p. 168.
55
De enige ambachtsman onder de 30 Nederlanders in de regio Valladolid is Adrian de Amberes. Hij zou een tingieter zijn geweest en mogelijk ook een drukker.344 Diego de Bruselas, tot slot, was een pachter van de koninklijke rentes345 op hout en stro in Simancas en van de tercias reales van Cordoba. Hij deed dit echter niet alleen; samen met Garcia de Dueñas en Diego de San Miguel had hij hiervoor een compagnie opgericht.346 Van de overige negen Nederlandse inwoners van de regio Valladolid is niet duidelijk wat zij voor hun broodwinning deden. Drie onder deze negen Nederlanders zijn vrouwen.347 Mogelijk waren zij gewoon huisvrouw of hielpen zijn hun echtgenoot bij zijn beroep.
4.2. De rechtszaken 4.2.1. Handelsconflicten, schulden en erfeniskwesties Na de voorgaande analyses is duidelijk geworden dat er minstens 30 Nederlanders348 die in de regio Valladolid verbleven voor de Real Chancillería verschenen tussen 1500 en 1600 en dit in 53 verschillende processen in hoger beroep. Zij woonden voornamelijk in de stad Valladolid of in Medina del Campo en dit meestal voor een langere periode. De meerderheid onder hen was handelaar. Dat de meerderheid van de rechtszaken waarin deze Nederlanders betrokken waren over handel en/of schulden ging, is dan ook geen verrassing. Het gaat hier om 40 van de 53 cartas ejecutorias. De processen over handelsconflicten en over schulden worden samen behandeld, aangezien in verschillende processen het onderwerp van discussie handelsschulden was.349
344
Cfr. supra 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? Het verpachten van de koninklijke rentes aan personen of compagnieën was een typisch fenomeen van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw. Op die manier was de kroon verlost van de lastige taak om alle belastingen zelf te gaan innen en de pachter kreeg verschillende privileges en maakte winst. A. Ortega Cera, “Arrendar el dinero del Rey. Fraude y estrategias financieras en el estado de las rentas en la Castilla del siglo XV”, in: Anuario de Estudios Medievales, 40 (2010), 1, pp. 227-228; D. Alonso García, “Poder financiero y arrendardores de rentas reales en Castilla a principios de la Edad Moderna”, in: Cuadernos de Historia Moderna, 31 (2006), p. 117. 346 ARCV, RDE, c. 236,20, z.f. 347 Beatriz de Cambray, Florentina de Cambray en María de Cambray. 348 De kans bestaat dat het er meer zijn, aangezien niet alle processen die voor de Real Chancillería werden gehouden ook werden afgerond en omdat niet alle cartas ejecutorias volledig konden worden getranscribeerd. 349 ARCV, RDE, c. 155,42, z.f.; 217,8, z.f.; 289,30, z.f.; 412,13, z.f.; 519,41, z.f.; 570,61, z.f.; 581,14, z.f.; 673,8, z.f.; 713,60, z.f.; 836,12, z.f.; 856,44, z.f.; 879,1, z.f.; 888,8, z.f.; 1083,32, z.f.; 1095,14, z.f.; 1104,4, z.f.; 1111,36, z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,25, z.f.; 1153,5, z.f.; 1156,10, z.f.; 1177,26, z.f.; 1183,33, z.f.; 1184,24, z.f.; 1204,30, z.f.; 1209,39, z.f.; 1219,32, z.f.; 1228,7, z.f.; 1229,32, z.f.; 1265,23, z.f.; 1395,1, z.f.; 1488,6, z.f.; 1509,17, z.f.; 1511,23, z.f.; 1513,15, z.f.; 1536,50, z.f.; 1546,39, z.f.; 1569,43, z.f.; 1622,9, z.f.; 1681,69, z.f. 345
56
Bovendien begonnen veel handelaars die genoeg geld hadden verdiend met hun handelsactiviteiten ook leningen te verstrekken als lucratieve bijverdienste.350 Tabel 4: De verschillende soorten geschillen waarin Nederlanders betrokken waren en die in de cartas ejecutorias werden vastgelegd
Totaal aantal processen
53
Conflicten over handel en/of schulden
40
Familie- en erfeniskwesties
7
Geschil met de (lokale) overheid
3
Oorzaak conflict onduidelijk
3
Meestal rees er een conflict tussen twee handelaars, omdat één van de partijen niet langer in staat bleek om zijn betalingsverplichting(en) na te komen. Één van de vele voorbeelden daarvan is het proces tussen de flamenco Jorge Tulaime, vecino van Medina del Campo, en de Italiaan Diego Hernandez de Pisa, vecino van Toledo en factor van Maria de Pisa, zijn moeder. Diego Hernandez de Pisa kwam zijn betalingsverplichting van 35.895 maravedís aan Jorge Tulaime niet na, waarop deze laatste met de zaak naar de corregidor van Medina del Campo trok. Die veroordeelde Diego Hernandez de Pisa en Maria de Pisa tot het terugbetalen van het complete bedrag, maar wel met een afbetalingsplan. Het bedrag moest in twaalf schijven, telkens op de jaarmarkt van Medina del Campo, één in mei en één in oktober, worden terugbetaald. Het afbetalingsplan werd echter niet nageleefd, waarop de hele affaire voor de Real Chancillería aanhangig werd gemaakt. En grado de apelación werden Diego Hernandez de Pisa en Maria de Pisa opnieuw veroordeeld tot het terugbetalen van het bedrag, maar deze keer zonder afbetalingsplan. Ten slotte eiste Diego een herziening, maar de uitspraak en grado de revista bleef ongewijzigd.351 De tweede meest voorkomende oorzaak van rechtszaken voor de Real Chancillería waarin Nederlanders uit de regio Valladolid betrokken waren, waren familie- en erfeniskwesties352. Zoals eerder vermeld kwamen dergelijke erfenisproblemen wel erg vaak voor bij de familie de Cambray. Eerst rees er een conflict tussen Beatriz de Cambray353 en haar zussen – Maria en 350
L. Reitzer, “Some Observations on Castilian Commerce”, p. 220. ARCV, RDE, c. 1177,26, z.f. 352 ARCV, RDE, c. 349,33, z.f.; 458,35, z.f.; 558,24, z.f.; 586,43, z.f.; 708,1, z.f.; 854,55, z.f.; 1701,20, z.f. 353 Tijdens haar huwelijk werd Beatriz de Cambray op de Real Chancillería vertegenwoordigd door haar echtgenoot Diego de Velasco. 351
57
Francisca de Cambray – over de erfenis van hun ouders.354 Vervolgens ontstond er in 1556 een conflict tussen Beatriz de Cambray en haar zoon Bernardino de Velasco enerzijds en la confradía de la Caridad de Valladolid anderzijds, over de erfpacht die haar overleden echtgenoot, Diego de Velasco, had op enkele huizen in de calle de la Marcería in Medina del Campo.355 Ten slotte werd er ook over de erfenis die Beatriz de Cambray zelf achterliet gekibbeld.356 Het proces ging tussen Catalina Gorbalana, weduwe van Pedro de Velasco, die in naam van haar minderjarige kinderen voor de Real Chancillería verscheen, en Pedro Cornejo en Anton de la Muela, echtgenoten van Beatriz en Maria de Velasco.357 Volgens deze laatste was de verdeling van de erfenis niet goed verlopen en had Catalina Gorbalana niet het eigendoms- en verhuurrecht op enkele huizen.358 Hetgeen Catalina Gorbalana uiteraard betwistte. Uiteindelijk zorgden al deze conflicten bij de familie Cambray – en de nakomelingen – voor zeven cartas ejecutorias359 tussen 1534 en 1575. Soms is het wel moeilijk om een onderscheid te maken tussen een rechtszaak over een erfenis en een rechtszaak over een handelsschuld. Een voorbeeld daarvan is de rechtszaak waarin Jacques Mayeu en zijn vrouw Mariana Martínez/Mariana del Canto in 1584 verschenen tegenover Santos Martín. Deze laatste had nog handelsschulden openstaan bij de overleden eerste echtgenoot van Mariana Martínez, Diego de Frías.360 Dit type rechtszaken werd onder de conflicten rond handel en/of schuld gecatalogiseerd omdat het in de eerste plaats om een handelsschuld gaat en pas in tweede instantie om een erfeniskwestie. Naast deze conflicten rond schulden, handel en erfenissen zijn er ook nog drie cartas ejecutorias die handelen over een conflict tussen een Nederlander en de (lokale) overheid. De eerste van deze drie is Diego de Bruselas, vecino van Valladolid. Zoals hierboven reeds besproken361 was hij pachter van rentes en dit onder meer op stro en hout van Simancas. Hierdoor raakte hij in conflict met het bestuur van Simancas. De discussie ging er over of Diego al dan niet vrijgesteld
354
ARCV, RDE, c. 458,35, z.f.; 558,24, z.f.; 586,43, z.f.; 708,1, z.f. ARCV, RDE, c. 854,55, z.f. 356 De twee cartas ejecutorias die handelen over de erfenis die Beatriz de Cambray zelf naliet, werden niet opgenomen in de kwantitatieve gegevens, aangezien ik de strijdende partijen niet als Nederlanders beschouw. Cfr. supra 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? 357 Het was in de vroegmoderne tijd niet ongewoon dat een man of vader als voogd voor zijn vrouw of dochter optrad in een rechtbank. Ook personen jonger dan 25 jaar, minderjarigen dus, werden door een voogd vertegenwoordigd op de rechtbank. ARCV, RDE, 856,44, z.f.; D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, p. 192. 358 ARCV, RDE, c. 1302,27, z.f. ; 1312,80, z.f. 359 Waarvan de twee laatste, van 1574 en 1575, niet zijn opgenomen in de kwantitatieve gegevens. 360 ARCV, RDE, c. 1511,23, z.f. 361 Cfr. supra 4.1.4. handelaars of ambachtslieden? 355
58
was van het betalen van de alcabalas en andere belastingen.362 Vervolgens kreeg ook Juan Bautista de Olanda, residente in Medina del Campo, het met de lokale autoriteiten aan de stok. Hij werd door de officier van justitie aangeklaagd omdat hij zijn koopmansboeken en wisselbrieven opstelde in het Nederlands en niet in het Castiliaans zoals verplicht was.363 Dit conflict zal verderop in dit werk nog uitgebreid aan bod komen.364 Ten slotte is er Luis de la Haya, vecino van Valladolid. Hij verscheen voor de Real Chancillería omdat hij zijn adeldom moest bewijzen.365 Iemand die erkend werd als adel had immers enkele privileges, zoals het niet moeten betalen van belastingen.366 Tot slot was bij de drie367 overige cartas ejecutorias helaas niet duidelijk368 wat de oorzaak van het proces was. 4.2.2. De tegenpartij Naast informatie over het type rechtszaken waarin de Nederlanders betrokken waren, geven de cartas ejecutorias ook informatie over de tegenpartij. Met wie raakten de Nederlanders in een conflict verwikkeld? Een conflict dat bovendien ernstig of belangrijk genoeg moest zijn om het bij de Real Chancillería aanhangig te maken. Zo krijgen we door de gegevens van deze tegenpartij een idee met wie de Nederlanders omgingen. De tegenpartij was immers in het verleden meestal een handelspartner, klant, bediende of vriend geweest. Een mooi voorbeeld daarvan is Ana Alonso. Zij was een tijdje het kindermeisje van het zoontje van Giles de la Bala geweest. Later sleepte ze haar ex-werkgever voor de Real Chancillería. Giles de la Bala zou haar immers nog acht ducados verschuldigd zijn geweest voor haar diensten als kindermeisje.369 De meeste Nederlanders die voor de Real Chancillería verschenen als één van de partijen, hadden net als Giles de la Bala één of meerdere Spanjaarden tegenover zich.370 Slechts in elf
362
ARCV, RDE, c. 236,20, z.f. ARCV, RDE, c. 1132,47, z.f. 364 Cfr. infra 5.1. Het startpunt: Juan Bautista de Olanda. 365 ARCV, RDE, c. 779,24, z.f. 366 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 229. 367 ARCV, RDE, c. 459,30, z.f.; 512,33, z.f.; 692,59, z.f. 368 Ik ben er door het zeer moeilijke en onduidelijke handschrift niet in geslaagd om deze cartas ejecutorias te transcriberen. 369 ARCV, RDE, c. 1488,6, z.f. 370 ARCV, RDE, c. 217,8, z.f.; 289,30, z.f.; 349,33, z.f.; 412,13, z.f.; 519,41, z.f.; 570,61, z.f.; 581,14, z.f.; 673,8, z.f.; 713,60, z.f.; 836,12, z.f.; 854,55, z.f.; 879,1, z.f.; 1083,32, z.f.; 1095,14, z.f.; 1156,10, z.f.; 1184,24, z.f.; 1219,32, z.f.; 1228,7, z.f.; 1229,32, z.f.; 1265,23, z.f.; 1488,6, z.f.; 1509,17, z.f.; 1511,23, z.f.; 1513,15, z.f.; 1701,20, z.f. 363
59
processen371 verschenen twee Nederlanders tegenover elkaar in de rechtbank. In zes van deze tien gevallen was het een rechtszaak tussen Guillermo Rrubin en Giles de la Bala enerzijds en Jorge Tulaime en Carlos de Latre anderzijds. Deze processen en personen zullen in het volgende deel uitgebreid aan bod komen.372 Verder stonden ook drie Nederlanders tegenover een andere buitenlander. Het ging hier telkens om een conflict tussen handelaars. Eerder kwam reeds het voorbeeld van Jorge Tulaime en zijn conflict met de Italiaan Diego Hernandez de Pisa, vecino van Toledo, aan bod. De Antwerpenaar Guillermo Rrubin had zelfs tweemaal een buitenlander als tegenpartij. De eerste keer was zijn tegenpartij de Fransman Juan de Saboya el viejo en de tweede keer de Milanees Bautista Vertori. Beide heren waren ook vecino van Medina del Campo.373 Jorge Tulaime en Gregorio Criter kwamen op hun beurt elk tegenover een Portugees en enkele Spanjaarden te staan in de rechtbank.374 Tabel 5: Tegenpartij bij processen over handelsconflicten en schulden
Totaal aantal processen
53
Spanjaard(en)
25
Nederlander(s)
11
Andere buitenlander(s)
3
Zowel Spanjaarden als Nederlanders
6
Zowel Spanjaarden als andere buitenlanders
2
dan Nederlanders De (lokale) overheid
3
Onduidelijk
3
Als één of meerdere Nederlanders tegenover een groep kwam(en) te staan waarin zowel Nederlanders als Spanjaarden voorkwamen375 dan handelden deze rechtszaken meestal over erfeniskwesties. De Spaanse schoonfamilie bemoeide zich dan met het conflict tussen twee
371
ARCV, RDE, c. 155,42, z.f.; 586,43, z.f.; 708,1, z.f.; 1104,4, z.f.; 1111,36, z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,26, z.f.; 1153,5, z.f.; 1209,39, z.f.; 1536,50, z.f.; 1681,69, z.f. 372 Cfr. infra deel 5.2. De casus: Jorge Tulaime. 373 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f.; 888,8, z.f. 374 ARCV, RDE, c. 1183,33, z.f.; 1204,30, z.f. 375 ARCV, RDE, c. 458,35, z.f.; 558,24, z.f.; 1204,30, z.f.; 1546,35, z.f.; 1569,43, z.f.; 1622,9, z.f.
60
Nederlandse familieleden. Bovendien kwam het ook voor dat er zich in de groep schuldeisers van een Nederlander zowel Nederlanders als Spanjaarden bevonden. Dit was onder meer het geval bij Juan Firens.376 Op basis van de tegenpartij op de processen lijken de Nederlanders het meeste contact te hebben gehad met Spanjaarden en slechts in mindere mate met andere Nederlanders. Natuurlijk geven deze cartas ejecutorias enkel de contacten weer waarbij een conflict ontstond. Het bestuderen van de tegenpartij geeft daarom geen compleet beeld van de contacten die de Nederlanders onderhielden. Wel sluiten de resultaten aan bij het idee dat de Nederlanders redelijk goed geïntegreerd waren in hun Castiliaanse omgeving.377 4.2.3. De turbulente tweede helft van de zestiende eeuw Naast de vele conflicten met Spanjaarden, valt er nog iets op aan de 53 hierboven besproken cartas ejecutorias. Er werden namelijk veel meer cartas ejecutorias opgesteld – en dus processen in hoger beroep afgerond – waarin één of meerdere Nederlanders één van de partijen uitmaakte in de tweede helft van de zestiende eeuw378 dan in de eerste helft van de dezelfde eeuw.379 Tabel 6: Aantal cartas ejecutorias voor de eerste en de tweede helft van de zestiende eeuw
Totaal aantal cartas ejecutorias
53
1500-1550
18
1551-1600
35
Voor dit verschil in het aantal cartas ejecutorias kunnen meerdere verklaringen worden gegeven. Een eerste mogelijke verklaring zou zijn dat er gewoon meer Nederlanders in de regio Valladolid verbleven tijdens de tweede helft dan tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw. Hier kan echter niet automatisch van worden uitgegaan. Als er apart gekeken wordt naar het aantal Nederlanders dat als één van de gedingvoerende partijen380 wordt aangetroffen en in de regio 376
ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. Cfr. supra 4.1.3. De geïntegreerde Nederlander? 378 779,24, z.f.; 836,12, z.f.; 854,55, z.f.; 856,44, z.f.; 879,1, z.f.; 888,8, z.f.; 1083,32, z.f.; 1095,14, z.f.; 1104,4, z.f.; 1111,36, z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,25, z.f.; 1132,47, z.f.; 1153,5, z.f.; 1156,10, z.f.; 1177,26, z.f.; 1183,33, z.f.; 1184,24, z.f.; 1204,30, z.f.; 1209,39, z.f.; 1219,32, z.f.; 1228,7, z.f.; 1229,32, z.f.; 1265,23, z.f.; 1395,1, z.f.; 1488,6, z.f.; 1509,17, z.f.; 1511,23, z.f.; 1513,15, z.f.; 1536,50, z.f.; 1546,39, z.f.; 1569,43, z.f.; 1622,9, z.f.; 1681,69, z.f.; 1701,20, z.f. 379 155,42, z.f.; 217,8, z.f.; 236,20, z.f.; 289,30, z.f.; 349,33, z.f.; 412,13, z.f.; 458,35, z.f.; 459,30, z.f.; 512,33, z.f.; 519,41, z.f.; 558,24, z.f.; 570,61, z.f.; 581,14, z.f.; 586,43, z.f.; 673,8, z.f.; 692,59, z.f.; 708,1, z.f.; 713,60, z.f. 380 Hierbij wordt geen rekening gehouden met de Nederlanders die als getuige op een proces voorkwamen, aangezien niet alle cartas ejecutorias volledig werden getranscribeerd en deze werden dan ook nog enkel in de 377
61
Valladolid woonde, is er echter ook een verschil tussen de eerste en de tweede helft van de zestiende eeuw. In de eerste helft van de zestiende eeuw waren er negen 381 en in de tweede helft waren er veertien382. Twee personen383 kwamen zowel in de eerste als in de tweede helft van de zestiende eeuw voor als partij. Ook komen alle Nederlanders die in de Nederlanden woonden en handel dreven met de regio Valladolid enkel als gedingvoerende partij voor tijdens de tweede helft van deze eeuw en niet tijdens de eerste helft.384 Het is echter moeilijk om louter uit deze gegevens conclusies te trekken. Wel kan men stellen dat de Nederlanders die enkel in de tweede helft van de zestiende eeuw voorkomen als verweerder of eiser in een carta ejecutoria, vaker terug in deze positie belandden dan de Nederlanders uit de eerste helft van de zestiende eeuw. De Nederlanders hadden dus meer conflicten die belangrijk genoeg waren om voor de Real Chancillería behandeld te worden. Wat opvalt is dat er zich meer handelaars bevinden onder de Nederlanders die tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw één van de gedingvoerende partijen waren dan tijdens de eerste helft. Sowieso werden er voor de Real Chancilleria veel rechtszaken aanhangig gemaakt door handelaars. Dit komt omdat de Real Chancillería een groot prestige genoot en haar uitspraak ook overal als rechtsgeldig werd aanvaard.385 Een tweede mogelijke verklaring zou dus kunnen zijn dat er misschien niet meer Nederlanders waren tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw, maar dat er tijdens die periode wel meer handelaars waren binnen de groep Nederlanders. Tot slot kunnen ook de financiële perikelen van de Spaanse staatskas hebben bijgedragen tot meer cartas ejecutorias tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw. De overgrote meerderheid van de rechtszaken waarin Nederlanders betrokken waren, gaan immers over handelsconflicten en/of schulden. Dit kan in verband worden gebracht met de drie Spaanse staatsfaillissementen, allemaal tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw.386 Zoals eerder
tweede helft van de zestiende eeuw opgesteld. Daarom zou het mee in rekening brengen van de getuigen en andere betrokken Nederlanders een vertekend beeld geven. 381 Rodrigo de la Corte, Alvaro de Bruselas, Pedro de Cambray, Diego de Bruselas, Arnao de Amberes, María de Cambray, Florentina de Cambray, Benedite Flamenco en Juan Flamenco. 382 Luis de la Haya, Juan de la Haya, Jorge Tulaime, Pedro Esquilfe, Giles de la Bala, Carlos de Latre, Pedro de Amberes, Gregorio Criter, Jacques Mayeu, Margarita Mayeu, Antonio de Flandes, Juan Firens en Bautista de Flandes. 383 Beatriz de Cambray en Diego de la Haya. 384 Guillermo Rrubin, Antonio Fermaute, Pedro Claveson, Miguel de Hermosen en Gastelbanove Flamenco. 385 R.L. Kagan, Pleitos y pleiantes en Castilla, pp. 106 en 110-113. 386 Cfr. supra 2.2.2. De Castiliaanse jaarmarkten.
