DE EET-Verordening Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte Maarten Honoré
Onder wetenschappelike begeleiding van Prof. Dr. E. Dirix
1. INLEIDING Op 21 oktober 2005 trad de EG Verordening 2004/805 tot invoering van een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in werking1. Deze verordening kadert in het ruimer geheel van vereenvoudiging van de procedure voor tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten uit een EU-lidstaat in een andere lidstaat. Nadat de Brussel I Verordening de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van dergelijke vonnissen en akten reeds aanzienlijk vereenvoudigd had, beoogt de EET-Verordening de volledige afschaffing van de exequaturprocedure. In de plaats daarvan moeten het vonnis of de authentieke akte waarin de niet-betwiste schuldvordering vervat ligt, in het land van oorsprong gewaarmerkt worden als een Europese Executoriale Titel, waardoor die in alle andere lidstaten van de Europese Unie zonder bijkomstige procedure kunnen ten uitvoer worden gelegd. Hierna wordt eerst de totstandkoming van deze verordening besproken, waarna wat dieper wordt ingegaan op de bepalingen van de verordening zelf. Hierbij wordt niet alleen aandacht besteed aan de voorwaarden die moeten voldaan zijn vooraleer een vonnis of akte met een Europese Executoriale Titel kan gewaarmerkt worden, maar ook bij de eigenlijke tenuitvoerlegging wordt (kort) stilgestaan. De EET-Verordening kan geen uitwerking vinden als het interne recht van de lidstaten niet aangepast is aan de nieuwe regeling. Het is uiteraard onmogelijk om deze verdere uitwerking binnen alle lidstaten te bespreken, vandaar dat alleen de Belgische uitwerking onder de loep wordt genomen, hoewel af en toe ook eens over de Nederlandse grens wordt gekeken om na te gaan hoe men het daar heeft aangepakt. 1
Pb. L 30 april 2004, afl. 143, 15-39, hierna EET-Verordening.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
549
MAARTEN HONORÉ
Tot slot worden een aantal kritische bedenkingen geformuleerd, die het enthousiasme voor deze verordening enigszins zullen temperen. Ook hier wordt zowel stilgestaan bij de beperkingen van de verordening zelf als bij de uitwerking ervan in het Belgische recht.
2. TOTSTANDKOMING VAN DE VERORDENING 2.1. WAT VOORAFGING Het idee dat de Europese Unie een ruimte van veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid voor haar onderdanen wil creëren, is niet nieuw. Al enkele decennia tracht de Europese Unie deze doelstellingen te bereiken door enerzijds een Europese economische en monetaire unie op te richten en anderzijds door het instellen van een eengemaakte markt, waarin vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal centraal staan. Samenwerking tussen de lidstaten op juridisch vlak is hiervoor onontbeerlijk, vandaar dat sinds het Verdrag van Amsterdam de rechterlijke samenwerking in burgerlijke zaken uitdrukkelijk werd ondergebracht onder de eerste pijler van de Europese Gemeenschap (de zogenaamde Gemeenschapspijler), daar waar intergouvernementele samenwerking in burgerlijke zaken voorheen in de derde pijler was terug te vinden2. Hierdoor kunnen de verschillende instellingen van de Europese Gemeenschap nu ook met betrekking tot dit onderwerp maatregelen uitvaardigen met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde van de lidstaten. De vlotte erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen is zonder enige twijfel onontbeerlijk voor een goede samenwerking in burgerlijke zaken en handelszaken. Art. 65 van het EG-verdrag verschaft de instellingen van de Europese Gemeenschap dan ook een duidelijke rechtsgrond voor het nemen van maatregelen tot verbetering en vereenvoudiging van de erkenning en tenuitvoerlegging van dergelijke beslissingen. Een belangrijke stap in de evolutie was de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999. Daarin wordt uitdrukkelijk vermeld dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere rechterlijke beslissingen de hoeksteen zou moeten vormen van de justitiële samenwerking binnen de Unie en dit zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken. Wat het burgerlijk recht betreft, heeft de Raad aanbevolen „tot verdere vermindering van de intermediaire maatregelen die nog altijd moeten worden genomen om te bewerkstelligen dat een beslissing of een vonnis in de aangezochte Staat kan worden erkend en ten
2
P. GHORAIN, “Le titre exécutoire européen”, Rev. Not. B., 2002, afl. 2953, 440 en K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, NJW 2005, afl. 109, 52.
550
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
uitvoer gelegd”3. De exequaturprocedure is precies een dergelijke intermediaire maatregel, zodat de afschaffing ervan een logische stap is om de doelstellingen te bereiken. Onmiddellijk na de Raad van Tampere werd begonnen met de exequaturprocedure uit het EEX-Verdrag te vereenvoudigen. De Brussel I Verordening, die in de plaats komt van dit EEX-Verdrag nam deze vereenvoudigde procedure over.
2.2. DE EERSTE STAPPEN In het Ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Ontwerpprogramma) wordt de afschaffing van het exequatur voor niet-betwiste schuldvorderingen als één van de prioriteiten van de Gemeenschap beschouwd. Waarom de afschaffing van het exequatur voor dit soort vorderingen als eerste moet gebeuren, wordt als volgt verantwoord: “Het feit dat een exequaturprocedure tot vertraging van de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake niet-betwiste vorderingen kan leiden, is op zichzelf een tegenstrijdigheid. Dit zou dan ook een van de eerste situaties moeten zijn waarin het exequatur wordt afgeschaft. Snelle inning van onbetaalde rekeningen is in de handel een absolute noodzaak; in het kader van de goede werking van de interne markt is dit voor het bedrijfsleven dan ook een punt van constante zorg.” 4 In het Ontwerpprogramma gaat men dus duidelijk niet uit van een onmiddellijke afschaffing van het exequatur voor alle vorderingen, maar wil men in een aantal etappes dit doel uiteindelijk bereiken. Concreet wil men maatregelen nemen in vier rechtsgebieden: 1.gebieden die onder het toepassingsgebied van de Brussel I Verordening vallen, 2.gebieden die onder het toepassingsgebied van de Brussel II Verordening vallen, samen met gezinssituaties uit andere dan huwelijksverhoudingen, 3.het huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren en 4. testamenten en erfenissen.
3
Raad EG, Ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. C. 15 januari 2001, afl. 12, p. 1 (hierna: Ontwerpprogramma) en K. PITEUS, o.c. 4 Ontwerpprogramma, p. 4. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
551
MAARTEN HONORÉ
De uiteindelijke afschaffing van het exequatur moet gebeuren in drie stappen, met dien verstande dat met de volgende stap pas mag worden aangevangen eens de voorgaande volledig voltooid is, althans wat de kern betreft.5 Concreet voor gebieden die onder Brussel I vallen, zijn de drie stappen de volgende: in een eerste etappe wordt een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen ingevoerd. Ook het nemen van maatregelen met betrekking tot geschillen van gering belang en de afschaffing van het exequatur voor alimentatievorderingen valt hieronder. Vervolgens wordt in een tweede etappe de Brussel I Verordening herzien. Het betreft dan voornamelijk de integratie van wat in de eerste etappe gewijzigd werd, de verdere afschaffing van het exequatur en maatregelen om een buitenlandse rechterlijke beslissing in de aangezochte Staat effectiever te maken (bv. uitvoerbaarheid bij voorraad, conservatoire maatregelen). Uiteindelijk zou dit alles in een derde etappe moeten leiden tot de volledige afschaffing van het exequatur voor alle gebieden die onder de Brussel I Verordening vallen. Een gelijkaardige ontwikkeling moet zich voordoen in de overige 3 rechtsgebieden.
2.3. DE EET-VERORDENING. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de EET-Verordening kadert in een veel ruimere context van harmonisering van het Europese procesrecht, zodat uiteindelijk sprake zou kunnen zijn van een volwaardige Europese Juridische Ruimte. Binnen deze ruime is de afschaffing van het exequatur een belangrijke stap. In die zin kan de afschaffing van het exequatur voor niet-betwiste schuldvorderingen aanzien worden als een proefproject voor de afschaffing van het exequatur voor alle buitenlandse rechterlijke beslissingen.6 Het idee voor een Europese Executoriale Titel, dit is een titel verleend in een lidstaat van de Europese Gemeenschap die in alle andere lidstaten uitvoerbaar is zonder dat er een bijkomende erkennings –of exequaturprocedure vereist is, was echter niet nieuw: in 1992 organiseerde de Union Internationale des Huissiers de Justice et Officiers Judiciaires in Bordeaux en Parijs al symposia waar dit onderwerp ter sprake kan. Ook in Nederland vond in 1995 al een colloquium plaats onder de titel “Betekening in het buitenland en de Europese Titel”. In deze ontwerpen was de Europese Executoriale Titel verbonden aan een vereenvoudigde incassoprocedure voor onbetwiste geldvorderingen, dit onder invloed van de Aanbeveling bestrijding betalingsachterstanden bij handelstransacties van 1995. Deze aanbeveling kwam er na de vaststelling dat de grote verschillen tussen de lidstaten onderling met betrekking tot betalingstermijnen, rentetarieven en procedures inzake handelstransacties een obstakel vormden voor de goede werking van de interne markt. Een uniforme 5
Wat onder “kern” moet worden verstaan, wordt aan de hand van een voorbeeld duidelijk gemaakt: een akkoord in de Raad over een instrument, zelfs als het om technische redenen nog niet formeel is vastgesteld, is reeds voldoende. 6 K. PITEUS, o.c., 52.
552
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
invorderingsprocedure zou aan deze bedenking tegemoet komen. Vooral de geautomatiseerde invorderingsprocedure in Duitsland –het Mahnverfahrendiende hierbij als grote voorbeeld. De lidstaten namen echter geen wetgevende initiatieven, zodat de Aanbeveling –weliswaar in sterk gemilderde vorm na kritiek van de Raad- omgezet werd in een Richtlijn. Hoewel de Europese Commissie vond dat dergelijke vereenvoudigde en uniforme invorderingsprocedures voor handelsschulden een eerste stap kon zijn in een bredere discussie over wettelijke eenvormige procedures binnen de EG, slaagde zij er niet in een volwaardige incassoprocedure in de Richtlijn te laten opnemen.7 In het eerste voorstel zou de Europese Executoriale Titel worden verkregen na een eenvoudige niet-contradictoire incassoprocedure. De schuldenaar kon tegen het verlenen van de Europese Executoriale Titel verzet aantekenen, waarna de procedure als een gewone contradictoire procedure kon worden voortgezet. Opvallend was dat niet langer de schuldeiser maar de schuldenaar de vraag naar de rechtmatigheid en de omvang van de vordering aan de beoordeling van de rechter moest voorleggen (de zogenaamde omkering van het procesinitiatief of l’inversion du contentieux).8 9 De in dit voorstel opgenomen koppeling tussen enerzijds de vereenvoudigde invorderingsprocedure en anderzijds de EET werd uiteindelijk verlaten. Uit de Conclusies van de Raad van Tampere blijkt namelijk dat dit twee verschillende maatregelen zijn: de EET sluit nauwer aan bij het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, terwijl de vereenvoudigde invorderingsprocedure moet worden beschouwd in het licht van een betere toegang tot de rechter in Europa. Uiteindelijk heeft het echter nog tot 2001 geduurd vooraleer de definitieve loskoppeling van de vereenvoudigde betalingsprocedure en de EET een feit was.10 De EET-Verordening is intussen in werking getreden, het voorstel voor een Europese Betalingsbevelprocedure is momenteel nog hangende.11 Reeds een half jaar na de beslissing om deze twee domeinen op te splitsen, in september 2001, kwam de Commissie met een voorstel op de proppen voor een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen. Dat dit voorstel er al zo snel kwam is des te opmerkelijker, aangezien de net vernieuwde Brussel I verordening op dat moment zelfs nog niet in werking 7
M. FREUDENTHAL, “De Europese Executoriale titel en de Europese Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese maatregelen”, NiPR 2004, 393-395. 8 M. FREUDENTHAL, o.c., p. 394-395. 9 Zie mbt deze omkering van het procesinitiatief: G. DE LEVAL, “Les ressources de l’inversion du contentieux” in M-T Caupain en G. DE LEVAL (eds) L’efficacité de la Justice civile en Europe, Larcier, 2000, 83-97. 10 Toelichting bij het Voorstel voor een EET-Verordening, COM(2002) 159def., p. 3; M. FREUDENTHAL, o.c., p. 395 en X. E. KRAMER, “De Europese Executoriale Titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR nr. 65, 376-377. 11 Voorstel voor Verordening voor een Europese betalingsbevelprocedure, COM(2004) 173. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
553
MAARTEN HONORÉ
was getreden en er bijgevolg nog geen enkele evaluatie van de werking van deze vernieuwde regeling kon gebeurd zijn. De snelheid waarmee de EETVerordening uiteindelijk werd aangenomen, zou voornamelijk te verklaren zijn door politieke motieven: de Commissie wilde namelijk absoluut de onderhandelingen afgerond hebben voor 1 mei 2004. Op dat moment traden immers 10 nieuwe lidstaten toe. Waren de onderhandelingen op dat moment niet afgerond, dan zouden er nieuwe onderhandelingen hebben moeten plaatsvinden met deze nieuwe lidstaten, waardoor de inwerkingtreding van de Verordening aanzienlijk zou vertraagd worden. Nu de onderhandelingen voor het moment van toetreding waren afgesloten, was deze regeling automatisch van toepassing op de nieuwe lidstaten, omdat deze Verordening behoort tot het acquis communautaire, dat ook voor de nieuw toegetreden leden automatisch verbindend is.12 Opmerkelijk is ook de keuze voor het instrument van een Verordening. Deze keuze maakte al het voorwerp uit van kritiek bij verschillende auteurs (waarover later meer).13 De Commissie verantwoordt in de toelichting bij het Voorstel waarom men geen richtlijn uitgevaardigd heeft, wat misschien logischer zou geweest zijn gezien het uiteindelijke doel: een grotere eenvormigheid in het nationale procesrecht bewerkstelligen.14 In de Toelichting ontkent de Commissie echter dat het de bedoeling is om het nationale procedurerecht met betrekking tot niet-betwiste schuldvorderingen te harmoniseren, maar wel om de procedureregels betreffende erkenning en tenuitvoerlegging doeltreffender te maken. Om deze ietwat genuanceerde doelstelling te verwezenlijken, oordeelde de Commissie dat een richtlijn niet het aangewezen instrument was. Lidstaten worden dan ook niet verplicht hun nationale wetgeving aan te passen om te voldoen aan de minimumnormen die in de Verordening vooropgesteld worden. De Verordening gaat dus nog niet zover dat er in een harmonisatie van procedureregels wordt voorzien.15 Aan de totstandkoming van deze Verordening is dus een jarenlange voorgeschiedenis verbonden, maar de uiteindelijke uitwerking van het idee lijkt in sneltempo te zijn uitgevoerd. Men kan zich zelfs afvragen of men niet te overhaast tewerk is gegaan, aangezien dit proefproject als basis zal moeten dienen voor de komende –veel meer verregaande- ontwikkelingen op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten.
