BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD p. 1/ D e erkende boekhouder (-fiscalist) anno 2015, klaar voor de toekomst ? p. 5/ H et fundamentele verschil tussen beroepskosten en beroepsverliezen : enkele bedenkingen p. 12/ Belgisch boekhoudrecht afgestemd op Europese richtlijn over (geconsolideerde) jaarlijkse financiële overzichten
De erkende boekhouder (-fiscalist) anno 2015, klaar voor de toekomst ?
De cruciale vraag voor de erkende boekhouders (-fiscalisten) in deze evolutie naar een coachende, adviserende rol, is hoe ze hun dienstverlening maximaal kunnen afstemmen op de behoeften van de klanten-ondernemers. De Hogeschool Gent (HoGent) voerde daarom in samenwerking met de Universiteit Gent en met de beroepsinstituten BIBF en IAB een praktijkgericht onderzoek uit dat de additionele diensten en de mate waarin kmo’s er gebruik van maken in kaart 1
bracht.1 De resultaten van dit onderzoek werden op dinsdag 15 september 2015 bondig toegelicht tijdens het symposium ‘Mijn boekhouder/accountant, mijn partner in business ?’. Een panel van experten2 vulde de onderzoeksresultaten aan met een verrijkend debat aangaande de nieuwe ontwikkelingen in het beroep. In wat volgt vatten we de krachtlijnen samen.
Kenmerken van de bevraagde ondernemers, erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten Om een goed beeld te krijgen van de wensen en noden van Vlaamse ondernemers ten aanzien van hun erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent, werd een online vragenlijst verstuurd naar vijfduizend Vlaamse kmo’s die een verkort schema van de jaarrekening neerleggen. Deze vijfduizend Vlaamse ondernemers werden at random geselecteerd. In totaal vulden 347 Vlaamse
1
Het PWO-project ‘Rol van de accountant als dienstverlener’ (20132015) werd gefinancierd door het Onderzoeksfonds PWO van de HoGent.
2
Prof. dr. Patricia Everaert (UGent, moderator van het panel), Mirjam Vermaut (voorzitter BIBF), Petra Schietecatte (belastingconsulent Van Coile & Partners), Jeroen Vandewalle (accountant-belastingconsulent DPO), Jens De Vos (Voka), Steven Cuvelier (zaakvoerder IQ-Pack) en Patrick Veeckman (zaakvoerder AWP Consult).
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36
Door de verregaande informatisering krijgt de dienstverlenende rol van de erkende boekhouder (-fiscalist) een nieuwe dimensie. Nu facturen meer en meer elektronisch worden verstuurd en boekhoudprogramma’s veel gebruiksvriendelijker zijn, kunnen ondernemers meer zelf instaan voor het invoeren van de dagelijkse verrichtingen en verwachten zij van hun erkende boekhouder (-fiscalist) meer toegevoegde waarde. Erkende boekhouders (-fiscalisten) die klaar willen zijn voor de toekomst, reflecteren over hun functioneren en over hun rol als adviseur die de ondernemer bijstaat in alle levensfasen van de onderneming. Zij beraden zich over sturingsinformatie die waarde toevoegt en inzicht verschaft in de cijfers, die de ondernemer toelaat betere keuzes te maken om zijn bedrijfsvoering te optimaliseren.
ondernemers de online vragenlijst volledig in. Dit resulteerde in een responsgraad van 6,94 %, wat zeer vergelijkbaar is met andere onderzoeken bij Vlaamse kmo’s. De geselecteerde ondernemingen stellen minimaal twee en maximaal honderd medewerkers tewerk, met een gemiddelde van 16 werknemers. Meer dan de helft van de bevraagde ondernemers (54 %) selecteerde hun erkende boekhouder of accountant op aanraden van een collega, kennis, vriend of familie. Bijna 60 % van de respondenten werkt al meer dan tien jaar samen met hun huidige erkende boekhouder of accountant. Bovendien heeft het merendeel van hen (80 %) nog nooit overwogen om de samenwerking met de huidige erkende boekhouder of accountant te beëindigen. Daarnaast werd een tweede bevraging verstuurd naar de externe Nederlandstalige leden van het BIBF en het IAB, teneinde hun dienstverlening in kaart te brengen. In totaal vulden 161 erkende boekhouders (-fiscalisten) en 146 accountants of belastingconsulenten de bevraging volledig in, wat resulteerde in een responsgraad van respectievelijk 5,75 % en 5,62 %. Dat België een kmo-land is, wordt duidelijk weerspiegeld in het klantenbestand van de erkende boekhouder (-fiscalist), accountant en belastingconsulent. Ongeveer 53 % van het cliënteel bestaat uit kmo’s, gedefinieerd als vennootschappen die een verkort schema van de jaarrekening neerleggen. De eenmanszaken vertegenwoordigen 37 % van het klantenbestand. Een kleine restgroep bestaat uit grote ondernemingen, vzw’s en overheidsbedrijven.
Noden en wensen van de Vlaamse ondernemers ten aanzien van hun erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent Ongeveer 81 % van de bevraagde ondernemers vindt het belangrijk om een deel van de boekhouding zelf te voeren. Bovendien heeft 52 % van hen het gevoel dat hun erkende boekhouder of accountant hen hierin aanmoedigt. Maar wat verstaat een ondernemer onder ‘het voeren van de boekhouding’ ? Onderstaande tabel toont aan dat bijna 70 % van de respondenten in 2013 zelf instond voor de 2
invoer van aankoopfacturen, verkoopfacturen en financiële documenten. Voor de meer complexe boekhoudkundige taken zoals het afsluiten van de boekhouding, de opmaak en het indienen van de jaarrekening, doen ondernemers wel beroep op een erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent. Tabel 1 : Welke taken werden intern (door uzelf, een medewerker, een familielid, …) uitgevoerd ? Administratieve- en boekhoudkundige taken Uitvoeren betalingen Opmaken facturen Invoeren aan- en verkoopfacturen Invoeren financiële documenten Btw-aangifte opmaken en indienen Afsluiten van de boekhouding Opmaak en indienen jaarrekening Opmaak en indienen aangifte vennootschapsbelasting Loonadministratie van de bedrijfsleider
% 99 96 68 67 35 11 2 1 43
Ruim de helft van de ondernemers (55 %) vindt ‘het bewaren van controle over de boekhouding’ een zeer belangrijk aspect in hun beslissing om een deel van de boekhouding zelf te voeren. Op die manier hebben ze namelijk steeds alle verantwoordingsstukken bij de hand. Bijna 70 % van de bevraagde ondernemers geeft aan dat ze wel (deels) beroep doen op een externe boekhouder of accountant, omdat de nodige expertise of kennis niet aanwezig is in de eigen onderneming. Daarnaast geeft bijna 47 % aan dat de objectieve mening van hun erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent een belangrijke reden is in hun beslissing om een beroep te doen op zijn/ haar diensten. Ook het maken van prognoses en het vooruitblikken in de toekomst wordt door 23 % van de ondernemers als een belangrijk aspect aangehaald. Patrick Veeckman (AWP Consult) bevestigt deze resultaten : «de boekhouder of accountant moet de ondernemersactiviteit in vraag kunnen stellen, hij/ zij is een anker voor de ondernemer». Steven Cuvelier (IQ-Pack) stelt bovendien dat «je als ondernemer zeer goed op de hoogte moet zijn van hoe de onderneming er fiscaal en financieel voor staat. Je kan niet alles weten wat een boekhouder weet, want de boekhouder is hier een specialist in. Maar toch moet de ondernemer zeer goed op de hoogte zijn van de situatie... En misschien kunnen bepaalP a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
de opmerkingen die de boekhouder geeft, de ondernemer tot andere inzichten brengen.» Patrick Veeckman vult aan dat het «ook voor een kleine onderneming belangrijk is om te weten waar de onderneming naartoe moet evolueren; kan er geïnvesteerd worden, kan er een nieuw personeelslid aangeworven worden, ...
als erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten aan dat zij geen marketeer, strategisch adviseur, jurist, bankier, … zijn. Uit het onderzoek blijkt dat ondernemers dit beseffen en dat ze de doorverwijsfunctie van hun boekhoudkundig of fiscaal adviseur enorm op prijs stellen.
Jeroen Vandewalle (DPO) sluit zich hier bij aan, aangezien de boekhouder of accountant in staat is om vanuit zijn expertise belangrijke indicatoren en prognoses te onderbouwen met cijfergegevens.
Mirjam Vermaut wijst op het belang van specialisatie van de boekhouder of accountant naar de toekomst toe. «Zij zullen nauw moeten samenwerken met een sterk netwerk van dienstverleners, zodat klanten kunnen doorverwezen worden naar specialisten.»
Deze resultaten en inzichten tonen aan dat de ondernemer anno 2015 meer kan én mag verwachten dan enkel het vervullen van wat wettelijk verplicht is. «Het louter uitvoeren van traditionele boekhoudkundige taken zal in de toekomst verminderen. Het produceren van financiële rapporten die verder gaan dan de balans en de resultatenrekening wordt belangrijker. Er zal tijd en ruimte vrijkomen om de ondernemer te leiden tijdens het uitoefenen van zijn ondernemerschap» (Mirjam Vermaut, BIBF). De rol van de erkende boekhouder (-fiscalist), accountant en belastingconsulent krijgt dan ook een nieuwe dimensie, maar de vraag blijft aan welke adviezen de Vlaamse ondernemer concreet behoefte heeft. In tabel 2 worden de behoeften aan adviesverlening van de bevraagde ondernemers in 2013 weergegeven (ongeacht of ze hiervoor een beroep gedaan hebben op een dienstverlener of niet). Uit het onderzoek blijkt dat er voornamelijk behoefte bestaat aan advies dat sterk gerelateerd is met de traditionele boekhoudkundige taken. Zo had 75 % van de ondernemers behoefte aan advies omtrent de personenbelasting, 48 % had behoefte aan informatie over wijzigingen in de wetgeving en 35 % had behoefte aan juridisch advies. Slechts 4 % van de bevraagde ondernemers had behoefte aan advies omtrent risicomanagement. Wanneer de ondernemers aanduidden dat ze behoefte hadden aan een vorm van onderstaande adviezen, bleek dat ze daarvoor het meest te rade gingen bij hun erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent en niet bij een andere dienstverlener. Dit wijst er op dat de boekhouder of accountant een eerstelijnsadviseur is voor de ondernemer. Anderzijds gaven zowel ondernemers 3
Tabel 2 : Aan welke diensten had u in 2013 behoefte ? Behoefte aan advies in 2013 ( %) Invullen aangifte personenbelasting 75 Informatie over wijzigingen in de wetge48 ving Juridisch advies 35 Advies omtrent successie- en vermogens33 planning Advies omtrent pensioenplanning 29 Begeleiding bij een kredietaanvraag 26 Advies omtrent personeelszaken 25 Advies omtrent aanvragen premies, subsi22 dies, … Vennootschapsrechtelijk advies 22 Bijstand bij administratieve opdrachten 22 Begeleiden bij ver- of aankoop onderne20 ming Advies omtrent aankoop van allerhande 19 soft- en hardware Ondersteuning bij financiële problemen 18 Interne audit 14 Strategisch advies 16 Advies over kostprijscalculatie en analyti12 sche systemen Advies omtrent de organisatie van onder11 nemingsprocessen Uittekenen en opvolgen van interne contro- 10 lesystemen Advies in verband met marketing/publici11 teit Advies inzake maatschappelijk verant 5 woord ondernemen Advies inzake risicomanagement 4
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
Belemmerende factoren In de overgang naar een ander business model, dat meer gericht is op adviesverlening dan op traditionele statutaire boekhoudkundige taken, kunnen erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten diverse belemmerende factoren ervaren.
en gedetailleerd zijn besproken, en waarbij dubbele interpretaties en misverstanden uitgesloten worden. De opdrachtbrief zorgt voor deze volledige transparantie, waarbij het zowel voor de erkende boekhouder (-fiscalist), accountant en belastingconsulent als voor zijn/haar klant-ondernemer duidelijk is wat ze van elkaar kunnen en mogen verwachten.
Voor 78 % van de erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten is de complexiteit van de wetgeving een belemmering in de uitoefening van hun beroep. Wijzigingen in de wetgeving maken continue opvolging, bijsturen van adviezen naar klanten toe en proactief handelen noodzakelijk. De beschikbare tijd om de dienstverlening uit te werken en aan te bieden is een tweede belangrijke belemmerende factor voor 74 % van de respondenten. Daarnaast is het aantrekken van competente medewerkers voor 46 % van de erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten een moeilijke opgave. Voor 23 % is het bovendien niet evident om competente medewerkers te behouden.
In de bevraging werd naar het gebruik van deze opdrachtbrief gepeild. 40 % van de respondenten maakt nog geen gebruik van een opdrachtbrief. Als de erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent wel een opdrachtbrief gebruikt, is dat meestal alleen voor nieuwe klanten (35 % van de respondenten). Ongeveer 25 % van de erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten maakt voor het hele klantenbestand gebruik van de opdrachtbrief. Wanneer erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten een opdrachtbrief opmaken, zal 65 % van hen een opdrachtbrief maken op maat van de klant. 35 % zal hiervoor gebruik maken van een standaardexemplaar.