62
reeds werd beschreven387 investeerden veel handelaars in de Spaanse staatsschuld waardoor ze liquiditeitsproblemen kregen. Misschien is het hogere aantal cartas ejecutorias hier een gevolg van.
4.3. Deelbesluit: De Nederlanders voor de Real Chancilleria van Valladolid 4.3.1. De onderzoeksresultaten De cartas ejecutorias van de Real Chancillería bieden geen exacte weergave van de sociale werkelijkheid, maar ze leverden wel 30 namen op van Nederlanders die tussen 1500 en 1600 in de regio Valladolid verbleven. Ze woonden bijna allemaal in Medina del Campo of in de stad Valladolid. De meerderheid onder hen bezat ook het burgerschap van de plaats waar ze gehuisvest waren. Ze bleven er dan ook vaak voor een langere tijd wonen en soms zelfs definitief. Ze lijken zich te hebben willen integreren in de lokale gemeenschap via de vecindad en/of een huwelijk met een lokale man of vrouw. Dat de Nederlanders vooral een Spaanse tegenpartij troffen tijdens de processen, sluit aan bij het idee dat ze zich goed integreerden en veel contacten onderhielden met de Spaanse bevolking. Verder blijkt dat de meeste Nederlanders – van wie hun beroep bekend is – hun brood in de handelssector verdienden. Dit wordt ook weerspiegeld in het type rechtszaken waarin deze Nederlanders betrokken waren, want dat waren voornamelijk processen die handelden over handelsconflicten en schulden. Dat de Nederlanders vaker voorkwamen als partij in een rechtszaak in hoger beroep tijdens de tweede helft dan tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw heeft niet automatisch iets te maken met het aantal Nederlanders dat zich op dat moment in deze regio bevond. Het is mogelijk dat er in de tweede helft meer Nederlanders waren, maar misschien hadden er zich gewoon meer Nederlandse handelaars en minder andere beroepsgroepen in dit gebied gevestigd. Voorts is het ook mogelijk dat de Nederlanders tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw gewoon meer rechtszaken moesten aanspannen om aan hun geld te geraken ten gevolge van de liquiditeitsproblemen waardoor veel mensen werden getroffen. Dit was op zijn beurt weer een gevolg van de herhaalde Spaanse staatsfaillissementen. Verder onderzoek kan hier mogelijk duidelijkheid in brengen. Wat in elk geval vaststaat, is dat deze 30 Nederlanders niet onbemiddeld waren aangezien ze zich een dergelijke procedureslag konden veroorloven. Bovendien moest er voldoende geld 387
Cfr. supra 2.1.3. De Nederlandse Opstand en zijn gevolgen
63
en/of (onroerend) goed op het spel staan om een dergelijk duur proces tot aan de uitspraak te blijven bekostigen. 4.3.2. Vergelijking met het eerder onderzoek Als de bovenstaande onderzoeksresultaten vergeleken worden met die uit eerder onderzoek dan zijn er zowel overeenkomsten als verschillen. In de eerste plaats bevestigen deze gegevens dat er gedurende heel de zestiende eeuw een Nederlandse aanwezigheid in de stad Valladolid moet zijn geweest en dat deze overwegend mannelijk was. De vier vrouwen die werden gevonden zijn waarschijnlijk allemaal in Castilië geboren en zijn dus niet zelf geëmigreerd.388 Daarnaast worden ook Fagels vermoedens over Medina del Campo bevestigd. Volgens hem moest er zich in Medina del Campo een grotere groep Nederlanders hebben bevonden dan tot nu toe in het onderzoek werd aangetoond. In de grote studies over deze jaarmarktstad komen immers geen Nederlanders aan bod.389 Samenhangend hiermee legde Fagel de nadruk op de vecindad van de Nederlanders. Volgens hem was het voor de Nederlanders vrij gemakkelijk om het burgerschap van een Spaanse stad te verwerven en dat wordt door bovenstaande resultaten bevestigd. Ook het idee dat Nederlanders zich via deze manier en/of via een huwelijk snel probeerden te integreren, lijkt bevestigd te worden. Het idee dat er meer Nederlandse handelaars in de tweede helft van de zestiende eeuw in de regio Valladolid verbleven sluit dan weer aan bij de bewering van Bennassar dat Valladolid haar economische heropstanding doormaakte na het vertrek van het hof in 1561 en dat deze heropstanding te danken was aan alle buitenlandse handelaars die zich in deze streek kwamen vestigen. Ook het idee dat er misschien meer Nederlanders in de tweede helft van de zestiende eeuw in Valladolid zouden hebben gewoond dan in de eerste helft, sluit aan bij de onderzoeksresultaten van Bennassar. Dat de gevonden Nederlanders waarschijnlijk allemaal rijk en goed geïntegreerd waren, sluit aan bij het idee van Thomas dat het vooral de succesvolle migranten waren die sporen hebben nagelaten in de meeste bronnen en archieven.390
388
Margarita Mayeu is waarschijnlijk een dochter van Nicolas Mayeu die zich in Salamanca had gevestigd en de zusters de Cambray zijn de dochters van Pedro de Cambray die zelf hoogstwaarschijnlijk in Castilië werd geboren. 389 R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 246. 390 W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 12.
64
Er zijn echter ook een aantal zaken die tegenstrijdig zijn met wat eerder onderzoek heeft aangetoond. Zo beweerde Fagel dat de Nederlanders die het vecindad bezaten op die manier een indirecte vazal van de Castiliaanse vorst werden en dat hun Nederlandse afkomst daardoor onbelangrijk werd.391 Bij vier van de 30 Nederlanders staat echter zowel de vermelding van hun vecindad als het feit dat ze een flamenco waren.392 Misschien bleef de oorspronkelijke plaats van herkomst toch nog een belangrijkere rol spelen dan de Spaanse vecindad? Ook de bewering van Fagel dat er zich vooral een groep kleine ambachtslieden en kleine handelaars in Spanje had gevestigd en de visie van Thomas dat de Nederlandse migranten vooral jonge en arme ambachtlieden waren, lijken niet te kloppen. De handelaars die voor de Real Chancillería verschenen, kunnen onmogelijk klein en arm zijn geweest, gezien de inzet en de kostprijs van deze rechtszaken. Dat er weinig ambachtslieden en arme Nederlanders werden gevonden, is waarschijnlijk een gevolg van het type bron dat werd gebruikt. Het hoeft niet direct te betekenen dat er geen – arme – Nederlandse ambachtslieden aanwezig waren in deze streek. Waarschijnlijk was er zowel een groep rijke handelaars die zich in Spanje kwamen vestigen als een groep arme ambachtslieden. Misschien was die eerste groep Nederlanders gewoon beter vertegenwoordigd in de regio Valladolid dan in andere gebieden van Spanje ten gevolge van de jaarmarkten. Hiermee samenhangend lijkt ook de stelling van Bennassar dat de Nederlandse handelaars zich niet voor een langere periode of definitief in de stad Valladolid vestigden, onderuit gehaald. Er werden immers toch enkele Nederlanders gevonden die in de stad Valladolid woonden. De meeste Nederlandse handelaars werden evenwel in de jaarmarktstad Medina del Campo aangetroffen. Deze handelaars verbleven vaak heel lang of zelfs definitief in deze streek.
391
R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 225. Giles de la Bala, Jorge Tulaime, Juan Firens en Carlos de Latre. ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f.; 1219,32, z.f.; 1622,9, z.f.; 1681, 69, z.f. 392
65
Deel 5.
De Nederlandse handelaars in Medina del Campo
Dat de jaarmarktstad Medina del Campo veel buitenlandse handelaars aantrok, was al langer geweten. Dat zich verschillende sedentaire Nederlandse handelaars in deze stad bevonden, is wel een nieuw gegeven. Naar de Nederlandse aanwezigheid in Medina del Campo werd immers, met uitzondering van het artikel van Fagel393, nog geen onderzoek gevoerd. Bennassar ging zelfs zo ver om te zeggen dat er onder de Nederlanders enkel ambulante handelaars waren in deze streek. Ondertussen is echter duidelijk gebleken dat deze stelling niet kopt. Juist omdat de Nederlandse handelaars in Medina del Campo tot nu toe maar heel weinig aandacht kregen, zullen zij in dit deel uitgebreid worden besproken. Om te beginnen zal de kolonie Nederlanders worden besproken die Fagel ontdekte. Daarna zal een casus uit het eigen onderzoek worden uitgewerkt om vervolgens een algemeen beeld te kunnen schetsen van deze sedentaire handelaars. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de Nederlandse handelaars die enkel naar de jaarmarkt kwamen. Verder zal ook de verbondheid tussen de Nederlanders en de invloed van de neergang van de Castiliaanse jaarmarkten op hun aantal worden toegelicht. De focus zal in dit deel wel liggen op de tweede helft van de zestiende eeuw, want voor deze periode was het bronnenmateriaal veel uitgebreider dan voor de eerste helft. Zoals hierboven reeds duidelijk werd394, zijn er veel meer cartas ejecutorias beschikbaar die opgesteld werden tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw dan tijdens de eerste helft. Daar komt nog bij dat de handelscorrespondentie van Arnao del Plano en Rodrigo de Espinosa (1533-1556) een handelsnetwerk weergeeft waarin bijna uitsluitend Spanjaarden actief waren, waardoor het voor dit onderzoek niet interessant bleek.395 Ook de Guía (1530-1590)396 boodt bijna uitsluitend informatie voor de tweede helft van de zestiende eeuw.
5.1. Het startpunt: Juan Bautista de Olanda Zoals hierboven beschreven is Fagel voorlopig de enige onderzoeker die al aandacht heeft besteed aan de Nederlandse aanwezigheid in Medina del Campo. Hij ontdekte een kolonie Nederlandse handelaars die in 1566 in deze stad verbleven. Die ontdekking deed Fagel via de
393
R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, passim. Cfr. supra 4.2.3. De turbulente tweede helft van de zestiende eeuw. 395 F. Brumont en J.P. Priotti, Identités marchandes, passim. 396 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, passim. 394
66
rechtszaak en de koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda. Dit is dezelfde Juan Bautista de Olanda die ook voorkomt in de cartas ejecutorias van de Real Chancillería van Valladolid.397 De twintigjarige Juan Bautista de Olanda was als factor voor het handelsbedrijf van zijn broer, Roelant van Hollant, in 1565 naar Medina del Campo gekomen.398 In 1567 werd hij echter gearresteerd en opgesloten in de gevangenis omdat hij zijn koopmansboeken in het Nederlands bijhield en niet in het Castiliaans. Dit was nochtans verplicht sinds 1550.399 In eerste aanleg werd hij veroordeeld tot het betalen van 50.000 maravedís en de kosten van het proces. In beroep werd hij echter vrijgesproken. Juan Bautista de Olanda beweerde immers dat hij wel nog Castiliaanse vertalingen van zijn Nederlandse koopmansboeken had. Hij had namelijk Johan Canengis aangenomen, speciaal om zijn koopmansboeken van het Nederlands naar het Castiliaans te vertalen. Daarnaast werd ook zijn jonge leeftijd als verzachtende omstandigheid beschouwd.400
Illustratie 8: Handtekeningen van enkele Nederlandse kooplieden in Medina del Campo (1565-66)
Tijdens zijn proces werden meerdere getuigen opgeroepen, waaronder een aantal Nederlanders: Diego van ’t Hoogenbossche, Johan Canengis – dienaar van Juan Baustista de Olanda –, Carlos de Latre – dienaar van Jorge Tulaime –, Juan Firens, Giles de la Bala en Jorge Tulaime zelf. Deze mannen waren allen tussen de 23 en 30 jaar oud.401
397
ARCV, RDE, c. 1132,47, z.f. R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 246-247. 399 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 225-226. 400 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229. 401 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229. 398
67
Ook in de koopmansboeken kwamen volgens Fagel een aantal Nederlanders uit Medina del Campo voor: Loys Soumans, Adriaen van Steenenmeulen, Gregorio Criter, Antonio Succa en Guillaume Paredis. Naast Nederlanders uit Medina del Campo trof hij er ook een aantal aan die klant waren bij Juan Bautista de Olanda en in Valladolid woonden: Lambrecht de Keyser, Hendrik Peris, Hans Banfarme, Gaspar de Rode, Nicolas Herqz, David de Nycke, schoenmaker Lynardt Adrianss en horlogemaker Hendrik Vervoort.402 Bovendien blijkt uit de cartas ejecutorias dat ook Pedro Esquilfe, die in de koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda wordt vermeld, een Nederlander was.403 Sowieso komen in deze koopmansboeken en tijdens het proces van Juan Bautista de Olanda enkele gekende namen naar voor. Juan Firens, Carlos de Latre, Gregorio Criter, Pedro Esquilfe, Giles de la Bala en Jorge Tulaime verschenen immers nog in andere processen voor de Real Chancillería.404 Vooral deze laatste Nederlander, Jorge Tulaime, wekt belangstelling. H. Lapeyre was hem reeds tegengekomen in zijn studie over de douane-heffingen in Castilië. Hij bleek de derde grootste importeur in Castilië te zijn voor de periode 1559-1560. Hij importeerde via Laredo goederen, waaronder textiel, met een waarde van 111.636 maravedís. Lapeyre schrijft over hem het volgende: “seguramente flamenco, pero sobre el que no hemos podido descubrir ninguna información”.405 Fagel kwam wel nog wat te weten over Jorge Tulaime dankzij het proces van Juan Bautista de Olanda en enkele notarisregisters. Ca. 1566 had Jorge Tulaime handelscontacten met de Nederlanden, Frankrijk, Engeland en Sevilla. Carlos de Latre was zijn dienaar en beide heren zouden afkomstig zijn geweest uit Doornik. Verder importeerde Jorge Tulaime grote hoeveelheden Vlaams textiel. Dit was echter niet het enige product waarin hij handelde, want Fagel trof hem ook aan als verkoper van een grote hoeveelheid koper. Daarnaast bleek dat ook Jorge Tulaime zijn koopmansboeken in een andere taal – waarschijnlijk het Frans – bijhield dan in het Castiliaans, want hij liet enkele posten uit dit boek vertalen door een notaris in mei 1566.406
402
R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 231-232. ARCV, RDE, c. 1083,32, z.f. 404 Cfr. supra 4.1.1. Echte of valse Nederlanders? 405 Volgens Lapeyre was Jorge Tulaime zeker een Vlaming, maar verder had hij geen informatie over hem kunnen vinden. H. Lapeyre, El comercio exterior de Castilla, p. 97. 406 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 234-236. 403
68
Dankzij de cartas ejecutorias, de uitgegeven handelscorrespondentie van Simon Ruiz en de Guía van de notariaatarchieven van Medina del Campo kan echter nog een uitgebreider beeld worden geschetst van deze belangrijke handelaar uit Medina del Campo. Daarom zal hij ook als case study worden behandeld.
