Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs
De constructie van een SES-variabele voor het SiBO-onderzoek T. Reynders, I. Nicaise & J. Van Damme
Promotoren directiecomité: J. Van Damme, P. Ghesquière, I. Nicaise, P. Onghena & P. Van Petegem Overige promotoren: F. Daems, R. Janssen, F. Laevers, M. Valcke, L. Verschaffel & K. Verschueren
Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma ‘Steunpunten Beleidsrelevant Onderzoek’
2005 LOA-rapport nr. 31
Inhoudstafel
Inhoudstafel .............................................................................................. 2 Inleiding ................................................................................................... 3 1. Theoretische achtergronden, indicatoren en het meten van SES ......................... 4 1.1 Theoretische achtergronden............................................................................... 4 1.2 Indicatoren ................................................................................................... 4 1.2.1 Opleiding ............................................................................................................. 5 1.2.2 Beroep(sstatus) ..................................................................................................... 5 1.2.3 Inkomen en/of bezit................................................................................................ 6 1.2.4 Evoluties in de indicatoren van SES.............................................................................. 6
1.3 SES-maten en indexen ...................................................................................... 7
1.3.1 Enkelvoudige versus samengestelde maten .................................................................... 7 1.3.2 Enkelvoudige maten ................................................................................................ 7 International Socioeconomic Index of Occupational Status (ISEI).............................................................. 7 Het EGP (Erikson-Goldthorpe-Portocarero)-schema ............................................................................. 8 De ANU (Australian National University)-categorieën............................................................................ 8 De ISCED (International Standard Classification of Education) ................................................................. 9
1.3.3 Samengestelde maten.............................................................................................. 9
Hollingshead Four-Factor Index of Social Status.................................................................................. 9 De CIM-categorieën .................................................................................................................. 10
1.3.4 Meest aangewezen maat......................................................................................... 11
1.4 Meeteenheden – schaalniveau ............................................................................12 1.5 SES-componenten in het SiBO-onderzoek...............................................................12
2. Variabelen............................................................................................13 2.1 Opleiding van de (groot)ouders ..........................................................................13 2.2 Beroep van de (groot)ouders .............................................................................14 2.3 Tewerkstelling van de ouders ............................................................................15 2.4 Netto-maandinkomen van het gezin.....................................................................16 2.5 Eigendom ....................................................................................................16 2.6 Gezinssamenstelling .......................................................................................17 2.7 Overzicht van de geconstrueerde variabelen ..........................................................17
3. Factoranalyse........................................................................................19 3.1 Factoranalyse ...............................................................................................19 3.2 Constructie van de SES-variabele ........................................................................20 3.2.1 Constructie op basis van factorscores ......................................................................... 21 3.2.2 Constructie op basis van gemiddelde scores ................................................................. 22
4. Besluit.................................................................................................27 5. Bibliografie ...........................................................................................28 Bijlage 1: Operationalisering van SES in andere studies .......................................31 Bijlage 2: Gegevens van SiBO m.b.t. SES ..........................................................43 Bijlage 3: Geconstrueerde en gecleande variabelen ...........................................45
2
Inleiding
In dit rapport bespreken we de constructie van een SES-variabele voor het SiBO-onderzoek. Het SiBO-onderzoek is een longitudinaal onderzoek naar de schoolloopbanen van kinderen doorheen het basisonderwijs. Doel van het onderzoek is de (verschillen in) ontwikkeling van leerlingen en hun schoolloopbaan vanaf het kleuteronderwijs tot het einde van de lagere school te beschrijven en verklaren. Hiertoe trachten we een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het kind en de context waarin het opgroeit, zowel thuis als op school. De thuis- of achtergrondsituatie van een kind wordt veelal gekoppeld aan het begrip ‘socio-economische status’ (SES). In onderzoek naar gelijke kansen en schoolprestaties in het onderwijs wordt de socio-economische status als een belangrijke variabele naar voren geschoven. Deze variabele blijkt veel variantie in schoolresultaten te verklaren als er naar de thuissituatie van kinderen en leerlingen wordt gekeken (bv. Bornstein et al., 2003; Wielemans, 2000). SES is evenwel een ambigu begrip dat door onderzoekers verschillend wordt ingevuld. Het is niet eenduidig wat SES juist is en uit welke aspect(en) deze variabele bestaat. In het kader van het SiBO-onderzoek was het onze opdracht te komen tot een correcte, eenvoudig operationaliseerbare, meetbare en hanteerbare SES-variabele. De totstandkoming van deze variabele wordt in dit rapport beschreven. We dienen hier wel nadrukkelijk te wijzen op de interpretatie van hoe sociale achtergrond de resultaten van leerlingen beïnvloedt. De oorzaken van ongelijkheid in het onderwijs kunnen namelijk worden opgedeeld in ‘ongelijke kansen’ enerzijds, en ‘ongelijke behandeling’ anderzijds. Ongelijke kansen verwijzen naar de ongelijke verdeling van verschillende vermogensbronnen waarover gezinnen beschikken (het zogenaamde menselijk, economisch, cultureel en sociaal kapitaal). Deze gezinsvermogens oefenen een quasi ‘mechanische’ invloed (onafhankelijk van schoolvariabelen) uit op de onderwijskansen van leerlingen. Daartegenover staat ongelijke behandeling, wat verwijst naar bewust of onbewuste discriminatiemechanismen vanuit de school zelf (bv. verwachtingspatronen, communicatiestoornissen, toelatings- en uitsluitingsbeleid van de school, …). De oorzaken van ongelijkheid kunnen dus zowel in het milieu als in de school gesitueerd worden. Indien men een onderscheid wil maken tussen de ‘echte’ milieufactoren en de ongelijke behandeling door het onderwijssysteem is een multidimensionele aanpak van SES nodig (bv. apart de invloed van het menselijk, economisch, cultureel en sociaal kapitaal berekenen) en volstaat de in dit rapport beschreven SES-variabele niet. Deze SES-variabele zal vooral bruikbaar zijn om de totale invloed (ongeacht of deze gemedieerd is door de school) van sociale achtergrond op schoolresultaten na te gaan. Sociaal-economische status wordt door verscheidene theoretici beschreven en in vele onderzoeken gebruikt. In dit rapport zullen we het overzicht echter beknopt houden. Eerst schetsen we een beeld van wat er doorgaans in de literatuur betreffende de operationalisatie, de meting en het gebruik van SES beschreven wordt. We bekijken hiervoor eerst kort een aantal theoretische achtergronden en de indicatoren die doorgaans gebruikt worden om een zicht te krijgen op SES. Daarna gaan we dieper in op de concrete invulling van de componenten van SES en vervolgens bespreken we de schaalniveaus waarop men de SES-variabele kan construeren. In een tweede hoofdstuk werken we een voorstel uit over hoe we uit de SiBO-data een SES-variabele kunnen extraheren. Daartoe voeren we een factoranalyse op de variabelen die in de literatuur meestal als SESindicatoren gebruikt worden. Op basis hiervan kiezen we de uiteindelijke variabelen waaruit de SES-variabele zal bestaan. Daarna stellen we twee mogelijke manieren voor om een SES-variabele op basis van de gekozen ‘sub’variabelen te berekenen en argumenteren we de keuze voor één van de twee. We eindigen met een kort besluit.
3
1. Theoretische achtergronden, indicatoren en het meten van SES
1.1 Theoretische achtergronden Socio-economische status (SES) verwijst naar de positie van een individu of groep binnen een hiërarchische sociale structuur. SES geeft een indicatie van de economische en sociale positie van een individu of gezin in de maatschappij. Er zijn verschillende theoretische benaderingen van de conceptualisatie van socio-economische status en sociale klasse. Marks (1999) neemt als beginpunt het onderscheid tussen de Weberiaanse en Marxistische benadering. Weber legt de nadruk op de arbeidsmarkt, door te focussen op de marktwaarde van vaardigheden en andere eigenschappen die individuen tot de arbeidsmarkt toelaten. Drie eigenschappen zijn belangrijk in dit opzicht: het bezit van goederen, vaardigheden en sociaal prestige (waaronder ook ‘beroepsstatus’). Marxistische benaderingen leggen meer de nadruk op het al dan niet bezitten van de middelen om tot een bepaalde klasse te horen. Eén van de meest prominente Marxistische (doch minder structurele) benaderingen is die van Pierre Bourdieu. Hij benadrukt de culturele factoren en stelt dat sociale reproductie in stand gehouden wordt door het onderwijssysteem: leerlingen van de hoge sociale klasse worden volgens Bourdieu bevoordeeld via subtiele processen waardoor ze ingewijd worden in de dominante cultuur. Hun succes wordt bevorderd doordat deze leerlingen beoordeeld worden aan de hand van criteria die juist door die dominante cultuur opgesteld worden. Een andere (doch aanvullende) benadering is die van Coleman, die meer het sociaal kapitaal benadrukt. Sociaal kapitaal kan verstaan worden als de netwerken die individuen kunnen ontplooien om hun sociale positie te handhaven of te verbeteren. Het concept sociaal kapitaal wordt door Coleman gedefinieerd als “the norms, the social networks and relationships that are of value for the child’s growing up” (in: Marks, 1999).
1.2 Indicatoren Afhankelijk van het gebruikte theoretisch kader, de verzamelde gegevens en de onderzoeksvragen, kunnen verschillende indicatoren van SES gebruikt worden. Powers (in OASD, 2000) stelt dat onderzoek beroep als beste enkelvoudige indicator van SES aangeeft. Nochtans kan het opnemen van bijkomende informatie zoals inkomen en opleiding de verklaarde variantie in het meten van sociale klasse doen toenemen. Daarbij komt nog dat verschillende items unieke dimensies van SES kunnen blootleggen, waar ze tezamen het construct in zijn totaliteit representeren (Nam & Terrie in: OASD, 2000). De variabelen die gewoonlijk worden gebruikt om sociale status te bepalen zijn opleiding, beroep en inkomen; aanvullende maten zijn tewerkstelling, bezit, cultureel en/of sociaal kapitaal. Met betrekking tot dit laatste stellen Israël en Beaulieu (2002) dat inzake het cognitief en sociaal-emotioneel functioneren van het kind het sociaal kapitaal een belangrijke doch minder sterke invloed heeft dan de volgende drie componenten waarvan doorgaans wordt aangenomen dat ze behoren tot de SES: x
de culturele component: de opleiding
x
de sociale component: het beroep of de beroepsstatus
x
de economische component: het inkomen (of het bezit)
Toch worden niet altijd alledrie die componenten tezamen bevraagd of gemeten. Soms wordt er een index ontwikkeld die deze drie combineert; andere keren worden één of twee van de drie als enige indicator voor SES genomen. Meestal gaat het dan om opleiding en/of beroep, omdat die de grootste voorspellende waarde
4
blijken te hebben. Merk op dat dit twee meer ‘sociale’ componenten zijn van SES, niet de economische (het vermogen). We bespreken hieronder kort de drie componenten van SES alsook de trends die zich hierin de laatste jaren aftekenen.
1.2.1 Opleiding De opleiding van de ouders is waarschijnlijk de meest voorkomende indicator van SES en wordt geassocieerd met het niveau van verworven kennis, de levensstijl en –gewoontes, de culturele smaak en de opvoedingswaarden en –stijl van de ouders (Bornstein, Hahn, Suwalsky & Haynes, 2003). Zo houdt de opleiding van de moeder verband met de kwantiteit en kwaliteit van de gesprekken met haar kinderen. De opleiding van de moeder correleert met SES in zijn geheel (de combinatie van opleiding, beroep en inkomen) (r=.69 bij Bradley, Caldwell, Rock & Ramey in: Bornstein et al., 2003) en de opleiding van de moeder en die van de vader correleren onderling ook hoog (Kalmijn in: Bornstein et al., 2003). Het grote voordeel van de opleiding van de ouders is dat het een stabiel gegeven is (Gottfried, Gottfried, Bathurst, Guerin & Parramore, 2003). Toch waarschuwen Duncan en Magnuson (2003) ervoor dat er heel wat interveniërende variabelen zijn die de correlatie tussen de opleiding van de moeder en de ontwikkeling van het kind kunnen aandrijven. De meest voor de hand liggende van deze factoren zijn de cognitieve mogelijkheden. Zo argumenteren bijvoorbeeld Borduin en Henggeler (in Bornstein et al., 2003) dat verschillen in ouderkindinteracties – die meestal toegeschreven worden aan de opleiding of sociale klasse – eerder te wijten zijn aan het verbale IQ van moeder en kind dan aan SES. Weinig onderzoekers (kunnen) controleren voor de intelligentie van de moeder, maar zij die het wel (kunnen) doen, ontdekken dat deze controle het verband tussen de opleiding van de moeder en de schoolse resultaten van de kinderen reduceert.
1.2.2 Beroep(sstatus) De beroepsstatus is volgens Bornstein et al. (2003) illustratief voor “de vaardigheden en talenten” die personen bijbrengen aan de arbeidsmarkt wanneer zij productief werk verrichten in de samenleving. Bij het bepalen van de beroepsstatus wordt er een bepaalde rangschikking van nagenoeg alle voorkomende beroepen gemaakt naar aanzien. Meestal wordt bij die prestigescore ook de opleiding die nodig is om dat beroep uit te oefenen mee in rekening gebracht. Volgens Bornstein houdt de beroepsstatus verband met de opvoedingspraktijk en heeft hij zodoende een invloed op de ontwikkeling van het kind. Duncan en Magnuson (2003, p.100) wijzen er echter op dat zij geen overtuigende aanduidingen hebben gevonden dat dit verband causaal is: “ (…) Without more convincing evidence, we have little way of evaluating whether the modest differences in parental values or cognitive skills that may be causally associated with job characteristics have any meaningful influence on children’s development”. Ook beroepsstatus is een vrij stabiele maat, maar toch is het een ietwat problematische indicator van SES (Bornstein et al., 2003). Zo kiezen vele vrouwen er bewust voor om niet te participeren aan de arbeidsmarkt (Gottfried et al., 2003), maar ook hebben beroepen van mannen en vrouwen een verschillend prestige en ze worden verschillend vergoed. Toch stelt Hauser (1994) dat beroepsstatus een stabielere maat is dan inkomen (zie verder) en op lange termijn waarschijnlijk ook een betere indicator. Beroepsstatus (en ook opleiding) varieert minder op korte termijn dan inkomen.
