Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009
Historisch corpusonderzoek. Het gebruik van de dubbelobject-constructie en de aan-constructie van de 17e eeuw tot nu
Ine Lammertyn Master in de Taal- en Letterkunde: Twee Talen: Nederlands - Duits Promotor: Dr. Timothy Colleman Nederlandse Taalkunde
2
Woord vooraf “Het beste dat de geschiedenis ons nalaat, is het enthousiasme dat zij veroorzaakt.” - Johann Wolfgang von GoetheGoethe had het met dit citaat niet beter kunnen verwoorden: het verleden is een bron van ontdekkingen en evoluties die in het heden onophoudelijk verbazing opwekken. Deze Masterproef, die in de tak van de historische taalkunde wordt ondergebracht, draagt dit motto dan ook hoog in het vaandel. Door de enthousiaste groep mensen die me in dit proces van onderzoeken, schrijven en herwerken hebben omringd, heb ik het enthousiasme en de passie voor dit verleden en de doorwerking ervan in het heden aan den lijve mogen ondervinden. Ik neem deze gelegenheid dan ook ter harte om enkele mensen te bedanken voor de hulp. Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Timothy Colleman, bedanken voor zijn grote hulp bij deze Masterproef. Zowel tijdens de voorbereidingen als ook tijdens het schrijven en herwerken ervan kon ik steeds bij hem terecht met allerhande vragen. Door zijn enorme enthousiasme en passie voor het vak heeft hij me zonder enige moeite meegezogen in de uitgestrekte wereld van de historische taalkunde. Door de grote inzet in het nalezen, becommentariëren en corrigeren die hij aan boord legde, kon hij ook van mijn kant op een grote inzet en veel respect rekenen. Timothy Colleman heeft met andere woorden deze Masterproef voor mij tot een zeer leerrijke en aangename ervaring gemaakt. Uiteraard had ik nooit voor dit onderzoeksgebied gekozen zonder de vele gepassioneerde, enthousiaste en behulpzame professoren en assistenten Nederlandse taalkunde. De passie die zij voor hun vak koesteren, hebben ze met succes aan mij overgedragen, zowel tijdens de lessen als daarbuiten. In het bijzonder richt ik hierbij een woordje van dank aan professor Luc de Grauwe, die me heeft aangemoedigd te doen wat ik graag wilde doen, ook al bleek dat Nederlands (en geen Duits) te zijn. Niet alleen aan de universiteit, maar ook in mijn privéleven hebben verschillende mensen (indirect) tot deze Masterproef bijgedragen. Door hun onvoorwaardelijke steun wisten ze me te motiveren om verder te werken en bij kleine hindernissen niet op te geven. In de perioden van zware vermoeidheid en stress hebben ze er steeds alles aan gedaan me te helpen, ook al werd dit niet altijd in dank afgenomen. Bedankt, mama & papa, zussen, vriend(inn)en, Rogier.
Gent, 19 mei 2009
3
4
INHOUD HOOFDSTUK 1: INLEIDING
7
1. Overzicht 2. Onderzoeksvragen
7 8
HOOFDSTUK 2: LITERATUURONDERZOEK 1. Lectuurstudie: verklaring van de belangrijkste begrippen 1.1. Lexicale en syntactische complementen A. Medespelers bij een werkwoord B. Verschillende soorten indirecte objecten 1.2. De dubbelobject- en de aan-constructie A. De dubbelobject-constructie B. De aan-constructie C. Enkele bemerkingen bij de dubbelobject- en de aan-constructie D. Twee verschillende constructies? 1.3. De datiefalternantie 1.4. Keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie A. Geprofileerdheid B. Betrokkenheid C. Overdracht D. Pad dat wordt afgelegd E. Topic/focus F. Lengte van het indirect object 1.5. Werkwoorden met de dubbelobject- en/of de aan-constructie
HOOFDSTUK 3: METHODOLOGIE
9 9 9 9 11 11 11 13 15 17 17 18 18 19 19 19 20 20 21
22
1. Onderzocht corpus 2. Keuze van de testwerkwoorden 3. Methodologie
22 22 24
HOOFDSTUK 4: HOOFDCATEGORIEËN VAN DE AANGETROFFEN CONSTRUCTIES 1. Geweerde constructies 1.1. Irrelevante constructies 1.2. Nominaliseringen en substantieven 1.3. Adjectieven 1.4. Zeggen als stoplap 1.5. Zinnen die meer dan één keer voorkomen 1.6. Dezelfde vorm, een andere betekenis 1.7. Scheidbaar samengestelde werkwoorden 1.8. Twijfelgevallen 1.9. Andere taal 1.10. Oninterpreteerbare zinnen 1.11. Schijnbaar gelijkaardige constructies 2. Behouden constructies
5
29 29 29 31 31 31 32 32 33 34 35 35 36 37
HOOFDSTUK 5: BESPREKING VAN DE WERKWOORDEN APART 1. De klasse van de geven-werkwoorden 1.1. Afstaan 1.2. Beloven 1.3. Berokkenen 1.4. Bezorgen 1.5. Gunnen 1.6. Overhandigen 1.7. Schenken 1.8. Sturen 1.9. Verkopen 1.10. Verschaffen 2. De klasse van de meedelen-werkwoorden 2.1. Bevelen 2.2. Melden 2.3. Schrijven 2.4. Uitleggen 2.5. Vertellen 2.6. Zeggen 3. De klasse van de tonen-werkwoorden 3.1. Tonen 3.2. Wijzen
HOOFDSTUK 6: SYNTHESE
40 40 40 44 47 52 57 60 63 69 73 76 79 80 86 90 95 98 103 107 107 111
115
1. Algemene trend 1.1. Werkwoorden die de algemene trend bevestigen A. Voorkeur voor de dubbelobject-constructie in het hedendaagse Nederlands B. Voorkeur voor de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands C. Tussencategorie in het hedendaagse Nederlands 1.2. Werkwoorden die de algemene trend niet volgen 2. Bespreking per werkwoordklasse 2.1. Geven-werkwoorden 2.2. Meedelen-werkwoorden 2.3. Tonen-werkwoorden
HOOFDSTUK 7: BESLUIT
115 117 117 117 119 120 123 123 125 127
128
1. Algemene evolutie bij de achttien testwerkwoorden 2. Evoluties per semantische werkwoordsklasse 3. Algemeen besluit
128 129 129
GERAADPLEEGDE WERKEN
131
BIJLAGE
132
6
HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1. Overzicht Zoals de titel doet verwachten, behandelt deze Masterproef een onderwerp uit de historische taalkunde, met name de geschiedenis van de datiefalternantie. Onderstaande voorbeeldzin bevat de twee constructies die hieronder worden verstaan, met name de dubbelobject-constructie en de aan-constructie. 1) En dat alles heb ik nooit aan iemand verteld, maar ik vertel het u ... (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901) 2) En dat alles heb ik nooit aan iemand verteld, maar ik vertel het u ... (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901)
De periode die in deze studie vooral wordt bestudeerd, is de diachrone periode tussen 1640 en 1920. De evoluties die zich in deze periode voordoen, worden vergeleken met de situatie in het hedendaagse Nederlands. Voor dit grotendeels diachrone onderzoek heb ik een lijstje van achttien testwerkwoorden samengesteld en hanteer ik corpusonderzoek als methode. Dit alles wordt echter later in deze studie nader besproken. Zoals hoofdstuk 2, de verklaring van de begrippen en de lectuurstudie, zal aantonen, zijn er al enkele studies gepubliceerd die hetzij grondig, hetzij oppervlakkig de datiefalternantie bespreken (al dan niet aan de hand van corpora). Dit is echter steeds gebaseerd op het huidige taalgebruik, niet op historische gegevens. Wat deze studie bijgevolg origineel en nuttig voor de taalkunde maakt, is dat er met historisch corpusmateriaal wordt gewerkt, van waaruit een lijn naar het hedendaagse Nederlands wordt getrokken. Na de belangrijkste onderzoeksvragen in dit onderzoek te bespreken, wordt er in hoofdstuk 2 aan de hand van doorzochte lectuur toelichting gegeven bij de belangrijkste begrippen die in deze studie aan bod komen. Ook wordt een beknopt overzicht gegeven van wat er tot nu al is gepubliceerd aangaande de datiefalternantie. Hierbij is vooral gestreefd naar een duidelijk overzicht van vaststellingen die voor deze studie relevant zijn. In hoofdstuk 3 worden in de eerste plaats de twee corpora besproken die gebruikt zijn voor het basisonderzoek. Als tweede onderdeel van dit hoofdstuk wordt de keuze van de achttien werkwoorden in deze studie beargumenteerd, waarna de verschillende stappen in het onderzoek geschetst en toegelicht worden. Een analyse van de geweerde en behouden constructies komt in hoofdstuk 4 aan bod. De kern van het corpusonderzoek wordt in hoofdstuk 5 aangeboord, dat de achttien onderzochte werkwoorden elk apart onder de loep neemt. Zowel op semantisch vlak als op syntactisch vlak –hoe ziet de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie eruitworden deze werkwoorden grondig bestudeerd. Deze aparte besprekingen worden in hoofdstuk 6, bij wijze van synthese, verdeeld in verschillende groepen volgens hun specifieke gedrag. Waar verklaringen voor dit gedrag mogelijk zijn, worden ze gegeven.
7
Als basis voor dit synthesehoofdstuk is er een algemene trend geponeerd, die toelaat de werkwoorden vanuit een bepaalde invalshoek te bekijken. In hoofdstuk 7 worden de belangrijkste en opvallendste resultaten van het onderzoek ten slotte nog eens kort herhaald. In de bijlage, die voor alle gemak op cd-rom is gezet, zijn de volledige lijsten per werkwoord en per periode gesorteerd volgens constructie (aan- en dubbelobjectconstructie). 2. Onderzoeksvragen Het onderzoek naar het gebruik van de dubbelobject- en de aan-constructie bij verschillende werkwoorden is tweeledig. In een eerste fase wordt er op de aparte achttien testwerkwoorden ingezoomd en wordt hun volledige evolutie uit de doeken gedaan. Per werkwoord wordt aan de hand van een historisch corpusonderzoek nagegaan of het werkwoord vanaf de 17e eeuw al eenzelfde voorkeur had voor een bepaalde constructie als in het hedendaagse Nederlands. De verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie krijgt hierbij steeds de nadruk. In een tweede fase is er getracht een aantal gelijkenissen en opvallende verschillen tussen werkwoorden of groepen van werkwoorden te herkennen en te verklaren. Hierbij bleef de verhouding tussen het gebruik van de dubbelobject- en de aanconstructie het belangrijkste aandachtspunt: bij welke werkwoorden wordt de algemene trend, met name de stijging van het aandeel van de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands, bevestigd en bij welke werkwoorden wordt ze ondermijnd? Waar mogelijk wordt hier een semantische verklaring voor gezocht. Daarnaast wordt in de tweede fase ook gekeken naar de semantische klassen waarin de werkwoorden zijn onderverdeeld. Vertonen werkwoorden met een gelijkaardige semantiek ook eenzelfde evolutie wat betreft hun keuze voor de dubbelobject- of aan-constructie? En zijn er werkwoorden die zich anders gedragen dan de andere werkwoorden en zoja, gaat dit slechts over één buitenbeentje of zijn er meerdere afwijkende werkwoorden?
8
HOOFDSTUK 2: LITERATUURONDERZOEK 1. Lectuurstudie: verklaring van de belangrijkste begrippen Alvorens het eigenlijke onderzoek naar de datiefalternantie bij datieve werkwoorden te kunnen aanvangen, is het voor een vlotte lezing van deze studie noodzakelijk de belangrijkste begrippen en stellingen duidelijk te omlijnen en te verklaren aan de hand van bestaande lectuur. In deze studie worden datieve werkwoorden onder de loep genomen. Dit zijn werkwoorden die in een ditransitieve constructie kunnen voorkomen en die dus een overdracht van een bronmedespeler naar een doelmedespeler uitdrukken. Voorbeelden van de twee ditransitieve constructies die in dit onderzoek van tel zijn, worden hieronder weergegeven. Voorbeeldzin 1 is opgebouwd met een dubbelobject-constructie, voorbeeldzin 2 met een aan-constructie. 1) 't Was nu of nooit het oogenblik om het hem te overhandigen. (Buysse, De biezenstekker: 1894) 2) zij zocht in het kabinet haars meesters naar den reisgids en overhandigde hem aan de non. (Loveling V., Sophie: 1885)
Ditransitiviteit betekent dus concreet dat een werkwoord naast het subject ook nog een direct object en een indirect object bij zich heeft. Het indirect object is echter niet eenduidig qua vorm. In zin 1 heeft het de vorm van een zuivere nominale constituent (NP), in zin 2 van een prepositionele constituent (PP). Hieronder zal worden uitgelegd wat het verschil is tussen de beide vormen en wat de redenen kunnen zijn voor de keuze van één beide vormen. 1.1.
Lexicale en syntactische complementen
Deze paragraaf bespreekt de complementen die voorkomen bij trivalente werkwoorden, i.e. werkwoorden waarbij drie complementen voorkomen. We maken hierbij een onderscheid tussen semantische en constructionele medespelers. A. Medespelers bij een werkwoord De semantische medespelers of argumenten van een werkwoord zijn de personen of zaken die een rol spelen in de gebeurtenis beschreven door het werkwoord. Deze argumenten zijn niet altijd noodzakelijk voor de kernbetekenis van een zin, maar helpen steeds de betekenis van een zin te verduidelijken. In de zin “vorig jaar heeft An Piet een kus gegeven onder een boom” zijn de constituenten vorig jaar en onder een boom niet noodzakelijk voor de verstaanbaarheid van de zin, maar ze geven aanvullende informatie over de situatie. An, Piet en een kus zijn daarentegen wel noodzakelijk om een betekenisvolle zin te krijgen. Zinnen als “vorig jaar heeft An Piet gegeven onder een boom”, “vorig jaar heeft An een kus gegeven onder een boom” of “vorig jaar heeft Piet een kus gegeven onder een boom” mogen al grammaticaal correct zijn, toch doen ze de 9
kernbetekenis van de oorspronkelijke zin teniet, namelijk dat An Piet een kus geeft. Deze drie semantische rollen worden dus “opgeroepen door de werkwoord-betekenis, d.w.z. door de lexicaal bepaalde valentie van het zinswerkwoord” (Vandeweghe, 2004: 87). Een argument bij een werkwoord heeft dus steeds een bepaalde semantische rol. Elk werkwoord of elke groep van werkwoorden kan zo meer of minder semantische participantenrollen oproepen, die allemaal een andere soort van informatie aan de zin toevoegen en al dan niet semantisch geprofileerd zijn. Lexicale geprofileerdheid wordt door Goldberg als volgt gedefinieerd: Lexically profiled roles are entities in the frame semantics associated with the verb that are obligatorily accessed and function as focal points within the scene, achieving a special degree of prominence (Langacker 1987). These profiled participant roles correspond to those participants which are obligatorily brought into perspective, achieving a certain degree of "salience" (Fillmore 1977b). Profiling is lexically determined and highly conventionalized - it cannot be altered by context. (1995: 44)
Lexicaal geprofileerde participantenrollen zijn dus noodzakelijk in de stand van zaken door het werkwoord weergegeven en worden “door de werkwoordbetekenis in reliëf gezet” (Colleman 2006 : 56). In deze studie zijn echter niet alle mogelijke semantische medespelers van belang. Zoals later nog wordt besproken, gaat de aandacht van deze studie uit naar werkwoorden waarbij datiefalternantie mogelijk is. Deze werkwoorden poneren steeds een bepaalde soort van bezitsoverdracht (zie paragraaf 2.5.) waardoor enkel de onderstaande semantische rollen hiervoor in aanmerking komen1.
Agens: Degene die de handeling uitvoert. Patiens of thema: Entiteit die de handeling ondergaat. Doel, Goal of recipiens: Entiteit die iets ontvangt en tegelijkertijd doel van de handeling is. Bron: Entiteit waarvan een handeling afkomstig is. Experiencer: Entiteit die een emotionele toestand ondergaat.
Aan de hand van de beide onderstaande voorbeeldzinnen worden deze semantische medespelers concreet geduid. 3) Jan geeft Piet een boek.
Jan is zowel agens als bron: hij voert de handeling uit en is de oorspronkelijke bezitter van het boek. Piet is recipiens: hij ontvangt het boek en is het doel van de handeling. Een boek is patiens: het ondergaat de overdracht van Jan naar Piet. 4) Jan toont Piet een boek.
Jan en een boek vertegenwoordigen in zin 2 dezelfde rollen als in zin 1, respectievelijk agens en patiens. 1
http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/syntax/function/ (geraadpleegd op 05/05/2009)
10
Piet is experiencer: hij ontvangt als het ware een emotionele ervaring door de handeling. De medespelers die in de voorgaande voorbeeldzinnen zijn aangegeven, verschijnen daarnaast ook als verschillende syntactische complementen bij het werkwoord. Het subject is de entiteit die de handeling uitvoert en valt in dit onderzoek samen met het agens bij het werkwoord. Het direct object ondergaat de handeling en is dus gelijk te stellen met het patiens. Het indirect object is volgens Van Belle & Van Langendonck “the person or the entity concerned or interested (Dutch belanghebbende)” (1996: 234). Aangezien de belanghebbende bij de in deze studie onderzochte werkwoorden steeds een recipiens of eventueel experiencer is, verschijnt de recipiens als indirect object. B. Verschillende soorten indirecte objecten In dit korte onderdeel worden de verschillende soorten indirecte objecten op een rijtje geplaatst en kort toegelicht. Hiervoor is beroep gedaan op een studie van Colleman (2002: 516). Colleman deelt het indirect object in vijf groepen in naar het 19e-eeuwse voorbeeld van de “Nederlandsche Spraakkunst” van Den Hertog. De vijf groepen onderscheiden zich op basis van hun gebruiksmogelijkheden en zien er als volgt uit:
Meewerkend voorwerp Voorbeeld: Jan vertelt Piet het goede nieuws. Ondervindend of meemakend voorwerp Voorbeeld: Die jurk past me. Possessieve datief Voorbeeld: Hij breekt me de mond open. Ethische datief Voorbeeld: Dat is me wat moois! Belanghebbend voorwerp of dativus commodi Voorbeeld: Zing me eens een mooi liedje.
De indirecte objecten die in deze studie voorkomen, behoren allemaal tot de eerste groep, tot de groep van de meewerkende voorwerpen. Bij de andere groepen wordt het indirect object niet noodzakelijk door het zinswerkwoord opgeroepen en heeft het nergens de betekenis van ontvanger of doel2. 1.2.
De dubbelobject- en de aan-constructie
A. De dubbelobject-constructie
Een uitzondering bij dit alles is het belanghebbend voorwerp dat als indirect object bij divalente werkwoorden, werkwoorden met slechts twee argumenten, komt te staan. In deze studie komt zo’n belanghebbend voorwerp slechts in één enkel geval voor, namelijk bij een specifiek gebruik van schenken. Zie hiervoor paragraaf 1.7 in hoofdstuk 5. 2
11
De dubbelobject-constructie wordt in de studie van Colleman (ter perse: 2) als volgt gedefinieerd: This construction combines a verb with a subject and unmarked NP direct and indirect objects, which, in the prototypical case, encode the agent, theme and recipient participant in a ‘transfer of possession’ event, respectively.
Volgens deze definitie zijn er dus twee belangrijke vormingscriteria bij de prototypische dubbelobject-constructie. Ten eerste komt deze constructie enkel voor bij werkwoorden die een bezitsoverdracht poneren. Dat dit begrip echter een wijder semantisch veld beslaat dan het letterlijke geven, wordt hieronder in paragraaf 2.5 besproken. Ten tweede bestaat de dubbelobject-constructie uit drie argumenten: het agens als subject, het object als patiens en het ongemarkeerde indirect object als recipiens. Er is dus bij de dubbelobject-constructie nergens sprake van een prepositionele constituent, enkel van zuivere nominale constituenten. Zoals echter al werd vermeld, kan het indirect object niet enkel de rol van recipiens maar ook die van experiencer benoemen, hetgeen bij enkele van de in deze studie onderzochte werkwoorden het geval is. Geven kan als het prototypische werkwoord van deze constructie beschouwd worden. De voorbeeldzin “Jan geeft Piet een boek” toont dit aan.
Er is sprake van een letterlijke bezitsoverdracht van het boek van Jan naar Piet. De drie argumenten, Jan, Piet en het boek, komen overeen met respectievelijk het agens, de recipiens en het patiens. Deze drie argumenten zijn ongemarkeerde nominale constituenten.
Uit de voorgaande zin valt ook de betekenis van de dubbelobject-constructie af te leiden, namelijk een “caused reception” (Colleman, ter perse: 2). Wanneer er met andere woorden gebruik wordt gemaakt van een dubbelobject-constructie in een zin, weet de taalgebruiker intuïtief dat het subject ervoor zorgt dat het indirect object in het bezit komt van het direct object. Hierop zijn er echter heel wat variaties aan te treffen bij de verschillende Nederlandse werkwoorden, zie daarover paragraaf C hieronder. Belangrijker bij deze betekenis van de constructie is de focus op de drie rollen van het werkwoord, die samenhangt met de codering ervan als subject of nominaal object. Bij de dubbelobject-constructie zijn namelijk alle drie de rollen, agens, patiens en recipiens, constructioneel geprofileerd, d.w.z. ze worden alle drie door de constructie opgeroepen en in de verf gezet. Zonder recipiens bijvoorbeeld kan er nooit sprake zijn van een “caused reception”, aangezien het doelobject dan onbekend is. Deze constructionele rollen moeten echter fuseren met de lexicale rollen van het werkwoord wanneer dit werkwoord in deze constructie wordt ingepast. Geven heeft bijvoorbeeld als lexicaalgeprofileerde participantenrollen de gever, het gegevene en degene aan wie iets wordt gegeven. Deze rollen moeten, wanneer geven in de dubbelobject-constructie wordt ingepast, fuseren met de constructionele rollen en dit volgens twee principes.
12
Semantic coherence principle: Enkel wanneer de lexicale rol als voorbeeld van de constructionele rol kan worden aanzien, lukt de fusie. De gever moet bijgevolg als agens, het gegevene als patiens en degene aan wie iets wordt gegeven als recipiens kunnen verschijnen. Goldberg definieert dit als volgt. The Semantic Coherence Principle ensures that the participant role of the verb and the argument role of the construction must be semantically compatible. In particular, the more specific participant role of the verb must be construable as an instance of the more general argument role. General categorization processes are responsible for this categorization task and it is always operative. (Goldberg 2002: 342-343)
Correspondence principle: Dit principe stelt dat “lexicaal-geprofileerde participantenrollen verplicht moeten fuseren met constructioneel-geprofileerde argumentenrollen” (Colleman 2006: 57). In dit geval zorgt dit bijgevolg niet voor problemen, aangezien de drie lexicale rollen net zoals de drie constructionele rollen geprofileerd zijn. Een belangrijke nevenbemerking hierbij is echter dat de constructionele recipiensrol niet noodzakelijk moet fuseren met een lexicaal-geprofileerde rol. De constructie kan deze rol namelijk ook zelf aandragen.
Deze constructionele geprofileerdheid van de drie rollen bij de dubbelobject-constructie zal later nog een rol spelen in de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie. B. De aan-constructie De afbakening van de prepositioneel-datieve constructie ingeleid door aan, of kortweg de aan-constructie, heeft in de Nederlandse taalkunde al voor heel wat problemen gezorgd. Over het onderscheid tussen de aan-groep als prepositioneel indirect object en als voorzetselvoorwerp, bestaat heel wat onduidelijkheid. Aangezien in deze studie echter de datiefalternantie (zie 2.3) bij bepaalde werkwoorden onder de loep wordt genomen, is het afbakeningsprobleem voor dit onderzoek niet van groot belang. De definitie waar in dit onderzoek vanuit wordt gegaan, beantwoordt bijgevolg volledig aan de definitie van de dubbelobject-constructie, met dat verschil dat de recipiens ingeleid wordt door het voorzetsel aan. Het indirect object is bij de aan-constructie dus geen zuivere nominale constituent meer, maar een “omschreven indirect object” (SchermerVermeer, 2001: 28). Ook de betekenis van de aan-constructie verschilt van die van de dubbelobjectconstructie, zij het op een subtiele manier. In een zin als “Jan geeft een boek aan Piet” is er namelijk –net zoals bij de dubbelobject-constructie- een bezitsoverdracht gaande van het agens naar de recipiens. Wat echter voor de nodige nuance zorgt, is het voorzetsel aan. Colleman (2008: 18) geeft aan dat “the prepositional dative constructions of English and Dutch contain two constructionally profiled arguments, viz. the agent and the theme, plus an additional non-profiled recipient argument”. Er is dus niet enkel formeel
13
een grotere afstand tussen subject-direct object en indirect object door het tussengevoegde voorzetsel, maar ook semantisch zorgt dit voor een kloof. De aanconstructie focust niet op de drie argumenten bij de constructie, maar op slechts twee daarvan, met name subject en direct object en hun onderling veranderende relatie. Ook is de betekenis van het voorzetsel van belang in deze kwestie. Aan is namelijk –net zoals voor- een locatief voorzetsel, zoals onderstaande voorbeeldzin aantoont. 5) De auto staat aan het huis.
Bij de voorbeeldzin waar aan als ruimtelijk voorzetsel wordt gebruikt, suggereert het voorzetsel dat de auto en het huis in een contactrelatie tegenover elkaar staan. Dit is ook het geval bij de aan-constructie. De zin “Jan geeft een boek aan Piet” suggereert niet enkel een bezitsoverdracht, maar daarbij ook een vorm van contact tussen Jan en Piet. Met andere woorden, het indirect object is hier niet enkel een soort van plaatsaanduiding, maar ook een ontvanger (Schermer-Vermeer 2001: 29). Deze twee voorgaande vaststellingen zorgen ervoor dat de betekenis van de aan-constructie als volgt kan worden geparafraseerd: “Het subject doet iets met het direct object, waarbij er contact is of ontstaat met het aan-object” (Colleman 2006). De rol van het aan-object is dus minder prominent dan bij de dubbelobject-constructie. De aan-constructie is veel later ontstaan dan de dubbelobject-constructie. De dubbelobject-constructie met het indirect object in de derde naamval had in het Middelnederlands een veel groter bereik dan ze nu heeft. Door de langzame wegval van de naamvallen of door onduidelijkheid hierin, werd het echter steeds moeilijker de derde naamval zomaar te herkennen. P. Weiland heeft het in zijn “Nederduitsche Spraakkunst” van 1802 hierover: Van meer belang is het, wanneer het zelfstandig naamwoord, door het werkwoord beheerscht, deze beheersching door verbuiging van het zelfstandige naamwoord, en waar die niet toereikende is, door behulp van voorzetselen, uitgedrukt wordt.
Bij onduidelijkheid kreeg het indirect object dus vanaf de vijftiende eeuw een inleidend voorzetsel, voor. Pas later, vanaf de zestiende eeuw en vooral de zeventiende eeuw, kwam ook het voorzetsel aan naar voren. (Weijnen & Gordijn 1970-1971: 127-128) Dit is dan ook de periode waarin het diachrone corpusonderzoek van deze studie begint, hoewel het gebruik van deze aan-constructie in vele gevallen toen nog erg marginaal was. De eerste grammaticale bron die het gebruik van de aan-constructie in plaats van de dubbelobject-constructie expliciet vermeldt, is Hoofts “Waernemingen op de Hollandsche Tael” (1723: 724). Hierin wordt er nog geen uitvoerige bespreking van deze constructie gegeven, het is eerder een korte vermelding. DE EENE DEDEN DIT, D’ANDRE DEDEN DAT zeggen wij; als men nu zeidt HY GAF HET DEN EENEN ende BENAM ’T DEN ANDEREN […], zoo kan ’t al zoo wel in Plurali als in Singulari verstaen worden; waer over te bezien staet oft niet beter waer te
14
zeggen HY GAF HET DEN EENE ende BENAM HET DEN ANDERE in Singulari, oft als wij willen de N in Dativo Singulari behouden, zoo zouden wij om ’t onderscheidt te maken, benoodigt zijn te zeggen, daer die twijffelachtigheidt voorvalt, AEN DEN EENEN, AEN DEN ANDEREN in Singulari; AEN DE EENE, AEN DE ANDERE in Plurali.
C. Enkele bemerkingen bij de dubbelobject- en de aan-constructie In de voorgaande besprekingen van de dubbelobject- en de aan-constructie is er steeds uitgegaan van het semantische prototype, namelijk de letterlijke bezitsoverdracht waarbij het subject het direct object in het bezit brengt van het indirect object. Niet alle werkwoorden die een dubbelobject- of een aan-constructie bij zich kunnen hebben, passen echter volledig in deze parafrase. Komt in de zin “ik toon hem het schilderij” het schilderij in het bezit van hem? Is er überhaupt sprake van een bezitsoverdracht in een zin als “ik beloof hem dat boek”? Als oplossing voor deze problemen heeft Geeraerts (1998) een oplossing uitgedacht, die Colleman (ter perse: 18-38) verder heeft uitgewerkt. Deze oplossing omvat zes dimensies van semantische variatie, waarvan enkele hieronder zijn weergegeven. De variaties kaderen allemaal in de hypothese dat de dubbelobject-constructie een voorbeeld is van “constructional polysemy” (zie over die notie Goldberg 2005). Dit betekent dat de constructie naast werkwoorden als geven ook met heel wat andere werkwoorden kan worden gecombineerd, waarbij de resulterende betekenis van de constructie steeds subtiel verschilt. Hieronder worden enkel de voor dit onderzoek relevante variaties op de basisbetekenis van de dubbelobject-constructie opgesomd. Meerdere variaties zijn echter mogelijk. Variatie met betrekking tot de ‘veroorzaken’-component Hoewel overdrachtswerkwoorden prototypisch gezien een volledige overdracht van bron naar doel veroorzaken, hoeft dit niet altijd het geval te zijn. Een zin als “ik stuur Piet een kaartje” betekent niet dat Piet dit kaartje bij de handeling van het sturen meteen in zijn bezit heeft. De aanzet is al gegeven, maar het kaartje moet eerst nog een proces doorlopen om de overdracht succesvol te maken. Ook de zin “Jan belooft Piet een mooi cadeau” is geen voorbeeld van een al geslaagde bezitsoverdracht. Jan voorspelt dat Piet een mooi cadeau zal krijgen, maar deze overdracht is nog niet voltrokken en kan dus nog altijd mislukken. “Jan gunt Piet een mooi resultaat” ten slotte is een bijzonder geval, aangezien hier geen enkele zekerheid bestaat dat Piet een mooi resultaat zal hebben. Er wordt enkel een stelling geponeerd waarin Jan zegt graag te hebben dat Piet een mooi resultaat zal bekomen of zoals Colleman (2008: 30) het poneert: “as far as the subject is concerned, the indirect object can have the direct object”. Variatie met betrekking tot de aard van de overdracht en de resulterende bezitsrelatie Bezitsoverdracht hoeft niet altijd een materiële transfer te betekenen. Men kan “een verhaal vertellen”, “zeggen dat er iets is gebeurd”, “uitleg verschaffen”, “een schilderij tonen”, “de weg wijzen”, “pijn berokkenen”, … Hoewel er bij deze voorbeeldzinnen nergens sprake is van een materieel patiens, kan het toch als
15
overdracht van informatie, effecten, emoties, … worden aanzien en zijn deze zinnen evengoed voorbeelden van een ditransitieve constructie . Variatie met betrekking tot de volitionaliteit van het subject Het subject handelt, in tegenstelling tot wat wordt verwacht, niet altijd doelbewust. In een zin als “de grijze lucht vertelde hem dat het nog zou regenen vandaag” handelt “de grijze lucht” niet doelbewust, maar geeft hij desalniettemin een boodschap door aan een ontvanger. Variatie met betrekking tot het effect van de overdracht op de betrokken participanten, met name op het indirect object. Hoewel een handeling als verkopen bij de meeste taalgebruikers een positief effect op de ontvanger ervan suggereert, is dit niet altijd het geval. “Iemand een slag in het gezicht verkopen”, “iemand een dreun verkopen”, … affecteren het indirect object eerder negatief dan positief, maar horen daarom niet minder thuis in de ditransitieve constructie. Een tweede afwijking van het prototype van de beide constructies ligt in de opbouw en de vorm van de constructie. De dubbelobject-constructie wordt prototypisch weergegeven als een werkwoord dat een “caused reception”-betekenis heeft en waarbij de drie argumenten, agens, patiens en recipiens, respectievelijk overeenkomen met subject, direct object en indirect object in de vorm van een nominale constituent (zie paragraaf A hierboven). Doordat echter de volgende zinnen evengoed voorbeelden zijn van dubbelobject-constructies, worden ook zij hiertoe gerekend als variaties op het prototype. Jan verkoopt Piet een boek. Agens en subject, patiens en direct object en recipiens en indirect object vallen samen. Dit is een actieve zin en de prototypische dubbelobject-constructie. Mij wordt (door Piet) een boek verkocht. Patiens wordt subject, recipiens wordt indirect object en agens wordt een doorbepaling. Dit is een passieve zin. Ik word (door Piet) een boek overhandigd. Recipiens wordt subject, patiens wordt direct object en agens wordt een doorbepaling. Dit is een indirect-passieve zin. Jan kreeg een boek overhandigd van Piet. Recipiens wordt subject, patiens wordt direct object en agens wordt een door- of van-bepaling. Ook wordt er een specifiek werkwoord, namelijk krijgen aan toegevoegd. Dit is een receptieve zin, die echter bij vele werkwoorden niet mogelijk is.
Deze vier variaties zijn op hun beurt nog eens op te splitsen in telkens twee groepen. Ofwel neemt het direct object de vorm aan van een nominale constituent, ofwel van een afhankelijke zin. Voorbeeldzinnen 6 en 7 zijn slechts enkele voorbeelden van deze
16
verschillende verschijningsvormen die in dit corpusonderzoek allemaal zijn meegeteld in het totaal voor de dubbelobject-constructie. 6) Jan vertelde Piet dat hij morgen naar zee ging. 7) Aan Jan werd uitgelegd hoe hij een auto moest starten.
D. Twee verschillende constructies? Over de kwestie of de dubbelobject- en de aan-constructie twee verschillende constructies zijn of twee vormingsmogelijkheden van één constructie, is er in de Nederlandse taalkunde heel wat discussie. Zoals Balk-Smit Duyzentkunst in haar studie uit 1968 terecht aanhaalt: “Naar de woordsoorten verschillen de zinnen […], naar de zinsdelen zijn zij gelijk” (1968: 6). Aangezien er echter, zoals hieronder in paragraaf 2.5 wordt aangehaald, heel wat datieve werkwoorden bestaan die niet zomaar in de beide constructies kunnen voorkomen, moet er worden geconcludeerd dat deze constructies niet synoniem zijn. De geprofileerdheid van de medespelers bij het werkwoord speelt hierbij een grote rol. De drie medespelers bij de achttien testwerkwoorden in deze studie zijn steeds lexicaal geprofileerd, i.e. noodzakelijk voor de stand van zaken door het werkwoord beschreven (zie hiervoor ook paragraaf 1.1 A). Ook agens en patiens zijn constructioneel geprofileerd. De recipiens echter is bij de dubbelobject-constructie wel constructioneelgeprofileerd, maar bij de aan-constructie niet. Met andere woorden, er is hier niet enkel sprake van twee verschillende constructies doordat ze er verschillend uitzien, maar ook doordat hun betekenis subtiel van elkaar verschilt. Bij de dubbelobject-constructie is het indirect object volledig betrokken bij het gebeuren en niet weg te laten, terwijl dit bij de aan-constructie veel minder het geval is. De aan-constituent kan heel vaak worden weggelaten uit een zin zonder dat er verwarring ontstaat. Colleman haalt dan ook in zijn studie uit 2008 aan dat grammaticale constructies hun eigen betekenis aan een zin geven, net zoals lexicale elementen. Aangezien er hier dus sprake is van twee verschillende constructies, is er ook sprake van twee verschillende betekenissen. 1.3.