5.2. De casus: Jorge Tulaime 5.2.1. Factor van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute Jorge Tulaime was, zoals Fagel vermoedde, inderdaad afkomstig uit Doornik.407 Hij komt een eerste maal voor in de onderzochte archieven tijdens het jaar 1556. De toen negentienjarige Jorge Tulaime408 verscheen op dat moment voor de Real Chancillería van Valladolid in naam van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute. Deze twee handelaars uit respectievelijk Antwerpen en Armentières waren handelspartners en lagen in conflict met de Fransman Juan de Saboya el viejo die vecino was van Medina del Campo. Juan de Saboya beweerde immers dat Guillermo Rrubin nog handelsgoederen bezat die eigenlijk zijn overleden zoon, Juan de Saboya el moco, toebehoorden. Aangezien Jorge Tulaime de factor was van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute, moest hij hen vertegenwoordigen voor de rechtbank. Hij werd hierbij wel bijgestaan door een curador at litem, Melchior de Villa, omdat hij nog minderjarig was.409 Een jaar later herhaalde dit scenario zich en moest Jorge Tulaime opnieuw voor de Real Chancillería verschijnen als factor van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute. Deze keer was er een conflict gerezen tussen deze heren en de Milanese handelaar Bautista Vertori. Opnieuw was het onderwerp van discussie enkele handelsgoederen.410 Dat Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute niet zelf voor de rechtbank verschenen was niet ongewoon. In de zestiende eeuw was het een vaak voorkomende praktijk dat grote handelsfirma’s vertegenwoordigers of factores hadden op belangrijke locaties zoals de jaarmarktstad Medina del Campo. Deze factores waren dan gemachtigd om de zaken van hun firma op die locatie te behartigen. Vaak waren de verschillende leden en factores van een firma wel familie van elkaar, maar dit lijkt bij Jorge Tulaime, Antonio Fermaute en Guillermo Rrubin
407
“[…] Jeorje de Thieulaine, de Tournay […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, p. 85. 408 In het proces tegen Juan de Saboya el viejo staat het volgende vermeldt: “[…] Jorge Tulayne, flamenco, que estaba presente e porque hera mayor de catorze años e menor de veynte e cinco […]” ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. 409 ARCV, RDE, c. 856,44, z.f. 410 ARCV, RDE, c. 888,8, z.f.
69
niet het geval te zijn geweest.411 Nochtans had Guillermo Rrubin wel familieleden die als factores voor hem werkten. Zo woonde er van ca. 1612 tot ca. 1643 een zekere Belchior Rrubin met zijn vrouw Martha de Vos in Lissabon. Deze Belchior Rrubin werd in 1569 in Antwerpen geboren en de kans is dus reëel dat dit een zoon – of op zijn minst familie – was van Guillermo Rrubin (de vader) en diens vrouw Atida van Sulem. Van dit koppel is sowieso zeker geweten dat ze één zoon kregen die naar het Iberisch Schiereiland trok en die ook Guillermo Rrubin heette. Guillermo Rrubin (de zoon) vestigde zich in Viana, trouwde er met de Portugese Ana de Lima en maakte een groot fortuin. Zijn kinderen gingen uiteindelijk allemaal op in de Portugese adel.412 Over Antonio Fermaute is dergelijke informatie helaas niet beschikbaar. Ook de jonge leeftijd van Jorge Tulaime, negentien jaar, was niet ongewoon. Meestal werden de factores immers al op jonge leeftijd naar het buitenland gestuurd om op die manier het handelsvak te leren. Uiteindelijk begonnen veel factores na enkele jaren ervaring te hebben opgedaan wel voor eigen rekening te werken. Meestal behielden zij hierbij een sterke band met de firma waarvoor zij oorspronkelijk werkten.413 Bij Jorge Tulaime verliep dit echter toch ietwat anders. 5.2.2. Voor eigen rekening In 1566 verscheen Jorge Tulaime voor het eerst alleen, in eigen naam en als vecino van Medina del Campo voor de Real Chancillería van Valladolid als één van de vele schuldeisers van Nicolas Gutiérrez.414 Dit is echter niet de enige rechtszaak waarin Jorge Tulaime dat jaar betrokken was. De stap naar zelfstandigheid die hij maakte, ging immers gepaard met een reeks conflicten met zijn ex-werkgever, Guillermo Rrubin. In datzelfde jaar moest Jorge Tulaime dus opnieuw voor de Real Chancillería van Valladolid verschijnen. Deze keer bestond de tegenpartij uit Giles de la Bala die als nieuw aangeworven factor Guillermo Rrubin vertegenwoordigde. Jorge Tulaime werd er door hen van beschuldigd nog verschillende obligaciones van Guillermo Rrubin te bezitten. Daardoor betaalden de personen – onder wie Nicolas Gutiérrez – de schuld die ze nog bij Guillermo Rrubin hadden, terug aan Jorge Tulaime in plaats van aan diens opvolger. Giles de la Bala eiste dan ook de onmiddellijke teruggave van deze obligaciones.415 Deze en nog andere conflicten zouden 411
V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 182. E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 58. 413 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 182. 414 ARCV, RDE, c. 1095,14, z.f. 415 ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f. 412
70
uiteindelijk leiden tot zes cartas ejecutorias – en dus zes afgeronde processen – tussen 1566 en 1571 waarbij Guillermo Rrubin – vertegenwoordigd door Giles de la Bala – en Jorge Tulaime de gedingvoerende partijen waren.416 Hieruit kan worden afgeleid dat zowel Guillermo Rrubin als Jorge Tulaime niet onbemiddeld waren. Ondertussen verschenen zowel Jorge Tulaime als Giles de la Bala als getuige op het proces van Juan Bautista de Olanda. Ook Carlos de Latre, vecino van Valladolid, was getuige tijdens dit proces. Jorge Tulaime had hem aangeworven als factor. Aangezien hij oorspronkelijk ook uit Doornik kwam417, kenden Jorge Tulaime en Carlos de Latre elkaar waarschijnlijk al toen ze nog in de Nederlanden woonden. In de daarop volgende jaren werkte Jorge Tulaime samen met de Nederlandse handelaars Juan Bautista de Olanda en Jacques Mayeu.418 Hij dreef handel op de jaarmarkten van Medina del Campo. Uit deze periode komen ook de bevindingen van Fagel en Lapeyre, waaruit blijkt dat Jorge Tulaime een grote en belangrijke handelaar was met contacten in de Nederlanden, Frankrijk, Engeland en andere streken van Spanje. Ten gevolge van zijn handel kwam hij nog een aantal keren voor de Real Chancillería te staan.419 Zo ontstond er onder andere een conflict tussen Jorge Tulaime en Isabel de Paz, weduwe van Pedro de Flandes. Isabel de Paz was Jorge Tulaime nog geld schuldig, maar ze had al haar bezittingen verstopt en was gevlucht voor haar schuldeiser. Uiteindelijk maakte hij de zaak aanhangig voor de Real Chancillería en daar werd bepaald dat Jorge Tulaime terugbetaald zou worden door Magdalena de Santa Cruz die op haar beurt nog schulden had bij Isabel de Paz. Dit bleek echter niet te kloppen. De schulden die Magdalena de Santa Cruz bij Isabel de Paz had, waren al voldaan. Daardoor verscheen heel de zaak opnieuw voor de rechtbank van hoger beroep en deze keer moest Isabel de Paz zelf het verschuldigde bedrag terugbetalen.420 In 1579 kreeg Jorge Tulaime ruzie met zijn factor Carlos de Latre over het bezit en de verkoop van enkele goederen, waaronder vijf robijnen. Uit dit conflict blijkt dat Jorge Tulaime ook contacten onderhield met Madrid en Lissabon.421 Verder betekende dit conflict ook het einde
416
ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f.; 1111,36, z.f.; 1111,53, z.f.; 1117,26, z.f.; 1153,5, z.f.; 1209,39, z.f. Cfr. supra 5.1. Het startpunt: Juan Buatista de Olanda. 418 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 183 en 186-187. 419 ARCV, RDE, c. 1183,33, z.f.; 1184,24, z.f. 420 ARCV, RDE, c. 1219,32, z.f.; 1228,7, z.f.; ARCV, PLC, FA (F), c. 89,5, z.f.; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 186-187. 421 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 417
71
van de samenwerking tussen Carlos de Latre en Jorge Tulaime. Carlos de Latre begon voor eigen rekening te werken422 en verhuisde uiteindelijk naar Madrid.423 Kort na de rechtszaak tegen Carlos de Latre, in 1584, verschijnt Jorge Tulaime een laatste keer voor de Real Chancillería.424 In 1586 wordt hij vermeld in de handelscorrespondentie van Simon Ruiz. Het is echter niet duidelijk of Jorge Tulaime zich op dat moment nog in Medina del Campo bevindt of is teruggekeerd naar de Nederlanden.425 Het is ook niet duidelijk wat er nadien met hem is gebeurd. Of Jorge Tulaime getrouwd was en kinderen had, wordt helaas nergens in de bronnen vermeld. Nochtans is de kans groot dat er een mevrouw Jorge Tulaime moet zijn geweest, aangezien het als abnormaal werd beschouwd binnen de sociale groep van de handelaars als men niet trouwde.426 Ook over Carlos de Latre is dergelijke informatie niet gevonden.
5.3. De sedentaire handelaars uit Medina del Campo 5.3.1. Andere factores Verhalen zoals deze van Juan Bautista de Olanda en Jorge Tulaime kunnen, als de bronnen het toelaten, over elke Nederlandse migrant uit de regio Valladolid worden verteld. Veel van de sedentaire handelaars in Medina del Campo – en in Valladolid – waren net als zij factor voor een grote handelsfirma en meestal had deze handelsfirma zijn hoofdkantoor in Antwerpen. Een ander voorbeeld hiervan is Enoc de Morin uit Medina de Campo. Hij was – vanaf ca. 1575 – factor voor het familiebedrijf dat zijn broer, Flores de Morin, leidde vanuit Antwerpen. Omstreeks 1583 werd ook Juan de Morin naar Spanje gestuurd om daar de zaken van de firma te behartigen.427 Ook een zekere Gaspar de Morin verbleef in Medina del Campo.428 Verder duiken
422
ARCV, RDE, c. 1509,17, z.f.; 1681,69, z.f. E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 42. 424 ARCV, RDE, c. 1513,15, z.f. 425 “Y sy el dichos señor no cobrasse este dineros y tuuiesse menester de hasta çien escudos, v.m. nos hará merced de pagárlos, tomando triplicado cartas de pago en que confiesse hauerlos rescibidos de v.m. por oden nuestra, dado estancia de Jeorje de Thieulaine, de Tournay, del qual nos haremos d’embolsar de los dichos çien scudos.” (Fragement uit de brief van Cristóbal Balbani, 17 mei 1586, te Antwerpen) V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, pp. 84-85. 426 F.H. Abed Al-Hussein, “Estrategia de los mercaderes en matrimonio y herencia”, in: E. Lorenzo Sanz, ed. Historia de Medina del Campo y su tierra, Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, p. 182. 427 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. 428 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 423
72
ook de namen Simon de Morin429 en Jeronimo de Morin430 op in de handelscorrespondentie tussen Antwerpen en Medina del Campo van Simon Ruiz. Het was dus een echt familiebedrijf. Enoc de Morin heeft mogelijk ook gehandeld met Firenze, aangezien zijn persoon wordt besproken in de handelscorrespondentie van Simon Ruiz tussen Medina del Campo en Firenze. In een brief uit 1583 beschrijft Simon Ruiz Enoc de Morin als volgt: “[…] es un flamenco que bibe en Medina y no sé dél que tenga negocios de ymportanzia […]”.431 Nochtans was Enoc de Morin in 1578 de vijfde grootste handelaar in dit gebied. Ca. 1590 trouwde Enoc de Morin met een zus van Jacques Mayeu, ook een Nederlandse handelaar die in Medina del Campo verbleef.432 Enoc de Morin kende daarnaast ook Jorge Tulaime en Carlos de Latre, aangezien hij één van de getuigen was op het proces tussen deze heren.433 Enoc de Morin was niet de enige Nederlander die in Medina del Campo verbleef en nog veel contact onderhield met andere Nederlanders. Zoals duidelijk werd uit de bovenstaande verhalen hadden ook Juan Bautista de Olanda en Jorge Tulaime veel contact met andere Nederlanders. Zeker voor belangrijke posities zoals die van factor opteerde men voor een andere Nederlander en niet voor een Castiliaan. Zo was de Nederlander Johan Canengis de factor van Juan Bautista de Olanda en Carlos de Latre die van Jorge Tulaime. Jorge Tulaime was zelf ook eerst factor geweest van de Antwerpenaar Guillermo Rrubin en toen hij werd vervangen, koos zijn exwerkgever opnieuw voor een Nederlander, namelijk Giles de la Bala. Daarnaast koos Jorge Tulaime ook voor zijn zakelijke samenwerkingen andere Nederlanders als handelspartners. Zo werkte hij samen met Juan Bautista de Olanda434 en met Jacques Mayeu435. Ook deze Jacques Mayeu was een factor en dit voor het Antwerps familiebedrijf Mayeu. Hij was dan ook niet het enige familielid dat in het buitenland vertoefde. Er zaten ook telgen van deze familie in Londen
429
“[…] por la letra de Hartus de Horshague y Simon Morin […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 3, p. 112. 430 […] por letra de Jeronimo de Morin sobre Enok de Morin, de que tocan ducados 249.4 a Luis Gomes d’Eluas y la resta a Tomás Ximénez, que son ducados 250 15 10 […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 3, p. 86. 431 Simon Ruiz beschrijft Enoc de Morin als een flamenco die in Medina del Campo woont. Simon Ruiz wist echter niet of Enoc de Morin een handelaar van enig belang was of niet. F. Ruíz Martín, Lettres marchandes echangées, p. 230. 432 A. Rojo Vega, “El negocio del libro”, p. 26. 433 ARCV, RDE, c. 1395,1, z.f. 434 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 183. 435 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 186-187.
73
en in Keulen.436 Waarschijnlijk handelde de firma ook met Lissabon aangezien Jacques contacten onderhield met Julian del Court437 die in deze handel actief was.438 Jacques Mayeu woonde echter niet alleen in Medina del Campo. Ook Margarita Mayeu, vermoedelijk zijn zus,439 en haar Nederlandse echtgenoot Melchior de Bis woonden in deze stad.440 Hun vader, Nicolas Mayeu,441 verbleef dan weer in Salamanca.442 Naast zijn (aangetrouwde) familie – Nicolas Mayeu, Margarita Mayeu, Melchior de Bis en Enoc de Morin –, had Jacques ook nog contact met andere Nederlanders uit de streek. Zo handelde hij onder meer met Antonio de Flandes, Juan de Proudhome443 en Juan Firens444. Deze laatste persoon, Juan Firens, was net als Enoc de Morin en Melchor de Bis met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij was immers gehuwd met Henriette Spicar.445 Via dit huwelijk trouwde hij zich in in de familie Spicar die vanuit Antwerpen handel dreef met Medina del Campo. Zo waren onder meer Hans Spicar446 en Juan Spicar447 actief binnen dit familiebedrijf. Verder was Juan Firens ook de schoonvader van Adrian de Bergas.448 Ook deze schoonzoon werkte mee in de handel met Medina del Campo.449 Daar komt nog bij dat Juan Firens ook (aangetrouwde?) familie was van Gregorio Criter en Juan Criter.450 Gregorio Criter was namelijk de neef van Hans Firens.451 Deze beiden waren ook handelaars en Gregorio werd ook door Lapeyre vermeld als één van de Nederlandse importeurs in Castilië.452
436
H. Kellenbenz, Unternehmerkräfte im Hamburger, pp. 208 en 220. “[…] Aqui van 6 letras para feria de Marzo, una de 1.250 ds. de Julian del Court sobre Jacques Mahieu […]” J. Gentil da Silva, Stratégie des affaires à Lisbonne, p. 261. 438 E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 21. 439 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. 440 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 33. 441 ARCV, RDE, c. 1569,43, z.f. 442 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 206. 443 ARCV, RDE, c. 1546,39, z.f. 444 ARCV, RDE, c. 1622,9, z.f. 445 “[…] Anita Spiçar, mujer de Juan Firens […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, p. 1. “[…] Hanrrica Spícar, mujer de Juan Firens […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, p. 28. 446 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 186. 447 “[…] Tanuién he resçeuido el protesto de los 600 ducados de Adrián Bergas, el qual me dió seguridad y respondiente a Juan Fírens y Juan Spicar, boísimas dictas […]” V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 3, p. 117. 448 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. 449 “[…] y asi remite con Juan Feirens, para 16 de setienbre, 300 [cruzados] sobre Adrian de Bergas […]” J. Gentil da Silva, Lettres de Lisbonne, deel 3, pp. 344-345. 450 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 25. 451 “Item Gregorio Criter Flamenco aen casse 13.600 mrs. contant aen hem getelt in handen van Hans Fierens zynen cousin om werder te gheven daegelicx.” 437
74
5.3.2. Nog meer Nederlandse handelaars op de jaarmarkten Al de bovenstaande handelaars en de firma’s waarmee ze verbonden waren, waren actief op de jaarmarkten van Medina del Campo. Via hun activiteiten op deze jaarmarkten – en de notariaatarchieven waarin deze contacten werden vastgelegd – komen nog meer Nederlanders naar boven. Zo dreef Nicolas Mayeu in 1583 handel met de Nederlander Artus Artsen. Of deze man ook ergens in Castilië verbleef, of enkel voor de jaarmarkt naar Medina del Campo was gereisd, is niet duidelijk.453 Ook Juan Firens dreef op de jaarmarkt in 1589 handel met enkele Nederlanders, namelijk met Juan Sandres en met de kousenbreier Pedro Unguen. Beide heren woonden in Valladolid.454 In de notariaatarchieven verschijnt ook een zekere Mateo de Amberes. Hij duikt in 1554 en 1564 op op de jaarmarkt455 en zou een notaris zijn geweest.456 Misschien was hij wel familie van de andere personen met als achternaam de Amberes? Ook Juan de la Haya deed blijkbaar soms de jaarmarkt aan. Hij verscheen er in 1558 in verband met de verkoop van een 40-jarige zwarte slaaf voor 40 ducados.457 Hij was bovendien niet de enige gekende Nederlander die op de jaarmarkt rondwandelde. Ook Diego van ’t Hoogenbossche ging naar de jaarmarkt in 1568. Hij ging er evenwel niet om te handelen, maar wel om zijn testament te laten vastleggen.458 Verder kwamen op de jaarmarkten van Medina del Campo nog minstens vijf Nederlanders handel drijven die niet gelinkt kunnen worden aan de reeds eerder besproken en gevonden personen in deze studie. Twee onder hen, Bavon Helink459 en Adrian Hus460, woonden in de Nederlanden, respectievelijk in Antwerpen en in Middelburg. Bavon Helink kwam minstens twee keer naar de jaarmarkt in Medina del Campo, namelijk in 1569 en in 1575.461 Van Adrian Hus is slechts éénmaal duidelijk dat hij de jaarmarkt heeft bezocht, namelijk in 1534.462 Van twee andere handelaren is niet duidelijk waar ze verbleven. Melchor Risel verbleef waarschijnlijk wel in de omgeving van Medina del Campo, aangezien ook hij in deze stad in 1581 zijn testament liet
R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 282. 452 H. Lapeyre, El comercio exterior de Castilla, p. 98. 453 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 206. 454 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 209. 455 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 156-157 en 171. 456 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 230. 457 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 38. 458 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 87. 459 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 87. 460 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 77. 461 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 32 en 87. 462 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 77.