5
1.2.3 Inkomen en/of bezit Het inkomen voorziet het gezin van de middelen om tegemoet te komen aan noden en behoeften. Er zijn tegenstrijdige aanwijzingen of inkomen al dan niet betrouwbaar gemeten kan worden en betekenisvol verband houdt met de opvoeding of de ontplooiing van het kind (Bornstein et al., 2003). Duncan, Brooks-Gunn, Yeung, en Smith (in Duncan & Magnuson, 2003) stellen in dat verband dat inkomen er het meest toe doet in de vroege kindertijd. Zoals gezegd is inkomen dikwijls moeilijk te meten. Vragen naar inkomen is vragen naar gevoelige informatie, wat een grote kans op non-respons met zich meebrengt. Ook is vragen naar lonen en wedden veelal precair, want inkomen kan op korte termijn significant veranderen. Zo stellen Gottfried et al. (2003) dat vooral het meten van het inkomen van de moeder op een bepaald tijdstip onbetrouwbaar zou zijn, omdat dit zeer snel kan wijzigen. Inkomen wordt dan ook veelal niet in directe vraagvorm opgenomen als indicator van SES. In de plaats daarvan kan men het bezit opnemen. Het bezit wordt doorgaans beschouwd als een meer stabiele maat en wordt meestal geoperationaliseerd door te vragen naar het bezit van een aantal gebruiksgoederen al dan niet aangevuld met een aantal ruimtelijke goederen (bv. oppervlakte van de woning, aantal slaapkamers, …) op basis waarvan het inkomen dan eventueel kan geschat worden. Toch acht men doorgaans de combinatie van beroepsstatus en opleiding een ‘voldoende’ maat voor SES en worden noch bezit noch inkomen opgenomen. Ganzeboom en Treiman (in Bornstein et al., 2003) waarschuwen hier echter voor: opleiding, beroepsstatus en inkomen correleren volgens hen onderling niet hoog en hebben elk een differentiële invloed op verschillen in schoolse resultaten van kinderen.
1.2.4 Evoluties in de indicatoren van SES Inzake de verschillende hierboven besproken componenten van SES hebben zich gedurende de voorbije decennia verschillende evoluties voorgedaan. Zo is het opleidingsniveau van de gemiddelde Vlaming de laatste jaren sterk gestegen. Waar in 1990 45% van de 25 tot 34-jarigen als hoogst behaalde diploma het lager secundair had, is dit in 2002 met meer dan de helft gedaald naar 19%. Het aandeel in deze leeftijdscategorie dat een diploma van universitair niveau haalt, steeg in diezelfde periode van 11% naar 18% (bron: NIS, Ministerie Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap). Ook uit bronnen van Kind en Gezin blijkt dat er zich verschuivingen in de kansarmoedecriteria voordoen: waar in 1995 nog 80.3% scoorde op het criterium ‘lage opleiding ouders’ is dat percentage in 2002 gedaald tot 67.5. Daarentegen zijn de percentages voor ‘lage maandinkomen van het gezin’ en ‘zwakke arbeidssituatie van de ouders’ wel gestegen met respectievelijk zo’n 10 en 5% (bron: Kind en Gezin). De spreiding rond de armoederisicogrens is de laatste jaren in Vlaanderen nochtans vrij stabiel gebleven. Het percentage gerechtigden op een leefloon of bestaansminimum blijft in Vlaanderen gelijk, maar is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de periode van 1987 tot 2002 wel verdubbeld (bron: FOD Sociale Zekerheid en Openbare instellingen van Sociale Zekerheid). Wat de arbeidssituatie betreft, kunnen we de voorbije decennia een toename van vrouwen op de arbeidsmarkt vaststellen, maar tegelijkertijd ook een toename van deeltijdse tewerkstelling en daarmee samenhangend een toename in participatie aan concrete acties die het deeltijds werken stimuleren zoals loopbaanonderbreking of
6
tijdskrediet. Zo is het aantal Vlamingen dat loopbaanonderbreking nam in 2002 (absoluut aantal 93.360) bijna verdrievoudigd tegenover 1996 (absoluut aantal 34.090) (bron: Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening). Een ontwikkeling die de laatste jaren een invloed kan hebben op de arbeidssituatie en het gezinsinkomen is de toename van het aantal éénoudergezinnen. Steeds meer kinderen wonen bij één ouder en leven veelal ook maar van één inkomen. Maar naast de economische gevolgen voor het kind heeft een éénoudergezin ook gevolgen op pedagogisch vlak. Doordat de ouder er in het huishouden alleen voorstaat en dikwijls voltijds moet gaan werken om financieel rond te komen, kan de ouder minder aandacht schenken aan het individuele kind in het gezin. De vraag werpt zich dan ook op of de gezinssituatie dient opgenomen te worden als dimensie van SES.
1.3 SES-maten en indexen Indien men uit bovengenoemde componenten er één of meerdere kiest als indicator van SES, staat men nog voor twee keuzes: (1) Neemt men elke component apart in de berekeningen van SES of combineert men twee of meerdere maten tot één SES-score en (2) op welk schaalniveau gaat men de indicatoren meten en de SES construeren?
1.3.1 Enkelvoudige versus samengestelde maten De drie voorgaande componenten van SES kunnen onderling gecombineerd worden tot een samengestelde maat of elk apart in een enkelvoudige maat worden gegoten. Enkelvoudige maten worden meestal gebruikt indien men enkel het beroep (bv. EGP, ANU, CASMIN, ISEI) of de opleiding (bv. ABSCQ, ISCED) als indicator voor SES neemt. Inkomen wordt zelden als enige indicator voor SES gebruikt. Voor meervoudige maten kunnen ofwel beroeps-, opleidings- en inkomenscategoriseringen worden gecombineerd ofwel nieuw samengestelde maten worden ontworpen. Voorbeelden van zulke nieuw ‘ontworpen’ samengestelde maten zijn de CIM categorieën of de Hollingshead Four-Factor Index of Social Status. Deze maten komen allen in het schema in bijlage 1 voor; we bespreken er een aantal als voorbeeld, namelijk : •
als enkelvoudige maten: de ISEI, de EGP-classificatie, de ANU-categorieën en de ISCED-categorieën
•
als meervoudige maten: de Hollingshead Four-Factor Index of Social Status en de CIM-scores.
1.3.2 Enkelvoudige maten International Socioeconomic Index of Occupational Status (ISEI) De International Socioeconomic Index of Occupational Status van Ganzeboom en Treiman uit 1996 is een geactualiseerde versie van de Socioeconomic Index (SEI) van Duncan (1961), die in Amerikaanse onderzoeken frequent gebruikt werd als ordinale maat van beroepsstatus (Middleton, s.d.). Bij de SEI wordt aan het beroep van de vader een bepaalde prestigescore toegekend, die door een aantal onderzoekers (o.a. Nakao & Treas, Ganzeboom & Treiman) gemoderniseerd en bijgewerkt is. (I)SEI-scores zijn berekend om zowel de vereiste opleiding bij beroepen alsook het inkomen en prestige die deze beroepen met zich meebrengen in te calculeren. Opleiding weegt meer door in scores waar men naast de vader ook de moeder in meerekent, wat de sexeverschillen in prestige weerspiegelt. ISEI-scores kunnen van 0 tot 100 variëren.
7
Het grote voordeel van de ISEI is dat hij beroep als een interveniërende activiteit ziet die opleiding en inkomen aan elkaar koppelt. Beroep is zo ‘geschaald’ dat het zoveel mogelijk van de indirecte invloed van opleiding op inkomen mee inkapselt (Middleton, s.d.). Een ander groot voordeel is dat deze index een internationaal vergelijkbare index is, waarvoor hij ook speciaal ontworpen is.
Het EGP (Erikson-Goldthorpe-Portocarero)-schema De EGP-classificatie maakt een rangschikking van het hoogste beroep van de ouders en komt zo tot drie grote SES-categorieën: de hoogste ‘service’klasse, de intermediaire klasse en de laagste ‘arbeiders’klasse. Personen die inactief op de arbeidsmarkt zijn (met uitzondering van gepensioneerden), worden door Erikson, Goldthorpe en Portocarero bij de arbeidersklasse gerekend. Indien men iemand niet kan classificeren, wordt deze persoon buiten beschouwing gelaten. De EGP-classificatie ziet eruit als volgt: EGP1: hogerleidinggevende en professionele beroepen, incl. grotere ondernemers EGP2: middelbare leidinggevende en professionele beroepen EGP3: routine hoofdarbeid EGP4: kleine zelfstandigen met personeel EGP5: kleine zelfstandigen zonder personeel EGP6: landbouwers en veehouders EGP7: zelfstandigen, bedienden en onthaalmoeders EGP8: geschoolde handarbeiders EGP9: halfgeschoolde, geoefende en ongeschoolde handarbeiders EGP10: landarbeiders + arbeiders en werkzoekenden
Personen die tot categorie 1 of 2 behoren, worden als hogere serviceklasse beschouwd. Personen die tot de intermediaire klasse worden gerekend, situeren zich in één van de categorieën van 3 tot en met 7. In de lagere arbeidersklasse hoort volgens deze classificatie iedereen thuis wiens beroep in categorie 8, 9 of 10 valt. De EGP-classificatie is eenvoudig (en op internationale schaal) te gebruiken, wat in haar voordeel spreekt. Eerder een nadeel is dan wel dat een aantal andere aspecten van de arbeid die ook een invloed kunnen hebben op het prestige, bijvoorbeeld de sector waarin men werkt, de werktijden, het aantal personeelsleden waar men verantwoordelijk voor is (met uitzondering voor de kleine zelfstandigen), … niet in de classificatie worden meegerekend.
De ANU (Australian National University)-categorieën De Australische ANU-categorieën lopen qua methode gelijk aan de EGP-classificatie: ook hier gaat men beroepen rangschikken en deze categorieën dan indelen naar hoge, middelmatige of lage SES. Het verschil met de EGP-classificatie ligt erin dat de ANU probeert rekening te houden met de sector waarin men werkt. De categorieën van de ANU bestaan dan ook uit sectoren in plaats van functies. Broom et al. (in Jones, 2001, 4.2.2.) geven aan hoe de samenstelling van de ANU3 (tot nog toe zijn er vier versies gemaakt) tot stand is gekomen: “Prestige ratings for specific occupational titles were used as the criterion for fitting a regression to census data on the social characteristics of persons in these occupations. The resultant equation was then used to estimate prestige for all occupation groups identified in the census.” De ANU4-categorieën zien er voorlopig zo uit (Jones & McMillan, in: Jones, 2001):
8
1.
Health, Education, Legal, Science, Building, Engineering qualified professionals
2.
Nurses/therapists, social, business, computing, media, Air/sea transport qualified professionals
3.
Elected and appointed officials; senior management – public sector, large organizations
4.
Artists; associates/technicians; police/ADF officers (non-commissioned); sportspeople; business specialists
5.
Farm, shop, office and hospitality managers; specialized clerks, sales and service workers; mechanical engineering, electrical and communications trades people
6.
Building/ auto/arts/miscellaneous trades people; secretaries; clerks; care workers
7.
Transport and service workers; metal/textile/glass/wood/agriculture trades people; stationary plant operators;
8.
Other service workers; other machine operators; factory/farm hands; labourers
skilled forestry/waterside/mining/construction workers; defence forces (lower ranks)
Zij die tot categorie 1, 2 of 3 behoren hebben volgens de Australische Universiteit een hoge socioeconomische status. Categorie 4, 5 en 6 worden herleid tot een middelmatige SES, en personen in ANUcategorie 7 of 8 hebben een lage SES. Merk op dat in deze indeling er onderaan de SES-ladder relatief weinig differentiatie is, terwijl de hoogste SES-groepen in meerdere categorieën zijn onderverdeeld.
De ISCED (International Standard Classification of Education) De ISCED categoriseert niet – zoals de drie voorgaande maten – het beroep of de beroepsstatus, maar wel de opleiding. Eveneens in tegenstelling tot de hierboven genoemde maten zijn de ISCED-categorieën niet specifiek ontworpen om een SES-indeling mee te maken. De ISCED is in de vroege jaren ’70 ontworpen en door de jaren heen aangepast door UNESCO met als doel om dienst te doen als “an instrument suitable for assembling, compiling and presenting statistics of education both within individual countries and internationally” (Unesco, International Conference on Education, Genève, 1975). De laatst gereviseerde versie van de ISCED categorieën stamt uit 1997 en ziet er als volgt uit (Unesco, 1997): 0.
Preprimary level of education
1.
Primary level of education (first stage of basic education)
2.
Lower secondary level of education (second stage of basic education)
3.
Upper secondary level of education
4.
Postsecondary, non tertiary education
5.
First stage of tertiary education (not leading directly to an advanced research qualification)
6.
Second stage of tertiary education (leading to an advanced research qualification)
1.3.3 Samengestelde maten Hollingshead Four-Factor Index of Social Status De Hollingshead Four-Factor Index of Social Status is een maat voor SES die dikwijls in de Verenigde Staten wordt gebruikt en daar ook is genormeerd. De basis van de Hollingshead Index is de opleiding en het beroep van elk werkend lid van het gezin. Als lid van het gezin wordt elke persoon gerekend “who has or shares financial responsability for maintaining the home and supporting the family members living there” (Hauser in: Bornstein et al., 2003, p. 32). Huisvrouwen (-mannen), studenten en werkloze personen worden niet meegerekend in de berekening van de Hollingshead, met één uitzondering: indien er niemand in het gezin actief is op de arbeidsmarkt, dan is de Hollingshead gebaseerd op die persoon die wellicht het huishouden doet (in de meeste gevallen de vrouw). Het beroep wordt gescoord op een 9-puntenschaal en is berekend aan de hand van ongeveer 450 jobtitels en –codes van de “United States Census” uit 1970. Opleiding wordt gescoord op een 7-puntenschaal en is gebaseerd op het aantal jaren scholing en het behaalde diploma. De opleidings- en beroepsscore van een individu worden volgens bepaalde regels gewogen en samengevoegd, wat een score
9
tussen 8 en 66 oplevert. Indien het gezin uit meer dan één kostwinner bestaat, wordt het gemiddelde van de verschillende individuele scores berekend.
De CIM-categorieën De tweede samengestelde index die we hier bespreken is een beetje een buitenbeentje, in die zin dat het een index is die voor en door het Centrum voor Informatie over de Media (CIM) is gemaakt, en dus niet zo’n sterk humaan-wetenschappelijke oorsprong als de andere indexen heeft. Toch bespreken we deze index hier, omdat het een goed en interessant voorbeeld is van een samengestelde index, bestaande uit opleiding en beroep. Zo zal deze index bijvoorbeeld niet het beroep en de opleiding optellen en de score middelen, maar hij maakt het product van beroep en opleiding. Er worden punten toegekend aan het opleidingsniveau en aan het beroep die vervolgens met elkaar vermenigvuldigd worden. Het product wordt dan onderverdeeld in één van de acht categorieën die op deze ordinale schaal de SES weerspiegelen. Voor het Centrum voor Informatie over de Media wordt de SES van een gezin bepaalt door één persoon in het gezin, namelijk de voornaamste verantwoordelijke van het gezinsinkomen. De punten voor opleiding zijn als volgt verdeeld: 10 p. Zonder diploma, lager onderwijs 25 p. Lager beroepsonderwijs, lager secundair (algemeen, technisch of kunst) 50 p. Hoger secundair (algemeen, technisch of kunst) 60 p. Hoger beroepsonderwijs 90 p. HOBU 100 p. Universitair onderwijs
De punten die aan het beroep worden toegekend zijn: 10 p. Invalide; student; huisvrouw 25 p. Niet geschoold arbeider 40 p. Kleine landbouwer 50 p. Grote landbouwer; geschoold arbeider; rentenier 60 p. Lager bediende (ook: verpleging, politie, onderwijzers, …) 70 p. Ambachtsman of handelaar met ≤ 5 pers. in dienst; middenkader bediende verantwoordelijk voor ≤ 5 pers. 75 p. Middenkader bediende verantwoordelijk voor ≥ 6 pers. 80 p. Hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor ≤ 5 pers. 90 p. Industrieel, groothandelaar met ≥ 6 pers. in dienst; hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor 6-10 pers. 100 p. Vrij beroep of beroep waar kwalificatie voor vereist is; hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor ≥ 11 pers.