12
M. FREUDENTHAL, o.c. 395. Zie oa. M. FREUDENTHAL, o.c., 397 en B. J. VAN HET KAAR, “Nieuw Brussels procesrecht: de Europese Executoriale Titel en het Europese Betalingsbevel”, NTER, 2005, nr. 2, 33. 14 Toelichting bij het Voorstel voor een EET-Verordening, COM(2002) 159def., 11. 15 B. J. VAN HET KAAR, o.c., 34. 13
554
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
3. DOEL, TOEPASSINGSGEBIED EN DE DEFINITIES VAN DE VERORDENING 3.1. DOEL VAN DE VERORDENING. Het doel van de Verordening wordt zeer duidelijk omschreven in art. 1 EETVerordening: “Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.” Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, zijn twee zaken van doorslaggevend belang: enerzijds het hanteren van uniforme definities en anderzijds uniforme minimumvereisten voor waarmerking als EET.16 De definities zijn terug te vinden in art. 3 en 4 van de Verordening, aan de minimumnormen is zelfs een volledig hoofdstuk in de Verordening gewijd. Hoe de Verordening deze doelstelling probeert te verwezenlijken komt later uitgebreid aan bod. Samengevat komt het erop neer dat het aanvragen van een exequatur in het land van tenuitvoerlegging niet langer vereist is vooraleer beslissingen met betrekking tot niet-betwiste schuldvorderingen in dat land ten uitvoer kunnen worden gelegd. In plaats daarvan wordt de buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte in het land van herkomst gewaarmerkt als uitvoerbare titel, zodat een nieuwe procedure in het land van tenuitvoerlegging wordt vermeden.17
3.2. TOEPASSINGSGEBIED. 3.2.1. Materieel toepassingsgebied. Het toepassingsgebied van de EET-Verordening, zoals is omschreven in art. 2 van de Verordening, komt (bijna) volledig overeen met het toepassingsgebied van de Brussel I Verordening (wat logisch is gezien de ontstaansgeschiedenis van de EET-Verordening): 1.Deze verordening is van toepassing in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft in het bijzonder geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken of op de aansprakelijkheid
16 17
M. FREUDENTHAL, o.c., 398. X. E. KRAMER, o.c., 377.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
555
MAARTEN HONORÉ
van de Staat wegens handelingen en omissies bij de uitoefening van het staatsgezag (“acta iure imperii”). 2. Zij is niet van toepassing op: a) de staat of de bevoegdheid van natuurlijke personen, huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen; b) het faillissement, het akkoord en andere soortgelijke procedures; c) de sociale zekerheid; d) de arbitrage.
het
3. In deze verordening wordt onder “lidstaat” verstaan: alle lidstaten behalve Denemarken. In tegenstelling tot wat heel wat auteurs beweren, is het toepassingsgebied toch niet helemaal identiek aan dat van de Brussel I Verordening. De Brussel I Verordening sluit uit het toepassingsgebied van burgerlijke en handelszaken de administratiefrechtelijke zaken uit, daar waar in de EET-Verordening over de aansprakelijkheid van de Staat voor “acta iure imperii” wordt gesproken.18 Over administratiefrechtelijke zaken wordt hierin niet meer gesproken. “Acta iure imperii” zijn, zoals blijkt uit de definitie van art. 2, handelingen door een Staat gesteld bij de uitoefening van het soevereine overheidsgezag. Daartegenover staan “acta iure gestionis”, zijnde handelingen door de overheid gesteld in haar hoedanigheid als particulier. Dit onderscheid werd in het internationaal recht oorspronkelijk ingevoerd om de staatsimmuniteit wat in te perken. Volkenrechtelijk geniet een Staat voor de rechtscolleges van een andere Staat immers immuniteit van rechtsmacht. Dit houdt in dat de rechter van de forumstaat geen vonnis kan vellen in een zaak waarin een andere Staat als gedaagde optreedt. Als grondslag voor deze immuniteit, die voornamelijk neergelegd is in het internationaal gewoonterecht en slechts in zeer beperkte mate in verdragen werd vastgelegd, wordt voornamelijk de soevereine gelijkheid van staten aangehaald. Hierdoor kan een Staat geen gezag uitoefenen over zijn “gelijke”.19 De toegenomen deelname van staten aan het internationale handelsverkeer hebben deze zienswijze echter wat genuanceerd: de immuniteit geldt enkel nog voor “acta iure imperii” en niet langer voor “acta iure gestionis”. De vraag kan nu worden gesteld hoe de rechter kan nagaan met welk soort handeling hij te maken heeft. Algemeen wordt aangenomen dat twee criteria in aanmerking kunnen komen: enerzijds de aard van de handeling en anderzijds haar doel. Welk criterium doorslaggevend is, verschilt echter van land tot land. Zo kijkt men in België en Nederland naar de aard van de handeling, terwijl in 18
De hierna volgende bespreking van “acta iure imperii” en “acta iure gestionis” is grotendeels gebaseerd op M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, 2005, 392-395. 19 Dit wordt verwoord door het adagium “par in parem non habet imperium”.
556
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
Frankrijk het doel van de handeling doorslaggevend is. Een aantal handelingen van overheden worden echter altijd als “acta iure gestionis” beschouwd. Het gaat hier bijvoorbeeld over arbeidscontracten afgesloten door de overheid, deelneming van de overheid in rechtspersonen, commerciële transacties door de overheid en financiële activiteiten van de overheid, met inbegrip van leningen.20 De begrippen “acta iure imperii” en “administratiefrechtelijke zaken” dekken nu niet dezelfde lading: algemeen wordt aangenomen dat bijvoorbeeld een aannemingscontract, afgesloten door de overheid, als een “administratief contract” moet worden beschouwd21, hoewel dit toch duidelijk niet kan worden gezien als een handeling gesteld door de overheid in de loutere uitoefening van het staatsgezag. Onder de Brussel I Verordening werden dergelijke administratiefrechtelijke geschillen uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied, terwijl dit in de EET-Verordening niet meer het geval lijkt te zijn, aangezien het niet gaat om een “acta iure imperii”. De bewering dat het toepassingsgebied van de EET-Verordening volledig gelijklopend is aan dat van de Brussel I Verordening is dus niet helemaal correct. Het toepassingsgebied van de EET-Verordening is met andere woorden – weliswaar misschien ongewild- licht uitgebreid in vergelijking met de Brussel I Verordening. Men kan zich nu afvragen of het uitdrukkelijk uitsluiten van “acta iure imperii” niet overbodig geweest is. Het Europese Hof van Justitie heeft in haar rechtspraak met betrekking tot art. 1 Brussel I Verordening immers al uitdrukkelijk geoordeeld dat dergelijke overheidshandelingen niet vallen onder het begrip “burgerlijke en handelszaken”.22 Aangezien bij het opstellen van deze verordening duidelijk het toepassingsgebied van de Brussel I Verordening voor ogen gehouden werd, was het beter geweest het toepassingsgebied van deze verordening over te nemen, waardoor de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie onverkort van toepassing zou zijn geweest. 3.2.2. Formeel toepassingsgebied De titels die in aanmerking komen om als een Europese Executoriale Titel te worden gewaarmerkt zijn krachtens art. 3 EET-Verordening beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen. Art. 3 EET-Verordening bepaalt verder in welke gevallen er sprake is van dergelijke vorderingen. 4 mogelijkheden worden uitdrukkelijk erkend: 20 Voor een uitgebreidere lijst, zie M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, 2005, 394. 21 M. BOES, Administratief recht, Leuven, Acco, 2003, 243. 22 HvJ 15 mei 2003, C-266/01, Jur. 2003, p. I-4867; M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR, 2005, nr. 6639, 789
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
557
MAARTEN HONORÉ
Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien: a)de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of b)de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of c)de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelswijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten; of d)de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend. In de rechtsleer leidt men hier soms een onderscheid af tussen “actief onbetwiste vorderingen” en “passief onbetwiste vorderingen”. Bij actief onbetwiste vorderingen werd de schuld uitdrukkelijk erkend, zoals het geval is onder punt a) en d), bij passief onbetwiste vorderingen werd de schuld nooit erkend noch betwist (punt b) en c) ).23 Voorlopig is het nog niet duidelijk of in België ook verstekvonnissen te beschouwen zijn als passief onbetwiste vorderingen, maar naar de letter van de verordening ziet het er naar uit dat dit inderdaad het geval zal zijn.24 Het verstek is namelijk een schoolvoorbeeld van totale afwezigheid van enig verweer, zodat verstekvonnissen wel degelijk onder het toepassingsgebied van art. 3 §1 b) kunnen vallen.25 Wel moeten we hier concreet voor België een kleine bedenking bij plaatsen. Naar Belgische recht wordt het verstek immers vaak beschouwd als een vorm van betwisting van de vordering.26 In die optiek zou een Belgisch verstekvonnis dan niet voldoen aan een van de essentiële voorwaarden om voor waarmerking in aanmerking te komen, nl. de onbetwistheid van de schuldvordering. Gezien het hoge aantal verstekvonnissen, zou dergelijke strikte toepassing van dit principe wel eens nefast kunnen zijn voor de toepassing van de Verordening in het 23
Dit onderscheid werd beschreven door RAUSCHER en overgenomen in X. E. KRAMER, o.c., 378. 24 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een Europese Executoriale Titel”, RW 2006, 23, 917. 25 J-F VAN DROOGHEBROECK en S. BRIJS, “Un titre exécutoire européen”, p. 61 26 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS: “Un titre exécutoire européen”, p. 62, met verwijzingen naar rechtspraak hieromtrent (voetnoten 131-134). Deze theorie vindt haar oorsprong in het idee dat de versteklatende partij door omstandigheden buiten zijn wil niet is kunnen verschijnen en bijgevolg zijn verdediging niet heeft kunnen voordragen.
558
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
Belgische recht. Vandaar dat verschillende auteurs hier reeds oplossingen naar voor hebben geschoven. Volgens DE LEVAL vormt deze Belgische particulariteit geen enkel beletsel voor de toepassing van de Verordening, meer nog, de Verordening voorziet volgens deze auteur in exact het tegenovergestelde van het Belgische principe. Bijgevolg vallen verstekvonnissen voor deze auteur zonder enige twijfel onder het toepassingsgebied van de Verordening.27 Andere auteurs daarentegen zijn iets terughoudender. Indien men met zekerheid kan vaststellen dat de verweerder op de hoogte was van de procedure die tegen hem werd ingespannen, maar beslist om niet te verschijnen, dan kan men uit zijn fysieke afwezigheid ook een afwezigheid van betwisting afleiden. In tegenstelling tot de “klassieke” verstektheorie, wordt in deze “moderne” theorie uit de afwezigheid van de verweerder dus niet automatisch afgeleid dat deze de vordering betwist.28 Wat er ook van zij, iedereen lijkt het er terecht over eens te zijn dat verstekvonnissen wel degelijk onder het toepassingsgebied van de Verordening vallen. Art. 3, 2 EET-Verordening ten slotte bepaalt dat deze Verordening ook van toepassing is op beslissingen gegeven ingevolge de instelling van rechtsmiddelen tegen als Europese Executoriale Titel gewaarmerkte beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Het lijkt vreemd dat dergelijke regeling in de verordening werd opgenomen: eens een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een beslissing tot waarmerking als een Europese Executoriale Titel, wordt deze schuldvordering door de schuldenaar net wel betwist en kan er dus geen sprake meer zijn van een niet-betwiste schuldvordering. In principe zou dit dus buiten het toepassingsgebied van de verordening moeten vallen. Toch werd dit uitdrukkelijk wel onder het toepassingsgebied van de verordening gebracht om dilatoire manoevers vanwege de schuldenaar te vermijden. De schuldenaar zou wel eens kunnen trachten tijd te winnen door het instellen van een rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen, zelfs al is deze betwisting manifest ongegrond. Hierdoor zou volgens de Commissie het doel van de verordening, namelijk het versnellen en vereenvoudigen van de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging, voor een deel gemist worden.29 3.2.3. Territoriaal toepassingsgebied. De Verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten van alle lidstaten van de Europese Unie en de waarmerking van dergelijke akten heeft rechtskracht in alle andere lidstaten. 27 G. DE LEVAL, “Reconnaissance et execution de l’acte notarié dans l’espace européen” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, p. 671. Merk ook op dat deze auteur verstekvonnissen onder het toepassingsgebied van art. 3, 2 c) laat vallen en niet onder art. 3, 2 b). 28 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS: “Un titre exécutoire européen”, p. 64. 29 Zie hierover H. PEROZ, “Le règlement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, afl. 3, 647.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
559
MAARTEN HONORÉ
De nationaliteit of de woonplaats van de betrokken partijen speelt hierbij geen enkele rol, net zomin als de rechtsgrond waarop de rechter zijn bevoegdheid stoelt.30 Vonnissen afkomstig uit landen buiten de Europese Unie komen daarentegen niet in aanmerking voor waarmerking, zelfs niet indien deze eerst uitvoerbaar verklaard werden in een lidstaat van de Unie op grond van het nationaal recht van deze lidstaat31. Denemarken wordt voor de toepassing van deze verordening echter niet als Lidstaat beschouwd (art. 1 lid 3 EET-Verordening). Denemarken heeft namelijk in een Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verklaard niet te zullen deelnemen aan en dus ook niet gebonden te zijn door maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die vallen onder Titel IV EG-verdrag.32 Onder deze titel vallen maatregelen inzake “visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen”. Ook art. 65 EG-verdrag, die als rechtsgrond diende tot het nemen van de EETVerordening, valt onder deze titel, waardoor deze verordening dan ook niet van toepassing is op Denemarken. Ook het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een soortgelijk voorbehoud gemaakt, maar in tegenstelling tot Denemarken lieten deze landen in een Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de mogelijkheid open om alsnog deel te nemen bij de aanneming en toepassing van verordeningen die dergelijke materies regelen (de zogenaamde “opt-in”-mogelijkheid)33. In Overweging 25 die aan de Verordening voorafgaat, blijkt duidelijk dat deze twee landen van deze opt-in gebruik gemaakt hebben, en dus alsnog gebonden zijn door deze verordening. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben overigens al altijd van deze opt-in-mogelijkheid gebruik gemaakt als maatregelen genomen werden die onder het toepassingsgebied van titel IV vielen. Er dient nog te worden opgemerkt dat de EET-Verordening zich niet beperkt tot grensoverschrijdende procedures. Ook een zuiver internrechtelijk geschil komt voor waarmerking met een Europese Executoriale titel in aanmerking als de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dient te gebeuren.34 Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn indien zowel schuldenaar als schuldeiser in dezelfde lidstaat wonen, maar dat de schuldenaar ook goederen in het buitenland bezit, of indien men vermoedt dat de schuldenaar naar het 30
X. E. KRAMER, o.c., 377 Het zgn. Pellegrini-effect speelt hier dus niet, zie J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Un titre exécutoire européen”, p. 44. 32 K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Europees recht in hoofdlijnen, Maklu 2003, p. 232-235. 33 Ibid.. 34 M. FREUDENTHAL, “De Europese Executoriale Titel en de Europese Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese rechtsmaatregelen”, NiPR 2004, 398. 31
560
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
buitenland zal verhuizen. Om de tenuitvoerlegging ook in die situaties vlotter mogelijk te maken, kan het aanvragen van een Europese Executoriale Titel een meerwaarde bieden. 3.2.4. Temporeel toepassingsgebied. Wat het temporele toepassingsgebied betreft, zijn twee data belangrijk. Krachtens art. 33 trad de verordening in werking op 21 januari 2005. De verordening werd van toepassing met ingang van 21 oktober 2005, met uitzondering van art. 30 tot 32 die al van toepassing waren van bij de inwerkingtreding. Deze artikelen bepaalden namelijk de verplichtingen die de lidstaten moesten nakomen ter uitvoering van de verordening voor deze van toepassing werd. Het betrof vooral de aanwijzing van de gerechten of instanties die bevoegd zijn om de waarmerking aan de akte te verlenen.35 Concreet betekent dit dat elke rechterlijke beslissing die gewezen is na de inwerkingtreding, dus na 21 januari 2005 in aanmerking komt voor waarmerking als een Europese Executoriale Titel. Deze waarmerking kan echter pas gevraagd worden nadat de Verordening effectief van toepassing werd, met name vanaf 21 oktober 2005.36 Hetzelfde geldt uiteraard voor authentieke akten verleden na 21 januari 2005. Oostenrijk vormt op dit principe een merkwaardige uitzondering: de Oostenrijkse uitvoeringswet trad reeds op 1 september 2005 in werking.37 Hierdoor kunnen reeds voor 21 oktober 2005 verzoeken tot waarmerking op basis van de EET-Verordening worden ingediend, maar de eigenlijke behandeling vindt pas plaats na 21 oktober 2005.38
3.3. DEFINITIES 3.3.1. Niet-betwiste schuldvordering Centraal in deze verordening staat het begrip “niet-betwiste schuldvordering”. Wanneer een vordering als niet-betwist wordt beschouwd, werd reeds hoger uiteengezet, maar wat nu precies een schuldvordering uitmaakt in de zin van deze verordening verdient nog enige verduidelijking. Art. 4 omschrijft een schuldvordering als:
35
M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen” in WPNR 22 oktober 2005 nr. 6639, p. 789-790. 36 Ibid. 37 Art. 1 Regierungsvorlage der Exekutionsordnungs-Novelle 2005 (928 d.B. XXII.GP). 38 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen” in WPNR 22 oktober 2005 nr. 6639, p. 790 en vooral voetnoot 6. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
561
MAARTEN HONORÉ
“Een vordering tot betaling van een geldbedrag dat opeisbaar is of waarvoor in de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte de datum van opeisbaarheid is bepaald.” Het is bijgevolg niet vereist dat de vordering al opeisbaar is op het moment van de aanvraag tot waarmerking, enkel het bestaan van de schuldvordering moet vaststaan en het moment waarop deze opeisbaar zal worden. De verordening verduidelijkt echter niet of ook het bedrag van de vordering al moet vaststaan op het moment dat de waarmerking gevraagd wordt.39 Uit deze definitie blijkt duidelijk dat het begrip “schuldvordering” hier enkel mag gelezen worden als een vordering tot betaling van een geldsom. Het mag met andere woorden enkel gaan om een geldvordering, en niet bijvoorbeeld over een borgstelling. Volgens VAN DROOGHEBROECK en BRIJS valt een veroordeling tot een dwangsom ook onder het begrip “schuldvordering”. Hoewel art. 49 van de Brussel I Verordening vereist dat het totale bedrag van de dwangsom definitief moet zijn vastgesteld door een gerechtelijke instantie vooraleer deze dwangsom uitvoerbaar verklaard kan worden, menen deze auteurs dat dit niet opgaat voor het toepassingsgebied van de EETVerordening. Zoals hierboven reeds vermeld, vereist de EET-Verordening namelijk niet dat het definitieve bedrag al moet vaststaan op het moment dat de waarmerking gevraagd wordt, waardoor een dwangsom kan beschouwd worden als een gewone schuldvordering in de zin van de EET-Verordening. Dit natuurlijk op voorwaarde dat de dwangsom niet betwist wordt, wat waarschijnlijk zelden het geval zal zijn.40 3.3.2. Authentieke akte Een authentieke akte in de zin van deze verordening is a)een document dat als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit: i)betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en ii)is vastgesteld door een openbare instantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong gemachtigde instantie, of b)een regeling inzake onderhoudsverplichtingen die met bestuurlijke autoriteiten is getroffen of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard (art. 4, 3 EET-Verordening). Deze definitie herhaalt eigenlijk wat in de rechtsleer en rechtspraak al werd beschouwd als een authentieke akte. Het begrip “authentieke akte” in een Europese context werd voor het eerst gedefinieerd in het rapport-Jenard-Möller tijdens de voorbereidingen van het Verdrag van Lugano41. Volgens dit verslag 39
Ibid. J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, o.c. p. 48-49. Rapport van de heer P. Jenard en de heer G. Möller ter voorbereiding van het Verdrag van Lugano, Pb. 28 juli 1990, C 189/57, nr. 72. 40
41
562
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
moet een akte voldoen aan drie voorwaarden om als authentiek beschouwd te worden: 1.de authenticiteit van de akte moet door een overheidsorgaan zijn vastgesteld; 2.deze authenticiteit betreft niet alleen de handtekening van de persoon die de akte heeft verleden, maar omhelst ook dat wat in de inhoud van de akte is vervat daadwerkelijk datgene is wat tussen de partijen is overeengekomen en 3.de akte moet uit zichzelf uitvoerbaar zijn in het land waar zij is verleden. Deze definitie werd omwille van de uniformiteit en de continuïteit ook gewoon overgenomen in het EEX-Verdrag, dat later werd omgevormd tot de Brussel I Verordening. Ook het Hof van Justitie heeft in het arrest Unibank deze definitie overgenomen.42 43 Op het eerste gezicht wordt dus niet vereist dat de akte uitvoerbaar is in de Staat van herkomst om als authentieke akte te worden beschouwd, maar deze voorwaarde wordt wel gesteld om voor waarmerking als Europese Executoriale Titel in aanmerking te kunnen komen (zie verder: art. 25 EETVerordening). De “klassieke” definitie blijft aldus volledig behouden. 3.3.3. Overige definities: Art. 4 bepaalt ten slotte nog wat men voor de toepassing van deze verordening moet verstaan onder de begrippen beslissing, lidstaat van oorsprong, lidstaat van tenuitvoerlegging en gerecht van oorsprong. De inhoud van het begrip “beslissing” wordt volledig overgenomen uit de Brussel I Verordening: “elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag der proceskosten.” Met betrekking tot de bepaling van de proceskosten bepaalt art. 7 verder dat deze niet in aanmerking komen om als Europese Executoriale Titel te worden gewaarmerkt, indien de schuldenaar in de loop van de procedure overeenkomstig het recht van oorsprong uitdrukkelijk bezwaar heeft aangetekend tegen het feit dat hij deze kosten moet dragen. Onder lidstaat van oorsprong verstaat men “de lidstaat waar de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte die als Europese Executoriale Titel moet worden gewaarmerkt, is gegeven, respectievelijk goedgekeurd of getroffen, verleden of geregistreerd.”