De datiefalternantie
Onder datiefalternantie wordt de onderlinge verwisselbaarheid tussen dubbelobject- en aan-constructie verstaan. Volgens Van Belle & Van Langendonck is deze onderlinge verwisselbaarheid hét stereotiepe kenmerk van het indirecte object (1996: 217). De twee onderstaande voorbeeldzinnen tonen dit aan. 8) Mijn grond kan mij thans ook overvloedige bezigheid verschaffen, schoon de catoen-pluk binnen is … (Post, Reinhart: 1791-1792) 9) …, dat zij slechts aan een klein getal der zich aanmeldende vreemdelingen huisvesting konden verschaffen. (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836)
17
Colleman (2008: 4) bespreekt de datiefalternantie bij werkwoorden van geven en soortgelijke werkwoorden op de volgende manier: […] a variety of verbs of giving – as well as verbs from a number of other, semantically related verb classes- […] can be used in either (i) a double object construction with two unmarked NP objects coding the recipient and theme participants […], or (ii) a prepositional dative construction with an unmarked theme object and the recipient marked by a preposition, usually aan […]
Hoewel het vaak lijkt alsof de keuze tussen de beide constructies willekeurig gebeurt, is dit niet noodzakelijk het geval. Werkwoorden hebben vaak een voorkeur voor één van beide constructies, en dit om verschillende redenen. Hieronder worden de belangrijkste factoren opgesomd die volgens bestaand onderzoek een rol spelen in de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie. 1.4.
Keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie
Er zijn verschillende redenen waarom een taalgebruiker voor de dubbelobject- of de aan-constructie kiest. Deze redenen zijn niet allemaal even doorslaggevend en ze worden zeker niet bewust door de taalgebruiker aangewend bij de keuze tussen de beide constructies. A tot en met D geven semantische factoren weer, E en F zijn discourspragmatische factoren. A. Geprofileerdheid Hierboven is al vermeld dat er een verschil is in de constructionele profilering van de rollen bij de dubbelobject- en de aan-constructie. De dubbelobject-constructie profileert de drie participantenrollen, waardoor de focus hier op de recipiens komt te liggen en zijn relatie tot het patiens. Bij de aan-constructie is er slecht sprake van twee geprofileerde participantenrollen, waardoor in dit geval de focus op de veranderende relatie tussen agens en patiens ligt. Colleman (2008: 19) bespreekt dit verschil aan de hand van het verschil tussen de partikelwerkwoorden afgeven en toesturen. The lexical semantics of afgeven ‘hand in/over’ etc. matches the proposed semantics of the aan-dative perfectly, while the verbs of the voorschotelen ‘serve up, put in front of’ and toesturen ‘send towards’ subtype, which focus on the end position of the theme, i.e. the recipient-theme relation, rather than on its leaving the agent’s domain lend themselves better to the double object construction.
Wat de werkwoorden uit deze studie betreft, klopt het dat overhandigen en afstaan de voorkeur geven aan de aan-constructie doordat ze beide de nadruk leggen op de veranderende relatie tussen agens en patiens. Bezorgen daarentegen suggereert duidelijk een ontvanger, die hierdoor in de constructie een belangrijke rol te vervullen heeft. De dubbelobject-constructie geniet bij bezorgen dus de voorkeur.
18
B. Betrokkenheid Van Belle & Van Langendonck (1996: 237) noemen als belangrijkste reden voor de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie de betrokkenheid van het indirect object bij het gebeuren. Zoals eerder al vermeld in 2.2 B, creëert het voorzetsel bij de aanconstructie een formele afstand tussen recipiens en de rest van de zin. Deze formele afstand suggereert op zijn beurt een semantische afstand. Daardoor krijgt de taalgebruiker onbewust het gevoel dat in een zin als “Jan geeft een boek aan Piet” Piet veel minder betrokken is bij het gebeuren en een veel kleinere rol heeft dan in een zin als “Jan geeft Piet een boek”. In deze laatste zin is Piet niet formeel afgeschermd van de rest van de zin en wordt zijn betrokkenheid automatisch groter. Hoe belangrijker de rol van de recipiens dus is in een situatie of een zin, hoe meer kans dat deze zin met een dubbelobject-constructie wordt opgebouwd. C. Overdracht De aard van de overdracht kan volgens Van Belle & Van Langendonck (1996: 239) de keuze voor één van beide constructies sterk beïnvloeden. Aan de hand van de twee onderstaande voorbeeldzinnen wordt dit aangetoond. 10) Jan verkoopt een klap aan Piet. 11) Jan verkoopt een boek aan Piet.
Beide zinnen zijn syntactisch gezien volledig gelijk, maar verschillen semantisch van elkaar. Zin 10 doet vreemd aan, terwijl dit bij zin 11 helemaal niet het geval is. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van een letterlijke overdracht, in de zin van een verplaatsing door de ruimte. In zin 11 zorgt Jan ervoor dat Piet een boek in zijn bezit krijgt: de bezitsoverdracht is duidelijk, er is sprake van een materiële transfer. In zin 10 komt een klap echter niet letterlijk in het bezit van Piet, aangezien een klap geen materieel product is. Ook heeft dit volgens Van Belle & Van Langendonck te maken met de betrokkenheid van Piet. Intuïtief voelt elke Nederlandstalige aan dat Piet in zin 10 een veel grotere betrokkenheid heeft bij het gebeuren dan in zin 11. Hij is niet enkel de ontvanger van de klap, maar wordt hierdoor hoogstwaarschijnlijk ook negatief geaffecteerd. Zo’n duidelijk (negatief) effect wordt in zin 11 helemaal niet gesuggereerd, wat de rol van recipiens op zich al kleiner maakt. Hierdoor is voor zin 10 de dubbelobject-constructie veel meer van toepassing dan de aan-constructie. D. Pad dat wordt afgelegd Colleman (2008: 4) vermeldt in zijn studie dat werkwoorden voorafgegaan door een prefix vaak de voorkeur geven aan de aan-constructie. Een reden hiervoor is volgens hem het feit dat dit “typical transfer verbs” zijn die de nadruk leggen op het pad dat wordt afgelegd door het patiens. Niet het eindpunt, de recipiens, is van belang, maar het pad dat het patiens van bron naar doel brengt. Dit staat in verband met de geprofileerdheid van de rollen bij deze werkwoorden: de recipiens is niet geprofileerd,
19
er wordt gefocust op het patiens en zijn “belevenissen”. In paragraaf 1.1 C van hoofdstuk 6 wordt deze hypothese op de drie partikelwerkwoorden in deze studie toegepast. E. Topic/focus Hoewel deze reden nergens de belangrijkste reden is om voor de dubbelobject- of de aan-constructie te kiezen, kan ze volgens Van Belle & Van Langendonck (1996: 240) toch in sommige gevallen meehelpen in de keuze tussen beide constructies. Dit argument heeft te maken met de nadruk die al dan niet op het indirect object ligt. Bij de dubbelobject-constructie, waar het indirect object verplicht vóór het direct object staat, krijgt dit laatste een sterkere nadruk dan wanneer het meer naar voren in de zin verschijnt, zoals bij de aan-constructie het geval is. Bij de aan-constructie daarentegen krijgt de aan-constituent, met name het indirect object, door gebruik van het voorzetsel meer nadruk. In zin 12 hieronder ligt de nadruk op Piet, terwijl in zin 13 op een boek wordt gefocust. 12) Jan geeft een boek aan Piet. 13) Jan geeft Piet een boek.
In verband hiermee staat het discours-pragmatische motief van oud vóór nieuw. Dit betekent concreet dat een taalgebruiker intuïtief al vermelde informatie vóór nieuwe informatie plaatst in een zin. Bevat het indirect object bijgevolg oude informatie en het direct object nieuwe, dan is de aan-constructie het best van toepassing, doordat het indirect object hier vóór het direct object komt. Is het omgekeerd, dan is de dubbelobject-constructie de beste keuze. F. Lengte van het indirect object Om onduidelijkheid in een zin te vermijden, is het belangrijk een zin niet te lang te maken, waardoor het geheugen van de taalgebruiker niet te hard op de proef wordt gesteld. Is er ergens toch een zware, complexe constituent te vinden in de zin, is het aangeraden die aan het eind van de zin te plaatsen, ongeacht of hij nadruk zou moeten krijgen of niet. Aangezien de dubbelobject-constructie gebonden is aan strengere woordvolgorderegels waarbij het indirect object vóór het direct object staat, is deze constructie praktisch gezien niet haalbaar voor zinnen met een complex indirect object. De aan-constructie daarentegen is veel vrijer wat de woordvolgorde betreft, zodat het complexe indirect object hierbij achteraan kan verschijnen. 14) De koning gaf een cadeau aan de grote, met stuurse blik voor zich starende man die geflankeerd werd door zijn drie schattige, maar luidruchtige kinderen en zijn robuuste, van snoepjes, snacks en andere lekkernijen voorziene vrouw. 15) *De koning gaf de grote, met stuurse blik voor zich starende man die geflankeerd werd door zijn drie schattige, maar luidruchtige kinderen en zijn robuuste, van snoepjes, snacks en andere lekkernijen voorziene vrouw een cadeau.
20
De keuze voor dubbelobject- of aan-constructie heeft dus, zoals Colleman (2008: 11) aangeeft, niet altijd met semantische overwegingen te maken, maar in dit geval ook met “the length of the theme and recipiënt NP’s”. 1.5.
Werkwoorden met de dubbelobject- en/of de aan-constructie
Er zijn heel wat datieve werkwoorden die in een dubbelobject- of een aan-constructie kunnen voorkomen. De keuze tussen beide is echter niet bij alle werkwoorden even vrij. Van Belle & Van Langendonck splitsen in hun studie (1996: 245) de ditransitieve werkwoorden op in vijf aparte groepen. De onderzochte werkwoorden in deze studie behoren enkel tot de eerste, derde en laatste groep, aangezien er steeds, ongeacht de eventuele uitgesproken voorkeur voor één van beide, keuze is tussen de beide constructies. Hieronder zijn de vijf groepen weergegeven.
Werkwoorden waarbij de dubbelobject- en de aan-constructie vrij inwisselbaar zijn en daarmee heel weinig aan de betekenis van de zin veranderen. Werkwoorden die enkel met de dubbelobject-constructie voorkomen en geen aan-constructie dulden. Voorbeelden van deze werkwoorden zijn besparen, nadoen en ten kwade duiden. Werkwoorden die een sterke voorkeur hebben voor de dubbelobject-constructie. De aan-constructie komt hierbij maar zelden voor en dit enkel volgens Van Belle & Van Langendonck “because there is not only involvement, but also a transfer” (1996: 245). Voorbeelden zijn ontnemen en uittrekken. Werkwoorden die enkel in de aan-constructie mogelijk zijn en dus geen dubbelobject-constructie dulden. Voorbeelden hiervan zijn overleveren, doorgeven en afgeven. Werkwoorden met een sterke voorkeur voor de aan-constructie. Dit zijn volgens Van Belle & Van Langendonck typische “transferwerkwoorden”, waar het recipiens hoe dan ook bijna nooit wordt aangegeven. Is dit wel het geval, dan wordt de aan-constructie als de normale constructie beschouwd. Voorbeelden van deze soort van werkoorden zijn rondsturen, verdelen en distribueren.
In het onderdeel C in paragraaf 2.2 hierboven zijn er al heel wat verschillende variaties aangegeven op het prototypische schema van de dubbelobject- en de aan-constructie. Bij de “variaties met betrekking tot de aard van de overdracht en de resulterende bezitsrelatie” wordt hierbij duidelijk dat er niet alleen sprake hoeft te zijn van materiële overdrachten, maar dat ook overdrachten van boodschappen en visuele gewaarwordingen tot de soorten overdrachten worden gerekend. Dit verklaart waarom voor deze studie niet enkel de letterlijke en typische geven-werkwoorden zijn gekozen, maar waarom er ook enkele meedelen- en tonen-werkwoorden aan bod komen.
21
HOOFDSTUK 3: METHODOLOGIE 1. Onderzocht corpus Het corpusmateriaal dat als basis van deze studie diende, komt uit het corpus “Literair Nieuwnederlands”. De teksten die hierin voorkomen, zijn gedownload van onder andere de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren en het Project Gutenberg. Het corpus “Literair Nieuwnederlands” bevat, zoals zijn naam doet vermoeden, enkel literaire teksten en reikt van het jaar 1640 tot 1920, van de 17e tot de 20e eeuw. Deze lange periode is onderverdeeld in vier subperioden van telkens 70 jaar:
Periode I: 1640 – 1710 Periode II: 1710 – 1780 Periode III: 1780 – 1850 Periode IV: 1850 – 1920
De totale omvang varieert van 1,4 miljoen woorden voor de vroegste periode tot 3,5 miljoen woorden voor de recentste. De hedendaagse corpusdata waarmee we onze diachrone resultaten zullen vergelijken, komen uit Colleman (2008). Hierin wordt gebruik gemaakt van het krantenmateriaal van het CONDIV-corpus geschreven Nederlands (dus niet van de chatteksten of de teksten van USENET). Het merendeel van dit krantenmateriaal stamt uit het jaar 1998. Het CONDIV-corpus is voor deze studie dus niet rechtstreeks doorzocht, maar wel gebruikt via de synchrone studie van Colleman (2008). Dit betekent echter, dat er in deze studie geen concrete voorbeelden van de periode na 1920 zullen staan, aangezien we via Collemans studie enkel over de synthetiserende cijfergegevens beschikken, en niet over de ruwe data. Een verschil tussen de beide corpora is de afwezigheid van literaire teksten in het CONDIV-corpus. Het krantenmateriaal, dat Colleman voor zijn studie gebruikte, heeft geen literaire doeleinden, terwijl dit bij de teksten uit het corpus “Literair Nieuwnederlands” wel het geval is. 2. Keuze van de testwerkwoorden Het doel bij de keuze van werkwoorden voor deze studie was een zo breed mogelijk gamma te creëren, zodat er achteraf op verschillende manieren groepen konden worden gevormd. Aangezien het uitgangspunt van dit onderzoek de studie naar de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie is, ligt het voor de hand dat dit ook bij de keuze van de werkwoorden als uitgangspunt werd gehanteerd. Er werd bijgevolg voor drie groepen van werkwoorden gekozen, van gelijke grootte: zes werkwoorden die duidelijk de dubbelobject-constructie prefereren in het hedendaagse Nederlands, zes werkwoorden die duidelijk de aan-constructie prefereren in het hedendaagse Nederlands en zes werkwoorden die geen specifieke voorkeur hebben voor één van beide constructies en dus tot de tussencategorie behoren. Om te weten te komen welke
22
werkwoorden precies tot welke groep behoren, werd er beroep gedaan op de hierboven vermelde studie van Colleman (2008). In deze studie zijn de onderzochte werkwoorden gerangschikt volgens de resultaten van een statistische test, de zogenaamde “distinctieve collexeem-analyse” van Gries & Stefanowitsch (2004). In deze test wordt het aantal voorkomens van beide constructies bij een werkwoord vergeleken met het totale aantal voorkomens van de dubbelobject- en de aan-constructie bij alle werkwoorden. In Collemans (2008) data is het totale aantal voorkomens van de dubbelobject- en de aan-constructie bij alle werkwoorden respectievelijk X en Y, dus 68% en 32%. Wijkt de verhouding tussen de geobserveerde frequentie van de dubbelobject-constructie en die van de aan-constructie bij een bepaald werkwoord hier uitgesproken van af, dan is er sprake van een significante voorkeur voor een bepaalde constructie. Wanneer nu de cijfergegevens van de beide constructies bij een bepaald werkwoord min of meer met deze procentuele waarden overeenstemmen, is dit werkwoord een werkwoord uit de groep van de tussencategorie, i.e. zonder uitgesproken voorkeur voor één van beide constructies. Een werkwoord met bijvoorbeeld 68 dubbelobject-constructies en 32 aan-constructies is dus geen werkwoord met een uitgesproken voorkeur voor de dubbelobject-constructie, ook al is dit schijnbaar wel het geval. Vergeleken met de totale cijfers van de beide constructies, bevindt dit werkwoord zich daarentegen in een perfecte tussenpositie. In dit onderzoek is deze werkwijze echter niet bruikbaar, aangezien er hier slechts achttien testwerkwoorden onder de loep worden genomen. De overkoepelende aantallen van alle dubbelobject- en aan-constructies van alle werkwoorden in Collemans (2008) studie kunnen hier bijgevolg niet worden gehanteerd. Daardoor wordt in deze studie steeds uitgegaan van een hypothetische fifty-/fifty-verhouding voor de tussenpositie. In hoofdstuk 5, waar de werkwoorden apart worden besproken, zal dit duidelijk worden. Omdat deze studie echter niet enkel wil attesteren, maar waar mogelijk ook verklarend te werk wil gaan, was het belangrijk dat ook de semantiek van de werkwoorden onder de loep werd genomen. Met andere woorden, niet enkel werden de werkwoorden gekozen op basis van hun voorkeur voor één van beide constructies in het hedendaagse Nederlands, maar ook op basis van hun semantiek. De werkwoorden vertegenwoordigen in totaal drie verschillende semantische groepen: de klasse van de geven-werkwoorden, van de meedelen-werkwoorden en van de tonen-werkwoorden. Voor deze verdeling kon gebruik worden gemaakt van Colleman (2006), waar de werkwoorden in semantische klassen zijn onderverdeeld. De reden waarom dit niet allemaal typische geven-werkwoorden zijn, is in hoofdstuk 2 (paragraaf 1.5) aangegeven. Daarnaast werd er ook rekening mee gehouden dat er enkele scheidbaar samengestelde werkwoorden in de selectie voorkwamen, zodat ook die achteraf als aparte groep konden worden bestudeerd. Uiteindelijk werd er voor de volgende werkwoorden gekozen:
23
Voorkeur voor de DOC
Voorkeur voor de aanconstructie
‘Geven’
‘Meedelen’
‘Tonen’
‘Geven’
‘Meedelen’
Beloven
Vertellen
Wijzen
Afstaan
Bezorgen
Zeggen
Overhandigen
Gunnen
Tussencategorie ‘Geven’
‘Meedelen’
‘Tonen’
Melden
Berokkenen
Bevelen
Tonen
Schrijven
Sturen
Uitleggen
‘Tonen’
Verschaffen
Schenken Verkopen
Tabel 3.1: Keuze werkwoorden per groep en klasse
Eén werkwoord dat oorspronkelijk werd gekozen, moest tijdens het bronnenonderzoek nog worden vervangen. Het werkwoord doorgeven werd in het diachrone corpusmateriaal namelijk geen enkele keer geattesteerd, waardoor afstaan, dat zowel qua syntactische voorkeur in het hedendaagse Nederlands als qua semantische klasse als qua morfologisch statuut met doorgeven overeenkwam, zijn plaats innam. Hoewel de werkwoorden schijnbaar niet gelijk zijn verdeeld en er veel meer gevenwerkwoorden worden gebruikt dan meedelen- en tonen-werkwoorden, is dit verschil toch niet zo groot. In de voorbeeldlijstjes van indirect objectwerkwoorden in het hedendaagse Nederlands worden er in de literatuur namelijk meer geven- dan meedelengenoemd en slechts enkele tonen-werkwoorden. 3. Methodologie Corpusonderzoek vereist steeds een grondig basisonderzoek. In het basisonderzoek van deze studie werd het diachrone corpus volledig doorzocht op zinnen die voor het uiteindelijke onderzoek relevant zijn. De verschillende stappen uit het basisonderzoek, worden in wat volgt chronologisch opgesomd en kort toegelicht.
Het eerste deel van dit hoofdstuk schetste een beeld van het gebruikte corpus voor dit onderzoek. Alvorens dit corpus echter te kunnen doorzoeken, was het aangewezen in het WNT en in het “Middelnederlandsch woordenboek” van Verwijs en Verdam (1929) de verschillende spellingsvormen van de achttien werkwoorden op te zoeken. Dit uiteraard niet enkel van hun infinitiefvormen, maar ook van hun verschillende vervoegingen. Was er namelijk al een eenduidige spelling in de doorzochte eeuwen te vinden, dan bleef deze slechts in weinig gevallen constant door de eeuwen heen. Aan de hand van de bekomen spellingsen vormingsmogelijkheden van de werkwoorden, kon per werkwoord een lijst worden gemaakt van de nodige zoektermen. Belangrijk hierbij is dat een vorm niet meerdere keren voorkomt, want dan wordt deze vorm ook meerdere keren weergegeven bij de uiteindelijke resultaten, wat geen correct beeld zou
24
opleveren. De verschillende zoektermen, die ik op basis van de verschillende vormen van de werkwoorden geformuleerd heb, waren de volgende: Afstaan Afsta*/afgestaan/afghestaan/afgestaen/afghestaen Sta*/stond*/stont*/gestaan/ghestaan/gestaen/ghestaen met in hun buurt (10 woorden naar links en 10 naar rechts) af Beloven Beloof*/belov*/beloov* Berokkenen Berokken*/berocken* Bevelen Beveel*/bevelen*/beval*/bevolen*/bevool* Bezorgen Bezorg*/besorg* Gunnen Gun/gunt/gund*/gon*/jun/junt/jund*/jon*/gegun*/gegon*/gejun*/ gejon*/gegost/ghegun*/ghejun*/ghejon*/ghegon* Melden Meld*/melt*/gemel*/ghemel*/gemolden/ghemolden Overhandigen Overhandig*/overhandich*/ooverhandig*/ooverhandich* Handig*/handich* met in hun buurt (10 woorden naar links en 10 naar rechts) over/oover Schenken Schenk*/schonk*/schenc*/schonc*/scenk*/sconk*/scenc*/sconc*/sc hink*/schinc*/scink*/scinc*/geschonken*/gheschonken*/geschonc*/ gheschonc*/gesconc*/ghesconc*/gesconk*/ghesconk*/geschenkt/ gheschenkt/geschenckt/gheschenckt Schrijven Schrijf*/schrijven*/schryf*/schryven*/schrieven*/schriven*/schrief*/ scrijf*/scrijven*/scryf*/scryven*/schreef*/schreven*/screef*/ screven*/screeven*/schreeven*/geschreven/gheschreven/ geschreeven/gheschreeven/gescryven/ghescryven/gescreven/ gescreeven/ghescreven/ghescreeven Sturen Stuur*/stuer*/sturen*/stier*/stuyr*/gestuur*/ghestuur*/ gestier*/ghestier*/ gestuyr*/ghestuyr*/gestuer*/ghestuer* Tonen Tonen*/toon*/getoon*/ghetoon*/toog*/togen*/getoog*/getooch*/ ghetoog*/ghetooch*/teun*/geteun*/gheteun* Uitleggen
25
Uitleg*/uytleg*/uutleg*/uitgeleg*/uytgeleg*/uutgeleg*/uitgheleg*/ uytgheleg*/uutgheleg*/uitgelei*/uytgelei*/uutgelei*/uitghelei*/ uytghelei*/uutghelei*/uitgeley*/uytgeley*/uutgeley*/uitgheley*/ uytgheley*/uutgheley* Leg*/lei*/ley*/geleg*/gelei*/geley*/gheleg*/ghelei*/gheley* met in hun buurt (10 woorden naar links en 10 naar rechts) uit/uyt/uut/wt Verkopen Verkop*/verkoop*/verkocht*/vercop*/vercoop*/vercocht*/verkoft*/ verkooft*/verkogt*/vercogt*/verkoght*/vercoght* Verschaffen Verschaf*/vorschaf* Vertellen Vertel* Wijzen Wijs*/wys*/wijzen*/wyzen*/wees*/weezen*/wezen*/gewezen/ geweezen/ghewezen/gheweezen/gewijs*/ghewijs*/gewijz*/ghewijz* /gewys*/ghewys*/gewyz*/ghewyz* Zeggen Zeg*/seg*/gezeg*/geseg*/ghezeg*/gheseg*/zei*/sei*/gezei*/ghezei*/ gesei*/ghesei*/gezee*/ghezee*/zag*/sag*/gesaag*/ghesaag*/gezaag* /ghezaag* De asterisk aan het einde van een woordvorm betekent dat er om het even welke uitgang aan de vorm kan worden verbonden. Een vorm als toon* levert dus de volgende vormen op: toon, toont, toonen, toonend, toonde, toonden, .. Deze talloze vormen van de achttien testwerkwoorden werden in Stap 2 van het basisonderzoek via het programma “Wordsmith” in het corpus “Literair Nieuwnederlands” opgezocht. Dit gebeurde uiteraard per periode, en in verschillende beurten, aangezien Wordsmith bijvoorbeeld niet alle 19 vormen van wijzen in één beurt in een periode kon opzoeken. Deze 19 vormen van wijzen werden in drie groepen verdeeld en per groep opgezocht. Later, bij het maken van de lijsten per periode, werden ze samengezet. Na deze stap ontstonden er dus per werkwoord vier lange lijsten van zinnen, die alle “hits”, alle zinnen die beantwoordden aan de zoekopdracht, bevatten. Uiteraard waren niet alle zinnen, die door de bovenstaande zoekopdrachten werden opgezocht, bruikbaar voor dit onderzoek. Daarom hield Stap 3 van het basisonderzoek de individuele analyse van de zinnen in. Hierin werd per zin onderzocht of er een dubbelobject-constructie, een aan-constructie of geen van beide in het spel was. Zoals verwacht, werd vaak meer dan de helft van de zinnen uit het onderzoek geweerd en dit om allerhande redenen. Deze geweerde constructies worden in paragraaf 1 van hoofdstuk 4 besproken. Aangezien de onderzochte werkwoorden enkele hoog-frequente werkwoorden bevatten, werd voor de aanvang van de analyse een bovengrens vastgelegd op
26
250. Dit betekent dat wanneer bij een werkwoord in een bepaalde periode 250 relevante constructies zijn gevonden, de analyse van dat werkwoord in deze periode niet meer wordt voortgezet. In dit onderzoek was dit enkel het geval bij het werkwoord zeggen. Aangezien ik echter de telling niet steeds perfect bijhield, is in de vier perioden van dit werkwoord de bovengrens licht overschreden. Hieronder zijn het aantal voor dit onderzoek relevante attestaties van zeggen per periode weergegeven. Periode I: 254 relevante attestaties Periode II: 253 relevante attestaties Periode III: 310 relevante attestaties Periode IV: 256 relevante attestaties Doordat zeggen zo populair bleek, was bovendien enkel de analyse van enkele attestaties van de vormen zeg*/seg*/gezeg*/geseg*/ghezeg*/gheseg* nodig om deze bovengrens te bereiken. Na Stap 3 hield ik dus per werkwoord vier lijsten aan zinnen over. De relevante zinnen voor dit onderzoek bevatten enkel dubbelobject- en aan-constructies, bij de niet-relevante was dit niet het geval. In Stap 4 begon het tellen van de verschillende constructies per werkwoord en per periode. Hiervoor werden de attestaties per periode per werkwoord gesorteerd. Eerst komen de niet-relevante attestaties aan bod, daarna de aanconstructies gevolgd door de dubbelobject-constructies (zie bijlage). De cijferwaarden die ik bekwam, werden in tabellen gegoten en uiteindelijk ook in grafieken verwerkt. Ook werden steeds de procentuele waarden bij de cijfergegevens geplaatst. Het is namelijk enkel mogelijk een stijging of daling te bestuderen, als deze in verhouding tot het totale aantal wordt gezet. Voorbeeld: In twee perioden zijn er 10 voor dit onderzoek relevante attestaties gevonden. Het totale aantal attestaties in deze perioden verschilt echter: in Periode I zijn dit er 100, in Periode II 200. Dit betekent dat de procentuele waarde van de relevante attestaties in Periode I 10% bedraagt en in Periode II 5%. Hoewel het dus lijkt alsof het aantal relevante attestaties gelijk bleef, is er toch een daling merkbaar aan de hand van de procentuele waarden. Wanneer in één zin twee aparte indirecte objecten werden geattesteerd, werd deze zin bovendien twee keer meegeteld. Zinnen 1 en 2 zijn voorbeelden hiervan. 1) Hij zou het hun eens toonen, aan de zwarten, wat wederwraak teweeg kan brengen, zij hadden hem zijn kind ontroofd; (Loveling V., Sophie: 1885) 2) Hij had haar nog nooit iets gezegd, aan Marianne, omdat hij vreesde, zeker wist bijna - dat zij niet van hem hield. (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901)
27
Na Stap 4 was het basisonderzoek afgerond en begon de bestudering van de werkwoorden en hun aantal voorkomens: was er ergens een toename of afname van een bepaalde constructie tegenover de andere, hoe evolueert de keuze van de werkwoorden voor één van beide constructies en hoe verhoudt dit zich tot de gegevens uit de synchrone studie van Colleman (2008). Deze analyse per werkwoord wordt in hoofdstuk 5 weergegeven. De chi kwadraat-test was hierbij onontbeerlijk, zodat ik steeds kon nagaan of, wat ik beweerde aan de hand van de cijfergegevens, geëxtrapoleerd kon worden naar de volledige gebruikswijze van het werkwoord in een bepaalde periode. Doordat er echter bij enkele werkwoorden relatief lage cijferwaarden werden geattesteerd, heb ik naast de chi kwadraat-test ook gebruik gemaakt van de Fisher’s exact test. Zodra de cijfergegevens waarvan ik de p-waarde wilde berekenen, een cijfer kleiner dan zes bevatten, werd in plaats van de chi kwadraat-test de Fisher’s exact test aangewend. Deze twee tests berekenen een p-waarde van de ingegeven cijfers, die de significantie van die cijfers weergeeft. Is de p-waarde kleiner dan 0,05, dan is de evolutie tussen deze cijfers significant en kan ze geëxtrapoleerd worden naar de volledige gebruikswijze van het werkwoord in die perioden. De zesde en laatste stap was de vergelijking van de werkwoorden met elkaar. Hier ging ik op zoek naar opvallende verschillen of overeenkomsten tussen bepaalde werkwoorden en eventuele oorzaken hiervan. Aan de hand van een algemene trend konden enkele groepen van werkwoorden worden gevormd. Ook stelde ik me de vraag of gelijkaardige semantische nuances als resultaat hebben dat werkwoorden ook constructioneel eenzelfde voorkeur hebben en eenzelfde evolutie hebben doorlopen.
28
HOOFDSTUK 4: HOOFDCATEGORIEËN VAN DE AANGETROFFEN CONSTRUCTIES 1. Geweerde constructies Niet alle zinnen die het corpus “Literair Nieuwnederlands” aangaf, waren bruikbaar voor dit onderzoek. Aan de hand van enkele basisregels werden er constructies behouden of geweerd. Waar er bij het ene werkwoord erg weinig irrelevante zinnen waren, moest bij het andere, zoals al vermeld in hoofdstuk 3, dan weer meer dan de helft van het aantal gevonden zinnen verwijderd worden. Onder de geweerde zinnen bevinden zich verschillende groepen, elk met een aparte reden om ze uit het onderzoek te houden. Hieronder zijn deze redenen aangegeven vergezeld van enkele voorbeeldzinnen. 1.1.
Irrelevante constructies
Zinnen die geen dubbelobject- of aan-constructie bevatten, zijn irrelevant voor deze studie en werden bijgevolg geweerd. In de voorbeeldzinnen 1 en 2 ontbreekt er telkens een indirect object, in voorbeeldzin 3 een direct object en in voorbeeldzin 4 is er sprake van een intransitieve constructie. 1) Onlangs heeft hy al zyn Kaas verkogt, is met die Negotie uitgescheiden en een Koopman in Mekrap geworden. (Diverse, De Denker: 1763-1774) 2) … of wel, omdat hij zijn bedrevenheid in het hanteeren der wapenen door een beslissend feit wilde toonen. (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836) 3) De laatste maal, dat ik u schreef, was na mijne terugkomst uit Opheusden, een reisje, dat weinig anders dan teleurstelling voor mij heeft opgeleverd. (Bilders, Brieven en dagboek: 1856-1876) 4) “Ge moet u laten genezen en ge moogt vooral niet meer zoo drinken”, sprak zij, als iemand die voelt dat hij bevelen mag. (De Bom, Wrakken: 1898)
De achttien werkwoorden uit deze studie kunnen allemaal voorkomen met een bepaling ingeleid door het voorzetsel aan. Dit is echter niet het enige voorzetsel dat aangetroffen werd bij de verschillende werkwoorden. Hieronder zijn talloze andere voorzetsels aangegeven die zich in het diachrone corpusmateriaal als complement bij één van de achttien werkwoorden bevinden. Aangezien deze studie zich richt op de verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie, worden constructies met andere voorzetsels, zoals hieronder aangegeven, buiten beschouwing gelaten. Bovendien hebben sommige van de onderstaande voorbeeldzinnen geen object, maar enkel een voorzetselgroep. 5) Het voorzetsel van
29
zoo is dit een wet die nootzakelijk volgt uit de menschelijke natuur: maar dat de menschen van hun regt afstaan of genecessiteert worden aftestaan, 't welk zy uit de natuur hebben, om na zekere Canon hun leven te dirigeren, dit hangt alleen van de menschelijke goedkeuring af. (Duijkerius, Leven van Philopater + vervolg: 1694)
6) Het voorzetsel op “ik heb als myne vrienden gedaen” antwoordde de jongeling, op de Geuzen wyzende. (Conscience, In ’t Wonderjaer: 1837)
7) Het voorzetsel jegens … zijn de visschers de eerlijkste lieden onder de zon, komen des zondags netjes voor den burger, houden hunne wooning uiterst rein en vinden het middel, om, ondanks hunne armoede, zich jegens nog armere broeders weldadig te toonen. (Sleeckx, Op ’t Eksterlaer: 1863)
8) Het voorzetsel tegenover Zij deed ook haar best om zo weinig mogelijk te tonen, tegenover het publiek. (Daum, Goena Goena: 1887)
9) Het voorzetsel over …, maar de zenuwachtige man wist zich weer ongeloofelijk goed te beheerschen en geen trek van zijn effen gelaat verried iets anders dan onverschilligheid, toen hij kalm antwoordde: “'t Is mij wel. Als het zoover is zal ik hem er wel eens over schrijven.” (Emants, Drie novellen: 1879)
10)Het voorzetsel naar En de landvoogd schreef naar 't moederland dat de rust in de Lampongs hersteld was. (Multatuli, Max Havelaar: 1860)
11)Het voorzetsel in Sarinah zat erbij als een stomme; ze vroeg niets, stond zachtjes steunend op, schonk water in een glas uit de gendi en reikte het haar toe. (Daum, Goena Goena: 1887)
12)Het voorzetsel bij en Campo deed nu in alle de Nieuwspapieren bekend maaken, dat die geene welke by een zeekere Boekverkooper een zoodaanig gedenkstuk bezorgen konde, met tien dukaaten zoude worden vergolden. (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756)
13)Het voorzetsel met ick heb het hof met wacht By tijts bezorght: al sloegh de stadt en 't volck aen 't muiten, Men vreeze geen gevaer, van binnen, noch van buiten:… (Vondel, Salmoneus: 1657)
14)Het voorzetsel voor Desen Heer heeft onlangs in drie Predicatien of liever Oratien agter een, daer sulcke openbaere blijcken af gegeven en voor de geheele wereld getoond, hoe hy in staet is, om een halve eeuwigheyt na malkanderen met een weergadelose Eloquentie van een Niet weesen te redeneeren, dat elck moet bekennen noit iets diergelijcks gehoort te hebben. (Duijkerius, Leven van Philopater + vervolg: 1694)
15)De voorzetselgroep aan het adres van: Het voorzetsel aan kan hier niet wegvallen omdat deze voorzetselgroep een richting aanduidt, geen ontvanger. De ontvanger van de handeling is niet het adres, maar de bewoners van dit huis.