Het product van opleiding x beroep hoort dan in één van de volgende SES-categorieën thuis: 1.
6300 – 10000 punten
2.
4800 – 6000 punten
3.
3240 – 4500 punten
4.
2520 – 3000 punten
5.
1750 – 2500 punten
6.
900 – 1500 punten
7.
360 – 750 punten
8.
100 – 300 punten
Iemand die lager onderwijs als hoogste diploma heeft gehaald en als bediende werkt, krijgt 10 x 60 punten en bevindt zich dus in categorie 7. Indien diezelfde bediende echter een diploma Hoger Onderwijs heeft, bevindt hij zich met 5400 punten in categorie 2. Een huisvrouw met een diploma lager onderwijs krijgt slechts 10 x 10 punten en hoort in categorie 8 thuis. Als diezelfde huisvrouw een diploma lager secundair onderwijs zou
10
behaald hebben, hoort ze ook nog thuis in categorie 8. Pas vanaf een diploma hoger secundair onderwijs zou deze huisvrouw één categorie opklimmen.
1.3.4 Meest aangewezen maat Welke maat is nu het meest aangewezen, een enkelvoudige of een samengestelde maat? De voordelen van een enkelvoudige maat zijn voor de hand liggend. Het is eenvoudig, zowel in bevraging als in verwerking. Toch stelt Jones (2001) dat er zowel theoretische als praktische argumenten zijn tegen het gebruik van een enkelvoudig samengestelde index van SES. Zo kan volgens hem SES niet herleid worden tot slechts één van de drie componenten (economische, sociale en culturele). Daarenboven stelt Marks (1999) dat multiple maten een sterkere samenhang vertonen met schoolprestaties dan enkelvoudige. Congruent hieraan construeerden Groenez, Van den Brande en Nicaise (2003) omwille van geobserveerde multicollineariteit een samengestelde index. Echter, in de YIT-data (Youth in Transition) in Australië vond men dat elk van de drie componenten een onafhankelijk effect op de participatie in het Hoger Onderwijs heeft; een effect dat door het gebruik van een samengestelde index verdoken kan blijven. Bij meervoudige maten stellen zich bovendien wel wat problemen omtrent de gegevensverzameling. Zo is bijvoorbeeld informatie over inkomen en bezit zijn niet altijd even makkelijk te vergaren of passend te meten. Maar misschien nog het belangrijkste argument pro een enkelvoudige maat is het argument dat weinig onderzoeken over de hele wereld, ondanks goede pogingen om een correct samengestelde index te construeren, effectief gebruik maken van een samengestelde maat. Zoals in bijlage 1 is geïnventariseerd1, gebruiken de meeste studies één of meerdere enkelvoudige indices. Naast de vraag welke componenten er gemeten moeten worden – al dan niet in een samengestelde maat –, werpt zich ook de vraag naar de specifieke concretisering van deze componenten op. Als men bijvoorbeeld de opleiding als indicator van SES gaat nemen, over welke opleiding hebben we het dan: die van de vader, de moeder, beiden? Indien men van beiden de opleiding zou bekijken, neemt men dan het gemiddelde, de hoogste/laagste van de twee? Meestal gebruikt men de opleiding van de moeder op basis van het argument dat moeders meer betrokken zijn bij de socialisatie van hun kind, ze brengen meer tijd met het kind door, spenderen meer tijd aan lezen en het kind helpen met het huiswerk en zijn over het algemeen beter op de hoogte van de beleving van het kind op school. Bovendien is er ook meestal een moeder aanwezig in het gezin. Met betrekking tot de beroepsstatus wordt meestal het beroep van de vader genomen. Dit onder andere omdat het beroep van de vader een meer stabiele maat is. De toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan vergelijkingen doorheen de tijd ook moeilijker maken en het beroep van de moeder heeft volgens sommige onderzoekers (bv. Marks, 1999) minder sterke effecten op schoolse prestaties. Het inkomen en bezit wordt uiteraard doorgaans op het niveau van het gezin bekeken. De toenemende veelsoortigheid van nieuwe gezinsvormen maakt zulke kwesties als voorgaande er steeds moeilijker op, zowel voor het bevragen als voor het analyseren van SES. In volgende paragraaf gaan we in op de ‘meeteenheden‘ van SES.
1
Let wel: dit is geen exhaustieve inventaris, wel komen er een aantal belangrijke Vlaamse en internationale onderzoeken aan bod.
11
1.4 Meeteenheden – schaalniveau Moeten (en kunnen) we de al dan niet samengestelde SES-variabele als continue dan wel als categorische variabele behandelen? Uiteraard moet er eerst gekeken worden naar de analyses die men wil doen en welke meeteenheden hier het meest geschikt voor zijn. Indien men eenvoudige berekeningen uitvoert, kunnen categorische variabelen voldoende zijn. Bij meer ingewikkelde analyses zoals bijvoorbeeld multivariate regressieanalyses of multilevelanalyses – analyses die doorgaans in schooleffectiviteitsonderzoek worden gebruikt – zijn continue variabelen echter aangewezen. Vraag is dan of de constructie van de SES variabele het toelaat deze als continu te behandelen. Er zijn mogelijkheden om een categorische SES-variabele te hercoderen tot bijvoorbeeld een ordinale of continue variabele, maar hierbij moet uiteraard in het oog gehouden worden dat de oorspronkelijke betekenis van de variabele daardoor niet aan inhoud inboet en dat de geconstrueerde ordinale of continue variabele een juist beeld van de werkelijkheid geeft.
1.5 SES-componenten in het SiBO-onderzoek Uitgevoerde studies en literatuur bieden niet altijd eenduidige aanwijzingen over welke indicatoren van SES te gebruiken en hoe deze concreet toe te passen. Doorgaans wordt SES beschouwd als bestaande uit drie componenten met bijbehorende variabelen: 1.
de culturele component: de opleiding
2.
de sociale component: het beroep of de beroepsstatus
3.
de economische component: het inkomen of het bezit.
De meest gebruikte SES-indicatoren in onderzoek zijn de opleiding en het beroep van de ouders, meerbepaald de opleiding van de moeder en de beroepsstatus van de vader. Ook het inkomen blijkt uit de literatuur een sterke indicator maar wordt veelal weggelaten omwille van de moeilijke bevraagbaarheid. In het SiBOonderzoek worden nagenoeg alle variabelen – inclusief het inkomen – bevraagd die andere onderzoeken voor de constructie van een SES-variabele gebruiken (zie bijlage 2). Voor de constructie van de SES-variabele voor het SiBO-onderzoek zullen we eerst een exploratieve factoranalyse uitvoeren op verschillende variabelen die voor SES kunnen gebruikt worden. We zullen de drie componenten die doorgaans gebruikt worden – opleiding, beroep en inkomen/bezit – in deze factoranalyse opnemen samen met de gezinssamenstelling, omdat deze variabele controversieel is. De variabelen etnische afkomst en/of thuistaal worden niet opgenomen omdat deze in analyses steeds apart zullen worden bijgevoegd. Het is ons inziens immers geen variabele die inhoudelijk inherent is aan de sociaal-economische status van een gezin. Wel is het interessant om de samenhang van deze etnische variabele met SES te onderzoeken, wat dan ook mogelijk wordt. Om dezelfde redenen nemen we ook ‘minder zakelijke’ variabelen als linguïstisch kapitaal, interesse in de actualiteit, sociale contacten met het gezin, … niet op in de factoranalyse. Voor we de factoranalyse uitvoeren, werken we in een volgend hoofdstuk eerst de opgenomen variabelen verder uit.
12
2. Variabelen
Op basis van de literatuur hebben we mogelijke variabelen voor de constructie van een SES-variabele afgeleid. Op deze variabelen zullen we een factoranalyse uitvoeren, die een beeld kan geven van de samenhang tussen de variabelen en die kan aangeven hoe we een SES-variabele kunnen construeren. Vooraleer daarover te rapporteren in hoofdstuk 3 geven we een overzicht van de variabelen en geven we aan hoe we ze in de factoranalyse gebruikt hebben. De overige geconstrueerde variabelen zijn opgenomen in bijlage 3.
2.1 Opleiding van de (groot)ouders Het hoogst behaalde diploma van de (groot)ouders delen we in naargelang de hoofdcategorieën zoals zij bevraagd werden in de oudervragenlijst (Reynders, Van Heddegem, Van Damme & Nicaise, 2004). We maken geen onderscheid tussen ‘geen diploma’ en het behalen van een diploma lager onderwijs, gezien het vermoedelijk kleine aantal ouders die geen diploma lager onderwijs hebben gehaald. De sociale context is hieromtrent tegenover enkele decennia geleden, toen dit onderscheid nog wel belangrijk was, sterk gewijzigd. Voor de opleiding van de grootouders zou dit verschil dus nog wel relevant zijn, maar we geven er voorrang aan om de variabele voor de twee generaties op dezelfde wijze te construeren. Het behalen van een diploma hoger buitengewoon secundair onderwijs delen we in onder de categorie ‘diploma lager secundair onderwijs’, omdat we veronderstellen dat deze opleiding inhoudelijk beter aansluit bij deze lagere categorie. De categorie ‘hoger onderwijs buiten de universiteit’ werd niet meer opgesplitst in korte of lange type, om de eenvoudige reden dat deze categorieën niet konden aangeduid worden door respondenten die een anderstalige vragenlijst invulden. We construeerden de variabelen ‘hoogste opleiding’ van de vader, moeder en grootouders langs beide kanten aan de hand van de volgende categorieën: •
Geen diploma of diploma lager onderwijs
•
Diploma Lager Secundair onderwijs (m.i.v. Hoger Buitengewoon Secundair Onderwijs)
•
Diploma Hoger Secundair onderwijs (m.u.v. Hoger Buitengewoon Secundair Onderwijs)
•
Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit
•
Universiteit
In de tabel hieronder geven we de frequenties van de opleiding van de ouders weer.
Tabel 1 Aantal antwoorden per opleidingscategorie voor de referentie- en de totale steekproef Referentiesteekproef Vader Categorie
Moeder
Totale steekproef Totaal
Vader
Moeder
Totaal
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
141
4.28
169
4.97
310
4.63
290
5.88
372
7.28
662
6.59
2. LSO
560
17.02
538
15.81
1098
16.40
841
17.06
832
16.27
1673
16.66
3. HSO
1321
40.14
1275
37.47
2596
38.78
1845
37.42
1740
34.03
3585
35.70
4. HOBU
780
23.70
1074
31.56
1854
27.70
1124
22.80
1541
30.14
2665
26.54
5. UNIV
489
14.86
347
10.20
836
12.49
830
16.84
628
12.28
1458
14.52
Totaal
3291
100.00
3403
100.00
6694
100.00
4930
100.00
5113
100.00
10043
100.00
1. ≤ LO
Het uitsplitsen van het hoger onderwijs in HOBU en universitair onderwijs blijkt uit deze tabel een goede zaak te zijn. Anders zou de hoogste categorie een te groot aandeel van de totale populatie omvatten. De verdeling van de variabele over de verschillende categorieën lijkt ons goed te zijn.
13
2.2 Beroep van de (groot)ouders Een rangorde in het beroep van de (groot)ouders maken, is minder eenvoudig. Gewoonlijk codeert men beroepen aan de hand van (internationale) coderingsschema’s, die daarbij eveneens inkomen en opleiding in rekening brengen, om alzo de beroepsstatus te bepalen. In de SiBO-data hebben we voor de startgroep K3 informatie over het beroep van ongeveer 8500 ouders. Het zou echter te veel tijd en middelen in beslag nemen om deze beroepen allen individueel te coderen om tot zulk een beroepenrangordening en beroepsstatus te komen. Daarom opteerden we voor een classificatie die direct afleidbaar is uit de antwoorden op de in de oudervragenlijst gestelde vraag naar het soort beroep dat men uitoefent maar die toch ook nog een realistische rangordening in de socio-professionele status weergeven. Gezien inkomen en opleiding als afzonderlijke variabele al deel uitmaken van onze SES-variabele, wilden we ook een rechtstreekse inmenging van opleiding en inkomen in de beroepsvariabele vermijden. Daarom noemen we de variabele ook niet ‘beroepsstatus’ maar ‘socio-professionele status’. Met al deze bovengenoemde aspecten rekening houdend, baseren we ons voor een beroepenclassificatie op de indeling die Groenez, Van den Brande en Nicaise (2003) maakten in de data van de PSBH-studie. Zij ordenen de beroepen in 12 categorieën, met name: 1.
Geen beroep / nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Helper
5.
Landbouwer
6.
Kleine zelfstandige
7.
Lager bediende
8.
Hoger bediende
9.
Kaderlid / directiekader
10. Vrij beroep 11. Groothandelaar 12. Ondernemingsleider In de oudervragenlijst waren de antwoordcategorieën bijna identiek aan deze hierboven. De enige verschillen zijn dat ‘helper’ geen antwoordmogelijkheid was (deze categorie is dan ook leeg) en dat ‘werkzaam in het onderwijs’ met onderverdelingen in ‘basis of secundair onderwijs’ en ‘hoger onderwijs of universiteit’ als antwoordcategorie bijgevoegd werd. Om het onderwijzend personeel een bovenstaande PSBH-categorie toe te wijzen, werden onderwijzers in het basis of secundair onderwijs als lager bediende gecodeerd en lesgevers in het hoger onderwijs of de universiteit als hoger bediende. Eventuele over- of onderschattingen hierdoor zullen door de combinatie met de gevolgde opleiding gecorrigeerd worden. Voor de SES-variabele in het SiBO-onderzoek nemen we deze categorisering van Groenez, Van den Brande en Nicaise over, met deze voorwaarde dat elke categorie voldoende respondenten moet bevatten. We zetten de (enigszins arbitraire) grens op 5% van het totale aantal respondenten en baseren ons in de eerste plaats op de data van de ouders. Indien we het aantal ouders per groep berekenen voor de referentiesteekproef en voor de totale steekproef, komen we tot de volgende gegevens:
14
Tabel 2 Aantal antwoorden per beroepscategorie voor de referentie- en totale steekproef Referentiesteekproef Vader Categorie
Moeder
Totale steekproef Totaal
Vader
Moeder
Totaal
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
1. Geen
77
2.8
174
6.3
251
4.5
140
3.3
383
9.1
523
6.2
2. OnArb
338
12.2
285
10.3
623
11.3
604
14.2
464
11.0
1068
12.6
3. GesArb
975
35.1
392
11.9
1304
23.6
971
22.8
434
10.3
1405
16.6
4. Helper
0
0.0
0
0.0
0
0.0
0
0.0
0
0.0
0
0.0
5. Landb
32
1.2
14
0.5
46
0.8
37
0.9
17
0.4
54
0.6
6. KZelf
255
9.2
181
6.6
436
7.9
384
9.0
232
5.5
616
7.3
7. LaBed
391
14.1
929
33.7
1320
23.9
560
13.2
1367
32.5
1927
22.8
8. HoBed
567
20.4
652
23.7
1219
22.0
892
21.0
1006
24.0
1898
22.5 5.0
9. Kader
215
7.7
71
2.6
286
5.2
309
7.3
112
2.7
421
10. Vrij
113
4.1
86
3.1
199
3.6
196
4.6
144
3.4
340
4.0
21
0.8
4
0.1
25
0.5
30
0.7
8
0.2
38
0.4
11. Groot 12. Ondleid Totaal
95
3.4
29
1.1
124
2.2
130
3.1
33
0.8
163
1.9
2779
100.0
2754
100.0
5533
100.0
4253
100.0
4200
100.0
8453
100.0
Niet elke categorie bestaat afzonderlijk uit voldoende respondenten. De landbouwers, vrije beroepen, groothandelaars en ondernemingsleiders zitten duidelijk onder de 5%. Hen dienen we dus bij een andere categorie te voegen. Zo voegen we de landbouwers bij de categorie van de kleine zelfstandigen, omdat de meeste landbouwers ook zelfstandigen zijn. De vrije beroepen, groothandelaars en ondernemingsleiders voegen we ook op inhoudelijke gronden bij de kader- en directieleden. We zouden deze drie groepen ook in een afzonderlijke categorie kunnen plaatsen, maar omdat ons inziens inhoudelijk de kloof tussen de vrije beroepen en groothandelaars of ondernemingsleiders (binnen de groep) groter is dan de afstand tussen de vrije beroepen en kaderleden (tussen groepen), verenigen we hen allen in één categorie, met name deze waar men aan het hoofd staat van een (al dan niet eigen) zaak. De categorie ‘geen beroep’ zouden we strikt genomen ook bij een andere moeten voegen, maar omdat deze in zekere zin tegengesteld is aan de andere categorieën (niet versus wel arbeid verrichten), houden we hem toch apart. In de berekening met alle steekproeven komt deze categorie wel boven de 5%, wat deze afzondering mede onderbouwt. Uiteindelijk komen we zo tot de volgende 7 categorieën: 1.