42
HvJ 17 juni 1999, nr. C-260/97, Jur. 1999, I, 3715. F. De Bock en K. Swerts, “Vrij verkeer van authentieke akten over landsgrenzen heen: utopie of werkelijkheid?”,
[email protected] nr. 2, mei 2003, 31. 43
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
563
MAARTEN HONORÉ
Het gerecht van oorsprong is “het gerecht waarbij de procedure aanhangig was op het tijdstip waarop de in artikel 3, lid 1, onder a), b) of c) vervatte voorwaarden vervuld waren.” De voorwaarden die hier bedoeld worden, zijn deze om over een niet-betwiste schuldvordering te kunnen spreken. De lidstaat van tenuitvoerlegging ten slotte is “de lidstaat waar de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte die als Europese Executoriale Titel moet worden gewaarmerkt, ten uitvoer moet worden gelegd.”
4. PROCEDURE 4.1. DE SITUATIE VOOR DE EET-VERORDENING. 4.1.1. Algemeen Om de impact van de nieuwe EET-Verordening ten volle te kunnen vatten, dient uiteraard eerst de bestaande procedure van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse authentieke akten beknopt te worden toegelicht. Een belangrijke prealabele terminologische opmerking hierbij is dat men een duidelijk onderscheid moet maken tussen de begrippen “erkenning” en “tenuitvoerlegging” van buitenlandse authentieke akten en vonnissen. “Erkenning” heeft te maken met de bindende kracht van de buitenlandse akten. Een authentieke akte of vonnis, door partijen in het buitenland verkregen, heeft in dat land een bepaalde bindende kracht, die niet noodzakelijk doorwerkt buiten de landsgrenzen. De erkenning beantwoordt dan ook de vraag in hoeverre de akte ook buiten het grondgebied waar ze is verleden haar bindende kracht behoudt. In rechtszaken kan dit bijvoorbeeld betekenen dat een partij zich op een rechtsfeit, zoals dit vastgesteld is door een buitenlands vonnis, wil beroepen om een tweede geding over dezelfde betwisting te vermijden. 44 “Tenuitvoerlegging” daarentegen slaat op de uitvoerbare kracht van de akte of van het vonnis: is het mogelijk om de akte of het vonnis ook buiten het grondgebied waar de akte is verleden/het vonnis is uitgesproken uit te voeren? Zo ja, op welke wijze dient dit dan te gebeuren? Het is in dit stadium dat het zogenaamde exequatur, d.i. de procedure van uitvoerbaarheidverklaring een belangrijke rol speelt.45
44
Bv. iemand beroept zich op een buitenlands echtscheidingsvonnis om in België te kunnen trouwen. 45 DE BOCK, F. en SWERTS, K., “Vrij verkeer van authentieke akten over de landsgrenzen heen: utopie of werkelijkheid?”, Tijdschrift@ipr 2003, afl. 2, 28.
564
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
Zowel de erkenning van akten en vonnissen als de procedure tot het bekomen van een exequatur worden op Europees niveau en op nationaal niveau door een waaier van rechtsinstrumenten geregeld. Hierna volgt een korte bespreking van twee van de belangrijkste regelingen: de Brussel I Verordening en het nieuwe Belgische Wetboek IPR. 4.1.2. Brussel I Verordening Het belangrijkste Europese rechtsinstrument (toch betreffende burgerlijke en handelszaken) met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging is de zogenaamde Brussel I Verordening46. In Hoofdstuk III, dat de erkenning en tenuitvoerlegging regelt, hanteert men de term “beslissing” in plaats van “vonnis”. Dat deze eerste term een ruimer toepassingsgebied kent, valt duidelijk af te leiden uit de definitie die hiervoor in art. 32 Brussel I wordt gegeven: “Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten.”47 De erkenning van dergelijke beslissingen uit een andere lidstaat van de Europese Unie gebeurt krachtens art. 33 Brussel I in principe automatisch, zonder enige vorm van proces. De artikelen 34 en 35 Brussel I voorzien verder wel in een aantal weigeringsgronden die dit “vermoeden van erkenning” toch enigszins verzachten. Kort samengevat houdt dit in dat een buitenlandse beslissing niet wordt erkend indien: 1.deze erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; 2. het gedinginleidende stuk niet of te laat aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend werd betekend; 3. er onverenigbaarheid is met een in de aangezochte Staat gegeven beslissing tussen dezelfde partijen of een dergelijke beslissing uit een derde land en 4. er strijdigheid is met de bevoegdheidsregels uit de Brussel I Verordening. De rechter die geconfronteerd wordt met een buitenlandse beslissing, mag in geen geval overgaan tot een onderzoek naar de juistheid van deze beslissing (art. 36 Brussel I).
46
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb nr. L 012, 16 januari 2001, p.1, hierna Brussel I. 47 Hierbij dient opgemerkt te worden dat art. 1, 3 Brussel I bepaalt dat Denemarken voor de toepassing van deze verordening niet wordt beschouwd als een lidstaat van de Europese Unie, zodat in relatie tot Denemarken het oude EEX-Verdrag van toepassing blijft. De reden hiervoor werd reeds eerder besproken. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
565
MAARTEN HONORÉ
In tegenstelling tot de erkenning gebeurt de tenuitvoerlegging van in het buitenland verkregen vonnissen niet automatisch, maar moet het in het buitenland verkregen vonnis eerst uitvoerbaar verklaard worden. De procedure hiervoor wordt uiteengezet in de artikelen 38 tot 52 Brussel I. Deze bepalingen zijn overigens mutatis mutandis van toepassing op de uitvoerbaarheidverklaring van in het buitenland verleden en uitvoerbare authentieke akten (art. 57 Brussel I). Elke belanghebbende partij kan een verzoek tot uitvoerbaarheidverklaring indienen, indien hij een vonnis verkregen heeft dat in het land van herkomst uitvoerbaar is. De vereisten waaraan dit verzoek moeten voldoen, worden door het interne recht van de aangezochte lidstaat geregeld. In België moet dit verzoek ingediend worden bij de Rechtbank van Eerste Aanleg.48 De artikelen 53 tot 56 Brussel I bepalen verder welke documenten er zeker bij het verzoek moeten ingediend worden. Het gaat met name om een expeditie van de beslissing en een certificaat naar gestandaardiseerd model afgeleverd door het gerecht of een bevoegde autoriteit van het land van oorsprong. Met de eerder opgesomde weigeringsgronden van art. 34 en 35 dient geen rekening te worden gehouden. Bovendien wordt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet gehoord tijdens deze procedure (art. 41 Brussel I). De beslissing over het verzoek tot uitvoerbaarheidverklaring wordt onmiddellijk ter kennis gebracht aan de verzoeker. Pas als het buitenlandse vonnis ook effectief uitvoerbaar verklaard is, wordt deze verklaring betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de uitvoering wordt gevraagd (art. 42 Brussel I). Art. 47 Brussel I voorziet in de mogelijkheid om voorlopige of bewarende maatregelen te nemen in de verschillende fases van de procedure. Art. 47,1 Brussel I bepaalt dat de verzoeker zich tijdens de exequaturprocedure mag beroepen op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wet van de aangezochte Staat voorziet, zonder dat het vonnis al uitvoerbaar verklaard is. Eens de verklaring van uitvoerbaarheid verleend is door de rechter, houdt dit uiteraard meteen ook in dat bewarende maatregelen mogen getroffen worden (art. 47, 2 Brussel I). Het derde lid van Art. 47 Brussel I ten slotte voorziet in de mogelijkheid tot het nemen van bewarende maatregelen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd indien er een rechtsmiddel werd ingesteld tegen de verklaring van uitvoerbaarheid. Elke partij kan op grond van art. 43 immers een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing om een buitenlands vonnis al dan niet uitvoerbaar te verklaren. De termijn waarbinnen het rechtsmiddel gericht tegen de uitvoerbaarheidverklaring moet zijn ingesteld, verschilt naargelang de plaats waar de persoon tegen wie de uitvoering wordt gevraagd zijn woonplaats heeft: ligt deze in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van 48
Zie Bijlage II bij Brussel I.
566
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
uitvoerbaarheid is gegeven, bedraagt de (overigens niet-verlengbare) termijn twee maanden, te rekenen vanaf de dag van betekening; de termijn is slechts één maand indien deze woonplaats gelegen is in het land waar het verzoek tot exequatur wordt ingesteld. Om uit te maken waar een partij zijn woonplaats heeft, moet de rechter zijn interne recht toepassen. Indien de rechter tot de vaststelling komt dat een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat waar de zaak aanhangig is, dient hij na te gaan of deze partij woonplaats heeft in een andere lidstaat. Daartoe moet hij het recht van de laatstgenoemde lidstaat toepassen (art. 59 Brussel I). Art. 60 Brussel I bepaalt hoe de “woonplaats” van rechtspersonen moet worden bepaald. De rechter moet hiervoor kijken naar de plaats van de statutaire zetel, het hoofdbestuur of de hoofdvestiging. Naar Belgisch recht staan er verschillende rechtsmiddelen open tegen een beslissing van de Rechtbank van Eerste Aanleg. Indien het verzoek tot uitvoerbaarheidverklaring wordt afgewezen, kan de verzoeker hiertegen beroep instellen bij het Hof van Beroep. Wordt het verzoek daarentegen ingewilligd, kan de partij tegen wie de uitvoering wordt gevraagd verzet aantekenen bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. Ten slotte staat nog een derde mogelijkheid open: indien het verzoek wordt geweigerd, zou de versteklatende verzoekende partij eveneens verzet kunnen aantekenen bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. In de praktijk zal dit echter zelden tot nooit voorkomen, aangezien de tenuitvoerlegging bijna steeds wordt toegestaan, tenzij de benodigde documenten ontbreken.49 Tegen de beslissing gewezen naar aanleiding van het hiervoor beschreven rechtsmiddel, kan ten slotte nog cassatieberoep worden ingesteld (art. 44 Brussel I en Bijlage IV Brussel I). De instantie die geroepen wordt om uitspraak te doen over een rechtsmiddel ingesteld op basis van art. 43 of art. 44 Brussel I, mag de uitvoerbaarheidverklaring slechts weigeren of het eerder verleende exequatur intrekken indien één van de weigeringsgronden van art. 34 of art. 35 aanwezig is. In tegenstelling tot de eerste rechter dient hij dus wel na te gaan of geen van deze weigeringsgronden aanwezig zijn. Ook hier mag de betrokken instantie overigens in geen geval overgaan tot een onderzoek naar de juistheid van de buitenlandse beslissing. 4.1.3. Andere Europese bronnen. Naast de hiervoor besproken Brussel I Verordening, zijn er nog een aantal andere Europese en internationale verordeningen en verdragen waarin de erkenning en tenuitvoerlegging wordt geregeld. Meestal gaat het hier om verordeningen die specifieke materies behandelen en dus een minder ruim 49
H. VAN HOUTTE en J. VERLINDEN (eds.), Leidraad Internationaal Privaatrecht, onuitgeg., 199. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
567
MAARTEN HONORÉ
toepassingsgebied hebben dan de Brussel I Verordening. Er kan met name melding gemaakt worden van de Brussel IIbis Verordening50, de Insolventieverordening51, het Verdrag van Lugano52 (ook het EVEX-Verdrag genoemd), het Verdrag betreffende onderhoudsverplichtingen53 en het Verdrag van New York54. De procedures vertonen vaak vele gelijkenissen met de hierboven uitgebreid besproken erkennings –en exequaturprocedure, met soms licht afwijkende weigeringsgronden voor erkenning55 of er wordt verwezen naar de nationale wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging.56 Een volledig overzicht van al deze verschillende procedures valt uiteraard buiten het bestek van dit seminariewerk. Daarnaast sluiten landen vaak ook bilaterale verdragen die de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten tussen deze landen regelen. Tussen lidstaten van de Europese Unie zijn deze verdragen echter opgeheven door Brussel I.57 4.1.4. België: wetboek Internationaal Privaatrecht en het Gerechtelijk wetboek Het nieuwe wetboek Internationaal Privaatrecht58 (hierna: WIPR) bepaalt de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten, voorzover deze niet vallen onder het toepassingsgebied van één van de hierboven omschreven instrumenten. De algemene regels zijn terug te vinden in Afdeling 5 van Hoofdstuk 1. Voor bepaalde specifieke materies zijn echter bijzondere bepalingen opgenomen59. Art. 22 herhaalt het principe van de de plano erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen die uitvoerbaar zijn in de Staat van herkomst. Het 50
Verordening (EG) nr. 2201 van de Raad van 27 november betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 1347/2000, Pb. Nr. L 338, 23 december 2003, 1. 51 Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, Pb. Nr. L 160, 30 juni 2000, 1 52 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gedaan te Lugano op 16 september 1988, Pb. Nr. L 319, 1988, 9. 53 Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen ter zake van onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, gedaan te ’s Gravenhaege op 15 april 1958, Wet van 11 augustus 1961, B.S. 28 oktober 1961. 54 Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken gedaan te New York op 10 juni 1958, Wet 5 juni 1975, B.S. 15 november 1975. 55 Zie bv. art. 23 Brussel IIbis. 56 Zie bv. art. 47 Brussel IIbis. 57 Voor de volledige lijst van de opgeheven verdragen: zie art. 69 Brussel I. 58 Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, B.S. 27 juli 2004. 59 Zie: H. VAN HOUTTE en J. VERLINDEN (eds.), Leidraad Internationaal Privaatrecht, onuitgeg., 202 en vooral voetnoot 556. Het betreft art. 39 (vaststelling of verandering van naam of voornamen in het buitenland); art. 57 (verstoting van de vrouw door de man); art. 72 (adoptie); art. 95 (intellectuele eigendom); art. 115 (bepaalde aspecten van rechtspersonen) en art. 121 (insolventie).