75
vastleggen.463 Van Baltasar Schetz464 is enkel geweten dat hij deel uitmaakte van de familie Schetz, die handel dreef met onder andere Brazilië, India en Afrika.465 Hij verscheen in 1553 en 1554 op de jaarmarkt.466 Van één onder deze vijf is het wel zeker dat hij in 1593 in Valladolid verbleef. Het gaat hier om Bernaldo del Pozo.467
5.4. Onderlinge verbondenheid en integratie Dankzij het beschikbare bronnenmateriaal kunnen de onderlinge contacten tussen de Nederlanders die in de regio Valladolid woonden worden bestudeerd. Als alle contacten die uit het gebruikte materiaal worden samengevoegd dan blijkt er een groot netwerk te hebben bestaan, waarin quasi alle Nederlandse handelaren uit Medina del Campo – en nog enkele Nederlanders met een andere woonplaats en/of een ander beroep – werkzaam waren.468 Die verbondenheid tussen de Nederlanders en dan vooral tussen de Nederlandse handelaars in Medina del Campo werpt een heel nieuw licht op de mate van integratie van deze groep in de lokale Castiliaanse gemeenschap. Blijkbaar werkten ze voor belangrijke zaken toch het liefst samen met andere Nederlanders en niet met Castilianen. Bovendien blijkt uit het relaas van Juan Bautista de Olanda dat het mogelijk was om in Medina del Campo te wonen en handel te drijven zonder het Castiliaans machtig te zijn. Nochtans is dit in strijd met de theorie van A. Basanta en L. Vangehuchten die stelt dat de Nederlanders meestal al Castiliaans spraken voor ze migreerden en daardoor vlot integreerden. Dit hebben zij afgeleid uit het feit dat het Nederlands slechts een beperkte linguïstische invloed op het Castiliaans heeft gehad.469 Nochtans hield ook Jorge Tulaime zijn koopmansboeken in een andere taal dan het Castiliaans bij en kon Juan Buatista de Olanda blijkbaar geen Castiliaans toen hij in Spanje aankwam.470
463
A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 99. A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 357. 465 V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 186. 466 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 27 en 152. 467 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 342. 468 Zie figuur 3 op de volgende bladzijde. 469 A. Basanta en L. Vangehuchten, “¡Pongámonos flamencos!”, p. 87. 470 Cfr. supra 5.1. Het startpunt: Juan Bautista de Olanda. 464
76
Figuur 3: Het Nederlandse netwerk (de onzekere banden worden met een stippellijn weergegeven)
471
471
Voor meer specifieke informatie over de contacten tussen twee Nederlanders zie bijlage 1 “Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders”. De klanten van Juan Bautista de Olanda, met uitzondering van Pedro Esquilfe, werden niet opgenomen in dit schema om het overzicht te kunnen bewaren. De getuigen op zijn proces werden wel opgenomen. Pedro Esquilfe werd wel opgenomen, omdat hij ook voorkwam in de cartas ejecutorias.
77
Ook het feit dat enkelen onder hen – Enoc de Morin, Melchior de Bis, Juan Firens en misschien ook Gregorio Criter of Hans Firens – met een Nederlandse vrouw trouwden die lid was van een handelsfamilie die actief was in Medina del Campo, wijst niet bepaald op een streven naar integratie in de lokale Castiliaanse gemeenschap. Andere handelaars trouwden dan weer wel met een lokale bruid. Van sommigen van deze vrouwen blijkt dat het dochters waren van lokale handelaars. Zo was Mariana del Canto472, echtgenote van Jacques Mayeu, een telg uit de belangrijke drukkersfamilie Boyer-Canto uit Medina del Campo.473 Ook Isabel de Paz, de vrouw van linnenhandelaar Pedro de Flandes, was een dochter van een handelaar uit Valladolid.474 In ieder geval kwam het binnen de sociale groep van de handelaars vaak voor dat men met de dochter van een andere handelaar huwde.475 Het zou kunnen dat het integreren binnen bepaalde handelsnetwerken via het huwelijk wel belangrijker voor deze groep handelsmigranten was dan het integreren in de lokale gemeenschap. Verder onderzoek kan hier meer duidelijkheid brengen.
5.5. De neergang van de Castiliaanse jaarmarkten Het einde van de zestiende eeuw was het begin van het einde voor de Castiliaanse jaarmarkten. Deze hadden immers stevig te lijden onder de malaise van de Spaanse economie en de terugval van de handel als gevolg van de Nederlandse Opstand en de afsluiting van de Schelde in 1588.476 Het is dan ook niet ongewoon dat er na 1590 bijna geen sporen van Nederlandse handelaars in de regio Valladolid werden gevonden in de onderzochte bronnen en literatuur. De laatste carta ejecutoria uit de zestiende eeuw waarin een Nederlandse handelaar uit de regio Valladolid partij was, werd in 1590 opgesteld. Dat was het proces van Carlos de Latre – en nog andere schuldeisers477 – tegen de Nederlandse handelaar Benedicto de Urio uit Madrid.478 Daarna trok Carlos de Latre naar Madrid.479 Ook van Jorge Tulaime vernemen we voor het laatst
472
Dit is dezelfde persoon als Mariana Martínez. Cfr. supra 4.1.3. De geïntegreerde Nederlander? A. Rojo Vega, “El negocio del libro”, p. 26. 474 ARCV, RDE, c. 890,74, z.f. 475 F.H. Abed Al-Hussein, “Estrategia de los mercaderes en matrimonio y herencia”, p. 185. 476 Cfr. supra 2.2.2. De Castiliaanse jaarmarkten. 477 Ook Andres Ruis, de broer van Simon Ruiz, die vecino van Nantes was, was één van de schuldeisers van Benedicto de Urio. M. Helmer, Cantutat: recueil d’articles parus entre 1949 et 1987, Madrid, Casa de Velázquez, 1993, p. 90. 478 ARCV, RDE, c. 1681,69, z.f. 479 E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 42. 473
78
iets rond deze periode, namelijk in 1586. Het is evenwel niet duidelijk of hij zich op dat moment nog in Castilië bevond of terug in de Nederlanden woonde.480 Ook bij de andere grote handelaren loopt het spoor dood omstreeks deze periode. Giles de la Bala verschijnt een laatste keer in de onderzochte bronnen en literatuur in 1578481, Juan Firens in 1589482, Jacques Mayeu in 1590483, Gregorio Criter in 1581484 en Juan Bautista de Olanda in 1570485. Geen van deze handelaars verscheen nog als partij voor de Real Chancillería na deze periode. Van één Nederlandse handelaar zijn er wel nog sporen gevonden na 1590 in de onderzochte archieven. Het gaat hier om Enoc de Morin. Hij verscheen in 1620 voor de Real Chancillería en was op dat moment vecino van Valladolid.486 Aangezien de meeste gevonden Nederlandse handelaars factores waren van Antwerpse bedrijven, zou het niet onlogisch zijn dat deze laatste hun factores terugriepen naar de Nederlanden of herlokaliseerden op het Iberische Schiereiland.487 Er is echter nog verder onderzoek noodzakelijk om deze hypothese te kunnen staven. Misschien brengt een grondig onderzoek in de notariaatarchieven wel nog sporen van deze of van een nieuwe generatie Nederlandse handelaars na 1590 aan het licht.
5.6. Deelbesluit: De Nederlandse handelaars in Medina del Campo De jaarmarkten van Medina del Campo blijken een duidelijke aantrekkingspool voor Nederlandse handelaars te zijn geweest tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw. Verschillende – Antwerpse – handelsbedrijven hadden een factor die vast in Medina del Campo of Valladolid verbleef om de belangen van hun firma op de Castiliaanse jaarmarkten te behartigen. Waarschijnlijk zullen ook heel wat Nederlandse ambachtslieden, Nederlanders uit andere streken van het Iberische Schiereiland of zelfs helemaal vanuit de Nederlanden naar deze jaarmarkten hebben gereisd, alleen laten zij meestal minder sporen na in het bronnenmateriaal.
480
V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 4, pp. 84-85. A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 315. 482 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 299. 483 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 326. 484 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 292. 485 A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, p. 312. 486 ARCV, RDE, c. 2299,35, z.f. 487 Zo is het mogelijk dat Jacques Mayeu, net als Carlos de Latre, naar Madrid verhuisde. V. Vazquez de Prada, Lettres Marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185. 481
79
Dankzij de verhalen van Nederlanders zoals Juan Bautista de Olanda en Jorge Tulaime komen nog andere Nederlanders naar boven die in deze streek verbleven tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw. Sommigen onder hen waren ambachtslieden die zich bezig hielden met horloges maken, kousen breien en schoenen maken; de meesten waren echter handelaar. Er woonde dus een grote kolonie Nederlanders en dan vooral handelaars, zowel in Medina del Campo als in Valladolid. De meeste van de Nederlandse handelaars die in één van deze steden hun vaste verblijfplaats hadden, onderhielden veel contact met elkaar. Voor belangrijke aangelegenheden vertrouwden zij blijkbaar nog altijd het liefst op een andere Nederlander en niet op een Castiliaan. Ook Fagel stelde dit vast. Uit zijn onderzoek bleek dat Nederlanders voor zakenpartners en voor getuigen bij een doop meestal andere Nederlanders prefereerden.488 Blijkbaar slaagden Nederlanders er ook in om in deze streek – voor korte tijd weliswaar – te wonen en te handelen zonder de lokale taal te spreken. Daar komt nog bij dat enkele Nederlandse handelaars in Medina del Campo toch opteerden voor een Nederlandse bruid in plaats van een lokale schoonheid. Misschien had dit louter te maken met het feit dat men binnen de beroepsgroep wilde trouwen, waarbij herkomst een minder belangrijke rol speelde, zoals Fagel beweerd.489 Desalniettemin, als al deze gegevens worden samengenomen, dan werpt dit een heel nieuw licht op het integratievraagstuk. Misschien is het louter nagaan hoeveel Nederlanders het vecindad, een eigendom in de streek of een Spaanse man/vrouw hadden niet voldoende om te kunnen besluiten dat de Nederlanders ook daadwerkelijk geïntegreerd waren. Misschien ligt de mate van integratie wel anders bij deze sociale toplaag van handelaars dan bij de andere Nederlandse migranten? Het idee dat de Nederlanders toch niet zo gemakkelijk integreerden in hun Castiliaanse omgeving als sommigen beweren, werd reeds geopperd door Thomas. Volgens hem zochten de Nederlanders ook zonder natie of broederschap elkaar regelmatig op om zo steun bij elkaar te vinden.490 Het staat in elk geval vast dat het integratievraagstuk een complex gegeven is. Misschien kan meer onderzoek, zowel case studies als algemenere onderzoeken, een nieuw of verfijnder licht werpen op deze problematiek. Nog een aspect waar verder onderzoek noodzakelijk is, is de invloed die de neergang van de Castiliaanse jaarmarkten – en de regio Valladolid in het algemeen – had op de Nederlandse
488
R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 242. R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 260. 490 W. Thomas, Een spel van kat en muis, p. 70. 489
80
aanwezigheid. Op het eerste zicht lijken er minder Nederlandse handelaars in deze regio te verblijven na 1590. Dit idee sluit ook aan bij de stelling van Stols dat er vanaf het begin van de zeventiende eeuw in deze regio geen plaats meer was voor groothandel of import en export door vreemdelingen. Het binnenland zou in deze periode vooral door kleine Nederlandse winkeliers zijn bevolkt, met uitzondering van Madrid waar wel een grote Nederlandse handelskolonie gevestigd was. Bovendien zou dit verklaren waarom Stols weinig Nederlanders terugvond in Valladolid tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw.491 Er is echter meer bronnenonderzoek noodzakelijk om deze hypothese te kunnen staven.
491
E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 1, p. 61.
81
Deel 6.
Mogelijkheden voor het verder onderzoek
Zoals in de inleiding van dit werk reeds werd gezegd, kan deze masterproef slechts een eerste aanzet vormen tot verder onderzoek. De lijst met de gevonden Nederlanders kan nog verder worden aangevuld, zowel voor de regio Valladolid als voor andere plaatsen in Castilië. Bovendien heeft dit onderzoek geleid tot nieuwe vragen en hypothesen. Daarom is het belangrijk om de mogelijkheden tot verder onderzoek nog even toe te lichten. Het is hierbij echter niet de bedoeling om deel 3 te herhalen, waarin alle beschikbare bronnen voor de regio Valladolid al uitgebreid werden besproken. Eerst zullen de mogelijkheden van de archieven van de Real Chancillería in Valladolid worden geëvalueerd en besproken. Vervolgens volgt een stuk over de mogelijke verdere zoektocht naar sedentaire Nederlanders zowel in de regio Valladolid als daarbuiten.
6.1. Het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid Tijdens deze masterproef zijn de voordelen, de nadelen en de mogelijkheden van het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid en de bronnen die ze bevat, duidelijk geworden. Één van de grote voordelen aan deze archiefinstelling op zich is de goede ontsluiting van de archieven via Pares (Portal de Archivos Españoles). Ook het feit dat hier alle archieven worden bewaard die de Real Chancillería van Valladolid geproduceerd heeft en die overgeleverd werden, is heel praktisch. Dat wil zeggen dat hier juridische bronnen te vinden zijn voor de periode 13711834 en dit voor heel Castilië ten Noorden van de Taag.492 De cartas ejecutorias uit het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid blijken vooral heel nuttig te zijn om vlot een lijst te kunnen aanleggen op basis van de gedingvoerende partijen, voor een langere periode en/of een groter gebied, met namen en basisinformatie van Nederlanders. Bij de meeste partijen staat immers de woonplaats, het beroep en, indien van toepassing, de vreemde afkomst vermeld. Hierdoor zijn deze cartas ejecutorias heel geschikt om nog verder te zoeken naar Nederlanders in andere streken van Spanje en/of tijdens een andere periode. Ook voor de zoektocht naar andere migranten en dan vooral naar Portugezen, Britten, Fransen, Italianen en Duitsers, kan deze bron nuttig zijn. Zo zou een onderzoek naar de 492
Er zijn ook nog archieven van andere periodes en van andere archiefvormers dan de Real Chancillería de Valladolid te vinden in het ARCV. Introducción a los fondos documentales del Archivo de la Real Chancillería de Valladolid, in: < http://www.mcu.es/archivos/MC/ACV/FondosDocumentales/Introduccion.html>, geraapleegd op 09.04.2011.
82
buitenlandse aanwezigheid tijdens de terugkeer van het hof naar Valladolid (1601-1606) interessante resultaten kunnen opleveren. Als men echter meer Nederlanders wil vinden via de getuigen of meer diepgaande informatie over Nederlanders te weten wil komen, dan is deze bron minder geschikt. Ten eerste duurt het verwerken van de cartas ejecutorias enorm lang door de vele afkortingen, de verschillende handschriften en het zestiende-eeuwse juridisch Spaans. Ten tweede is het resultaat van al dit werk heel onzeker. De hoeveelheid en het soort informatie uit de cartas ejecutorias kan immers sterk variëren. In sommige cartas ejecutorias komen nog extra Nederlanders getuigen, in andere worden hele familiegeschiedenissen uit de doeken gedaan en in nog andere cartas ejecutorias worden alle schuldeisers met de verschuldigde bedragen opgesomd. In sommige cartas ejecutorias worden ook lange lijsten met goederen opgenomen. Deze verscheidenheid aan hoeveelheid en soort informatie maakt het zoeken naar bepaalde specifieke gegevens of het proberen geven van een algemeen overzicht over de aanwezige Nederlanders in een bepaalde streek en voor een bepaalde periode nogal omslachtig. De cartas ejecutorias kunnen beter worden gebruikt om een case-study rond één of slechts enkele Nederlanders uit te werken. Zo zal de carta ejecutoria – van 102 folio’s – over het proces waarin Luis de la Haya zijn adeldom probeerde te bewijzen, waarschijnlijk veel informatie bevatten over hemzelf en zijn familie.493 Hetzelfde geldt voor de pleitos die zich in het Archivo de la Real Chancillería de Valladolid bevinden. Deze dossiers bevatten de pleidooien en bewijsstukken van een heel proces in hoger beroep. Ze bieden een schat aan informatie, maar zijn enorm omvangrijk – 500 folio’s is geen uitzondering – en heel fragmentarisch bewaard. Daarom zijn de pleitos ook eerder geschikt voor een case-study rond één proces of één persoon. Zo zijn er nog enkele pleitos te vinden waarin Diego de la Haya één van de gedingvoerende partijen was.494 Aangezien over deze machtige bankier nog zo weinig geweten is, zou dit een interessante piste kunnen vormen voor verder onderzoek. Ook Catalina de la Haya495, Francisca de la Haya496 en Beatriz de la Haya497, alle drie woonachtig in Valladolid, komen voor in bewaarde pleitos die dateren uit de zestiende eeuw. Een nadeel aan de archieven – zowel de pleitos als de cartas ejecutorias – die de Real Chancillería heeft geproduceerd, is dat er meestal enkel een sociale toplaag in terug te vinden is. 493
ARCV, RDE, c. 779,24. ARCV, SDH, c. 489,10; ARCV, PLC, PA (F), c. 164,5. 495 ARCV, PLC, M (OLV), c. 616,3. 496 ARCV, PLC, FA (F), c. 1151,3. 497 ARCV, PLC, PA (F), c. 400,3. 494
83
Er moest immers voldoende geld en/of (onroerend) goed op het spel staan om een dergelijk proces te beginnen. Bovendien moesten de partijen ook nog eens kapitaalkrachtig genoeg zijn om het proces te kunnen voeren. De archieven van deze instelling zullen dus nooit een compleet beeld kunnen bieden van de complexe sociale werkelijkheid. Waar de archieven van deze instelling nog nuttig voor kunnen zijn, is voor de studie van de handel tussen de Nederlanden en Castilië en de handel van Nederlandse goederen binnen Castilië zelf. In verschillende processen – vaak tussen Spanjaarden – stonden immers Nederlandse handelsgoederen ter discussie. Een voorbeeld daarvan is het proces tussen twee inwoners van Medina de Rioseco over de betaling van een hoeveelheid Vlaams textiel.498 Soms waren hier zelfs Spanjaarden bij betrokken die in de Nederlanden verbleven, dus ook voor de studie van deze groep kunnen de archieven de Real Chancillería interessant zijn.