22 % van de erkende boekhouders (-fiscalisten), accountants en belastingconsulenten ervaart de beperkte kennis van de gemiddelde klant als een belemmering. Andere factoren die werden aangehaald zijn bijvoorbeeld rechtszekerheid, de moeilijkheid om een (duidelijk) antwoord te krijgen van de administratie en de onverschilligheid van klanten. Slechts 4 % van de boekhoudkundige en fiscale adviseurs gaven in het onderzoek aan geen enkele belemmering te ervaren bij het uitoefenen van het beroep.
Mirjam Vermaut deelt de verwachtingen van de klant-ondernemer in drie categorieën in. «Vooreerst verwacht de ondernemer van de boekhouder of accountant dat er een bewijskrachtige boekhouding gevoerd wordt en dat allerhande verplichte aangiftes tijdig ingediend worden. Daarnaast verwacht de ondernemer ook fiscale optimalisatie. Een derde aspect is het begeleiden van de ondernemer in alle fasen van de onderneming. Adviezen omtrent personeelsaanwerving, investeringsbeslissingen en dergelijke horen daar ook bij. De boekhouder heeft dan ook een pedagogische, didactische rol te vervullen».
De opdrachtbrief De wijzigingen die zich voordoen in de boekhoudkundige sector, maken het noodzakelijk zeer duidelijke en transparante wederzijdse afspraken te maken. Beide partijen moeten dus goed op de hoogte zijn van wat de tegenpartij concreet verwacht. 58 % van de bevraagde ondernemers geeft aan goed tot zeer goed op de hoogte te zijn van het dienstenpakket van hun boekhoudkundig of fiscaal adviseur. Hieruit blijkt dat zij goed tot zeer goed op de hoogte zijn van de diensten die een erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent aan hen kan aanbieden. Een transparante dienstverlening is gebaseerd op goede afspraken die expliciet
4
De boekhouder/accountant als partner in business Een ondernemer anno 2015 wenst op elk moment te kunnen beschikken over accurate cijfers. Verouderde cijfers kunnen er namelijk toe leiden dat een ondernemer verkeerde beslissingen neemt met onaangename gevolgen. Het gebruik van rapporteringinstrumenten tijdens de (tussentijdse) bespreking van de cijfers wordt door 41 % van de ondernemers als zeer belangrijk ervaren. «Het moment waarop je cijfers nodig hebt is zeer cruciaal. Als je intern al wat aan boekhouding doet,
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
of werkt met de zeer waardevolle tools, dan kan je de vinger op de pols houden» (Steven Cuvelier). Bijna alle bevraagde ondernemers (99,7 %) verwachten van hun erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent dat hij/zij tijdig slechte boodschappen communiceert, of de ondernemer op de hoogte brengt van mogelijke gevaren of negatieve evoluties in de cijfers. Mirjam Vermaut bevestigt dit onderzoeksresultaat : «de preventieve rol van de boekhouder of accountant is zeer belangrijk. De boekhouder of accountant moet de ondernemer verwittigen als er iets mis zou kunnen lopen». Accurate cijfers, kwaliteitsvolle sturingsinformatie en een gepersonaliseerde aanpak zijn van cruciaal belang. Rapporteringsinstrumenten of -tools bieden ondernemers de mogelijkheid om hun (kern)cijfers ook tussentijds op zelfstandige basis te interpreteren. Volgens Jeroen Vandewalle (DPO) zal het belang van e-invoicing en rapporteringsinstrumenten steeds toenemen. Dit zal de opvolging van de cijfers door de ondernemer ondersteunen en bewerkstelligen.
de ondernemer helpt sturen in de juiste richting. Jens De Vos (Voka) deelt deze visie. «De boekhouder is de meest cruciale belangrijke partner van de ondernemer. De cijfers zijn namelijk het fundament van alles. Als ondernemer bouw je hier jouw strategie op.»
Conclusie Het beroep van erkende boekhouder (-fiscalist), accountant of belastingconsulent zal door de toenemende informatisering een nieuwe dimensie aannemen. Deze evolutie schept zowel uitdagingen als kansen voor deze adviesverleners én hun klantenondernemers. Een duidelijke, transparante wederzijdse communicatie tussen beide partijen is een solide basis om een lange termijn vertrouwensrelatie op te bouwen, die ook in de toekomst waarde toevoegt in alle levensfasen van de onderneming.
Stefanie De Bruyckere (
[email protected]) Frederik Verplancke (
[email protected]) Carine Coppens (
[email protected]) Prof. dr. Patricia Everaert (
[email protected])
Zowel Patrick Veeckman als Steven Cuvelier stellen dat een boekhouder of accountant een zeer belangrijke partner is, een vertrouwenspersoon die
Prof. dr. Gerrit Sarens (
[email protected]) Hogeschool Gent, faculteit Bedrijf en Organisatie, vakgroep Financieel Management
Het fundamentele verschil tussen beroepskosten en beroepsverliezen : enkele bedenkingen Uw talrijke reacties getuigen van enige commotie die bij het lezen van het artikel «Verwerping van steeds terugkerende verliezen i.v.m. een zelfstandig bijberoep» in Pacioli nr. 403 ontstaan is. Het leek ons nuttig om op dit artikel te reageren.
1. Woorden die boosheid opwekken… De auteurs van het eerder in Pacioli gepubliceerde artikel stellen dat de belastingadministratie
5
de steeds terugkerende verliezen met argusogen volgt. Dat klopt, althans voor de meeste controleurs, zij het zonder wettelijke grondslag noch instructie in die zin vanwege de centrale diensten van de FOD Financiën. Uiteraard zijn de belastingambtenaren op hun hoede wanneer hun belastingplichtigen verlieslatende situaties aangeven, vooral wanneer ze volharden in de boosheid. Maar nooit kregen zij de instructie dat de verliezen tot nul herleid moeten worden.