568
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
begrip “rechterlijke beslissing” wordt overigens ook hier ruim ingevuld, namelijk “de beslissingen die worden gewezen door een instantie die een rechtsmacht uitoefent” (art. 22 §3 1° WIPR). Ook buitenlandse authentieke akten worden in principe erkend zonder dat er enige procedure moet doorlopen worden. Indien de overheid weigert de geldigheid van de akte te erkennen, kan beroep worden ingesteld bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. De akte moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Kort samengevat komt het erop neer dat: 1.het moet gaan om een authentieke akte; 2.deze akte moet voldoen aan de voorwaarden die nodig zijn voor haar echtheid in de Staat van herkomst. Dit wordt meestal bewezen door legalisatie van de akte. De procedure hiervoor is terug te vinden in art. 30 WIPR of het Haags Apostilleverdrag indien dit van toepassing is. 3.de akte moet uitvoerbaar zijn in het land waar de akte verleden is en 4.de akte mag niet in strijd zijn met de openbare orde van de aangezochte Staat.60 Met betrekking tot de eerste voorwaarde rijst het probleem dat het WIPR niet bepaalt wat men onder het begrip authentieke akte moet verstaan. Het eerder besproken rapport-Jenard-Möller kan ook hier echter enige houvast bieden.61 Dit rapport vermeldt als voorwaarden dat de authenticiteit door een overheidsorgaan moet zijn vastgesteld en dat deze authenticiteit niet alleen de handtekening mag betreffen maar ook moet slaan op de inhoud van de akte.62 Net zoals in de Brussel I Verordening moeten buitenlandse gerechtelijke beslissingen en authentieke akten uitvoerbaar worden verklaard vooraleer effectief tot tenuitvoerlegging kan worden overgegaan. Ook hier is de Rechtbank van Eerste Aanleg exclusief bevoegd (tenzij voor vonnissen betreffende insolventie, waarvoor de Rechtbank van Koophandel bevoegd is). Dit wordt bevestigd in art. 570 Ger. W. De inleiding van de vordering en de behandeling van de zaak gebeurt volgens de procedure van de vordering op eenzijdig verzoekschrift (art. 23 §3 WIPR). Indien de erkenning incidenteel wordt aangevoerd voor een Belgische rechter, dan is deze wel bevoegd om daarvan kennis te nemen (art. 23 §1 derde lid). Art. 23 §4 voorziet eveneens in de mogelijkheid tot voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis waartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of dat daarvoor vatbaar is. §5 bepaalt verder dat tijdens de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen die tenuitvoerlegging toestaan en tot over dat beroep uitspraak is gedaan, alleen 60
Voor een uitvoeriger bespreking, zie: H. VAN HOUTTE en J. VERLINDEN (eds.), o.c., 206208 61 Rapport van de heer P. Jenard en de heer G. Möller ter voorbereiding van het Verdrag van Lugano, Pb. 28 juli 1990, C 189/57, nr. 72. 62 H. VAN HOUTTE en J. VERLINDEN (eds.), o.c., 206.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
569
MAARTEN HONORÉ
bewarende maatregelen kunnen worden genomen op de goederen van de partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevorderd. Art. 25 voorziet in een aantal weigeringsgronden. Deze gelden niet alleen voor de erkenning, maar ook voor de uitvoerbaarheidverklaring van een buitenlands vonnis of een buitenlandse authentieke akte. Het betreft voornamelijk de openbare orde-exceptie of de schending van bepaalde fundamentele beginselen zoals het recht van verdediging of de toepassing van het gezag van gewijsde. Ook indien de Belgische rechter exclusief bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, wordt de buitenlandse beslissing niet erkend of ten uitvoer gelegd. Ten slotte kan de beslissing niet worden erkend of ten uitvoer worden gelegd als de bevoegdheid van de buitenlandse rechter uitsluitend gegrond was op de aanwezigheid van de verweerder of van goederen zonder rechtstreeks verband met het geschil in de Staat waartoe die rechter behoort of als de erkenning of uitvoerbaarheidverklaring in strijd zou zijn met specifieke weigeringsgronden. Ditzelfde artikel poneert overigens opnieuw het principe dat de buitenlandse rechterlijke beslissing in geen geval ten gronde mag worden herzien. Tegen de beslissing van de Rechtbank van Eerste Aanleg die het exequatur weigert, is beroep mogelijk voor het Hof van Beroep. Tegen de beslissing die het exequatur toestaat, kan de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd verzet aantekenen (art. 1031 en 1033 Ger. W.).
4.2. DE PROCEDURE SINDS DE EET-VERORDENING. 4.2.1. Afschaffing van het exequatur. Sinds de inwerkingtreding van de EET-Verordening is de hiervoor beschreven procedure in het land van tenuitvoerlegging niet meer nodig voor vonnissen die in de lidstaat van oorsprong gewaarmerkt werden als een Europese Executoriale Titel. De EET-Verordening poneert in art. 5 namelijk het basisprincipe van de afschaffing van het exequatur. Een beslissing die in de lidstaat van oorsprong als een Europese Executoriale Titel werd gewaarmerkt, moet in alle andere lidstaten erkend en ten uitvoer worden gelegd, zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid moet worden gevraagd. Tevens is het onmogelijk om de erkenning van de buitenlandse akte te betwisten. Art. 11 EET-Verordening beperkt meteen wel het gevolg van het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel tot de uitvoerbaarheid van de beslissing. De afschaffing van het exequatur is echter maar een onderdeel van de Europese Executoriale Titel. De Europese Executoriale Titel kan echter ook veel ruimer worden ingevuld als het verkrijgen van een uitvoerbare titel door middel van een geharmoniseerde procedure die in alle lidstaten van toepassing is en die in alle lidstaten zonder verdere procedure kan ten uitvoer worden
570
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
gelegd. Meteen is hiermee ook de dubbele doelstelling van de verordening duidelijk gemaakt.63 De afschaffing van de exequaturprocedure vormt dus eigenlijk een fundamentele omkering van de situatie zoals deze tot nu toe bestond. Het is dan ook heel belangrijk dat de verordening duidelijk bepaalt hoe deze nieuwe toestand in de praktijk moet uitgevoerd worden. Dit speelt zich af in twee richtingen, die allebei door de verordening worden uitgewerkt. Enerzijds regelt de verordening vrij uitvoerig de voorwaarden voor waarmerking als een Europese Executoriale Titel in de lidstaat van oorsprong (artt. 6 tot en met 19) en anderzijds bepaalt de verordening ook hoe de effectieve tenuitvoerlegging van een dergelijke beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging in zijn werk moet gaan (artt. 20 tot en met 23).64 4.2.2. Procedure Vooraleer de procedure uitvoeriger te bespreken, is het belangrijk op te merken dat de EET-Verordening de reeds bestaande procedures met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen die betrekking hebben op niet-betwiste schuldvorderingen niet heeft afgeschaft. In de overwegingen die aan de verordening voorafgaan, staat uitdrukkelijk te lezen dat het verzoek tot waarmerking een keuzemogelijkheid is voor de schuldeiser, maar dat deze evengoed het systeem van erkenning en tenuitvoerlegging van de Brussel I Verordening of andere gemeenschapsinstrumenten mag kiezen (overweging 20). De 2 procedures blijven als het ware parallel naast elkaar bestaan. a. Rechterlijke beslissingen
Krachtens art. 6 wordt een waarmerking als Europese Executoriale Titel van een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering verkregen “op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek”. Twee zaken kunnen hierbij opgemerkt worden. Ten eerste wordt duidelijk dat de rechter de Europese Executoriale Titel niet ambtshalve verleent, maar dat de schuldeiser daartoe uitdrukkelijk een verzoek moet indienen bij de bevoegde instantie.65 Ten tweede blijkt uit het gebruik van de woorden “te eniger tijd” dat het verzoek niet onmiddellijk na de uitspraak moet worden ingediend, maar dat dit
63
A-M ROUCHAUD-JOET, “Le titre exécutoire européen” in M. STORME en G. DE LEVAL (eds.) Het Europees Gerechtelijk Recht en Procesrecht, Die Keure, 2003, p. 451 en K. PITEUS, o.c., 512. 64 Ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005 betreffende de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, B.S. 28 oktober 2005, 2de uitg., p. 47042; errat., 18 november 2005, p. 49821. 65 M. ZILINSKY, “Grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vonnissen zonder hindernissen?”, WPNR 2002, 6497, 505. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
571
MAARTEN HONORÉ
ook nog geruime tijd erna kan gebeuren66. Uiteraard kunnen enkel vonnissen of authentieke akten verkregen na 21 januari 2005 (het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening) in aanmerking komen. Aangezien de verordening zo ruim is opgesteld, staat niets in de weg dat het verzoek reeds eerder, namelijk in de loop van de procedure of zelfs al bij de gedinginleidende akte wordt gedaan. Dit laatste is echter niet aangewezen, aangezien zo het verrassingseffect wordt prijsgegeven.67 In de omzendbrief van de minister van justitie die in België de verdere uitwerking van de EET-Verordening regelt, lijkt de mogelijkheid om reeds tijdens de procedure ten gronde een verzoek tot waarmerking in te dienen echter te zijn uitgesloten: · “zodra een rechterlijke beslissing tot stand is gekomen, kan op vraag van de verzoekende partij de rechtsinstantie die de beslissing heeft uitgesproken (…) het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel afleveren”. Als men deze tekst letterlijk interpreteert, kan het verzoek pas gedaan worden nadat de beslissing gewezen is. Meer in de geest van de verordening zou men deze tekst echter ook zo kunnen interpreteren dat enkel de eigenlijke aflevering van de waarmerking kan gebeuren na de beslissing. Het verzoek zou dan wel al tijdens de procedure kunnen gebeuren. Dergelijke interpretatie zou de voorkeur moeten genieten. In de Nederlandse omzettingswet heeft men het tijdstip waarop men het verzoek kan doen wel uitdrukkelijk vastgelegd.68 Het verzoek kan er niet alleen na de beslissing worden gedaan, maar ook tijdens de procedure en dit zowel in het gedinginleidende stuk als in de loop van de eigenlijke procedure. Dergelijk verzoek wordt overigens niet beschouwd als een verandering of vermeerdering van de eis. De verordening bepaalt enkel dat het verzoek moet zijn gedaan aan het gerecht van oorsprong, maar laat het verder aan de lidstaten over om de specifieke instantie aan te wijzen die hiervoor bevoegd is. In dit opzicht valt het overigens te betreuren dat de verordening geen waarborgen voor onpartijdigheid heeft ingebouwd. De verordening verbiedt immers niet dat de rechter die de beslissing heeft genomen ook het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel mag afleveren.69 Sommige auteurs menen dat het begrip “gerecht” in art. 5 strikt moet worden geïnterpreteerd, waardoor de mogelijkheid dat de griffies of andere administratieve diensten van de rechtbank de Europese Executoriale Titel
66
X. E. KRAMER, o.c., 381. M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 791. 68 Art. 2, 1 en 2, 4 Wet van 28 september 2005 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Staatsblad 2005 485 p. 1 (ook: Uitvoeringswet verordening Europese Executoriale Titel). 69 A. MOURRE en Y. LAHLOU, “Chronique de droit international privé des affaires (2004). La construction de l’espace judiciaire européen: l’exécution des créances incontestées et l’interdiction des anti-suit injunctions”, RDAI 2004, 541. 67
572
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
mogen afleveren, zou zijn uitgesloten.70 De Belgische minister van justitie was echter een andere mening toegedaan. In de omzendbrief die werd rondgestuurd naar de procureurs-generaal staat immers te lezen dat “aangezien het –onder voorbehoud van de interpretatie van de Hoven en rechtbanken- niet gaat om een rechtsprekende handeling als zodanig, kan het verzoek worden ingediend bij de hoofdgriffier van de rechtsinstantie die de beslissing of gerechtelijke schikking heeft genomen.”71 Het voorbehoud dat gemaakt wordt, wijst er duidelijk op dat men niet helemaal zeker is dat deze zienswijze ook door de rechtspraak zal worden gevolgd. Ook wat de vorm van het verzoek betreft bepaalt de verordening niets en wordt de verdere uitwerking overgelaten aan de lidstaten. In België mag men het verzoek zelfs mondeling doen. In dat geval moet de hoofdgriffier een beknopte nota opstellen waarin het onderwerp van het verzoek wordt uiteengezet.72 Waarschijnlijk zal deze mogelijkheid om het verzoek mondeling in te stellen in de praktijk weinig tot geen belang hebben: bij het verzoek tot waarmerking moeten toch verplicht een aantal documenten worden voorgelegd en bovendien wordt het opstellen van de nota beschouwd als een akte van de griffier, die onderworpen is aan een griffierecht van 30 euro.73 In Nederland heeft men voor een andere oplossing gekozen: daar moet het verzoek tot waarmerking bij verzoekschrift worden gevraagd aan de voorzieningenrechter (vergelijkbaar met de kortgedingrechter in België) van het gerecht dat de beslissingen gegeven heeft. Betreft het een beslissing van een kantonrechter (de laagste rechtbank in de Nederlandse gerechtelijke organisatie, vergelijkbaar met het Belgische vredegerecht), moet het verzoek gedaan worden aan de kantonrechter. Gaat het om een beslissing van een gerechtshof (het Hof van Beroep), dan moet het verzoek worden gericht aan dit gerechtshof.74 In tegenstelling tot het Belgische recht, dient het verzoek dus altijd schriftelijk te worden opgesteld en is een mondeling verzoek uitgesloten. b. Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen
Ook de regeling voor waarmerking van authentieke akten is verschillend in België en Nederland: in België wordt de bevoegdheid om authentieke akten te waarmerken als Europese Executoriale Titel toegekend aan de notaris die de 70
Bijvoorbeeld H. TAGARAS, “Le titre exécutoire européen” in X., Quelle justice pour l’Europe? La charte Européenne des droits fondamentaux et la Convention pour l’avenir de l’Europe, Bruylant 2004, 196 en H. PEROZ, “Le règlement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées”, JDI 2005, 656. 71 Omzendbrief van de minister van justitie nr. 40/2005 van 22 juni 2005, B.S. 28 oktober 2005, 2e uitgave, kolom 47.042 tot 47.049, punt 5.1. 72 Ibid. 73 H. VANWALDEGHEM, “L’authentification en tant que titre exécutoire européen pour des créances non contestées”, Le trait d’Union, 2005, nr. 74, p. 8 en J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 91. 74 Art 2 Nederlandse Uitvoeringswet verordening Europese Executoriale Titel. Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
573
MAARTEN HONORÉ
authentieke akte heeft verleden, terwijl men in Nederland dezelfde regeling als waarmerking voor rechterlijke beslissingen hanteert: een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van de rechtbank van de plaats van vestiging van de notaris die de authentieke akte heeft verleden.75 Krachtens art. 24 komen ook gerechtelijke schikkingen voor waarmerking als Europese Executoriale Titel in aanmerking. Met gerechtelijke schikkingen bedoelt men schikkingen met betrekking tot een niet-betwiste schuldvordering die in de loop van een procedure door een gerecht zijn goedgekeurd of schikkingen getroffen voor een gerechtelijke instantie. Uiteraard moeten deze schikkingen ook uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong. De waarmerking van dergelijke schikkingen gebeurt zowel in België als in Nederland op dezelfde manier als een gewone gerechtelijke beslissing.76 Tot slot bepaalt art. 8 van de EET-Verordening dat ook een gedeeltelijke Executoriale Titel kan afgeleverd worden. Dit kan in gevallen waarin slechts bepaalde gedeelten van de beslissing aan de eisen van de verordening voldoen. De waarmerking geldt dan vanzelfsprekend ook enkel voor die gedeelten.