Geen beroep / nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Landbouwer / kleine zelfstandige
5.
Lager bediende
6.
Hoger bediende
7.
Kaderlid, directie / vrij beroep / groothandelaar / ondernemingsleider
2.3 Tewerkstelling van de ouders Ook de tewerkstelling van de ouders was niet zo eenvoudig om te ordenen. We kozen om een indeling te maken naar activiteitsgraad en –prospectie. Zo wordt tewerkstelling ingedeeld in drie ‘graden’: (1) permanent inactief met daarin arbeidsongeschikt, pensioen en huishouden, (2) tijdelijk inactief met werkloosheid, dagonderwijs en loopbaanonderbreking, en tot slot (3) actief met daarin de deeltijds en voltijds werkenden. Er kan discussie ontstaan of huishouden bij permanent of tijdelijk inactiviteit zou moeten ondergebracht worden. We plaatsen het hier bij permanent inactief omdat de ouders die tijdelijk (omwille van bijvoorbeeld kinderen) de arbeidsmarkt verlaten om het huishouden te doen dit meestal doen door loopbaanonderbreking te nemen of deeltijds te gaan werken. Bij een dubbel antwoord op deze variabele kreeg telkens de hoogste activiteitsgraad voorrang. Zo kreeg bijvoorbeeld werkloos voorrang op huishouden en deeltijds op loopbaanonderbreking.
15
Tabel 3 Aantal antwoorden per tewerkstellingscategorie voor de referentie- en totale steekproef Referentiesteekproef Vader Categorie 1. Perm. inact. 2. Tijd. inact.
Totale steekproef
Moeder
Totaal
Vader
Moeder
Totaal
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
92
2.81
673
19.59
765
11.40
157
3.20
1141
21.98
1298
12.87
158
4.82
377
10.98
535
7.97
356
7.26
649
12.50
1005
9.96
3. Actief
3026
92.37
2385
69.43
5411
80.63
4393
89.54
3402
65.52
7795
77.26
Totaal
3276
100.00
3435
100.00
6711
100.00
4906
100.00
5192
100.00
10089
100.00
De verdeling van deze variabele is niet uitstekend – de categorie ‘actief’ is een relatief grote categorie – maar toch lijkt dit volgens ons de best mogelijke indeling. Een suggestie zou kunnen zijn om de categorie ‘actief’ nog op te splitsen in deeltijds en voltijds werk, maar dit is niet mogelijk gezien deze opsplitsing in de vragenlijst voor de anderstaligen niet werd gemaakt. Een andere ordening zou ons inziens te arbitrair zijn. De rijpercentages van moeder en vader samen liggen in deze ordening ook telkens boven de 5%, wat niet onvoordelig is.
2.4 Netto-maandinkomen van het gezin De zes categorieën van het maandinkomen gebaseerd op alle inkomensbronnen van het gezin worden gewoon overgenomen vanuit de vragenlijst zelf. De laagste categorie is een inkomen lager dan 1000 euro, de hoogste is een inkomen hoger dan 5000 euro per maand. Daartussen stijgen de categorieën steeds met 1000 euro.
Tabel 4 Aantal antwoorden per inkomenscategorie voor de referentie- en totale steekproef Referentiesteekproef Categorie 1. ≤ 1000 euro
Totale steekproef
N
%
N
%
178
6.21
382
8.57
2. 1000 – 2000 euro
801
27.93
1349
30.27
3. 2000 – 3000 euro
1095
38.18
1560
35.01
4. 3000 – 4000 euro
527
18.38
787
17.66
5. 4000 – 5000
147
5.13
217
4.87
6. ≥ 5000 euro
120
4.18
161
3.61
2868
100.00
4456
100.00
Totaal
De twee hoogste categorieën zouden eventueel samengenomen kunnen worden, maar houden we hier toch apart om wat spreiding in de hogere inkomens te hebben. Het valt op dat in de totale steekproef – waarvan de GOK-oversampling deel uitmaakt – de lagere inkomenscategorieën meer observaties bevatten.
2.5 Eigendom Wat het eigendom betreft, maken we een indeling van ‘geen bezit’ over ‘wel een eigendom maar geen woning’ naar ‘bezit van één of meerdere woningen’. De tweede categorie is zeer klein, maar inhoudelijk is ons inziens deze tussencategorie wel belangrijk, dus behouden we hem. Later in dit rapport zullen we zien dat het overigens niet zo veel uitmaakt, omdat we ‘bezit’ niet als subvariabele in de SES-variabele zullen opnemen.
16
Tabel 5 Aantal antwoorden per eigendomscategorie voor de referentie- en totale steekproef Referentiesteekproef Categorie
Totale steekproef
N
%
N
%
805
24.27
1408
27.89
57
1.72
77
1.53
3. Woning(en)
2455
74.01
3564
70.59
Totaal
3317
100.00
5049
100.00
1. Geen eigendom 2. Eigendom, geen woning
2.6 Gezinssamenstelling De gezinssamenstelling spitsen we toe op het al dan niet behoren tot een éénoudergezin. We kijken of het gezin uit één of twee ouders bestaat. Daarna maken we ook een opsplitsing naargelang dit ‘kerngezin’ uit de oorspronkelijke ouders bestaat dan wel een nieuw samengesteld gezin (NSG) of een gezin met coouderschapregeling is.
Tabel 6 Aantal antwoorden per gezinscategorie voor de referentie- en totale steekproef Referentiesteekproef Categorie 1. Eénoudergezin
Totale steekproef
N
%
N
%
307
9.14
529
10.57
197
5.86
308
6.16
3. Twee oorspr. ouders
2855
85.00
4166
83.27
Totaal
3359
100.00
5003
100.00
2. NSG / co-ouder
De nieuw samengestelde gezinnen of gezinnen met een co-ouderschapsregeling maken meer dan 5% van de steekproef uit, wat maakt dat we ze als een aparte categorie kunnen beschouwen.
2.7 Overzicht van de geconstrueerde variabelen Tot slot van dit hoofdstuk zetten we op de volgende pagina alle variabelen die we zullen opnemen in de factoranalyse nog eens op een rijtje.
17
Tabel 7 Overzicht van de geconstrueerde variabelen voor SES-analyses Variabelen Hoogste opleiding van de ouders
SubVariabelen “OplMoeder5”
+ de grootouders 2
Categorieën 1.
Geen diploma of Lager onderwijs
2.
Diploma
Lager
Secundair
onderwijs
(m.i.v.
Hoger
(m.u.v.
Hoger
Buitengewoon Secundair onderwijs) 3.
Diploma
Hoger
Secundair
onderwijs
Buitengewoon SO)
Beroep van de ouders
“BeroepMoeder7”
+ de groothouders (apart voor vader en moeder)
4.
Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit
5.
Universiteit
1.
Geen beroep / nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Landbouwer / Kleine zelfstandige
5.
Lager bediende
6.
Hoger bediende
7.
Kaderlid/directiekader / Vrij beroep / Groothandelaar / Ondernemingsleider
Tewerkstelling van de ouders
“TewerkMoeder3”
1.
Permanent inactief
(apart berekend voor moeder en
•
arbeidsongeschikt
vader, cfr. opleiding)
•
met pensioen
•
doet het huishouden
2.
3.
Inkomen: netto maandinkomen van
“Inkomstcategorie”
het gezin
Bezit van eigendommen (onroerend
“Eigendom3”
goed)
Gezinssamenstelling: het al dan niet leven in een eenoudergezin
“Eenouder3”
Tijdelijk inactief •
werkloos
•
volgt dagonderwijs
•
loopbaanonderbreking, tijdskrediet
Actief •
werkt deeltijds
•
werkt voltijds
1.
< 1000 euro
2.
1000 – 2000 euro
3.
2000 – 3000 euro
4.
3000 – 4000 euro
5.
4000 – 5000 euro
6.
> 5000 euro
1.
Geen eigendom in bezit
2.
grond(en) of garage(s) maar geen woning
3.
woning(en)
0.
Eenoudergezin
1.
Nieuw samengesteld gezin / co-ouderschap
2.
Tweeoudergezin: beide oorspronkelijke of wettelijke ouders
2
Deze variabelen zijn telkens apart berekend voor moeder en vader. In de naam van de variabele wordt telkens weergegeven over wie het gaat: moeder, vader, MaMoeder (= de moeder van de moeder van het kind), PaMoeder (= de vader van de moeder van het kind), MaVader (= de moeder van de vader van het kind) en PaVader (= de vader van de vader van het kind).
18
3. Factoranalyse
3.1 Factoranalyse Op de groep variabelen die in vorig hoofdstuk besproken werden, voerden we een factoranalyse uit. We berekenden daarvoor eerst de correlaties tussen de variabelen en op basis daarvan – om zo weinig mogelijk missings te hebben – voerden we een exploratieve factoranalyse uit met varimax rotatie. Hoewel enkel de inkomstvariabele een variabele op intervalniveau is, beschouwen we de overige rangorde variabelen voor deze factoranalyse ook als intervalvariabelen. We voerden deze factoranalyse uit op de referentiesteekproef K3 van het SiBO-onderzoek
3
die een
weerspiegeling van de Vlaamse situatie beoogt. Dezelfde factoranalyse op de totale steekproef gaf niettegenstaande dat af en toe de rangordening en factorladingen licht afweken van die van de referentiesteekproef - uiteindelijk dezelfde factoren weer. Een eerste analyse kwam tot drie factoren, zowel op basis van het proportie- als het scree-test criterium. We duiden de factoren met een verticale lijn aan, de hoogste lading van een variabele op een factor wordt – mits boven .40 – in het vet aangeduid, andere ladingen boven .40 worden schuin gemarkeerd.
Tabel 8 Drie-factorenoplossing van 17 variabelen Factor 1
Factor 2
Factor 3
Inkomstcategorie
.74
.22
.15
OplMoeder5
.58
.26
.40
BeroepVader7
.58
.40
.16
BeroepMoeder7
.56
.16
.32
OplVader5
.52
.40
.27
Eigendom3
.48
.01
.04
TewerkMoeder3
.39
.04
.13
Eenouder3
.37
.01
-.09
TewerkVader3
.30
.02
.06
OplPaVader5
.15
.76
.34
OplMaVader5
.06
.75
.34
BeroepPaVader7
.27
.61
.23
BeroepMaVader7
.03
.41
.09
OplMaMoeder5
.09
.31
.75
OplPaMoeder5
.13
.31
.74
BeroepPaMoeder7
.24
.21
.58
BeroepMaMoeder7
.07
.12
.40
Het eerste wat de aandacht trekt, is dat de grootouders langs vaders en langs moeders kant mooi afzonderlijk telkens op eenzelfde factor laden. Dit maakt dat we deze variabalen zouden kunnen weglaten uit de berekening van een SES-variabele, met als reden dat van de overige variabelen doorgaans wordt aangenomen dat ze inhoudelijk een betere invulling geven van SES. Iets anders wat opvalt aan de factorladingen is dat van de ouders en grootouders telkens eerst de opleiding en dan het beroep het hoogst laadt. Eén uitzondering hierop is de opleiding van de vader die lager laadt dan het beroep van de vader. Ook bij een één- of tweefactorenoplossing, komt dit tot uiting. De tewerkstelling van de ouders en de gezinssamenstelling laden op geen enkele factor boven .40.
3
Voor meer uitleg hieromtrent, zie: Verhaeghe, Maes, Gombeir, & Peeters (2002).
19
In een volgende factoranalyse (eveneens een exploratieve factoranalyse, op basis van de correlaties en met varimax rotatie) schrappen we de variabelen over de grootouders. Op basis van statistische en inhoudelijke criteria lijkt de tweefactoren ons de meest plausibele oplossing.
Tabel 9 Tweefactorenoplossing met 9 variabelen Factor 1
Factor 2
OplMoeder5
.78
.17
OplVader5
.74
.13
BeroepMoeder7
.63
.22
BeroepVader7
.62
.29
Inkomstcategorie
.57
.55
TewerkMoeder3
.34
.20
Eigendom3
.19
.56
Eenouder3
.06
.49
TewerkVader3
.15
.30
Hier zien we (in navolging van de driefactorenoplossing) dat opleiding en beroep zich afsplitsen van tewerkstelling, gezinssamenstelling en eigendom. Tewerkstelling van de moeder laadt nog wel op de eerste factor, maar niet meer boven .40. De ‘kloof’ met de eerstvolgende variabele, inkomstcategorie, is ook veel groter dan tussen de andere variabelen: .23, daar waar de grootste andere afstand .09 is. Inkomstcategorie laadt op beide de factoren hoger dan .40. Om het aantal missings te verkleinen, kiezen we ervoor om de SES-variabele te baseren op een beperkt aantal variabelen. In de literatuur komen opleiding, beroep en inkomen naar voren als de drie belangrijkste variabelen. Dezelfde variabelen scheiden zich in bovenstaande factoranalyse af, waardoor de keuze voor deze variabelen voor de hand ligt.
3.2 Constructie van de SES-variabele Op basis van literatuur en de uitgevoerde factoranalyses zullen we de SES-variabele dus construeren aan de hand van de volgende variabelen: •
Inkomstcategorie
•
Opleiding van de moeder
•
Opleiding van de vader
•
Beroep van de moeder
•
Beroep van de vader
Een pluspunt aan de SES-variabele van SiBO kan dan zijn dat SiBO de mogelijkheid heeft om de economische variabele, het inkomen, er mee in te verwerken, daar waar andere onderzoeken dit minder makkelijk kunnen door de moeilijke bevraagbaarheid van de variabele. De keerzijde van de inkomensmedaille is echter dat we ons voor de eigenlijke constructie van de SES-variabele dan niet kunnen beroepen op eerder geconstrueerde maten die enkel met beroep en/of opleiding werken. De vraag die zich nu aandient is of we een bepaald gewicht dienen te geven aan deze variabelen ter constructie van de SES-variabele. We zien twee mogelijke manieren om een SES-variabele op basis van deze vijf subvariabelen te construeren.
