De eerste foto’s van Amsterdam 1845-1875 Stadsarchief Amsterdam 1 april – 27 juni 2010 SYNOPSIS
Voor het eerst presenteert het Stadsarchief een breed overzicht van de rijke erfenis aan foto´s die in het derde kwart van de negentiende eeuw van Amsterdam zijn gemaakt. Uit eigen bezit en met vele bruiklenen uit binnen- en buitenland wordt het mooiste wat er uit deze periode bewaard is gebleven voor een groot publiek ontsloten. Volgens de overlevering waren de allereerste Nederlandse foto´s uit 1839 enkele ´gezigten op Amsterdam´. Ze zijn niet bewaard. Met uitzondering van een enkele amateur legden Nederlandse fotografen zich de eerste vijftien jaar bijna uitsluitend toe op portretten voor een beperkte klantenkring. Midden jaren vijftig kwam daar verandering in. De Amsterdamse fotograaf Pieter Oosterhuis begon opnamen te maken in de stad en bood die in advertenties en via boek- en kunsthandel te koop aan. Anderen, uit binnen- en buitenland, volgden met series stereofoto´s en andere kleine formaten, laaggeprijsd en daardoor aantrekkelijk voor een groeiende markt van toeristen en dagjesmensen. Een enkeling probeerde kopers te vinden voor meer luxueuze grote formaten, maar moest zijn pogingen al snel staken. Bij architecten, oudheidkundigen en civiel ingenieurs bestond daarentegen wel behoefte aan presentabele, gedetailleerde getuigenissen. Zij gaven gerichte opdrachten voor foto´s van historische en nieuwe bouwwerken en van infrastructurele projecten die vanaf de jaren zestig langzaam maar zeker de eeuwenoude stad van gedaante deden veranderen. Maar te midden van en naast deze groeiende beroepsgroep waren er de amateurs, de liefhebbers die voor eigen genoegen en uit wetenschappelijke belangstelling experimenteerden. Ook zij richtten hun camera op de stad. Van een van hen, de jurist Eduard Isaac Asser, zijn de vroegste opnamen van Amsterdam uit de jaren veertig bewaard gebleven. Aan de bouwkundige en tekenleraar Jacob Olie Jzn danken we unieke opnamen van de havenbuurt en het molengebied uit de jaren 1861-1864. Terwijl deze Amsterdamse amateurs hun eigen vertrouwde omgeving fotografeerden, kwam in 1857 een Engelse amateur, de waskaarsenfabrikant Benjamin Brecknell Turner, naar de stad aan het IJ voor een fotografische excursie. Van deze reis zijn zestien groot-formaat papieren negatieven en een aantal afdrukken bewaard gebleven, verspreid over collecties in binnen- en buitenland. Voor het eerst wordt deze groep stadsgezichten uit 1857 in zijn geheel bijeengebracht en in Nederland getoond. De tentoonstelling biedt niet alleen een rijk geschakeerd beeld van de stad zoals fotografen haar zagen, maar ook een staalkaart aan uiteenlopende fotografische technieken: van kleine, haarscherpe foto´s op verzilverde koperplaten of glas tot grote papieren negatieven met zachte contouren en afdrukken die in kleur variëren van honing tot aubergine. En ook de vele populaire toepassingen komen aan bod: stereofoto’s, souvenir- en reisalbums en een huwelijksservies met Amsterdamse stadsgezichten. Dit wordt aangevuld met brieven en andere documenten van en over de eerste generaties fotografen die het negentiende-eeuwse Amsterdam van voor de modernisering een gezicht hebben gegeven.
AANLEIDING
Begin jaren negentig kocht het Stadsarchief twee papieren negatieven met Amsterdamse stadsgezichten die van de Engelse landschapsfotograaf Benjamin Brecknell Turner bleken te zijn. In de jaren erna konden ook enkele prachtige afdrukken van zijn hand worden
verworven. Na monografische tentoonstellingen over drie Amsterdamse negentiendeeeuwse fotografen, Pieter Oosterhuis (Stadsarchief, 1993), Eduard Isaac Asser (Rijksmuseum, 2000) en Jacob Olie (Stadsarchief, 2000) kan hun werk nu voor het eerst in samenhang met elkaar en met dat van Turner en andere, minder bekende tijdgenoten worden getoond. In 1968 verscheen een bescheiden boekje met de titel Amsterdam voor ’t eerst gefotografeerd van de hand van C.C.G. Quarles van Ufford. De flaptekst meldde dat het niet ging om de mooiste foto’s van Amsterdam, maar wel om de oudste. Met de kennis van toen was het vaak onmogelijk de makers van de foto’s te identificeren. Maar sindsdien is er zoveel meer materiaal ontdekt, wetenschappelijk beschreven en gerestaureerd, dat de tijd nu rijp is voor een overzicht van de mooiste oudste foto’s van Amsterdam.