5. VOORWAARDEN AFLEVERING EET 5.1. ALGEMEEN. Het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel wordt verstrekt door de bevoegde instantie aan de hand van standaardformulieren die bij de EET-Verordening gevoegd zijn en in de taal van de beslissing zijn opgesteld. Er zijn aparte formulieren voor waarmerking van gerechtelijke beslissingen (art. 9 EET-Verordening en Bijlage I), gerechtelijke schikkingen (art. 24 EETVerordening en Bijlage II) en authentieke akten (art. 25 EET-Verordening en Bijlage III). Vooraleer de bevoegde instantie het bewijs van waarmerking mag afleveren, moet deze eerst nagaan of de beslissing onder het formele en materiële toepassingsgebied van de EET-Verordening valt en of voldaan is aan de voorwaarden voor waarmerking.77 De voorwaarden met betrekking tot gerechtelijke beslissingen zijn terug te vinden in art. 6 EET-Verordening. Hierna worden deze voorwaarden een voor een wat nader bekeken. Vooraf moet worden opgemerkt dat de voorwaarden opgesomd in art. 6 niet van
75
Vergelijk punt 5.1 van de omzendbrief met art. 7 van de Nederlandse uitvoeringswet verordening Europese Executoriale Titel. 76 Vergelijke punt 5.1 van de omzendbrief met art. 6 van de Nederlandse uitvoeringswet verordening Europese Executoriale Titel. 77 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 791.
574
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
toepassing zijn voor waarmerking van authentieke akten (zie art. 25 lid 3) en gerechtelijke schikkingen (zie art. 24 lid 3). Zoals reeds eerder vermeld, is het gevolg van de afgifte van een bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel dat deze beslissing in alle andere lidstaten wordt erkend en ten uitvoer gelegd, zonder dat nog een bijkomende verklaring van uitvoerbaarheid nodig is in de lidstaat van tenuitvoerlegging en dat er geen mogelijkheid meer openstaat om deze erkenning te betwisten (=principe van de afschaffing van het exequatur).
5.2. UITVOERBAARHEID VAN DE BESLISSING De beslissing moet uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong (art. 6 lid 1, a)). De Verordening bepaalt zelf niet wat onder het begrip “uitvoerbaar” moet worden verstaan, zodat het recht van de lidstaat van de aangezochte rechter dit verder moet invullen.78 Deze invulling gebeurt niet in elke lidstaat op dezelfde manier: zo heeft hoger beroep in sommige lidstaten schorsende werking en in andere lidstaten niet.79 Bovendien kan de uitvoerbaarheid soms door de rechter zelf naar de omstandigheden bepaald worden. Zo beschikt de rechter in België bijvoorbeeld over de mogelijkheid om zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Indien het vonnis in België niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard werd, schorst het instellen van een gewoon rechtsmiddel de uitvoerbaarheid van het vonnis. Dit vormt een bijkomend probleem voor de hoofdgriffier bij de beoordeling of het vonnis in aanmerking komt voor waarmerking. De hoofdgriffier moet er namelijk zeker van zijn dat er geen rechtsmiddel werd ingesteld door de partij tegen wie de uitvoering wordt gevorderd. De schuldeiser zal er dus goed aan doen aan te tonen dat er geen rechtsmiddelen werden ingesteld.80 In tegenstelling tot de Brussel I Verordening vereist de tekst van de EETVerordening niet uitdrukkelijk dat het vonnis werd betekend aan de tegenpartij. In voorkomend geval zal de hoofdgriffier het bewijs van de betekening moeten vragen om het uitvoerbaar karakter van het vonnis vast te kunnen stellen.81 In tegenstelling tot wat werd vereist in een van de ontwerpvoorstellen voor de verordening, is niet vereist dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In dat voorstel kon er geen bewijs van waarmerking worden afgeleverd zolang er nog een gewoon rechtsmiddel openstond tegen de gewezen beslissing. Deze vereiste werd niet langer gesteld in de definitieve tekst, zodat ook een
78
Ibid. , vooral voetnoot 11. X. E. KRAMER, o.c., 378. J-F VAN DROOGHEBROECK en S. BRIJS, “Un titre exécutoire européen”, p. 85. 81 Ibid. p. 83 79 80
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
575
MAARTEN HONORÉ
beslissing uitvoerbaar bij voorraad het voorwerp kan uitmaken van een Europese Executoriale Titel.82 Is een beslissing betreffende een niet-betwiste schuldvordering niet meer uitvoerbaar of als de uitvoerbaarheid is opgeschort of beperkt, levert het gerecht van oorsprong op te eniger tijd gedaan verzoek hiervan een bewijs af. Ook dit bewijs wordt gegeven aan de hand van een standaardformulier (art. 6 lid 2 en Bijlage IV EET-Verordening). Dit formulier moet vermelden of de beslissing niet of slechts beperkt uitvoerbaar is.
5.3. BESLISSING NIET STRIJDIG MET BEVOEGDHEIDSREGELS De instantie die het bewijs van waarmerking moet afleveren, moet eveneens nagaan of de beslissing niet strijdig is met bepaalde bevoegdheidsregels van de Brussel I Verordening (art. 6 lid 1, b)). Het gaat meerbepaald over bevoegdheid in verzekeringszaken (afdeling 3 van Hoofdstuk 2 Brussel I) en de exclusieve bevoegdheidsgronden van art. 22 Brussel I.83 Art. 6 lid 1, d) voegt daar nog bepaalde geschillen inzake door consumenten gesloten overeenkomsten aan toe. Het gaat om geschillen met betrekking tot nietbetwiste schuldvorderingen waarin de consument de schuldenaar is. Echter niet alle niet-betwiste schuldvorderingen komen in dit laatste geval in aanmerking, enkel de zogenaamde “passief onbetwiste schuldvorderingen” zoals bedoeld in art. 3, lid 1 b) en c). Dit kan nogal bevreemdend overkomen: als een consument de schuldvordering uitdrukkelijk erkent maar niet betwist (actief onbetwiste schuldvorderingen), moet de waarmerkende instantie niet nagaan of de rechter die de beslissing gewezen heeft wel bevoegd was om over de zaak te oordelen. Heeft de consument-schuldenaar daarentegen de schuldvordering noch erkend noch betwist, dan moet de betrokken instantie wel nagaan of art. 16 lid 2 Brussel I correct werd toegepast.84 Men kan zich de vraag stellen waarom dit onderscheid tussen actief en passief onbetwiste schuldvorderingen in dit geval wel degelijk een belangrijke rol speelt, terwijl in de andere gevallen van art. 6 dit onderscheid niet gemaakt wordt. Toch is dit onderscheid niet zo verrassend: ook in het kader van de Brussel I Verordening en het Verdrag van Rome inzake verbintenissen uit overeenkomst genieten niet alle consumenten eenzelfde bescherming. Kortweg komt het erop neer dat de consument die zelf actief deelneemt aan het proces, niet meer dezelfde bescherming nodig heeft als de consument die volledig passief blijft. Indien de consument de vordering noch erkent, noch betwist moeten de beschermende
82
H. PEROZ, “Le règlement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées”, JDI 2005, 648. 83 Deze exclusieve bevoegdheden hebben onder andere betrekking op zakelijke rechten op en verhuur van onroerende goederen en geldigheid, nietigheid of ontbinding van vennootschappen. 84 Bij consumentenovereenkomsten waarin de consument gedagvaard wordt, dient dit te gebeuren voor de rechtbank van de plaats waar deze consument zijn woonplaats heeft.
576
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
maatregelen van de Brussel I Verordening terug nageleefd worden, zodat in dit geval ook de bevoegdheidstoets van art. 6 moet doorgevoerd worden.85 Deze bevoegdheidstoets is een klassiek criterium in het internationale executierecht en berust op het idee dat de legitimiteit van de gewezen beslissing vervalt als het gerecht van herkomst niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen.86 Het leek dan ook logisch om deze bevoegdheidstoets in de nieuwe EET-Verordening op te nemen. Toch is dit minder evident dan op het eerste gezicht lijkt. Een rechter die uitspraak doet, heeft eerst zijn internationale bevoegdheid moeten nagaan overeenkomstig Hoofdstuk II van de Brussel I Verordening. Hieronder vallen ook de in art. 6 bedoelde bevoegdheidsregels. In landen waar de rechter die de uitspraak gewezen heeft ook het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel moet afleveren, moet deze na de uitspraak opnieuw nagaan of zijn uitspraak wel rechtsgeldig is en de bevoegdheidsregels van de Brussel I Verordening niet heeft geschonden. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat een rechter zich eerst bevoegd zal verklaren maar achteraf het verzoek tot waarmerking van zijn beslissing zal verwerpen op grond van zijn onbevoegdheid.87
5.4. MINIMUMNORMEN 5.4.1. Algemeen Indien het gaat om passief onbetwiste schuldvorderingen, moet de waarmerkende instantie de beslissing aan nog een laatste toets onderwerpen. Er moet namelijk nog worden nagegaan of de procedure in de lidstaat van oorsprong voldoet aan de minimumnormen die in art. 12 tot 19 EETVerordening worden besproken. Deze normen leggen de minimumvereisten vast die ten aanzien van de rechten van de verdediging moeten worden nageleefd om een beslissing als Europese Executoriale Titel te kunnen erkennen. De betekening en de kennisgeving van de meest relevante stukken “op zodanige wijze en zo tijdig als nodig is” om de schuldenaar in staat te stellen zich te verdediging indien hij dat wenst, staat daarbij centraal.88 Opmerkelijk is in elk geval dat de Verordening geen verplichtingen oplegt aan de lidstaten om hun wetgeving indien nodig aan te passen om te voldoen aan de minimumnormen. Enerzijds kan dit ertoe leiden dat in bepaalde lidstaten 85
H. PEROZ, o.c., 649. X. E. KRAMER, o.c., 378 H. TAGARAS, “Le titre exécutoire Européen” in X., Quelle justice pour l’Europe? La Charte Européenne des droits fondamentaux et la Convention pour l’avenir de l’Europe, Bruylant, 2004, 196. 88 Voorstel voor een Verordening van de Raad tot invoering van een Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, COM(2002) 159def., p. 11. (hierna: voorstel EETVerordening) 86 87
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
577
MAARTEN HONORÉ
geen Europese Executoriale Titel zal kunnen worden afgeleverd omdat de nationale procedure niet voldoet aan de minimumvereisten van de EETVerordening, anderzijds wordt ook geen uniformiteit bereikt met betrekking tot de minimumnormen. Een richtlijn zou tot een meer bevredigend resultaat hebben geleid, aangezien de lidstaten dan wel verplicht zouden worden om hun wetgeving indien nodig aan te passen, wat meteen ook tot meer uniformiteit zou geleid hebben.89 Toch mag het niet echt verrassend genoemd geworden dat men een verordening heeft uitgevaardigd, gezien de soms (zeer) laattijdige of gebrekkige omzetting van richtlijnen in de verschillende lidstaten.90 Ook hier geldt dat voor actief onbetwiste schuldvorderingen niet moet worden nagegaan of de minimumnormen nageleefd werden. De Commissie verantwoordt dit onderscheid op gelijkaardige manier als bij de bevoegdheidstoets: bij actief onbetwiste schuldvorderingen heeft de schuldenaar uitdrukkelijk ingestemd met de schuldvordering en dus actief blijk gegeven van zijn besluit zich niet te verweren.91 Aangezien de verweerder verschijnt, moet uiteraard niet meer worden nagegaan of hij op een degelijke manier werd opgeroepen. 5.4.2. Normen met betrekking tot de gedinginleidende akte Een eerste groep normen heeft betrekking op de manier waarop de gedinginleidende akte of het gelijkwaardige stuk aan de schuldenaar kan worden betekend of ter kennis kan worden gebracht (artt.13 tem 15). Het nut om dit onderscheid tussen betekening en kennisgeving te maken is overigens niet meteen duidelijk: betekening is immers een specifieke vorm van kennisgeving.92 93 De Verordening somt in feite alle mogelijkheden van kennisgeving die in de lidstaten van toepassing zijn op en laat al toe dat de schuldeiser van al deze mogelijkheden gebruik maakt.94 In al de hierna opgesomde gevallen kan krachtens art. 15 EET-Verordening de kennisgeving overigens ook aan een vertegenwoordiger van de schuldenaar geschieden. a. Betekening of kennisgeving met bewijs van ontvangst door de schuldenaar
Binnen deze categorie voorziet art. 13 lid 1 in verschillende mogelijkheden: a)het stuk kan persoonlijk aan de schuldenaar ter kennis zijn gebracht. Het bewijs hiervan wordt geleverd door een door de schuldenaar ondertekende 89
M. FREUDENTHAL, o.c. p. 397. B.I. VAN HET KAAR, o.c. p. 34. 91 Ibid. 92 H. PEROZ, o.c., 650. 93 Voor het overige zal hier de algemene term “kennisgeving” gehanteerd worden ipv de opsplitsing kennisgeving en betekening telkens te maken. 94 A. MOURRE en Y. LAHLOU, “Chronique de droit international privé des affaires (2004): La construction de l’espace judiciaire européen: l’exécution des créances incontestées et l’interdiction des anti-suit injunctions”, RDAI 2004-4, 544. 90
578
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
bevestiging met de datum van ontvangst. Dit komt overeen met art. 33 van het Ger. Wb. b)Dezelfde mogelijkheid als a), maar de ontvangst blijkt uit een document, ondertekend door de bevoegde persoon die deze kennisgeving heeft verricht en waarin wordt verklaard dat de schuldenaar het stuk in ontvangst heeft genomen of geweigerd. De datum van kennisgeving moet eveneens verplicht vermeld worden. c)Kennisgeving per post, waarvan de kennisname van de schuldenaar blijkt uit een door hem ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging met datum van ontvangst. d)Kennisgeving langs elektronische weg, bijvoorbeeld via fax of e-mail. Ook hier moet de schuldenaar een ontvangstbevestiging sturen met de datum van ontvangst. Deze methode van kennisgeving is naar huidig Belgisch recht onbekend. Een bijkomende mogelijkheid wordt gecreëerd in art. 13 lid 2 EETVerordening: de kennisgeving kan ook mondeling geschieden tijdens een voorafgaande terechtzitting over de vordering. Deze kennisgeving moet in de notulen worden vermeld. Zo kan een schuldenaar die de vordering erkend heeft in de aanloop van de procedure maar dat niet meer gedaan heeft in de procedure zelf, toch worden verondersteld impliciet te hebben ingestemd met de vordering. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de schuldenaar opkomt tegen een bevel tot betaling, maar dan niet meer verschijnt op de verdere terechtzittingen.95 b. Betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar
Art. 14 EET-Verordening somt een aantal alternatieve wijzen van kennisgeving op, die niet gepaard gaan met een bewijs dat deze kennisgeving aan de schuldenaar gebeurd is. In het oorspronkelijke voorstel waren deze veel soepelere vormen van kennisgeving enkel toegestaan indien “redelijke pogingen tot betekening of kennisgeving aan de schuldenaar persoonlijk, geen resultaat hebben opgeleverd.”96 In de definitieve versie is van deze duidelijke hiërarchie niets meer terug te vinden, zodat de schuldenaar in alle gevallen gebruik kan maken van de mogelijkheden van art. 14. Vereist is wel dat het adres van de schuldenaar met zekerheid bekend is (art. 14 lid 2 EETVerordening). De kennisgeving kan krachtens art. 14 geschieden op 1 van de volgende wijzen geschieden: a)kennisgeving aan het adres van de schuldenaar, zowel in persoon als aan een huisgenoot of een persoon die daar in dienst is;