20
De eerste is een gewogen ‘a posteriori’ manier op basis van factorscores, die al een reflectie zijn van de verzamelde data. De tweede wijze is een ongewogen en meer ‘a priori’ constructie, onafhankelijk van de data, op basis van gemiddelde scores op inkomstcategorie, opleiding en beroep.
3.2.1 Constructie op basis van factorscores De a posteriori-methode houdt in dat we een factorscore van elk kind op de vijf bovengenoemde ‘sub’variabelen berekenen en de som daarvan als SES-score beschouwen. Hierbij wordt rekening gehouden met 4
het gewicht van elke subvariabele (i.c. de factorlading) om de SES-score te berekenen. De factorladingen van de subvariabelen worden hieronder weergegeven.
Tabel 10 Factorladingen van de subvariabelen in de SES-variabele Subvariabele
Factorlading
Opleiding Moeder
0.77627
Opleiding Vader
0.75856
Beroep Vader
0.71426
Inkomstcategorie
0.67779
Beroep Moeder
0.64613
De verdeling van de factorscores in de referentiesteekproef geven we in de volgende tabel en het bijhorend histogram weer. Merk op dat factorscores steeds gestandaardiseerde scores zijn.
Tabel 11 Verdeling van SES-variabele o.b.v. factorscores N
% Missing
Mean
Sd
Min.
Max.
2561
35,2
0
0.92
-2.41
2.03
Normaliteit (Kolmogorov-Smirnov) p < 0.01
4
Alle berekeningen werden tenzij anders vermeld op de referentiesteekproef gedaan. De verschillen met de resultaten van analyses op de gehele steekproef zijn miniem.
21
Figuur 1 Histogram van SES-variabele op basis van factorscores
600 500 400 300 200 100 0 -2,25
-1,75
-1,25
-0,75
-0,25
0,25
0,75
1,25
1,75
Het grote nadeel van de berekening op basis van factorscores is het grote aantal missings (35,2%). Indien men een ontbrekende score heeft op één van de vijf variabelen, dan wordt de factorscore niet berekend. Een percentage missing values van 35.2% is veel, mede omdat men daar nog eens de non-respondenten van de oudervragenlijst moet bijtellen van wie we eveneens geen SES-score kunnen berekenen. Het gevolg van deze berekeningswijze is ook dat van de eenoudergezinnen nooit een factorscore kan berekend worden en zij steeds uit de boot vallen. Een tweede nadeel is dat ‘beroep’ en ‘opleiding’ eigenlijk meer doorwegen dan ‘inkomstcategorie’, omdat er van de eerstgenoemde twee variabelen telkens twee subvariabelen zijn die elk een wegingsfactor krijgen. Indien de ouders in een gezin dus een lage opleiding hebben maar wel veel verdienen, zullen ze een lagere SES-score krijgen dan in het geval dat ze een hoge opleiding hebben maar weinig verdienen. Dit eerst en vooral omdat de factorlading van ‘inkomstcategorie’ lager is dan die van ‘opleiding’, maar ook omdat de opleiding van beide ouders samen (2 subvariabelen) een lading krijgt van 1.53 terwijl de inkomstcategorie van het gehele gezin met één subvariabele een lading krijgt van 0.68.
3.2.2 Constructie op basis van gemiddelde scores Een andere meer ‘a priori’ manier om de SES-variabele aan de hand van inkomen, beroep en opleiding te construeren, is de drie subvariabelen een gelijk gewicht toedelen. In een eerste stap bepalen we dan de gemiddelde opleiding in het gezin (op basis van de opleiding van vader en moeder) en het gemiddelde beroepsniveau van het gezin (op basis van de beroepscategorie van vader en moeder). Deze ingreep is een oplossing voor het probleem van de ongelijke ‘deelname’ van de inkomstvariabele in de berekening met de factorscores die we hierboven beschreven. In een tweede stap kunnen we dan deze drie scores optellen en middelen tot een SES-score. Gezien de subvariabelen niet allemaal uit hetzelfde aantal categorieën bestaan, gebruiken we telkens de standaardscores. We hanteren hiervoor het gemiddelde en de standaardafwijking van de referentiegroep, ook voor de berekening van de SES-scores van de volledige groep. Deze cijfers zijn opgenomen in tabel 12.
22
Tabel 12 Gemiddelde en standaardafwijking van opleiding van de ouders, beroep van de ouders en inkomen van het gezin in de referentiegroep. Variabelen
Gemiddelde
Opleiding van de ouders
3.25268505
Standaardafwijking 0.93507092
Beroep van de ouders
4.43662174
1.49165718
Inkomen
3.00836820
1.13721939
Gezien we bij deze methode de opleiding van de ouders evenals hun beroepen middelen, zal bij een combinatie van twee tegenovergestelde extreme scores de uiteindelijke score opschuiven naar het gemiddelde. Indien dit bij veel observaties het geval is, kan het inhoudelijk en statistisch niet zo correct zijn om te middelen, gezien er zich dan veel observaties rond het gemiddelde zouden bevinden. Om dit te testen, bekijken we eerst de gecombineerde frequenties van de variabelen opleiding respectievelijk beroep van de ouders, die in de tabellen hieronder worden weergegeven. De hoogste frequenties per ouder en per categorie staan steeds in vet aangeduid.
Tabel 13 Gecombineerde frequentieverdeling van de opleiding van de ouders N % Rij %
Opleiding vader
Kolom % Opleiding moeder
≤ LO
LSO
HSO
HOBU
UNIEF
Totaal
≤ LO
LSO
HSO
HOBU
UNIEF
Totaal
64
32
43
9
4
1.97
0.98
1.32
0.28
0.12
152
42.11
21.05
28.29
5.92
2.63
4.68
47.06
5.87
3.29
1.16
0.83
30
285
135
30
9
0.92
8.77
4.16
0.92
0.28
489
6.13
58.28
27.61
6.13
1.84
15.05
22.06
52.29
10.34
3.86
1.86
36
152
771
190
63
1.11
4.68
23.73
5.85
1.94
1212
2.97
12.54
63.61
15.68
5.20
37.30
26.47
27.89
59.04
24.42
13.02
5
71
319
476
182
0.15
2.19
9.82
14.65
5.60
1053
0.47
6.74
30.29
45.20
17.28
32.41
3.68
13.03
24.43
61.18
37.60
1
5
38
73
226
0.03
0.15
1.17
2.25
6.96
343
0.29
1.46
11.08
21.28
65.89
10.56
0.74
0.92
2.91
9.38
46.69
136
545
1306
778
484
3249
4.19
16.77
40.20
23.95
14.90
100.00
23
Tabel 14 Gecombineerde frequentieverdeling van het beroep van de ouders N % Rij %
Beroep vader
Kolom %
Beroep moeder
Geen beroep
Geen beroep
Ongeschoold arbeider
Kader/ Geschoold
Kl. Zelfst /
Lager
Hoger
vrij ber./
arbeider
Landb.
bediende
bediende
groothan./
Totaal
ond.leider
9
67
60
19
12
8
19
0.27
2.03
1.82
0.58
0.36
0.24
0.58
194
4.64
34.54
30.93
9.79
6.19
4.12
9.79
5.89
11.39
18.26
7.50
4.69
2.73
1.22
3.48
22
136
86
24
27
24
11
Ongeschoold
0.67
4.13
2.61
0.73
0.82
0.73
0.33
330
arbeider
6.67
41.21
26.06
7.27
8.18
7.27
3.33
10.02
27.85
37.06
10.75
5.93
6.14
3.65
2.01
Geschoold arbeider
10
31
221
25
48
49
11
0.30
0.94
6.71
0.76
1.46
1.49
0.33
395
2.53
7.85
55.95
6.33
12.15
12.41
2.78
11.99
12.66
8.45
27.63
6.17
10.91
7.45
2.01
3
9
41
148
22
31
33
Kleine zelfstandige
0.09
0.27
1.24
4.49
0.67
0.94
1.00
287
/ landbouwer
1.05
3.14
14.29
51.57
7.67
10.80
11.50
8.71
3.80
2.45
5.13
36.54
5.00
4.71
6.04
Lager bediende
Hoger bediende
Kaderlid / vrij beroep / groothandelaar / ondernemingsleider
Totaal
22
91
239
102
256
221
168
0.67
2.76
7.25
3.10
7.77
6.71
5.10
1099
2.00
8.28
21.75
9.28
23.29
20.11
15.29
33.35
27.85
24.80
29.88
25.19
58.18
33.59
30.77
12
22
134
70
61
283
178
0.36
0.67
4.07
2.12
1.85
8.59
5.40
760
1.58
2.89
17.63
9.21
8.03
37.24
23.42
23.07
15.19
5.99
16.75
17.28
13.86
43.01
32.60
1
11
19
17
14
42
126
0.03
0.33
0.58
0.52
0.42
1.27
3.82
230
0.43
4.78
8.26
7.39
6.09
18.26
54.78
6.98
1.27
3.00
2.38
4.20
3.18
6.38
23.08
79
367
800
405
440
2.40
11.14
24.28
12.29
13.35
658 19.97
546
3295
16.57
100.00
Zowel bij opleiding als bij beroep is er een significante samenhang tussen vader en moeder (opleiding: χ²(16)=2564.26, p<.0001; beroep: χ² (36) = 1733.76, p<.0001). De mate van samenhang, uitgedrukt in Cramer’s V (waarbij 0 absoluut geen samenhang betekent, en 1 volledige samenhang) is respectievelijk .44 voor opleiding en .30 voor beroep.
24
Combinaties van extremen komen dus relatief weinig voor. Hoogopgeleiden hebben doorgaans hoogopgeleide partners, laagopgeleiden kiezen voor laaggeschoolde partners. Arbeiders trouwen in de regel met arbeiders, hoger bedienden en kaderleden hebben meestal partners met eveneens een hogere socio-professionele status. Een uitzondering qua beroepscategorie zijn de lager bedienden; zij hebben partners die op verschillende niveaus een beroep kunnen uitoefenen. Dit zal voornamelijk te wijten zijn aan het feit dat de lager bedienden een grote en heterogene groep zijn. Op basis van de frequentietabellen zijn er echter geen bezwaren tegen het middelen van de opleiding en het beroep van de ouders. In de volgende tabel en figuur presenteren we dan ook de verdeling van de SES-scores op basis van de gemiddelden per subcategorie, waarbij als er slechts van één ouder informatie is, het gemiddelde van deze enkele scores als eindscore toegekend wordt.
Tabel 15 Verdeling van SES-variabele o.b.v. gemiddelde score op beroep, opleiding en inkomen N
% Missing
Mean
Sd
Min.
Max.
3540
10,5
-0.017
0.88
-2.41
2.63
Normaliteit (Kolmogorov-Smirnov) p < 0.01
Figuur 2 Histogram van SES-variabele op basis van de gemiddelde score op beroep, opleiding en inkomen
900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 -2,25 -1,75 -1,25 -0,75 -0,25 0,25
0,75
1,25
1,75
2,25
2,75
Ook hier is er evidentie voor een normale verdeling. Het gemiddelde situeert zich rond het theoretisch gemiddelde van 0. Het aantal missings ligt in deze berekening gevoelig lager (10,5% ten opzichte van 35,2%) en op de verdelingscriteria scoort deze geconstrueerde variabele zeker even goed, zoniet beter, dan de andere. Er is immers meer spreiding in de hoogste SES-categorieën in vergelijking met het vorige histogram van de factorscores. De correlatie tussen de scores van beide berekeningswijzen is .99. Op basis van genoemde voordelen kiezen we voor deze ongewogen berekening van de SES-variabele. Het grote voordeel van deze berekeningswijze is uiteraard het kleiner aantal missing values, maar omwille van de validiteit dienen we grenzen te stellen aan het maximum aantal missings op de vijf subvariabelen. Daarbij kunnen we al criteria invoeren vanaf de eerste stap met vijf variabelen (het berekenen van de gemiddelde opleiding en beroep van de ouders) of pas vanaf de tweede stap met de drie variabelen: gemiddelde opleiding van de ouders, gemiddelde beroep van de ouders en inkomstcategorie. Voor de constructie van de gemiddelde
25
opleiding en het gemiddelde beroep van beide ouders zouden we geen rekening houden met ontbrekende gegevens bij één van de ouders. Dit omdat we anders de eenoudergezinnen weer zouden uitsluiten. We zouden uiteraard voor deze gezinnen een aangepaste berekening kunnen maken, maar we kiezen hier voor eenvoud en doen dit bijgevolg niet. Wel markeren we een grens voor het aantal missings op de drie subgroepen (gemiddelde opleiding ouders, gemiddeld beroep ouders, inkomstcategorie gezin) in de subvariabelen. We stellen het criterium op ‘maximum 1 missing’. Indien we twee missings van de drie variabelen zouden toelaten, zou het criterium sterk verzwakken en slechts 104 observaties meer opleveren, zoals de volgende tabel laat zien.
Tabel 16 Frequentie aantal missing values bij de constructie op basis van gemiddelden Aantal missings
Frequentie
Percentage
Cumulatieve Frequentie
Cumulatief percentage
0
4282
68.47
4282
68.74
1
972
15.54
5254
84.01
2
104
1.66
5358
85.67
3
896
14.33
6254
100.0
26
4. Besluit
Voor de opbouw van een SES-variabele voor het SiBO-onderzoek kozen we er op basis van literatuur en een factoranalyse voor om de SES-variabele te construeren gebaseerd op vijf componenten: de opleiding van de moeder, de opleiding van de vader, het beroep van de moeder, het beroep van de vader en de inkomsten van het gezin. We besloten om het gemiddelde van deze vijf variabelen te nemen als maat voor SES. Echter, we doen dit in twee stappen. In een eerste stap wordt de gemiddelde opleiding en het gemiddelde beroep van de ouders berekend. Zo houden we nog drie variabelen over: gemiddelde opleiding van de ouders, gemiddeld beroep van de ouders en inkomstcategorie. Het gemiddelde van deze drie subvariabelen vormt de SES-score van elke leerling. We werkten met standaardscores, waardoor er ook negatieve SES-waarden mogelijk zijn. De laagste SES-score is -2.41, de hoogste 2.63. Onderzoekers die bij analyses op de SIBO-data deze SES-maat willen gebruiken op de SiBO-data, vinden de scores per leerling binnenkort terug op de cd-rom met de SiBOgegevens, of kunnen ze zelf berekenen aan de hand van de gemiddelden en standaardafwijking in hoofdstuk 3. Zij die toch een categorische maat behoeven, kunnen uitgaande van deze continue maat beslissen hoeveel categorieën ze maken en welke percentielen ze daarvoor gebruiken.