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
De inleiding bevat echter onrustwekkende uitlatingen. Zo wordt gesteld dat «wanneer de zelfstandige in bijberoep die verliezen aftrekt van de inkomsten van zijn hoofdberoep, hij immers bedrijfsvoorheffing zal terugkrijgen en die teruggaaf brengt in feite een kost voor de gemeenschap teweeg». Hiermee steunen de auteurs het proces dat sommigen zonder enig verhaal maken. Als dat de reden is waarom de fiscus niet van verliezen ‘houdt’, dan is deze fout. De aftrek van een beroepsverlies van andere belastbare inkomsten is niet altijd de eerste fout die hem aangewreven wordt. Een zelfstandige die, naast zijn zelfstandige activiteit in hoofdberoep, een andere zelfstandige activiteit in bijberoep wil opstarten in de hoop dat die nieuwe activiteit zich eveneens zal ontwikkelen of omdat hij vanwege wijzigingen in de marktsituatie en de gewoontes van de consumenten, bijvoorbeeld, zijn activiteit die tot hiertoe zijn enige zelfstandige activiteit was, moet bijsturen, weet niet hoeveel de bedrijfsvoorheffing bedraagt ! De tweede reden voor zijn veroordeling, de kost voor de gemeenschap, is eveneens fout. Al was het maar omdat de ‘verliezen’ van onze ‘zondaar’ die aan de schandpaal genageld wordt voortvloeiend uit kosten die hij gedragen heeft, doorgaans belastbare inkomsten voor anderen vormen. Als men volstrekt negeert dat de economie een machine is waar kosten voor de enen inkomsten voor de anderen zijn, dan baart ons dat toch wel zorgen. Het idee van een kost voor de gemeenschap is wellicht het gevolg van de beledigende kritiek van een intussen gepensioneerde Naamse rechter die een politieagent ervan beschuldigde dat hij zijn zelfstandige activiteit beheerd had op een manier die enkel kon leiden tot «verspilling en ruïnering, met de heimelijke doch manifeste bedoeling om de fiscus, en dus de maatschappij, te doen opdraaien voor de kosten van een dure hobby»1. In dat vonnis is er sprake van een hobby. In het voornoemde artikel gaat het echter om een beroepsactiviteit. We bevinden ons hier duidelijk in de context van een beroepsactiviteit en niet van een hobby. De kosten voor een hobby zijn niet aftrekbaar en aangezien het de kosten en lasten zijn die fiscaal aftrekbare verliezen teweegbrengen, be-
1
Rb. Namen, 6 februari 2008, F.J.F., nr. 2009/86.
6
staan ze dus doodgewoon niet2. Het staat buiten kijf dat het hier uitsluitend om beroepsactiviteiten gaat. Het artikel dat ons doet reageren verricht weliswaar een analyse van een bepaalde recente rechtspraak die eveneens grote verwarring zaait tussen kosten en verliezen door de aftrek van die laatste opnieuw te onderwerpen aan de voorwaarden die de eerste moesten naleven hoewel het om sterk verschillende situaties gaat, zoals we verder in deze tekst zullen zien3. Maar de conclusie van het artikel lijkt ons bijzonder licht en zelfs gevaarlijk : «de huidige rechtspraak aanvaardt immers, en terecht, niet dat een activiteit eeuwig en altijd verlieslatend kan blijven». De vaststelling dat een zekere rechtspraak, drie Franstalige vonnissen, in die zin oordeelt is één zaak. Dat men zich resoluut in dat kamp schaart, is een andere. Verder in ons artikel komen we nog terug op deze nieuwe termijn die we in geen enkel wetboek terugvinden. We merken echter angstvallig op dat als de auteurs menen dat die rechtspraak gegrond is – en dat is hun recht – zij in deze conclusie niet langer het geringste onderscheid maken tussen een activiteit in bijberoep (voorwerp van het artikel) en een activiteit in hoofdberoep. Het lijkt ons dan ook nuttig om de kwestie van de kosten en verliezen te (her)bekijken en enkele bedenkingen te uiten bij deze nieuwe termijn die de auteurs in hun conclusie opwerpen : de eeuwigheid.
2. De aftrekvoorwaarden van de beroepskosten en het begrip onredelijke kosten Om de zaken niet nog ingewikkelder te maken, zullen wij niet meer stilstaan bij alle voorwaarden die overigens al uitgebreid aan bod kwamen. We beperken ons louter tot die welke sommigen in vraag stellen.
2
Zie R. Rosoux, «Vous avez dit Hobby ?», R.T.F.B., nr. 2010/20, p.117167.
3
Verwarring die de hoven van beroep meestal als willekeurig afdoen.
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
a) Het verband met een beroepsactiviteit De aangegane kosten en gedragen lasten zijn slechts fiscaal aftrekbaar als ze verband houden met de beroepsactiviteit. Dat criterium doet sommige auteurs beweren dat de kosten noodzakelijk moeten zijn voor die activiteit. Hiervoor moeten we goed begrijpen wat dit woord betekent in de zin van artikel 49 van het WIB 19924. Het adjectief «noodzakelijk» heeft meerdere betekenissen. De eerste luidt (van Dale) «niet kunnende vermeden of verzuimd worden». De tweede «volstrekt nodig voor het bereiken van zeker doel». In die zin is ons adjectief veeleer een synoniem van onmisbaar. Het Hof van Cassatie heeft verduidelijkt dat dit niet de betekenis is die men in dit geval in acht moet nemen. Om het beroepsmatige karakter van een gedragen uitgave vast te stellen, moet de belastingplichtige niet aantonen dat ze «noodzakelijk» is voor de uitoefening van zijn beroepsactiviteit, maar wel dat ze een noodzakelijk verband vertoont met de uitoefening van die activiteit5. Dat is uiteraard niet hetzelfde ! Als men het noodzakelijke verband als «onmisbaar» interpreteert, dan zou dat trouwens volledig strijdig zijn met het beginsel van de constante rechtspraak dat zegt dat het niet aan de administratie is om over het nut of de opportuniteit van de gedragen uitgaven door de belastingplichtige te oordelen6.
4
Waarin dit trouwens niet voorkomt !
5
Cass. 27 februari 1987, R.G.F. 1987, p. 157.