30
- Wat is dat pak ginds? Takker bracht hem de schoongesnoerde doos en de faktuur welke onder de strikjes vastzat. - Bezorg dit eveneens, zei Sörge, met een kaartje van mij, aan het adres van mevrouw Verlat. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909)
1.2.
Nominaliseringen en substantieven
In dit onderzoek worden de constructies waarin werkwoorden voorkomen, onderzocht. Om die reden zijn nominaliseringen en substantieven afgeleid van een werkwoord geweerd en enkel de zinnen behouden, waarin het werkwoord daadwerkelijk een werkwoordelijke functie heeft. Voorbeeldzinnen 16 tot en met 18 zijn zinnen met respectievelijk een nominalisering en twee substantiefvormen van de werkwoorden schrijven, bevelen en bezorgen. 16) Hij moet mij een schrijven overbrengen van de Koningin. (Bosboom-Toussaint, De graaf van Leycester in Nederlandf: 1845) 17) …, genaamt MANGOL, een walg hebbende om onder de beveelen van den Colonel FOURGEOUD te dienen, … (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802) 18) … wanneer ik hoor ('t geen maar al te veel onder ons, zelfs by fatsoenlyke luiden, in zwang gaat) ontaarde kinderen met hunner ouderen raad de spot dryven, dezelven naar de besorging hunner eige zaken verzenden, … (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 17311735)
1.3.
Adjectieven
Om dezelfde reden als hierboven zijn ook de adjectieven, of beter gezegd adjectivisch gebruikte deelwoorden, uit het onderzoek geweerd. Zinnen 19 en 20 tonen duidelijk aan dat de werkwoorden schenken en overhandigen hier geen werkwoordelijke functie hebben, maar een adjectivische bij respectievelijk de genade en de papieren. 19) Dit is een Christen: die met den in wendigen grond, gemoed en wille sich heeft tot de geschoncken genade in Christo Jesu ingewend, … (Luyken J., Jezus en de ziel:1678) 20) …, want hy zond des anderen daags de overhandigde Papieren rakende de voorgenoomen Levenbeschryving weder aan haar wraakzuchtige Galand te rug, … (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756)
1.4.
Zeggen als stoplap
De vorm zeg komt –nu nog steeds- geregeld voor als aanzet of afsluiter van een zin. In zo’n geval is de semantiek van het werkwoord volledig verbleekt en heeft het bijgevolg geen werkwoordelijke functie meer in de zin. Zinnen als voorbeeldzin 21 werden dus niet meegeteld in het onderzoek.
31
21) nee, dat is 't niet... zeg boy, we hebben 't beroerd gehad, den laatsten tijd, maar je zal d'ris zien, alles wordt nou weer goed... (De Haan, Pijpelijntjes: 1904)
1.5.
Zinnen die meer dan één keer voorkomen
Wanneer eenzelfde zin meer dan één keer voorkomt, al dan niet uit een andere bron, werd deze zin slechts één keer meegeteld. De identieke voorbeeldzinnen 22 en 23 komen beide uit dezelfde tekst, en geven de inhoud weer van een bepaald hoofdstuk in het werk van Stedman. De eerste opsomming is aan het begin van het werk te vinden in de inhoudstafel. De tweede is een herhaling van de inhoud vlak voordat het bewuste hoofdstuk wordt aangevat. Hoewel dit dus twee keer in het werk voorkomt, wordt het slechts één keer meegeteld. 22) --De Oppossum van het vrouwelyk geslacht.--De Brazilsche Wezel.--De Mierëeter.--De Tamandua.--Hout-luizen en vliegende luizen.--Tafereel van ellende en sterfte.--De Vrede aan de Volkplanting bezorgd. --De Poelsnip. --De Lepelgans, en de Brazilsche Ojevaar.-Wilde Eendvogels van verschillende zoorten. XXIX. HOOFTSTUK. Byzonderheden, betreffende den beruchten GRAMAN QUACY. (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802) 23) --De Oppossum van het vrouwelyk geslacht.--De Brazilsche Wezel.--De Mierëeter.--De Tamandua.--Hout-luizen en vliegende luizen.--Tafereel van ellende en sterfte.--De Vrede aan de Volkplanting bezorgd. --De Poelsnip.--De Lepelgans, en de Brazilsche Ojevaar. -Wilde Eendvogels van verschillende zoorten. Den 10den November, begaf ik my, in een talryk gezelschap,… (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802)
1.6.
Dezelfde vorm, een andere betekenis
Enkele van de bestudeerde werkwoorden hebben meerdere betekenissen. Wanneer deze andere betekenissen niets met de huidige betekenis te maken hebben, worden ze beschouwd als een ander werkwoord en bijgevolg geweerd uit dit onderzoek. De volgende vier zinnen tonen deze polysemie aan. 24) De Ouders bezuinigen alles wat 'er van de winst kan overschieten, om hunnen teergeliefden zoon een hoger rang, dan dien van een ambagtsman, te doen bestygen, zonder daer groot geld aen te kunnen uitleggen; (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735)
WNT: (verouderd) “geld aan een zeker doel besteden, spenderen, uitgeven”.
25) Hy heeft nu al eenige jaaren zich met allen ernst op de verbetering van zyn gemoed en leven uitgelegd, maar is nog verre af van die volmaaktheid, … (Diverse auteurs, De Denker: 1763-1774)
WNT: (wederkerend, vrijwel alleen aangetroffen in de 18e eeuw) “(zich) richten op, zich toeleggen op”.
32
26) En hy u weder in den ouden staet herstelt, Bezorgh vrou moeder, nu ten ende van haer leven, … (Vondel, Batavische Gebroeders: 1663)
WNT: “zorg dragen, voor iemand zorgen”.
27) Een algemeene schrik had de Hollanders bevangen, die, overal niets dan vijanden ziende, zonder naar de bevelen van Beaumont, die hen hereenigen wilde, te luisteren, op de vlucht togen en zich naar den zeekant spoedden, ten einde hunne vaartuigen weder te bereiken. (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836)
1.7.
WNT: “tijgen, toog, getogen: trekkende verplaatsen”.
Scheidbaar samengestelde werkwoorden
Heel wat van de bestudeerde werkwoorden komen geregeld voor als deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord. Aangezien het in zo’n geval een ander werkwoord betreft dan het bestudeerde, worden deze zinnen uit het onderzoek geweerd. Het WNT fungeerde hierbij als leidraad: staat het schijnbaar scheidbaar samengestelde werkwoord niet apart in dit woordenboek vermeld, beschouwen we het als een constructie van het basiswerkwoord zelf. Indien het wel vermeld wordt als apart werkwoord, wordt het als een verschillend werkwoord beschouwd en bijgevolg geweerd. Voorbeeldzinnen 28 tot en met 32 zijn slechts enkele van de vele scheidbaar samengestelde werkwoorden met het basiswerkwoord schrijven als tweede deel. Deze worden echter allemaal in het WNT als aparte werkwoorden beschouwd, dus werden ze –ongeacht of ze in een ditransitieve constructie voorkomen of niet- geweerd. Voorbeeldzinnen 33 tot en met 35 zijn volgens het hierboven beschreven criterium wel degelijk voorbeelden van het werkwoord schrijven. Deze werden dus wel meegeteld in dit onderzoek. 28) Hij schreef het toe aan een nuffig misprijzen en had medelijden met haar bakvischvooroordeelen. (De Bom, Wrakken: 1898) 29) Wie geeft hem 't gezag in eene conversatie, daar ieder evenveel recht toe heeft, eens anders vryheid te bepalen en aan onzen geest en verbeeldingskragt lastige wetten voor te schryven? (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 30) hij schreef haastig door, en in uitdrukkingen die levendige voldoening moesten te kennen geven, … (Wallis, Vorstengunst: 1883) 31) Naademaal ik papier genoeg had, schreef ik alle voorvallen aan, die haast door 't dikwils leesen van buiten konnende. (Smeeks H., Beschrijving van het koninkrijk Krimske Kermes, 1708) 32) De Karthaagsche Veldheer schreef geene schattingen uit, noch plunderde de Ingezetenen, … (Diverse, De Denker: 1763-1774) 33) Er was dien dag veel, zeer veel te doen. Kom, vooruit, en hij schreef weêr. Neen, heusch, Kiewater scheelde iets, dachten de klerken, … (Netscher, Studies naar het naakt model: 1886)
We(d)erschrijven is geen scheidbaar samengesteld werkwoord.
33
34) Hij hoorde er niets van, neen, in het geheel niets, daar hij zelfs nauwelijks wist wat hij deed en waar hij zat. Werktuiglijk schreef hij voort, als een machine, dat eenmaal een stoot verkregen heeft en nog geruimen tijd blijft doorslingeren. (Netscher, Studies naar het naakt model: 1886)
Voortschrijven is geen scheidbaar samengesteld werkwoord.
35) Natuurlijk schreef zij mij terstond terug. Wel had ik haar mijn adres niet opgegeven, maar zij stuurde de brieven naar den Haag, … (Emants, Drie novellen: 1879)
1.8.
Terugschrijven is geen scheidbaar samengesteld werkwoord.
Twijfelgevallen
Voorbeeldzinnen 36 tot en met 39 stellen zinnen voor die op twee manieren kunnen worden geanalyseerd. Het zijn met andere woorden twijfelgevallen. Na wat wikken en wegen, zijn voorbeeldzinnen 36 en 37 geweerd en voorbeeldzinnen 38 en 39 behouden om redenen die eronder zijn aangegeven. Hoewel er zoals aangegeven wordt, steeds gebruik wordt gemaakt van een basisregel in zulke gevallen van twijfel, is sturing door een intuïtief taalgevoel hierbij onontbeerlijk en onvermijdelijk. 36) …, of hy ging hem verhalen op wat wys hy los gekomen was, terwyl Philax syn geest en behendigheid met duisend lof-redenen verhefte, en hem beloofde by voorvallende gelegentheid gunstig te zyn. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695)
“Hij beloofde aan hem om bij voorvallende gelegenheid gunstig te zijn” Ofwel “Hij beloofde om bij voorvallende gelegenheid hem gunstig te zijn” Aangezien de eerste mogelijkheid, waar hem als indirect object bij beloven staat, vreemd aandoet, wordt in dit geval de tweede mogelijkheid als correcte parafrasering beschouwd. In de zin “iemand is bij voorvallende gelegenheid gunstig” krijgt de taalgebruiker namelijk het gevoel dat er iets ontbreekt, met name wie men gunstig is. Hier wordt beloven dus niet in een ditransitieve constructie ingepast, waardoor deze zin is geweerd. 37) ik besloot de eerste Sture te zijn, die zich niet met daden van roem en krijgseer in 't boek der geschiedenis schreef, want de inkt van dat schrift zou het bloed mijner landgenooten wezen, het marmer voor mijn eereteeken zou uit hun graven gehouwen zijn. (Wallis, Vorstengunst: 1883)
Het reflexieve voornaamwoord zich kan geregeld als doel of belanghebbende van een handeling worden beschouwd. In dit geval is zich echter direct object, waardoor een indirect object ontbreekt en deze zin is geweerd uit het onderzoek. In hoofdstuk 5 bij de aparte bespreking van schrijven (paragraaf 2.3) komt dit nog aan bod. 38) Wel, je hebt de jongens van het gymnasium in Doetinchem meer dan eens beloofd te schrijven, hoe het ons op onze vlucht gegaan is. (Heimans, Willem Roda: 1889)
“Je hebt beloofd aan de jongens te schrijven”
34
Ofwel “Je hebt aan de jongens beloofd te schrijven” Als algemene regel bij twijfelgevallen als zin 38 geldt in deze studie: wanneer het indirect object bij het onderzochte werkwoord kan horen, hoort het hier ook bij. Met andere woorden, zin 38 is behouden. 39) In het eerst scheen het geluk Van Baerbergh te begunstigen, en juichend zag hij het geld, dat voor hem lag, steeds vermeerderen, en zijn stem was het gewoonlijk, die den knapen beval te schenken, of van Perrol vorderde, dat hij hem bescheid zou doen. (Oltmans, De schaapherder: 1838)
“Aan de knapen bevelen om te schenken” Ofwel “Bevelen om aan de knapen te schenken” Aangezien de tweede mogelijkheid grammaticaal niet helemaal klopt door het ontbreken van een direct object bij schenken en de eerste mogelijkheid de meest logische is gezien de context van de zin, is deze zin als relevant beschouwd. Ook de algemene regel, hierboven aangegeven, ondersteunt dit. 1.9.
Andere taal
Zinnen in een andere taal dan het Nederlands, worden in dit onderzoek niet meegeteld. Het is in dat geval namelijk moeilijk uit te maken of de constructie, waarin het werkwoord voorkomt, een woordelijke vertaling is uit het Nederlands of een constructie die uit de vreemde taal stamt. Voorbeeldzin 40 toont deze onduidelijkheid aan. Qua opbouw zou deze zin namelijk als woord-voor-woord-vertaling van het Nederlands kunnen worden aanzien. Den oprechten is bovendien helemaal niet vertaald. Omdat het echter mogelijk is dat hier geen woordelijke vertaling bedoeld werd, maar een pure Duitse zin, is zin 40 geweerd uit het onderzoek. 40) …, darom wol ich men selben nicht preizen, Sed adrem, hir toon ich euch ir hern, den oprechten lapis Philosophorum, … (Asselijn, De kwaksalver: 1692)
1.10. Oninterpreteerbare zinnen Bij de analyse van zinnen die zo’n vier eeuwen geleden zijn opgeschreven, is het onvermijdelijk dat er enkele zinnen worden gevonden die momenteel zeer moeilijk tot helemaal niet analyseerbaar zijn. Bij deze zinnen is het weliswaar soms nog mogelijk een betekenis af te leiden van het geheel, maar een gedetailleerde analyse van de zinsdelen blijkt toch niet altijd voor de hand te liggen, zoals voorbeeldzinnen 41 en 42 aantonen. Deze zinnen werden logischerwijze geweerd. 41) Luistertroep brak in hevig boozende kletsclubjes, die 't allemaal schande vonden, dat iemand zóó behandeld
werd, maar jongen-celboef prettig vindend aandachtig
35
zwijgluisteren om hem vertelde door: “En nou moet je je deris goed voorstellen hoe zoo'n cel d'ruit ziet... (De Haan, Pijpelijntjes: 1904)
Hoogstwaarschijnlijk is in dit citaat iets weggevallen, wat het nauwelijks interpreteerbaar maakt.
42) Gewis een versche dootquetsuur Bequam noit balssem aengenaemer Dan my dees wijs. mijn dochter Thamer, Hoe luidt dit anders dan het plagh! (Vondel, Koning David in ballingschap & herstelt: 1660)
1.11. Schijnbaar gelijkaardige constructies Bij de twee werkwoorden zeggen en tonen zijn er constructies aangetroffen die qua opbouw de ditransitieve aan-constructie lijken te vertegenwoordigen. Het complement ingeleid door het voorzetsel aan geeft echter bij de beide werkwoorden geen ontvanger of belanghebbende aan van de handeling, hetgeen bij de ditransitieve aan-constructie wel het geval is. Aan de hand van de parafrasering van de onderstaande voorbeeldzinnen wordt dit duidelijk. Deze constructies zijn dus, hoewel ze lijken op de in deze studie onderzochte aan-constructie, geweerd uit het onderzoek. 43) Hij sprak met dezelfde milde aangename stem, waarmede hij eenmaal tot Person gesproken had, en aan de blanke teere hand, die met den ring der prinses speelde, zou niemand gezegd hebben, dat zij met iets speelde, waaruit die slanke vingers een keten trachtten te maken, die geheel zijn vaderland omspannen zou. (Wallis, Vorstengunst: 1883)
Parafrasering: “De blanke teere hand” laat aan “niemand” zien “dat zij met iets speelde”. De boodschap “dat zij met iets speelde” gaat in deze zin niet van “niemand” naar “de blanke teere hand”. Het is dus geen ditransitieve aan-constructie. 44) zo heeft de logen hier in egter het veld gehouden, en daar door gecauseert, dat men zig heeft moeten behelpen, buiten een gering getal braave gezellen, met een party snaaken, die aan hunne dagelykze gebreeken klaar toonden, datze vry wat veel uit de loterybos der ervzonden hadden getrokken in de omhelzende aanraking hunner ouderen. (Van Swaanenburg, De vervroolykende Momus: 1726-1727)
Parafrasering: “Hun dagelijkse gebreeken” laten zien dat ze veel […] hadden getrokken […]” “Dat ze veel […] hadden getrokken […]” toonde de “partij snaaken” niet “aan hun dagelijkse gebreeken”. “Hun dagelijkse gebreeken” is niet het doel van het tonen. Het is dus geen ditransitieve aan-constructie. 45) Het is niet éénzelvig met zyn begin, maar het toond aan zyn merk, dat het geworden zynde van een eerdere, zyn figuur, en vorm draagt, om deszelfs zin uit te drukken. (Van Swaanenburg, De vervroolykende Momus: 1726-1727)
Parafrasering: “Zijn merk” laat zien “dat het […] zijn figuur en vorm draagt”.
36
“Zijn merk” is net zoals in voorbeeldzin 44 niet het doel van het tonen. Het is dus geen ditransitieve aan-constructie. 2. Behouden constructies De overgebleven constructies, de constructies die relevant zijn voor het onderzoek, zien er lang niet allemaal hetzelfde uit. Er zijn heel wat verschillende vormingsmogelijkheden voor dubbelobject- en aan-constructies, zoals in paragraaf 1.2 C van hoofdstuk 2 wordt vermeld. De objecten kunnen de vorm aannemen van een nominale constituent, maar ook van een bijzin met daarbinnen nog verschillende subtypes. Zo werden er zowel finiete bijzinnen met of zonder dat, als ook beknopte bijzinnen met of zonder om of van geattesteerd. Daarnaast zijn ook de relevante elliptische constructies, zoals hieronder aangegeven, van belang. Voorbeeldzinnen 1 tot en met 9 vertegenwoordigen de verschillende soorten constructies, die in het onderzoek aan bod komen. We gebruiken hierbij het notatiesysteem van het Contragram contrastief valentiewoordenboek.3 1) NP___NP NP Maar, in weerwil van alle myne goede voorneemens, overvallen dergelyke luimen my telkens weder, en met al myne goede eigenschappen, die ik my zelven wezenlyk durf toeschryven, leef ik zelven ongelukkig, berokken' ik myn lieve Egtgenoote dikwils veel verdriet, … (Diverse, De Denker: 1763-1774)
2) NP___NP aan NP Daarom wees ik aan Charinus een klein bootje, dat van Königswinter den Rijn overstak. (Geel, Gesprek op den Drachenfels: 1835)
3) NP___NP te Pinf Aangezien het in deze studie niet van belang is of de bijzin is ingeleid door om of van, worden deze drie subtypes op eenzelfde manier gelabeld. a. Hoe bitter zal uwe droefheid zyn, als ik u, in den hemel ontmoetende, vertellen moet, eenen onwaardigen gebaard en gezoogen te hebben! (Diverse, De Denker: 1763-1774) b. Want hoe menigmael gebeurt het dat men zyne Dienstboden of anderen, welker hulp men spoedig denkt noodig te hebben, beveelt of verzoekt van voor het Gebed uit de Kerk te gaen … (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) c. Beloof mij, om, eer drie dagen verloopen zijn, niet daaraan toe te geven: … (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836)
4) NP___aan NP te Pinf Om dezelfde reden als hierboven worden de twee subtypes op eenzelfde manier aangeduid. a. Aan de bedienden werd gemeld, nooit meer een voet in die kamer te zetten of nimmer te trachten haar te zien, en ik zelve bleef er buiten om in een ander kabinet eene betere treurplaats te vinden. (Zetternam, Mijnheer Luchtervelde: 1848) b. …: daarom heb ik reeds aan den pater geschreven, om uw ouders te raadplegen, en hun voorgesteld u naar Zutfen te laten brengen; (Oltmans, De schaapherder: 1838) 3
Zie http://www.contragram.ugent.be/symbols.htm voor de verklaring van de verschillende symbolen.
37
5) NP___NP dat Pfin … dat ik Heleen’ na Isis kerkaltaaren Geleiden zal, gun my, ô Echtgodin, ten blyk Van trouw, dat ik die Schoone in myn doorluchtig ryk Als hoofdtvorstin begroet, … (Kempher, Helena: 1767)
6) NP___aan NP dat Pfin Nu eenige kleine bemerkingen om te toogen aan M. Joos dat ik zijne spraakkunst met aandachtigheid gelezen hebbe. (Diverse, Het Belfort. Jaargang 1: 1886)
7) NP___NP Pfin Maer ick bid uw, seg my eens, bouwt hy sijn gronden oock op de seven Perioden? (Duijkerius, Leven van Philopater + vervolg: 1694)
8) NP___aan NP Pfin “Zij zijn niet 't akkoord voor de school, zij hebben woorden gehad,” vertelde Agatha des avonds aan hare moeder en Zieneken, … (Van Loveling, Sophie: 1885)
9) Elliptische constructies Veel van bovenstaande mogelijke vormen komen ook bij de elliptische constructies voor. a. … hadt hy eenen anderen rok aan, nooit zou men vermoeden, dat hy half zo veel eerbied waardig was, als zyn kleed hem bezorgt. (Diverse, De Denker: 1763-1774) b. …, of in het open veld een geruster slaap genieten, dan het zagte dons aan uwen onrustigen geest of overlaade lighaamen verschaffen kan, … (Diverse, De Denker: 17631774) c. Maar de schoone spreekster, in plaats van het vertrek te verlaten, zooals hij haar met de hand bevolen had, viel voor hem op de knieën neer,… (Oltmans, De schaapherder: 1838) d. Ondertusschen was ik seer verwonderd, dat Saint Clou, als hy my beloofd had, niet over quam, nog my syn toestand door een brief weten liet, wanneer my eenige dagen daar na een brief van hem door een Vrouw gegeven wierd, aan dewelke ik hem belast had syn brieven te senden. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) e. In myne vroegste jeugd, gelyk zy my menigmaal vertelde, en my nog gedeeltelyk heugt, werd ik tot een Koopman geschikt, … (Diverse, De Denker: 1763-1774) f. Ik heb hem zelf gebragt, zo als hy aan uw Zoon zeker gemeld heeft. (Deken & Wolf, Willem Leevend: 1784-1785)
Niet enkel de constructies kunnen echter een verschillend uiterlijk hebben, maar ook het werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen. Zoals in hoofdstuk 2 al is vermeld, komen niet enkel de actieve zinnen aan bod. Ook de passieve zinnen en de voltooide deelwoorden van de desbetreffende werkwoorden, worden meegeteld. Daarnaast worden ook de onvoltooide deelwoorden van de werkwoorden bestudeerd en indien bruikbaar, behouden. Hoewel zo’n onvoltooid deelwoord vroeger gewoner was dan vandaag, is het gewoon een vorm van een werkwoord. Voorbeeldzinnen 10, 11 en 12 tonen dit aan. 10) Op zyne bewyzen steld hy zo een gerust vertrouwen, dat hy nauwlyks schynt te twyfelen of ik zal, zo dra ik dezelven overwogen zal hebben, aanstonds van gedagten veranderen; my
38
nochtans belovende, dat zo my nog eenige tegenwerpingen mogten overblyven, hy altyd, volgens de Christelyke liefde zig bereid en verpligt zal toonen dezelven te beantwoorden en te wederleggen. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735)
“…; terwijl hij mij nochtans beloofde dat hij zich altijd bereid en verplicht zal tonen dezelven te beantwoorden en te wederleggen” 11) De Vorstin betuigde dat alles haer aengenaem was, bedankte my, en reikte my eene vereeringe toe; my vorders bevelende zelf by de Princessen te gaen, en haer de paternosters in eige handen over te geven. (De Bruyn, Reizen over Moskovië: 1711)
“…; terwijl beval ze me zelf bij de prinses te gaan …” 12) Ondertusschen was dien Jongen door hem van alles wel onderweezen wat hy doen moest, en hy stelde zig als by geval agter den Italiaan, door behendige teekens aan Campo alle de Kaarten wyzende, die zyn party in handen had. (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756)
“…, terwijl hij door behendige tekens aan Campo alle kaarten wees, …” In het corpusmateriaal zijn er op sommige plaatsen hiaten gevonden. Dit betekent dat er delen van een zin of van een tekst ontbreken. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk in de omzetting van de op papier geschreven tekst naar de digitale vorm ervan. Hoewel dit bij sommige zinnen, zoals voorbeeldzin 41 in paragraaf 1 hierboven voor oninterpreteerbare zinnen zorgt, is het in andere gevallen wel duidelijk wat de vorm van de zin is/was. Voorbeeldzinnen 13 en 14 zijn voorbeelden van incomplete zinnen, die door hun heldere structuur toch zijn behouden. 13) “Oom, die van die zaken heel veel af weet, heeft mij wel verteld, dat de otter
Gij herinnert
u, dat Jacob van Maerlant een werk over de natuurlijke historie in 13 boeken schreef, zie Blz. 5. (Andriessen, De schildknaap van Gijsbrecht van Aemstel: 1862)
NP___NP dat Pfin 14) Zeg hem dat ik voor hem bidden zal, en dat ik hoop, dat hij mijn vader spoedig de vrijheid zal kunnen laten hergeven: zeg hem, dat mijn liefde en genegenheid....” (Oltmans, De schaapherder: 1838)
NP___NP dat Pfin
39
HOOFDSTUK 5: BESPREKING VAN DE WERKWOORDEN APART In wat volgt worden de achttien werkwoorden uit het onderzoek apart besproken. Per werkwoord worden in een eerste deel de specifieke semantiek en de syntactische mogelijkheden onder de loep genomen. Een tweede deel onderzoekt de verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie in de vier diachrone perioden en vergelijkt ze vervolgens met de resultaten uit de synchrone studie van Colleman (2008). Zoals in het hoofdstuk 3 al werd vermeld, worden cijfergegevens in de tabellen steeds vergezeld van de procentuele waarde, om zo een adequaat beeld van de verhoudingen te scheppen. Om de theoretische besprekingen concreet aan te tonen, is er waar mogelijk gebruik gemaakt van voorbeeldzinnen uit het gebruikte corpus. De werkwoorden zijn alfabetisch geordend en verdeeld volgens de semantische klasse waarin Colleman ze in zijn proefschrift (2006) onderverdeelt. 1. De klasse van de geven-werkwoorden 1.1.
Afstaan
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Afstaan, één van de weinige scheidbaar samengestelde werkwoorden in deze studie, is een werkwoord uit de klasse van de geven-werkwoorden. Het lage aantal attestaties in de vier perioden toont echter aan, dat het een laagfrequent werkwoord betreft. Deze lage gebruiksfrequentie houdt vermoedelijk verband met de beperkte semantiek van het werkwoord. De betekenis van afstaan waarmee het gebruik van de dubbelobject- of de aan-constructie mogelijk is, is volgens het WNT de volgende: “Iets laten varen, van zich vervreemden, den eigendom of het bezit er van, of wel de aanspraak die men er op heeft, opgeven, zoodat men het voortaan mist en er geen recht meer op heeft. Met het bijdenkbeeld, dat dit eenige opoffering kost, omdat het eene zaak betreft, die men ongaarne mist.” De vele voorwaarden waaraan het gebruik van afstaan semantisch is gebonden, zijn dus een grote rem op het gebruik ervan in het algemeen en in het bijzonder met een ditransitieve constructie. Desalniettemin is dit gebruik toch gestegen sinds de 17e eeuw, waar er nog geen enkele ditransitieve constructie met of zonder aan kon worden geattesteerd. Tabel 5.1 geeft deze stijging van het gebruik van de dubbelobject- en de aan-constructie weer tegenover het totale aantal attestaties van het werkwoord afstaan.
40
Ditransitieve constructies
Totaal
1640-1710
0= 0%
28=100%
1710-1780
15= 31,92%
47=100%
1780-1850
33= 63,46%
52=100%
AFSTAAN
1850-1920 31= 47,69% 65=100% Tabel 5.1: Ditransitieve constructies vs. totaal (afstaan)
Dat er zich een duidelijke stijging voordoet in de verhoudingen in de vier perioden, wordt bevestigd door de chi kwadraat-test. De p-waarde die uit deze 4*2-tabel komt, bedraagt namelijk 0,001. De cijfers in Tabel 5.2 hieronder laten ook zien dat dit vooral aan Periode I en Periode III te wijten is. Hun geobserveerde frequenties liggen namelijk het verst verwijderd van de verwachte frequenties volgens een toevallige verdeling, wat wijst op een afwijkend gedrag. AFSTAAN
Ditransitieve constructies
Totaal
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
0
8,16
28
19,8
1710-1780
15
18,1
47
43,9
1780-1850
33
24,8
52
60,2
1850-1920
31 28 65 Tabel 5.2: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (afstaan)
68
Uit Tabel 5.1, waar het aantal ditransitieve constructies tegenover het totale aantal attestaties per periode zijn weergegeven, blijkt dat er naast de voor dit onderzoek relevante, ook heel wat andere constructies zijn geattesteerd. Zoals hieronder wordt aangegeven, behoren niet alleen de transitieve constructie en de constructie met het voorzetsel van, waarvan zinnen 1 en 2 voorbeelden zijn, hiertoe. 1) dat ik my vastelyk verzekerd houde, dat ze eer alles afstaan zouden, dan hunne voordeelen tot zo duur een prys, als die lastige inspanning, behouden. (Diverse, De Denker: 17631774) 2) Heel mild stond Columbus van het weinige, dat hij zelf bezat, nog af, om in de behoeften van de arme zeelieden te voorzien, die achter moesten blijven, ofschoon velen er van de grootste oproermakers waren geweest. (Geraets (vert.), Columbus, de ontdekker van Amerika: 1887)
Naast de figuurlijke betekenis die hierboven is aangegeven, heeft afstaan ook een letterlijke betekenis. Deze wordt door het WNT geparafraseerd als volgt: “Van iets af gaan staan, zich er van verwijderen en op eenigen afstand gaan staan.” Deze betekenis kan niet worden gecombineerd met de dubbelobject- of de aan-constructie, waardoor het voor dit onderzoek irrelevante zinnen oplevert. Voorbeeldzin 3 vertegenwoordigt deze letterlijke betekenis van afstaan.
41
3) deze Scheeps-holen staan zeven voeten van elkander af, en zyn door middel van twee ryen sterke dwarshouten zamengevoegd. (Varia, Algemeene Konst en Letterbode Deel I: 1788)
Het is echter niet altijd eenduidig uit te maken of er van de letterlijke of figuurlijke betekenis van afstaan sprake is. De volgende voorbeeldzinnen tonen dit aan. Deze zinnen geven echter voor het onderzoek geen problemen, aangezien er hoe dan ook geen sprake is van een ditransitieve constructie waar één van de objecten ingeleid wordt door het voorzetsel van. De onderstaande voorbeelden zijn bijgevolg beide geweerd uit het onderzoek. 4) Wanneer uwe gestrengheid de misdadigen vermenigvuldigt, dan moet ge van de scherpheid uwer beginselen afstaan. (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774)
“ …, dan met ge u ver verwijderen van de scherpheid uwer beginselen” Of “ …, dan moet ge de scherpheid uwer beginselen laten varen, uit uw bezit laten gaan” 5) … en afstaande van de eer van te overwinnen, trok hy twee Ephoren, die by hem waren, op zyne zyde; (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774)
“ … en ver verwijderd van de eer van te overwinnen, …” Of “ … en terwijl hij de eer van te overwinnen liet varen, …” B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Afstaan is in het hedendaagse Nederlands een werkwoord dat de aan-constructie boven de dubbelobject-constructie verkiest. En, afgezien van de periode tussen 1640 en 1710 waarvoor we zoals hierboven vermeld geen ditransitieve attestaties hebben, is dit ook altijd al het geval geweest. De cijfergegevens in Tabel 5.3 geven dit weer. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
0= 0%
0= 0%
1710-1780
5= 33,33%
10= 66,67%
1780-1850
8= 24,24%
25= 75,76%
1850-1920
11= 35,48%
20= 64,52%
AFSTAAN
1998
0= 0% 65= 100% Tabel 5.3: Dubbelobject- vs. aan-constructie (afstaan)
Bij de bestudering van het diachrone materiaal, de vier perioden tussen 1640 en 1920, vallen er naast de afwijkende eerste periode en de lichte schommelingen tussen de verhoudingen in de drie andere perioden geen grote verschillen op. Het verschil tussen de onderscheiden perioden is dan ook niet significant4. Afstaan kan dus tussen 1710 en 4
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,564. Er is dus geen significant verschil.
42
1920 min of meer als constant worden beschouwd wat betreft de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie en de voorkeur voor deze laatste constructie. Periode I valt hierbij, zoals vermeld, uit de boot door het absolute gebrek aan voor dit onderzoek relevante constructies. Voorbeeldzinnen 6 en 7 geven hieronder de geprefereerde aanconstructie weer, gevolgd door zinnen 8 en 9, die voorbeelden zijn van attestaties met de dubbelobject-constructie. 6) En al kon hy tot zo een harde zaak resolveren, ten minste zou het ontydelyk voor hem wezen, de bestiering van de beurs aan zyn leidsman af te staan; zulks zou maar oneenigheid baren, en derhalven is het beter die gansche zaak zig uit het hooft te stellen. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 7) “Hoe!” riep Arkel: “zou de leeuw een aandeel in den buit aan den tijger afstaan? en van waar hebt gij op eens die schoone tijdingen?” (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836) 8) Epaminondas stondt hun dezen geringen buit af, om hunne nederlaag des te volkomener te maken. (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774) 9) Zij vinden in de overvolle stad een onderkomen bij een man, die hun een kamer met twee bedden afstaat. (Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen: 1919)
Wat echter wel voor een significante p-waarde zorgt, is het hedendaagse cijfermateriaal uit de synchrone studie van Colleman (2008). De p-waarde voor de vergelijking van het aantal dubbelobobject- en het aantal aan-constructies tussen de periode van 1640 tot 1920 en de hedendaagse periode is namelijk kleiner dan 0,0015. Het resultaat van de voorgaande test geeft dus aan dat er een groot en significant verschil is tussen de verhouding van de aan-constructie tegenover de dubbelobjectconstructie vóór 1920 en die verhouding zoals ze in het hedendaagse Nederlands is. In Figuur 5.1 zijn deze verschillen grafisch weergegeven.