6.2. De verdere zoektocht naar de Nederlandse aanwezigheid 6.2.1. De regio Valladolid499 Dankzij de cartas ejecutorias kon een sociale toplaag van sedentaire Nederlandse handelaars in Valladolid en Medina del Campo uit de tweede helft van de zestiende eeuw worden blootgelegd. Deze groep was voordien weinig gedocumenteerd. Desniettegenstaande is de lijst met Nederlandse handelaars in deze streek en de informatie over hen naar alle waarschijnlijkheid verre van volledig. Bovendien heeft dit onderzoek nieuwe vragen en hypothesen geformuleerd. Was deze groep wel zo goed geïntegreerd als sommigen beweren? Is het integratievraagstuk niet complexer dan tot nu toe werd aangenomen? Waren er meer Nederlanders en/of meer Nederlandse handelaars in de regio Valladolid aanwezig tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw in vergelijking met de eerste helft? Viel het aantal Nederlandse handelaars tegen het einde van de zestiende eeuw en het begin van de zeventiende eeuw evenredig terug met de activiteiten op de Castiliaanse jaarmarkten? Om deze vragen te kunnen beantwoorden en de Nederlandse aanwezigheid in deze regio nog beter te documenteren, zijn nog heel wat archieven en bronnen beschikbaar. Dat bleek reeds uit de heuristische analyse die eerder in dit werk werd gemaakt.500 Waarschijnlijk zullen vooral de notariaatarchieven een schat aan informatie prijsgeven. In deze bronnen zullen zowel Nederlandse handelaars voorkomen, als vermoedelijk ook andere sociale groepen. Dankzij deze 498
ARCV, RDE, c. 851,13, z.f. Cfr. supra 3.1. Bronnenprospectie. 500 Cfr. supra Deel 3: Bronnen en methodologie. 499
84
archieven kan er toch een breder beeld van de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid worden weergegeven. Gezien de omvang van dit archief zal de studie ervan evenwel niet evident zijn en verschillende jaren en/of verschillende studies vergen. Ook de conflicten die bij de corregidores werden beslecht – in eerste aanleg dus – zullen vermoedelijk een gediversifeerdere groep Nederlanders naar voren brengen. Deze processen waren immers niet zo duur als die in hoger beroep en daardoor zal een meer heterogene groep beroep hebben gedaan op deze corregidores dan op de Real Chancillería. Bovendien raakten heel wat conflicten waarschijnlijk al opgelost na de bemiddeling van een corregidor waardoor hoger beroep niet nodig was. Naast de notariaatarchieven en juridische bronnen kunnen ook de kerkelijke archieven een gediversifieerder beeld geven van de Nederlandse aanwezigheid in Valladolid en omstreken. Hopelijk zullen de kerkelijke archieven in de toekomst makkelijker te consulteren zijn, aangezien ze door hun private karakter en hun verspreiding momenteel nog maar weinig bestudeerd werden. Bijgevolg is het potentieel van deze archieven moeilijk in te schatten. De doopregisters lijken een interessante bron als de onderzoeker reeds over een uitgebreide lijst met Nederlanders uit de regio ter beschikking heeft. Het potentieel van de kerkelijke rekeningen is echter nog onduidelijk. Hopelijk geven zij meer namen prijs van Nederlandse ambachtslieden die in opdracht van de Kerk werkten. Ook de archieven van de firma Plantin-Moretus of de archieven van andere drukkerijen kunnen nog extra namen opleveren van Nederlanders, en dan vooral Nederlandse drukkers, in de streek. Medina del Campo was immers één van de belangrijkste drukkerscentra van Spanje. Veel Antwerpse drukkersgezellen trokken dan ook naar deze stad om werk te vinden. Hun Nederlandse drukkersmeesters onderhielden in veel gevallen contacten met de drukkerijen in Medina del Campo, waardoor de migratie geen sprong in het onbekende was.501 Tot slot kunnen ook kunstvoorwerpen als bron worden gebruikt om de kennis over de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid uit te breiden. Men kan hierbij denken aan het Retablo de la Epifanía waarop Diego de la Haya en zijn echtgenote staan afgebeeld.502 Tot op heden werden kunstwerken nog maar heel zelden als volwaardige bron in het historisch onderzoek gebruikt. De studie van M. Madou toont nochtans aan dat kunstwerken voor dit type
501 502
W. Thomas, In de klauwen van de Inquisitie, p. 292. Cfr. supra 4.1.4. Handelaars of ambachtslieden?
85
onderzoek interessant kunnen zijn. Zij vond immers een laat vijftiende-eeuws epitaaf in de kathedraal van Burgos waarop twee Nederlanders stonden afgebeeld, namelijk Cornelius van Aken en Anthonis Valke. Dit kwam ze te weten door de Nederlandse tekst die op het schilderij stond: “hier.knielt.cornelis.van.ake[n].wone[n]d / te.bourgos.i[n].spa[n]yen.als.testamen / taris.van.a[n]thonis.valke.”503 Bovendien was volgens Madou ook de kunstenaar die het epitaaf maakte een buitenlander. Via haar artikel probeert ze onderzoekers warm te maken om verder onderzoek te verrichten naar dit specifiek epitaaf en de figuren die erop afgebeeld staan.504 Misschien zijn er ook voor de regio Valladolid kunstwerken beschikbaar waarop Nederlanders staan afgebeeld. Sowieso zijn er heel wat kunstvoorwerpen voorhanden die van Nederlandse makelij zijn en op de Castiliaanse jaarmarkten werden verhandeld. Via interdisciplinair onderzoek zouden ook dergelijke voorwerpen het onderzoek naar de Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid kunnen vooruithelpen.
Illustratie 9: Epitaaf uit de kathedraal van Burgos
De lijst met gevonden Nederlanders in de regio Valladolid voor de zestiende eeuw zal in elk geval bij verder onderzoek alleen nog maar uitgebreider worden. Waarschijnlijk zullen ook studies over de vijftiende en de zeventiende eeuw nieuwe namen opleveren. Het zou op die manier mogelijk worden om een vergelijk te maken tussen de verschillende eeuwen en een ruimer
503
M. Madou, “Vlaamse aanwezigheid in de kathedraal van Burgos”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), p. 215. 504 M. Madou, “Vlaamse aanwezigheid”, pp. 215-217.
86
beeld te krijgen van de immigratiestroom. Vermoedelijk verbleven er in de zeventiende eeuw wel minder Nederlanders in deze regio, aangezien de jaarmarkten hun belang hadden verloren en het in het algemeen niet zo goed ging met deze streek. Getuige daarvan is het relaas van Johan de Merode uit 1660: “Wij hadden tusschen wegen van alles groot gebrek. Ja selfs op eenighe plaetse, broot, zout en wijn manqueerden ende hebben tot ons verwonderinghe bevonden dat de lantluyden meerendeels tussen Borgos ende Valladolid het leven alleen onderhouden met een stuck broot ende water en in kledinge seer miserabel zijn nochtans de koude daer seer fel is ende vriest bijna elke nacht”505 Naast het schetsen van een breder beeld en het raadplegen van meer bronnenmateriaal is het ook belangrijk om de verspreide informatie die over verschillende Nederlandse migranten reeds beschikbaar is in de secundaire literatuur samen te brengen. Stols pleitte daarom voor het invoeren van standaardfiches met daarop de beschikbare informatie – zoals herkomst, beroep, verblijfsduur…– over de Nederlandse migranten. Hij gaf hierbij zelf al het goede voorbeeld door als bijlage bij zijn boek De Spaanse Brabanders bijna 600 korte biografiën en enkele stambomen van Nederlanders die in Spanje woonden, toe te voegen.506 Omdat dit een heel praktisch instrument is voor elke vorm van verder onderzoek is aan deze masterproef ook een dergelijke biografische lijst toegevoegd van de gevonden Nederlanders die tussen 1500 en 1600 in de regio Valladolid verbleven.507 6.2.2. Andere streken in Spanje De regio Valladolid is echter niet de enige regio in Spanje waar nog werk aan de winkel is. Ook voor de rest van het Spaanse vasteland staat het onderzoek nog maar in zijn kinderschoenen. De Nederlandse migranten kenden een grote geografische verspreiding, wat het onderzoek niet gemakkelijk maakt. Waarschijnlijk zullen er Nederlanders hebben vertoefd in quasi elke Spaanse stad.508 Een regio waar zeker veel Nederlanders moeten hebben verbleven tijdens de zestiende eeuw zijn de Noord-Castiliaanse havensteden Bilbao (Biskaje) en Laredo (Cantabrië). Deze steden 505
R. Fagel en E. Storm, eds. Het land van Don Quichot, p. 143. E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, pp. 1-72; J. Everaert, “Eddy Stols, De Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld (1598-1648)”, in: BMGN, 88 (1973), p. 489. 507 Zie bijlage 1: Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders. 508 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 255 en 279. 506
87
waren immers de havens waar de Nederlandse goederen voor de Castiliaanse markt toekwamen.509 Zo botste ik tijdens mijn onderzoek op een zekere Martin Adrianse uit Laredo. Deze flamenco verscheen in 1567 voor de Real Chancillería in verband met de levering van een pakket stoffen aan Bartolome Juárez, vecino van Valladolid.510 Misschien was deze Martin wel familie van Lynardt Adrianss, de schoenmaker uit Valladolid die meerdere malen wordt vermeld in de koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda.511 Beiden kunnen ook lid zijn geweest van de handelsfamilie Adriaensens/Adriansen/Adriani uit Antwerpen. Verschillende leden van deze familie verbleven immers in Spanje. Het bedrijf had onder meer afdelingen in Bilbao, La Palma, Sevilla en San Lúcar.512 Voorts was ook Burgos een belangrijke stad binnen de wol- en textielhandel, een handel waarin de Nederlanden hun belang hadden. Toch zouden in deze stad niet veel Nederlandse handelaars hebben verbleven. De stad had immers een sterke handelsgilde, waardoor het voor buitenlandse handelaars bijna onmogelijk was om in deze stad te opereren.513 Dit wil echter niet zeggen dat Nederlanders met een ander beroep zich niet in deze stad kwamen vestigen. Zo vond Fagel verschillende ambachtslieden in Burgos.514 Ook in de omgeving van Burgos woonden er blijkbaar Nederlanders. Een voorbeeld daarvan zijn Alonso de Gante en Beltran de Gante die in 1553 beiden vecino waren van Roa (Burgos).515 Naast Laredo, Bilbao en Burgos zullen ook steden en regio’s zoals Salamanca, Toledo en Madrid zeker Nederlanders hebben aangetrokken. Voor Salamanca, het grote drukkerscentrum, werd dit al aangetoond door de studie van Robben. Maar ook Toledo oefende blijkbaar een aantrekkingskracht uit op de buitenlanders is Spanje. Zo verhuisde de voornoemde Franse handelaar Juan de Saboya el viejo516 samen met enkele andere Fransen na 1556 van Medina del Campo naar Toledo.517 Ook de zoon van Rodrigo de la Corte, Juan de la Corte, trok omstreeks 1530 van Valladolid naar Estremera (Toledo).518 Daarnaast was Madrid als hoofdstad ongetwijfeld ook een stad waar vele Nederlanders vertoefden. Misschien hebben verschillende 509
H. Lapeyre, El comercio exterior de Castilla, p. 212. ARCV, RDE, c. 1131,20, z.f. 511 Cfr. supra 5.1. Het startpunt: Juan Bautista de Olanda. 512 E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 2; H. Kellenbenz, Unternehmerkräfte im Hamburger, p. 208. 513 P. O’Flanagan, Port cities of Atlantic Iberia, c. 1500-1900, Aldershot, Ashgate, 2008, p. 182; B. Bennassar, “Marchands Flamands et Italiens a Valladolid”, pp. 48-49. 514 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, pp. 242-244. 515 ARCV, RDE, c. 780,37. 516 Cfr. Supra 5.2.1 de factor van Guillermo Rrubin en Antonio Fermaute. 517 W. Thomas, Los protestantes en España, p. 422. 518 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, p. 229. 510
88
Nederlanders uit de regio Valladolid in 1561 wel samen met het hof de wijk genomen naar deze stad. Naast de verhuis van het hof zullen ook door de neergang van de Castiliaanse jaarmarkten veel handelaars en misschien ook ambachtslieden zich hebben geherlokaliseerd vanuit de regio Valladolid naar een andere plaats op het Iberisch Schiereiland. Men kan hierbij denken aan het voorbeeld van Carlos de Latre die na 1590 naar Madrid verhuisde. Misschien hebben ook enkelen onder hen wel hun kans gewaagd in de handel tussen Spanje en Italië. Daarom zou een studie van de Aragonese (kust)steden zoals Barcelona – zeker voor de zeventiende eeuw – interessant kunnen zijn. Via dergelijke regiostudies zou het op termijn mogelijk kunnen zijn om comparatieve studies uit te voeren en op die manier nog meer te weten te komen over de Nederlandse migranten in Spanje. Ook vergelijkingen tussen de Nederlanders in Spanje en die in andere landen, zoals Italië, zouden de kennis over deze migrantie- en handelsstromen alleen maar kunnen uitbreiden en versterken. Er zijn dus duidelijk nog voldoende bronnen, vragen en mogelijkheden beschikbaar om het onderzoek rond dit thema verder uit te breiden. Er liggen met andere woorden nog veel pistes open voor verder onderzoek.
89
Deel 7.
Conclusie
Dat de regio Valladolid tijdens de zestiende eeuw de nodige troeven had om buitenlanders aan te trekken, is duidelijk. De centrale ligging, de aanwezigheid van verschillende belangrijke politieke, juridische en wetenschappelijke instellingen en de aanwezigheid van de Castiliaanse jaarmarkten maakten van deze regio een aantrekkingspool voor verschillende soorten mensen. Dit ontging blijkbaar de Nederlanders niet, want doorheen heel de zestiende eeuw was er een Nederlandse aanwezigheid in de regio Valladolid. Deze Nederlandse aanwezigheid was overwegend mannelijk. Er werden slechts vier vrouwen aangetroffen en zij lijken allen tweedegeneratiemigranten te zijn geweest. De groep gevonden Nederlanders concentreerde zich voornamelijk in de steden Valladolid en Medina del Campo. Dit waren dan ook de twee economisch belangrijkste centra van de regio. Naar de beweegredenen waarom deze Nederlanders naar de regio Valladolid gingen moet dan ook niet lang worden gezocht. De meeste gevonden Nederlanders waren sedentaire handelaars en een groot deel van deze handelaars was bovendien nog eens factor voor een Antwerps handelsbedrijf. Na enige jaren ervaring te hebben opgedaan, kozen zij er vaak wel voor om voor eigen rekening te beginnen werken. Dat er zo veel handelaars en zo weinig ambachtslieden werden gevonden, ligt evenwel aan de geraadpleegde hoofdbron, namelijk de cartas ejecutorias van de Real Chancillería de Valladolid. Het waren vooral handelaars van enig belang en vermogen die een beroep deden op deze instantie van hoger beroep. De rechtszaken die voor deze instantie aanhangig werden gemaakt, waren dan ook heel tijdrovend en duur. Toch hadden verschillende Nederlanders het geld en de tijd ervoor over om tot een uitspraak te komen. Ze verschenen in een overgrote meerderheid van de gevallen voor deze instelling in verband met conflicten rond handel en/of schulden. De inzet moet in elk geval groot genoeg zijn geweest om een dergelijk duur proces te kunnen verantwoorden. De gevonden Nederlanders waren dan ook vermogende en belangrijke handelaars. Enkelen onder hen behoorden zelfs tot de grootste importeurs in Noord-Castilië. Het aantal afgeronde processen in de Real Chancillería van Valladolid waarin een Nederlander één van de gedingvoerende partijen was, ligt wel veel hoger in de tweede helft van de zestiende eeuw dan in de eerste helft. Er waren niet alleen meer rechtszaken in de tweede helft van de zestiende eeuw waarin Nederlanders één van de gedingvoerende partijen waren; er waren ook meer Nederlanders betrokken bij deze rechtszaken als procespartij. Hiervoor zijn meerdere
90
verklaringen mogelijk. Ofwel waren er meer Nederlanders en/of meer Nederlandse handelaars in deze regio tijdens de tweede helft dan tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw. Ofwel kregen de Nederlanders te maken met de gevolgen van de Spaanse staatsfaillisementen van 1557, 1574 en 1597, en leidde dit tot meer processen. Een combinatie van deze twee verklaringsmodellen is natuurlijk ook mogelijk. De bewering dat er meer Nederlandse handelaars in de regio Valladolid zouden hebben verbleven tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw wordt ook ondersteund door het aantal Nederlandse handelaars dat werd aangetroffen op de jaarmarkten van Medina del Campo. In totaal ligt het aantal gevonden Nederlandse handelaars die actief waren in de regio Valladolid veel hoger voor de tweede helft van de zestiende eeuw dan voor de eerste helft. Wat hierbij wel vermeld moet worden, is dat er na 1590 bijna geen Nederlandse handelaars meer werden aangetroffen. Hieruit kan worden afgeleid dat de verhuis van het hof in 1561 geen negatieve invloed heeft gehad op het aantal Nederlanders in de regio. Ook de Nederlandse Opstand en de Leyenda Negra lijken geen rechtstreekse invloed te hebben gehad op de Nederlandse aanwezigheid. Pas met de achteruitgang van de Castiliaanse jaarmarkten na 1590, wat op zijn beurt wel een gevolg was van de Nederlandse Opstand en de afsluiting van de Schelde, lijkt het aantal Nederlanders in de regio Valladolid te zijn verminderd. Er is echter wel meer onderzoek nodig om deze hypothese te kunnen staven. Nog een aspect van de Nederlandse aanwezigheid waar verder onderzoek noodzakelijk is, is het integratievraagstuk. Op het eerste gezicht lijken de Nederlanders goed geïntegreerd te zijn geweest in hun Castiliaanse omgeving. Ze verbleven immers meestal voor een langere periode in de regio Valladolid en sommigen bleven er zelfs definitief wonen. Ze waren bovendien meestal vecino van de plaats waar ze verbleven. Of ze ook eigendommen in de streek bezaten, kon niet worden afgeleid uit de gebruikte bronnen. Wél kon voor enkele Nederlanders worden achterhaald met wie ze gehuwd waren en de meerderheid onder hen bleek een lokale bruid te verkiezen. Verder lijken de Nederlanders veel handel te hebben gedreven met Spanjaarden, aangezien dit de meest voorkomende tegenpartij was bij de processen voor de Real Chancillería. Als de groep Nederlanders echter van dichterbij wordt benaderd, dan blijkt dat ze opvallend veel contact met elkaar onderhielden en dan vooral de Nederlandse handelaars onderling. Enkelen onder hen opteerden bovendien om met een dochter van een Nederlandse handelaar te
91
trouwen in plaats van een lokale schoonheid. Ook voor belangrijke zaken, zoals voor de positie van factor of voor zakelijke samenwerkingen, lijken de Nederlanders voor andere Nederlanders te opteren en niet voor Spanjaarden. Daardoor stelt de vraag zich of Nederlandse handelaars een ander integratiepatroon hadden dan de Nederlandse migranten uit een andere beroepsgroep. Misschien is het integratievraagstuk wel een stuk complexer en heterogener dan tot nu toe gedacht. Zoals gezegd kan verder onderzoek hier misschien meer duidelijkheid in brengen. En voor verder onderzoek is zeker nog genoeg materiaal voorhanden. De archieven van de Real Chancillería van Valladolid zelf kunnen in de toekomst nog worden gebruikt voor case studies of voor gelijkaardige onderzoeken over andere Spaanse regio’s zoals Bilbao of Laredo. Zo kan er op termijn misschien comparatief onderzoek worden verricht. Het grote nadeel aan de archieven van de Real Chancillería van Valladolid blijft echter wel dat er enkel een sociale toplaag wordt blootgelegd. Onder deze toplaag van handelaars bevinden zich vermoedelijk nog veel meer Nederlanders uit andere sociale middens en andere beroepsgroepen. Om naar die andere groepen op zoek te gaan zijn er nog meerdere archieven en bronnen beschikbaar. Vooral de notariaatarchieven zouden in de toekomst bestudeerd moeten worden. Zij zullen naar alle waarschijnlijkheid een schat aan informatie
bevatten. Het grote nadeel aan de
notariaatarchieven is echter wel dat ze enorm uitgebreid zijn en daardoor moeilijk te verwerken. Voorts zijn er ook nog de parochiearchieven, het Plantin-Moretus-archief, de processen in eerste aanleg enz. die nog niet werden bestudeerd en mogelijk de nog openstaande onderzoeksvragen kunnen helpen beantwoorden en een bredere sociale werkelijkheid kunnen blootleggen. Tot slot kan ook een nieuw soort bronnen worden aangeboord, namelijk de kunstwerken waarop Nederlanders staan afgebeeld of die door Nederlanders werden gemaakt. Ook dit type bron kan – via een interdisciplinaire aanpak – vernieuwende inzichten bieden. Bij al deze archieven en bronnen moet wel rekening worden gehouden met de verschillende methodologische problemen die onvermijdelijk gepaard gaan met dit type onderzoek. Zo is het herkennen/toekennen van een Nederlandse oorsprong geen sinecure en moet dit met de nodige omzichtigheid worden gedaan. Ondanks deze methodologische problemen blijft verder onderzoek mogelijk en interessant. Bovendien is het de enige manier om de bovenstaande onderzoeksresultaten en die uit het eerder onderzoek sterker te onderbouwen en aan te vullen. Dit onderzoek hoopt dan ook een eerste aanzet te zijn tot verder onderzoek waarin deze boeiende groep van Nederlandse migranten in Spanje verder in kaart zal worden gebracht.