95 96
A. MOURRE en Y. LAHLOU, o.c., 545 Art. 12 Voorstel EET-Verordening.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
579
MAARTEN HONORÉ
b)kennisgeving aan het zakenadres, indien de schuldenaar een zelfstandige of rechtspersoon is; c)Kennisgeving door deponeren van het stuk in de brievenbus; d)Deponeren van het stuk op het postkantoor of bij de bevoegde autoriteiten met een schriftelijke mededeling daarvan aan de schuldenaar. Deze mededeling wordt in de brievenbus achtergelaten en vermeldt uitdrukkelijk dat het gaat op een gerechtelijk stuk of dat deze mededeling als kennisgeving geldt en eventuele termijnen doet ingaan. Op voorwaarde dat deze laatste vermeldingen opgenomen worden in de tekst van de aangetekende zending die de gerechtsdeurwaarder opstuurt, voldoet art. 38 §1 Ger. Wb. aan deze vorm van kennisgeving97; e)Kennisgeving per post. Indien de schuldenaar woont in de lidstaat van oorsprong, moet geen ontvangstbewijs worden opgesteld overeenkomstig art. 14 lid 3. f)Langs elektronische weg met een automatische aankomstbevestiging, op voorwaarde dat de schuldenaar vooraf uitdrukkelijk met deze wijze van kennisgeving heeft ingestemd. In de eerste 4 gevallen moet het bewijs van de kennisgeving nog worden geleverd (art. 14 lid 3 EET-Verordening). Dit kan blijken uit een document dat ondertekend is door de bevoegde persoon die de kennisgeving heeft gericht. In dit document moeten onder andere de datum van kennisgeving, de wijze van kennisgeving en de persoon aan wie de kennisgeving werd verricht, vermeld worden. In de eerste twee gevallen kan een ontvangstbevestiging van de persoon aan wie betekend is ook volstaan (art. 14 lid 3 EET-Verordening). In de gevallen waarbij de kennisgeving niet aan de schuldenaar zelf gebeurt, maar aan een vertegenwoordiger of een huisgenoot, betekent dit echter niet automatisch dat de schuldenaar zelf ook op de hoogte gebracht wordt dat er een procedure tegen hem werd ingesteld. Sommige auteurs stellen zich dan ook terecht de vraag of men in de verordening de mogelijke vormen van kennisgeving niet te ruim ingevuld heeft, vooral gezien de verregaande gevolgen die aan de niet-verschijning worden gekoppeld.98 Ook de mogelijkheid om via elektronische weg de kennisgeving te verrichten, houdt zekere risico’s in: indien deze mogelijkheid bijvoorbeeld wordt ingeschreven in de voorwaarden voor een elektronische koopovereenkomst, is het risico dat deze clausule niet opgemerkt wordt door de schuldenaar zeker niet denkbeeldig.99
97
J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 143. Zie bv. de kritische bijdrage van E. JEULAND, “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, 148, 18. 99 Ibid. 98
580
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
5.4.3. Normen met betrekking tot de inlichting van de schuldenaar over de schuldvordering In de artikelen 16 en 17 EET-Verordening worden een aantal minimumvermeldingen opgesomd, die ervoor moeten zorgen dat de schuldenaar goed voorbereid is op het geding. De verplichte vermeldingen kunnen worden opgedeeld in twee groepen: enerzijds vermeldingen die moeten verzekeren dat de schuldenaar degelijk over de schuldvordering werd ingelicht en anderzijds vermeldingen die de schuldenaar behoorlijk moeten inlichten over de proceshandelingen die nodig zijn om de schuldvordering te betwisten. De meeste verplichte aspecten van de inlichtingen die aan de schuldenaar moeten worden verstrekt, zijn zeer vanzelfsprekend, maar werden toch opgenomen om het de schuldenaar mogelijk te maken zo optimaal mogelijk zijn verdediging voor te bereiden.100 Krachtens art. 16 EET-Verordening moet het gedinginleidende stuk of een gelijkwaardig stuk een aantal verplichte gegevens bevatten, zodat de schuldenaar zo volledig mogelijk op de hoogte is over de schuldvordering. Om dit mogelijk te maken, moet het gedinginleidende stuk de naam en het adres van de partijen, het bedrag van de schuldvordering, de eventuele rentevoet en de termijn waarvoor de rente wordt berekend en de grondslag van de rechtsvordering vermelden. Art. 17 wil verzekeren dat de schuldenaar op de hoogte is van de procedurele vereisten die moeten worden nageleefd om de schuldvordering te betwisten. Deze vermeldingen moeten niet noodzakelijk in het gedinginleidende stuk of gelijkwaardig stuk opgenomen zijn, maar kunnen ook in minder formele documenten zijn vermeld, zoals een eenvoudig bijgevoegd document bij de gedinginleidende akte of de dagvaarding voor een terechtzitting.101 De elementen die moeten vermeld worden zijn: a)de vormvereisten voor betwisting van de vordering, met inbegrip van de termijn voor schriftelijke betwisting van de schuldvordering of, in voorkomend geval, het tijdstip van de terechtzitting, de naam en het adres van de instantie waaraan het antwoord moet worden gezonden of, in voorkomend geval, waarvoor men ter terechtzitting moet verschijnen, en of het verplicht is zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen; b)de mogelijke gevolgen van het niet-betwisten van de vordering of van het niet-verschijnen op de terechtzitting, waaronder ook de mogelijkheid valt dat de beslissing over de dan niet-betwiste schuldvordering kan worden gewaarmerkt als een Europese Executoriale Titel, zodat uitvoering in alle lidstaten van de EU mogelijk zal worden. De schuldenaar moet erop gewezen
100 101
Voorstel EET-Verordening, p. 12. H. PEROZ, o.c., 651.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
581
MAARTEN HONORÉ
worden dat hij deze gevolgen alleen kan voorkomen door de vordering te betwisten.102 In het oorspronkelijke voorstel was nog een bijkomende bescherming ingebouwd. In het voorgestelde art. 15 werd concreet vastgesteld welk tijdstip van kennisgeving moet worden beschouwd als “zo tijdig als nodig is” om de verdediging voor te kunnen bereiden. Deze wachttermijn werd vastgesteld op ten minste 14 kalenderdagen indien de schuldenaar zijn woonplaats heeft in de lidstaat van oorsprong en werd verlengd tot 28 kalenderdagen indien de schuldenaar in een andere lidstaat woonplaats heeft. Deze verlenging werd verantwoord omwille van de complexe aard van grensoverschrijdende procedures. Het startpunt van de termijn is de datum van kennisgeving van het gedinginleidend stuk.103 In de definitieve tekst is deze wachttermijn echter weggevallen. Dit betekent echter niet dat deze bescherming volledig wegvalt: in het nationale procedurerecht worden immers vaak gelijkaardige wachttermijnen vereist.104 Naar Belgisch recht zijn een aantal van deze vermeldingen niet verplicht op te nemen in de dagvaarding. Dit is met name het geval voor de vermeldingen uit art. 17 a) EET-Vo. Indien men na de procedure eventueel gebruik wil maken van de waarmerking als europese executoriale titel, dan zal men ervoor moeten zorgen dat deze vermeldingen wel degelijk in de dagvaarding werden opgenomen. 5.4.4. Herstel van niet-naleving van de minimumnormen Indien de hierboven besproken minimumnormen in de lidstaat van oorsprong niet zijn nageleefd, betekent dit niet automatisch dat de beslissing niet meer in aanmerking komt voor waarmerking als Europese Executoriale Titel. Art. 18 EET-Verordening voorziet namelijk in bepaalde gevallen in de mogelijkheid om deze vormgebreken te herstellen. Een dergelijke bepaling is ook terug te vinden in art. 34 lid 2 van de Brussel I Verordening. In art. 34 wordt bepaald dat de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden geweigerd indien de versteklatende schuldenaar degelijk en op tijd verwittigd werd en de verweerder geen rechtsmiddel tegen de beslissing heeft aangewend terwijl hij daar wel toe in staat was. Hierdoor wordt de schuldenaar verplicht actief op te treden in de procedure en kan hij niet op zijn lauweren rusten en ervan uitgaan dat een vormgebrek bij het begin van de procedure automatisch gevolgen zal hebben voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat.105 Dezelfde redenering ligt aan de basis van art. 18 EET-Verordening en ook de 102
Voorstel EET-Verordening, p. 13. Zie Voorstel EET-Verordening, p. 12 en p. 27. 104 Voor België is dit volgens art. 707 Ger. Wb. in niet-spoedeisende gevallen minimum 8 dagen, maar deze termijn is overeenkomstig art. 55 Ger. Wb. verlengbaar tot 15, 30 of 80 dagen indien de verweerder niet in België verblijft. 105 Zie voorstel EET-Verordening p. 13 en X. E. KRAMER, o.c., 380. 103
582
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
voorwaarden om dit artikel te kunnen inroepen zijn gelijklopend: ten eerste moet het gedinginleidend stuk aan de schuldeiser ter kennis zijn gebracht overeenkomstig een van de mogelijkheden die voorzien zijn in art. 13 en 14 EET-Verordening. Ten tweede moet de schuldenaar de mogelijkheid hebben gehad een rechtsmiddel in te stellen tegen de beslissing, maar heeft hij van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Ook hier geldt dat de schuldenaar op een voldoende wijze op de hoogte moet zijn van de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen en van de wijze waarop dit moest gebeuren. Een algemene grond van herstel van niet-naleving van de minimumnormen is terug te vinden in art. 18 lid 2. Een beslissing genomen na een procedure die niet voldoet aan de vereisten van art. 13 en 14 EET-Verordening kan toch als een Europese Executoriale Titel gewaarmerkt worden, indien uit het gedrag van de schuldenaar tijdens het proces blijkt dat hij het gedinginleidend stuk “zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, persoonlijk in ontvangst heeft genomen.” 5.4.5. Heroverweging van de beslissing. In bepaalde specifieke situaties voorziet art. 19 van de verordening in een beperking om een beslissing te kunnen/mogen waarmerken. Indien de kennisgeving van het gedinginleidend stuk gebeurd is zonder ontvangstbewijs en als deze kennisgeving buiten de schuld van de schuldenaar niet tijdig kon gebeuren als met het oog op zijn verdediging nodig was, dan kan de beslissing slechts gewaarmerkt worden als Europese Executoriale Titel als de schuldenaar volgens het recht van oorsprong om heroverweging van de beslissing kan verzoeken. Dezelfde beperking wordt opgelegd indien de schuldenaar de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of andere buitengewone omstandigheden buiten zijn wil. In beide gevallen wordt uitdrukkelijk vereist dat de schuldenaar onverwijld handelt. De debiteur moet bewijzen dat hij verkeert in één van de geviseerde gevallen van art. 19106. In de Nederlandse uitvoeringswet worden zowel de procedurevoorschriften met betrekking tot het verzoek tot heroverweging als de termijn waarbinnen dit moet gebeuren, bepaald: het verzoek moet zijn ingediend binnen de 4 weken nadat de beslissing aan de schuldenaar bekend is geworden (art. 8 Uitvoeringswet EET-Verordening). In België heeft men het blijkbaar niet aangedurfd om het begrip “onverwijld” te definiëren. Voor de toepassing van dit artikel blijft een punt van discussie of het in de huidige stand van zaken het Belgische recht mogelijk is voor de debiteur om tot een heroverweging van de beslissing te verzoeken indien hij zijn verdediging niet degelijk heeft kunnen voorbereiden. Een belangrijke vraag in dit opzicht is of men hiervoor moet beschikken over een specifiek rechtsmiddel, dat enkel van toepassing is in het geval men de verdediging niet 106
J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 170.
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
583
MAARTEN HONORÉ
goed heeft kunnen voorbereiden, of dat een algemeen rechtsmiddel dat een herziening van de beslissing mogelijk maakt, volstaat. Volgens VAN DROOGHENBROECK en BRIJS is de tweede oplossing de juiste. Zij baseren zich hiervoor op het principe “qui peut le plus, peut le moins”: indien een heroverweging met betrekking tot de niet-voldoende voorbereiding voldoende is, dan moet een algehele heroverweging a fortiori volstaan voor de toepassing van art. 19.107 Zij oordelen dan ook dat dergelijke rechtsmiddelen in het Belgische recht wel degelijk voorhanden zijn. Met name de mogelijkheid van verzet (art. 1047 Ger. Wb.) zou hiervoor in aanmerking komen, indien de niettijdige kennisgeving geleid heeft tot een verstekvonnis.108 De Belgische regering heeft aan haar mededeling aan de Commissie daar nog de mogelijkheid tot herroeping van het gewijsde aan toegevoegd. Tot slot voorziet het hoger beroep tegen een vonnis geacht op tegenspraak in een mogelijkheid als het vonnis op tegenspraak gewezen is. Waar er in het tweede geval weinig twijfel over kan bestaan dat dit niet een mogelijkheid tot heroverweging kan zijn zoals bedoeld door de Verordening (gezien het uitermate beperkte toepassingsgebied zoals voorzien in art. 1133 Ger. Wb.), is er meer discussie over het feit of het verzet en het hoger beroep wel aan de vereisten voldoen. Volgens de Rechtbank van Koophandel te Hasselt is dit al niet het geval: “Wanneer de termijnen van betekening/kennisgeving van het inleidend stuk zijn gerespecteerd, doch de betekening/kennisgeving buiten de schuld van de schuldenaar niet zo tijdig is geschied als voor zijn verdediging nodig was of de schuldenaar de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of buitengewone omstandigheden buiten zijn wil, en de schuldenaar bij verstek is veroordeeld, heeft deze naar Belgisch recht niet de mogelijkheid –indien de termijnen, waarbinnen het verzet diende aangetekend, verstreken zijn – een nieuw rechtsmiddel in te stellen. De procedure van herroeping van gewijsde dient te voldoen aan de voorwaarden van art. 1133 Ger. Wb. en is in deze gevallen niet van toepassing. Het Belgische recht kent dus geen procedure van heroverweging zoals in geval van art. 19 1 a) EET-Vo hetgeen betekent dat de rechtbank dit vonnis niet kan aanmerken als Europese Executoriale Titel”.109 Uiteindelijk zal de rechtspraak de knoop moeten doorhakken welke interpretatie de juiste is. Omwille van de onduidelijke forumlering van de verordening, zal het waarschijnlijk wachten zijn op een eventuele verduidelijking door het Hof van Justitie op dit punt. Wat er ook van zij, bestaande procedurevormen onverkort toepassen in nieuwe situaties waarvoor ze niet zijn in het leven geroepen, is niet altijd zonder risico. Wederom ware het beter geweest indien de wetgever hier op voorhand al enige 107
Ibid. p. 174 Ibid. p. 178, met uitgebreide verantwoording 109 Kh. Hasselt, 2 februari 2006,
[email protected], 2006, afl. 1, p. 53 108
584
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
duidelijkheid in gebracht had, temeer daar men in de toekomst verdere ontwikkelingen –die voortbouwen op de EET-Verordening- op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen mag verwachten.