27
5. Bibliografie (2003). Young peoples social origin, educational attainment and labour market outcomes in Europe. Youth transitions from education to working life in Europe part III. Statistics in Focus. Population and social conditions, theme 3, 6/2003. www.eu-datashop.de/EN/sta_kurz/thema3/nk_03_06.pdf Bornstein, M.H., Hahn, C.-S., Suwalsky, J.T.D., & Haynes, M.O. (2003). Socioeconomic status, parenting and childe development: The Hollingshead Four-Factor Index of Social Status and the Socioeconomic Index of Occupations. In: M.H. Bornstein & R.H. Bradley (Eds.), Socioeconomic status, parenting, and child development. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Bornstein, M. H., & Bradley, R. H. (2003). Socioeconomic status, parenting, and child development. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Bossuyt, N., & Van Oyen, H. (s.d.). Health Expectancy by socio-economic status in Belgium. Brussel: Scientific Institute of Public Health. http://www.iph.fgov.epidemio/epien/inegalen/socioineq-en.pdf Buchmann, C. (2002). Measuring family background in International Studies of Education: Conceptual Issues and methodological Challenges. In: A. Porter & A. Gamoran (eds.). Methodological advances in Crossnational Surveys of Educational Achievement, National Research Council, Board on International Comparative Studies in Education. Washington, DC: National Academic Press. Centrum voor Informatie over de media. (2003) Bereikstudies Pers, Bioscoop en Plurimedia mei 02/april 03. Brussel: CIM. http://www.cim.be/agora/trek/00-Methodologie_NL.pdf Core (2003). Workshop on understanding and promoting knowledge accumulation in education: tools and strategies
for
education
research.
Remarks
bij
Dr.
Claudia
Buchmann.
June,
30.
http://www7.nationalacademies.org/core/remarks%20by%20Claudia%20Buchmann.html D’Haenens, L., Van Summeren, C., & Saeys, F. (s.d.). Marokkaanse en Turkse Jongeren in Nederland en Vlaanderen gaan digitaal. De rol van de etnisch-culturele positie bij de toegang tot en het gebruik van ICT. http://www.ercomer.org/events/seminars/Migrantenstudiesaangepast.doc De Wit, K., & Verhoeven, J.C. (2000). Universiteiten en hogescholen elke hun roeping? [paper gepresenteerd op het Vijfde VFO-congres, 26 oktober 2000] Leuven. Driessen, G., Doesborgh, J., Ledoux, G., van der Veen, I., & Vergeer, M. (2003). Sociale integratie in het primair onderwijs. Nijmegen: SCO-Kohnstamm Instituut – ITS. Duncan, G.J., & Magnuson, K.A. (2003). Off with Hollingshead: socio-economic resources, parenting and child development. In: M.H. Bornstein & R.H. Bradley (Eds.), Socioeconomic status, parenting, and child development. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. FOD
Sociale
Zekerheid
en
Openbare
bestaansminimum/leefloon
per
Instellingen Vlaamse
van
Sociale
provincie,
Zekerheid. de
Gerechtigden
gewesten
en
op
een
België.
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/welzijn/armoede/Welzarmo001.xls Gadeyne, S., & Deboosere, P. (s.d.). Socio-economische ongelijkheid in sterfte op middelbare leeftijd in België. Een analyse van de nationale Databank Mortaliteit. VUB: Interface Demography. http://www.statbel.fgov.be/studies/paper06.pdf Gottfried, A.W., Gottfried, A.E., Bathurst, K., Guerin, D.W., & Parramore, M.M. (2003). Socioeconomic status in children’s development and family environment: Infancy through adolescence. In: M.H. Bornstein & R.H. Bradley (Eds.), Socioeconomic status, parenting, and child development. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Groenendaal, H., & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van opvoeding. Pedagogiek, 20, nr.1. http://www.pedagogiek-online.nl/publish/articles/000003/article_content.htm Groenez, S., Van den Brande, I., & Nicaise, I. (2003). Cijferboek ‘Sociale Ongelijkheid in het Vlaams onderwijs’. [perstekst 29 oktober 2003]. Leuven: HIVA. Hauser, R.M. (1994). Measuring socioeconomic status in studies of child development. Child development, 65, 1541-1545. Hermans, D.J., Opdenakker, M.-C., Van de gaer, E., & Van Damme, J. (2003). Ongelijke kansen in het secundair onderwijs in Vlaanderen. Een longitudinale analyse van de interactie-effecten van geslacht,
28
etniciteit en socio-economische status op de bereikte onderwijspositie. [LOA-rapport nr. 7]. Leuven: LOA. Hoffman, L.W. (2003). Methodological issues in studies of SES, parenting, and child development. In: M.H. Bornstein & R.H. Bradley (Eds.), Socioeconomic status, parenting, and child development. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Http://www.pisa.oecd.org Israel, G.D, & Beaulieu, L.J. The influence of social capital on test scores: How much do families, schools and communities matter? http://aaaeonline.ifas.ufl.edu/Regions/Southern/israel2002.htm Jones, R. G. (2001). Identifying higher education students from low socio-economic status backgrounds and regional and remote areas. Government of Australia: Department of Education, Science and Training, Higher
Education
Division,
Evaluation
and
Investigation
Program.
http://www.detya.gov.au/highered/eippubs/eip02_4/eip_04.htm#1 Kind en Gezin. Percentage kansarme gezinnen met een geboorte dat scoort op de kansarmoedecriteria van Kind en Gezin. http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/welzijn/armoede/Welzarmo018.xls Marks, G. (1999). The measurement of socioeconomic status and social class in the LSAY project. (Technical paper number 14). Australian Council for Educational Research (ACER). Middleton,
E.
(s.d.).
Internationally
comparable
measures
of
occupational
status.
CCSR.
http://www.ccsr.ac.uk/publications/newsletters/6/news6p1.htm NIS & Ministerie Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Scholingsgraad van de bevolking van het Vlaamse Gewest
(25-34
jaar).
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/onderwijs/kwaliteitszorg/
ONDEKWAL011.xls Office of the Assistant Secretary of Defense (OASD) (2000). Population representation in the military services. http://www.defenselink.mil/prhome/poprep99/index.html. Reynders, T., Van Heddegem, I., Nicaise, I., & Van Damme, J. (2004). Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs. Oudervragenlijst schooljaar 2002-2003 (LOA-rapport nr. 22). Leuven, Steunpunt LOA, cel SiBO. Rijksdienst
voor
Arbeidsvoorziening.
Aantal
loopbaanonderbrekers
naar
geslacht.
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/arbeidsmarkt/algemeen/werkbel014.xls Rose, D., & Pevalin, D.J. (2001). The National Statistics Socio-economic Classification: Unifying Official and Sociological Approaches to the conceptualization and Measurement of Social Class. [ISER Working Papers. Number 2001]. University of Essex: Institute for Social and Economic Research. Sammons, P., Sylva, K., Melhuish, E., Siraj-Blatchford, I., Taggart, B., & Elliot, K. (2003). Measuring the impact of pre-school on children’s social/behavioural development over pre-school period. [The Effective Provision of Pre-school educatione (EPPE) Project]. London: Institute of Education. The
new
dictionary
of
cultural
literacy
(2002).
Third
edition.
Http://www.bartleby.com/59/17/socioeconomi.html. Turmo, A. (2001). Science achievement and socio-economic status: a discussion based on PISA 2000 [paper presented at the ESERA conference in Thessaloniki, Greece, August 2001]. Unesco
(1997).
International
Standard
Classification
of
Education.
http://www.unesco.org/education/information/nfsunesco/doc/isced_1997.htm Van Damme, J., Van Landeghem, G., De Fraine, B., Opdenakker, M.-Ch., & Onghena, P. (2004). Maakt de school het verschil? Effectiviteit van scholen, leraren en klassen in de eerste graad van het middelbaar onderwijs. Leuven: Acco. Van den Broeck, A. (2000). Socio-economische status van het gezin. [persoonlijk document i.v.m. TIMSSonderzoek] Van Herten, L.M., Oudshoorn, K., Perenboom, R.J.M., Mulder, Y.M., Hoeymans, N., Deeg, D.J.H., Portrait, F.R.M., Kunst, A.E., Van Lenthe, F., Witteman, J.C.M., Van Rossum, C.T.M., & Van Loon, A.J.M. (2002). Gezonde levensverwachting naar social-economische status. [TNO-rapport]. Leiden: Divisie Volksgezondheid. http://www.kenniscentrumgrotesteden.nl/…/id=103078/file=rapport2002ses.pdf/textonly=148324
29
Vereecken, C., & Maes, L. (s.d.). Jongeren en gezondheid: invloed van socio-economische klasse op gezondheidsgedrag.
Gent:
Universiteit,
Vakgroep
maatschappelijke
gezondheidskunde.
http://www.allserv.rug.ac.be/~cvereeck/hbsc/ Verhaeghe, J.P., Maes, F. , Gombeir, D. , & Peeters, E. (2002). Longitudinaal onderzoek in het Basisonderwijs. Steekproeftrekking (LOA-rapport nr. 5). Leuven, Steunpunt LOA, cel SiBO. Wielemans, W. (2000). Ingewikkelde ontwikkeling: Opvoeden en onderwijs in relatie tot maatschappij en cultuur. Leuven: Acco.
30
Bijlage 1: Operationalisering van SES in andere studies
In de tabel op de volgende pagina geven we de verschillende maten, indexen en operationaliseringen van SES in verschillende onderzoeken over de gehele wereld weer. We splitsen eerst en vooral de maten op in enkelvoudige versus samengestelde maten. Daarin maken we dan nog eens een opdeling naar de geografische reikwijdte van het onderzoek. De inhoud van de tabel is zeker niet exhaustief, de volgorde van de geïnventariseerde elementen is at random en drukt in geen enkel geval een volgorde van belangrijkheid uit.
31
Auteurs
Onderzoek/ Organisatie
Indicatoren voor SES
Categorieën
Opmerkingen
1. ENKELVOUDIGE SES-MATEN 1.1. Vlaamse of Nederlandse onderzoeken
Hoogste opleiding van de moeder en van de vader Van Damme, J., Van Landeghem, G., De Fraine, B., Opdenakker, M.-Ch., Onghena, P.
LOSO Beroepsniveau van de moeder en van de vader
0. geen diploma 1. lager onderwijs 2. lager/hoger secundair beroeps 3. lager secundair technisch 4. lager middelbaar (humaniora) 5. hoger secundair technisch 6. hoger middelbaar (humaniora) 7. hoger niet-universitair (incl. normaalschool) 8. hoger universitair onderwijs Indeling in 6 beroepsniveaus op basis van aantal criteria (sector, vereist opleidingsniveau, aantal personeelsleden onder leiding, …)
Maandelijks netto-inkomen van beide ouders samen Cultureel kapitaal van het gezin (aantal culturele activiteiten)
Sociaal milieu: de opleiding van de ouders Driessen, Doesborgh, Ledoux, Van der Veen & Vergeer (2003)
Analyses met PRIMA-data, derde meting
En ook: Etnische herkomst (het geboorteland van de ouders) Religie Risicoleerling (leermoeilijkheden en/of specifieke onderwijsbehoeften) Sociaal en cultureel kapitaal Groenendaal, H., & Dekovic, M.
De Wit, K. , & Verhoeven, J.C.
Opvoeden in Nederland in de jaren negentig
Verschillen in populatie tussen universiteiten en hogescholen
Indeling varieert naar onderzoeksvraag. Het meest aantal categorieën is 7: • Maximum L.O. • LBO • Mavo, havo/vwo 1-3 • MBO • Havo/vwo 4-6 • HBO • W.O. Meestal wordt de SES als volgt ingedeeld: • Maximaal lager onderwijs • Maximaal LBO • Maximaal MBO • Maximaal HBO/WO Sociaal-etnische achtergrond: categorieën (Jungbluth): • Beide ouders max. LBO – Turks/Marokkaans • Beide ouders max. LBO – overig allochtoon • Beide ouders max. LBO– autochtoon • Hoogst opgeleide ouder heeft MBO • Hoogst opgeleide ouder heeft HBO/W.O.
Daarnaast ook opleiding, beroeps-niveau (enkel van vader) en werkloosheid (ook enkel van vader) bevraagd
Opleidingsniveau + Niveau van de werkzaamheden van de voornaamste kostwinner Beroep van vader Beroepsprestige van de vader Hoogste diploma van de vader
Vanaf MBO wordt er dus geen onderverdeling gemaakt naar etniciteit. → etniciteit speelt geen rol meer
Arbeider Bediende Zelfstandige Nooit gewerkt Beroepsprestigeschaal van Elchardus LO-LSO-HSO-HO1cyclus-HO2cycli-UO-andere
32
EGP-classificatie: • EGP1: hogerleidinggevende en professionele beroepen, incl. grotere ondernemers • EGP2: middelbare leidinggevende en professionele beroepen
Vereecken, C., & Maes, L.
Jongeren en gezondheid: invloed van socio-economische klasse op gezondheidsgedrag
• • • • •
EGP3: routine hoofdarbeid EGP4: kleine zelfstandigen met personeel EGP5: kleine zelfstandigen zonder personeel EGP6: landbouwers en veehouders EGP7: zelfstandigen, bedienden en onthaalmoeders
Beroepen van de ouders (de hoogste SES van beide ouders wordt aanzien als de SES van de jongere)
• •
Classificatie o.b.v. het Erikson-GoldthorpePortocareroschema (EGP), mits enige aanpassingen
• •
EGP8: geschoolde handarbeiders EGP9: halfgeschoolde, geoefende en ongeschoolde handarbeiders EGP10: landarbeiders + arbeiders en werkzoekenden
inactief (m.u.v. pensioen) = arbeidersklasse niet kunnen classificeren = buiten beschouwing
Gadeyne, S., & Deboosere, P.
Bossuyt, N. & Van Oyen, H.
Socio-economische ongelijkheid in sterfte op middelbare leeftijd
WIV (Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid)
Beroepsstatus als cruciale dimensie van SES, vooral voor mannen van middelbare leeftijd.
Eveneens EGP-schema (zie hierboven)
Opleidingsniveau want: • Bij ‘inkomen’ is de respons te laag of niet accuraat genoeg • Bij ‘beroep’ is het moeilijk om een hiërarchie te maken in de verschillende professionele klassen
10 verschillende categorieën: • Geen kwalificaties/diploma’s • Lager onderwijs • Lager secundair BSO • Lager secundair TSO • Lager secundair ASO • Hoger secundair BSO • Hoger secundair TSO • Hoger secundair ASO • HOKT (1-3 jaar) • HOLT en UNIV (>3 jaar)
Hoogste ‘service’ klasse
Intermediaire klasse
Laagste ‘arbeiders’ Klasse
Opmerkingen die de auteurs geven bij de classificatie: • de sector waarbinnen men werkt of het al dan niet werken volgens een ploegensysteem kan soms een belangrijkere indicatie zijn voor economische positie dan klassenindeling • de SES is van meer afhankelijk dan enkel het beroep. Context = gezondheid! Context = gezondheid/mortaliteit!
Geen BuSO-categorie Context = gezondheid!
33
Van Herten et al.