6
Eerste principe-arrest Cass., 6 oktober 1964, Pas., 1965, I, 122, achteraf meermaals bevestigd : o.a. Brussel, 21 januari 1992, R.G.F., 1992, p. 202; Gent, 16 juni 1994, F.J.F., nr. 94/212; Antwerpen, 3 april 1995, F.J.F., nr. 95/151; Gent, 22 juni 1995, F.J.F., nr. 95/204; Brussel, 18 oktober 1996, monKEY.be – het hof oordeelt dat de administratie niet mag oordelen over de opportuniteit van een beroepsuitgave daar ze immers niet overdreven, noch strijdig is met de wetten van openbare orde of met de goede zeden; Brussel, 8 november 1996, monKEY.be; Gent, 15 mei 1997, Act. Fisc., nr. 1997/33; Antwerpen, 2 februari 1999, niet gepubliceerd; Gent, 16 mei 2000, niet gepubliceerd; Luik, 14 februari 2001, monKEY.be; Gent, 16 oktober 2001, niet gepubliceerd; rb. Luik, 20 september 2004, F.J.F., nr. 2006/18, T.F.R., 2005, p. 673; rb. Luik, 17 januari 2008, monKEY.be; rb. Luik, 30 mei 2008, monKEY.be; rb. Bergen, 1 oktober 2008, rol nr. 02/1899/A, monKEY.be; rb. Luik, 14 januari 2009, monKEY.be; rb. Bergen, 6 oktober 2009, Fisc. Koer., 2009/708; Brussel, 16 oktober 2009, rol nr. 1986/FR/326, monKEY.be, in deze zaak erkent de administratie voor de rechter dat ze niet mag oordelen over de opportuniteit van een uitgave; GwH., arrest nr. 191/2009 van 26 november 2009; rb. Gent, 20 oktober 2010, geciteerd door Fiscoloog nr. 1227; rb. Bergen, 15 november 2000, Fisc. Koer., 2011/215; rb. Namen, 19 mei 2011, monKEY.be; rb. Aarlen, 14 maart 2012, F.J.F., nr. 2012/281; rb. Bergen, 19 september 2012, monKEY.be; Brussel, 28 februari 2013, niet gepubliceerd.
7
De administratie is in casu enkel gemachtigd om hun echtheid en hun aard na te gaan, meer bepaald of ze werkelijk gemaakt zijn en of ze het karakter van beroepsmatige dan wel persoonlijke uitgaven hebben. Het Hof van Cassatie heeft duidelijk gepreciseerd dat uit artikelen 49, 1e lid en 53, 1° van het WIB 1992 blijkt dat «de uitgaven als beroepskosten kunnen worden aangemerkt wanneer zij inherent zijn aan de uitoefening van het beroep»7. In feite kan men (vrij) makkelijk nagaan of een uitgave al dan niet beroepsmatig is. Het volstaat om een antwoord te geven op de volgende vraag : zou ze gemaakt zijn als de activiteit niet uitgeoefend werd ? Luidt het antwoord nee, dan zijn de kosten beroepsmatig8. Niet noodzakelijk fiscaal aftrekbaar, dat is een andere zaak. We komen daar nog op terug, maar als men het recht echt wil eerbiedigen dan moet men redeneren met gezond verstand. De administratie mag de kosten dus niet verwerpen om de (enige) reden dat de belastingplichtige ervoor gekozen heeft om ze te dragen9 ! Kortom, de belastingplichtige beslist volstrekt autonoom welke uitgaven «noodzakelijk» zijn om zijn beroepsinkomsten te behouden of te verwerven.
b) Het nagestreefde doel De uitgaven moeten ook gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te behouden of te verwerven : de intentie is hier doorslaggevend10.
7
Cass., 14 december 2007, F.J.F., nr. 2008/158; arrest a quo, Bergen, 22 juni 2005, F.J.F., nr. 2007/50.
8
Met dien verstande dat als de kosten een gemengd karakter h ebben – een situatie die uiteraard enkel voor de natuurlijke personen bestaat – deze opgesplitst moeten worden, al dan niet in overleg met de administratie met dien verstande ook dat de wet de aftrek van sommige beroepskosten aan banden legt.
9
Brussel, 21 januari 1992, La Vie au Bureau, augustus 1992, p. 46 en R.G.F., 1992, p. 202; Gent, 12 december 2000, niet gepubliceerd; Luik, 21 februari 2001, monKEY.be; Brussel, 6 april 2001, monKEY.be.
10 Gent, 18 april 1996, Fisc. Koer. 96/360, F.J.F., nr. 96/174; Antwerpen, 22 december 1998, Fisc. Koer; 1999/201; rb. Gent, 3 maart 2005, Fisc. Koer. 2005/454, met commentaar van A. Kiekens; Gent, 22 april 2008, niet gepubliceerd.
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
De aftrekbaarheid van de beroepskosten staat immers los van de voorwaarde dat ze lager moeten zijn dan de verdiende beroepsinkomsten11. Met andere woorden, er is geen resultaatsverbintenis gekoppeld aan de beroepskosten die de belastingplichtige gedragen heeft.
c) De onredelijke kosten Als de belastingplichtige bewezen heeft dat de door hem gedragen kosten voldoen aan de fiscale aftrekvoorwaarden, kan de administratie echter nog altijd de aftrek van de beroepskosten die de beroepsbehoeften op onredelijke wijze overtreffen weigeren12. Het gaat hier om de kosten die uitsluitend gedragen worden om een bepaalde levenstrant te voeren, sociale en mondaine relaties van een bepaald niveau te onderhouden, ... 13. Het is de administratie die dat onredelijke karakter moet bewijzen14. Het is niet zo moeilijk om aan te tonen dat de onredelijke kosten louter luxe-uitgaven zijn15. Indien ze dit bewijs levert, mogen de betrokken kosten niet zomaar ‘brutaal’ verworpen worden. De kosten die de beroepsbehoeften op onredelijke wijze overtreffen worden (gewoon) herleid tot een redelijk en aanvaardbaar bedrag dat in verhouding staat tot het beroep van de belastingplichtige. Men ontsnapt hier niet aan een zekere subjectiviteit. Daarom geeft de administratie de instructie aan haar ambtenaren om met het meeste doorzicht op te treden. In de praktijk zal de beoordeling van het onredelijke karakter van een bepaalde uitgave gesteund zijn zowel op kwalitatieve als op kwantitatieve elementen eigen aan die uitgave16. Uiteraard mogen de kosten niet globaal bekeken worden. Inderdaad, welke van de globaal gedragen uitgaven zou immers schuldig zijn aan onredelijkheid : de verplichte betaling van de sociale bijdragen ? De
verplichte boeking van afschrijvingen ? De betaling van een redelijke huur voor een gebouw waarin de zelfstandige zijn beroepswerkzaamheid uitoefent ? U heeft begrepen dat ‘de verliezen tot nul herleiden’ op die manier volstrekt willekeurig is en niet beantwoordt aan de voornoemde instructie van de administratie om met het meeste doorzicht op te treden. Beroepskosten overtreffen de beroepsbehoeften niet omdat het inkomen voor het jaar waarin ze gedaan werden onder de verwachtingen gebleven is en het resultaat, vanwege die kosten, negatief of bescheiden uitvalt. Kosten leveren immers niet altijd de verhoopte resultaten op. Zo mag de administratie niet zomaar een fiscaal verlies, (zelfs) afkomstig van een nevenactiviteit, vernietigen17. Wat met een professionele exclusieve of hoofdactiviteit ? Met uitzondering van de conclusie die nalaat om dit nogmaals te preciseren, focust het artikel zich terecht op een activiteit in bijberoep. De toepassing van artikel 53, 10° van het WIB 199218 behelst impliciet doch onmiskenbaar de erkenning dat die kosten beroepskosten zijn, ook al zijn ze overdreven. In dat geval is het de taak van de administratie om, uitgave per uitgave, aan te geven wat zij overdreven vindt en waarom. Als zij alles wat de ontvangsten overtreft zonder meer zou verwerpen, dan zou ze willekeurig en zonder enige wettelijke grondslag handelen. Het onredelijke karakter van de uitgave is niet bewezen door het loutere feit dat er zogezegd een onevenwicht tussen de geïnde ontvangsten en de gedane kosten bestaat19. We stippen nog even aan dat geen enkele wetsbepaling oplegt dat de inkomsten hoger moeten zijn dan de uitgaven opdat deze aftrekbaar zouden zijn20. Daarom zijn de kosten die deze inkomsten overtreffen niet onredelijk21. Bovendien berust de bewijslast van het onredelijke karakter van sommige kosten bij de administratie22.