DOEL
Dit jaar is Amsterdams zeventiende-eeuwse grachtengordel voorgedragen voor de Lijst van het Werelderfgoed van de UNESCO omdat dit binnenstadsgebied uniek is in de wereld. Na de spectaculaire stadsuitbreiding uit de jaren 1658-1664 is Amsterdams plattegrond twee eeuwen lang onveranderd gebleven. Toen fotografen voor het eerst hun camera op de stad richtten, lag Amsterdam nog steeds ingeklemd tussen het IJ, de Singelgracht en de krans van 26 bolwerken. Pas in 1875 was het economisch getij gunstig genoeg om de stad uit te breiden buiten de Singelgracht. Op de tentoonstelling is het nog ongeschonden Amsterdam te zien uit de jaren voordat een nieuwe periode van opbloei aanbrak die gepaard ging met ingrepen in het eeuwenoude stadsbeeld. Benjamin Brecknell Turner bezocht Amsterdam in 1857 en anders dan de commerciële fotografen en hun collega’s prentmakers en uitgevers van plaatwerken beperkte hij zich niet tot de belangrijkste monumenten. Turner fotografeerde Amsterdam als een aan het water ontstegen stad. Hij stelde zijn kolossale camera onveranderlijk op langs een van de grachten en laat ons zien hoe de gevels een twee-eenheid vormen met het water. Met dezelfde gevoeligheid waarmee hij de materie van eeuwenoude boerenschuren of abdijruïnes op het Engelse platteland vastlegde, toont Turner ons bijna tastbaar de grachtenstad Amsterdam zoals die lag te dommelen, nog onbewust van de ontwikkelingen die haar binnen korte tijd voorgoed zouden veranderen.
STADSARCHIEF
Sinds 1874 verzamelt het Stadsarchief al foto’s. In dat jaar kocht de archivaris een serie gebouwenportretten aan van Pieter Oosterhuis. Dit schuchtere begin is uitgegroeid tot een omvangrijke collectie foto’s van Amsterdam in de negentiende en twintigste eeuw. Hierbinnen neemt de befaamde nalatenschap van Jacob Olie Jbz een bijzondere plaats in. Van geen enkele andere Nederlandse fotograaf uit de negentiende eeuw is zo’n omvangrijk archief bewaard gebleven. Nog onlangs ontving het Stadsarchief een schenking van enkele honderden glasplaten van de kunsthandel Gebroeders Douwes, die in de negentiende eeuw grote aantallen kabinetfoto’s uitgaf met stadsgezichten van Amsterdam. Van deze bloeiende tak van handel, de voorloper van de latere prentbriefkaartenindustrie, is in Nederland geen ander origineel negatiefmateriaal overgeleverd. Naast legaten en schenkingen als deze wordt het bezit aan vroege foto’s ook door middel van aankopen verder verrijkt, zoals met de zeldzame foto’s van Benjamin Brecknell Turner.
PRESENTATIE
Ca 150 objecten, allemaal originelen muv facsimile van de twee oudste stadsgezichten door Asser. Merendeel uit de collectie van het Stadsarchief, aangevuld met substantiële bruiklenen. Centraal de 16 kalotypieën van Benjamin Brecknell Turner, op bijzondere wijze gepresenteerd met back lighting.