Procentuele waarde
Afstaan: Dubbelobject- vs. aan -constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.1: Dubbelobject- vs. aan-constructie (afstaan)
5
24 dubbelobject-constructies en 55 aan-constructies tussen 1640 en 1920 tegenover 0 dubbelobject-constructies en 65 aan-constructies in het hedendaagse Nederlands.
43
Hoewel de dominantie van de aan-constructie tegenover de dubbelobject-constructie bij afstaan, afgezien van Periode I, in alle perioden bevestigd wordt, is deze dominantie in het hedendaagse Nederlands nog sterker geworden. 1.2.
Beloven
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Beloven is een werkwoord dat qua semantiek als een geven-werkwoord kan worden beschouwd. Hoewel er bij dit werkwoord namelijk geen letterlijke en onmiddellijke bezitsoverdracht wordt aangeduid, is er toch sprake van een abstracte overdracht van een bron naar een ontvanger. De belover (bron) geeft namelijk als het ware een belofte aan de ontvanger. Of de belover deze belofte houdt, valt niet uit de betekenis van beloven af te leiden. Het WNT geeft voor beloven echter twee mogelijke betekenisparafrasen. Deze zijn hieronder aangegeven en geïllustreerd met enkele voorbeelden.
“Met een persoon als onderwerp, en een persoon als datiefbepaling. […] Een plechtige belofte doen. […] Iemand iets toezeggen, […] verzekeren, aanzeggen.” Voorbeelden: 1) Soo je men hier in trou zijt ‘k beloofje ik sal je wat maken als ik kom te sterven. (Van Paffenrode, Hopman Ulrich: 1661) 2) Hij trachtte zich dan ook wel op de hoogte van alle zaken te stellen, dat beloof ik u! en daar valt zoo iets te lezen op de Kroeg voor een leergierig jongeling! (Kneppelhout, Studenten-typen: 1844) 3) Hier voelde hij zich eindelijk in zijn element, hier had 't zwaard, dat hij jubelend zwaaide, recht om vermetel te zijn, hier mocht het bloed vurig door zijn aderen bruisen, en zag hij de lauweren, aan zijn schoone bruid beloofd, wenken; (Wallis, Vorstengunst: 1883)
“Hetzelfde nagenoeg als zich van iets bedanken, zich verheugen over iets dat men heeft ondervonden, reden van tevredenheid hebben” Voorbeeld: 4) “Person houdt hem niet alleen om de zaak van dat
verlof schuldig, hij is een
samenzweerder, een verrader, ik heb 't recht hem te straffen,” en terwijl zijn geweten zich hierbij neerlegde, keerden al de voordeelen, die hij zich van zijn daad beloofde, hem met verdubbelde macht in 't geheugen terug. (Wallis, Vorstengunst: 1883)
Uit de hierboven weergegeven voorbeeldzinnen blijkt dat enkel in de eerste betekenis een dubbelobject- of een aan-constructie kan worden gebruikt. Hoewel het WNT dit zelfs expliciet maakt in de betekenisparafrase van beloven, is de “persoon” die “als datiefbepaling” bij dit werkwoord staat, geen verplicht object bij beloven. De transitieve constructie, waar er enkel sprake is van een direct object, en niet van een indirect object, is dus ook een erg frequente constructie. Zinnen 5 tot en met 8 zijn voorbeelden hiervan.
44
5) Na verscheiden reden over en weer, moest ik ten laatste beloven haar des anderen daags te komen besoeken, waar op sy beide van my scheiden. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 6) …; in het tegendeel kan men op eens anders verzoek wel iets in deszelfs naam belooven, gelyk zy doen, die by den doop den afweezende Peet verbeeld; (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 7) Gij gelooft het; op mijn eer, ik vertrouw u genoeg, om verzekerd te zijn, dat gij het belooft; maar het is niet zoo, gij bemint hem niet! (Oltmans, De schaapherder: 1838) 8) Maar de Amerikaan is vindingrijk, belooft zich voor ons leven verantwoordelijk te stellen; hij maakt mij daartoe belangrijk, zeggend: dat ik een ‘grosses Thier’ ben in mijn land. (Van Looy, Reizen: 1913)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Beloven behoort in het hedendaagse Nederlands tot de werkwoorden met een voorkeur voor de dubbelobject-constructie. De cijfergegevens uit het synchrone onderzoek van Colleman (2008) geven dit weer in Tabel 5.4. Dat beloven echter in vroegere tijden deze voorkeur al had, wordt hierin ook duidelijk. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
293= 93,91%
19= 6,09%
1710-1780
189= 87,91%
26= 12,09%
1780-1850
204= 87,93%
28= 12,07%
1850-1920
171= 93,44%
12= 6,56%
BELOVEN
1998
126= 86,30% 20= 13,70% Tabel 5.4: Dubbelobject- vs. aan-constructie (beloven)
Wat het diachrone onderzoek betreft, zijn er lichte schommelingen in de verhoudingen tussen dubbelobject- en aan-constructie merkbaar tussen de perioden onderling, hoewel de dominantie van de dubbelobject-constructie op geen enkel moment bedreigd is. De chi kwadraat-test geeft dan ook voor deze 4*2-tabel een p-waarde aan van 0,021, hetgeen betekent dat de verhoudingen in de vier perioden niet volgens één constante lijn verlopen. Volgens Tabel 5.5 is dit vooral te danken aan de frequenties in Periode I, aangezien daar de geobserveerde frequenties het meest van de verwachte waarden afwijken. BELOVEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
293
284
19
28,2
1710-1780
189
196
26
19,4
1780-1850
204
211
28
20,9
1850-1920
171 166 12 Tabel 5.5: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (beloven)
45
16,5
Periode I kent dan ook voor de dubbelobject-constructie de hoogste procentuele waarde. Voorbeeldzinnen 9 en 10 geven twee dubbelobject-constructies uit deze periode weer, en voorbeeldzinnen 11 en 12 twee aan-constructies. 9) Hy scheen niet weinig verwonderd, dat ik in zoo korten tyd zoo veel had schryven konnen, en beloofde my, dat hy my, indien ik zoo wilde voortvaaren, t'eeniger tyd tot een groot man maken wilde. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 10) Hy dit register aan my overgeevende, zei, hou daar de Posos het Register van de Schriften welke ik u beloofd, en gegeeven heb. (Smeeks H., Beschrijving van het koninkrijk Krimske Kermes: 1708) 11) …, soo sal Vranckrijck aen dit landt geven 3 miljoen des jaers en verobligeren sich, als dit landt weder in oorloch geraeckt, alsdan oock weder in oorloch te treden, mitz dat dit landt 'tselfde aen Vranckrijck belooft. (WF, Dagboeken van Willem Frederik (1643, 1644, 1645, 1646): 1643-1646) 12) maar laas! wat sal ik doen? jk heb haar toe geseijt te swijgen (Ach! dit is te groot een onderscheijt) en aan mijn heer belooft het houw'lijk te volbrengen: … (Van Zeerijp, D'eersuchtige Wraak: 1647)
Het opvallende aan dit significante verschil tussen de vier perioden, is echter dat Periode II en III amper van elkaar verschillen en ook Periode I en IV heel erg op elkaar lijken wat de procenten betreft. Het is dan ook tussen deze beide groepen dat het verschil wordt gemaakt, niet tussen de vier perioden. Doordat Periode II en III tussen Periode I en IV komen, is er hier overigens ook sprake van enkele plotse verschillen in opeenvolgende perioden. De sprong die wordt gemaakt tussen Periode I en II blijkt dan ook significant te zijn. Die tussen Periode III en IV echter net niet. De p-waarden zijn hieronder aangegeven.
De verhouding 293:19 (Periode I) tegenover de verhouding 189:26 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,015. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 204:28 (Periode III) tegenover de verhouding 171:12 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,059. Het verschil ertussen is dus (net) niet significant.
Uit deze tests valt dus af te leiden dat beloven tussen 1640 en 1920 weliswaar een voorkeur had voor de dubbelobject-constructie, maar dit niet volgens een constante lijn. In de periode tussen 1640 en 1710 is het aandeel van de dubbelobject- tegenover de aan-constructie namelijk significant verschillend van het aandeel in de twee eropvolgende perioden. Hoewel het uit de cijfers lijkt alsof de dubbelobject-constructie na een daling te hebben gekend na 1710 terug een sterke stijging meemaakte na 1850, is deze stijging niet significant gebleken en dus niet bewezen. De cijfergevens uit het synchrone onderzoek vertonen, zoals voor Tabel 5.4 al is vermeld, in het hedendaagse Nederlands net zoals in de diachrone cijfergegevens een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie. Wanneer de verhouding tussen de opgetelde frequenties uit de periode van 1640 tot 1920 vergeleken wordt met de
46
verhouding tussen de frequenties uit het hedendaagse Nederlands, resulteert dit bijgevolg in een niet-significante p-waarde6. Opvallend aan de cijfergegevens in Tabel 5.4 is echter de relatief grote sprong tussen de cijfergegevens uit Periode IV en die uit het synchrone onderzoek van Colleman (2008). Het aantal dubbelobject-constructies daalt hierbij van 93,44% naar 86,30%, een verschil van meer dan 10%. Deze daling (en stijging van de aan-constructies) is bovendien significant7. Met andere woorden, bij de vergelijking van de vier diachrone perioden met elkaar valt Periode I op als grootste afwijking van wat wordt verwacht. Wanneer de frequenties van de vier diachrone perioden echter worden samengeteld, heffen ze elkaars extreme waarden min of meer op. Hierdoor geven ze geen significant verschil meer aan in de vergelijking met de frequenties uit het hedendaagse Nederlands. Wel is er sprake van een significante daling van het aantal dubbelobject-constructies van de laatste diachrone periode naar de synchrone periode. Figuur 5.2 toont deze voorkeur van de dubbelobject-constructie in de vijf perioden grafisch aan.
Procentuele waarde
Beloven: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.2: Dubbelobject- vs. aan-constructie (beloven)
1.3.
Berokkenen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Qua semantiek behoort berokkenen tot de klasse van de geven-werkwoorden. Hoewel er namelijk bij berokkenen nooit sprake is van een stoffelijke bezitsoverdracht, zoals dit bij geven wel het geval is, wordt er toch iets van een zender naar een ontvanger gebracht. Hierbij gaat het vooral om gevoelens: een bron veroorzaakt door een handeling een bepaald gevoel bij de ontvanger. Er is dus geen sprake van een letterlijke bezitsoverdracht, aangezien de bron dat gevoel niet eerst zelf bezat en afgeeft aan de ontvanger, maar toch zijn de gelijkenissen met geven duidelijk genoeg om berokkenen ook als geven-werkwoord te beschouwen. Toch zijn er heel wat meer voorwaarden 6
De verhouding 857:85 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 126:20 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,075. Het verschil ertussen is dus niet significant. 7 De p-waarde voor de verhouding 171:12 (Periode IV) tegenover de verhouding 126:20 (Periode V) bedraagt 0,030. Het verschil ertussen is dus significant.
47
waaraan een zin en een situatie moeten voldoen om dit werkwoord te gebruiken dan het geval is bij het prototypische geven. De betekenis die het WNT aan berokkenen geeft, luidt als volgt: “Iets beramen, op touw zetten, en vandaar ook iets veroorzaken, teweegbrengen; […] Thans in beperkt gebruik.” Dat berokkenen zoals het WNT aangeeft erg beperkt is in gebruik, wordt bevestigd door het totale aantal attestaties dat dit werkwoord bij het bronnenonderzoek per periode opleverde: van 9 hits in de eerste periode, over 22 in de tweede en 18 in de derde tot 28 hits in de laatste periode. Hoewel er dus sprake is van een opgang in het aantal voorkomens, blijft berokkenen een relatief zeldzaam werkwoord in het Nederlands. De semantische beperkingen of voorwaarden in het gebruik van berokkenen zijn de volgende:
“Met eene bepaling van den persoon tegen wien iets beraamd wordt” Voorbeeld: 1) Hij liet dus het denkbeeld eener regterlijke vervolging varen, die haar geene straf konde berokkenen, zonder tevens op al de Van Lamoens eene smet te werpen. (Sleeckx, Op ’t Eksterlaer: 1863)
“Het meest met eene persoonsbepaling in den datief” Voorbeeld: 2) dezelve te melden voldoet aan myn oogwit, te weeten, om, door deezen Brief, iets aan de hand te geeven, 't welk dienen kan, om een aanmerklyk gedeelte van de onheilen, den mensch berokkend door de zodanigen, die verre het meerendeel voorgaaven zyn heil te beoogen en te bevorderen, weg te neemen. (Diverse, De Denker: 1763-1774)
“Thans gewoonlijk met leed, smart, schade en derg., ook een verwijt, als voorwerp: iemand of zich zelf datgene bezorgen wat het voorwerp aanduidt” Voorbeeld: 3) Hij had zich dus voor oogen gesteld in den finantieelen toestand verbetering te brengen, zonder het Onderwijs zelve schade te berokkenen; (Netscher, Studies naar het maakt model: 1886)
De voorbeelden die bij de verschillende beperkingen zijn aangegeven zijn allemaal voorbeelden van voor dit onderzoek relevante constructies. Het zijn met andere woorden allemaal ditransitieve constructies. De grootste verschillen met het prototypische geven zijn volgens de betekenisparafrases hierboven dat het object dat “wordt berokkend” geen concreet voorwerp is en de overdracht meestal een negatief effect heeft op het indirecte object. Tabel 5.6 stelt de verhouding tussen de voor dit onderzoek relevante en irrelevante attestaties voor.
48
BEROKKENEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
2= 22,2%
7= 77,78%
9= 100%
1710-1780
12= 54,55%
10= 45,45%
22= 100%
1780-1850
13= 72,22%
5= 27,78%
18= 100%
1850-1920 27= 96,43% 1= 3,57% 28= 100% Tabel 5.6: Ditransitieve vs. andere constructies (berokkenen)
Opvallend aan Tabel 5.6 is de stijging van het aantal ditransitieve constructies tegenover het aantal andere constructies. De p-waarde die deze tabel als resultaat heeft, is bovendien kleiner dan 0,001. Dit betekent dat deze constante stijging van het aantal ditransitieve constructies tegenover het aantal niet-ditransitieve constructies significant is. Vooral de overgang van Periode III naar Periode IV laat zich wat dit betreft gelden. Hierbij gaat het aantal voor dit onderzoek relevante constructies van 72,22% over in 96,43%, terwijl alle andere constructies zakken van 27,78% naar 3,57%, hetgeen slechts door één attestatie wordt vertegenwoordigd. Deze ene attestatie blijkt een transitieve constructie te zijn en wordt hieronder weergegeven. 4) De onderpastoor, - haar biechtvader - wien zij het gevoel haars harten bekend had, bedreigde haar met de gramschap des Heeren en toonde, hoe zij medewerken tot Everaarts verstoktheid en zoo zijn eeuwig onheil berokkenen zou. (Teirlinck & Stijns, Arm Vlaanderen: 1884)
Deze overgang blijkt dan ook significant te zijn, aangezien de Fisher’s exact test hiervoor een p-waarde van 0,0276 aangeeft. Deze vaststelling, met name de constante daling van het aantal relevante en stijging van het aantal andere constructies doet concluderen dat berokkenen door de jaren heen steeds minder andere constructies bij zich duldt dan de ditransitieve en er zich tussen deze beide groepen van constructies vooral in de periode tussen 1850 en 1920 de grootste kloof aftekent. Bijna alle niet-ditransitieve constructies geattesteerd in dit corpusonderzoek zijn opgebouwd als voorbeeldzinnen 5 en 6, dit is zonder indirect object. In plaats van een ditransitieve constructie, is er hier dus steeds sprake van een transitieve constructie, waardoor deze zinnen irrelevant zijn voor dit onderzoek. 5) De grootmaghtigste aertsengel Lucifer, Godts stedehouder, bespiegelde hoe heerlijck het zoude zijn, indien hy het leen van zijne kroone niet langer by Godt, zijnen schepper, hoefde te verheffen, berockende hierom eenen burgerkrijgh in den hemel, en, van eenen schoonen aertsengel in eenen gruwzaemen draeck, misschapen, sleepte eenen staert van het derde deel der starren met zich ter eeuwige duisternisse. (Vondel, Koning David in ballingschap & herstelt: 1660) 6) ô myn Zoon, God bewaare u en ons allen voor den schrikkelykten aller rampen, naamelyk de bewustheid, dat men zyn eigen ongeluk berokkend heeft! (Campe, Robinson Crusoë, geschikt…: 1780)
49
Slechts drie van de in totaal 23 irrelevante constructies voor dit onderzoek, verschillen van de transitieve constructie. Deze drie attestaties worden voorgesteld door zinnen 7, 8 en 9 en komen respectievelijk voor bij bepalingen ingeleid door de voorzetsels tot, tegen en voor. Dergelijke constructies bij berokkenen zijn vandaag overigens niet of nauwelijks meer mogelijk. 7) So dra het selve dan aan zulke welspreekende of mooi schryvende oproermakers gehoor en geloof begint te geven, worden de gemoederen niet slegts aan het gisten gebragt, maar kunnen daar door ligtelyk tot oproer berokkent worden, in soo verre, dat de gantsche staat in gevaar raakt van ten ondersten boven te keeren. (Diverse, De Denker: 1763-1774) 8) T h a m a r : 'k Verschoon het niet. dit is een lasterlijcke zonde, Een rechte burgerkrijgh berockent tegens Godt. (Vondel, Koning David in ballingschap & herstelt: 1660) 9) Ik, die alles heb geleên, En doorgestaan, ben een’ vervloeking voor ‘t gemeen, En word verdacht, of ik, myn Egaê te onbezonnen Verraadende, dien kryg, te noodloos hadd’ begonnen, En fél berokkendt voor den Griek, uit dartlen noodt. (Kempher, Helena: 1737)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Volgens de studie van Colleman (2008) behoort berokkenen in het hedendaagse Nederlands wat betreft het gebruik van de dubbelobject- of de aan-constructie tot de werkwoorden uit de tussencategorie. Het werkwoord heeft met andere woorden in het hedendaagse Nederlands geen uitgesproken bovengemiddelde voorkeur voor één van beide constructies. Hoe het komt dat een verhouding van 24 dubelobject-constructies op 4 aan-constructies in het hedendaagse Nederlands toch getuigen van een tussenpositie van berokkenen is in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 al besproken. Tabel 5.7 geeft de cijfergegevens uit het diachrone corpusonderzoek en de synchrone studie van Colleman (2008) weer. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
2= 100%
0= 0%
1710-1780
12= 100%
0= 0%
1780-1850
13= 100%
0= 0%
1850-1920
25= 92,60%
2= 7,41%
BEROKKENEN
1998
24= 85,71% 4= 14,29% Tabel 5.7: Dubbelobject- vs. aan-constructie (berokkenen)
Hoewel het aantal attestaties bij de dubbelobject-constructie in geen enkele periode erg hoog ligt, is het verschil met het aantal aan-constructies niet te ontkennen. De constructie met aan kwam, volgens het corpusmateriaal, pas echt op in het midden van de 19e eeuw. Daarvoor was deze nog erg zeldzaam. Doordat in deze laatste periode het aantal aan-constructies echter nog erg laag ligt, geeft de Fisher’s exact test geen significante p-waarde aan voor de vergelijking tussen de verhouding in de periode van
50
1640 tot 1850 en de periode van 1850 tot 19208. Voorbeeldzinnen 10 en 11 geven deze enige twee aan-constructies uit Periode IV, en tegelijk ook uit het volledige diachrone corpusonderzoek, weer. 10) We zullen zien wat deze neiging tot slaap berokkend heeft aan de Lebakse Afdeling, aan Havelaar, en aan de Javaan Saïdjah, tot wiens eentonige geschiedenis -- één onder zeer vele! -- ik thans overga. (Multatuli, Max Havelaar: 1860) 11) Te rekenen van dien dag, ging geene week meer voorbij, zonder dat aan mevrouw en jufvrouw Verbeeck onaangenaamheden werden berokkend. (Sleeckx, Op ’t Eksterlaer: 1863)
In tegenstelling tot de relatief nieuwe aan-constructie, bestond de dubbelobjectconstructie al in de periode tussen 1640 en 1710, zij het toen nog als marginaal verschijnsel. De oudste combinatie van berokkenen met een dubbelobject-constructie wordt voorgesteld door voorbeeldzin 12. 12) U zegepraalen? Hem in dart’le liefde blaaken? Zou ik my zelven aan die misslag schuldig maaken? Ontfangen gunst van een die my zo doodlyk haat? Die my, en myne min berokkend zo veel smaad? (Lingerbach, Sardanapolus: 1699)
Volgens de voorgaande test is het dus onmogelijk te concluderen dat de verhouding tussen de dubbelobject-constructie en de aan-constructie vanaf 1850 significant begon te evolueren in de richting van een tussenpositie. In Figuur 5.3 wordt deze nietsignificante, maar toch zichtbare evolutie van het aantal aan-constructies bij berokkenen grafisch aangetoond.
Procentuele waarde
Berokkenen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.3: Dubbelobject- vs. aan-constructie (berokkenen)
In Figuur 5.3 is de langzame stijgende trend van de aan-constructie tegenover de dubbelobject-constructie in de laatste twee perioden opvallend. Vooral in de huidige toestand groeien de beide constructies kwantitatief naar elkaar toe. Aangezien er echter 8
De verhouding 26:0 (Periode I, II en III) tegenover de verhouding 25:2 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,491. Het verschil ertussen is dus niet significant.
51
nog steeds sprake is van een laag aantal attestaties blijkt ook deze evolutie niet significant. Zowel de vergelijking tussen de vijf perioden, als de vergelijking tussen het diachrone onderzoek en het synchrone, leveren geen significante p-waarden op9. Grote, significante sprongen en evoluties zijn er bij berokkenen bijgevolg niet gevonden, maar dit neemt niet weg dat de lange afwezigheid van de aan-constructie tot in de 19e eeuw niet minder interessant is. 1.4.
Bezorgen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Bezorgen is zoals aangegeven qua semantiek onder te brengen in de klasse van de gevenwerkwoorden. Dit geven-aspect is echter niet in alle betekenissen van bezorgen aanwezig. Hieronder staan de twee overkoepelende betekenissen van bezorgen, zoals het WNT ze aangeeft, onder elkaar. Enkel de tweede betekenis omvat een duidelijke overdracht van bezit en lijkt dus qua semantiek op het werkwoord geven.
“Zorg dragen. […] Voor iemand zorgen, in zijn onderhoud voorzien, hem al datgene verstrekken wat hij noodig heeft”. Deze betekenis is volgens het WNT overigens “thans verouderd”. Voorbeelden: 1) Indien uwe onschult voor 't gerecht ten hove gelt, En hy u weder in den ouden staet herstelt, Bezorgh vrou moeder, nu ten ende van haer leven, En luick haere oogen, als zy komt den geest te geven. (Vondel, Batavische Gebroeders: 1663) 2) Daarna ging hy, vreezende datmen hem by zyn' zwager en zuster eerst moght zoeken, en hunne bestraffing moede, ten huize van Laurens Joosten Baake lyfherberging zoeken. Dees ontfing, bergde en bezorgde hem gaarne. (Brand G., Het leven van Vondel: 1682) 3) Een geregelde opvoeding heeft ons geleerd dat het geen schande is de huyshouding te besorgen, onse eyge mutsen te maken; (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1695)
“Er voor zorgen dat iemand iets krijgt, hem iets verschaffen. […] Iets bij een bepaald persoon of op eene plaats brengen”. Voorbeelden: 4) Hunne afspraak was, dat zy onmiddelyk naar zyn vertrek haare Dienstbaarheid zoude verlaaten, en hem op een bestemde Plaats koomen vinden, van waar ze gezaamentlyk na Parys zoude gaan, alwaar hy haar alles bezorgde wat tot haar Onderhoud nodig was. (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756) 5) Haare moeder door aanneming, Mevrouw GODEFROY, bezorgde aan haar lyk eene eerlyke begravenis in het bosjen van oranje-boomen, door haar bewoond. (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802)
9
De p-waarde voor deze 2*5-tabel bedraagt 0,519. Er is dus geen significant verschil. De verhouding 52:2 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 24:4 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,174. Het verschil ertussen is dus niet significant.
52
6) Zijn apologie - waarin hij vooral de v e r d r a a g z a a m h e i d prees van den illustren Apostaat, bezorgde hem vijanden, … (Van Bruggen, Prometheus: Periode IV)
Doordat er in de eerste betekenis niet duidelijk sprake is van een overdracht van bezit van een bron naar een ontvanger, is het gebruik van een dubbelobject- of een aanconstructie hier niet mogelijk. Bij deze laatste constructies moet er namelijk een indirect object dat een ontvanger aanduidt, aanwezig zijn in de zin. Zoals de voorbeeldzinnen 1 tot en met 3 aantonen, is vooral de transitieve constructie bij deze specifieke semantiek van bezorgen de frequentste constructie. Deze transitieve constructie is echter ook mogelijk bij de tweede betekenis van bezorgen. In dat geval is het indirecte object al gekend uit de context of situatie, waardoor het niet noodzakelijk opnieuw moet worden benoemd of is het indirecte object voor de verstaanbaarheid van de zin minder van belang. Voorbeeldzinnen 7 en 8 zijn respectievelijk voorbeelden hiervan uit het diachrone corpus. 7) Alle formaliteiten zijn achter den rug. Ik heb bezoeken afgelegd bij eenige Professoren, heb de aanbevelingsbrieven van den Vrijheer bezorgd en beide heeren thuisgevonden, die zich over dit vriendschapsbewijs verblijdden, mij vriendelijk ontvingen en verzochten hun beleefde groeten aan den Vrijheer over te brengen. (Boddaert, Sturmfels: 1889) 8) NIET zoo gauw had Rupert Sörge mijnheer du Bessy doorgezonden, of hij liep naar zijn leeskamer, schreef in haast enkele brieven en schelde Takker, die ze allen langs den vlugsten weg bezorgen moest. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909)
Naast deze transitieve constructies, zijn er echter nog heel wat andere constructies geattesteerd in het diachrone corpusmateriaal. Deze andere constructies worden in wat volgt kort besproken en geïllustreerd aan de hand van een voorbeeldzin uit het diachrone corpusmateriaal.
Voorbeeldzinnen 9 tot en met 14 zijn constructies waar bezorgen steeds “iets bij een bepaald persoon of op eene plaats brengen” betekent. Het verschil tussen de zinnen zit in de bepaling die het werkwoord vergezelt. Deze kan worden ingeleid door een voorzetsel, maar kan ook alleen voorkomen. De zinnen zijn geordend volgens semantiek: in de eerste zinnen wordt het bezorgde op een plaats gebracht, in de laatste zinnen wordt het bij een persoon of gemeenschap bezorgd. Voorbeelden: 9) “Dan kan zij met Bodo spelen. Van avond om acht uur bezorg ik haar weer thuis.” (Boddaert, Sturmfels: 1889) 10) …, en my aanboden, om my in één van hunne sloepen, die door hunne eigene matroozen bestuurd zoude worden, op de plaats myner bestemming te bezorgen; ik nam hun voorstel aan. (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802) 11) ik vroeg haar, waarom zij niet trachtte, om het zoontje in de School van Dooven en Stommen te Parijs te bezorgen, doch de goede arme vrouw antwoordde op eenen
53
teederen toon, dat zij bang was, dat het mishandeld zou worden, … (Van der Willigen, Reizen door Frankrijk: 1805) 12) …, en Campo deed nu in alle de Nieuwspapieren bekend maaken, dat die geene welke by een zeekere Boekverkooper een zoodaanig gedenkstuk bezorgen konde, met tien dukaaten zoude worden vergolden. (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756) 13) Beide vergaten den afstand en dat.... daar de maling ophanden was, de gelegenheid om van en naar stad tijdingen te bezorgen, uiterst beperkt was. (Van Schaik, De Manja: 1866) 14) Bezorg dit eveneens, zei Sörge, met een kaartje van mij, aan het adres van mevrouw Verlat. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909)
In voorbeeldzinnen 15 tot en met 17 betekent bezorgen “iets verschaffen”. Deze zinnen maken geen gebruik van transitieve of ditransitieve constructies, maar bevatten bepalingen ingeleid door de voorzetsels van en voor. Voorbeelden: 15) …, vroeg aan de broeders, of het niet wel voeggelyk was, dat eêr men overging tot eenige profaniteiten van drinken en klinken, dat men eerst de tuinmaximen des doops waarnam, en het kind bezorgde van een naam, overeenkomstig met zyn staat en geboorte. (Van Swaanenburg, De vervroolykende Momus: 1726-1727) 16) Art. IV. De Zieken van het nodige te bezorgen, en wel te laten oppassen. (Pistorius, Korte en Zakelijke beschrijving van Zuriname: 1763) 17) Zouden onze vrouwen minder hart hebben dan deze redelooze schepselen? zouden zy niet zoo wel als de man de kost bezorgen voor haare kinderen? Voorzeker; alle volken, die in den staat van eenvoudigheid en der natuur leeven, bevestigen deeze waarheid. (Diverse, De Denker: 1763-1774)
Bezorgen komt bijgevolg met heel wat verschillende constructies voor, waarvan de groep van de ditransitieve constructies slechts een (klein) deel uitmaakt. Tabel 5.8 plaatst de frequenties uit dit diachrone onderzoek van de ditransitieve constructies en die van de andere constructies naast elkaar. BEZORGEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
2=6,25%
30= 93,75%
32=100%
1710-1780
97= 60,25%
64= 39,75%
161=100%
1780-1850
130= 67,01%
64= 32,99%
194=100%
1850-1920 74= 64,35% 41= 35,65% 115=100% Tabel 5.8: Ditransitieve vs. andere constructies (bezorgen)
In Tabel 5.8 is het enorme verschil tussen Periode I en de drie andere perioden onmiskenbaar. In deze eerste periode domineren namelijk de niet-ditransitieve constructies, terwijl in de daaropvolgende perioden de groep van de ditransitieve constructies in de meerderheid is. In Periode I zijn er bovendien slechts twee ditransitieve constructies aangetroffen in het corpusmateriaal, hetgeen het aandeel van
54
de andere constructies doet bloeien. Zinnen 18 en 19 vertegenwoordigen deze twee attestaties, die bovendien allebei dubbelobject-constructies zijn. 18) Zy geraakten wijders in discours, wat een kloekmoedig en Edelmoedig man paste en dat de ware ordre van te leven gegrondvest op de deugd, is zijn eige nut te bezorgen of zijn wezen te bewaren en 't verstand zoo veel als 't mogelijk is volmaakt te maken; (Duijkerius, Leven van Philopater + vervolg: 1694) 19) Daerom, ick seght u, Wijf, mijn moet die is soo vol, Indien ick krijgh geen Soon, soo wordt ick sot of dol. Dus wenst ghij rust en vré, wilt mij een Soon besorghen. (De Grieck J., Drie kluchten, ca. 1650/1695)
In Periode II keert deze situatie zich bijna volledig om door een meerderheid aan ditransitieve constructies aan te geven. In Perioden III en IV blijft deze meerderheid aan ditransitieve constructies min of meer gelijk. Er is dus één groot verschil binnen de tabel, en dit grote verschil zorgt ervoor dat de chi kwadraat-test voor deze tabel een significante p-waarde als resultaat geeft10. Tabel 5.9 toont bovendien dat deze significantie zoals verwacht aan Periode I te wijten is. Hier wijken de geobserveerde frequenties duidelijk het verst af van de verwachte frequenties. BEZORGEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
2
19,3
30
12,7
1710-1780
97
97,2
64
63,8
1780-1850
130
117
64
76,9
1850-1920
74 69,4 41 Tabel 5.9: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (bezorgen)
45,6
Tabel 5.9 bevestigt dus dat er in de verhouding tussen de ditransitieve en nietditransitieve constructies geen lijn kan worden getrokken van 1640 tot 1920, aangezien Periode I lijnrecht tegenover de drie volgende perioden staat. Wat de sprongen tussen de opeenvolgende perioden betreft, is er bijgevolg één significante p-waarde aangetroffen, met name tussen Periode I en Periode II. Met een pwaarde kleiner dan 0,001 geeft dit aan dat het verschil tussen de beide perioden significant is. Aangezien de andere perioden procentuele waarden hebben die erg dicht bij elkaar liggen, werden er hiervoor geen significante p-waarden gevonden11. Dit betekent concreet dat nadat het aandeel van de ditransitieve constructies tegenover dat van de andere constructies na Periode I significant gestegen was en zelfs de overhand kreeg, dit in de perioden erna min of meer stabiel bleef.
10
P-waarde: kleiner dan 0,001 De p-waarde voor de verhouding 97:64 (Periode II) tegenover de verhouding 130:64 (Periode III) bedraagt 0,187. Het verschil is dus niet significant. De p-waarde voor de verhouding 130:64 (Periode III) tegenover de verhouding 74:41 (Periode IV) bedraagt 0,633. Het verschil is dus niet significant. 11
55
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie In het hedendaagse Nederlands heeft bezorgen volgens de cijfergegevens uit de studie van Colleman (2008) een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie. De bekomen frequenties voor de dubbelobject- en de aan-constructie in het diachrone onderzoek, weergegeven in Tabel 5.10, bevestigen dat deze stelling ook in de diachrone perioden van kracht was. BEZORGEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
2= 100%
0= 0%
1710-1780
90= 92,78%
7= 7,22%
1780-1850
114= 87,69%
16= 12,31%
1850-1920
66= 89,19%
8= 10,81%
1998
335= 93,06% 25= 6,94% Tabel 5.10: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bezorgen)
Wat het diachrone onderzoek betreft, is de sterke voorkeur voor de dubbelobjectconstructie in de vier perioden onmiskenbaar. Het laagste aantal dubbelobjectconstructies in verhouding tot het aantal aan-constructies is tussen 1780 en 1850 geattesteerd, maar ook hier bedraagt zijn aandeel nog steeds 87,69%. Als we Periode I met zijn twee relevante attestaties niet meetellen, is de hoogste frequentie aan dubbelobject-constructies in Periode II geteld. Doordat de verschillen tussen de verhoudingen in de vier diachrone perioden erg klein zijn, geeft de Fisher’s exact test voor deze tabel geen significante p-waarde12. Dit bevestigt dus de stelling dat bezorgen in de periode van 1640 tot 1920 een sterke voorkeur had voor de dubbelobjectconstructie. Onderstaande voorbeeldzinnen stellen deze constructie enkele keren voor. 20) Wel, wel, hernam Radamanthus, tot vergelding van het loffelyk gebruik, dat gy van uw tyd hebt gemaakt, zal men u hier een goed gezelschap bezorgen, breng weg dien liefhebber, en zet hem op stal by de hartdravers van Pluto. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 17311735) 21) …, dan zeker had de godsdienst, in het grievendst gemis, mij den troost niet ontzegd dien hij alle zijne vrienden bezorgt; maar ik zonk in het bedwelmend gevoel van mijn verlooren genoegen weg, en leed zonder troost! (Post, Reinhart: 1791-1792) 22) ik neem hem onder den arm, vertel hem de geschiedenis en vraag hem, of hij me niet eene andere boekhoudersplaats kan bezorgen. (Heimans, Willem Roda: 1889)
Zoals al werd vermeld aan het begin van deze paragraaf heeft bezorgen ook in het hedendaagse Nederlands een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie. De cijfergegevens uit het synchrone onderzoek, weergegeven in Tabel 5.10, verschillen bovendien nauwelijks van de cijfergegevens uit het diachrone onderzoek. De p-waarde voor de tabel waarin de opgetelde frequenties uit de diachrone perioden tegenover de 12
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,548. Er is dus geen significant verschil.