17 Zie o.a. Gent, 15 mei 1997, Fisc. Koer. 97/473; Antwerpen, 4 januari 2011; Gent, 19 maart 2013, geciteerd in Fiscoloog nr. 1357, met commentaar van S. Van Crombrugge. 11 Cass., 23 april 2010, rol nr. : 09/0033 dat Brussel, 22 oktober 2008, rol nr. : 2006/AR/325 verbreekt, allebei op monKEY.be.
18 Onredelijk karakter van de beroepskosten. 19 Burg. Rb. Gent, 2 februari 2006, monKEY.be.
12 Art. 53, 10° van het WIB 1992.
20 Cass., 23 april 2010, reeds aangehaald.
13 Com.IB 1992, nr. 53/181 e.v.
21 Antwerpen, 23 november 1999, niet gepubliceerd; rb. Hasselt, 3 september 2003, Fisc. Koer. 2003/16, p. 590.
14 Rb. Antwerpen, 2 mei 2007, monKEY.be. 15 Voor een volledige studie van het begrip ‘onredelijke’ kosten, zoals opgevat door de wetgever, verwijzen wij u naar F. Piret, «La définition : vous avez dit déraisonnable ?», in L.F.B., nr. 2013/178, feb. 2013, p. 9-17.
22 De rechtbank van Gent heeft haar daaraan herinnerd in een vonnis van 19 mei 2005, bevestigd door het hof van beroep te Gent in zijn arrest van 9 december 2008 en ten slotte bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 21 juni 2013, geciteerd in Fiscoloog nr. 1354, met commentaar van C. Buysse.
16 Circulaire nr. Ci.D.19/324.587 van 1 juni 1982, nr. I/707.
8
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
d) Relativering Laat ons de situatie even illustreren aan de hand van een cijfervoorbeeld. Veronderstel dat een beroepsactiviteit bijvoorbeeld al 5 jaar verlieslatend Jaar/detail Bruto belastbare inkomsten23 Huur Afschrijvingen Sociale wetten Andere kosten Resultaat (verlies)
is. De situatie is als volgt : een zelfstandige activiteit die zich kenmerkt door een schommeling in de inkomsten die zij genereert, in tegenstelling tot de situatie van beroepsinkomsten voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst :
N 500 200 300 160 120 -280
Deze cijfers zijn louter theoretisch. Wat vaststaat is dat alle belastbare inkomsten aangegeven werden (en niet door de fiscus betwist werden) en dat alle kosten fiscaal aftrekbaar zijn (evenmin betwist door de fiscus). Geen enkele kost is onredelijk (anders was hij reeds afgetopt geweest) en allemaal samen zijn ze dat evenmin (wat sowieso onmogelijk zou zijn omdat er geen wetsbepaling in die zin bestaat).23 En plots, na een aantal jaren dat de wet uiteraard niet nader bepaalt (hoeveel ? evenveel voor alle beroepen ?), omdat men oordeelt dat het nu «welletjes geweest is», zouden de verliezen terug op nul gezet moeten worden ! Wat als de beroepsactiviteit vanaf N+5 niet langer verlieslatend is ? Moet de belastingplichtige het resultaat ervan dan niet aangeven ? Kan hij, vanaf dat ogenblik, de 1 000 euro gecumuleerde verliezen die men hem het jaar ervoor geweigerd heeft recupereren ?
N+1 800 210 400 160 240 -210
N+2 1 000 220 400 160 320 -100
N+3 1200 230 500 160 480 -170
N+4 900 240 600 160 140 -240
afhangen van het resultaat van het boekjaar ? Een redelijke huur, zijn sociale bijdragen betalen, middelen vrijmaken om activa te vervangen als ze versleten zijn, is dat een luxe die de zelfstandige zich permitteert om er een zekere levensstijl op na te houden, van de maatschappij te profiteren24 ? Door de verliezen van een beroepsactiviteit in bijberoep tot nul te herleiden omdat ze een verlies teweegbrengt dat blijkbaar steeds terugkeert, vindt men een nieuw concept uit, dat van «onredelijke verliezen». Dat begrip bestaat niet in ons recht. Het zou kunnen bestaan, maar dat is niet het geval. Zoals gezegd, welke van de redelijke en aanvaardbare uitgaven als zodanig leiden ertoe dat een verlies onredelijk wordt ?
We moeten niet eens zover gaan. Welke kosten of kostencategorieën worden plots onredelijk, terwijl zij dat niet waren op het ogenblik dat ze gedragen werden ? De huur ? Zegt men aan zijn verhuurder dat men hem niet betaalt als men verlieslatend dreigt te worden of dit verlies zou toenemen door hem te betalen ? De sociale wetten ? Betaalt men ze niet als men verlieslatend dreigt te worden of dit verlies zou verhogen door ze te betalen ? De afschrijvingen ? Past men ze niet toe en schendt men zo de boekhoudwet die niet toestaat dat men ze laat
Ingevolge de minderheidsrechtspraak die dat gedrag van de administratie niet als willekeurig beschouwt, zijn er heel wat boekhouders die in de praktijk de afschrijvingen met betrekking tot een beroepsactiviteit in bijberoep niet langer boeken ! Het gaat hier duidelijk om een schending van de boekhoudwet, maar fiscaal gezien wordt hun ‘vergetelheid’ beloond met een verlenging van de afschrijvingsperiode. Men ‘stockeert’, verschuift, ‘regelt’ toekomstige lasten in afwachting van betere tijden. Dat gedrag viel te verwachten. Vergeet niet dat het om activiteiten van zelfstandigen gaat en als men de realiteit van zeer veel zelfstandigen ook maar enigszins volgt, dan weet men dat ook zij uitwegen zoeken uit de economische crisis.