2 albums Asser in bruikleen van het Rijksmuseum: 1 album open in vitrine. Geregeld wisselen van pagina. 1 album dicht; facsimiles van twee pagina’s met de oudste foto’s. De 2 albums ook op scherm : ‘turning the pages. Software bespreken met RM. De tentoonstelling bevat behalve ‘platte’ objecten, meest ingelijst aan de wand, veel objecten in vitrines: albums, plaatwerken, reisgidsen, leporello’s, daguerreotypieën, stereokijkers en houders voor stereokaarten, stereoglasdiapositieven, ambrotypieën en 7 delen van een porseleinen koffieservies. Buiten de zaal kunnen bezoekers van het betoverende 3D-effect van stereofoto’s genieten in speciale kijkers met moderne reproducties. Tevens zijn er hedendaagse visies op de stad te zien: de Engelse kunstenaar Christopher Meigh-Andrews maakte in 2003 in opdracht van Huis Marseille een video van een van de locaties die Turner koos voor zijn Amsterdamse serie. Een installatie van de Belgische kunstenaar Stani Michiels dient als contrapunt voor de vroegste verbeeldingen van de stad en beleeft hier zijn première.
INHOUD
Het verhaal over de vroege fotografische verbeelding van Amsterdam kan als volgt worden ingedeeld. Amateurfotografen en hun stad Het was niet bepaald een wereldstad waar de eerste fotografen hun camera op richtten, maar eerder een groot uitgevallen provinciestad die gebukt ging onder haar roemrijke verleden en een zware schuldenlast. Volgens veel tijdgenoten was Amsterdam halverwege de negentiende eeuw verzonken in een diepe sluimer en men ergerde zich aan de haveloze staat waarin de stad verkeerde. Een technisch innovatief klimaat ontbrak en toch was het hier dat in 1855 de Internationale Tentoonstelling van Photographie en Héliographie haar deuren opende in het gebouw van Arti & Amicitiae aan het Rokin. De grote gangmaker van deze onderneming was de advocaat Jan Adriaan van Eijk, voorzitter van de Vereeniging van Volksvlijt, bestuurslid van het genootschap Felix Meritis, ‘eenvoudig liefhebber der fysica’ en amateurfotograaf. Van hem was een vijftal foto’s te zien op deze monstertentoonstelling van 710 foto’s, naast series van beroemde buitenlanders als Charles Nègre, Edouard Baldus en Gustave le Gray. Een van Van Eijks foto’s was een stadsgezicht, een opname van het Huis met de Hoofden waar hij recht tegenover woonde. Van deze pionier is nog een aantal stadsbeelden bewaard gebleven in verschillende technieken, die getuigen van zijn experimenteerlust. Tijdgenoot en medeadvocaat Eduard Isaac Asser toonde in de zalen van Arti twee lijsten met ‘photographische studieën’. Asser valt de eer te beurt de maker te zijn van de vroegste fotografische beelden van Amsterdam die de tijd hebben doorstaan: twee fragiele papieren negatiefjes van het Muntplein, gefotografeerd vanuit zijn huis aan het Singel. Ze zijn zorgvuldig ingeplakt in één van Assers vier fotoalbums. Een derde Amsterdammer die gedreven door wetenschappelijke nieuwsgierigheid enkele jaren later begon te fotograferen, was de bouwkundige en tekenleraar Jacob Olie Jbz. Hij bouwde zijn camera zelf en werkte op de toen moderne natte collodiumplaten. Uit de vier jaar dat hij intensief fotografeerde, van 1861-1864, is erg veel materiaal bewaard gebleven, zodat we zijn werkwijze en interesses goed kunnen volgen. Net als Asser en Van Eijk fotografeerde hij dichtbij huis, in zijn geval de havenbuurt op en rond het Bickerseiland. Maar hij stelde zijn camera ook op bij vrienden en familie in de binnenstad en fotografeerde het uitzicht op de eeuwenoude stad, soms met de bedoeling de beelden aaneen te smeden tot grote panorama’s. Olie exposeerde zijn foto’s niet, maar toonde ze in de kring van Architectura et Amicitia, een genootschap van jonge architecten dat hij mede had opgericht. Voor alledrie geldt dat er een hechte band was tussen waarnemer en stad, toen nog een compacte ruimtelijke structuur in het verder lege land, met de picturale beslotenheid die hoort bij de traditionele stad. De bezienswaardige stad