Levensverwachting naar SES
Hoogst behaalde opleidingsniveau
Voor elke leeftijds- en geslachtscategorie worden de volgende SES-categorieën onderscheiden: • Lager onderwijs (geen of alleen lager onderwijs) • Voortgezet lager onderwijs (lager algemeen en beroepsonderwijs) • Voortgezet hoger onderwijs (hoger algemeen en middelbaar beroepsonderwijs) • Hoger onderwijs (hoger beroeps en wetenschappelijk onderwijs)
Context = gezondheid/levensverwachting Er wordt gekeken naar het opleidingsniveau en de opleiding van één persoon in het gezin, nl. de ‘voornaamste verantwoordelijke van het gezinsinkomen
1.2. Onderzoeken buiten de Benelux Opleiding van de moeder Sammons, Sylva, Melhuish, Siraj-Blatchford, Taggart & Elliot (2003)
EPPE (Effective Provision of Pre-school Education Project) Department for education and skills (UK)
Family SES: hoogste beroepsniveau van ouders
• • • • • • • • • • • • •
no qualification vocational qualification academic qualification at 16 academic qualification at 18 degree higher degree professional non-manual intermediate non-manual skilled non-manual skilled manual semi-skilled manual unskilled manual never worked
Opleiding van vader gaf voor slechts één AV significante verschillen
34
Analyse van verschillende onderzoeken: - Longitudinal Survey of Australian Youth (LSAY) (waaronder: participatie in het Hoger onderwijs) Jones, R.
- Youth in Transition (YIT) - Survey of Parental Background
Beroepsstatus van de ouders, gedefinieerd a.h.v. − Het beroep van die ouder met de hoogste beroepscategorie en gemeten door de ANU3schaal (ACER) − Beroep vader indien de gegevens voorhanden zijn, anders beroep moeder (LSAY) → argumentatie: beroep vader is stabieler + vaders hebben een grotere psychologische gehechtheid aan hun beroep de toename van vrouwen op de arbeidsmarkt maakt vergelijkingen over de tijd complexer beroep moeder heeft (In Australië) een minder sterk effect op onderwijs- en arbeidsmarktuitkomsten dan beroep vader Men gebruikt hiervoor de jobtitel en een beschrijving van de hoofdtaken die uitgevoerd worden.
- Studies uitgevoerd door the Australian Council for Educational Research (ACER)
Opleidingsniveau van de ouders: gedefinieerd a.h.v. opleiding moeder → argumentatie: moeders zijn meer betrokken bij de socialisatie van het kind, brengen meer tijd met het kind door, ook met huiswerk en zijn zich meer bewust van de leefwereld van het kind op school. Wel een probleem van missing data => oplossen door combinatie van opleiding beide ouders, bv. opleiding moeder (indien gegevens voorhanden), anders opleiding vader; het gemiddelde van beiden; of hoogste niveau van één van de twee.
ANU4 categorieën (Jones and McMillan, 2001): 9. Health, Education, Legal, Science, Building, Engineering qualified professionals 10. Nurses/therapists; social, business, computing, media, Air/sea transport qualified professionals 11. Elected and appointed officials; senior management – public sector, large organizations 12. Artists; associates/technicians; police/ADF officers (non-commissioned); sportspeople; business specialists 13. Farm, shop, office and hospitality managers; specialized clerks, sales and service workers; mechanical engineering, electrical and communications trades people 14. Building/ auto/arts/miscellaneous trades people; secretaries; clerks; care workers 15. Transport and service workers; metal/textile/glass/wood/agriculture trades people; stationary plant operators; skilled forestry/waterside/mining/construction workers; defence forces (lower ranks) 16. Other service workers; other machine operators; factory/farm hands; labourers → ‘low’ SES = categorie 7 en 8 ‘medium’ SES = categorie 4, 5 en 6 ‘high’ SES = categorie 1, 2 en 3 Verschillende categoriseringen gebruikt, waaronder: • De leeftijd wanneer men de school heeft verlaten • Het soort (getuigschrift, certificaat, …) en de graad van diploma, volgens de ABS Classification of Qualifications (ABSCQ) − Higher degree − Postgraduate diploma − Bachelor degree − Undergraduate diploma − Associate diploma − Skilled vocational qualificationes − Basic vocational qualifications
De beroepsstatus en het opleidingsniveau worden bewust NIET in één index gegoten. (reden: uit onderzoek blijkt dat beiden een onafhankelijk effect hebben op participatie in het Hoger onderwijs.
M.b.t. participatie aan het Hoger Onderwijs wordt nog een variabele bijgevoegd, nl. geografische locatie (remote and isolated geographic background)
35
1.2. a. Onderzoeken naar de relatie tussen SES en ‘attainment’ [A] of ‘enrollment’ [E] Hansen & Haller (1973) Kerckhoff (1974) Currie (1977) Whyte & Parrish (1984) Smith & Chueng (1986) Lin & Bian (1991) Blossfield (1993) De Graaf & Ganzeboom (1993) Jonssen (1993) Kerkhoff & Trott (1993) Cobalti & Schizzerotto (1993) Buchmann, Charles & Sacchi (1993) Treiman & Yamaguchi (1993) Mateju (1993) Szelenyi & Aschaffenburg (1993) Heyns & Bialecki (1993) Shavit (1993) Shavit & Perce (1991) Hout, Raferty & Bell (1993) Tsai & Chiu (1993) Cochrane & Jamison (1982) Simkus & Andorka (1982)
Costa Rica
Opleiding vader + Beroeps(status) vader
A
Oeganda China Filippijnen China Duitsland Nederland5 Zweden Engeland, Wales Italië Zwitserland Japan Tsjecho-Slowakije Hongarije Polen Israël Israël Verenigde Staten Taiwan Thailand Hongarije Nicaragua
Mukweso, Papagiannis & Milton (1984)
Zaïre Frankrijk
Jamison & Lockheed (1987)
Nepal
King & Lillard (1987) Pong & Post (1991)
Maleisië Hong Kong
5
A
Groot-Brittanië
Behrman & Wolfe (1984)
Robinson & Garnier (1985)
Beroepsstatus van de ouders Consumptiestatus (index van opleiding van ouders, woonst en bezittingen in het gezin)
Opleiding vader + moeder + Beroeps(status) vader Opleiding vader + moeder Land ownership Beroeps(status) vader Opleiding vader + moeder Aantal broers en zussen Moeder aanwezig Opleiding vader Beroeps(status) vader Index van consumptiegoederen Opleiding vader Sociale status (‘class’) vader Opleiding vader Geletterdheid vader ‘Modernity’ van vader Kaste Landbezit van gezin Opleiding vader + moeder Beroeps(status) vader
A A+E A A
A A
E
A A
Niet buiten de Benelux, maar hoort hier wel bij
36
Paterson (1991) Stevenson & Baker (1993)
Schotland Japan
Lilliard & Willis (1994)
Maleisië
Fuller, Singer & Keiley (1995)
Botswana
Gerber & Hout (1995)
USSR
Pong (1996) Tansel (1997) Zhou, Moen & Tuma (1998) Wong (1998) Buchmann (2000)
Maleisië Ivoorkust, Ghana China Tsjecho-Slowakije Kenia
Shukla (1974) India
Pollock (1974)
Heyneman (1976) Lanzas & Kingston (1981) Cooksey (1981)
Zuzovsky & Aitkin (1991)
Niles (1981) Katsilis & Rubinson (1990)
Schotland
Oeganda Zaïre Kameroen
Israël
Sri Lanka Griekenland
Opleiding moeder Beroep vader Opleiding moeder Gezinssamenstelling Opleiding vader + moeder gezinsinkomen Opleiding vader + moeder Inkomen vader Opleiding moeder Beroepsstatus moeder Beroepsstatus van hoofd van familie/gezin Kwaliteit van het huishouden Bezittingen Opleiding vader + moeder Beroep(sstatus) van hoofdverdiener Opleiding moeder Inkomen van hoofd van het huishouden Opleiding vader + moeder Totale omvang van het huishouden Opleiding vader Beroepsstatus vader Opleiding vader Bezittingen in het gezin Opleiding vader + moeder Opleiding vader + moeder Beroep vader Gebruik van een woordenboek Aantal boeken thuis Gezinsgrootte Beroep vader Aantal boeken thuis Gezinsgrootte Opleiding vader + moeder Beroep vader + moeder Bezittingen in het gezin Opleiding van ouder die de grootste invloed heeft op het leven van het kind Opleiding vader + moeder Beroep vader + moeder Voorzieningen in de woning (stromend water, elektriciteit, toilet, frigo, kookplaten, …) SES van het gezin, index samengesteld uit: - Opleiding moeder - Beroep vader - Gezinssamenstelling SES van het gezin, index samengesteld uit: - Opleiding vader + moeder - Beroep vader - Gezinsinkomen SES van het gezin (zie hierboven) + sociale klasse (status) van vader
A E (Inschrijving in universiteit) A
E (vroegtijdige verlaters)
A A A+E E (Ingang tot 3 niveaus van opleiding) A
E 1.2. b. Onderzoeken over relaties tussen SES en resultaten (op…) …Hindi en wetenschappen Effect van beroep vader en aantal boeken gevonden … wetenschappen Effect van beroep van vader … nationaal examen Effect van alledrie … Engels … nationaal examen
… Wetenschappen
Effect Geen effect
37
Heyneman, Jamison & Montenegro (1984) Lockheed, Vail & Fuller (1986) Baker, Riordan & Schaub (1995)
Filippijnen
België Nieuw Zeeland Thailand Japan Thailand
Lockheed, Fuller & Nyirongo (1989)
Malawi
Zimbabwe
Jimenez & Lockheed (1990) Holloway, Fuller, Hess et al. (1990)
Thailand Japan Verenigde Staten
Lee & Lockhead (1990)
Nigeria
Lockheed & Longford (1991)
Gamoran (1991)
… Wiskunde
Thailand
Lockheed, Fuller & Nyirongo (1989)
Riddell (1989)
… Wetenschappen + wiskunde
Opleiding van vader + moeder
Thailand
Verenigde Staten
Opleiding moeder + Beroep vader Opleiding moeder Beroep vader Opleiding moeder Beroep vader Elektriciteit + radio in huis Opleiding vader Beroep vader Elektriciteit in het huis Beroep vader Opleiding moeder Thuistaal Opleiding vader + moeder Beroep vader Beroep vader
… Wiskunde … Wiskunde + Talen
… Wiskunde + Engels
… Wiskunde
‘professional’ (hogere opleiding?/vakman?) vs ‘non professional’
… Wiskunde
Opleiding moeder Beroep vader Gebruik van een ‘4-functie’ rekenmachine Thuistaal
… Wiskunde
Opleiding van vader + moeder
…Wiskunde
1.3. Internationale onderzoeken
Occupational Status PISA
Parental Education
Van den Broeck, A.
TIMSS Vlaanderen
Aantal boeken Leefcomfort
International Socioeconomic Index of Occupational Status (ISEI) (Ganzeboom & Treiman, 1996) De ISEIschaal is een combinatie van de gemiddelde opleiding en inkomenscategorie, gekoppeld aan elke beroepscategorie. (Turmo, 2001) Het grote voordeel van deze index is dat hij beroep als een interveniërende activiteit ziet die opleiding en inkomen aan elkaar koppelt. Beroep is zo ‘geschaald’ dat het zoveel mogelijk van de indirecte invloed van opleiding op inkomen mee inkapselt. (Middleton, s.d.) • Completion of primary and lower secondary education • Completion of upper secondary education • Completion of tertiary education → Basis: ISCED: International Standard Classification of Education (zie verder) Bv. PC, studeertafel, video, cd-speler, …
38
Diploma van vader en moeder
Opleiding van vader en moeder
IEA (International Association for the Evaluation of Educational Achievement) (1967)
FIMS (First International Mathematics Study)
Opleiding vader + moeder Beroep vader (title + job activities) Arbeidssituatie moeder
Opleiding vader en moeder
IEA (1973)
IEA (1985)
FISS (First International Science Study)
SIMS (Second International Mathematics Study)
Beroep vader Ook nog (o.a.): • gezinssamenstelling: aantal brusjes; volgorde van geboorte • onderwijshulpmiddelen: woordenboek, boeken, krant
Opleiding vader en moeder
Beroep vader en moeder
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. • • •
Geen diploma Lager onderwijs Technisch of Beroeps lager middelbaar Algemeen lager middelbaar Technisch, kunst of beroeps hoger middelbaar Algemeen hoger middelbaar HOKT (m.i.v. normaalonderwijs) HOLT Universitair onderwijs Ongeschoold arbeider Geschoold arbeider Lager bediende of middenkader, Lager of middenkader ambtenaar, zelfstandige zonder personeel, meewerkende echtgeno(o)t(e) • Hoger kader bediende, hoger kader ambtenaar, zelfstandige met personeel • Basis of secundair onderwijs, vrij beroep zonder personeel • Hoger of universitair onderwijs , vrij beroep met personeel Behaalde graad (1-17+) Geen werk Parttime Full time Behaalde graad: • 10 of minder • 11 • 12 • 0 jaar post-secundair • 1-2 jaar post-secundair • 3-4 jaar post-secundair • 4+ jaar post-secundair Niet gedefinieerd
Uiteindelijk verklaart de opleiding van de ouders de meeste variantie van de prestaties wiskunde
Sociaal en cultureel kapitaal niet bevraagd
• minder dan basisonderwijs • basisonderwijs • minder dan middelbaar • middelbaar • ‘trade certificate’ • ‘attended college’ • ‘finished college’ Vader: title + job activities Moeder: • geen job • part time (+ title and activities) • full time (+ title and activities)
39
Ook nog: • onderwijshulpmiddelen: telraam, rekenliniaal,’gewone’ rekenmachine, wetenschappelijke rekenmachine, programeerbare rekenmachine, computer • thuistaal Opleiding vader en moeder IEA (1987)
SISS (Second International Science Study)
Beroep vader en moeder
Opleiding vader en moeder
IEA (1995)
TIMMS (Third International Mathematics and Science Study)
Bezittingen Ook nog: • gezinssamenstelling: totaal aantal gezinsleden, wie juist • onderwijshulpmiddelen: woordenboek, boeken, rekenmachine, computer, bureau • cultureel kapitaal: hoe vaak een boek, museum, concert, theater, film, schoolTV. • Etniciteit: geboorteland, thuistaal
Opleiding vader en moeder OECD (2000)
Cfr. FISS Title + job activities voor beiden Beroep van vader wordt ingedeeld in: • professional and managerial worker • clerical workers • skilled workers • semi-skilled / unskilled workers • basisonderwijs beëindigd • begonnen in middelbaar • middelbaar beëindigd • ‘some vocational/technical’ • universiteit begonnen • universiteit beëindigd
Programme of International Student Assessment
Beroep vader en moeder
ISCED (International Standard Classification of Education), 1997: 6. Preprimary level of education 7. Primary level of education (first stage of basic education) 8. Lower secondary level of education (second stage of basic education) 9. Upper secondary level of education 10. Postsecondary, non tertiary education 11. First stage of tertiary education (not leading directly to an advanced research qualification) 12. Second stage of tertiary education (leading to an advanced research qualification) jobtitel job activities beroepsstatus van vader en moeder (gemeten met ISEI, zie hoger)
Bezittingen
Andere internationale enkelvoudige classificaties Beroep
CASMIN (Comparative analysis of Social Mobility in Industrial Nations) 1a. Less than compulsory level; no formal certificate 1b. Minimum, compulsory general elementary certificate 1c. Minimum, compulsory general education plus
40
basic vocational qualification 2a. Advanced vocational qualification of intermediate general education plus vocational qualification 2b. intermediate academic or general qualification 2c. Full maturity secondary certificate (A-level) 3a. Lower tertiary certificate (usually vocational) 3b. Higher tertiary certificate (university degree or above)
2. SAMENGESTELDE SES-MATEN
Opleiding en beroep van werkende personen in het gezin
Hollingshead Four-Factor Index of Social Status • Occupational status scale 1. Farm laborers/Menial service workers 2. Unskilled workers 3. Machine operators and semiskilled workers 4. Smaller business owners, skilled manual workers, craftsmen, tenant farmers 5. Clerical and sales workers, small farm and business owners 6. Technicians, semiprofessionals, and small business workers 7. Smaller business owners, farm owners, managers, and minor professionals 8. Administrators, lesser professionals, and proprietors of medium-sized business 9. Higher Executives, proprietors of large business, and major professionals •
Groenez, S., Van den Brande, I., & Nicaise, I.