56
frequenties uit het hedendaagse Nederlands staan, bedraagt dan ook 0,130, een nietsignificante waarde13. Concluderend betekent dit dat de voorkeur van bezorgen voor de dubbelobjectconstructie zeker sinds 1640 onveranderd is gebleven in het Nederlands. De aanconstructie delft telkens weer het onderspit, zowel in het diachrone corpus, als in het synchrone. Figuur 5.4 toont deze sterke dominantie van de dubbelobject-constructie aan de hand van een grafiek.
Procentuele waarde
Bezorgen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.4: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bezorgen)
1.5.
Gunnen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Hoewel gunnen op vele manieren verschilt van de semantiek van geven, kan het toch tot de klasse van de geven-werkwoorden worden gerekend. De overkoepelende betekenisparafrase die het WNT aan dit werkwoord geeft, ondersteunt deze stelling. Gunnen betekent volgens het WNT namelijk “uit (of met) eene genadige, goedertierene, goedgunstige of welwillende gezindheid iemand iets schenken, verleenen, toestaan.” Er is dus ook bij gunnen sprake van een ontvanger die iets in zijn bezit krijgt, hetzij iets stoffelijks, hetzij iets abstracts. Voorbeeldzinnen 1 tot 4 geven enkele attestaties weer waarin deze betekenis van gunnen duidelijk naar voren komt. De eerste twee zinnen bevatten een ditransitieve constructie, de twee volgende telkens een transitieve constructie. 1) Trouwens, indien zij er maar gelukkig mee geweest waren, ik had hun die uurwerken, als speelgoed, gaarne gegund. (Hildebrand, Camera Obscura: 1839) 2) T e g e n z a n g : Den koning was noit rust gegunt, Na zijne trotze reuzezege. De schoonvaêr Saul dreef hem 't punt Naer 't hart. (Vondel, Koning David in ballingschap & herstelt: 1660) 3) Maar de tijd gunt slechts een kort verblijf, tenzij het zoo echt italiaansche karakter der plaats u lokt tot langer vertoeven. (Vosmaer, Amazone: 1880)
13
De verhouding 272:31 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 335:25 (Periode V) geeft een pwaarde van 0,130. Het verschil ertussen is dus niet significant.
57
4) Aan de regterzijde zijner Drie Koningen, in het Sint Janshospitaal, opent zich een venster, gunt een blik in de vrije natuur, en geeft meteen een toeschouwer in midden-eeuwsche kleederdragt gelegenheid, naar binnen te zien en van het nieuw-testamentisch tafereel getuige te zijn. (Busken Huet, Het land van Rubens: 1879)
Deze bovenstaande betekenis van gunnen is echter niet de enige betekenis die het WNT aan dit werkwoord geeft. De andere betekenis wordt als volgt geparafraseerd: “iemand gunnen: hem welgezind, genegen, gunstig zijn; hem gunst of genegenheid betoonen of toedragen. […] Na de middeleeuwen zeldzaam en thans geheel in onbruik.” Deze betekenis is in het diachrone corpusmateriaal slechts één keer geattesteerd, en wel in de vroegste periode, tussen 1640 en 1710. De bewuste zin wordt hieronder weergegeven en is bij gebrek aan het gebruik van een ditransitieve constructie geweerd uit het onderzoek. 5) Sonder sijn gheneghentheden Naer verkiesingh te besteden, 't Is al goedt dat Godt hem jont En sich altijdt danckbaer toont. (Van Sterbeeck, Tractaat van de Campernoillien: 1668)
Slechts in de eerste betekenis van gunnen is dus een ditransitieve constructie mogelijk. Zoals Tabel 5.11 aantoont, neemt deze groep van de ditransitieve constructies bovendien de overhand bij gunnen. De andere, niet-ditransitieve constructies komen amper aan bod in de vier perioden. GUNNEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
47= 88,68%
6= 11,32%
53=100%
1710-1780
69= 93,24%
5= 6,76%
74=100%
1780-1850
55= 100%
0= 0%
55=100%
1850-1920 94= 95,92% 4= 4,08% 98=100% Tabel 5.11: Ditransitieve vs. andere constructies (gunnen)
Aangezien de voorkeur voor de dubbelobject- en de aan-constructie duidelijk is tegenover om het even welk andere constructie, en de procentuele waarden tussen de perioden onderling zeer weinig verschil vertonen, geeft de Fisher’s exact test voor deze tabel een niet-significante p-waarde van 0,059. Gunnen kwam dus van 1640 tot 1920 veruit het meest voor met een ditransitieve constructie, met of zonder het voorzetsel aan. Van de in totaal 280 attestaties van gunnen tussen 1640 en 1920, bleken er namelijk slechts 15 in een andere constructie dan de ditransitieve te staan. Deze 15 andere constructies zijn bovendien verdeeld over Periode I, II en IV, aangezien in de periode tussen 1780 en 1850 er een absolute dominantie was van de ditransitieve constructies. Deze andere constructies zijn in het diachrone corpus allemaal attestaties van één constructie, met name de transitieve constructie. Zoals al vermeld en geïllustreerd in voorbeeldzin 5, heeft gunnen in één van die attestaties bovendien een verouderde betekenis, maar in al de andere gevallen is er sprake van de algemene frequente
58
betekenis van gunnen. Voorbeeldzinnen 3 en 4, hierboven al aangegeven, zijn voorbeelden hiervan. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Gunnen is volgens de ruwe data in het synchrone onderzoek van Colleman (2008) een werkwoord dat in het hedendaagse Nederlands een voorkeur heeft voor de dubbelobject-constructie. Zoals de cijfers in Tabel 5.12 aantonen, was dit echter ook in vroegere perioden al het geval. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
45= 95,74%
2= 4,26%
1710-1780
62= 89,86%
7= 10,14%
1780-1850
50= 90,91%
5= 9,09%
1850-1920
87= 92,55%
7= 7,45%
GUNNEN
1998
130= 92,20% 11= 7,80% Tabel 5.12: Dubbelobject- vs. aan-constructie (gunnen)
In de vier perioden tussen 1640 en 1920 is de dominantie van de dubbelobjectconstructie tegenover de aan-constructie erg duidelijk. Van de 265 ditransitieve constructies in deze vier perioden samen, zijn er slechts 21 aan-constructies geteld. Dit betekent dat het gemiddelde aandeel van de aan-constructie per periode slechts 7,92% bedraagt, terwijl dat van de dubbelobject-constructie 92,08% bedraagt. Doordat de geobserveerde frequenties in geen van de vier perioden sterk verschillen van deze procentuele waarden, geeft de Fisher’s exact test voor deze 4*2-tabel geen significante p-waarde14. De dubbelobject-constructie geniet dus in de periode van 1640 tot 1920 overduidelijk de voorkeur tegenover de aan-constructie, die slechts af en toe opduikt. Hieronder worden de twee enige aan-constructies uit Periode I weergegeven, gevolgd door drie dubbelobject-constructies uit de perioden erna. 6) Dat 's recht, want het waer spijt dat ghy u hert alleen Soudt knaege, en dan noch by soo een bloet , daer geen Vermaeck voor vrou in is, 't is goet dat dese stryer Wel 't wijve sleutel draeght, maer gun haer aen een vryer. (Noozeman, Lichte Klaartje: 1645) 7) Maer hoe dat sij de straf en al de pijnen jonnen Aen 't dronkenlien gheslacht, en hoe in 't helsche dal Sij voelen spijt op spijt, en 't hooghste leet van al, Dat en sal ick noch nu, noch oock hier naemaels swijghen, Oft iemandt door 't verhael ghenesingh koste krijghen, … (De Grieck J., Drie kluchten: ca. 1650/1695) 8) Gunt my lezers, dat ik u met dezen brief adviseer, hoe dit werk wiert opgenomen, en welke effecten de welmenent heit dezes Schryvers heeft gekreegen. (Van Swaanenburg, De herboore oudheid: 1724-1725)
14
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,696. Er is dus geen significant verschil.
59
9) Trouwens, indien zij er maar gelukkig mee geweest waren, ik had hun die uurwerken, als speelgoed, gaarne gegund. Maar zij waren reeds volkomen balsé op het punt van dat moois. (Hildebrand, Camera Obscura: 1839) 10) Moeder zou het mij gegund en er niets van gezegd hebben, maar Hans, de jongen die op mij volgde, had het gezien en aan Vader verklapt. (Boddaert, Sturmfels: 1889)
Bij de bestudering van de cijfergegevens uit de synchrone studie, is ook hier de grote meerderheid aan dubbelobject-constructies opvallend. Bovendien verschillen de procentuele waarden van de beide constructies amper van de waarden in de diachrone perioden. De Fisher’s exact test bevestigt dat er hier geen significant verschil tussen te vinden is door voor de vergelijking van de samengetelde frequenties in de vier diachrone perioden (244:21) met de frequenties uit het hedendaagse Nederlands (130:11) geen significante p-waarde uit te komen15. Gunnen is dus een werkwoord dat in vroegere tijden steeds een voorkeur had voor de dubbelobject-constructie, en het hedendaagse Nederlands is daarop geen uitzondering. Figuur 5.5 toont deze dominantie aan de hand van een grafiek.
Procentuele waarde
Gunnen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.5: Dubbelobject- vs. aan-constructie (gunnen)
1.6.
Overhandigen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Dat overhandigen qua semantiek tot de klasse van de geven-werkwoorden behoort, valt moeilijk te ontkennen. Volgens het WNT betekent overhandigen “aan een ander in de hand geven, overreiken”. De semantische beperking die zich hierbij opdringt, is de wijze van het geven. Dit gebeurt steeds via de hand(en) van de ander en kan bijvoorbeeld niet voorkomen in een situatie waar de bron het object op de tafel van het doel legt zodat het object onrechtstreeks in het bezit komt van het doel. Met andere woorden, overhandigen heeft op semantisch gebied een veel kleiner bereik dan het prototypische geven. Deze semantische beperkingen bij het werkwoord overhandigen staan onrechtstreeks in verband met de constructies waarin het wordt gebruikt. Overhandigen is namelijk één 15
De verhouding 244:21 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 130:11 (Periode V) geeft een pwaarde van 0,999. Het verschil ertussen is dus niet significant.
60
van de weinige werkwoorden waarbij er amper andere constructies dan de dubbelobject- en de aan-constructie zijn aangetroffen. Tabel 5.13 geeft de cijfergegevens van de relevante en voor dit onderzoek irrelevante constructies per periode weer. OVERHANDIGEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
12= 92,31%
1= 7,69%
13= 100%
1710-1780
6= 100%
0= 0%
6= 100%
1780-1850
29= 87,88%
4= 12,13%
33= 100%
1850-1920 64=100% 0= 0% 25= 100% Tabel 5.13: Ditransitieve vs. andere constructies (overhandigen)
Slechts vijf zinnen werden als niet relevant gelabeld op een totaal van 77 attestaties. Hieronder geven voorbeeldzinnen 1 en 2 enkele daarvan weer. 1) 24 februarii/6 martii dingsdach twemael op de Cantzeleri geweest, daer de originaele testamenten van de heer van Liauckema wierden ooverhandicht ende gelesen. (FW, Dagboeken van Willem Frederik (1643, 1644, 1645, 1646): 1643-1646) 2) Den 24 dezer ging ik mijne krediet- en aanbevelingsbrieven overhandigen, en was verwonderd van deftige kooplieden in naauwe en donkere straten, waar zij woonden, te moeten opzoeken; (Van der Willigen, Reizen door Frankrijk: 1805)
Het enige gemeenschappelijke kenmerk dat deze vijf zinnen hebben, is het gebruik van de transitieve constructie. Ze bevatten bijgevolg geen indirect, maar wel een direct object. De identiteit van de ontvanger is in zulke gevallen bekend uit de situatie of context. Constructies met andere voorzetsels, intransitieve constructies of constructies gekoppeld aan andere betekenissen van het werkwoord komen niet voor. Overhandigen heeft met andere woorden net zoals de zeventien andere werkwoorden uit deze studie niet verplicht een indirect object bij zich. Toch blijkt dat dit werkwoord meer dan de meeste werkwoorden in dit onderzoek een sterke voorkeur geeft aan de ditransitieve constructie. Een bijkomende bijzonderheid bij dit werkwoord is zijn status als onscheidbaar werkwoord. Dit is namelijk niet altijd zo geweest. Zin 3 is een voorbeeld van het gebruik van het werkwoord overhandigen als scheidbaar samengesteld werkwoord. Dat dit echter nooit de voorkeur genoot, is duidelijk, aangezien deze zin de enige in het onderzoek is waar overhandigen gescheiden voorkomt. 2) Nu riep hy Lodewyk een weinig ter zyde - en na hem eenige inlichtingen aengaende Wolfangh en zyn verblyf gegeven te hebben, reikte hy hem eenen gesloten brief, om aen denzelven over te handigen. (Conscience, In ’t Wonderjaer:1837)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Volgens de cijfergegevens van Colleman (2008) heeft overhandigen in het hedendaagse Nederlands een voorkeur voor de aan-constructie. De cijfers uit dit diachrone onderzoek
61
stemmen hier echter niet volkomen mee overeen. In Tabel 5.14 komt deze tegenstrijdigheid duidelijk naar voren. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
7= 58,33%
5= 41,67%
1710-1780
1= 16,67%
5= 83,33%
1780-1850
16= 55,17%
13= 44,83%
1850-1920
16= 64,00%
9= 36,00%
OVERHANDIGEN
1998 34= 32,69% 70= 67,31% Tabel 5.14: Dubbelobject- vs. aan-constructie (overhandigen)
In drie van de vier perioden in het diachrone corpusmateriaal, met name in Periode I, III en IV, overweegt de dubbelobject-constructie in plaats van de constructie met het voorzetsel aan. De Fisher’s exact test geeft echter voor deze tabel geen significante pwaarde16. Er is dus geen sprake van een significante evolutie binnen het diachrone materiaal. Hoewel dus de verhouding tussen de beide constructies een afwijkend beeld vertoont in Periode II, is het trekken van een waterdichte en onbetwistbare conclusie hieruit volgens de Fisher’ exact test niet mogelijk. Of het ontzettend lage aantal attestaties uit deze periode hier iets mee te maken heeft, is moeilijk uit te maken, maar zeker niet uit te sluiten. Zes (relevante) attestaties kunnen namelijk nauwelijks een betrouwbaar beeld scheppen van een taalkundig fenomeen, ze kunnen hooguit vragen oproepen. Dit neemt daarentegen niet weg dat dit op zijn minst merkwaardig kan worden genoemd. Figuur 5.6 geeft deze opvallende wending in Periode II hieronder weer.
Procentuele waarde
Overhandigen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.6: Dubbelobject- vs. aan-constructie (overhandigen)
Zoals aan het begin van deze paragraaf werd vermeld, heeft overhandigen in het huidige Nederlands een voorkeur voor de aan-constructie. Dit is duidelijk te zien aan de cijfers uit het onderzoek van Colleman (2008) in Tabel 5.14. Doordat het diachrone onderzoek echter eerder wijst op een dominantie van de dubbelobject-constructie, is het geen 16
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,243. Er is dus geen significant verschil.
62
verrassing dat er sprake is van een groot verschil hiertussen. De chi kwadraat-test geeft dit verschil ook aan. Tussen 1640 en 1920 zijn er in totaal 40 dubbelobject-constructies en slechts 32 aan-constructies geattesteerd. Dit cijfermateriaal vergeleken met de 34 dubbelobject-constructies en 70 aan-constructies in het huidige Nederlands, resulteert in een significante p-waarde van 0,003. De dominantie van de dubbelobject-constructie in het diachrone corpusmateriaal zet zich bijgevolg niet door in het huidige Nederlands. Integendeel, ze kentert volledig. 1.7.
Schenken
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Schenken heeft twee verschillende betekenissen. Deze beide betekenissen omvatten echter allebei een soort van geven. De klasse waartoe schenken behoort, is bijgevolg die van de geven-werkwoorden. Het WNT stelt de twee semantische mogelijkheden voor aan de hand van de volgende betekenisparafrasen:
“Den genoemden drank (in bekers) aan zijn gasten of aan een bepaalden kring van personen aanbieden”. Voorbeelden: 1) Doen schoncken, en droncken Wij lustigh den wijn. Maer Sloskaus. die vuylsaus Braght Hanneken-uyt, Met moyen en toyen Tot Sinte Rijn-uyt. (De Grieck J., Drie kluchten: ca. 1650/1695) 2) …; daernae mit de magistraet etende, ginck te twaelf uir scheep; door Franicker passerende, schoncken mij de burgemeesters de wijn ende ontfongen mij seer beleefdelijck; (WF, Dagboeken van Willem Frederik (1643, 1644, 1645, 1646): 16431646)
“Als gift verleenen, geven. […] Met vooropstelling der gedachte dat men niets van of voor het gegevene terugkrijgt”. Ook mogelijk “in toepassingen waarin geen sprake is van een overdracht van bezit”. In voorbeeldzinnen 3 en 4 is er geen sprake van een letterlijke bezitsoverdracht, in voorbeeldzin 5 wel. Voorbeelden: 3) De eerste Spiegeltjes, die ik voortyds zo hier als elders vond, waren geschikt op plaatsen, die een aangenaam en ver gezigt uitleverden, en dus een onschuldig vermaak schonken; (Diverse, De Denker: 1763-1774) 4) Haast lijden wij niet meer, herhaalde ik telkens, om mij zelve kracht te schenken. Daar brak eensklaps de maan door. (Drost, Hermingard van de Eikenterpen: 1832) 5) Zijne verbeelding doet hem in het benedenstuk al zijne goederen aan de armen schenken, in het bovenstuk op de trappen eener kerk knielen, waar een priester hem ontvangt. (Busken Huet, Het land van Rubens: 1879)
De eerste betekenis is in het hedendaagse Nederlands enigszins verouderd, maar kende in de diachrone perioden nog een sterke aanwezigheid. Tabel 5.15 plaatst de twee betekenissen naast elkaar, aangevuld met hun frequenties per periode.
63
SCHENKEN
Als gift verlenen
Drank aanbieden
Totaal
1640-1710
110= 91,67%
10= 8,33%
120
1710-1780
243= 89,67%
28= 10,33%
271
1780-1850
297= 84,62%
54= 15,38%
351
1850-1920 353= 86,95% 53= 13,05% 406 Tabel 5.15: Twee betekenissen en hun frequenties (schenken)
De attestaties waar schenken “drank aanbieden” betekent, zijn zoals Tabel 5.15 toont, sterk in de minderheid. De betekenis waarin schenken in het hedendaagse Nederlands vooral nog voorkomt, overheerste dus ook al in de diachrone perioden. De chi-kwadraat test geeft overigens geen significante p-waarde aan voor deze tabel, wat erop wijst dat er geen significante verschillen in deze verhoudingen te vinden zijn17. Zoals de voorbeeldzinnen hierboven aantonen, is in beide gevallen de combinatie van het werkwoord met een ditransitieve en een transitieve constructie mogelijk. Voorbeeldzinnen 1 en 3 zijn transitieve constructies, voorbeeldzinnen 2, 4 en 5 zijn ditransitieve constructies. De ditransitieve constructie is dus niet de enige constructie waarin schenken voorkomt en dit in de beide semantische gebruiksmogelijkheden van schenken. In wat volgt worden het aantal ditransitieve tegenover het aantal andere constructies van schenken in zijn beide betekenissen per periode bestudeerd. Als eerste wordt schenken als “drank aanbieden” onder de loep genomen. Tabel 5.16 geeft hiervoor de volgende frequenties. SCHENKEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
3= 30%
7= 70%
10
1710-1780
13= 46,43%
15= 53,57%
28
1780-1850
3= 5,56%
51= 94,44%
54
1850-1920 11= 20,75% 42= 79,25% 53 Tabel 5.16: Ditransitieve vs. andere constructies (schenken als "drank aanbieden")
Dat de niet-ditransitieve constructies in de vier diachrone perioden overheersen, is duidelijk in Tabel 5.16. Van de 145 attestaties waar schenken “drank aanbieden” betekent, zijn er slechts 40 in een ditransitieve constructie geattesteerd. Toch is deze dominantie niet overal even sterk. In Periode II bedraagt het aandeel van deze constructies slechts 53,57%, terwijl dit in Periode III maar liefst 94,44% bedraagt. Hierdoor geeft de Fisher’s exact test voor deze tabel een significante p-waarde, wat wijst op significante verschillen tussen de verhoudingen in de verschillende perioden18. Ook wat de sprongen tussen opeenvolgende perioden betreft, is er sprake van significante verschillen. Hieronder zijn de p-waarden weergegeven, die de significantie van de sprongen tussen opeenvolgende perioden weergeven.
17 18
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,123. Er is dus geen significant verschil. De p-waarde voor deze 4*2-tabel is kleiner dan 0,001. Er is dus een significant verschil.
64
De verhouding 3:7 (Periode I) tegenover de verhouding 13:15 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,469. Dit verschil is dus niet significant. De verhouding 13:15 (Periode II) tegenover de verhouding 3:51 (Periode III) geeft een p-waarde van kleiner dan 0,001. Dit verschil is dus significant. De verhouding 3:51 (Periode III) tegenover de verhouding 11:42 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,0235. Dit verschil is dus significant.
Tussen Periode II en III en tussen Periode III en IV zijn er bijgevolg significante verschillen gevonden. Periode III is in de diachrone perioden dus duidelijk de periode met de sterkste voorkeur voor niet-ditransitieve constructies. Daar waar schenken in deze betekenis wel met een ditransitieve constructie voorkomt, is dit in bijna alle gevallen met een dubbelobject-constructie. Er zijn slechts twee aanconstructies geattesteerd in zinnen waar schenken deze semantiek heeft. Deze beide zinnen zijn hieronder weergegeven. 6) Wyerman met de Kapitein in de kajuyt zynde, waren volgens onderlinge afspraak op zyn komst in een heevige woorden twist over een Weddingschap, de Commies aan wien men midlerwyl een Glas Wyn schonk, vroeg waar in dat bestond? (Kersteman, Zeldzame levensgevallen…: 1756) 7) Alles voor de mensen, voor de schijn; hij zou honger willen lijden om champagne aan zijn kennissen te schenken...! (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901)
De reden waarom de dubbelobject-constructie in deze betekenis sterk de voorkeur geniet, is te wijten aan de aard van het indirect object. Zoals paragraaf 2.1 B van hoofdstuk 2 vermeldt, is er hier geen sprake van een meewerkend voorwerp, maar van een belanghebbend voorwerp. Van Belle & Van Langendonck (1996: 233) bespreken dit fenomeen als volgt: The IO expressing the beneficiary has a prepositional counterpart with the preposition voor. […] This type of IO chiefly occurs with verbs that express the provision of food or drink …
Schenken kon dus in de diachrone perioden in tegenstelling tot in het hedendaagse Nederlands nog de betekenis van het geven van drinken hebben, waarbij een belanghebbend voorwerp kon worden gebruikt. Zo’n belanghebbend voorwerp is echter niet gelijk te stellen met een recipiens, aangezien een recipiens wordt opgeroepen door het werkwoord en een belanghebbend voorwerp niet. Toch zijn er ook gelijkenissen te vinden. Volgens Van Belle & Van Langendonck vervult een recipiens namelijk een complexe rol: het is zowel de belanghebbende als ook het doel van een overdracht (1996: 235). “Schenk me nog eens wat wijn” is hier dus niet zomaar vervangbaar door “schenk nog eens wat wijn aan mij”, maar wel door “schenk nog eens wat wijn voor mij”. Er is een duidelijke belanghebbende partij, die echter in dit
65
onderzoek naar de datiefalternantie moeilijk in te passen valt, aangezien de dubbelobject- en de aan-constructie niet onderling verwisselbaar blijken. Wat de frequenties van schenken als “gift verlenen” betreft, is er sprake van een volledige omkering van de vorige tabel. Tabel 5.17 toont dit aan. SCHENKEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
98= 89,09%
12= 10,91%
110
1710-1780
224= 92,18%
19= 7,82%
243
1780-1850
263= 88,55%
34= 11,45%
297
1850-1920 314= 88,95% 39= 11,05% 353 Tabel 5.17: Ditransitieve vs. andere constructies (schenken als “gift verlenen”)
In Tabel 5.17 komt duidelijk naar voren dat bij deze betekenis van schenken het aantal ditransitieve constructies domineert. Met andere woorden, dit gebruik van schenken had in de periode tussen 1640 en 1920 een sterke voorkeur voor één van beide ditransitieve constructies tegenover om het even welke andere constructie. De chi-kwadraat test geeft bovendien aan dat dit volgens een constante lijn gebeurt in de vier perioden. Met een p-waarde van 0,516 zijn er geen significante verschillen gevonden in de tabel, wat wijst op een constante en gelijklopende voorkeur voor de ditransitieve constructie. Waar schenken met als betekenis “drank aanbieden” dus overal de niet-ditransitieve constructies prefereert, is dit bij schenken als “gift verlenen” net het omgekeerde. De constructies die niet relevant bleken voor dit onderzoek, zijn niet allemaal op dezelfde manier opgebouwd. Zo komen er naast de populaire transitieve constructie, ook constructies met een richtingscomplement voorafgegaan door een voorzetsel en intransitieve constructies voor. Zin 8 is een voorbeeld van de eerste constructie, zinnen 9 en 10 van de tweede en zin 11 van de derde constructie. Enkel zin 8 vertegenwoordigt de tweede betekenis van schenken, met name “een gift verlenen”. In de andere zinnen is er steeds sprake van de enigszins verouderde betekenis van schenken. 8) Wat God schonk, kan God alleen ontnemen. En zoo iets, dan is deze redeneering, waarvan elke kerkelijk-maatschappelijke de dupe was en is, het meest krasse bewijs van hun volslagen stekeblindheid. (Van Bruggen, Prometheus: Periode IV) 9) Ik heb eene jonge Negerin een kom, waar in ik twee flessen wyn geschonken had, achter een zien uitdrinken. (Stedman, Reize naar Suriname en …: 1802) 10) Hij had den wijn in twee kristallen schalen geschonken en schoof nu het verlakt tafeltje dicht bij de lage sponde. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909) 11) Vidal schonk, zette de wijnkan neer, deed zooals hem bevolen werd en Van Baerbergh werd niet eens gewaar, dat men hem zijn wapen ontnomen had. (Oltmans, De schaapherder: 1838)
Daarnaast wordt schenken vaak gebruikt als tweede deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord. Zoals in paragraaf 1.7 van hoofdstuk 4 wordt uitgelegd,
66
werden de werkwoorden die in het WNT als aparte werkwoorden worden aangegeven, geweerd uit dit onderzoek. Werkwoorden als inschenken, wegschenken en overschenken werden bijgevolg niet aanzien als constructies van het werkwoord schenken. Volschenken daarentegen komt niet apart in het WNT voor, dus wordt het als werkwoord van schenken met resultaatsgezegde vol geanalyseerd. Hier betekent schenken overigens “drank aanbieden”. Zinnen 12 en 13 zijn voorbeelden hiervan. Aangezien deze zinnen echter geen ditransitieve constructie bevatten, zijn ze toch geweerd uit het onderzoek. 12) Winfried's zoontje schonk nog eenmaal den berkenmeier vol en reikte denzelven zijnen gebieder toe; (Drost, Hermingard van de Eikenterpen: 1832) 13) Deze schonk het weder vol, en gaf het aen de Vorstinne, uit welker handen ik het weder ontfing, en daer even den mont aen gezet hebbende, de schenkster weder overgaf. (De Bruyn, Reizen over Moskovië: 1711)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie In de studie van Colleman (2008) wordt schenken in het hedendaagse Nederlands tot de werkwoorden met een voorkeur voor de aan-constructie gerekend. De cijfergegevens uit het diachrone corpusonderzoek, weergegeven in Tabel 5.18, geven echter voor de diachrone perioden een volledig andere situatie weer. Een onderscheid in de beide betekenissen van schenken wordt hierin niet meer gemaakt. Hoewel schenken als “drank aanbieden” namelijk verouderd is in het hedendaagse Nederlands, is het toch niet volledig verdwenen, waardoor vergelijking van de gevonden frequenties met de synchrone cijfergegevens onmogelijk zou worden. SCHENKEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
79= 78,22%
22= 21,78%
1710-1780
162= 68,35%
75= 31,65%
1780-1850
217= 81,58%
49= 18,42%
1850-1920
238= 73,23%
87= 26,77%
1998
71= 41,52% 100= 58,48% Tabel 5.18: Dubbelobject- vs. aan-constructie (schenken)
Bij de bestudering van de waarden in de vier perioden vóór 1920, zijn de grote verschillen tussen de verhoudingen opvallend. Het enige gemeenschappelijke kenmerk van de verhoudingen tussen dubbelobject- en aan-constructie in de vier perioden is de voorkeur voor de dubbelobject-constructie. Onderstaande voorbeeldzinnen zijn enkele voorbeelden van deze constructie. 14) “Zwijg! let op! het zal spoedig blijken. Is het zoo als gij zegt, dan schenk ik u dadelijk de vrijheid!” (Van Schaik, De Manja: 1866)
67
15) Ick sach mijne peerden des avonts en die S.H. mij heeft geschonken voorleden vridach. (WF, Dagboeken van Willem Frederik (1643, 1644, 1645, 1646): 1643-1646)
Deze systematische voorkeur voor de dubbelobject-constructie gebeurt echter niet volgens een vloeiende en logische lijn. Het aandeel van de dubbelobject-constructie daalt eerst van 78,22% naar 68,35% om vervolgens weer te stijgen tot 81,58% en opnieuw te dalen tot 73,23%. De p-waarde die uit deze 4*2-tabel voortkomt, is bijgevolg significant19. Zoals te verwachten, komt dit vooral door de twee uitersten uit deze lijn, namelijk Periode II en Periode III. In Tabel 5.19 wordt dit bevestigd doordat in deze perioden de grootste afwijkingen van de verwachte frequenties zijn geobserveerd. SCHENKEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
79
75,7
22
25,3
1710-1780
162
178
75
59,4
1780-1850
217
199
49
66,7
1850-1920
238 243 87 Tabel 5.19: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (schenken)
81,5
Doordat deze twee uiterste waarden bovendien vlak na elkaar komen, is de sprong ertussen nog groter. Deze sprong is bijgevolg ook significant volgens de chi kwadraattest20. Zoals hierboven bewezen, is er in het diachrone corpusmateriaal geen constante lijn te trekken, behalve in de voorkeur voor de dubbelobject-constructie. Bij de vergelijking van deze conclusie met de cijfergegevens uit het onderzoek van Colleman (2008) is ook hier geen logische evolutie te vinden. Integendeel, de voorkeur voor de dubbelobjectconstructie draait zich volledig om tot een voorkeur voor de aan-constructie. Deze kentering blijkt bovendien significant te zijn. Zowel tegenover de vier voorgaande perioden apart, als tegenover deze perioden samen, is de verhouding van het hedendaagse Nederlands significant21. Het verschil tussen het diachrone en het synchrone corpusmateriaal is dus significant. Figuur 5.7 toont deze kentering in de verhouding tussen dubbelobject- en aanconstructie na 1920 grafisch aan.
19
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,005. Er is dus een significant verschil. De verhouding 162:75 (Periode II) tegenover de verhouding 217:49 (Periode III) geeft een p-waarde van 0,001. Het verschil ertussen is dus significant. 21 De p-waarde voor de 5*2-tabel is kleiner dan 0,001. Er is dus een significant verschil. De verhouding 696:233 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 71:100 (Periode V) geeft een p-waarde kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant. 20
68
Procentuele waarde
Schenken: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.7: Dubbelobject- vs. aan-constructie (schenken)
1.8.
Sturen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Sturen wordt in deze studie in de klasse van de geven-werkwoorden ingedeeld. Deze betekenis van geven, de overdracht van bezit van een bron naar een ontvanger, zit echter niet in alle semantische gebruikswijzen van sturen vervat. Enkel de volgende betekenisparafrase van sturen houdt zo’n geven-aspect in: “Iemand (of aan iemand) iets sturen, het hem zenden, doen toekomen”. Volgens het WNT treedt daarbij “de gedachte aan een bepaalde richting op den achtergrond”. De zinnen waar deze semantiek van sturen vooropgesteld wordt, zijn bijgevolg de enige zinnen waar het werkwoord met een ditransitieve constructie kan worden gecombineerd. Hetgeen gezonden wordt, is daarenboven niet noodzakelijk een stoffelijk object, maar kan ook een boodschap zijn. De volgende voorbeeldzinnen bevatten steeds een ditransitieve constructie. In voorbeeldzinnen 1 en 2 is er sprake van een stoffelijk direct object, in voorbeeldzin 3 van een boodschap. 1) De heer Odilon Périer had eene vertaling geschreven van het “Règlement de l'Abattoir de la ville de Bruges”, 't gene hem vrij stond, en eenen openen brief aan den Burgemeester van Brugge gestuurd om de vertaling van Dr Van Steenkiste, den fellen Vlaamschen kamper en raad der stad Brugge, aan te randen en te beknibbelen. (Diverse, Het Belfort jaargang 1: 1886) 2) 'Ze heeft immers geen honger. Stuur haar een paar bankjes, dat zal beter welkom zijn; een dooie is een duur ding voor zulke mensen.' (Hildebrand, Camera Obscura: 1839) 3) …, waar hij een mauve briefje schreef aan Henriëtte om haar “gerust te stellen” en een gearmoriëerd kaartje aan pastoor Doening om te beletten dat hij hem, net als bij het vorig feest, het vernederende bericht ervan mocht sturen. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909)
Bij deze voorgaande betekenisparafrase geeft het WNT echter ook expliciet aan dat “de persoon aan wien men iets stuurt niet altijd uitdrukkelijk genoemd wordt maar soms uit het verband moet worden opgemaakt.” Wanneer dus het doel van de overdracht, de
69
ontvanger, al gekend is uit de situatie of de context kan sturen in deze betekenis ook met een transitieve constructie voorkomen. Voorbeeldzinnen 4 en 5 illustreren dit. 4) Weleer – ja, toen zond mevrouw eene flesch wijn voor den herstellende, nadat zij een potje gelei had gestuurd, om op de bittere medicijnen toe te memen, – doch thans, er is voor den ouderdom geen kruid gewassen, het einde is toch de dood. (Potgieter, Jan, Jantje en andere stukken: 1841) 5) Haar man was 'n gemeene kerel, wist er alles van. Een notaris uit Den Haag stuurde wel eens geld per postwissel; haar man haalde 't zelf van de post. (Paap, Vincent Haman: 1889)
Naast de voorgaande betekenis van sturen geeft het WNT nog twee andere betekenisparafrasen voor dit werkwoord. Deze beide betekenissen worden hieronder opgesomd en geïllustreerd aan de hand van enkele voorbeeldzinnen uit het diachrone corpus.