Traditie Ondanks de haveloosheid die decennia van malaise met zich had meegebracht, was Amsterdam nog steeds een geliefd reisdoel. Nieuwe reproductietechnieken brachten na 1825 een stroom van goedkope prentreeksen op gang, maar ook de wat ambitieuzere uitgaven vonden aftrek. Voorbeelden van lithografische reeksen en plaatwerken uit de jaren twintig tot zestig van de negentiende eeuw zijn op de tentoonstelling te zien, evenals Engelse, Franse en Duitse reisgidsen voor buitenlandse toeristen. Fotografen borduurden vanaf de jaren vijftig op deze traditie voort door stadsgezichten in de handel te brengen, vooral voor kopers met een kleine beurs maar ook voor de verzamelaar en de wat meer gefortuneerde reiziger. Stadsgezichten voor de kleine beurs In 1855 had het publiek op de Internationale Tentoonstelling van Photographie en Heliographie kennisgemaakt met de stereofotografie. Met deze techniek worden twee vrijwel identieke beelden - bekeken door een daarvoor bedoelde kijker - ervaren als een driedimensionaal beeld. Dit zinsbegoochelende effect heeft belangrijk bijgedragen aan de popularisering van het nieuwe medium fotografie. Voor zover mensen in de jaren vijftig foto’s van hun eigen stad of vreemde oorden onder ogen kreeg was het in deze spectaculaire vorm. De foto’s werden ook als enkel beeld aangeboden en vanaf 1867 kreeg de handel een nieuwe impuls door de introductie van de kabinetkaart die in afmeting doet denken aan de latere prentbriefkaart. Rondom deze miniatuurbeelden ontstond een hele industrie die het publiek allerlei toepassingen aanbood: albums om foto’s in te plakken of in te steken, harmonica-albums met series van 12 stadsgezichten, speciale mapjes en doosjes om de foto’s in te bewaren. De meest bijzondere toepassing is een huwelijksservies uit 1874 met foto’s van Amsterdam, de geboortestad van de bruid. Buiten de tentoonstellingszaal kunnen bezoekers met behulp van speciale kijkers genieten van een groot aantal stereofoto’s van Pieter Oosterhuis, Alexis Gaudin, Gaston Braun en Andries Jager. Stadsgezichten voor de verzamelaar De Nederlandse kunstverzamelaar liet zich niet makkelijk verleiden door de nieuwe beeldtechniek. Slechts een klein aantal foto’s op grotere formaten vond zijn weg naar de kunstliefhebber. Toch dreef de faam van Amsterdams schilderachtigheid de Engelse amateurfotograaf Benjamin Brecknell Turner naar Nederland. Op 19 of 20 mei 1857 arriveerde hij in het gezelschap van zijn zwager Humphrey Chamberlain en zijn reusachtige camera op het station buiten de Willemspoort (Haarlemmerpoort) om in deze stad een samenhangende reeks grachtgezichten te maken. Volgens de overlevering moest hij zijn ‘photographic tour’ voortijdig afbreken omdat een deel van zijn apparatuur door het opdringen van het nieuwsgierige publiek te water raakte, maar de zestien bewaard gebleven papieren negatieven vormen samen al een indrukwekkend en oogstrelend monument van het pittoreske Amsterdam. Turner was waskaarsenfabrikant en hoefde niet te leven van zijn fotografie, maar zijn foto’s waren wel bedoeld voor de tentoonstellingswand en de portefeuille van de kunstliefhebber. Een jaar na zijn trip naar Nederland verkocht hij 19 Views of Amsterdam aan de Amsterdamse boekhandelaar W.H. Kirberger, die er een achttal inzond naar de Tentoonstelling van Photographie die van 19 mei tot 31 juli 1858 werd gehouden in het lokaal van de Vereeniging voor Volksvlijt aan de Bloemmarkt. Zelf had Turner eerder dat jaar in zijn inzending naar de Exhibition of Photographs and Daguerreotypes van de Photographic Society of London ook vier van zijn Amsterdamse stadsgezichten opgenomen. Nu zijn voor het eerst alle originele papiernegatieven op één plaats verenigd en worden ze getoond samen met een aantal zeldzame originele afdrukken.