Cijferboek ‘sociale ongelijkheid in het Vlaams onderwijs’ (gegevens uit PSBH gebruikt)
Socio-economische status van de vader en de moeder. In deze variabele zit zowel informatie vervat over de economische (in)activiteit als over beroep en scholing.
Education scale 1. Less than 7th grade 2. 7th, 8th or 9th grade 3. 10th or 11th grade 4. High school graduate or GED 5. Partial college (at least 1 year completed) or has completed specialized training 6. Standard college or university graduate 7. Graduate professional training (graduate degree completed) + telkens gevraagd naar welke diploma • Niet actief • Actief, arbeider, LO/LSO • Actief, arbeider, HSO/HO • Actief, bediende, LO/LSO/HSO • Actief, kleine zelfstandige/landbouwer/helper • Actief, vrij beroep / ondernemingsleider / groothandelaar • Actief, bediende, HO
41
D’Haenens, L., Van Summeren, C., & Saeys, F.
De rol van etnisch-culturele positie bij de toegang tot ICT
SES= Hoogst genoten opleiding van vader en moeder gecombineerd met het beroep van beide ouders. Dit levert een driedeling in SES op.
CIM (Centrum voor Informatie over de Media)
Opleidingsniveau
Beroep
Opleiding: • Laag (BSO en DTO) • Midden (TSO) • Hoog (ASO) SES: • Laag • Midden • Hoog CIM: Er worden punten toegekend aan het opleidingsniveau en het beroep die dan met elkaar vermenigvuldigd worden. Het product wordt dan in één van 8 categorieën onderverdeeld. 9. 6300 – 10000 punten 10. 4800 – 6000 punten 11. 3240 – 4500 punten 12. 2520 – 3000 punten 13. 1750 – 2500 punten 14. 900 – 1500 punten 15. 360 – 750 punten 16. 100 – 300 punten (iemand die L.O. heeft gevolgd en als bediende werkt krijgt 10 x 60 punten en bevindt zich dus in categorie 7) 10 p. Zonder diploma, lager onderwijs 25 p. Lager beroepsonderwijs, lager secundair (alg., techn, of kunst) 50 p. Hoger secundair (alg., techn. of kunst) 60 p. Hoger beroeps 90 p. HOBU 100 p. Universitair onderwijs 10 p. invalide; student; huisvrouw 25 p. niet geschoold arbeider 40 p. kleine landbouwer 50 p. grote landbouwer; geschoold arbeider; rentenier 60 p. lager bediende (ook: verpleging, politie, onderwijzers, …) 70 p. ambachtsman of handelaar met ≤ 5 pers. in dienst; middenkader bediende verantwoordelijk voor ≤ 5 pers. 75 p. middenkader bediende verantwoordelijk voor ≥ 6 pers. 80 p. hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor ≤ 5 pers. 90 p. Industrieel, groothandelaar met ≥ 6 pers. In dienst; hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor 6-10 pers. 100 p. vrij beroep of beroep waar kwalificatie voor vereist is; Hoger kaderlid of directie verantwoordelijk voor ≥ 11 pers.
Spijtig wel dat de auteurs niet verder uitleggen hoe ze juist die SES-driedeling destilleren uit de opleiding en het beroep van de ouders.
42
Bijlage 2: Gegevens van SiBO m.b.t. SES VARIABELEN
OPERATIONALISATIE
VRAAGSTELLING
CATEGORIEËN
Opleidingsniveau
• • •
Geef met een kruisje aan wat het hoogst behaalde diploma van de ouders is.
• •
Ouders (Grootouders) (Kinderen)
•
•
•
Geen diploma of getuigschrift Lager onderwijs (AT1) o Gewoon lager onderwijs o Buitengewoon lager onderwijs Lager secundair onderwijs (AT2) o Lager Beroepssecundair onderwijs o Lager Technisch secundair onderwijs o Lager Kunstsecundair onderwijs o Lager Algemeen vormend secundair onderwijs o Lager Buitengewoon onderwijs Hoger secundair onderwijs (AT3) o Hoger Beroepssecundair onderwijs o Hoger Technisch secundair onderwijs o Hoger Kunstsecundair onderwijs o Hoger Algemeen vormend secundair onderwijs o Hoger Buitengewoon onderwijs Hoger onderwijs o Niet universitair onderwijs korte type AT4 o Niet universitair onderwijs lange type o Universitair onderwijs (AT5)
AT1 tot AT5 zijn de categorieën die in de anderstalige vragenlijst zijn gebruikt Beroepsstatus
•
Tewerkstellingssituatie ouders
Geef met een kruisje aan wat de arbeidssituatie is van de ouders. Indien het op dit moment om bevallings- of ziekteverlof gaat, geef dan de situatie van net daarvoor weer.
•
Omschrijving huidig beroep ouders
Geef met een kruisje aan wat het huidig soort beroep is van de ouders of welk soort beroep het laatst werd uitgeoefend.
• • • • • • • •
Doet het huishouden, zorgt voor het gezin Verricht voltijds betaald werk Verricht deeltijds betaald werk (hoeveel %) Is werkloos Is gepensioneerd (ook brug- en prepensioen) Is arbeidsongeschikt (invaliditeit, ziekte) Heeft loopbaanonderbreking, tijdskrediet, … Volgt volledig dagonderwijs
•
•
Arbeider o Geschoold arbeider o Ongeschoold arbeider Bediende o Lagere bediende o Hogere bediende o Directiekader Werkzaam in het onderwijs (onderwijsopdracht) o Basis- of secundair onderwijs o Hoger onderwijs of universiteit Andere loontrekkende: … Zelfstandige o Landbouwer o Kleine zelfstandige o Ondernemingsleider o Groothandelaar o Vrij beroep Niet van toepassing: nooit een beroep uitgeoefend
• • • •
Functie/beroepsomschrijving Taken Sector Betaald personeel onder uw leiding? Hoeveel?
•
• • •
Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk het huidige of laatst uitgeoefende beroep van de moeder/vader.
43
Inkomen en financiële toestand van het huishouden
Gezinsstructuur en – samenstelling
• • • • • • • •
Lonen en wedden Inkomsten uit zelfstandige arbeid Pensioen Werkloosheidsuitkering Leefloon, bestaansminimum Ziekte- of invaliditeitsuitkering Kindergeld Andere bronnen: …..
In welke categorie situeert zich het gezamenlijk nettomaandinkomen van het huishouden (alle mogelijke inkomsten meegerekend)?
• • • • • •
Minder dan 1000 euro 1000 – 2000 euro 2000 – 3000 euro 3000 – 4000 euro 4000 – 5000 euro meer dan 5000 euro
Bezit van onroerend goed
Bezit uw gezin eigendommen? Zo ja, welke?
• • •
woning(en) / appartement(en) / studio(’s) / kamer(s) grond(en) garage(s) (op zich staand)
Leden van het gezin
Noteer alle namen van de kinderen die deel uitmaken van het gezin.
• •
… zijn met huidige partner en ik de oorspronkelijke ouders ben ik de biologische moeder / wettelijke vader en maakt de wettelijke vader / biologische moeder geen deel uit van dit gezin wegens o scheiding o overlijden o andere:… zijn ik en mijn partner geen van beide oorspronkelijke ouders Indien 2 of 3: o Woont u samen met een partner die niet de biologische of wettelijke ouder is van het kind maar wel vast deel uitmaakt van het gezin? o Uw kind: is geadopteerd – verblijft in een pleeggezin – woont bij familie – andere:….
•
Bronnen van inkomen
Geef aan over welke bronnen van inkomen uw huishouden beschikt
•
Netto-maandinkomen
•
•
Maken er nog andere personen deel uit van uw gezin? •
Afwezigheid van één of beide biologische ouders
Van het kind waarvoor deze vragenlijst wordt ingevuld…
• •
Sociale integratie en leefwereld
Contact met vrienden, familieleden en buren
Andere
• • •
•
•
Cultuurparticipatie Vrijetijdsbesteding Linguïstisch kapitaal (4 items: boeken kopen, lezen, abonnementen, bibliotheekbezoek) Interesse voor de actualiteit (4 items: praten over en volgen van politiek, luisteren en kijken naar nieuws) Mediavoorkeuren
44
Bijlage 3: Geconstrueerde en gecleande variabelen (Sommige categorieën zijn gebaseerd op: Groenez, Van den Brande & Nicaise, 2003.) Variabelen Hoogste opleiding van de ouders
SubVariabelen “OplMoeder5”
+ de grootouders 6
Categorieën 1.
Geen diploma of Lager onderwijs
2.
Diploma Lager Secundair onderwijs (m.i.v. Hoger Buitengewoon Secundair onderwijs)
3.
Diploma Hoger Secundair onderwijs (m.u.v. Hoger Buitengewoon SO)
“OplMoeder4”
“OplMoeder3”
“OplMoeder2”
“OplMoeder2GOK”
Tewerkstelling van de ouders
“TewerkMoeder8”
4.
Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit
5.
Universiteit
1.
Geen diploma of Lager onderwijs
2.
Diploma LSO (m.i.v. HBuSO)
3.
Diploma HSO
4.
Diploma Hoger Onderwijs (HOKT, HOLT, UNIV)
1.
LSO of lager
2.
HSO
3.
Hoger Onderwijs
1.
Geen diploma Hoger Onderwijs
2.
Diploma Hoger Onderwijs
1.
Geen diploma HSO
2.
Diploma HSO
1.
Werkloos
(apart berekend voor moeder en
2.
Volgt volledig dagonderwijs
vader, cfr. opleiding)
3.
Is arbeidsongeschikt
4.
Is met pensioen
5.
Doet het huishouden
6.
Heeft loopbaanonderbreking, tijdskrediet, …
7.
Werkt deeltijds
8.
Werkt voltijds
1.
(Quasi) Permanent inactief:
“TewerkMoeder3”
2.
3.
“TewerkMoeder2”
•
Arbeidsongeschikt
•
Met pensioen
•
Doet het huishouden
Tijdelijk inactief: •
Werkloos
•
Volgt dagonderwijs
•
Heeft loopbaanonderbreking, tijdskrediet, …
Actief: •
Werkt deeltijds
•
Werkt voltijds
1.
Inactief (categorie 1 & 2 van hierboven)
2.
Actief (categorie 3 van hierboven)
6
Deze variabelen zijn telkens apart berekend voor moeder en vader. In de naam van de variabele wordt telkens weergegeven over wie het gaat: moeder, vader, MaMoeder (= de moeder van de moeder van het kind), PaMoeder (= de vader van de moeder van het kind), MaVader (= de moeder van de vader van het kind) en PaVader (= de vader van de vader van het kind).
45
Beroep7 van de ouders + de
“BeroepMoederLoso5”
1.
Arbeider
groothouders
(Deze categorieën zijn
2.
Bediende
(apart voor vader en moeder)
gebaseerd op de
3.
Werkzaam in het onderwijs
categorieën die in LOSO
4.
Zelfstandige (+ vrij beroep)
werden gebruikt als
5.
Restcategorie
1.
Geen beroep/nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Helper
5.
Landbouwer
6.
Kleine zelfstandige
7.
Lager bediende
8.
Hoger bediende
9.
Kaderlid/directiekader
10.
Vrij beroep
11.
Groothandelaar
12.
Ondernemingsleider
1.
Geen beroep/Nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Kleine zelfstandige / landbouwer / helper
5.
Lager + hoger bediende
6.
Kaderlid/directiekader / vrij beroep
7.
Groothandelaar/ondernemingsleider
1.
Geen beroep/Nooit gewerkt
2.
Ongeschoold arbeider
3.
Geschoold arbeider
4.
Kleine zelfstandige / landbouwer
5.
Lager bediende
6.
Hoger bediende
7.
Kaderlid / directiekader / vrij beroep / Groothandelaar /
eerste fase van de constructie van de beroepsstatus. Zij geven echter nog geen rangordening in beroepsstatus weer)
“BeroepMoeder13”
“BeroepMoeder7”
“BerMoeder7psbh”
ondernemingsleider
“BeroepMoeder5bis”
1.
Geen beroep/Nooitgewerkt / ongeschoold arbeider
2.
Geschoold arbeider
3.
Kleine zelfstandige / landbouwer /helper/Lager bediende
4.
Hoger bediende
5.
Kaderlid/directiekader / vrij beroep / groothandelaar / ondernemingsleider
“BeroepMoeder3”
1.
Geen beroep/nooit gewerkt / arbeider (geschoold + ongeschoold)
2.
Bediende (hoger + lager) / kleine zelfstandige / landbouwer / helper
3.
Kaderlid/directiekader / vrij beroep / groothandelaar / ondernemingsleider
7 Opmerking: de variabele ‘beroepsstatus’ (waar naast een meer gedetailleerde codering van het beroep ook de opleiding in verwerkt wordt) werd nog niet berekend/geconstrueerd omwille van tijdsgebrek. Daarom hebben we gebruik gemaakt van een rangordening die de ‘socio-professionele status’ (enkel rekening houdend met het beroep) weerspiegelt. Omdat de opleiding van de ouders als aparte variabele in de SES-variabele verwerkt wordt, volstaat de socio-professionele status als maat van beroep. Gebruikt men echter enkel beroep als SES-variabele, dan berekent men best de beroepsstatus.
46
Inkomen: netto maandinkomen van
“Inkomstcategorie”
het gezin
“Inkomstcategorie5”
Bezit van eigendommen (onroerend
“Eigendom3”
goed)
“Eigendom2”
“Eigendom2woning”
Gezinssamenstelling: het al of niet
“Eenouder3”
leven in een eenoudergezin
“Eenouder2”
1.
< 1000 euro
2.
1000 – 2000 euro
3.
2000 – 3000 euro
4.
3000 – 4000 euro
5.
4000 – 5000 euro
6.
> 5000 euro
1.
< 1000 euro
2.
1000 – 2000 euro
3.
2000 – 3000 euro
4.
3000 – 4000 euro
5.
> 4000 euro
1.
Geen eigendom in bezit
2.
grond(en) of garage(s) maar geen woning
3.
woning(en)
1.
Geen eigendom
2.
Minimum één eigendom (eender wat)
1.
Geen woning
2.
Woning(en)
0.
Eenoudergezin
1.
Nieuw samengesteld gezin / co-ouderschap
2.
Tweeoudergezin: beide oorspronkelijke of wettelijke ouders
0.
Eenoudergezin
1.
Tweeoudergezin, al dan niet oorspronkelijke/wettelijke ouders dan wel nieuw samengesteld gezin
47