23 Voorraadschommelingen in acht genomen als er een inventaris opgemaakt moet worden. Dat is niet het geval wanneer de belastingplichtige baten realiseert.
24 Lees het artikel vermeld onder voetnoot 15.
9
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
Van de rechters die de terdoodveroordeling van een zelfstandige belastingplichtige bekrachtigen zou men minstens mogen verwachten dat zij uitleggen wat hij dan had moeten doen. Mevrouw of mijnheer, 5, 8 of 12 jaar geleden had u deze kosten niet moeten dragen. U hebt kosten gemaakt om nieuwe markten te prospecteren, maar 10 jaar later blijkt dat dit niet de beste keuze was… 7 jaar geleden had u die investering niet moeten doen. Dat zij die een glazen bol hebben, de anderen daar mee van laten profiteren ! Interessant om weten zou ook zijn welk fiscaal lot voorbehouden moet worden aan hij die, volgens deze theorie, gedurende 5 jaren winst maakte, maar die winst de 5 daaropvolgende jaren ziet verdampen vanwege de crisis bijvoorbeeld en tijd nodig heeft om zijn activiteiten een andere wending te geven om daarna opnieuw winstgevend te worden. Merken we nog op dat artikel 53, 10° op dezelfde wijze van toepassing is in de vennootschapsbelasting. De administratie handelt echter anders tegenover de grote vennootschappen. Is er ooit een moedige controleur geweest die de tientallen miljoenen euro’s verlies die de NMBS telkens weer maakt verworpen heeft ? Bestaat er een rechter die oordeelt dat deze houding onwillekeurig is ? Hier is het de gemeenschap die het gelag betaalt in tegenstelling tot de zelfstandige die zijn kosten met zijn overige inkomsten financiert en slechts in zijn project kan blijven geloven omdat hij over andere financiële middelen beschikt om dit niet onmiddellijk te moeten opgeven en zijn heil in een bijstandsregeling te gaan zoeken. Waarom pakt men enkel de zelfstandigen/ natuurlijke personen aan die elke dag strijd leveren, zonder enige betwisting een echte beroepsactiviteit uitoefenen, met onderwerping aan de btw, maar van wie de omzet, ondanks al hun inspanningen, voorlopig niet het bedrag van de gedragen beroepskosten overtreft terwijl ze voldoende gerechtvaardigd zijn en niet betwist worden door de belastingadministratie ? Waarom zou een zelfstandige niet het recht hebben om verlies te lijden ? Omdat dit makkelijker is ? We beklemtonen nogmaals dat het hier niet om een hobby gaat ! En zelfs al gaat het om een activiteit die geen rentabiliteitsvooruitzichten op termijn biedt, wie kan daarover oordelen en hoe lang mag die termijn duren ?
10
3. Wat is een beroepsverlies ? Er staat geen definitie van beroepsverlies in het WIB 1992. Dit is bovendien het enige wetboek dat over dit begrip spreekt. En terecht, want enkel in dit wetboek wordt het leven van de belastingplichtigen in belastbare tijdperken opgedeeld die doorgaans overeenstemmen met het kalenderjaar (principe van de annaliteit van de directe belasting). Logischerwijze kan men ervan uitgaan dat een beroepsverlies het negatieve saldo is (fiscaal aanvaarde beroepskosten hoger dan de bruto belastbare beroepsinkomsten) dat in de loop van een belastbaar tijdperk voortvloeit, hetzij uit een welbepaalde beroepsactiviteit, hetzij uit het geheel van de beroepsactiviteiten. Uiteraard beogen wij niet alleen het beroepsverlies voortvloeiend uit een professionele transactie die minder goed verloopt of afloopt dan voorzien, maar ook het beroepsverlies dat het gevolg is van een uitzonderlijke gebeurtenis of een schade die het professionele patrimonium van een belastingplichtige treft (bv. een brand in een gebouw dat hij voor zijn beroep gebruikt, ....). Eens het verlies vastgesteld is (fiscaal aanvaarde kosten hoger dan de belastbare inkomsten van het beoogde jaar), heeft de wetgever enkel louter mechanische regels vastgelegd voor de verrekening ervan. Noodgedwongen, aangezien de verliezen vastgesteld worden nadat men nagegaan heeft of de gedragen beroepskosten wel degelijk fiscaal aftrekbaar zijn. We stellen vast dat de fiscale regels betreffende de beroepskosten (in de personenbelasting) bevestigd worden in artikelen 49 tot 66bis van het WIB 1992 terwijl de verliezen aan bod komen in artikel 23 van het WIB 1992 (en 6 tot 10 van het KB/WIB 1992), artikel 129 van het WIB 1992 (en 63 van het KB/ WIB 1992) en artikelen 78 tot 80 van het WIB 1992. De wetgever behandelt de kwestie van de verliezen niet in de artikelen die aan de kosten gewijd zijn ! De wetgever zelf zaait geen enkele verwarring tussen die twee realiteiten. Nergens zegt hij dat de verliezen opnieuw onderworpen moeten worden aan de fiscale aftrekbaarheidsvoorwaarden van de gedragen beroepskosten en -lasten. Het lot van die laatsten werd van jaar tot jaar geregeld en, zoals gezegd, worden
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
de verliezen in de welbepaalde volgorde verrekend, met afzonderlijke regels en louter mechanisch25.
4. Een nieuwe fiscale uitdaging… de eeuwigheid De auteurs van het artikel dat ons doet reageren menen dat een activiteit terecht niet eeuwig en altijd (dat onderstrepen wij nog even) verlieslatend kan blijven. Als zij de term ‘terecht’ gebruiken, dan menen zij dat de redenering correct, in rechte gegrond is. Op die manier nemen zij de beoordeling van twee Luikse vonnissen26 en een Naamse uitspraak27 over. Drie alleenstaande Franstalige vonnissen die ook nog eens steunen op feitelijke omstandigheden eigen aan de beslechte geschillen vormen, wegen volgens ons net iets te licht om er een nieuwe theorie op te baseren. Hoe is het trouwens mogelijk dat plots, vanaf 2012, een nieuwe draagwijdte gegeven wordt aan artikelen van het WIB 1992 die al tientallen jaren van toepassing waren zonder dat iemand ze ooit anders begrepen had ? De voornoemde vonnissen, en vooral het eerste, verwijzen weliswaar naar Antwerpen, 8 juni 2000 en naar de rb. Brugge, 18 december 2006 die allebei besproken worden in de Fiscale Koerier28, maar geen van beiden gebruikt de term eeuwig29. We geven toe dat we deze (nieuwe) termijn niet kennen. Hoe zouden we hem trouwens moeten inschatten ? Om een termijn te berekenen, moet men zijn vertrekpunt kennen – wat in casu geen probleem vormt – maar ook zijn eindpunt. Zo simpel als wat. Welnu, hoe zou een menselijk wezen kunnen oordelen over de eeuwigheid van een verlieslatende situ25 Voor een volledige definitie van dat begrip, verwijzen wij u naar R. Rosoux, «La définition : la perte professionnelle», L.F.B., nr. 2013/191, p. 31-36.