Wellicht door dit voorbeeld geïnspireerd bracht het Haarlemse duo Munnich & Ermerins rond 1860 twee series op de markt die afweken van de goedkope standaardformaten en uitmunten door kwaliteit. Zij hadden - net als Benjamin Brecknell Turner drie jaar eerder - oog voor het atmosferische effect. De klant kon bij hun stadsbeelden kiezen uit verschillende technieken, zoals zoutdrukken met zachte contouren of moderne albuminedrukken waarmee de topografische precisie van het beeld werd benadrukt. Toen de jongste zoon van Adolphe Braun in februari 1864 in Holland arriveerde, maakte hij niet alleen opnamen voor de stereoscoop, maar ook opnamen op het wat luxueuzere moyen format. Ook Pieter Oosterhuis waagde zich een enkele keer aan stadsgezichten op een groter formaat. In 1860 bracht de kunsthandelaar François Buffa, bekend uitgever van prentreeksen, onder de titel Amsterdam Photographié een fraai leporelloalbum van Oosterhuis uit. Later, rond 1870, kwam er opnieuw een reeks stadsgezichten op de markt die Oosterhuis voorzag van Franse en Engelse ondertitels en die hun weg vonden naar de albums van buitenlandse reizigers. De tentoonstelling toont ook zeldzame voorbeelden van andere vroege stadsfoto’s die buiten de mainstream van de commerciële fotografie vielen, door onder anderen Carl Rensing, Gerardus van Sassenberg en enkele onbekende makers. Stadsnieuws in beeld In deze jaren groeide de waardering voor het stadsbeeld als drager van historisch en culturele identiteit. In zijn artikelenreeks ‘Wandalisme’ keerde de koopman-schrijver en ‘vader’ van de Nederlandse monumentenzorg J.A. Alberdingk Thijm zich tegen de verwaarlozing en het verdwijnen van bouwwerken die hij door hun eenvoud typerend vond voor het Hollandse volkskarakter. De Westerhal op de Westermarkt was zo’n gebouw waarvan het onderhoud voor de stad te duur werd. Verschillende fotografen hebben dit plompe gebouw vereeuwigd en het zo ‘voor nakomelingschap bewaard’. Ook andere gebouwen viel deze twijfelachtige eer te beurt: de Leidsepoort die ooit de Stadsschouwburg flankeerde, het Gasthuispoortje bij het Binnengasthuis, de Consistoriekamer van de Nieuwe Kerk. Amsterdam zou zich na 1870 tot het perscentrum van Nederland ontwikkelen, maar halverwege de negentiende eeuw verbreidde het nieuws zich nog voornamelijk van mond tot mond. Het tijdperk van de geïllustreerde pers lag nog veel verder in het verschiet, want het zou nog decennia duren voordat foto’s in druk konden verschijnen. De rubriek ‘Stadsnieuws’ moest het dus zonder beeld doen. De fotografie zelf was overigens door haar technische onvolkomenheid nog nauwelijks in staat om gebeurtenissen te fotograferen. Het trage cameraoog registreerde geen bewegingen zodat de meeste stadsgezichten een ontvolkte stedelijke ruimte laten zien, terwijl Amsterdam toch bekend stond om zijn rumoerigheid en levendige straatbeeld. Toch hebben fotografen pogingen gedaan om gebeurtenissen vast te leggen door mensenmassa’s die op de been waren voor bijvoorbeeld de onthulling van het Monument voor de Volksgeest op de Dam (Naatje), van grote afstand te fotograferen. Maar meestal arriveerde de fotograaf pas na afloop van het feest of de ramp. Daarom bestaan er geen beelden van de brand in het Nieuwe Werkhuis in 1856, maar moeten we het doen met de troosteloze aanblik van de afgebrande zolder enkele dagen later. Vijftien jaar later kon het stoomschip Willem III alleen als verkoold karkas vereeuwigd worden na een verwoestende brand. Bij andere, vooraf aangekondigde gebeurtenissen, werd de scène voor de fotograaf bevroren in een groepsportret, zoals het ontvangstcomité dat koning Willem III in 1872 stond op te wachten op de Kattenburgerbrug. Dergelijke foto’s zijn de zeer schaarse getuigenissen en verbeeldingen van het negentiende-eeuwse publieke leven in Amsterdam. De vooruitgang in beeld Ongeveer vanaf 1870 maakte Amsterdam een ingrijpende modernisering en schaalvergroting door. De eerste tekenen van deze nieuwe tijd kondigden zich al eerder