5.5. RECTIFICATIE OF INTREKKING VAN HET BEWIJS VAN WAARMERKING
Tegen een verklaring van uitvoerbaarheid in de zin van de Brussel I Verordening kon nog altijd een rechtsmiddel worden ingesteld. In de EETVerordening daarentegen is tegen het bewijs van waarmerking zelf in principe geen rechtsmiddel ten gronde meer mogelijk. Dit principiële rechtsmiddelenverbod is neergelegd in art. 10 lid 4 EET-Verordening. Zo wilde de regelgever de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat nog vereenvoudigen. Indien de schuldenaar niet wil dat er een Europese Executoriale Titel tegen hem wordt afgeleverd, moet hij de vordering zelf betwisten, zodat de beslissing omtrent deze vordering niet meer in aanmerking komt voor waarmerking. Indien de schuldenaar de vordering niet betwist, dan mag hij tegen de beslissing tot waarmerking achteraf geen beroep meer instellen.110 Hier kan worden tegenin gebracht dat de bescherming van de rechten van de schuldenaar in de lidstaten kan afwijken van de minimumnormen die in de verordening zijn vastgelegd in Hoofdstuk 3, maar volgens de Toelichting bij het voorstel EET-Verordening, kan dit geen beletsel zijn gezien de grondige controle op de naleving van de voorwaarden vooraleer een beslissing gewaarmerkt wordt als Europese Executoriale Titel en het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten ten aanzien van de zorgvuldigheid van de rechtspleging.111 Toch blijft de schuldenaar niet helemaal in de kou staan: art. 10 voorziet in twee bijzondere mogelijkheden: rectificatie en intrekking van het bewijs van waarmerking. Het bewijs van waarmerking kan worden gerectificeerd indien er tussen de beslissing en het bewijs van waarmerking verschillen te bespeuren zijn die het gevolg zijn van een materiële fout (art. 10 lid 1,a)). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de inhoud van het standaardformulier niet overeenkomt met de inhoud van de beslissing zelf.112 Intrekking van het bewijs van waarmerking is mogelijk wanneer dit bewijs kennelijk ten onrechte is toegekend, rekening houdend met de vereisten die in de verordening worden opgelegd (art. 10 lid 1, b)). Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan de waarmerking van een beslissing die niet onder het toepassingsgebied van de Verordening valt.113 Om rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking te verkrijgen, moet 110
Ontwerp EET-Verordening, p. 9. Ibid. 112 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 792. 113 Ibid. 111
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
585
MAARTEN HONORÉ
de schuldenaar een verzoek richten aan het gerecht van oorsprong. De verordening regelt deze procedure verder niet, zodat de aangezochte instantie het recht van de lidstaat van oorsprong zal moeten toepassen. De verordening voorziet wel een standaardformulier om dergelijke rectificatie of intrekking aan te vragen (art. 10 lid 3 en Bijlage VI EET-Verordening). Zoals gezegd kan de procedure tot rectificatie een oplossing bieden indien er materiële fouten gemaakt zijn bij het invullen van het formulier van waarmerking. Maar wat nu indien het formulier manifest verkeerd ingevuld werd? In dat geval zal de gerechtsdeurwaarder die belast wordt met de tenuitvoerlegging er best aan doen om de verdere tenuitvoerlegging te weigeren. Dit is ook wat de nationale kamer van gerechtsdeurwaarders aanbeveelt. Indien hij dit toch doet, zou zijn beroepsaansprakelijkheid wel eens in het gedrang kunnen komen. Uiteraard kan de procedure tot intrekking van het certificaat hier een oplossing bieden voor de debiteur indien de gerechtsdeurwaarder toch beslist om de tenuitvoerlegging verder te zetten.114 In België dienen zowel het verzoek tot rectificatie als het verzoek tot intrekking te worden gericht aan de hoofdgriffier van het gerecht van oorsprong die het bewijs van waarmerking heeft afgeleverd. Indien de waarmerking werd gehecht aan een authentieke akte, moet dit verzoek gericht zijn aan de notaris die de akte heeft verleden. Men heeft geoordeeld dat hiervoor geen toetsing door een magistraat nodig was, aangezien het gaat om de vaststelling van objectieve vaststaande criteria.115 Indien de hoofdgriffier respectievelijk de notaris oordeelt dat er voldaan is aan de voorwaarden voor rectificatie of intrekking, heeft dit tot gevolg dat het reeds afgeleverde bewijs van waarmerking zijn uitwerking verliest. Er wordt echter onmiddellijk een nieuw bewijs afgeleverd van zodra de materiële fout werd rechtgezet (bij rectificatie) of indien de hoofdgriffier/notaris tot de conclusie zijn gekomen dat aan alle vereisten van de verordening is voldaan.116 De beslissing tot rectificatie of intrekking wordt ten slotte volgens de regels van de EETVerordening aan beide partijen meegedeeld.117 Hoe dient de procedure voor de hoofdgriffier voor de intrekking dan te verlopen? Is dit een eenzijdige procedure zoals bij de waarmerking het geval is of dienen de regels van de tegenspraak gerespecteerd te worden? Noch de verordening, noch de Belgische omzendbrief bieden uitsluitsel hieromtrent. Indien het debat tegensprekelijk moet verlopen, wordt men hier wederom met een probleem geconfronteerd: nergens in het gerechtelijk wetboek wordt een tegensprekelijke procedure voor de griffier gereglementeerd, zodat men bij gebrek aan beter ook hier een eenzijdige “procedure” zal dienen te volgen (volgens de omzendbrief houdt dit enkel in dat formulier IV door de griffier 114
J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 102. Omzendbrief, punt 5.4. Ibid. 117 Ibid. 115 116
586
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
ingevuld moet worden). Dit strookt echter niet met de algemene opvatting dat na een procedure op eenzijdig verzoekschrift een rechtsmiddel moet kunnen worden ingesteld waarbij een tegensprekelijk debat mogelijk is118. Ook aan deze lacune in de wetgeving is men in de omzendbrief blijkbaar jammer genoeg gewoon voorbijgegaan.119 In de Nederlandse omzettingswet wordt de procedure tot intrekking of rectificatie veel uitgebreider behandeld (artt. 4 en 5 Nederlandse omzettingswet). Een onderscheid wordt gemaakt naargelang de partij die het verzoek indient. Indien de schuldeiser zelf om rectificatie verzoekt, dan wordt de schuldenaar niet gehoord tijdens de procedure. Is het daarentegen de schuldenaar die het verzoek indient, dan moet de aangezochte rechter beide partijen horen vooraleer hij uitspraak mag doen. Tegen de intrekking staat de mogelijkheid tot hoger beroep of cassatie open volgens de gewone regels van het Nederlandse procesrecht. In de rechtsleer rijst reeds de vraag of deze beroepsmogelijkheid niet onverenigbaar is met het principiële rechtsmiddelenverbod dat neergelegd is in art. 10 lid 4 EET-Verordening.120 Krachtens dit verbod is het immers niet mogelijk om enig rechtsmiddel in te stellen tegen een beslissing tot waarmerking als Europese Executoriale Titel. De vraag stelt zich nu of dit rechtsmiddelenverbod ook moet worden toegepast tegen een beslissing tot rectificatie/intrekking van de waarmerking. In de parlementaire voorbereiding is de Nederlandse wetgever zich ook bewust van dit probleem, maar “uiteindelijk is het echter een vraag van uitleg van de verordening of het openstellen van hoger beroep en cassatie in het licht van artikel 10, vierde lid, van de verordening is toegestaan. Daarin staat dat tegen de EET-verlening geen rechtsmiddel open staat. Naar de letter heeft deze bepaling alleen betrekking op de EET-verlening. Niet helemaal uit te sluiten is dat het Europees Hof van Justitie deze bepaling zo uitlegt dat ook tegen de intrekking geen rechtsmiddel mag open staan.”121 Aangezien het principiële rechtsmiddelenverbod tegen het verlenen van de Europese Executoriale Titel net werd ingesteld om vertragingsmanoeuvres te ontmoedigen en een vlottere uitvoering mogelijk moet maken van buitenlandse beslissingen, lijkt het op het eerste gezicht inderdaad niet logisch dat de schuldenaar hier toch een rechtsmiddel kan instellen tegen de weigering tot intrekking van de Europese Executoriale Titel. In de Nederlandse omzettingswet is de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een beslissing tot rectificatie dus uiteindelijk toch weerhouden, maar de rechter wordt aangemoedigd om –indien hij met een dergelijk beroep wordt geconfronteerd- een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie om met zekerheid vast te stellen of deze Nederlandse
118
Het typevoorbeeld hiervan is uiteraard het derdenverzet J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 111. 120 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 792. 121 Memorie van Toelichting bij de Nederlandse Uitvoeringswet, Kamerstukken II, 2004-2005, 30 069, nr. 3, 9. 119
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
587
MAARTEN HONORÉ
bepaling al dan niet in strijd is met het principiële rechtsmiddelenverbod uit art. 10 EET-Verordening.122
5.6. RECHTSMIDDELEN TEGEN WEIGERING AFLEVERING CERTIFICAAT. De Verordening bepaalt uitdrukkelijk dat geen rechtmiddel openstaat tegen een bewijs van waarmerking, maar laat de vraag open of tegen een weigering van aflevering een rechtsmiddel kan worden ingesteld. Door het stilzwijgen van de Verordening hieromtrent kan men oordelen dat het aan de nationale wetgever overgelaten werd om dit te regelen. Dient het gezegd dat ook hier de Belgische omzendbrief echter geen oplossingen voorziet? Dit is nochtans belangrijk, aangezien in het Belgische positieve recht geen procedures voorzien zijn die gericht zijn tegen beslissingen van de griffier. De omzendbrief beperkt zich echter tot het bepalen dat “de verzoeker die met een weigering van het uitvaardigen van een bewijs van waarmerking als europese executoriale titel wordt geconfronteerd, kan zich immers steeds overeenkomstig het gemeen recht tot de rechter wenden om de hoofdgriffier of de notaris tot de waarmerking te doen verplichten.” Hierbij kunnen weeral vragen gesteld worden: kan een omzendbrief bepalen welk rechtsmiddel tegen een beslissing kan worden ingesteld? En hoe moet het rechtsmiddel van “gemeen recht” waar de omzendbrief over spreekt dan worden ingesteld? Via dagvaarding zoals bij de inleiding van het geding of bij verzoekschrift zoals bij het gewoon hoger beroep?123 De omzendbrief roept hier wederom meer vragen in het leven dan oplossingen…
6. TENUITVOERLEGGING 6.1. PRINCIPE Eens de beslissing gewaarmerkt werd als Europese Executoriale Titel, kan de schuldeiser het vonnis of de akte ten uitvoer laten leggen in alle lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken). De gewaarmerkte beslissing wordt als het ware gelijkgesteld met een beslissing van een rechter van de lidstaat van tenuitvoerlegging.124 Hoe dit verder moet gebeuren, wordt verder uitgewerkt in de artikelen 20 tot en met 23 van de verordening. Stelregel is dat de tenuitvoerleggingprocedures worden beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging (art. 20 lid 1). Vooraleer de beslissing effectief kan ten uitvoer worden gelegd, moet de schuldeneiser aan de 122
Ibid. J-F VAN DROOGENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 114. 124 Art. 20 lid 1, 2de alinea EET-Verordening en M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 793. 123
588
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
bevoegde autoriteiten 2 of 3 stukken overleggen: de beslissing die moet uitgevoerd worden, een afschrift van het bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel en eventueel een vertaling van dit bewijs van waarmerking in de vereiste taal van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Indien er meerdere officiële landstalen zijn binnen een lidstaat, regelt het nationaal recht verder in welke taal dit bewijs van waarmerking aangeboden moet worden om geldig te kunnen zijn. Verder kan iedere lidstaat meedelen welke officiële taal of talen van de instellingen van de Europese Gemeenschap hij naast zijn eigen taal of talen, voor de invulling van het bewijs van waarmerking kan aanvaarden (art. 20 lid 1, c) EET-Verordening). België heeft zich hierin strikt opgesteld: enkel een formulier in de taal van de plaats van tenuitvoerlegging wordt aanvaard. Al naargelang de plaats van tenuitvoerlegging zal dit dus in het Nederlands, Frans of Duits moeten afgeleverd worden.125
6.2. WEIGERING VAN TENUITVOERLEGGING In de verordening is slechts een weigeringsgrond voorzien tegen deze tenuitvoerlegging: de tenuitvoerlegging wordt geweigerd indien de als Europese Executoriale Titel gewaarmerkte beslissing onverenigbaar is met een in een van de lidstaten of een derde land gegeven beslissing. Hiervoor is cumulatief vereist dat: a)de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gewezen met betrekking tot een geschil met hetzelfde onderwerp en dat op dezelfde oorzaak berust b)de eerdere beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, of aan de voorwaarden voldoet voor erkenning in deze lidstaat c)de onverenigbaarheid in de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong niet als verweer is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd. Deze laatste voorwaarde werd ingevoerd om de verweerder te verplichten reeds in de procedure ten gronde in het land van oorsprong de onverenigbaarheid in te roepen. Dit ook weer om eventuele vertragingsmanoeuvres vanwege de schuldenaar tegen te gaan. Enkel indien de schuldenaar dit niet heeft kunnen inroepen126, kan hij dat nog doen door middel van een executiegeschil in het land van tenuitvoerlegging.127 Deze voorwaarden hangen nauw samen met het gezag van gewijsde van een rechterlijke beslissing: de uitspraak van een rechter die de positie van de partijen reeds eerder heeft vastgelegd, moet worden geëerbiedigd.128
125
J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 212. Bijvoorbeeld omdat de eerdere beslissing niet in aanmerking komt voor erkenning in het land van oorsprong. 127 X. E. KRAMER, o.c., 381. 128 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 793. 126
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
589
MAARTEN HONORÉ
In geen geval wordt er in de lidstaat van tenuitvoerlegging overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing of de waarmerking daarvan als Europese Executoriale Titel (art. 21 lid 2 EET-Verordening). Twee mogelijkheden doen zich voor: ofwel roept de debiteur de weigeringsgrond in tijdens een verzetsprocedure voor de executierechter, ofwel doet hij nog voor de tenuitvoerlegging wordt ingezet een beroep op de executierechter om de tenuitvoerlegging tegen te houden.129
6.3. OPSCHORTING OF BEPERKING VAN DE TENUITVOERLEGGING. De tenuitvoerlegging kan op grond van art. 23 EET-Verordening ook worden opgeschort of beperkt. Dit is mogelijk in twee gevallen, namelijk indien de schuldenaar een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de beslissing die als Europese Executoriale Titel werd gewaarmerkt (hieronder valt ook het verzoek van heroverweging uit art. 19, maar niet het derdenverzet130) of indien de schuldenaar om rectificatie of intrekking van de Europese Executoriale Titel heeft verzocht. Het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie kan dan de tenuitvoerlegging beperken tot enkel bewarende maatregelen, de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van een zekerheidsstelling of –in buitengewone omstandigheden- de tenuitvoerleggingprocedure opschorten. Indien het recht van de lidstaten hiervoor niet in een specifieke mogelijkheid zou voorzien, zou de schuldenaar zich voor de aanvraag tot schorsing/beperking van de tenuitvoerlegging kunnen beroepen op art. 23. In tegenstelling tot wat geldt voor de minimumnormen, kent dit artikel dus wel rechtstreekse werking.131 De bevoegde instantie beslist soeverein of de uitvoering al dan niet geschorst wordt, en beschikt dus over een zekere appreciatiemarge. Bij de beoordeling kunnen verschillende elementen in aanmerking worden genomen, zoals de kans op slagen van het ingestelde rechtsmiddel (hoe hoger de kans op slagen, hoe eerder men geneigd zal zijn om de tenuitvoerlegging te schorsen) of het onevenredig nadeel dat de schuldenaar zou kunnen ondervinden indien de uitvoering volledig wordt verder gezet.132
6.4. AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN Voor gerechtelijke schikkingen en authentieke akten wordt een gelijkaardige regeling voorzien: de gerechtelijke schikking of authentieke akte die in het land van oorsprong als Europese Executoriale Titel werd gewaarmerkt, moet in alle andere lidstaten worden ten uitvoer gelegd zonder dat een bijkomende 129
J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 196. Ibid. p. 218 Ibid., p. 215 132 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, p. 224 130 131
590
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
verklaring van uitvoerbaarheid nodig is en zonder een mogelijkheid om de uitvoerbaarheid te betwisten (art. 24 lid 2 en art. 25 lid 2 EET-Verordening). De weigeringsgronden van art. 21 EET-Verordening zijn niet van toepassing, maar de mogelijkheid tot opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging blijft wel openstaan (art. 24 lid 3 en art. 25 lid 3 EET-Verordening).
7. KRITISCHE BEMERKINGEN 7.1. ALGEMEEN Aan deze Europese Executoriale Titel zijn onmiskenbaar een aantal voordelen verbonden: door de afschaffing van het exequatur moet de schuldeiser geen nieuwe procedure in de lidstaat van tenuitvoerlegging doorlopen, waardoor de tenuitvoerlegging sneller kan verlopen en de kosten van een nieuwe procedure om een exequatur te vragen worden vermeden. Aangezien de waarmerking gebeurt aan de hand van meertalige standaardformulieren, is geen bijkomende vertaling van de titel meer nodig, wat ook weer tijd en kosten uitspaart.133 Toch zijn er een aantal belangrijke nadelen verbonden aan deze nieuwe regeling. Eerst en vooral zal worden stilgestaan bij de nadelen verbonden aan de verordening zelf, daarna wordt de Belgische uitwerking van de verordening onder de loep genomen.