92
Bijlagen Bijlage 1: Biografische schetsen van de gevonden Nederlanders519 Familie de Amberes. Verschillende personen met deze achternaam verschenen voor de Real Chancillería tijdens de zestiende eeuw. Een eerste persoon is Arnao de Amberes. In 1521 verscheen hij voor de Real Chancillería in verband met zijn voogdijschap over een zekere Gaspar Mateo. Arnao was een handelaar en vecino van Medina del Campo. In het jaar 1546 was hij reeds overleden. Hij liet een dochter na, Cecilia de Olique, en zij was gehuwd met Pedro de Prensa. Een tweede persoon is Adrian de Amberes. Hij was in 1555 vecino van Medina del Campo en actief als tingieter. Als laatste vinden we in 1569 sporen terug van Pedro de Amberes. Hij en zijn vrouw moesten voor de Real Chancillería verschijnen in verband met de verkoop van enkele huizen en stallen. Wie niet voor de Real Chancillería verscheen, maar wel zijn sporen naliet in de notariaatarchieven is Mateo de Amberes (1554-1565). Deze flamenco woonde in Medina de Rioseco en was notaris en handelaar op de jaarmarkten van Medina del Campo. Mogelijk maakten deze vier personen deel uit van de familie de Amberes, een Antwerps geslacht waarvan onderzoek heeft aangetoond dat ze vanaf de jaren 1540 in verschillende Spaanse steden vertegenwoordigers hadden. Het bekendste lid van deze familie was de drukker Adrian de Amberes. Misschien gaat het hier wel om dezelfde Adrian de Amberes als de persoon uit Medina del Campo? Andere mogelijke leden van deze familie zijn Ana de Amberes, Andres de Amberes en Carlos de Amberes. Andres de Amberes was een beeldhouwer die gehuwd was met Maria de San Vicente. Zij woonden in Vitoria en hadden twee kinderen die ze lieten dopen in 1539 en 1542. Ana de Amberes woonde in Salamanca en was getrouwd met Juan del Campo. Zij lieten hun zoontje in 1589 dopen. De laatste, Carlos de Amberes, stierf in Madrid in 1601 en schonk een gebouw aan het Nederlandse broederschap in Madrid om er een hospitaal in onder te brengen. (ARCV, RDE, c. 349,33; 626,71; 836,12; 1156,10; E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 1, p. 83; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 254; F.M.A. Robben, “Jan Poelman”, pp. 15 en 19-20; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 156-157, 171 en 277; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 230.) Artsen, Artus (1583). Flamenco die handel dreef met Nicolas Mayeu op de jaarmarkt van Medina del Campo. (A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 206 en 275.) 519
De klanten van Juan Bautista de Olanda en de Nederlanders die op de jaarmarkten van Medina del Campo verschenen, maar niet gelinkt konden worden aan andere Nederlanders, werden niet in deze lijst opgenomen. De jaartallen tussen haakjes duiden op de periode waarvan er documentatie over deze persoon beschikbaar is.
93
Bala/Ula, Giles de la (1566-1578). Giles de la Bala was een flamenco, handelaar en vecino van Medina del Campo. Hij was factor van Guillermo Rrubin. Deze laatste moest Giles de la Bala in verschillende processen tegen Jorge Tulaime vertegenwoordigen. In 1567 was hij samen met Carlos de Latre, Juan Firens, Diego van ’t Hoogenbossche, Jorge Tulaime en Johan Canengis getuige op het proces van Juan Bautista de Olanda. Giles de la Bala was op dat moment 27 jaar oud. In 1583 was hij getrouwd met Elonor de Turienco en had hij een zoontje. (ARCV, RDE, c. 1104,4; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1209,39; 1265,23; 1488,6; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 73, 198 en 315.) Bis/Dies, Melchior de (1582). Flamenco die getrouwd was met Margarita Mayeu en samen met haar een handelsbedrijfje had. Hij handelde onder meer met Enoc de Morin. Hij overleed tussen 1582 en 1584. (A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 33, 100, 102 en 284; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185.) Familie de Bruselas. Van de familie de Bruselas verschenen twee leden voor de Real Chancillería. De eerste was Alvaro de Bruselas. Hij was een wisselaar en vecino van Valladolid. Hij lag in 1501 in conflict met de flamenco Rodrigo de la Corte. Een tweede lid van deze familie die voor de rechtbank verscheen was Diego de Bruselas. Ook hij was vecino van Valladolid en pachter van de inkomsten op stro en hout in Simancas. In 1509 lag hij hieromtrent in conflict met de raad van Simancas. Later pachtte hij opnieuw inkomsten, maar deze keer op de tercias de Córdoba. In 1528 ontstond ook hieromtrent een conflict. In 1533 lieten Diego de Bruselas en zijn vrouw, Madalena Garcia, hun zoontje Diego dopen in het bijzijn van Anton de Flandes. De familie de Bruselas vestigde zich in de vijftiende eeuw in Castilië. Er zijn in het onderzoek al veel verschillende leden van deze familie naar boven gekomen: Melchior, Cornieles, Pedro, Simón, Barbola, Crestina, Juan, Cristóbal, Francisco, Catalina en Geronimo. Twee van hen borduurden als beroep, iets wat kan wijzen op een Vlaamse oorsprong. In 1529 huwde Catalina de Bruselas met Juan de Cambray. (ARCV, RDE, c. 155,42; 236,20; 1528; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 237-238 en 491-492.) Familie de Cambray. In totaal verschenen tussen 1500 en 1600 vier personen met de achternaam de Cambray voor de Real Chancillería. Pedro de Cambray verscheen in verband met schulden in 1507 en 1513 voor de rechtbank. Hij was een handelaar, vecino van Medina del Campo en gehuwd met Beatriz de Vallejo. Zijn dochters Maria de Cambray, Florentina de Cambray en Beatriz de Cambray verschenen meerdere malen voor de Real Chancillería in
94
verband met de erfenis van hun ouders. Florentina was vermoedelijk getrouwd met Nicolas de Medina. Haar zus Beatriz de Cambray was gehuwd met Diego de Velasco en was moeder van Bernardino, Pedro en Antonio de Velasco. Zij lag samen met haar echtgenoot, die omstreeks 1543 overleed, in conflict met haar twee zusters over verschillende erfenis- en geldkwesties. In 1555 spande Beatriz samen met haar zoon Bernardino een proces aan tegen de cofradía de la Caridad de Valladolid in verband met een erfpacht van een huis in de handelsstraat van Medina del Campo. Haar kinderen huwden allemaal met Spaanse mannen of vrouwen. Pedro de Velasco trouwde met Catalina Gorbalana en ook haar zoon Antonio trouwde en hij kreeg twee dochters, Beatriz en Maria, die elk met een Spanjaard trouwden. Na de dood van Beatriz de Cambray omstreeks 1573 raakten haar kleindochters en schoondochter verwikkeld in een proces in verband met de erfenis die Beatriz de Cambray had nagelaten. Op dat moment had de familie de Cambray eigenlijk geen vreemdelingenstatuut meer, aangezien de familie al sinds de vijftiende eeuw naar Spanje was geëmigreerd. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn er dan ook nog meer leden van deze familie de Cambray gevonden. Zo was Pedro de Cambray eerst vecino van Burgos alvorens hij naar Medina del Campo verhuisde. Naast zijn drie dochters had hij ook nog een zoon, Francisco de Cambray. Er leefde bovendien nog een Juan de Cambray omstreeks deze periode in Valladolid. Hij was een beeldhouwer en werkte onder andere in het klooster van San Benito el Real in Valladolid. In 1529 trouwde hij in diezelfde stad met Catalina de Bruselas. (ARCV, RDE, c. 217,8; 289,30; 458,35; 558,24; 586,43; 708,1; 854,55; 1302,27; 1312,80; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 237-238 en 277.) Claveson, Pedro (1569). Pedro Claveson was vecino van Antwerpen. Bepaalde goederen van deze flamenco en van Miguel de Hermosen waren in 1569 in het bezit van Giles de la Bala en vormden het onderwerp van een rechtszaak. (ARCV, RDE, c. 1153,5.) Corte, Rodrigo de la (1488-1501). Rodrigo de la Corte was juwelier en koopman op de jaarmarkten en vecino van Valladolid. Zijn vader, Juan de la Corte, woonde al in Valladolid en was ook juwelier. Vermoedelijk werd Rodrigo in Valladolid geboren. In 1488 probeerde hij voor de Real Chancillería zijn adeldom te bewijzen. Tijdens dit proces kwam aan het licht dat zijn vader afkomstig was uit Son bij Den Bosch. Rodrigo de la Corte was twee keer getrouwd met een Spaanse; de eerste maal met Leonor Vazquez en de tweede maal met Catalina Lopes. Hij bezat enkele huizen en kreeg vijf kinderen: Ysabel en Beatriz uit zijn eerste huwelijk, en Rodrigo, Gaspar en Juan uit zijn tweede huwelijk. Juan de la Corte werd handelaar en verhuisde tussen 1528 en 1531 van Valladolid naar Estremara in Toledo. Rodrigo ging bij de Consejo Real werken
95
en Gaspar ging in het klooster. In 1501 had Rodrigo een conflict met Alvaro de Bruselas. (ARCV, RDE, c. 155,42; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, pp. 229-233.) Criter/Cristis, Gregorio (1561-1581). Gregorio Criter was een flamenco en handelaar op de Castiliaanse jaarmarkten. Hij verbleef in Medina del Campo. Hij had een handelsbedrijf in Vlaamse goederen samen met Juan Criter. Gregorio Criter was (aangetrouwde?) familie van Hans Firens en dus ook van Juan Firens met wie hij ook handel dreef. Hij wordt ook vernoemd in de koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda. (ARCV, RDE, c. 1204,30; 1229,32; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 231-233 en 282; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 25 en 292.) Esquilfe/Esquivel, Pedro (1557-1566). Pedro Esquilfe was een flamenco en woonde in 1557 in Atienza (Guadalajara). Hij was een ambulante linnenhandelaar op de Castiliaanse jaarmarkten. Vóór 1565 was hij echter verhuisd naar Valladolid en getrouwd. Hij dreef veel handel met Juan Bautista de Olanda. (ARCV, RDE, c. 1083,32; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 131 en 297; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 238 en 261.) Fermaute, Antonio (1556). Deze flamenco was de handelspartner van Guillermo Rrubin. Hij was ook vecino van Armentières. Jorge Tulaime werkte voor hem en voor Guillermo Rrubin. (ARCV, RDE, c. 856,44; 888,8.) Firens, Juan (1567-1589). Antwerpse handelaar die in 1567 samen met Carlos de Latre, Giles de la Bala, Diego van ’t Hoogenbossche, Jorge Tulaime en Johan Canengis getuige was op het proces van Juan Bautista de Olanda uit Medina del Campo. Op dat moment was hij 27 jaar oud. In 1578 bevond hij zich terug in Antwerpen en was hij getrouwd met Henriette Spicar, waarschijnlijk familie van Hans Spicar en Juan Spicar. Juan Firens en Hans Spicar waren beiden goede Nederlandse leveranciers voor Luiz Alvares Caldeira, één van de factores van Simon Ruiz. Juan Firens was ook de schoonvader van Adrian de Bergas en (aangetrouwde?) familie van Gregorio Criter. Vanaf 1584 was Juan zeker terug in Medina del Campo, want toen vereffende hij een rekening met Margarita Mayeu. In 1588 verscheen hij voor de Real Chancillería tegenover Margarita en Jacques Mayeu in verband met schulden. Op dat moment was hij vecino van Medina del Campo, maar hij bevond zich wel in Antwerpen, want hij liet zich voor de rechtbank door iemand anders vertegenwoordigen. Naast de familie Mayeu had hij ook nog contact met de Nederlanders Juan Sandres en Pedro de Unguen. (ARCV, RDE, c. 1622,9; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229 en 282; A. Rojo Vega, Guía de
96
mercaderes, pp. 33, 209 en 299; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, pp. 185-186; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 3, p. 117.) Flamenco, Benedite (1534). Benedite was gehuwd met Maria López de Zarate y Echavarri en zij waren beiden vecino van Valladolid. (ARCV, RDE, c. 459,30.) Flamenco, Juan (1549). Deze man was vecino van Olmedo toen hij in 1549 voor de Real Chancillería verscheen. In eerder onderzoek zijn al heel veel personen met deze naam aangetroffen. Het is daarom enorm moeilijk om te bepalen wanneer het over één en dezelfde persoon gaat. (ARCV, RDE, c. 692,59.) Flamenco, Gastelbanove (1571). Deze man was vecino van Antwerpen. Hij verscheen voor de Real Chancillería samen met Giles de la Bala en Guillermo Rrubin met als tegenpartij Jorge Tulaime. (ARCV, RDE, c. 1209,39.) Flandes, Antonio de (1586). Antonio de Flandes was de begunstigde van Ana Gilés en hij lag, samen met onder andere Juan de Proudhome en Roberto Maximiliano, in conflict met Hernando de Castro Maluenda over de betaling van goederen die vanuit Vlaanderen naar Medina del Campo waren verstuurd door Nicolas en Jacques Mayeu. (ARCV, RDE, c. 1546,39; 1569,43.) Flandes, Bautista de (1591). Bautista de Flandes was gehuwd met Maria de Gutiérrez. Hij verscheen in naam van zijn vrouw en haar zus, Juana Gutiérrez, voor de Real Chancillería in verband met een erfeniskwestie. (ARCV, RDE, c. 1701,20.) Flandes, Pedro de. Pedro de Flandes was gehuwd met Isabel de Paz en overleed vóór 1571. Isabel was vecina van Valladolid en nam de lakenhandel van haar echtgenoot over na diens overlijden. Zij had twee factores onder zich, Miguel de los Rios en Francisco de la Cruz. Ze belandde in een proces tegenover Jorge Tulaime in verband met schulden. Mogelijk was Pedro de Flandes familie van de Pedro de Flandes die als beeldhouwer werkzaam was in Palencia vanaf 1533. Hij zou op zijn beurt de zoon zijn geweest van de bekende schilder Juan de Flandes. (ARCV, RDE, c. 1219,32; 1228,7; R. Fagel, Hispano-Vlaamse Wereld, p. 257.) Familie de la Haya. Diego de la Haya (1538-1557) was een machtige wisselaar en bankier in Valladolid. Hij was ook vecino van deze stad, al was hij vóór 1538 vecino geweest van La Parrilla en Portillo. Hij was gehuwd met Catalina Barquete. Door Alonso Berruguete liet hij een retabel maken voor de iglesia de Santiago de Valladolid waarop hijzelf en zijn vrouw staan afgebeeld. Waarschijnlijk is hij ook familie van Luis de la Haya en Juan de la Haya. Luis de la Haya probeerde
97
in 1553 om zijn adeldom te bewijzen voor de Real Chancillería. Juan verhandelde in 1558 een zwarte slaaf op de jaarmarkt van Medina del Campo. Ook hij woonde, net als Diego de la Haya en Luis de la Haya, in Valladolid en in 1585 verscheen hij ook voor de Real Chancillería. (ARCV, RDE, c. 512,33; 519,41; 570,61; 581,14; 673,8; 713,60; 779,24; 879,1; 1536,50; ARCV, SDH, c. 489,10; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 38 en 309; F. H. Abed Al-Hussein, “Los mercaderes de Medina”, p. 153.) Hermosen, Miguel de (1589). Miguel de Hermosen was vecino van Antwerpen. Bepaalde goederen van deze flamenco en van Pedro Claveson waren in 1569 in het bezit van Giles de la Bala. (ARCV, RDE, c. 1153,5.) Hoogenbossche, Diego van ’t (1567-1568). Diego van ’t Hoogenbossche was in 1567 samen met Giles de la Bala, Juan Firens, Carlos de Latre, Jorge Tulaime en Johan Canengis getuige op het proces van Juan Bautista de Olanda. Hij woonde waarschijnlijk in Medina del Campo, aangezien hij in 1568 in deze stad zijn testament liet vastleggen. (A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 87 en 365; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, p. 228.) Latre, Carlos de (1567-1590). Deze flamenco was een handelaar en vecino van Valladolid. Hij was vermoedelijk afkomstig uit Doornik. In 1567 was hij samen met Giles de la Bala, Juan Firens, Diego van ’t Hoogenbossche, Jorge Tulaime en Johan Canengis getuige op het proces van Juan Bautista de Olanda. Op dat moment was hij 23 jaar oud en factor van Jorge Tulaime. In 1579 kwam er echter een handelsconflict tussen Jorge Tulaime en Carlos de Latre over de betaling van bepaalde goederen. Vermoedelijk ging Carlos de Latre daarna voor eigen rekening werken. Hij had onder meer handelsbetrekkingen met Hamburg. In 1590 woonde hij nog steeds in Valladolid en was hij één van de schuldeisers van de Nederlandse handelaar Benedicto de Urio die vecino was van Madrid. Na 1590 trok Carlos de Latre uiteindelijk zelf naar Madrid. (ARCV, RDE, c. 1177,26; 1395,1; 1509,17; 1681,69; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 229 en 234; E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 42; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 113 en 315; H. Kellenbenz, Unternehmerkräfte im Hamburger, p. 297.) Familie Mayeu/Mahuy/Mahieu. Het belangrijkste lid van deze Nederlandse handelsfamilie was Jacques Mayeu (1569-1590). Hij werkte samen met Jorge Tulaime en hij had ook contact met Juan Firens, Juan de Proudhome en Antonio de Flandes. Hij verbleef in Medina del Campo, waar hij handelde op de jaarmarkten. Hij trouwde omstreeks 1592 met Mariana del Canto, die lid was van een belangrijke boekhandelaarsfamilie uit Medina del Campo. De vader van Jacques, Nicolas