aan. Architecten, ingenieurs en institutionele opdrachtgevers die hierbij betrokken waren lieten hun prestaties met behulp van het nieuwe medium vastleggen als vorm van verslaglegging of als prestigeobject. Hoewel het veel bredere en kortere Noordzeekanaal al in voorbereiding was, werd er in de jaren zestig nog ruim geïnvesteerd in de bevaarbaarheid en toegankelijkheid van het Noordhollandsch Kanaal. Aan de overkant van het IJ werkte men vanaf 1861 drieëneenhalf jaar aan de bouw van een nieuwe sluis, waarna de bestaande sluis werd afgebroken en herbouwd. Gedurende zeven jaar legde Pieter Oosterhuis de voortgang van dit project vast in opdracht van Rijkswaterstaat. Het was de eerste keer dat in Nederland zo uitvoerig gebruik werd gemaakt van de fotografie om grote ingenieurswerken te documenteren. Blijkbaar op grond van deze en andere goede ervaringen verplichtte Rijkswaterstaat vanaf 1867 aannemers tot systematische fotografische verslaglegging van grote werken. Aan de andere kant van de stad werd gebouwd aan het kristallen Paleis voor Volksvlijt. Voor de plannen van de arts Samuel Sarphati moest de ossenmarkt wijken, evenals het drilveld, de cavalleriekazerne en een militair hospitaal. Afgebroken werden eveneens een stadspoort, een expositiezaal, twee bolwerken en een molen, en verder werden er sloten en grachten gedempt. Dit was de meest rigoureuze ingreep in het stadsbeeld sinds twee eeuwen. Wie Wegner & Mottu de opdracht heeft gegeven het Paleis voor Volksvlijt vlak voor de oplevering in 1864 van buiten en van binnen te fotograferen, weten we niet, maar de kleine reeks opnamen behoort wel tot de mooiste vroege architectuurfotografie van Nederland. Ook in foto’s van andere nieuwe gebouwen zien we voorzichtige tekenen van een nieuwe tijd: het enorme Amstel Hotel, de kapitale villa van de familie Van Eeghen naast de Hogesluis, het Rij- en Wandelpark, in 1867 bij de onthulling van het standbeeld van Vondel omgedoopt tot Vondelpark, de Groote Club die in 1872 het Damplein een grootsteedse allure gaf en de door Wegner & Mottu uitputtend vastgelegde internationale nijverheidstentoonstelling die in 1869 in het Paleis voor Volksvlijt plaatsvond. Voor het Noordzeekanaal was het nodig het IJ aan de oostkant af te sluiten. De voortgang van de werkzaamheden in de reusachtige bouwput voor de Oranjesluizen is door Pieter Oosterhuis stelselmatig vastgelegd. Samen met zijn opname van de tijdelijke spoorlijn naar Zutphen markeren deze foto’s het einde van een tijdperk waarin Amsterdam zich langzaam ontworstelde aan een lange periode van neergang en waarin het nieuwe medium fotografie tot volle wasdom kwam. Twee monumentale gebouwenportretten vormen het sluitstuk van dit verhaal over beeld en verbeelding van de stad in de periode 1845-1875. Pieter Oosterhuis fotografeerde de Sint Antonieswaag en Regulierswaag voor zover we weten op eigen initiatief, met zijn grootste camera geschikt voor platen van 40x50 cm. Hetzelfde stadsbestuur dat afbraak van deze gebouwen had overwogen kocht ze aan en schonk ze aan het Archief, daarmee het fundament leggend voor de fotoverzameling. De stad bleef daarna het onderwerp van de verbeelding van fotografen, beroeps en amateurs, tot op de dag van vandaag. De collectie van het Stadsarchief vormt de neerslag van die rijke geschiedenis van de laatste anderhalve eeuw. Fotografische technieken zijn drastisch veranderd. Het trage cameraoog heeft in veel gevallen plaats gemaakt voor het snelle mobieltje en de digitale videocamera. Als contrapunt voor de vroegste stadsbeelden wordt ook een hedendaags werk van de Belgische kunstenaar Stani Michiels getoond. In zijn interactieve installatie laat hij ons de stad op een heel nieuwe manier ervaren, als éen continue foto. Het stadsbeeld, vol rumoer en kleur, gefotografeerd vanuit rijdende trams, glijdt als een film aan ons voorbij. De bezoeker kan het beeld ‘sturen’ en zijn favoriete route door de hedendaagse stad kiezen.