“Een bepaalde richting doen volgen, langs een zekeren weg doen gaan, een zekere richting geven aan, richten.” Deze betekenis gaat meestal gepaard met een plaatsof richtingscomplement in de zin. Dit complement kan worden ingeleid door voorzetsels als naar, van, in en op, zoals voorbeeldzinnen 6 tot en met 9 aantonen. Voorbeeldzin 10 toont echter dat dit ook zonder voorzetsel mogelijk is. Voorbeelden: 6) Zy weet het nog niet; gaat eindlyk sleep sleep naar de keuken, steekt een kool of drie weg, kyft op de meiden, die 't vuur zo laaten vergaan, vraagt aan Mama, wat men zal eeten, stuurt den knegt naar le Grange om blondes of franjes, wagt hem in de zydkamer op; de knegt komt, het deugt niet; (Deken & Wolf, Willem Leevend: 17841785) 7) Uit beginsel stuurt hij bedelaars van de deur, uit beginsel is hij tegen Staatspensioen, uit beginsel is hij tegen verhooging van successierechten, uit beginsel tegen kindervoeding, uit beginsel haat hij het socialisme, exploiteert hij kinderen en minderen. (Van Bruggen, Prometheus: Periode IV) 8) maar bij St. Just, het zal u nu niet helpen, of gij de muts al opsteekt, en ik zal u eens voorgoed afleeren, om weer met mij den gek te scheren, of dien ruigen hond in het water te sturen, als wij jagen. (Oltmans, De schaapherder: 1838) 9) Intusschen waren de beide dochters der pachteresse vol nieuwsgierigheid bij den vreemdeling komen staan, en gaapten hem met verbaasdheid aan, hare groote blauwe oogen ondervragend op hem en op hare moeder sturende. (Conscience, Blinde Rosa: 1850) 10) “Dat kan niet eens liegen!” riep de majoor verbaasd uit. “Wat sturen ze zoo'n jongen dan hierheen?” (Heimans, Willem Roda: 1889)
“Met een ook bij andere werkwoorden vaak voorkomende verwisseling van subject, van een voer- of vaartuig, meest in verbinding met een bepaling” Voorbeelden:
70
11) … en dan moest de drijver geteekend worden, die van tijd tot tijd bevreesd was, dat zijn ezel strompelen zou, en hem bij den staart greep en terugtrok, of daarmede stuurde, als met het roer van een schip: (Geel, Gesprek op den Drachenfels: 1835) 12) …; de burger, die half Europa de wet geeft; de vorst, zich in den opgang der jeugd de kracht bewust het roer te sturen, dat de beschikker van zijn lot, zoo ge wilt, geen oogeanlik glippen laat? (Potgieter, Jan, Jantje en andere stukken: 1841) 13) Theobald stuurde met inspanning zijn dier en bleef zoo bij de dames. (Van Looy, Reizen: 1913)
In deze beide betekenissen kan sturen, zoals de voorbeelden duidelijk maken, niet gekoppeld worden aan een dubbelobject- of een aan-constructie, doordat er hier geen sprake is van een doel van de overdracht dat tegelijkertijd de nieuwe bezitter van het gestuurde object of de ontvanger van de gestuurde boodschap is. Aangezien sturen dus in het merendeel van de gevallen geen ditransitieve constructie bij zich kan of moet hebben, wekt het geen verbazing dat de niet-ditransitieve constructies bij dit werkwoord domineren. Tabel 5.20 zet deze beide constructies en hun frequenties in de vier diachrone perioden naast elkaar. STUREN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
4= 8%
46= 92%
50=100%
1710-1780
11= 19,64%
45= 80,36%
56=100%
1780-1850
3=6,12%
46= 93,88%
49=100%
1850-1920 20= 20,20% 79= 79,80% 99=100% Tabel 5.20: Ditransitieve vs. andere constructies (sturen)
Hoewel in de vier perioden de niet-ditransitieve constructies duidelijk overheersen, geeft de Fisher’s exact test voor deze 4*2-tabel een significante p-waarde van 0,0416 aan. Er is dus sprake van significante verschillen wat betreft de verhoudingen tussen de beide groepen van constructies in de vier afzonderlijke diachrone perioden. Dit komt door de grote schommelingen van de procentuele waarden binnen de vier perioden. In Perioden I en III ligt het aandeel van de ditransitieve constructies lager dan 10%, terwijl dit aandeel in Periode II en IV respectievelijk 19,64% en 20% bedraagt. Doordat deze gelijkaardige verhoudingen elkaar echter niet opvolgen in de tijd, maar afwisselend voorkomen, is er sprake van grote sprongen tussen de opeenvolgende perioden. Hieronder worden de verschillende p-waarden weergegeven voor de verschillen tussen de verhoudingen in telkens twee opeenvolgende perioden.
De verhouding 4:46 (Periode I) tegenover de verhouding 11:45 (Periode II) heeft een p-waarde van 0,101. Het verschil ertussen is dus niet significant. De verhouding 11:45 (Periode II) tegenover de verhouding 3:46 (Periode III) heeft een p-waarde van 0,0486. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 3:46 (Periode III) tegenover de verhouding 20:79 (Periode IV) heeft een p-waarde van 0,0298. Het verschil ertussen is dus significant.
71
De sprongen van Periode II naar Periode III en van Periode III naar Periode IV zijn volgens de voorgaande tests dus significant. Hierbij daalde het aantal ditransitieve constructies van Periode II naar Periode III, waarna ze terug een sterke opgang maakten in Periode IV. Sturen heeft dus steeds een voorkeur gehad voor niet-ditransitieve constructies, maar dit niet volgens een constante lijn. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Sturen behoort in de synchrone studie van Colleman (2008) tot de werkwoorden die wat betreft de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie in het hedendaagse Nederlands tot de tussencategorie behoren. Hoe het komt dat de cijfergegevens uit deze synchrone studie echter duidelijk naar de kant van de dubbelobject-constructie overhellen, is in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 uitgelegd. Tabel 5.21 plaatst de frequenties van de beide constructies van 1640 tot nu op een rijtje. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
3= 75%
1= 25%
1710-1780
7= 63,64%
4= 36,36%
1780-1850
3= 100%
0= 0%
1850-1920
17= 85%
3= 15%
STUREN
1998
91= 74,59% 31= 25,41% Tabel 5.21: Dubbelobject- vs. aan-constructie (sturen)
In Tabel 5.21 is de dominantie voor de dubbelobject-constructie in de diachrone perioden opvallend. Hoewel er in elke periode op zich al erg weinig ditransitieve constructies zijn aangetroffen, is het merendeel daarvan bovendien geen aanconstructie. Kwantitatief betekent dit dat van de 38 ditransitieve constructies tussen 1640 en 1920, er 8 aan-constructies en 30 dubbelobject-constructies zijn. In Periode III is er daarenboven een absolute dominantie van de dubbelobject-constructie, ook al is er hier slechts sprake van drie attestaties. Twee van deze drie attestaties zijn hieronder weergegeven in voorbeeldzinnen 14 en 15. 14) Heb ik nu niet een heelen langen brief gemaakt? Ik stuur u hier zo heel veel kusjes en streeltjes in myn brief, dat ik die niet kan tellen, want ik hou zo veel van u, lieve Tante. (Deken & Wolf, Willem Leevend: 1784-1785) 15) 'Ze heeft immers geen honger. Stuur haar een paar bankjes, dat zal beter welkom zijn; een dooie is een duur ding voor zulke mensen.' (Hildebrand, Camera Obscura: 1839)
In Periode I is er slechts één aan-constructie aangetroffen, weergegeven door voorbeeldzin 16.
72
16) Dus zo stierd ze een minnebriefje Aan haar liefje, Tot waarschouwing, dat hy moet Haar verliefde smart geneezen, Of steeds vreezen Voor de wraak van haar gemoed. (De geest, De manzieke vryster: 1700)
Hoewel de procentuele waarden van de beide constructies in de vier perioden duidelijk van elkaar verschillen, vooral in Perioden II en III, geeft de Fisher’s exact test voor deze 4*2-tabel geen significante p-waarde aan22. Dit komt door het te lage aantal frequenties, waaruit er geen overkoepelende conclusies kunnen worden getrokken. Dat de dubbelobject-constructie in de periode tussen 1640 en 1920 overheerste, is duidelijk uit de tabel, maar meer valt er uit de lage hoeveelheden aan frequenties niet af te leiden. Bij de vergelijking van de cijfergegevens uit de synchrone studie van Colleman (2008) met de cijfergegevens uit de diachrone studie, valt er niet meteen een sterk verschil in procentuele waarden met de voorgaande perioden op. Wanneer de synchrone gegevens (91:31) tegenover de opgetelde waarden uit de periode tussen 1640 en 1920 (30:8) worden geplaatst, resulteert dit dan ook in een niet-significante p-waarde23. In het hedendaagse Nederlands volgt sturen met andere woorden de evolutie van de voorgaande eeuwen. Figuur 5.8 toont dit aan. Aangezien er hier echter sprake is van een kwantitatief tekort aan attestaties, is voorzichtigheid geboden bij eventuele verregaande gevolgtrekkingen.
Procentuele waarde
Sturen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.8: Dubbelobject- vs. aan-constructie (sturen)
1.9.
Verkopen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Hoewel verkopen semantisch gezien zeker niet kan worden gelijkgesteld met de semantiek van het prototypische geven, zijn ze toch beide deel van de gevenwerkwoorden. De handeling die het subject verricht wanneer hij/zij iets verkoopt, is namelijk een handeling van geven, waardoor het object van eigenaar verandert. De 22
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,414. Er is dus geen significant verschil. De verhouding 91:31 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 30:8 (Periode V) geeft een pwaarde van 0,669. Het verschil ertussen is dus niet significant. 23
73
algemene definitie die het WNT voor verkoopen geeft, is de volgende: “In ruil voor zekere geldsom of voor andere goederen aan iemand anders overdoen, van eigenaar doen veranderen, inz. om winst te maken; te gelde maken.” Ook hier weer heeft het werkwoord te maken met een semantische beperking die het prototypische werkwoord niet heeft, in dit geval de vergoeding die het subject bekomt bij het verkopen. De algemene betekenis van verkopen is echter niet de enige betekenis waarin het werkwoord voorkomt. Enkele variaties op deze basisbetekenis zijn hieronder aangegeven, telkens gevolgd door enkele voorbeelzinnen.
WNT: “In toepassingen waarbij het in het object genoemde niet als eigendom aan een ander wordt overgedragen: tegen betaling van zekeren prijs ten dienste of ter beschikking stellen (van iemand); […] Veelal met een negatieve connotatie.” Voorbeelden: 1) Juffrouw Henriëtte, die hare gunsten aan mijnheer du Bessy verkocht en ze af en toe, gratis, ter nagedachtenis van een genoegelijk verleden, aan Florjan Pacôme en een vagen onderofficier der grenadiers toestond, zoude zich onder de meer preciese benaming van straathoer zeer gekrenkt hebben gevoeld. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909) 2) … vooral ook om een einde te maken aan de dringende aanzoeken van de jongeling met de leverkleurige pantalon, die nu zichzelf voor een achtentwintig aan 'Hastok' verkopen wilde, in welk aanbod hem al de vrolijke jongelui ondersteunden. (Hildebrand, Camera Obscura: 1839)
WNT: “(Op een afkeurenswaardige, ontoelaatbare manier) van de hand doen, (aan iemand, iets) overgeven, overleveren, uitleveren; ook: in de macht brengen (van iemand, iets); prijsgeven, opofferen.” Voorbeelden: 3) Wie zulke schriften lezen, verkoopen hunne ziel aan den duivel.. (Teirlinck & Stijns, Arm Vlaanderen: 1884) 4) …, en ik heb mij laten ophouden door de guichelstreken van een bedrieger, die zijne ziel aan Satan verkocht heeft om vrome lieden te verstrikken; (Van Lennep, De roos van Dekama: 1836)
“Met betrekking tot onstoffelijke zaken: ten beste geven, ten toon spreiden, en betekenisnuances die hierbij aansluiten.” Voorbeelden: 5) Er werden bij het opladen natuurlijk schrikkelijk laffe grappen door de boerenknechts verkocht, eeuwenheugende uijen voor splinternieuwe en vrij ruwe aardigheden uitgekraamd, … (Bilders, Brieven en Dagboek: 1856-1876) 6) mensch hoe kom je d'rbij, sta me hier geen leugens te verkoopen. (De Haan, Pijpelijntjes: 1904)
Wat de constructies betreft waarin verkopen voorkomt, valt het grote aantal andere constructies dan de ditransitieve op. Tabel 5.22 toont dit aan.
74
VERKOPEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
23= 20,91%
87= 79,10%
110=100%
1710-1780
54= 22,31%
188= 77,69%
242=100%
1780-1850
58= 24,07%
183= 75,93%
241=100%
1850-1920
45= 16,79% 223= 83,21% 268=100% Tabel 5.22: Relevante vs. andere constructies (verkopen)
Dit betekent dat het werkwoord geen absolute voorkeur heeft voor de dubbelobject- en de aan-constructie, maar zich daarnaast ook in andere constructies weet te handhaven. Vooral de transitieve constructie kan hierin als koploper worden beschouwd, maar ook de constructie zonder direct object maar met indirect object komt voor. Zinnen 7 en 8 zijn voorbeelden hiervan. 7) Hy verkoopt en beleend zyn goederen, niet om het hooft booven 't water te houden, maar om zich tot het werkstelling maaken van versch gesmeede projecten in staat te stellen. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 8) het was een slaavenhaalder, aan wiens godloozen opzichter zij verkocht, en wiens eigendom zij zoo onrechtvaardig als wreed werden, … (Post, Reinhart: 1791-1792)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Verkopen heeft, volgens de cijfergegevens in dit onderzoek, al sinds de 17e eeuw een voorkeur voor de aan-constructie, en de laatste jaren zijn daarop geen uitzondering volgens de studie van Colleman (2008). Verkopen kan dus een schoolvoorbeeld van een werkwoord met voorkeur voor de aan-constructie worden genoemd. De cijfers in Tabel 5.23 tonen deze consistentie aan. VERKOPEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
6= 26,09%
17= 73,91%
1710-1780
11= 20,37%
43= 79,63%
1780-1850
15= 25,86%
43= 74,14%
1850-1920
13= 28,89%
32= 71,11%
1998
39= 16,05% 204= 83,95% Tabel 5.23: Dubbelobject- vs. aan-constructie (verkopen)
Uiteraard hebben we nergens met absoluut constante cijfers te maken en zijn er steeds lichte schommelingen merkbaar, maar van twijfel over de sterkere positie van de aanconstructie tegenover de dubbelobject-constructie is er zowel in het diachrone als synchrone corpusmateriaal geen sprake. Ook geeft de chi kwadraat-test voor deze tabel geen significant resultaat, wat deze stelling enkel ondersteunt24. Voorbeeldzinnen 9 en 10 zijn voorbeelden van verkopen in combinatie met respectievelijk de aan-constructie en de dubbelobject-constructie. 24
De p-waarde voor deze 5*2-tabel bedraagt 0,171. Er is dus geen significant verschil.
75
9) Ik heb daer effen noch een briefken aen een seker heerschop verkocht Die my boven mijn geld noch eenen beker ouwen Teunis op de hand brocht. (Van Paffenrode, Hopman Ulrich: 1661) 10) Magtig ter zee, door zig zelven, strekken zy hunne heerschappy te lande uit, door buitenlanders te bezoldigen, die hun hun bloed en hunne rust verkopen. (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774)
In vergelijking met de cijfers vóór 1920, zorgt de verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands echter wel voor duidelijke en significante sprongen. Op Figuur 5.9 is de daling van het aantal dubbelobjectconstructies tegenover het aantal aan-constructies na 1920 duidelijk aangegeven.
Procentuele waarde
Verkopen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.9: Dubbelobject- vs. aan-constructie (verkopen)
De chi kwadraat-test bevestigt bovendien dat deze tot nu toe laatste evolutie in de verhouding tussen de beide constructies, een significante evolutie is. In totaal zijn er namelijk 45 dubbelobject-constructies en 135 aan-constructies geattesteerd in de periode tussen 1640 en 1920. Deze verhouding vergeleken met de 39 dubbelobjectconstructies en 204 aan-constructies uit het synchrone onderzoek van Colleman (2008), resulteert in een significante p-waarde van 0,023. Ook de sprong van Periode IV naar Periode V blijkt bovendien significant te zijn25. In het hedendaagse Nederlands is er bijgevolg sprake van een nog grotere dominantie van de aan-constructie tegenover de dubbelobject-constructie dan in de periode tussen 1640 en 1920 het geval was. Deze grotere dominantie is na 1920 door een plotse stijging van het aantal aan-constructies of daling van het aantal dubbelobject-constructies ontstaan. 1.10. Verschaffen A. Betekenis en syntactische mogelijkheden
25
De verhouding 13:32 (Periode IV) tegenover de verhouding 39:204 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,040. Het verschil ertussen is dus significant.
76
Het WNT omschrijft de betekenis van verschaffen als volgt: “Bezorgen, doen toekomen aan, voorzien van, geven, doen hebben. Vrijwel steeds met de bijgedachte dat het bezorgde ten goede komt aan dengene aan wien het gegeven wordt.” Verschaffen is dus zonder twijfel een werkwoord uit de semantische klasse van de geven-werkwoorden. In verhouding met het totale aantal attestaties per periode ligt het aantal ditransitieve of voor dit onderzoek relevante attestaties steeds relatief hoog tegenover het aantal nietditransitieve constructies. Tabel 5.24 geeft deze verhoudingen binnen de vier perioden weer. VERSCHAFFEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
34= 79,07%
9= 20,93%
43=100%
1710-1780
250= 80,65%
60= 19,35%
310=100%
1780-1850
150= 83,33%
30= 16,67%
180=100%
1850-1920 140= 90,91% 14= 9,10% 154=100% Tabel 5.24: Ditransitieve vs. andere constructies (verschaffen)
De voor dit onderzoek irrelevante constructies maken maximum een vijfde deel uit van het totale aantal attestaties per periode. Dit toont aan dat verschaffen –althans voor de periode tussen 1640 en 1920- vooral voorkwam in één van beide ditransitieve constructies en heel wat minder vaak in andere constructies. Deze andere constructies zijn vooral transitieve constructies, maar ook constructies met een bepaling ingeleid door het voorzetsel voor. Zinnen 1 en 2 zijn voorbeelden van deze twee gebruikswijzen. 1) Nog verscheidene eenden en kakatoes vielen onder de moorddadige slagen van den ijzerhouten boemerang en verschaften een uitmuntend avondeten. (Heimans, Willem Roda: 1889) 2) Met welk een yver jaagt niet het wyfje met haar man, om prooy te verschaffen voor hunne jongen? (Diverse, De Denker: 1763-1774)
De constructie in zin 2 met het voorzetsel voor is echter niet ondubbelzinnig te analyseren. Er zijn namelijk twee manieren om deze zin te interpreteren: ofwel duidt het voorzetsel voor, net zoals aan bij de aan-constructie, de belanghebbende van de handeling aan, ofwel is het voorzetsel bedoeld als bijvoeglijke bepaling bij het substantief prooy. Aangezien zinnen met voor-bepalingen in plaats van aan-bepalingen in dit onderzoek niet van tel zijn, is deze constructie hier hoe dan ook geweerd. Tabel 5.24 toont echter niet alleen aan dat het aantal ditransitieve constructies sterk in de meerderheid is, maar ook dat dit aantal in stijgende lijn evolueert. Deze evolutie is bovendien significant volgens de chi kwadraat-test26. Volgens Tabel 5.25, hieronder aangegeven, is dit vooral te wijten aan de waarden in Periode II en Periode IV. Hier wijken de geobserveerde frequenties namelijk het verst af van de verwachte frequenties.
26
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,035. Er is dus een significant verschil.
77
VERSCHAFFEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
34
35,9
9
7,07
1710-1780
250
259
60
51
1780-1850
150
150
30
29,6
1850-1920
140 129 14 Tabel 5.25: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (verschaffen)
25,3
De ditransitieve constructie wint dus steeds meer terrein op de niet-ditransitieve constructies bij het werkwoord verschaffen. Of deze evolutie zich ook doorzet na 1920 kan in deze studie echter niet onderzocht worden. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Verschaffen is een werkwoord dat in het huidige taalgebruik geen uitgesproken voorkeur vertoont voor de dubbelobject- of de aan-constructie. Het behoort volgens Collemans (2008) studie momenteel tot de werkwoorden van de tussencategorie. Volgens de cijfers uit het diachrone corpusonderzoek, voorgesteld in Tabel 5.26, is dit echter niet altijd het geval geweest. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
31= 91,18%
3= 8,82%
1710-1780
186= 74,40%
64= 25,60%
1780-1850
122= 81,33%
28= 18,67%
1850-1920
113= 80,71%
27= 19,29%
VERSCHAFFEN
1998 45= 72,58% 17= 27,42% Tabel 5.26: Dubbelobject- vs. aan-constructie (verschaffen)
Ondanks lichte schommelingen in de verhoudingen tussen de beide constructies in bepaalde perioden, komt de aan-constructie op geen enkel moment erg dicht in de buurt van het aandeel van de dubbelobject-constructie. Vooral in Periode I is het aandeel van de dubbelobject-constructie bijzonder hoog. Slechts drie aan-constructies werden hier geattesteerd. Voorbeeldzinnen 3 tot en met 5 geven deze zinnen weer. 3) Dat mijne daegen, O Magtige Hemel! nog een geruyme tijt mogen duuren, en men sal sien wat wonderbaere wonderen mijn mont en penne aen Nederlandts Gemeenten al verschaffen sal; (Duijkerius, Leven van Philopater + vervolg: 1694) 4) Zou elk van dat gevoelen weezen, Zo waaren haastig uitgeleezen Veel boeken, die nu aan de jeugd Lang stof verschaffen tot haar vreugd; (De la Croix, De belachelijke hoofse juffers: 1685) 5) Maar zoo de Staatschen begaan waaren, om eenigh oopen tot volvoering des aanslaghs te vinden; bet waaren 't de Spaanschen, om het aan hunnen vyandt te verschaffen. (Hooft, Fragment uit Nederlandsche Historien: 1642)
78
Een belangrijke nevenbemerking hierbij is echter dat in Periode I het totale aantal ditransitieve constructies erg laag ligt tegenover de andere perioden. Toch blijken deze waarden, zoals hieronder wordt aangegeven, significant verschillend van de waarden in Periode II. Dit bewijst dat er in Periode I daadwerkelijk sprake is van de laagste frequentie aan aan-constructies. In Periode II liggen de constructies, wat het diachrone onderzoek betreft, namelijk kwantitatief het dichtst bij elkaar. De dubbelobjectconstructie heeft hier met andere woorden het laagste percentage (25,60%) en de aanconstructie bijgevolg het hoogste (74,40%). Vooral de sprong die de beide constructies in 1710 hiernaartoe maakten, is echter opvallend. De dubbelobject-constructie verliest hierbij maar liefst 15%, terwijl de aan-constructie er zoveel wint. Bovendien bedraagt de p-waarde voor deze sprong 0,0312, wat wijst op een significant verschil tussen de beide perioden. In Figuur 5.10 is deze sprong van Periode I naar Periode II grafisch voorgesteld.
Procentuele waarde
Verschaffen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.10: Dubbelobject- vs. aan-constructie (verschaffen)
Hoewel het aandeel van de dubbelobject-constructie in de perioden na 1710 nog steeds hoog blijft, zorgt de plotse daling, die het aantal dubbelobject-constructies tegenover de aan-constructie maakt tussen 1710 en 1780, er toch voor dat de beide constructies kwantitatief dichter bij elkaar komen. Wat het hedendaagse Nederlands betreft, vertegenwoordigen de cijfergegevens uit de synchrone studie van Colleman (2008) weliswaar het kleinste verschil tussen de beide constructies, maar van een significant verschil met het diachrone onderzoek is geen sprake27. Ook de opgetelde frequenties uit de periode tussen 1640 en 1920 vertonen volgens de chi kwadraat-test geen significant verschil met de frequenties na 192028. Het ziet er dus naar uit dat verschaffen in de periode tussen 1640 en 1710 weliswaar nog een sterke voorkeur had voor de dubbelobject-constructie, maar sinds 1710 ook de aanconstructie meer terrein laat winnen. 2. De klasse van de meedelen-werkwoorden
27
De p-waarde voor deze 5*2-tabel bedraagt 0,092. Er is dus geen significant verschil. De verhouding 352:122 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 45:17 (Periode V) geeft een pwaarde van 0,776. Het verschil ertussen is dus niet significant. 28
79
2.1.
Bevelen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Hoewel bevelen qua semantiek niet veel gelijkenissen vertoont met meedelen, gaat het hier in het hedendaagse Nederlands toch over een communicatieve overdracht. Daarom wordt bevelen in de studie van Colleman (2006) bij de meedelen-werkwoorden gerekend. Het diachrone corpusmateriaal kan echter over het algemeen in twee grote semantische groepen worden verdeeld. De betekenissen van bevelen die hiermee samenhangen, worden hieronder via parafrase uit het WNT aangegeven en concreet gemaakt met enkele voorbeelden uit het gebruikte corpus. Opvallend is dat de eerste betekenis geen meedelen-aspect inhoudt, maar eerder een geven-aspect. Hoewel deze betekenis in het hedendaagse Nederlands niet meer voorkomt, is bevelen bijgevolg geen eenduidig meedelen-werkwoord en zal in wat volgt dit werkwoord geregeld worden opgesplitst in bevelen1 en bevelen2.
“Iemand of iets toevertrouwen in iemands zorg, hoede, bescherming […]; Iets aan iets overgeven, overlaten” (Deze betekenis komt in het hedendaagse Nederlands amper nog voor) Voorbeelden: 1) Ik beval my aan God, en verwagte geduldig wat my weedervaaren zou, denkende geduurig om mijn Kasteel. (Smeeks H., Beschrijving van het koninkrijk Krimske Kermes: 1708) 2) Gy, die hier boven heerscht, onsterfelyke Goden, Die ‘t menschelyk geslacht verpligt aan uw geboden, Ai stort in dezen staat op ‘t ryk uw zegen neer! ‘k Beveel aan u myn min, myn leven en myn eer! (Rotgans, Eneas en Turnus: 1705) 3) Nu Mr. ick beveel u de wijsheyt draeghter wat sorgh voor. (CvB, Lammert met zijn neus: 1641)
“Iemand opdragen iets te doen, en wel zóó dat gehoorzaamheid aan die opdracht geëischt wordt; iemand iets gelasten” Voorbeelden: 4) Francine barstte los in een luiden lach, werd geheel rood en beval aan Oomken dat hij haar seffens kussen moest. (Teirlinck, Het ivoren aapje: 1909) 5) Ik hebbe dit al gedaan; ik hebbe Papa de hand gekust: ik hebbe gebeden, eeven of het voor my zelve waare; maar Papa heeft my bevolen te zwygen, zeggende, dat Eduard straf moest hebben. (Hildebrand, Camera Obscura: 1839)
Hoewel de voorbeeldzinnen hierboven allemaal met een dubbelobject- of een aanconstructie zijn opgebouwd, betekent dit niet dat bevelen enkel met deze constructies kan voorkomen. Tabel 5.27 geeft de verhoudingen per periode weer van het aantal ditransitieve en dus voor dit onderzoek relevante attestaties tegenover het aantal nietditransitieve.
80
BEVELEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
163= 77,25%
48= 22,75%
211=100%
1710-1780
86= 72,88%
32= 27,12%
118=100%
1780-1850
77= 49,68%
78= 50,32%
155=100%
1850-1920 71= 40,11% 106= 59,89% 177=100% Tabel 5.27: Ditransitieve vs. andere constructies (bevelen)
Opvallend aan Tabel 5.27 is het grote verschil tussen de eerste twee perioden en de laatste twee perioden. Het verschil tussen deze twee overkoepelende perioden is dan ook significant. De chi kwadraat-test geeft namelijk voor de verhouding 249:80 uit Periode I en II tegenover de verhouding 148:184 uit Periode III en IV een p-waarde kleiner dan 0,001. Vooral de sprong tussen Periode II en III zorgt echter voor het grootste verschil tussen deze perioden. De p-waarde die het verschil tussen Periode II en Periode III aangeeft, is ook de enige significante p-waarde tussen de opeenvolgende perioden29. Hier maakt de verhouding namelijk een kentering mee van 72,88% dubbelobject-constructies op 27,12% aan-constructies naar 49,68% op 50,32%. Concluderend valt hieruit af te leiden dat in de periode tussen 1640 en 1780 bij bevelen de twee ditransitieve constructies meer werden gebruikt dan andere constructies, terwijl dit in de twee perioden die erop volgden niet meer het geval was. Aan de cijfers lijkt het alsof er van een constante daling van de groep van de ditransitieve constructie sprake is, maar aangezien er slechts één significante p-waarde is gevonden tussen de opeenvolgende perioden, is dit slechts een interessante bemerking. De andere constructies dan de ditransitieve nemen verschillende vormen aan in het corpusmateriaal. De transitieve constructie is zoals bij de meeste werkwoorden, de meest voorkomende. Zinnen 6 en 7 zijn hier voorbeelden van. 6) “Joseph II. heeft zeer verstandig bevolen, dat de burgerlyke Actien der Geestelyken voor den waereldlyken Regter moeten gebragt worden.” (Varia, Algemeene Konst en Letterbode Deel I: 1788) 7) “Zet u, mijnheer de pastoor,” bevool Simon en, toen de ongelukkige wilde gehoorzamen, schoof de wimperlooze kerel den stoel weg en Neel plofte zwaar op den grond. (Teirlinck & Stijns: Arm Vlaanderen: 1884)
Er zijn echter nog enkele andere constructies die soms opduiken. Aan de hand van de onderstaande voorbeeldzinnen worden deze constructies benoemd.
Zinnen 8 en 9 zijn intransitieve constructies.
29
De verhouding 86:32 (Periode II) tegenover de verhouding 77:78 (Periode III) geeft een p-waarde van kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 163:48 (Periode I) tegenover de verhouding 86:32 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,376. Het verschil ertussen is dus niet significant. De verhouding 77:78 (Periode III) tegenover de verhouding 71:106 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,080. Het verschil ertussen is dus niet significant.
81
8) Hy bloost zonder schaamte, schuimbekt zonder toorn, en brult leeuwen-accenten met de tong als een' haas. Hy beveelt zoo souverein met een houte plak als een Veltmarschalk met den Staf van commande; (Weyerman, De Rotterdamsche Hermes: 1720-1721) 9) Kan ik u buiten die zaak ergens in dienen, gelieft maar te beveelen. (Van Swaanenburg, De vervroolykende Momus: 1726-1727)
Zin 10 bevat wel een direct object, maar van een ander semantisch type. Een indirect object is hier afwezig. 10) …, indien sy hier door ten laatste so trots en stout niet geworden was, dat sy my als haar maagd dorst bevelen, en daar myn Man my dwong haar te moeten in gehoorsamen. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695)
Zin 11 is een voorbeeld waar bevelen een andere betekenisnuance heeft dan wat hierboven al is aangehaald. Volgens het WNT betekent bevelen hier “gebieden, heerschen” en wordt deze betekenis “gevolgd door eene bepaling met over”. 11) …, op dat hun roemwaardige deugden niet door d'al vernielende tyd, uit de gedagten van onze nakomelingen geveegt wierden, het welk hy zei gewisselyk te zullen doen, indien hy over land of luiden te bevelen had. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695)
In zin 12 betekent bevelen “iets toevertrouwen in iemands zorg”. Deze betekenis kan, zoals hierboven vermeld, met één van beide ditransitieve constructies voorkomen, maar is ook combineerbaar met het voorzetsel in. 12) Ik beveele my ondertusschen in uw Ed. goede gunste, en wensch uw Ed. al 't geen de vyanden uw Ed. misgunnen. (Brand G., Het leven van Vondel: 1682)
B. Verhouding dubbelobject- en aan-constructie Omdat de twee betekenissen van bevelen, die hierboven zijn vermeld, erg ver uit elkaar liggen en ze daardoor vermoedelijk niet op eenzelfde manier worden gebruikt wat de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie betreft, worden ze hieronder als twee aparte werkwoorden behandeld. Bevelen1 betekent “iemand of iets toevertrouwen in iemands zorg”, de betekenis de in het hedendaagse Nederlands niet meer voorkomt. Bevelen2 vertegenwoordigt de jongere betekenis van bevelen. Bevelen1 Aangezien bevelen1 in het hedendaagse Nederlands niet meer voorkomt, zijn de synchrone cijfergegevens uit Collemans studie (2008) in hun geheel bruikbaar voor bevelen2. Voor bevelen1 is er bijgevolg geen synchroon cijfermateriaal beschikbaar. Tabel 5.28 geeft dan ook enkel de frequenties van de dubbelobject- en de aanconstructie van de vier diachrone perioden weer.
82
BEVELEN1
dubbelobjectconstructie
aanconstructie
Totaal
1640-1710
43= 72,88%
16= 27,12%
59= 100%
1710-1780
11= 39,29%
17= 60,71%
28= 100%
1780-1850
12= 80%
3= 20%
15= 100%
1850-1920 8= 80% 2= 20% 10= 100% Tabel 5.28: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bevelen1)
Wat duidelijk opvalt in Tabel 5.28 is de afwijkende verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie in Periode II. In Perioden I, III en IV bedraagt het aandeel van de aanconstructie steeds ongeveer 20%, terwijl dit in Periode II maar liefst 60,71% bedraagt. Periode II is bijgevolg de enige diachrone periode waar bevelen1 de aan-constructie boven de dubbelobject-constructie prefereert. Enkele van deze aan-constructies uit de periode tussen 1710 en 1780 zijn hieronder weergegegeven. 13) Het opzigt over de gemelde scholen, op twee of drie verscheide plaatzen in die stad opgeregt, is aan de Regenten van het Charitaat-Huis bevolen, en haar gelast zorge te dragen, dat de kinderen (ik meen boven de zes en beneden de veertien Jaren) van alle die genen, die uyt de Armkas eenig onderhoud genieten, aldaar ter school komen, … (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 14) Dit papier beveel ik aan de zorge van den Opper-Priester, dien ik belast 't zelve te bewaaren, tot dat de Goden de ontdekking noodzaaklyk maaken! (Diverse, De Denker: 1763-1774)
Doordat er zo’n grote afwijking in Tabel 5.28 te vinden is, wekt het geen verbazing dat de Fisher’s exact test voor deze tabel een significante p-waarde aangeeft30. Ook de grote sprongen in de verhoudingen van Periode I naar Periode II en van Periode II naar Periode III blijken significant te zijn. De p-waarden zijn hieronder weergegegeven.
De verhouding 43:16 (Periode I) tegenover de verhouding 11:17 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,003. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 11:17 (Periode II) tegenover de verhouding 12:3 (Periode III) geeft een p-waarde van 0,0231. Het verschil ertussen is dus significant.