atie vermits dat begrip, per definitie, de duur van elk menselijk leven overschrijdt, of het nu een rechter, ambtenaar of zelfstandige betreft. Men kan zich ook makkelijk inbeelden dat als men een belastingplichtige ervoor waarschuwt dat zijn situatie niet meer getolereerd kan worden omdat ze al een eeuwigheid duurt, hij intussen … gestorven zal zijn ! De eeuwigheid is een duur zonder begin of einde. Wellicht heeft deze vaststelling, afgeleid uit onze woordenboeken, Franz Kafka30 de volgende uitspraak ontlokt : «de eeuwigheid duurt lang, vooral naar ’t einde toe». Even opnieuw ernstig nu. Volgens onze woordenboeken betekent de eeuwigheid een ‘zeer lange tijd’. Maar dat begrip is uiteraard te subjectief en dus ook te willekeurig om het tot rechtsbeginsel te verheffen. Recht is een ernstige zaak ! De bakker zou dus recht hebben op 3 jaren verlies, de pianist op 7, de dwarsfluitiste slechts op 1 jaar, de vloerder op 5 jaar, de boekhouder op 4 jaar, de kapper op 6 jaar, … en zo kunnen we nog wel meer dwaze voorbeelden bedenken. Misschien wordt het tijd dat we, zoals onze voorgangers – controleurs of rechters – beseffen dat in fiscale materies er slechts één middel bestaat om niet in willekeur te verzanden. Zich houden aan de teksten en enkel aan de teksten, zonder er iets aan toe te voegen of uit weg te laten31. Hoewel de wetgever zich bij het schrijven van wetten door morele overwegingen moet laten leiden, mogen recht en moraal niet met elkaar verward worden en al helemaal niet door anderen buiten hem. Spijtig genoeg zijn de standpunten van de fiscus soms ingegeven door onwetendheid, blinde passie, ideologische verwarring of jaloersheid die op hun beurt, wat nog spijtiger is, wel eens bevestigd worden door rechterlijke uitspraken ! Een ramp is dan nooit ver weg want dergelijke uitspraken werken misdaden alleen maar in de hand.
26 Rb. Luik, 5 juni 2012, rol nr. : 11/108/A, F.J.F., nr. 2013/100 en rb. Luik, 14 juni 2012, rol nr. : 11/1339/A, F.J.F., nr. 2013/111. 27 Rb. Namen, 17 september 2014, rol nr. : 12/1679/A, F.J.F., nr. 2015/13.
Het redactiecomité van Lettre fiscale belge
28 Respectievelijk nrs. 2000/15, p. 422, met commentaar van F. Jacobs en 2007/04, p. 311. 29 Het aangehaalde Antwerpse arrest werd trouwens fel bekritiseerd in de toenmalige rechtsleer en was strijdig met de gevestigde rechtspraak. Ook al bestaat er een wanverhouding tussen de gedragen kosten en de verkregen inkomsten, dan nog kan de administratie zich niet beroepen op de tekst van artikel 53, 10° van het WIB 1992 om de aftrek van de beroepskosten te weigeren (Gent, 15 mei 1997, Fiscale Koerier, 1997/473). Bovendien moest het onredelijke karakter van kosten en niet van verliezen beoordeeld worden. Deze verwijzing is dus ongepast.
11
30 Tsjechisch auteur (1883-1924). 31 In een democratie wordt de wet geschreven door de wetgever en niet door de uitvoerende of rechterlijke macht.
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5
Belgisch boekhoudrecht afgestemd op Europese richtlijn over (geconsolideerde) jaarlijkse financiële overzichten De Regering heeft op 10 november 2015 in de Kamer een wetsontwerp ingediend dat het Belgisch boekhoudrecht afstemt op ‘Richtlijn 2013/34/EU van 26 juni 2013 over de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële o verzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG’. Met de (gedeeltelijke) omzetting van deze richtlijn in Belgisch recht wil de Regering de regels op het vlak van financiële rapportering vereenvoudigen en de administratieve lasten, vooral voor microvennootschappen en kmo’s, verminderen. Daarbij blijft de verplichting tot publicatie van de jaarrekening en de beschikbaarheid van bepaalde nuttige informatie behouden. Door de (gedeeltelijke) omzetting van richtlijn 2013/34/EU worden onder meer: • de drempels voor de kleine vennootschappen gewijzigd; • de drempels voor de verplichting tot opstelling van de geconsolideerde jaarrekening gewijzigd; • een nieuwe subcategorie van kleine vennootschappen ingevoerd, nl. de microvennootschappen. Zij zullen hun jaarrekening moeten neerleggen volgens een door de Koning vastgesteld microschema; • de toelichtingsvereisten voor kleine vennootschappen vereenvoudigd; • een aantal nieuwe verplichtingen ingevoerd inzake het (geconsolideerd) verslag van betalingen aan overheden. Het wetsontwerp bevat ook nog aanpassingen aan de informatie die wordt meegedeeld aan de algemene vergadering van kleine vennootschappen die een ondernemingsraad hebben, en de neerlegging van
de sociale balans bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België door ‘kleine vennootschappen’. In het Wetboek van Economisch Recht wordt een bepaling opgenomen om de toepassing te verduidelijken van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen met betrekking tot de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag op bepaalde ondernemingen die niet geviseerd worden door het Wetboek van Vennootschappen. Het wetsontwerp past volgende wetboeken aan: • het Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.); • de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven; • de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid; • het Wetboek van Economisch Recht (WER); • het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992). Ook volgende KB’s zullen (via een wijzigings-KB) aangepast worden als gevolg van de (gedeeltelijke) omzetting van richtlijn 2013/34/EU: • het KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen; • het KB van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningstelsel; • het KB van 12 september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen. De nieuwe regels zullen grotendeels van toepassing zijn op de boekjaren die een aanvang nemen na 31 december 2015. Een uitgebreide bespreking volgt in een later nummer van Pacioli.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http: //www.bibf. be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be
12
P a c i ol i N r . 415 B I B F - I P C F / 30 n ov em b er – 13 d ec e mbe r 2 0 1 5