7.2. ENKELE BEDENKINGEN BIJ DE VERORDENING. 7.2.1. Toepassingsgebied Wat vooral opvalt als men de verordening bekijkt, is dat het toepassingsgebied zeer beperkt is. De reden daarvoor werd uitgelegd in hoofdstuk 1, maar men kan zich de vraag stellen of hierdoor het nut van de verordening niet zwaar gehypothekeerd wordt. Het is voor de schuldeiser immers zeer eenvoudig om de toepassing van de verordening uit te sluiten: de schuldenaar hoeft de verordening maar op een of andere manier te betwisten om een waarmerking als Europese Executoriale Titel te vermijden. Voor authentieke akten levert dit geen problemen op, maar slechts een klein percentage van rechterlijke beslissingen zullen in aanmerking komen, hoewel het potentieel toepassingsgebied heel groot is.134 135 Het bewijs daarvan intussen ook in de praktijk geleverd: bijna een jaar na de inwerkingtreding van de verordening werden in België nog maar zeer weinig aanvragen tot waarmerking ingediend. 133
K. PITEUS, o.c., 515. J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een Europese Executoriale Titel”, RW 2006, 23, 918; X. E. KRAMER, o.c., 383. 135 Onbetwiste geldvorderingen maken immers zo’n 50% tot 80% uit van alle door de gewone burgerlijke rechtbanken behandelde zaken, zie hierover: X. E. KRAMER, o.c., 383. 134
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
591
MAARTEN HONORÉ
Ook vanuit het buitenland komen weinig aanvragen tot uitvoering van met een EET gewaarmerkte vonnissen bij Belgische gerechtsdeurwaarders terecht. Als er dan toch aanvragen vanuit het buitenland binnenkomen, blijken deze bovendien soms essentiële gebreken te vertonen, zoals verkeerd ingevulde waarmerkingsformulieren. Ook werd een gerechtsdeurwaarder al geconfronteerd met een EET…samen met een verzoek om het vonnis in België uitvoerbaar te laten verklaren. Hieruit blijkt duidelijk dat het principe van de europese executoriale titel ook in het buitenland nog niet helemaal ingeburgerd is. 7.2.2. Minimumnormen Een eerste belangrijke gebrek ligt in het feit dat de verordening de lidstaten niet verplicht om hun interne wetgeving aan te passen aan de gestelde minimumvereisten. Evenmin wordt gestreefd naar een harmonisatie van de procedurele voorschriften in de lidstaten.136 Concreet betekent dit dus dat het elke lidstaat vrijstaat om zijn wetgeving al dan niet aan te passen teneinde te voldoen aan de minimumnormen. Dit is des te vreemder, aangezien een verordening per definitie rechtstreeks verbindend is voor alle lidstaten en rechtstreeks toepasselijk is in het nationale recht.137 De verordening voorziet echter enkel in minimumvereisten voor afgifte van een bewijs van waarmerking en niet in verplichtingen voor de staten, zodat de burger geen enkele mogelijkheid heeft om zich op de bepalingen van de verordening te beroepen. Het enige gevolg van een eventuele niet-aanpassing van de interne wetgeving, is dat in de betrokken lidstaat geen waarmerking als Europese Executoriale Titel zal kunnen worden afgeleverd.138 Het was dus logischer geweest om een specifieke verplichting op te leggen aan de lidstaten om hun wetgeving aan te passen aan de minimumnormen, zodat de mogelijkheid van afgifte van een bewijs van waarmerking in elke lidstaat verzekerd was. In dit opzicht kan misschien ook nogmaals opgemerkt worden dat een richtlijn misschien een meer gepast instrument was geweest om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken. Bovendien is de toetsing aan de minimumnormen zeer uitvoerig, waardoor de verordening haar doel misschien voor een deel zal voorbijschieten: deze toetsing zal in de praktijk waarschijnlijk toch redelijk wat tijd in beslag nemen, waardoor de beoogde versnelling van de procedure niet of slechts in mindere mate zal bereikt worden. Sommige auteurs vragen zich dan ook terecht af of de nieuwe weg van de EET-Verordening een aantrekkelijk alternatief is voor de “oude” exequaturprocedure, die, zoals eerder werd vermeld, nog altijd blijft bestaan naast de EET-Verordening.139
136
K. PITEUS, o.c., 515. Ibid. Ibid. 139 B.J. VAN HET KAAR, o.c., 37. 137 138
592
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
Algemeen worden de bepalingen omtrent de minimumnormen beschouwd als het zwakste punt in de verordening. Vooral de wijzen van kennisgeving van art. 14 EET-Verordening –dus deze die niet gepaard gaan met een bewijs van ontvangst- maken vaak het voorwerp uit van kritiek. Deze wijzen van kennisgeving gaan immers niet gepaard met harde garanties dat het gedinginleidend stuk effectief ter kennis gekomen is van de debiteur. Men gaat er echter van uit dat met deze methodes het zeer waarschijnlijk is dat het gedinginleidend stuk uiteindelijk bij de schuldenaar zal terecht komen.140 Toch blijkt deze “zeer hoge mate van waarschijnlijkheid” niet in de concrete uitwerking van art. 14 EET-Verordening. De kennisname van het betreffende stuk staat of valt immers met het feit of de persoon aan wie het stuk werd afgegeven, dit ook heeft doorgespeeld aan de schuldenaar.141 En wat te denken van een stuk dat gedeponeerd werd in een brievenbus krachtens art. 14, lid 1 c), terwijl deze brievenbus niet aan de schuldenaar toebehoort? Weliswaar vereist art. 14 lid 2 dat het adres van de schuldenaar met zekerheid vaststaat, maar dit is een onvoldoende garantie dat de schuldenaar ook daadwerkelijk het stuk in zijn bezit zal krijgen. Het is dan ook zeer vreemd dat men verregaande inhoudelijke informatieverplichtingen oplegt aan de schuldeiser ter bescherming van de schuldenaar, maar tegelijkertijd zo nonchalant omspringt met de manier waarop deze informatie de schuldenaar moet bereiken. 7.2.3. Controle Het systeem van de Europese Executoriale Titel berust in feite op “het vertrouwensdogma”142: een blind wederzijds vertrouwen van de lidstaten in het gerecht van de andere lidstaten. De vraag rijst nu echter of dit vertrouwen in alle lidstaten nog aanwezig is. Vooral na de toetreding van de 10 nieuwe lidstaten, waarvan sommigen nog niet zo lang vertrouwd zijn met het westerse rechtssysteem, is het denkbeeldig dat niet alle lidstaten even happig zullen zijn om gelijk welk vonnis zonder enige vorm van controle uit te voeren op hun grondgebied. In sommige van deze nieuwe lidstaten zijn immers problemen als gebrekkige toegang tot de rechter, bedenkelijke kwaliteit van de rechtspraak tot zelfs ernstige vormen van corruptie vaak gehoorde klachten.143 Een belangrijk punt van kritiek dat hiermee verband houdt, is het ontbreken van de openbare orde toets, die tot nu toe in elke executieregeling was opgenomen.144 Tot nu toe kon men in een lidstaat de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis weigeren, indien deze beslissing strijdig zou zijn met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging. De opstellers van de verordening hebben 140
Considerans 14 bij de EET-Verordening. H. PEROZ, o.c. p. 652; E. JEULAND, “Le titre exécutoir européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 148, 18. 142 Term van RAUSCHER, overgenomen door X. E. KRAMER, o.c. p. 382. 143 X. E. KRAMER, o.c. p. 382, met verwijzing naar het rapport 2003 betreffende nieuwe lidstaten: Comprehensive Country Monitoring Report, beschikbaar op europa.eu.int/comm/enlargement/report_2003. 144 X.E. KRAMER, o.c. p. 382. 141
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
593
MAARTEN HONORÉ
het niet wenselijk geacht deze openbare orde toets te behouden145. Reden hiervoor kan zijn dat dergelijke bijkomende toets feitelijk in strijd zou zijn met de systematiek van de verordening.146 Bovendien zouden door de minimumnormen voldoende garanties moeten worden geboden die de weglating van de openbare orde toets rechtvaardigen.147 Aangezien het vertrouwen in de rechtsstelsels van andere lidstaten blijkbaar toch niet zo onwrikbaar is als werd voor ogen gehouden bij de totstandkoming van de verordening, valt het te betreuren dat er toch niet enige vorm van controle met betrekking tot de aflevering van de Europese Executoriale Titel werd weerhouden, hoewel dit kennelijk in strijd is met het beginsel dat dergelijke titel zonder meer kan ten uitvoer worden gelegd binnen alle lidstaten van de Europese Unie.
7.3. DE BELGISCHE OMZETTING (OF HET GEBREK DAARAAN). 7.3.1. De omzendbrief als omzettingsinstrument De wijze waarop de verordening in het Belgische rechtsstelsel werd ingevoerd, is zeker voor discussie vatbaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland heeft men in België geen omzettingswet uitgevaardigd, maar heeft men zich beperkt tot een omzendbrief aan de procureurs-generaal. De verordening verplicht de lidstaten niet om wetgevende initiatieven te nemen, maar dit was gezien de aard van de materie misschien meer aangewezen geweest. Bovendien werd de omzendbrief lange tijd geheim gehouden, zodat de rechtzoekende niet op de hoogte was van de wijze waarop men in België een Europese Executoriale Titel kon verkrijgen. Pas 4 maanden na de verzending, op 28 oktober 2005 –dit is nadat de verordening reeds effectief van toepassing was!- werd de omzendbrief in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Bovendien wijzen sommige auteurs op de twijfelachtige status van de omzendbrief: indien men de omzendbrief beschouwt als een instrument dat nieuwe procedurevoorschriften in het leven roept, kunnen deze regels niet gevolgd worden, aangezien ze uitgevaardigd werden door een niet-bevoegde instantie, die bovendien niet alle wetgevende procedures doorlopen heeft (bv.: geen verplicht advies van de Raad van State). Indien men daarentegen aanneemt dat de omzendbrief geen nieuwe rechtsregels in het leven roept, wordt men geconfronteerd met een aantal belangrijke hiaten in de Belgische wetgeving. Zo zou de bevoegdheid van de griffier tot waarmerking als europese executoriale titel op geen enkele rechtsgrondslag berusten.148 Niet alleen formeel, maar ook inhoudelijk kunnen een paar bedenkingen gemaakt worden bij de Belgische omzettingsregeling. Vooral de keuze om de 145
M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 6639, 793. 146 Ibid. 147 X E. KRAMER, o.c. p. 382. 148 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Un titre exécutoire européen”., p. 18
594
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
hoofdgriffier te belasten met het afleveren van het certificaat roept allerlei vragen op: hierboven werd al gewezen op het feit dat de verordening spreekt over een “gerecht”, wat vrij strikt zou moeten geïnterpreteerd worden en dus de mogelijkheid dat de hoofdgriffier de waarmerking aflevert zou moeten uitsluiten. Bovendien is de hoofdgriffier misschien niet de meest geschikte persoon om bepaalde verplichte vermeldingen in het certificaat te controleren. Te denken valt bijvoorbeeld aan het feit dat de hoofdgriffier moet nagaan of de beslissing niet in strijd is met de bevoegdheidsregels van de Brussel I Verordening, of dat het gaat om een niet-betwiste schuldvordering, of de beslissing uitvoerbaar is enz. Een rechter lijkt op het eerste gezicht nog altijd beter geplaatst om dergelijke controles uit te voeren. Ook andere vermeldingen, zoals de bevestiging dat de schuldenaar behoorlijk werd ingelicht, is eerder een kwestie die door een rechter moet vastgesteld worden dan door de hoofdgriffier. Van sommige normen is het overigens niet eenvoudig om na te gaan of ze effectief werden nageleefd, wat zou kunnen betekenen dat de controle hierop veel meer is dan zomaar een administratieve formaliteit zoals de Belgische minister van justitie beweert.149 Hierbij speelt ook de problematiek van de verstekvonnissen een belangrijke rol: door de hoofdgriffier bevoegd te maken voor de waarmerking, zal het ook deze zijn die moet beslissen of een verstekvonnis al dan niet valt onder het toepassingsgebied van de Verordening. Indien men besluit dat dit inderdaad het geval is (wat -zoals hoger besproken- het geval lijkt te zijn), dan zal een niet-gerechtelijke instantie een reeds jarenlang gevestigde Cassatierechtspraak teniet moeten doen…150 Overigens heeft ook de (weinige) rechtspraak omtrent de EET-Verordening de bevoegdheid van de hoofdgriffier reeds in twijfel getrokken. Zo oordeelt de Rechtbank van Koophandel te Hasselt dat de eiseres zich terecht tot de rechtbank en niet tot de hoofdgriffier gewend had om het bewijs van waarmerking als een Europese Executoriale Titel te vragen aangezien “de Rechtbank niet akkoord (gaat) met de interpretatie van de Minister van Justitie. Met name moet de hoofdgriffier nagaan of aan de voorwaarden voor waarmerking als Europese Executoriale Titel is voldaan en of de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in Hoofdstuk III van de Verordening vastgestelde minimumnormen voldeed; met name of de betekening aan de minimumnormen voldeed, de schuldenaar behoorlijk ingelicht is over de ter betwisting van de schuldvordering noodzakelijke proceshandelingen en of in het recht van oorsprong voorzien is dat men om heroverweging kan verzoeken indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zo kan de rechtbank in een verstekprocedure tot de bevinding komen dat zij bevoegd is op basis van de EEX-Vo, zoals hier, en de hoofdgriffier achteraf naar aanleiding van een tot hem gericht verzoek tot aflevering van een 149 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een europese executoriale titel” in R.W. 2006, 23., 918. 150 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Un titre exécutoire européen”., p. 64
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
595
MAARTEN HONORÉ
Europese Executoriale Titel van oordeel zijn dat de beslissing strijdig is met de EEX-Vo. Men kan toch moeilijk voorhouden dat de hoofdgriffier geen rechtsprekende handeling stelt. Eiseres vraagt in die omstandigheden terecht aan de rechtbank dat zij het vonnis zou voorzien van een waarmerking als Europese Executoriale Titel.”151 7.3.2. Minimumnormen Een volgend knelpunt ligt in de vraag of de huidige Belgische regeling wel voldoet aan de minimumnormen uit de EET-Verordening. Op het eerste gezicht lijkt dit niet het geval te zijn: vooral op het vlak van informatie aan de debiteur schiet de Belgische regeling tekort.152 Als voorbeeld kan hier bijvoorbeeld de verplichte vermeldingen uit art. 17 EET-Verordening aangehaald worden: noch art. 43 Ger. Wb. noch art. 702 Ger. Wb. vereisen dat de vormvereisten voor betwisting van de vordering in de dagvaarding zijn opgenomen. Ook de gevolgen van het niet-verschijnen op de zitting dienen niet in het gedinginleidend stuk te worden opgenomen krachtens deze artikelen.153 Indien het de bedoeling is van de schuldeiser om een waarmerking als Europese Executoriale Titel te vragen, dan zal hij er zelf voor moeten zorgen dat hij deze vermeldingen opneemt in zijn dagvaarding.154 Overigens verdient het aanbeveling dat ook de gerechtsdeurwaarders bij het opstellen van dagvaardingen met deze verplichte vermeldingen uit de verordening rekening houden. Het niet opnemen van deze vermeldingen zal weliswaar de beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder waarschijnlijk niet in het gedrang brengen (het vonnis kan immers nog altijd worden ten uitvoer verklaard via de oude exequaturprocedure in het land van tenuitvoerlegging), maar het niet opnemen ervan zal waarschijnlijk leiden tot een de facto niettoepassing van de verordening. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders heeft hieromtrent echter nog geen richtlijnen gegeven aan de gerechtsdeurwaarders. Het feit dat de Belgische wetgeving op bepaalde vlakken niet voldoet aan de soms strenge vereisten van de EET-Verordening werd ook al in het parlement opgeworpen. De vraag werd gesteld of “de minister (kan) garanderen dat de toepassing van de rondzendbrief volstaat om in België gewezen beslissingen te kunnen waarmerken en dat dus geen verdere wettelijke demarche meer nodig is.” 155 Het antwoord van de minister is echter onbevredigend: “Samengevat komt het hierop neer: de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier of 151
Kh. Hasselt, 2 februari 2006,
[email protected], 2006, afl. 1, p. 53, gevolgd door Vred. Heistop-den-Berg, 2 maart 2006,
[email protected], afl. 1, p. 59 152 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een europese executoriale titel” in R.W. 2006, 23., 918. 153 K. PITEUS, o.c. 515. 154 J-F VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, o.c., 918 155 Hand. Senaat, 2005-2006, 10 november 2005 (mondelinge vraag nr. 3-842 H. VANDENBERGHE)
596
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
DE EET-VERORDENING
notaris bevestigt dat de beslissing of akte authentiek is, conform de verordening. Dat strookt volkomen met alle wettelijkheidsvereisten, aangezien de verordening een veel sterkere bron van recht is dan een of andere traditie uit de vorige eeuw”. Ten eerste is dit duidelijk geen antwoord op de vraag of de Belgische wetgeving niet moet aangepast worden teneinde te voldoen aan de minimumnormen van de EET-Verordening en ten tweede werd hier eerder gewezen op het feit dat de Verordening op het vlak van de minimumnormen net geen rechtstreeks werkende verplichting oplegt aan de lidstaten. Een wetgevende tussenkomst is met andere woorden wel aan te raden, hoewel misschien niet strikt noodzakelijk, gezien de schuldeiser de nodige vermeldingen uiteraard zelf kan laten opnemen in de dagvaarding. Ook de rechtspraak zal bij de interpretatie van een aantal bepalingen uiteraard een belangrijke rol kunnen spelen.
8. BESLUIT Met de EET-Verordening is een eerste stap gezet in de richting van een Europese Juridische Ruimte, waarbinnen de tenuitvoerlegging van alle vonnissen en authentieke akten uit andere lidstaten kan gebeuren zonder enige vorm van bijkomende procedure in het land van tenuitvoerlegging. Dit is nodig om een van de belangrijkste doelstellingen van de EU te verwezenlijken, namelijk het creëren van een ruimte waarbinnen vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten onbeperkt mogelijk is. Hoewel het opzet heel nobel is, kent deze verordening teveel gebreken om in de praktijk een rol van betekenis te spelen. Vooral het zeer beperkte toepassingsgebied en het facultatieve karakter voor de lidstaten om hun wetgeving aan de verordening aan te passen, zijn van dien aard om het enthousiasme fel te temperen. Ook over de invulling en de toepassing van de minimumnormen is het laatste woord nog niet geschreven. Deze laatste zijn soms te streng en soms te soepel, wat de toepassing in de praktijk fel bemoeilijkt. Ook bij de Belgische uitwerking van de verordening kunnen heel wat vragen gesteld worden. Het is niet onwaarschijnlijk dat er toch nog enige bijkomende wetgevende tussenkomst zal vereist zijn vooraleer de EET-Verordening in ons land ten volle uitwerking kan krijgen. Een belangrijk knelpunt in de Belgische regeling is de bevoegdheid van de griffies voor het afleveren van het bewijs van waarmerking. Gezien de aard van sommige controleverplichtingen lijkt een rechterlijke tussenkomst meer aangewezen voor de aflevering van een bewijs van waarmerking. De EET-Verordening was als proefproject een eerste schuchtere poging om de automatische erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten te verwezenlijken, maar het resultaat is niet altijd even bevredigend te Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4
597
MAARTEN HONORÉ
noemen. Er is met andere woorden nog een heel lange weg af te leggen vooraleer een volwaardige Europese Juridische Ruimte een feit zal zijn…
598
Jura Falconis Jg. 42, 2005-2006, nummer 4