Concreet betekenen deze resultaten dat het aantal aan-constructies bij bevelen1 in 1710 een sterke opmars kende tegenover de periode ervoor maar na 1780 alweer sterk daalde. De dubbelobject-constructie, waarvan onderstaande zinnen voorbeelden zijn, was dus, afgezien van de periode tussen 1710 en 1780, de dominante constructie bij de verouderde betekenis van bevelen. 15) De Hemel geeve, dat alles aan uw oogmerk moge beantwoorden; en hem zy de wagt bevolen. (Deken & Wolf, Willem Leevend: 1784-1785)
30
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,008. Er is dus een significant verschil.
83
16) Daar u van hoogher handt Nochtans de toesicht is, ghelijck ick weet, bevolen: Dan ghy en deed' het niet, hebt ghy dan niet ghestolen, Of laat ick segghen wel, ghesocht te steelen d' eer Van dien, al kond' hy wel u schelden nimmermeer? (Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3 (niet volledig): Periode IV)
In Figuur 5.11 valt Periode II nogmaals op als afwijkende periode. Waar de blauwe kolom in de drie andere perioden overheerst, is dit in Periode II niet het geval.
Procentuele waarde
Bevelen1: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.11: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bevelen1)
Bevelen2 Bevelen2 wordt in het hedendaagse Nederlands als werkwoord zonder voorkeur voor de dubbelobject- of de aan-constructie beschouwd. Waarom de cijfers van het synchrone corpusonderzoek, in Tabel 5.29 aangegeven, dan zo ver uit elkaar liggen, is in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 uitgelegd. BEVELEN2
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
100= 96,15%
4= 3,85%
1710-1780
52= 89,66%
6= 10,34%
1780-1850
61= 98,39%
1= 1,61%
1850-1920
53= 86,89%
8= 13,11%
1998
17= 94,44% 1= 5,56% Tabel 5.29: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bevelen2)
In het diachrone corpusmateriaal is de sterke dominantie van de dubbelobjectconstructie opvallend. Toch is er volgens de Fisher’s exact test sprake van een significant verschil in de verhoudingen tussen deze vier perioden onderling. De p-waarde die deze test aangeeft, bedraagt namelijk 0,0236, een significante waarde. De oorzaak hiervan is te vinden in de grote schommelingen in de verhoudingen tussen de vier perioden. In de Perioden I en III bedraagt het aandeel van de aan-constructie minder dan 4%, in de Perioden II en IV bedraagt ze meer dan 10%. Doordat deze gelijkaardige perioden elkaar echter niet opvolgen in de tijd, is er sprake van enkele grote sprongen tussen de
84
opeenvolgende perioden. De p-waarden, hieronder opgesomd, geven deze sprongen weer.
De verhouding 100:4 (Periode I) tegenover de verhouding 52:6 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,169. Het verschil ertussen is dus niet significant. De verhouding 52:6 (Periode II) tegenover de verhouding 61:1 (Periode III) geeft een p-waarde van 0,0555. Het verschil ertussen is dus net niet significant. De verhouding 61:1 (Periode III) tegenover de verhouding 53:8 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,0167. Het verschil ertussen is dus significant.
Enkel het verschil tussen de verhoudingen in Periode III met het laagste aantal aanconstructies en Periode IV met het hoogste aantal aan-constructies blijkt dus significant te zijn. In Periode III is er bovendien slechts 1 aan-constructie geteld. Deze is hieronder weergegegeven. 17) “Weet dan”, ging hy na eene korte poos voort, “dat Philips het smeekschrift zyner nederlandsche onderdanen, met smaed verworpen heeft, en aen onze Gouvernante Margareta uitdrukkelyk heeft bevolen de doemniswaerdige Inquisitie niet te laten verslappen:...” (Conscience, In ’t Wonderjaer: 1837)
Samenvattend betekent dit dat bij bevelen2 de dubbelobject-constructie vóór 1920 steeds dominant was tegenover de aan-constructie, hoewel dit niet volgens een constante lijn verliep. Periode III en Periode IV bevatten de uiterste waarden in hun verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie, waartussen er een verschil zit van zo’n 12%. De dominante dubbelobject-constructie in het diachrone corpusmateriaal wordt hieronder in voorbeeldzinnen 18 en 19 geïllustreerd. 18) Hy sag my langen tyd met een vergramt gesigt, en sonder spreeken aan, nog sonder my te bevelen dat ik opstond. (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 19) De man deed wat hem bevolen was, en bragt Koenraad naar de tent van den aanvoerder. (Andriessen, De schildknaap van Gijsbrecht van Aemstel: 1862)
De cijfergegevens uit het synchrone onderzoek van Colleman (2008) tonen geen grote verschillen aan met de meeste van de cijfergegevens uit het diachrone onderzoek. Ook hier is er namelijk sprake van een sterke dominantie van de dubbelobject-constructie. De Fisher’s exact test geeft dan ook geen significante p-waarde aan voor het verschil tussen de opgetelde frequenties uit de diachrone perioden en de frequenties uit het synchrone corpusmateriaal31. Ook wat het verschil tussen Periode IV en de synchrone periode betreft, is er geen significant verschil gevonden32.
31
De verhouding 266:19 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 17:1 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,999. Het verschil ertussen is dus niet significant. 32 De verhouding 53:8 (Periode IV) tegenover de verhouding 17:1 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,676. Het verschil ertussen is dus niet significant.
85
Het hedendaagse Nederlands heeft bijgevolg geen vreemde wendingen ondergaan wat betreft de keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie. Ze volgt hierin de trend van de voorgaande perioden, namelijk de voorkeur voor de dubbelobject-constructie. Figuur 5.12 toont deze evolutie aan de hand van een grafiek.
Procentuele waarde
Bevelen2: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.12: Dubbelobject- vs. aan-constructie (bevelen2)
2.2.
Melden
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Melden behoort in de studie van Colleman (2006) tot de meedelen-werkwoorden. Dit wordt bevestigd door de beide betekenisparafrases van dit werkwoord die hieronder zijn aangegeven. Het WNT geeft in totaal zo’n acht verschillende betekenissen van melden, die echter allemaal betekenisnuances zijn van slechts twee grote semantische groepen. Deze groepen zijn hieronder aangegeven en geïllustreerd aan de hand van enige voorbeeldzinnen.
“Iets verkondigen, […]. Iets vermelden, van iets gewagen, gewag, melding maken. […] Iets berichten in een brief” Voorbeelden: 1) De reden, waarom ik u eigenlijk schrijf, is een brief van Mevrouw de Pourtalès, gisteren ontvangen, waarin zij meldt, dat zij met Auguste naar Neufchâtel geweest is, om hem afscheid van de familie te laten nemen en hij heden voor acht dagen de reis naar Dusseldorp heeft aangenomen. (Bilders, Brieven en Dagboek: 1856-1876) 2) dan schrijf ik er een' terug, waarin ik hem meld, dat ik den ‘Raap’ van den man met de huifkar heb gevonden, die Herman Borgers persoonlijk kent. (Heimans, Willem Roda: 1889)
“Iets of iemand bekendmaken […]. Iemand (zich) aanmelden, aandienen, bekendmaken dat hij er is en wenscht toegelaten te worden.” Voorbeelden: 3) Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan! 't Heeter branden Op de landen Meldt den middagtijd; (Busken Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken: 1868-1885)
86
4) Het jeugdig hoofd, op eenen arm gebogen, Die in haar vlechten schuilt; de zacht geloken oogen; En nu die lach, die 't kiemend leven meldt; Dat rozenbloed, dat langzaam weêr in de aâren zwelt, … (Busken Huet, Het land van Rubens: 1879) 5) Daarom is het te hopen dat er zich recht veel inschrijvers zullen melden, want zoo ooit, dan zien wij hier eene onderneming op touw gesteld die krachtig verdiend ondersteund te worden. (Diverse, Het Belfort jaargang 1: 1886)
Aan de voorbeeldzinnen valt af te leiden dat slechts de eerste betekenisparafrase, naast enkel andere constructies, een ditransitieve constructie bij zich kan dragen. Voorbeeldzin 2 is namelijk de enige voor dit onderzoek relevante constructie. Melden komt dus in meer constructies dan enkel de ditransitieve voor. Tabel 5.30 geeft de frequenties van de voor dit onderzoek relevante tegenover de andere constructies weer per periode. MELDEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
38= 34,55%
72= 65,45%
110=100%
1710-1780
60= 32,97%
122= 67,03%
182=100%
1780-1850
73= 53,28%
64= 46,72%
137=100%
1850-1920 50= 42,74% 67= 57,26% 117=100% Tabel 5.30: Ditransitieve vs. andere constructies (melden)
De opvallendste periode in de tabel is de periode tussen 1780 en 1850. Hier is namelijk, in tegenstelling tot de andere perioden, het aandeel van de groep van de ditransitieve constructies groter dan het aandeel van de andere constructies. Dit is in de andere perioden omgekeerd. De chi kwadraat-test geeft bovendien voor deze 4*2-tabel een significante p-waarde aan van 0,001. Aan Tabel 5.31 is te zien dat deze significantie vooral te danken is aan Periode II en Periode III, de perioden die de uiterste waarden bevatten. Hier wijken de geobserveerde frequenties het verst af van de verwachte. MELDEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
38
44,5
72
65,5
1710-1780
60
73,7
122
108
1780-1850
73
55,5
65
81,5
1850-1920
50 47,4 67 Tabel 5.31: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (melden)
69,6
Aangezien Periode II en Periode III het verst uit elkaar liggen qua frequenties maar elkaar toch in de tijd opvolgen, is de sprong hiertussen het grootst. De dubbelobject- en de aan-constructie verliezen 20% tegenover de andere constructies. Deze sprong wordt bovendien door de chi kwadraat-test als significant benoemd met een p-waarde kleiner dan 0,001.
87
De ditransitieve constructies met en zonder aan kenden dus een sterke stijging tegenover de andere constructies in de periode tussen 1780 en 1850. In de periode erna zakt deze frequentie licht, maar niet voldoende om een significant resultaat te hebben. Wat de andere constructies betreft, heeft dit niet veel uitleg nodig. De transitieve constructie is hier namelijk de overduidelijke koploper. Naast deze transitieve constructie zijn er ook nog enkele andere constructies geattesteerd, maar dit steeds in kleine hoeveelheden. Zinnen 6 en 7 zijn voorbeelden van de transitieve constructie. Deze worden gevolgd door de weinig frequente andere constructies met een bepaling ingeleid door het voorzetsel van. Deze laatste worden weergegeven in zinnen 8 en 9. 6) Floor’s ruwe hand strijkt schichtig langs zijn ruig gezigt, daar het liedje den dood van Mouringh meldt, onder het beeld van den leeuw, die ingesluimerd is in den eindeloozen slaap. (Potgieter, Jan, Jantje en andere stukken: 1841) 7) hy kan daar echter niet in koomen, ten zy hy van after de schermen her treede; en onnoodigh dunkt het hem te melden, wat hy komt te doen: dewyle het somtijdts ghebeuren kan, dat hy niet uit gheweest is, ófte wel niets ghedaan heeft. (Meyer, Verloofde Koninksbruid: 1668) 8) Had Krinsje, van wien gij niets meldt, zijn aangebooren schroom kunnen wegwerpen, deze hadt ver kunnen vorderen, men hadt op dien tijd, goede hoop van hem, maar ze verdween wel ras: … (Corver, Toneel-aantekeningen: 1786) 9) Het schynt, zeggen de Schryvers der Algem. Litt. Zeitung, die 'er met lof van melden, als of beiden de Autheur en Uitgever 'er zig byzonder op toegelegd hebben … (Varia, Algemeene Konst en Letterbode Deel I: 1788)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-contructie Melden komt in de synchrone studie van Colleman (2008) naar voren als een werkwoord met een voorkeur voor de aan-constructie. Uit het diachrone corpusmateriaal komen er echter volledig omgekeerde resultaten uit de bus. Tabel 5.32 zet deze cijfers op een rijtje. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
32= 84,21%
6= 15,79%
1710-1780
53= 88,33%
7= 11,67%
1780-1850
61= 83,56%
12= 16,44%
1850-1920
43= 86%
7= 14%
MELDEN
1998
41= 46,07% 48= 53,93% Tabel 5.32: Dubbelobject- vs. aan-constructie (melden)
In het diachrone onderzoek is er geen sprake van een veranderende evolutie. De dubbelobject-constructie omvat steeds meer dan 80% van alle ditransitieve constructies per periode en de aan-constructie delft steeds het onderspit met een maximum aandeel
88
van 16,44%. De p-waarde van deze tabel is bijgevolg groter dan 0,05 en daardoor niet significant33. Van 1640 tot 1920 was melden met andere woorden een werkwoord met een duidelijke voorkeur voor de dubbelobject-constructie, met geen enkele periode als uitzondering daarop. De aan-constructies, waarvan zinnen 10 en 11 enkele voorbeelden zijn, kwamen slechts enkele keren voor. Men koos namelijk liever voor de dubbelobject-constructie, zie bv. zinnen 12 en 13. 10) wat is't mijn waarde bruijt? Cam jndien gij mij belooft met ridderlijke eeden, sulx aan mijn broeder niet te melden, oft verbreeden, jk sal 't u seggen. (Van Zeerijp, D'eersuchtige Wraak: 1642) 11) En de deuren digtsluitend vlugtte ik het schandelijk verblijf. Aan de bedienden werd gemeld, nooit meer een voet in die kamer te zetten of nimmer te trachten haar te zien, en ik zelve bleef er buiten om in een ander kabinet eene betere treurplaats te vinden. (Zetternam, Mijnheer Luchtervelde: 1848) 12) Hy bediene zig, zo 't hem gelieft, van mynen raad, en melde my, na verloop van eenigen tyd, den uitslag. (Diverse, De Denker: 1763-1774) 13) Eer hij echter de plaats bereikt had, riep de overste hem terug en wijzigde het bericht in dier voege, dat James haar maar melden zou dat zij verkocht zouden worden - verder niets. (Van Schaik, De manja: 1866)
Wanneer echter de cijfergegevens uit het synchrone onderzoek naast die uit het diachrone onderzoek worden geplaatst, is er sprake van een opvallende kentering. Niet enkel is het grote aandeel van de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie sterk gezakt, maar ook de dominantie van de dubbelobject-constructie is verdwenen en overgenomen door de aan-constructie. Hoewel deze dominantie echter slechts het gevolg is van een verhouding van 53,93% aan-constructies tegenover 46,07% dubbelobject-constructies, is het grote verschil met de voorgaande perioden treffend. De chi kwadraat-test geeft bijgevolg voor de verhouding 189 op 32 (frequenties uit Periode I, II, III en IV samengeteld) tegenover de verhouding 41 op 48 (frequenties uit Periode V) een p-waarde van kleiner dan 0,001. Het ziet er dus naar uit dat melden na 1920 een plotse omkering heeft meegemaakt van een voorkeur voor de dubbelobject-constructie naar een voorkeur voor de aanconstructie. Figuur 5.13 geeft deze plotse omkering na 1920 grafisch weer.
33
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,880. Er is dus geen significant verschil.
89
Procentuele waarde
Melden: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.13: Dubbelobject- vs. aan-constructie (melden)
2.3.
Schrijven
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Schrijven heeft vele semantische nuances. De specifieke semantiek voor het gebruik van een ditransitieve constructie bij schrijven, wordt echter in het WNT niet expliciet weergegeven. Hieruit valt af te leiden dat de dubbelobject- en de aan-constructies niet de voornaamste constructies van dit werkwoord zijn. De algemene betekenis dat het WNT aan schrijven geeft, is de volgende: “Letters, cijfers of dergelijke teekens neerzetten, bepaaldelijk op vlotte of naar vlotheid strevende wijze, zonder te teekenen” en vergelijkbaar hiermee ook “in letters voorstellen, in letters weergeven, spellen”. Zoals de voorbeeldzinnen 1 tot en met 3 hieronder aantonen, is hierbij vooral de handeling van het schrijven van belang. 1) Dit is te hoogdravend, en dit veel te negligent geschreven. Het leven van Willem den Eersten, schoon het de goedkeuring van alle verstandigen heeft weggedragen, is een prul, en krielt van fouten; (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 2) Is het niet wat klein geschreven? - Dunkt u dat? Zal ik het dan nog eens overschrijven? Dankje! Neen, daarvoor is geen tijd meer. (Kneppelhout, Studenten-typen: 1844) 3) …; er bestond meer behoefte aan een tijdschrift waarin uitsluitend Vlamingen zouden schrijven. (d’Oliveira, De mannen van 80 aan het woord: Periode IV)
De betekenis van het werkwoord schrijven in combinatie met de dubbelobject- of de aan-constructie, verschilt hier echter van. Aangezien schrijven tot de klasse van de meedelen-werkwoorden kan worden gerekend, vindt er hier een overdracht van een boodschap plaats van een zender naar een ontvanger. Hoewel in het WNT, zoals hierboven vermeld, geen sprake is van deze ontvanger, geeft het toch een betekenisparafrase aan die deels toepasbaar is in deze situatie: “Een gedachteninhoud in teekens uitdrukken”. De handeling van het schrijven zelf wordt bijgevolg minder benadrukt, maar wat er wordt geschreven wint aan belang. Deze betekenisparafrase gekoppeld aan een verdere betekenisnuance, waarin schrijven wordt uitgelegd als “een brief zenden, een brief opstellen”, maakt de zoektocht naar een ontvanger compleet. De
90
groep van de ditransitieve constructies komt bij schrijven dus enkel voor wanneer het betekent dat er een “gedachteninhoud” geschreven op een bepaalde drager, naar iemand wordt gezonden. De volgende zinnen zijn voorbeelden waarin schrijven in deze betekenis met een ditransitieve constructie voorkomt. 4) Toen gy den brief, dien ik u den October van 't voorleden jaer geschreven had, eerst den December hebt uitgegeven, voegde gy 'er de reden by, waerom dezelve zo lang agterbleef, en ik hield my daar mêe te vreden,… (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 5) Ik schreef derhalven aan hem, dat hy daar meede voort zoude vaaren; dog kreeg tot antwoord, dat hy geen vrienden had in de Regeeringe, maar dat hy dit alles mechanice konde demonstreeren en uitvoeren, goed of geen geld. (Smeeks H., Beschrijving van het koninkrijk Krimske Kermes: 1708)
Zoals echter aan het begin van deze paragraaf al werd aangehaald, zijn de ditransitieve constructies lang niet de enige mogelijke constructies bij schrijven. Tabel 5.33 plaatst het aantal ditransitieve (relevante) tegenover het aantal niet-ditransitieve (andere) attestaties in de vier diachrone perioden. SCHRIJVEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
120= 22,77%
407= 77,23%
527=100%
1710-1780
90= 11,31%
706= 88,69%
796=100%
1780-1850
134= 14,03%
821= 85,97%
955=100%
1850-1920 235= 13,70% 1480= 86,30% 1715=100% Tabel 5.33: Ditransitieve vs. andere constructies (schrijven)
De niet-ditransitieve constructies hebben in Tabel 5.33 duidelijk de overhand. Toch verschilt deze dominantie sterk tussen de perioden onderling. De chi kwadraat-test bevestigt dit verschil in verhoudingen met een p-waarde kleiner dan 0,001. In Tabel 5.34 blijken deze verschillen tussen de perioden vooral het geval te zijn in Periode I en Periode II. De geobserveerde waarden verschillen hier namelijk het sterkst van de verwachte frequenties. SCHRIJVEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
120
76,4
407
451
1710-1780
90
115
706
681
1780-1850
134
138
821
817
1850-1920
235 249 1480 Tabel 5.34: Ditransitieve vs. geobserveerde frequenties (schrijven)
1466
De groep van de ditransitieve constructies is bijgevolg bij schrijven nooit dominant geweest, maar stond wel sterker in de periode tussen 1640 en 1710 dan in de perioden erna.
91
Wat de opbouw van de andere, niet-ditransitieve constructies betreft, zijn er heel wat mogelijkheden. Dat de transitieve constructie het meest voorkomt, hoeft niet gezegd, aangezien deze perfect past bij de algemene betekenis hierboven aangegeven. Er zijn daarnaast echter nog heel wat andere mogelijke constructies geattesteerd in het diachrone corpusmateriaal. Hieronder zijn de frequentste andere constructies aangegeven en geïllustreerd met één of meerdere voorbeelden.
Zinnen 6 en 7 zijn voorbeelden van het gebruik van schrijven met een indirect object, maar zonder direct object. In zin 7 is er sprake van het schijnbaar samengestelde werkwoord weerschrijven, hetgeen echter zoals in 1.7 van hoofdstuk 4 is vermeld, geen apart werkwoord is. Voorbeelden: 6) De laatste maal, dat ik u schreef, was na mijne terugkomst uit Opheusden, een reisje, dat weinig anders dan teleurstelling voor mij heeft opgeleverd. (Bilders, Brieven en Dagboek: 1856-1876) 7) Ten zelven daaghe schreeven de wethouders weeder aan zyne Doorluchtigheit; ook aan de Staaten; die hen, daarop, van 't bevlytighen der toerusting, en 't plichtbewys der gebuursteeden, bescheidentlyker verwittighden, by brief en booden. (Hooft, Fragment uit Nederlandsche Historien: 1642)
Zinnen 8 en 9 zijn voorbeelden van schrijven met een bepaling ingeleid door het voorzetsel over. In zin 9 is er bovendien sprake van een indirect object als aanconstituent. Voorbeelden: 8) Ik heb hooren spreeken van een Autheur, die over de ONEINDIGE KLEINEN heeft geschreven. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 9) Havelaar schreef aan de resident over de middelen om hierin te voorzien, hetzij door een geldelijke toelage, hetzij door aan de regering voor te stellen evenals elders kettinggangers in de residentie Bantam te doen arbeiden. (Multatuli, Max Havelaar: 1860)
Zinnen 10 en 11 zijn voorbeelden van schrijven met een bepaling ingeleid door het voorzetsel naar. Voorbeelden: 10) Hij gaf het teenemaal op het aan Norbertina's voeten neder te leggen, en schreef naar België, om haar haar woord weêr te geven. (Sleeckx, Op ’t Eksterlaer: 1863) 11) Ondertusschen schreef hij een uitgebreiden brief naar de Amsterdamsche rederijkkamer waarvan hij deel maakte, waarin hij al zijne reisvoorvallen verhaalt, en waarin men den man en zijn' geest geheel en al leert kennen. (Diverse, Het Belfort jaargang 1: 1886)
In zin 12 is er sprake van een modernere gebruikswijze van schrijven met een bepaling ingeleid door het voorzetsel op. Dit is in het hedendaagse Nederlands als een vaste verbinding te beschouwen. Voorbeeld:
92
12) De andere halve frank wordt geschreven op hun spaarboekje: dit maakt op het einde des jaars eene som van 26 frank. (Diverse, Het Belfort jaargang 1: 1886)
In zin 13 is het reflexieve voornaamwoord zich niet de ontvanger van een overdracht, dus heeft het in de zin niet de rol van indirect object. Voorbeeld: 13) Ik besloot te dulden, dat men minachtend zeide: de geest van zijn ridderlijken vader is niet in hem gevaren; ik besloot de eerste Sture te zijn, die zich niet met daden van roem en krijgseer in 't boek der geschiedenis schreef, want de inkt van dat schrift zou het bloed mijner landgenooten wezen, het marmer voor mijn eereteeken zou uit hun graven gehouwen zijn. (Walis, Vorstengunst: 1883)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Volgens het synchrone corpusonderzoek van Colleman (2008) is schrijven een werkwoord dat in het hedendaagse Nederlands de voorkeur geeft aan de aanconstructie. De bekomen frequenties in het diachrone corpusonderzoek stemmen hier echter niet volledig mee overeen. Tabel 5.35 toont dit aan. SCHRIJVEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
46= 38,33%
74= 61,67%
1710-1780
47= 52,22%
43= 47,78%
1780-1850
82= 61,19%
52= 38,81%
1850-1920
115= 48,94%
120= 51,06%
1998
36= 28,13% 92= 71,88% Tabel 5.35: Dubbelobject- vs. aan-constructie (schrijven)
Van de vier perioden tussen 1640 en 1920, zijn er slechts twee die ook de aanconstructie boven de dubbelobject-constructie prefereren. Bovendien is deze voorkeur in één van die perioden bijzonder klein. Tussen 1850 en 1920 bedraagt het aandeel van de aan-constructie namelijk 51,06%, hetgeen eerder wijst op een gelijke verhouding tussen de beide constructies dan op een dominantie van één van beide. Ook in de andere perioden is de kloof tussen de beide constructies nergens groter dan 25%. Dit doet vermoeden dat schrijven tussen 1640 en 1920 meer tot de werkwoorden behoorde die qua keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie in de tussencategorie liggen. Dit wordt bevestigd wanneer de frequenties van de dubbelobject-constructie en die van de aan-constructie uit de diachrone perioden worden opgeteld. Hier is er namelijk sprake van 290 dubbelobject-constructies en 289 aan-constructies. De volgende zinnen zijn voorbeelden van respectievelijk de dubbelobject-constructie en de aan-constructie. 14) Ik had in 't eerst een groote stryd in my zelfs, of ik haar een brief, ofte eenige veersen schryven wilde: maar dewyl ik dagt, dat ik in de laatste meerder vryheid gebruiken, en myn liefde opentlyker bekennen mogt, deed ik een lange invocatie aan Me-juffers de Musen, … (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695)
93
15) …; doch, die zulke verkeerde gedachten voeden, gelieven hun oordeel zo lang op te schorten, tot dat hy my zynen tweeden brief geschreven hebbe, wyl hy beloofd heeft daar in te zullen pleiten voor de luister van een orde, die met recht de naam van Eerwaarde draagt. (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735) 16) hebt gij mijn Heer, mij niet verzocht om aan Corver te schrijven, dat gij hem over den Schouwburg wilde spreken, en vraagt gij nu, of hij zijn dienst komt presenteren? (Corver, Toneel-aantekeningen: 1786) 17) Ik heb aan mijn vader geschreven eens te vragen of Arti ook zou willen betalen. (Bilders, Brieven en Dagboek: 1856-1876)
Omdat echter het zwaartepunt van de verhouding steeds verandert per periode, geeft de chi kwadraat-test voor deze 4*2-tabel een significante p-waarde aan34. Deze significantie heeft de tabel vooral te danken aan Periode I en Periode III, waar de verschillen in de beide verhoudingen het grootst zijn. Tabel 5.36 bevestigt dit door het grote verschil tussen de verwachte en de geobserveerde frequenties in deze twee perioden aan te geven. SCHRIJVEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
verwacht
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
1640-1710
60,1
46
59,9
74
1710-1780
45,1
47
44,9
43
1780-1850
67,1
82
66,9
52
1850-1920
118 115 117 Tabel 5.36: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (schrijven)
120
Niet alleen de tabel is significant verschillend bevonden. Ook de sprongen die in de verhoudingen tussen Periode I en II en tussen Periode III en IV worden gemaakt, blijken significant te zijn. Hieronder zijn de p-waarden onder elkaar opgesomd.
De verhouding 46:74 (Periode I) tegenover de verhouding 47:43 (Periode II) geeft een p-waarde van 0,045. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 47:43 (Periode II) tegenover de verhouding 82:52 (Periode III) geeft een p-waarde van 0,183. Het verschil ertussen is dus niet significant. De verhouding 82:52 (Periode III) tegenover de verhouding 115:120 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,023. Het verschil ertussen is dus significant. De verhouding 46:74 (Periode I) tegenover de verhouding 115:120 (Periode IV) geeft een p-waarde van 0,058. Het verschil ertussen is dus (net) niet significant.
Concreet betekent dit dat Periode II en Periode III als gelijkaardig kunnen worden beschouwd alsook Periode I en Periode IV. Deze laatsten vertonen namelijk een lichte voorkeur voor de aan-constructie, terwijl de eerste twee de dubbelobject-constructie prefereren. 34
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,004. Er is dus een significant verschil.
94
Figuur 5.14 toont deze discontinuïteit grafisch aan.
Procentuele waarde
Schrijven: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.14: Dubbelobject- vs. aan-constructie (schrijven)
Bij de geobserveerde frequenties in de studie van Colleman (2008), voorgesteld in Tabel
5.35, is er alweer sprake van een afwijkende evolutie. De status van schrijven als werkwoord uit de tussencategorie is in het hedendaagse Nederlands volledig verdwenen. Het aandeel van de dubbelobject-constructie bedraagt nu namelijk nog maar 28,13%, hetgeen een sterke daling betekent sinds de periode vóór 1920. Het wekt bijgevolg geen verbazing dat het verschil tussen de opgetelde frequenties uit de diachrone perioden en de frequenties uit het hedendaagse Nederlands significant is35. Ook de sprong die het aantal dubbelobject- en aan-constructies maken van Periode IV naar Periode V blijkt significant te zijn36. Het hedendaagse Nederlands verschilt dus niet alleen van de onmiddellijk voorafgaande periode, maar ook van zijn positie door de vier diachrone perioden heen. Samenvattend betekent dit dat schrijven van een (bijna) perfecte tussenpositie in de periode van 1640 tot 1920 een plotse wending naar een voorkeursrol voor de aanconstructie heeft meegemaakt. 2.4.
Uitleggen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Het WNT geeft als betekenis van het werkwoord uitleggen “informatief of verklarend mededeelen”. Het lijdt dus geen twijfel dat dit werkwoord tot de klasse van de meedelenwerkwoorden behoort. Deze algemene betekenis is echter niet de enige betekenis waarin uitleggen kan voorkomen. Hieronder zijn twee andere semantische mogelijkheden van uitleggen opgesomd, gevolgd door een voorbeeld uit het Literair Nieuwnederlands Corpus. Deze voorbeelden stellen steeds andere constructies voor dan de in dit onderzoek
35
De verhouding 290:289 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 36:92 (Periode V) Geeft een pwaarde kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant. 36 De verhouding 115:120 (Periode IV) tegenover de verhouding 36:92 (Periode V) geeft een p-waarde kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant.
95
bestudeerde ditransitieve. Dit is een gevolg van de variaties in de semantiek van het werkwoord.
“Geld aan een zeker doel besteden, spendeeren, uitgeven.” Voorbeeld: 1) De Ouders bezuinigen alles wat 'er van de winst kan overschieten, om hunnen teergeliefden zoon een hoger rang, dan dien van een ambagtsman, te doen bestygen, zonder daer groot geld aen te kunnen uitleggen; (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 131-1735)
“(Vrijwel alleen aangetroffen in de 18e eeuw) Zich richten op, zich met volle aandacht bezighouden met, zich toeleggen op” Voorbeeld: 2) Hy heeft nu al eenige jaaren zich met allen ernst op de verbetering van zyn gemoed en leven uitgelegd, maar is nog verre af van die volmaaktheid, … (Diverse, De Denker: 1763-1774)
De voorgaande constructies zijn echter niet de enige geweerde constructies in het corpusonderzoek. De grootste groep van voor dit onderzoek irrelevante constructies is zoals bij de meeste werkwoorden de groep van de transitieve constructies. Zinnen 3 tot en met 5 zijn hier voorbeelden van. 3) En het gaet er wel so hoog, Dat sy uytleggen 't geen een jongman van meer jaeren In onsen tijd niet wist; (van den Brandt, Eertyds, Maer en tegenwoordig: 1684) 4) zoo ten minsten leide ik haar gedrag uit, en het contrast tusschen hetzelve, en haar natuurlijk voorkomen verdween, terwijl mijn denkbeeld van haar verstand en waare deugd bij mij meerder aanwon. (Post, Reinhart: 1791-1792) 5) Waarvan spreken ze daar? Een kaartspeler legt het in gebroken fransch uit. (Teirlinck & Stijns, Arm Vlaanderen: 1884)
Deze transitieve constructie is, samen met de twee meest voorkomende semantische variaties op het werkwoord uitleggen, hierboven aangegeven, grotendeels verantwoordelijk voor het aantal andere constructies dan de ditransitieve, die in Tabel 5.37 zijn aangegeven. UITLEGGEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
17=56,67%
13= 43,33%
30=100%
1710-1780
20=45,45%
24= 54,55%
44=100%
1780-1850
19= 51,35%
18= 48,65%
37=100%
1850-1920 42= 41,18% 60= 58,82% 102=100% Tabel 5.37: Ditransitieve vs. andere constructies (uitleggen)
96
Hoewel de verhoudingen in de vier perioden lichtjes schommelen, geven ze geen significante p-waarde37. Met andere woorden, uitleggen heeft in de vier diachrone perioden grote verschillen gekend wat betreft de verhouding tussen het aantal ditransitieve en het aantal andere constructies. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Uitleggen wordt in de studie van Colleman (2008) als werkwoord uit de tussencategorie beschouwd. Het heeft met andere woorden momenteel geen uitgesproken voorkeur voor de dubbelobject- of de aan-constructie. De cijfers die in dit onderzoek naar boven kwamen, zijn echter eenduidiger in hun voorkeur voor één van beide constructies, met name voor de dubbelobject-constructie. Tabel 5.38 toont dit aan. UITLEGGEN 1640-1710
dubbelobjectconstructie 17= 100%
aan-constructie 0= 0%
1710-1780
20= 100%
0= 0%
1780-1850
18= 94,74%
1= 5,26%
1850-1920
36= 85,71%
6= 14,29%
1998
98= 68,53% 45= 31,47% Tabel 5.38: Dubbelobject- vs. aan-constructie (uitleggen)
In de periode van 1640 tot 1780 komt de aan-constructie niet voor, terwijl de dubbelobject-constructie waarden haalt van 17 en 20 attestaties. Deze waarden zijn op zich weliswaar niet bijzonder hoog, maar wel in vergelijking met de afwezigheid van de andere constructie. Ook in de twee perioden die erop volgen, blijft de aan-constructie duidelijk het onderspit delven. In Periode III is er slechts sprake van één aanconstructie. Voorbeeldzin 6 geeft deze weer. 6) Eén van hen scheen den Baas uit de St.-Sebastiaan bijzonder wel te kennen. Hij legde aan zijne makkers uit, door welken zonderlingen duivel van hoogmoed en waan de man bezeten was, en sprak hen met veel lof van Liesken, zijne dochter. (Conscience, Baas Gansendonck: 1850)
In Figuur 5.15 zien we echter dat de aan-constructie in de Periode IV toch opgang maakt tegenover de dubbelobject-constructie in vergelijking met de voorgaande jaren.
37
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,430. Er is dus geen significant verschil.