98
Mayeu, woonde in Salamanca en werkte er als juwelier. Hij overleed omstreeks 1585. Margarita Mayeu, vermoedelijk de zus van Jacques, was getrouwd met de Nederlander Melchior de Bis en samen hadden zij een handelsbedrijf. Na de dood van Melchior de Bis stond Jacques Mayeu borg voor zijn zus in een rechtszaak. De familie Mayeu was ook verbonden met de familie de Morin. Enoc de Morin was immers getrouwd met een zus van Jacques Mayeu. De kans is groot dat het hier gaat om Margarita, die na de dood van haar eerste echtgenoot hertrouwde met Enoc de Morin. De familie Mayeu had ook contacten met het Heilig Roomse Rijk. Karl Mayeu verbleef in Keulen waar hij vlas opkocht om die dan via de Waal Ripet vanuit Hamburg naar Spanje te laten verschepen. Er woonde bovendien ook nog een Johan Mayeu in Frankfurt. (ARCV, RDE, c. 1513,15; 1546,39; 1569,43; 1622,9; H. Kellenbenz, Unternehmerkräfte im Hamburger, pp. 220 en 230; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 73, 186-187, 206, 209 en 326; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185; E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 46; A. Rojo Vega, “El negocio del libro”, p. 26.) Familie de Morin. Enoc de Morin (1582-1620) was lid van de Antwerpse handelsfamilie de Morin en verbleef als factor in Medina del Campo. Hij was gehuwd met een zus van Jacques Mayeu. In 1579 verscheen hij samen met Gaspar de Morin, die ook in Medina del Campo verbleef, als getuige in de rechtszaak tussen Jorge Tulaime en Carlos de Latre. In 1620 verscheen Enoc de Morin nogmaals voor de Real Chancillería. Op dat moment was hij vecino van Valladolid. Familieleden van Enoc en Gaspar de Morin zijn Flores, Simon, Jeronimo en Juan. Flores de Morin was de broer van Enoc en leidde het familiebedrijf vanuit Antwerpen. Juan de Morin vertrok in december 1583 ook als factor voor dit familiebedrijf naar Spanje. (ARCV, RDE, c. 1395,1; 2299,35; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 106, 206, 208 en 330; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 1, p. 185; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 3, p. 85; F. Ruiz Martín, Lettres marchandes echangées, p. 230; A. Rojo Vega, “El negocio del libro”, p. 26.) Olanda, Juan Bautista de (1565-1570). Deze Antwerpse koopman verbleef in Medina del Campo. Johan Canengis was zijn bediende. Hij was factor voor het handelsbedrijf van zijn broer, Roelant van Hollant, dat werd bestuurd vanuit Antwerpen. In 1567 werd hij gearresteerd omdat hij zijn koopmansboeken in het Nederlands bijhield en niet in het Castiliaans. Op zijn proces kwamen verschillende Nederlanders getuigen onder wie Carlos de Latre, Juan Firens, Giles de la Bala en Jorge Tulaime. Met deze laatste werkte hij ook samen. Uit zijn koopmansboeken bleek Juan Bautista de Olanda ook contact te hebben gehad met onder meer Gregorio Criter en Pedro
99
Esquilfe. (ARCV, RDE, c. 1132,47; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 183, 190 en 312; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, passim.) Proudhome, Juan de (1584-1586). Deze flamenco woonde waarschijnlijk in Medina del Campo. Hij was handelaar en had contacten met Antonio de Flandes, Jacques Mayeu en Jorge Tulaime. (ARCV, RDE, c. 1513,15; 1546,39; 1569,43.) Rrubin/Rubim, Guillermo (1556-1571). Guillermo Rrubin was vecino van Antwerpen en handelaar. Antonio Fermaute was zijn handelspartner en Jorge Tulaime zijn factor in Medina del Campo. Guillermo Rrubin handelde niet alleen met Spanjaarden en Nederlanders, want in 1556 kwam hij in conflict met de Franse handelaar Juan de Saboya el viejo en in 1557 met de Milanese handelaar Bautista Vertori. Enkele jaren later ontstond er een conflict tussen Guillermo Rrubin en zijn factor Jorge Tulaime. Tijdens de rechtszaken hierrond liet Guillermo Rrubin zich vertegenwoordigen door zijn nieuwe factor Giles de la Bala. Guillermo Rrubin zelf heeft Antwerpen waarschijnlijk nooit verlaten maar verschillende familieleden van hem wel. Belchior Rrubin en diens vrouw Martha de Vos woonden van ca. 1612 tot ca. 1643 in Lissabon. Guillermo Rrubin was zelf ook getrouwd en dit met Atida van Sulem. Samen kregen ze een zoon, ook Guillermo Rrubin genoemd, die zich vestigde in Viana waar hij met de Portugese Ana de Lima trouwde. In Viana maakte hij zijn fortuin en zijn kinderen gingen op in de Portugese adel. (ARCV, RDE, c. 856,44; 888,8; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1209,39; E. Stols, Spaanse Brabanders, deel 2, p. 58.) Sandres, Juan (1589). Flamenco die in Valladolid verbleef en die contact had met Juan Firens. (A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 209 en 355.) Tulaime/Thieulaine, Jorge (1555-1586). Jorge Tulaime was een flamenco en vecino van Medina del Campo. Hij was oorspronkelijk afkomstig uit Doornik. Hij was handelaar op de Castiliaanse jaarmarkten en werkte als factor voor Guillermo Rrubin. Toen hij betrokken raakte in een handelsconflict in 1556 was hij nog minderjarig en werd hij vertegenwoordigd door Melchior de Villa. Tien jaar later raakte Jorge Tulaime zelf in conflict met Guillermo Rrubin en werd hij als factor vervangen door Giles de la Bala. Vanaf dat moment werkte Jorge Tulaime vermoedelijk voor eigen rekening en hij nam Carlos de Latre in dienst als factor. Hij werd de op twee na grootste importeur in Castilië en verhandelde voornamelijk Nederlands linnen, maar ook andere producten zoals koper. In 1567 was Jorge samen met Giles de la Bala, Juan Firens, Diego van ’t Hoogenbossche, Carlos de Latre en Johan Canengis getuige op het proces van Juan Bautista de
100
Olanda. Op dat moment was hij 30 jaar. In de jaren daarna werkte hij met Juan Bautista de Olanda en Jacques Mayeu samen. Hij raakte in meerdere handelsconflicten verwikkeld onder meer met Isabel de Paz, de weduwe van Pedro de Flandes, en met zijn factor, Carlos de Latre. (ARCV, RDE, c. 856,44; 1104,4; 1095,14; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1177,26; 1183,33; 1184,24; 1209,39; 1219, 32; 1228,7; 1395,1; 1513,15; R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda”, pp. 228-229 en 232-236; A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 112, 166, 183, 186-187, 200 en 361; V. Vazquez de Prada, Lettres marchandes d’Anvers, deel 4, p. 85.) Unguen, Pedro (1589). Flamenco die in Valladolid werkte als kousenmaker en –handelaar. Hij had contact met Juan Firens. (A. Rojo Vega, Guía de mercaderes, pp. 209 en 364.) Urio, Benedicto de (1590). Flamenco die werkte als handelaar en vecino was van Madrid. Carlos de Latre was één van zijn schuldeisers in 1590. (ARCV, RDE, c. 1681,69.)
101
Bijlage 2: De parochiearchieven van het Aartsbisdom Valladolid520
520
J.M. Martí Bonet, ed. Guía de los Archivos de la Iglesia en España, Barcelona, Archivo Diocesano de Barcelona, 2001, p. 927-928.
102
B: Bautismos C: Confirmaciones M: Matrimonios D: Defunciones, óbitos F: Fábrica
103
Bijlage 3: Oudste parochieregisters in het Aartsbisdom Valladolid521 Doopregisters: 1) 1400: Alaejos, Santa María 2) 1500: La Pedraja de Portillo 3) 1501: Laguna de Duero Huwelijksregisters: 1) 1520: Alaejos, Santa María 2) 1520: Aldea de San Miguel 3) 1526: Portillo Overlijdensregisters: 1) 1520: Alaejos, Santa María 2) 1523: Gómez-Narro 3) 1533: Portillo
521
J.M. Martí Bonet, ed. Guía de los Archivos, p. XXXVII.
104
Bijlage 4: De cartas ejecutorias522 Persoonsnaam
Cartas ejecutorias
Amberes, Adrian de
ARCV, RDE, c. 836,12.
Amberes, Arnao de
ARCV, RDE, c. 349,33; 626,71.
Amberes, Pedro de
ARCV, RDE, c. 1156,10.
Bala, Giles de la
ARCV, RDE, c. 1104,4; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1209,39; 1265,23; 1488,6.
Bruselas, Alvaro de
ARCV, RDE, c. 155,42.
Bruselas, Diego de
ARCV, RDE, c. 236,20; 412,13.
But, Justo de
ARCV, RDE, c. 1024,14; 1031,21; 1099,3; 1212,11; 1214,58; 1214,61; 1279,3.
Cambray, Beatriz de
ARCV, RDE, c. 586,43; 708,1; 854,55; 1302,27; 1312,80.
Cambray, Florentina de
ARCV, RDE, c. 458,35; 558,24; 586,43; 708,1.
Cambray, Maria de
ARCV, RDE, c. 458,35; 558,24; 586,43.
Cambray, Pedro de
ARCV, RDE, c. 217,8; 289,30.
Claveson, Pedro
ARCV, RDE, c. 1153,5.
Corte, Rodrigo de la
ARCV, RDE, c. 155,42.
Criter, Gregorio
ARCV, RDE, c. 1204,30; 1229,32.
Curnarte, Pierres
ARCV, RDE, c. 778,3; 856,44.
Echavarría, Martin de
ARCV, RDE, c. 1416,49.
Esquilfe, Pedro
ARCV, RDE, c. 1083,32.
Fermaute, Antonio
ARCV, RDE, c. 856,44; 888,8.
Firens, Juan
ARCV, RDE, c. 1622,9.
Flamenco, Benedite
ARCV, RDE, c. 459,30.
Flamenco, Gastelbanove
ARCV, RDE, c. 1209,39.
Flamenco, Juan
ARCV, RDE, c. 692,59.
Flandes, Antonio de
ARCV, RDE, c. 1546,39; 1569,43.
Flandes, Bautista de
ARCV, RDE, c. 1701,20.
Flandes, Pedro de
ARCV, RDE, c. 1219,32; 1228,7.
Guerra, Bernardino
ARCV, RDE, c. 844,11; 864,48.
522
In deze lijst werden alle namen opgenomen van de vermoedelijke Nederlanders uit het deel 4.1.1. “Echte of valse Nederlanders?” en de cartas ejecutorias van de periode 1500-1600 waarin ze verschenen.
105
Haya, Diego de la
ARCV, RDE, c. 512,33; 519,41; 570,61; 581,14; 673,8; 713,60; 879,1.
Haya, Juan de la
ARCV, RDE, c. 1536,50.
Haya, Luis de la
ARCV, RDE, c. 779,24.
Hermis, Lorencio
ARCV, RDE, c. 1395,1.
Hermosen, Miguel de
ARCV, RDE, c. 1153,5.
Latre, Carlos de
ARCV, RDE, c. 1177,26; 1395,1; 1509,17; 1681,69.
Mayeu, Jacques
ARCV, RDE, c. 1546,39; 1569,43; 1622,9.
Mayeu, Margarita
ARCV, RDE, c. 1622,9.
Mayeu, Nicolas
ARCV, RDE, c. 1569,43.
Morin, Enoc de
ARCV, RDE, c. 1395,1.
Morin, Gaspar de
ARCV, RDE, c. 1395,1.
Olanda, Juan Bautista de
ARCV, RDE, c. 1132,47.
Proudhome, Juan de
ARCV, RDE, c. 1513,15; 1546,39; 1569,43.
Rrubin, Guillermo
ARCV, RDE, c. 856,44; 888,8; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1209,39.
Tulaime, Jorge
ARCV, RDE, c. 856,44; 1104,4; 1095,14; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1153,5; 1177,26; 1183,33; 1184,24; 1209,39; 1219, 32; 1228,7; 1395,1; 1513,15.
Urio, Benedicto de
ARCV, RDE, c. 1681,69.
106
Opgave van bronnen en literatuur Bronnen Onuitgegeven SPANJE Valladolid, Archivo de la Real Chancillería de Valladolid Pleitos Civiles, Fernando Alonso (F) 89,5; 1151,3. Pleitos Civiles, Moreno (OLV) 616,3. Pleitos Civiles, Pérez Alonso (F) 164,5; 400,3; 529,8. Registro de ejecutorias 155,42; 217,8; 236,20; 289,30; 349,33; 412,13; 458,35; 459,30; 512,33; 519,41; 558,24; 570,61; 581,14; 586,43; 626,71; 673,8; 692,59; 708,1; 713,60; 778,3; 779,24; 780,37; 836,12; 844,11; 851,13; 854,55; 856,44; 864,48; 879,1; 888,8; 890,74; 1024,14; 1031,21; 1083,32; 1095,14; 1099,3; 1104,4; 1111,36; 1111,53; 1117,25; 1131,20; 1132,47; 1153,5; 1156,10; 1177,26; 1183,33; 1184,24; 1204,30; 1209,39; 1212,11; 1214,58; 1214,61; 1219,32; 1228,7; 1229,32; 1265,23; 1279,3; 1302,27; 1312,80; 1395,1; 1416,49; 1488,6; 1509,17; 1511,23; 1513,15; 1536,50; 1546,39; 1569,43; 1622,9; 1681,69; 1701,20; 2299,35. Sala de Hijodalgo 489,10 Uitgegeven BRUMONT (F.) en PRIOTTI (J.P.). Identités marchandes: Merciers et hommes d’affaires dans le commerce entre les Pays-Bas et l’Espagne (1533-1556). [onuitgegeven studie ter perse bij de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis]
107
GACHARD (L.P.), et al. Collection des voyages des souverains des Pays-Bas. Brussel, Hayez, 1879, 4 delen. GENTIL DA SILVA (J.). Lettres de Lisbonne, 1563-1578. Parijs, SEVPEN, 1959-1961, 2 delen. GENTIL DA SILVA (J.). Stratégie des affaires à Lisbonne entre 1595 et 1607: lettres marchandes des Rodrigues d’Evora et Veiga. Parijs, Colin, 1956. RUÍZ MARTÍN (F.) Lettres marchandes echangées entre Florence et Medina del Campo. Parijs, SEVPEN, 1965. VAZQUEZ DE PRADA (V.). Lettres marchands d’Anvers. Parijs, SEVPEN, 1960, 4 delen.
Secundaire literatuur en woordenboeken ABED AL-HUSSEIN (F.H.). “El comercio de generos textiles: seda, paños y lienzos”, in: LORENZO SANZ (E.), ed. Historia de Medina del Campo y su tierra. Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, pp. 43-66. ABED AL-HUSSEIN (F.H.). “Los cambios y el mercado del dinero medinense”, in: LORENZO SANZ (E.), ed. Historia de Medina del Campo y su tierra. Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, pp. 67-92. ABED AL-HUSSEIN (F.H.). “Los mercaderes de Medina: personalidad, actividades y hacienda”, in: LORENZO SANZ (E.), ed. Historia de Medina del Campo y su tierra. Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, pp. 143-172. ABED AL-HUSSEIN (F.H.). “Estrategia de los mercaderes en matrimonio y herencia”, in: LORENZO SANZ (E.), ed. Historia de Medina del Campo y su tierra. Valladolid, Junta de Castilla y León, Consejería de Educación y Cultura: Caja de Ahorros Provincial de Valladolid: Diputación Provincial de Valladolid: Ayuntamiento de Medina del Campo, 1986, deel 2, pp. 173-190. ALONSO GARCÍA (D.). “Poder financiero y arrendardores de rentas reales en Castilla a principios de la Edad Moderna”, in: Cuadernos de Historia Moderna, 31 (2006), pp. 117-138.
108
AMALRIC (J.P.), et al. Lexique historique de l’Espagne XVIe-XXe siècle. Parijs, Librairie Armand Colin, 1976. ARBLASTER (P.). A History of the Low Countries. New York, Palgrave MacMillan, 2006. BASANTA (A.) en VANGEHUCHEN (L.). “¡Pongámonos flamencos! Apuntes sobre el legado lingüístico de los flamencos en la España de los siglos XVI-XVIII”, in: DE MAESENEER (R.), et al. El Hispanismo Omnipresente: Homenaje a Robert Verdonk. Brussel, Ediciones UPA, 2009, pp. 79-88. BENNASSAR (B.). Valladolid en el siglo de oro: una ciudad de Castilla y su entorno agrario en el siglo XVI. Valladolid, Ayuntamiento de Valladolid, 1983. BENNASSAR (B.). “Marchands Flamands et Italiens a Valladolid au XVIe siècle”, in: KELLENBENZ (H.), ed. Fremde Kaufleute auf der Iberischen Halbinsel. Keulen/Wenen, Böhlau, 1970, pp. 48-55. BENNASSAR (B.). Valladolid et ses campagnes au XVIe siècle. Parijs, Mouton, 1967. BERMÚDEZ PLATA (C.), ed. Catálogo de pasajeros a Indias durante los siglos XVI, XVII y XVIII. Sevilla, Archivo General de Indias, 1940, 3 delen. BRANS (J.V.L.). Vlaamse schilders in dienst der koningen van Spanje. Leuven, Davidsfonds, 1959. BORCHERT (T.H.), ed. De eeuw van Van Eyck 1430-1530. De Vlaamse Primitieven en het Zuiden. Gent/Amsterdam, Ludion, 2002. BURRIEZA SÁNCHEZ (J.), ed. Una historia de Valladolid. Valladolid, Ayuntamiento de Valladolid, 2004. CASEY (J.). Early Modern Spain: A Social History. Londen, Routledge, 1999. CUBERO GARROTE (J.), ed. Castilla y León: patrimonio cultural de España. Medina del Campo, proyecto Ánfora, 2006. DE LAS HERAS SANTOS (J.L.). “La organización de la justicia real ordinaria en la Corona de Castilla durante la Edad Moderna”, in: Estudis: Revista de historia moderna, 22 (1996), pp. 105-140. DOMÍNGUEZ ORTIZ (A.). Historia de España: El Siglo de Oro (siglo XVI). Barcelona, Planeta, 1988, (Historia de España, 5).
109
EVERAERT (J.). “Eddy Stols, De Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld (1598-1648)”, in: BMGN. 88 (1973), pp. 486-489. FAGEL (R.) en Storm (E.), eds. Het land van Don Quichot. De Spanjaarden en hun geschiedenis. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011. FAGEL (R.). “De verovering van de Spaanse markt: kunst uit de Lage Landen in Spanje”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), 4, pp. 211-214. FAGEL (R.). Voortrekkers, cultuurdragers, emigranten. De Nederlandse emigratie in de Renaissance 1480-1560. Den Haag, Algemeen-Nederlands Verbond, 2005. FAGEL (R.). “Spanish Merchants in the Low Countries: Stabilitas Loci or Peregrinatio?”, in: STABEL (P.), BLONDÉ (B.) en GREVE (A.), eds. International trade in the Low Countries (14th-16th Centuries). Merchants, organisation, infrastructure. Leuven, Apeldoorn, 2000, pp. 87-104. FAGEL (R.). “Valladolid y Flandes en época de Carlos V. Rechazo o atracción?”, in: Valladolid. Historia de una ciudad, 2 (1999), pp. 679-690. FAGEL (R.). “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda: een Nederlands koopman in Medina del Campo 1565-1566”, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België. 68 (1997), pp. 225311. FAGEL (R.). De Hispano-Vlaamse wereld. De contacten tussen Spanjaarden en Nederlanders 1496-1555. Brussel/Nijmegen, Archief- en Bilbiotheekwezen in België, Extranummer 52, 1996. FINOT (J.). Etude historique sur les relations commerciales entre la Flandre et l’Espagne au moyen-age. Parijs, Picard, 1899. GALENDE DIAZ (J.C.). Diccionario general de abreviaturas españolas. S.l., Verbum Editorial, 2000. GARCÍA PÉREZ (M.S.). “Apuntes sobre los archivos parroquiales en España”, in: BIBLIOS Revista de Bibliotecología y Ciencias de la Información, 34 (2009), pp. 1-11. GÓMEZ-MORENO (M.). Las aguilas del renacimiento español: Bartolomé Ordónez, Diego Silóee, Pedro Machuca, Alonso Berruguete: 1517-1558. Madrid, Gráficas Uguina, 1941. HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia Press, 2005.
110
HELMER (M.). Cantutat: recueil d’articles parus entre 1949 et 1987. Madrid, Casa de Velázquez, 1993, (Collection de la Casa de Velázquez, 39). HERZOG (T.). Defining nations: immigrants and citizens in early modern Spain and Spanish America. New Haven, Yale University Press, 2003. KAGAN (R.L.). Pleitos y pleiantes en Castilla, 1500-1700. Salamanca, Junta de Castilla y León: conserjería de Cultura y Turismo, 1991. KELLENBENZ (H.). Unternehmerkräfte im Hamburger Portugal- und Spanienhandel, 1590-1625. Hamburg, Verlag der Hamburgischen Bücherei, 1954. LAPEYRE (H.). El comercio exterior de Castilla a traves de las aduanas de Felipe II, Valladolid, Universidad de Valladolid, 1981. MADOU (M.). “Vlaamse aanwezigheid in de kathedraal van Burgos”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), pp. 215-217. MARTÍ BONET (J.M.), ed. Guía de los Archivos de la Iglesia en España. Barcelona, Archivo Diocesano de Barcelona, 2001. MILLARES CARLO (A.), ed. Tratado de paleografía española. Madrid, Espasa-Calpe, 1983, 3 delen. ORTEGA CERA (A.). “Arrendar el dinero del Rey. Fraude y estrategias financieras en el estado de las rentas en la Castilla del siglo XV”, in: Anuario de Estudios Medievales, 40 (2010), 1, pp. 223249. O’FLANAGAN (P.). Port cities of Atlantic Iberia, c. 1500-1900. Aldershot, Ashgate, 2008. PALMER (R.R.), et al. A History of the Modern World to 1815, New York, McGraw-Hill, 2007, (A History of the World, 1). PHILIPS (W.D.). “Merchants of the Fleece: Castilians in Bruges and the Wool Trade”, in: STABEL (P.), et al, eds. International trade in the Low Countries (14th-16th centuries): merchants, organisation, infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 75-85. REITZER (L.). “Some Observations on Castilian Commerce and Finance in the Sixteenth Century”, in: The Journal of Modern History, 32 (1960), 3, pp. 213-223.
111
ROBBEN (F.M.A.). “Jan Poelman, boekverkoper en vertegenwoordiger van de firma PlantinMoretus in Salamanca 1579-1607”, in: De Gulden Passer. Bulletin van de vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, 71-72 (1993-1994), pp. 1-370. ROJO VEGA (A.). Guía de Mercaderes y Mercaderías en las Ferias de Medina del Campo. Siglo XVI. Valladolid, Fundación Museo de las Ferias con la colaboración de la Diputación de Valladolid, 2004, (Colección de Textos Históricos, I). ROJO VEGA (A.). “El negocio del libro en Medina del Campo. Siglo XVI y XVII”, in: Investigaciones históricas: Época moderna y contemporánea, 7 (1997), pp. 17-26. RUCQUOI (A.). Valladolid en la Edad media. 2, El mundo abreviado (1367-1474). Valladolid, Junta de Castilla y León Consejería de Educación y Cultura, 1987. RUCQUOI (A.). “Valladolid, pôle d’immigration au XVe siècle”, in: Les Communications dans la Péninsule Iberique au Moyen Ages. Actes du I colloque de Pau. Parijs, CNRS, 1981, pp. 179-189. STOLS (E.). De Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld, 1598-1648. Brussel, Paleis der Academiën, 1971, 2 delen. STOLS (E.). Bronnen voor de geschiedenis van de Zuidnederlandse handel met Spanje en Portugal (15de-18de eeuw). Leuven, KUL, 1973, (Historica Lovaniensia, 7). STOLS (E.). “Les marchands flamands dans la péninsule ibérique a la fin du seizieme siècle et pendant la première moitié du dix-septième siècle”, in: KELLENBENZ (H.), ed. Fremde Kaufleute auf der Iberischen Halbinsel. Keulen/Wenen, Böhlau, 1970, pp. 226-238. THOMAS (W.). In de klauwen van de inquisitie: Protestanten in Spanje, 1517-1648. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2003. THOMAS (W.). Los protestantes en España en tiempos de Reforma y Contrareforma. Leuven, Leuven University Press, 2001. THOMAS (W.) en STOLS (E.). “La integración de Flandes en la Monarquía Hispánica”, in: THOMAS (W.) en VERDONK (R.A.), eds. Encuentros en Flandes: Relaciones e intercambios hispanoflamencos a inicios de la Edad Moderna. Leuven, Leuven University Press, 2000, pp. 1-73.
112
THOMAS (W.) en STOLS (E.). “Vlaanderen en Castilië: twee gekruiste levenswegen”, in: MARTÍN GONZÁLEZ (J.J.), ed. Vlaanderen en Castilla y León: op de drempel van Europa. Valladolid, Las Edades del Hombre, 1995, pp. 1-21. THOMAS (W.). Een spel van kat en muis: Zuidnederlanders voor de Inquisitie in Spanje 15301750. Brussel, Koninklijke academie voor wetenschap, letteren en schone kunsten van België, 1991. VANDEVIVERE (I.). Juan de Flandes. Brussel, Gemeentekrediet van België, 1985. VANDEWALLE (A.). “De handel tussen Vlaanderen en Spanje in de late middeleeuwen”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), pp. 200-203. VERMEIR (R.), ed. Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008.
Internetadressen arch.arch.be (Het Rijksarchief in België) archivoscastillayleon.jcyl.es (Archivos de Castilla y León) archivogeneraldiocesano-va.com (Archivo General Diocesano de Valladolid) felixarchief.be (Stadsarchief Antwerpen) museoferias.net (Fundación Museo de las Ferias) pares.mcu.es (Portal de Archivos Españolas) museumplantinmoretus.be (Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet) rae.es (Real Academia Española) valladolid.es (Ciudad de Valladolid) vnsc.eu (Vlaams-Nederlandse Schelde Commissie)
113
Verantwoording van de illustraties Illustratie voorblad Valladolid, in: , geraadpleegd op 02.03.2012. Kaart 1 W. Thomas en E. Stols, “Vlaanderen en Castilië: twee eeuwen gekruiste levenswegen”, in: J.J. Martín González, Vlaanderen en Castilla y León: op de drempel van Europa, Valladolid, Las Edades del Hombre, 1995, p. 5. Kaart 2 Rutas del Sabor, in: , geraadpleegd op 03.04.2012. Kaart 3 Historische kaarten, in: , geraadpleegd op 30.04.11. Kaart 4 G. Janssens en A. Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu, Leuven, Acco, 2005, p. 74. Figuur 1 W. Thomas en E. Stols, “Vlaanderen en Castilië: twee eeuwen gekruiste levenswegen”, in: J.J. Martín González, Vlaanderen en Castilla y León: op de drempel van Europa, Valladolid, Las Edades del Hombre, 1995, p. 3. Illustratie 1 Bilddatenbank, in: , geraadpleegd op 03.04.2011.
114
Illustratie 2 Ficha Completa, in: , geraadpleegd op 28.05.2012. Illustratie 3 San Benito Valladolid, in: , geraadpleegd op 28.05.2012. Illustratie 4 Eigen foto, genomen op 22.10.2010. Illustratie 5 Eigen foto, genomen op 27.01.2011. Illustratie 6 ARCV, RDE, c. 1104,4, z.f. Illustratie 7 La iglesia de Santiago II: El retablo de la Espifanía, in: , geraadpleegd op 14.05.2012. Illustratie 8 R. Fagel, “De koopmansboeken van Juan Bautista de Olanda: een Nederlands koopman in Medina del Campo 1565-1566”, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België, 68 (1997), p. 311. Illustratie 9 M. Madou, “Vlaamse aanwezigheid in de kathedraal van Burgos”, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 55 (2006), p. 216.
115
Persoonsindex Deze index bevat alle namen die voorkomen in dit werk, met uitzondering van vorsten, hedendaagse auteurs en historici. Bautista Vertori · 60, 69, 100
A
Bavon Helink · 75 Beatriz de Cambray · 42, 49, 51, 56, 57, 58, 62, 94, 105
Adriaen van Steenenmeulen · 68
Beatriz de la Corte · 41, 95
Adrian de Amberes · 42, 43, 48, 49, 56, 93, 105
Beatriz de la Haya · 83
Adrian de Bergas · 74, 96
Beatriz de Vallejo · 51, 94
Adrian Ghemart · 43
Beatriz de Velasco · 95
Adrian Hus · 75
Beatriz Fernandez · 41
Alonso Berruguete · 55, 97, 110
Belchior Rrubin · 70, 100
Alonso de Gante · 88
Beltran de Gante · 88
Alvaro de Bruselas · 42, 47, 55, 62, 94, 96, 105
Benedicto de Urio · 41, 47, 78, 98, 101, 106
Ana Alonso · 59
Benedite Flamenco · 42, 47, 51, 62, 97, 105
Ana de Amberes · 93
Bernaldo del Pozo · 76
Ana de Lima · 70, 100
Bernardino de Velasco · 58, 95
Ana Gilés · 97
Bernardino Guerra · 46, 105
Andres de Amberes · 93 Andres Ruis · 78
C
Anthonis Valke · 86 Antoine de Lalaing · 20, 23
Carlos de Amberes · 93
Anton de Flandes · 94
Carlos de Latre · 41, 47, 48, 52, 60, 62, 65, 67, 68, 71, 72,
Anton de la Muela · 58
73, 78, 89, 94, 96, 98, 99, 100, 101, 106
Antonio de Flandes · 42, 44, 49, 54, 62, 74, 97, 98, 100,
Catalina Barquete · 51, 55, 97
105
Catalina de Bruselas · 94, 95
Antonio de Velasco · 95
Catalina de la Haya · 83
Antonio Fermaute · 40, 47, 55, 62, 69, 70, 88, 96, 100,
Catalina Gorbalana · 58, 95
105
Catalina Lopes · 41, 51, 95
Antonio Succa · 68
Cecilia de Olique · 52, 93
Arnao de Amberes · 42, 48, 49, 52, 53, 54, 62, 93, 105
Cornelius van Aken · 86
Arnao del Plano · 28, 37, 38, 66 Artus Artsen · 75, 93 Atida van Sulem · 70, 100
D
B
David de Nycke · 68 Diego de Bruselas · 42, 47, 51, 56, 58, 62, 94, 105 Diego de Frías · 58
Baltasar Schetz · 76
Diego de la Haya · 42, 47, 48, 51, 55, 62, 83, 85, 97, 106
Bartolome Juárez · 88
Diego de San Miguel · 56
Bautista de Flandes · 42, 47, 51, 62, 97, 105
116
Diego de Velasco · 51, 57, 58, 95
Henriette Spicar · 52, 74, 96
Diego Hernandez de Pisa · 57, 60
Hernando de Castro Maluenda · 97
Diego van ’t Hoogenbossche · 67, 75, 94, 96, 98, 100
I E Isabel de Flandes · 43 Elonor de Turienco · 51, 94
Isabel de Paz · 42, 51, 54, 71, 78, 97, 101
Enoc de Morin · 41, 49, 52, 54, 72, 73, 74, 78, 79, 94, 99, 106
J
F
Jacques Mayeu · 41, 44, 49, 51, 52, 54, 58, 62, 71, 73, 74, 78, 79, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 106
Florentina de Cambray · 42, 49, 56, 62, 105
Jan Poelman · 7, 30
Flores de Morin · 72, 99
Jeronimo de Amberes · 43
Francisca de Cambray · 52, 58
Jeronimo de Morin · 73, 99
Francisca de la Haya · 83
Johan Canengis · 67, 73, 94, 96, 98, 99, 100
Francisco de Cambray · 95
Johan Mayeu · 99
Francisco de la Cruz · 97
Jorge Tulaime · 35, 41, 49, 50, 54, 57, 60, 62, 65, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 76, 78, 80, 94, 96, 97, 98, 99, 100, 106
G
Juan Bautista de Olanda · 5, 32, 37, 38, 41, 49, 54, 59, 66, 67, 68, 71, 72, 73, 75, 76, 77, 79, 80, 88, 93, 94, 96,
Garcia de Dueñas · 56
98, 99, 101, 106
Gaspar de la Corte · 41, 95
Juan Criter · 74, 96
Gaspar de Morin · 41, 49, 54, 72, 99, 106
Juan de Cambray · 94, 95
Gaspar de Rode · 68
Juan de Flandes · 1, 8, 12, 42, 97, 113
Gastelbanove Flamenco · 42, 44, 47, 55, 62, 97, 105
Juan de la Corte · 41, 55, 88, 95
Giles de la Bala · 35, 40, 48, 49, 50, 51, 53, 59, 62, 65, 67,
Juan de la Haya · 42, 47, 62, 75, 97, 106
68, 70, 71, 73, 79, 94, 95, 96, 97, 98, 99, 100, 105
Juan de Morin · 72, 99
Gregorio Criter · 40, 49, 50, 53, 54, 60, 62, 68, 74, 78, 79,
Juan de Proudhome · 41, 44, 49, 54, 74, 97, 98, 100, 106
96, 99, 105
Juan de Saboya el moco · 69
Guillaume Paredis · 68
Juan de Saboya el viejo · 60, 69, 100
Guillermo Rrubin · 41, 47, 55, 60, 62, 69, 70, 73, 88, 94,
Juan del Campo · 93
96, 97, 100, 106
Juan Firens · 41, 49, 50, 52, 54, 61, 62, 65, 67, 68, 74, 75, 78, 79, 94, 96, 98, 99, 100, 101, 105
H
Juan Flamenco · 42, 49, 62, 97, 105 Juan Sandres · 75, 96, 100
Hans Banfarme · 68
Juan Spicar · 74, 96
Hans Firens · 74, 78, 96
Juana Gutiérrez · 97
Hans Spicar · 74, 96
Julian del Court · 74
Hendrik Peris · 68
Justo de Bucq · 46
Hendrik Vervoort · 68
Justo de But · 45, 105
117
K
N
Karl Mayeu · 99
Nicolas de Haorlem · 32 Nicolas de Medina · 52, 95 Nicolas Gutiérrez · 70
L
Nicolas Herqz · 68 Nicolas Mayeu · 41, 44, 47, 55, 64, 74, 75, 93, 99, 106
Lambrecht de Keyser · 68 Leonor Vazquez · 41, 51, 95
P
Lorencio Hermis · 41, 47, 106 Loys Soumans · 68 Luis de la Haya · 42, 47, 59, 62, 83, 97, 106
Pedro Claveson · 40, 47, 55, 62, 95, 98, 105
Luiz Alvares Caldeira · 96
Pedro Cornejo · 58
Lynardt Adrianss · 68, 88
Pedro de Amberes · 42, 47, 52, 62, 93, 105 Pedro de Cambray · 42, 49, 51, 53, 62, 64, 94, 105 Pedro de Flandes · 42, 47, 51, 53, 54, 71, 78, 97, 101, 105
M
Pedro de Prensa · 93 Pedro de Unguen · 96
Madalena Garcia · 51, 94
Pedro de Velasco · 58, 95
Magdalena de Santa Cruz · 71
Pedro Esquilfe · 40, 47, 52, 53, 54, 62, 68, 77, 96, 100,
Margarita Mayeu · 41, 49, 52, 54, 62, 64, 74, 94, 96, 99,
105
106
Pedro Unguen · 75, 101
Maria de Cambray · 42, 49, 57, 105
Pierres Curnarte · 46, 105
María de Cambray · 49, 56, 62
Pogel Serna · 43
Maria de Gutiérrez · 97 Maria de Pisa · 57
R
Maria de San Vicente · 93 Maria de Velasco · 58, 95 Maria Gutiérrez · 51
Roberto Maximiliano · 97
Maria López de Zarate y Echavarri · 51, 97
Rodrigo de Espinosa · 28, 37, 38, 66
Mariana del Canto · 51, 58, 78, 98
Rodrigo de la Corte · 41, 47, 51, 53, 55, 62, 88, 94, 95,
Mariana Martínez · 51, 58, 78
105
Martha de Vos · 70, 100
Roelant van Hollant · 67, 99
Martin Adrianse · 88 Martin de Echavarría · 46, 105
S
Mateo de Amberes · 75, 93 Melchior de Bis · 49, 52, 54, 55, 74, 78, 94, 99
Santos Martín · 58
Melchior de Villa · 69, 100
Simon de Morin · 73, 99
Melchor Risel · 75
Simon Ruiz · 28, 37, 38, 69, 72, 73, 78, 96
Michiel Sittow · 8 Miguel de Hermosen · 41, 47, 55, 62, 95, 98, 106
Y
Miguel de los Rios · 97
Ysabel de la Corte · 41, 95
118
119