97
Procentuele waarde
Uitleggen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.15: Dubbelobject- vs. aan-constructie (uitleggen)
De Fisher’s exact test bevestigt dit wanneer de cijfergegevens van Periode IV vergeleken worden met het totaal van de cijfers van de drie voorgaande perioden38. De p-waarde die uit deze vergelijking komt, bedraagt 0,0488, hetgeen wijst op een nipt significant verschil. De tussenpositie van uitleggen in de keuze tussen dubbelobject- en aanconstructie is bijgevolg pas na 1920 ontstaan, maar was waarschijnlijk al vanaf 1850 in de maak. Wat de vergelijking tussen het diachrone corpusonderzoek en het synchrone materiaal uit de studie van Colleman (2008) betreft, is het verschil opvallend (zie Tabel 5.38). Aangezien Periode IV in het diachrone onderzoek significant verschilt van de drie voorgaande perioden, is het hier echter vooral interessant het verschil tussen de verhoudingen in Periode IV en Periode V, het hedendaagse Nederlands, te bestuderen. De p-waarde die hieruit voortkomt, bedraagt namelijk 0,028. De sterke daling van de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie die zich in Periode IV heeft voorgedaan, herhaalt zich dus in de periode na 1920. Concluderend betekent dit alles dat uitleggen tussen 1640 en 1850 een werkwoord was met een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie. Deze sterke voorkeur was echter tussen 1850 en 1920 onderhevig aan een sterke en significante daling tegenover de aan-constructie. En ook na 1920, in het hedendaagse Nederlands, blijft de aanconstructie opgang maken tegenover de heersende positie van de dubbelobjectconstructie. 2.5.
Vertellen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden De algemene semantiek van vertellen kan in twee grote groepen worden onderverdeeld. Hoewel de betekenissen die het WNT ervoor aangeeft, niet erg ver uit elkaar liggen, hebben ze toch een verschillende nuance. De twee betekenissen worden hieronder geparafraseerd en concreet gemaakt aan de hand van enkele voorbeelden uit het Corpus
46 dubelobject-constructies tegenover 1 aan-constructie van 1640 tot 1850 en 36 dubbelobjectconstructies tegenover 6 aan-constructies van 1850 tot 1920. 38
98
Literair Nieuwnederlands. Deze voorbeelden zijn steeds een voor dit onderzoek irrelevante attestatie gevolgd door een relevante, ditransitieve constructie.
“Voornamelijk mondeling ter informatie mededeelen, kennis geven van, overbrengen […]; berichten, laten weten”. Voorbeelden: 1) Bestond de redelykheit in eenen ruimen das en noch breeder hoed, hy overtrof Diogenes zelf in spraakzaamheit en lustigen omgang: doch de gaven zyn onderscheiden, want de een vervult zwygende het geen de ander openbaar vertelt. (Van Swaanenburg, De herboore oudheid: 1724-1725) 2) Ik weet u geen beter begrip van zijnen buik te geven, dan door u de vreugde te doen kennen, waarvan zijn hart overvloeide, toen zijn kleermaker hem vertelde, dat de mode ons dit jaar rokken bestemde, welke niet waren digt te knoopen. (Potgieter, Jan, Jantje en andere stukken: 1841)
“In verhaaltrant mededeelen, in bijzonderheden beschrijven (met den nadruk op het beschrijvende, het verhalende element van de meedeeling); verhalen”. Voorbeelden: 3) Die Juffer heeft dit, en die Dame heeft dat gezegt, is doorgaans den Inhoud van haar Text; zy vertelt haar Droom; zy verhaalt, hoe veel Eyeren dat haar Kippen hebben gelegt,… (Weyerman, Den ontleeder der gebreeken: 1724/1726) 4) Noit konden twee broeders malkander vrindelijker ontmoeten, als wy met goede herten deden. Wy vertelden malkander ons wedervaren. (Smeeks H., Beschrijving van het koninkrijk Krimske Kermes: 1708)
Aangezien de betekenis van vertellen in deze twee groepen telkens wordt uitgelegd met behulp van het werkwoord mededeelen, lijdt het geen twijfel dat vertellen bij de meedelen-werkwoorden wordt gerekend. Hoewel de twee grootste semantische groepen van vertellen allebei met een ditransitieve constructie kunnen voorkomen, betekent het niet dat dit altijd het geval is, zoals voorbeeldzinnen 1 en 3 hierboven aantonen. Tabel 5.39 plaatst de voor dit onderzoek relevante constructies naast de andere gevonden constructies. VERTELLEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
60= 63,83%
34= 36,17%
94=100%
1710-1780
136= 53,54%
118= 46,46%
254=100%
1780-1850
173= 60,70%
112= 39,30%
285=100%
1850-1920 495= 44,35% 621= 55,65% 1116=100% Tabel 5.39: Ditransitieve vs. andere constructies (vertellen)
Een kleine nevenbemerking bij deze tabel is de enorme stijging van het aantal voorkomens van vertellen in het midden van de 19e eeuw. Blijkbaar won dit werkwoord toen erg veel terrein.
99
Vertellen heeft volgens de cijfergegevens in de tabel in de drie vroegste perioden steeds een lichte voorkeur gehad voor de groep van de ditransitieve constructies tegenover om het even welke andere constructie. Deze voorkeur heeft zich echter in de periode tussen 1850 en 1920 gewijzigd naar een lichte voorkeur voor niet-ditransitieve constructies. Aangezien de chi kwadraat-test voor deze tabel een p-waarde kleiner dan 0,001 geeft, blijkt dit verschil bovendien significant te zijn. Tabel 5.40 geeft de geobserveerde frequenties naast de verwachte weer, en maakt zo duidelijk dat vooral Periode IV afwijkt van de verwachte frequenties. VERTELLEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
60
46,4
34
47,6
1710-1780
136
125
118
129
1780-1850
173
141
112
144
1850-1920
495 551 621 Tabel 5.40: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (vertellen)
565
Wat de andere, niet-ditransitieve constructies betreft, is zoals bij de meeste werkwoorden het geval is, de transitieve constructie de koploper. Hierbij is er ofwel sprake van een al gekende ontvanger uit context of situatie, ofwel is enkel het vertelde belangrijk en niet de rol van de ontvanger. Bovendien zijn deze twee situaties niet altijd gemakkelijk uit elkaar te houden. Voorbeeldzinnen 5 en 6 vertegenwoordigen de eerste situatie, zinnen 7 en 8 de tweede. 5) “Wat is het?” vroeg Bronkhorst bezorgd, terwijl hij haar tegemoetkwam. “Daar komt niets van!” riep hij opstuivend, toen ze op haar manier verteld had, wat er was voorgevallen. (Daum, Goena Goena: 1887)
De context maakt duidelijk dat “ze” haar verhaal aan Bronkhorst verteld. 6) …, toch had hij, vreemd genoeg voor iemand als hij, vermeden om hetgeen tusschen hem en de non en Ganita was voorgevallen, met al te natuurlijke en sterke trekken te beschrijven; ook scheen, hetgeen hij verteld had, de lachspieren van zijn tafelgenooten niet in beweging te brengen. (Oltmans, De schaapherder: 1838)
Aangezien er later in de zin wordt verwezen naar de “lachspieren van zijn tafelgenooten” die “niet in beweging” te brengen zijn, is duidelijk dat het verhaal tot die “tafelgenooten” is gericht. 7) “Nu, het heeft immers niets te beduiden,” zei Wouter; “wie ziet niet gaarne een knappe meid; ik zie al, Maria heeft niet gaarne, dat ik het vertel, maar waarom niet?” (Oltmans, De schaapherder: 1838)
Aan wie hij “het” verteld, maakt niet uit, de ontvanger is niet van belang. 8) Het
tweede proefstukje, dat ik den Lezer mededeelen zal, is uit het zelfde verhaal
genomen, ter plaatze daar Ulisses zoon verteld, hoe hy, om den wreeden Koning Pygmalion te misleiden en t'ontgaan, door zyn deugdlievende vriend Narbal was geraden geweest zig voor een Cyprier uit te geven: (Van Effen, De Hollandsche Spectator: 1731-1735)
100
Aan wie Ulisses zoon het verhaal vertelt, maakt niet uit. Het verhaal zelf is van belang. Naast de transitieve constructie komen er echter nog andere constructies voor die niet in aanmerking kwamen om te worden meegeteld in dit onderzoek. Constructies waarbij vertellen wordt gebruikt met bepalingen ingeleid door voorzetsels als over en van horen hierbij. Zinnen 9 tot en met 12 zijn voorbeelden van deze constructies telkens met een indirect object met en zonder aan. 9) Daar hebben wij onze brave landbouwers, die ons over hunne malsche vruchten en vette polders zullen vertellen. (Diverse, Het Belfort jaargang 1: 1886) 10) Als hy dan tegen twaalven, half een, pas ontwaakt, het morgenhoofd dronken nog van de verbeeldingen van den avond aan de koffie kwam, daar papa, nuchter als een boekhouder, hoorde vertellen aan mama over een nieuw stuk over Vondel, zeggend, kalm als een visch in het water, dat Vondel een groot dichter was, … (Paap, Vincent Haman: 1889) 11) ROBINSON maakte kennis met den Kapitein van dat schip, en toen die hem vertelde van het stofgoud en van de kostelyke steenen, brandde hy van verlangen om met hem naar Brasil te gaan, en daar zyne zakken vol te zoeken. (Campe, Robinson Crusoë, geschikt…: 1780) 12) Het diner verliep vrij gauw. Henriette en Anna waren stil, alleen mevrouw Planker vertelde op haar langzame, slijmerige manier aan mevrouw Bastiaanse van den inkoop van een winterjapon. (Coenen, Verveling: 1892)
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie In het hedendaagse Nederlands behoort vertellen volgens Colleman (2008) tot de werkwoorden met een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie. De bekomen cijfergegevens uit het diachrone corpusmateriaal tonen zich hiervan niet verschillend. VERTELLEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
59= 98,33%
1= 1,67%
1710-1780
119= 87,50%
17= 12,50%
1780-1850
157= 90,75%
16= 9,25%
1850-1920
412= 83,23%
83= 16,77%
1998
404= 76,66% 123= 23,34% Tabel 5.41: Dubbelobject- vs. aan-constructie (vertellen)
Hoewel de voorkeur voor de dubbelobject-constructie in het diachrone onderzoek onmiskenbaar is, zijn er toch grote verschillen merkbaar in de verhoudingen tussen dubbelobject- en aan-constructie in de vier perioden. De p-waarde die de chi kwadraattest voor deze 4*2-tabel aangeeft, bedraagt 0,002, een significante waarde. Vooral de frequenties in Periode IV blijken hierbij de grootste afwijking te vertonen tot de verwachte frequenties. Tabel 5.42 plaatste deze beide frequenties per periode naast elkaar. 101
VERTELLEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
59
51,9
1
8,12
1710-1780
119
118
17
18,4
1780-1850
157
150
16
23,4
1850-1920
412 428 83 Tabel 5.42: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (vertellen)
67
Ook tussen de perioden onderling worden er grote sprongen gemaakt in de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie. Hieronder wordt hun significantie aan de hand van de p-waarde getest.
De verhouding 59:1 uit Periode I tegenover de verhouding 119:17 uit Periode II geeft een p-waarde van 0,016. Dit verschil is bijgevolg significant. De verhouding 119:17 uit Periode II tegenover de verhouding 157:16 uit Periode III geeft een p-waarde van 0,358. Dit verschil is bijgevolg niet significant. De verhouding 157:16 uit Periode III tegenover de verhouding 412:83 uit Periode IV geeft een p-waarde van 0,017. Dit verschil is bijgevolg significant.
Uit de significante p-waarden is het mogelijk te concluderen dat het aandeel van de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie door de eeuwen heen gestaag daalde. Enkel van Periode II naar Periode III is er geen significant verschil gevonden, wat wijst op een min of meer constant gebleven verhouding tijdens die 140 jaren. Ondanks het significante verschil tussen de verhoudingen in de verschillende perioden, komt de voorkeur voor de dubbelobject-constructie nergens in het gedrang. In Periode I is er daarenboven slechts één aan-constructie geattesteerd. Deze ene attestatie is hieronder weergegeven, gevolgd door enkele andere aan-constructies uit de drie volgende perioden. 13) Maar voor al kost ik my niet onthouden eenige tranen over het goddeloos leven, en het schandelyk einde van myn Moeder te storten, en dewyl ik vreesde, dat hy sulx aan meer andere mogt vertellen, en my sulx, indien het ter ooren van Isabella quam, in myn liefde hinderlyk zyn mogt, bad ik hem, na ik hem een drink-penning gegeven had, sulx geheim te houden, … (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 14) …; vraagt hem iemand om geld te leen, hy heeft het zo weggezonden; en dan vertelt hy aan zyn huisgezin, dat hem het ongeluk van dien man spyt; (Diverse, De Denker: 1763-1774) 15) Baas Joostens begon al gaande de gansche geschiedenis van Lange Jan en Blinde Rosa aan zijne gretige toehoorders te vertellen; (Conscience, Blinde Rosa: 1850) 16) In vertrouwen had meester Valcke aan Everaart verteld, dat de pastoor een uiterst geleerd man was en in zijne jeugd mocht hopen eens tot de hoogste waardigheden op te klimmen; (Teirlinck & Stijns, Arm Vlaanderen: 1884)
102
Bij de vergelijking van het cijfermateriaal uit Collemans synchrone studie (2008) met de cijfers uit deze diachrone studie, valt de kleinere kloof tussen de beide constructies op. Waar de kloof tussen de beide constructies in de periode tussen 1640 en 1920 minimum 66% bedraagt, bedraagt ze in het hedendaagse Nederlands slechts 54%. De dubbelobject-constructie boet daarbij sterk in aan attestaties, terwijl de aan-constructie veel terrein wint. Desalniettemin blijft de dubbelobject-constructie de voorkeur genieten. Om na te gaan of dit verschil in verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie daadwerkelijk sterk verschilt van het diachrone materiaal, is de chi kwadraat-test nodig. Deze geeft voor de verhouding 747 op 117 uit Periode I, II, III en IV tegenover de verhouding 404 op 123 uit Periode V een p-waarde kleiner dan 0,001. In de huidige toestand is aldus concluderend te stellen dat vertellen weliswaar een voorkeur heeft voor de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie, maar dat deze voorkeur in vergelijking met de periode tussen 1640 en 1920 sterk achteruit is gegaan. Deze stelling klopt met de bevindingen in het diachrone onderzoek, namelijk dat er een daling aan de gang was van het aantal dubbelobject-constructies tegenover het aantal aanconstructies. Deze dalende trend heeft zich met andere woorden voortgezet in het hedendaagse Nederlands. Dit wordt overigens bevestigd door het significante verschil tussen de verhoudingen in Periode IV en Periode V39. Figuur 5.16 stelt nogmaals de dubbelobject-constructie en de aan-constructie voor in de vijf perioden.
Procentuele waarde
Vertellen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.16: Dubbelobject- vs. aan-constructie (vertellen)
2.6.
Zeggen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Zeggen is één van de frequentste werkwoorden uit de reeks van de meedelenwerkwoorden. Het totale aantal hits, bekomen bij het corpusonderzoek, laat hierover geen twijfel bestaan (zie paragraaf 3 van hoofdstuk 3). Het grote aantal attestaties hangt samen met de status van zeggen als algemeen communicatiewerkwoord. Doordat zeggen 39
De verhouding 412:83 (Periode IV) tegenover de verhouding 404:123 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,009. Het verschil ertussen is dus significant.
103
als meedelen-werkwoord namelijk amper aan semantische beperkingen onderhevig is, wordt het naast het eigenlijke meedelen, ook als een prototypisch werkwoord uit deze klasse beschouwd. De definitie, waarmee het WNT de basisbetekenis van zeggen aangeeft, ondersteunt dit. Zeggen betekent namelijk volgens dit woordenboek “in taalklanken tot uitdrukking brengen, verwoorden, onder woorden brengen. Meer beschouwd als de uitdrukking, de formuleering van een gedachte dan als werkzaamheid van de spraakorganen.” Dit tweede deel van de definitie is meteen ook de oorzaak waarom zeggen zelden voorkomt in een intransitieve constructie. Hetgeen je uitdrukt is, in tegenstelling tot bij spreken, veel belangrijker dan het feit dat je mond en stembanden een handeling verrichten. Deze uitdrukking is dus bijna verplicht aanwezig en dit onder de vorm van een direct object. Zeggen blijkt dus een werkwoord dat zich gemakkelijk laat inpassen in allerlei situaties, maar dit niet alleen op semantisch gebied. Hoe algemener de betekenis van een werkwoord, hoe flexibeler het gebruik ervan. Ook op grammaticaal gebied is het werkwoord zeggen dus minder gebonden aan beperkende regels dan andere werkwoorden, wat zijn populariteit niet in het minst ten goede komt. In het corpusmateriaal waar zeggen zijn algemene betekenis heeft, zijn er naast ditransitieve en transitieve constructies, ettelijke andere constructies te vinden met voorzetsels als tegen, tot, op, over en van. Voorbeeldzinnen 1 tot en met 8 zijn slechts enkele zinnen waarin deze constructies voorkomen. 1) en na ik hem, op syn begeer, myn naam gesegt, en de plaats daar myn Vader woonde, beschreven, en hy my daar-en-tegen wederom versekerd had van my binnen twee dagen te volgen, nam ik myn afscheid van hem, en keerde des anderen daags met myn Broeder wederom naar huys. (Nicolaas Heinsius, Den vermakelijken avonturier: 1695) 2) om dat de Lieden, die by malkander koomen, by gebrek van opvoeding en smaak, niets wezenlyks aan malkander te zeggen hebben; (Diverse, De Denker: 1763-1774) 3) …; hij had, om zich, al ware het dan ook maar voor een oogenblik, de helsche pijnen te besparen gezegd, dat zijn meester zich in huis bevond. (Oltmans, De Schaapherder: 1838) 4) Dat gaf wat eene blijdschap, vooral daar Lievensz. dadelijk tegen Vader Adriaen gezegd had, toen deze aanboord kwam om zijn zoon te verwelkomen, dat Michiel van den dag af, dat hij aanboord was gekomen, zoo in zijn voordeel veranderd was, dat hij een voorbeeld voor iedereen kon genoemd worden. (Louwerse, Vlissinger Michiel: 1880) 5) …, en Godevaert, onder het lezen en navertellen, was geen held geworden; had nog nooit tot een schelm gezegd dat hy een schelm was; (Paap, Vincent Haman: 1889) 6) Ik kan een snuyfje neemen, zonder te niesen, ik kan verkoud zyn, zonder te hoesten, ik kan een ziedende sop inslikken, zonder te blaazen, ik kan amen zeggen op een vloek, en, je hebt gelyk myn Heer, op een scheldwoordt. (Weyerman, De Rotterdamsche Hermes: 1720-1721) 7) Want zelf had hy wel iets gezegd over schelden, maar zóo niet. (Paap, Vincent Haman: 1889) 8) Van hem wordt gezegd dat hij minder de majesteit der goden dan met juistheid de waardige schoonheid in het menschenbeeld gaf. (Vosmaer, Amazone: 1880)
104
Dit alles betekent echter niet dat zeggen steeds in één van de bovenstaande constructies voorkomt. Het WNT geeft naast de basisbetekenis van het werkwoord, heel wat andere, verwante betekenissen en gebruikswijzen aan. Deze brede semantische mogelijkheden van het werkwoord kunnen bovendien het grote aantal voor dit onderzoek irrelevante attestaties tegenover het lage aantal bruikbare verklaren. Hieronder worden twee van die andere betekenissen van zeggen opgesomd, die niet kunnen worden gecombineerd met een ditransitieve constructie. Deze worden steeds vergezeld door één of meerdere voorbeeldzinnen.
“In gespreksformules, clichés en stoplappen” Voorbeeld: 9) … en voerden, ofte, om beter te seggen, sleepten my aldus naar onse herberg toe, … (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 10) De Eenheid herkent zich, heft zich op in de opheffing der eens-gestelde onderscheidingen en dit herkennen en opheffen wordt in den betrokken mensch: loslaten van stelligheden, kortweg gezegd: twijfel. (Van Bruggen, Prometheus: Periode IV) 11) zeg boy, we hebben 't beroerd gehad, den laatsten tijd, maar je zal d'ris zien, alles wordt nou weer goed... (De Haan, Pijpelijntjes: 1904)
Zoals in 1.11 hoofdstuk 4 wordt vermeld, kan het werkwoord zeggen als synoniem voor afleiden van worden gebruikt. Dit staat niet in het WNT aangegeven. Voorbeeld: 12) Hij moet hier komen! Hier komen moet hij! Dat ik nog zoo'n verdriet aan dien jongen zou beleven! Wie zou het ooit aan hem gezegd hebben? Zoo geschikt! zoo ordentelijk! Een jongen die nooit las, die zoo trouw collegie hield, die zoo'n brave doctor had kunnen worden! (Kneppelhout, Studenten-typen: 1844) 13) Oom zou je nooit gezegd hebben, dat een broer was van mama... Van de Ruyvenaers misschien? (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901)
Zeggen heeft dus duidelijk een erg breed gamma aan gebruikswijzen, waarvan er slechts één groep constructies, met name de ditransitieve, in dit onderzoek van belang is. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Zeggen wordt in de analyse van Colleman (2008) als werkwoord met een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie benoemd. De cijfers in Tabel 5.43 geven aan dat dit niet slechts een hedendaagse evolutie is.
105
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
242= 95,28%
12= 4,72%
1710-1780
232= 91,70%
21= 8,30%
1780-1850
280= 90,32%
30= 9,68%
1850-1920
217= 84,77%
39= 15,23%
ZEGGEN
1998
264= 84,89% 47= 15,11% Tabel 5.43: Dubbelobject- vs. aan-constructie (zeggen)
Zeggen heeft al sinds de 17e eeuw een duidelijke voorkeur voor de dubbelobjectconstructie. De kleinste kloof tussen de beide constructies vinden we in Periode IV, maar zelfs dan is er sprake van een onmiskenbare meerderheid aan dubbelobject-constructies tegenover de constructies met aan. Een lichte evolutie is echter merkbaar in Figuur 5.17, die deze cijfers grafisch voorstelt.
Procentuele waarde
Zeggen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.17: Dubbelobject- vs. aan-constructie (zeggen)
Hoewel het overwicht aan blauwe kolommen duidelijk is, wordt de kloof tussen de beide constructies gestaag kleiner door de eeuwen heen. Deze langzame verandering blijkt bovendien in een p-waarde die kleiner is dan 0,05 te resulteren 40. Het verschil tussen de vier perioden is dus significant. Tabel 5.44 toont daarnaast ook aan dat deze significantie vooral aan Periode I en Periode IV ligt, waar het verschil tussen de verwachte en de geobserveerde frequentie het grootst is. ZEGGEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
242
230
12
24,1
1710-1780
232
229
21
24,1
1780-1850
280
281
30
29,5
1850-1920
40
217 232 39 Tabel 5.44: Verwachte vs. geobserveerde frequenties (zeggen)
De p-waarde voor deze 4*2-tabel bedraagt 0,001. Er is dus een significant verschil.
106
24,3
De daling die de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie tussen 1640 en 1920 meemaakt, is volgens de voorgaande test dus een siginificante evolutie. Dit geldt omgekeerd ook voor de stijging van de aan-constructie. Bij de vergelijking van dit diachrone onderzoek met de gegevens uit Collemans studie (2008) blijkt deze trend zich echter niet door te zetten in het hedendaagse Nederlands. Uit de cijfers in Tabel 5.43 valt namelijk af te leiden dat er tussen Periode IV en het huidige Nederlands amper verschil zit. De dubbelobject-constructie ging van 84,77% in Periode IV naar 84,89% en de aan-constructie van 15,23% naar 15,11%. De dalende trend van de dubbelobject-constructie in het diachrone onderzoek heeft zich dus niet voortgezet na 1920. In plaats daarvan bleef de verhouding tussen de beide constructies constant. Wat wel voor een significante p-waarde zorgt, is de vergelijking tussen de opgetelde waarden uit de diachrone perioden en de waarden uit de synchrone periode41. Dit betekent concreet dat de periode na 1920 significant verschilt van de vier perioden ervoor. Er is een daling van het aantal dubbelobject-constructies aan de gang, die echter niet pas na 1920 opkwam, maar zich al in de diachrone perioden ontwikkelde. 3. De klasse van de tonen-werkwoorden 3.1.
Tonen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Tonen valt niet bij de geven- of meedelen-werkwoorden onder te brengen. Er is hier namelijk geen sprake van een bezitsoverdracht. Het WNT heeft voor toonen heel veel verschillende betekenisparafrasen, die echter allemaal terugkeren naar één betekenis, namelijk “laten zien, wijzen”. Hetgeen men laat zien, kan hierbij een object, een gevoel, een richting, … zijn en de manieren waarop iets wordt getoond kunnen verschillen. Door een wijzend gebaar kan iets worden getoond, door het getoonde object voor iemand te houden, door zich op een bepaalde manier te gedragen, … Hierdoor kan een tonenwerkwoord toch met een meedelen-werkwoord worden vergeleken. Ook bij meedelen laat men namelijk iets zien aan een ontvanger, zij het minder letterlijk dan bij tonen. Door iets mee te delen, toont de meedeler iets aan een ontvanger door het hem of haar te vertellen. Omgekeerd geldt dit ook: degene die iets toont, deelt als het ware iets mee aan een ontvanger door hem of haar het te wijzen, niet door het hem of haar letterlijk mee te delen. Het WNT geeft bovendien aan dat deze betekenis “veelal” voorkomt “met den datief van den persoon wien iets getoond wordt”. Met andere woorden, tonen kan net zoals de meedelen-werkwoorden in deze betekenis met een ditransitieve constructie voorkomen. Voorbeeldzinnen 1 tot en met 4 geven dit weer. 1) …, wanneer Belindor hem aanzag, die zyn hoofd en oogen zo ras niet naar een andere plaats gewent had, of hy zag hem met de verschrikkelykste blikken, en een dreigend gelaat aan, om hier door zyn moed en Couragie aan Diana te tonen, die hier door in haar vorige 41
De verhouding 971:102 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 264:47 (Periode V) geeft een pwaarde van 0,005. Het verschil ertussen is dus significant.
107
mening gesterkt wierd, dat al het geen hy van zyn dapperheid gepogt en gesnorkt had, niets, als bloote Rodemontades waren; (Heinsius N., Den vermakelijken avonturier: 1695) 2) De zegentekens geplant op den muur, toonen aan Alexander, dat 'er meer waerelden te winnen zyn, voor die ze zoeken en begeeren. (Van Swaanenburg, De vervroolykende Momus: 1726-1727) 3) “Juist, Wolfangh, gy hebt het gezegd, zie daer!-“ En zy toonde Geertruid een' wolf die achter de kaert geschilderd was. (Conscience, In ’t Wonderjaer: 1837) 4) O, myn Vader, zei hy, indien ik inderdaad regt hebbe, om u met dien teederen naam te noemen; laat ik u mogen toonen, dat ik niet onwaardig ben uw Zoon genoemd te worden. (Diverse, De Denker: 1763-1774)
Zoals bij de meeste werkwoorden, is het indirect object geen verplicht object bij tonen. De transitieve constructie is bijgevolg ook erg frequent. Onderstaande zinnen zijn hier voorbeelden van. 5) … soms toonde Marciana een gedicht van haar en sprak men over poësie, over de richting van den tijd, over de romantiek die weer hier en daar in nieuwe vormen den kop opstak, over het pessimisme,… (Vosmaer, Amazone: 1880) 6) Euripides, in zijne Elektre, neemt waer hoe Klytemnestre, in stervens last, haere bloote borsten buiten den sluier toont, om de dochter, door het herdencken datze die gezogen heeft, van den moedermoort af te schricken: … (Vondel, Koning David in ballingschap & herstelt: 1660) 7) Het voorbeeld van Cleomenes toont, dat één groot man genoeg kan zyn, om den Staat uit den diepsten afgrond te redden. (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774)
Naast de voorgaande constructies kan tonen in nog enkele andere constructies voorkomen. Enkele van deze constructies zijn hieronder aangegeven. In 1.11 van hoofdstuk 4 is een eerste voor dit werkwoord irrelevante constructie aangegeven. Het gaat hier om de schijnbaar gelijkaardige constructie aan de aanconstructie. Op p. 35 is dit aan de hand van drie voorbeeldzinnen (43, 44 en 45) weergegeven. Zinnen 8 en 9 stellen de combinatie van tonen met een bepaling ingeleid door de voorzetsels jegens en tegenover voor. Ook hier kunnen deze voorzetsels als vervanging van aan in de aan-constructie worden beschouwd. Voorbeelden:
8) … zijn de visschers de eerlijkste lieden onder de zon, komen des zondags netjes voor den burger, houden hunne wooning uiterst rein en vinden het middel, om, ondanks hunne armoede, zich jegens nog armere broeders weldadig te toonen. (Sleeckx, Op ’t Eksterlaer: 1863) 9) Zij deed ook haar best om zo weinig mogelijk te tonen, tegenover het publiek. (Daum, Goena Goena: 1887)
108
In Tabel 5.45, die het aantal voor dit onderzoek relevante en irrelevante attestaties opsomt, is de dominantie van de niet-ditransitieve constructies duidelijk. Deze constructies worden vooral vertegenwoordigd door transitieve constructies, hierboven met enkele voorbeeldzinnen weergegeven. TONEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
138= 35,66%
249= 64,34%
387=100%
1710-1780
184= 27,26%
491= 72,74%
675=100%
1780-1850
112= 26,92%
304= 73,08%
416=100%
1850-1920 216= 28,38% 545= 71,62% 761=100% Tabel 5.45: Ditransitieve vs. andere constructies (tonen)
De p-waarde voor Tabel 5.45 bedraagt een significante waarde van 0,016. Er is dus een significant verschil tussen de perioden onderling waardoor ze niet allemaal op één constante lijn terug te brengen vallen. In Tabel 5.46 is duidelijk dat dit vooral te wijten is aan Periode I, waar de geobserveerde frequenties het verst van de verwachte waarden liggen. TONEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
138
112
249
275
1710-1780
184
196
491
479
1780-1850
112
121
304
295
1850-1920
216 221 545 Tabel 5.46: Ditransitieve vs. geobserveerde frequenties (tonen)
54O
Ook wat de sprong in verhoudingen betreft van Periode I naar Periode II, geeft de chi kwadraat-test een significante p-waarde van 0,004. Periode II, III en IV vertonen daarentegen amper verschil in hun verhoudingen. De p-waarde voor deze 3*2-tabel bedraagt bijgevolg 0,833, een niet-siginificant verschil. Concluderend betekent dit dat tonen, hoewel dit werkwoord op elk moment tussen 1640 en 1920 niet-ditransitieve constructies verkoos boven ditransitieve, in Periode I een significant hoger aandeel toeschreef aan de beide ditransitieve constructies dan in de volgende perioden, waar de verhoudingen min of meer constant bleven. B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Tonen wordt in de studie van Colleman (2008) beschouwd als een werkwoord zonder voorkeur voor de dubbelobject- of de aan-constructie. Het behoort in het hedendaagse Nederlands tot de werkwoorden uit de tussencategorie. Tabel 5.47 zet de cijfergegevens uit het diachrone en het synchrone onderzoek onder elkaar.
109
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
119= 86,23%
19= 13,77%
1710-1780
151= 82,07%
33= 1,79%
1780-1850
87= 77,68%
25= 22,32%
1850-1920
174= 80,56%
42= 19,44%
TONEN
1998
70= 69,31% 31= 30,69% Tabel 5.47: Dubbelobject- vs. aan-constructie (tonen)
In de perioden tussen 1640 en 1920 zijn er in de procentuele waarden van de dubbelobject- en de aan-constructie geen grote verschillen te vinden. De dubbelobjectconstructie domineert door de vier perioden heen en kent tussen zijn hoogste en laagste waarde slechts een verschil van ongeveer 9%. Door deze grote gelijkheid resulteert deze 4*2-tabel in een niet-significante p-waarde van 0,346. Tonen had dus tussen 1640 en 1920 een sterke voorkeur voor de dubbelobject-constructie, die door onderstaande voorbeeldzinnen wordt weergegeven. 10) Tjalling heeft Krack op den nieuwen landtsdach een ontwerp getoont en begeert dat bij de Wolden uyt te bearbeyden, waerinne weder vermaent wierd van den eedt in der StatenGenerael, oock van verandering in 't Hoff te maecken, en dat quam uyt Abraham Roorda. (WF, Dagboeken van Willem Frederik (1643, 1644, 1645, 1646): 143-1646) 11) Dees verheven Wysgeer, den naam van Goddelyk, welken men hem heeft gegeven, te regt waardig, toont ons in deze verhandelinge, dat de omwentelingen haren oorsprong hebben in de onmatigheid der hartstogten, die onophoudelyk tegens elkander stryden, uitgedoofd en wederom geboren worden. (Stijl, De opkomst en bloei der Verenigde Nederlanden (enkel Deel 1): 1774) 12) Hoezeer dit waar is, toonde ons de geschiedenis van Lamennais, die naar zijn eigen vierboekig ‘bewijs’ voor de onbetwistbare superioriteit en autoriteit van de Katholieke kerk niet meer omkeek … (Van Bruggen, Prometheus: Periode IV)
Bij de vergelijking van de diachrone cijfergegevens met de synchrone uit de studie van Colleman (2008) is er echter wel sprake van een significant en duidelijk verschil. Deze beide verhoudingen, 531:119 uit Periode I, II, III en IV en 70:31 uit het hedendaagse Nederlands, geven namelijk een significante p-waarde aan van 0,004. Ook wat de vergelijking tussen de verhouding in Periode IV en de verhouding in Periode V betreft, is er sprake van een significant verschil42. Figuur 5.18 toont deze plotse wending van tonen in de laatste periode aan de hand van een grafiek.
42
De verhouding 174:42 (Periode IV) tegenover de verhouding 70:31 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,027. Het verschil ertussen is dus significant.
110
Procentuele waarde
Tonen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.18: Dubbelobject- vs. aan-constructie (tonen)
Waar er dus tussen 1640 en 1920 bij tonen een sterke voorkeur was voor de dubbelobject-constructie tegenover de aan-constructie, is deze voorkeur na 1920 significant gedaald tot een veel kleinere kloof tussen de beide constructies. De aanconstructie heeft hierbij een sterke opmars gekend. Hierdoor wordt tonen momenteel bij de werkwoorden van de tussencategorie gerekend, en niet meer bij de werkwoorden met voorkeur voor de dubbelobject-constructie. 3.2.
Wijzen
A. Betekenis en syntactische mogelijkheden Wijzen behoort net zoals tonen hierboven tot de tonen-werkwoorden. De betekenisparafrase die het WNT voor wijzen aangeeft, laat hierover geen twijfel bestaan. Wijzen betekent volgens dit woordenboek “(iemand, iets) doen zien, doen kennen aan iemand, door de richting aan te geven waarin hij kijken moet of zich dient te begeven, of door hem erheen te leiden”. Aan het totale aantal attestaties per periode te merken, maakt dit werkwoord –net zoals vele werkwoorden uit deze studie- opgang door de eeuwen heen. Waar dit aantal in de periode tussen 1640 en 1710 slechts 105 attestaties telt, maakt het een constante stijging door in de jaren die erop volgen tot er in de laatste periode 535 attestaties geteld zijn. Dat het werkwoord echter niet enkel in de ditransitieve constructies voorkomt, wordt in Tabel 5.48 duidelijk. WIJZEN
Ditransitief
Andere
Totaal
1640-1710
38= 36,19%
67= 63,81%
105=100%
1710-1780
48= 25,95%
137= 74,05%
185=100%
1780-1850
83= 29,43%
199= 70,57%
282=100%
1850-1920
89= 16,64%
446= 83,36%
535=100%
Tabel 5.48: Ditransitieve vs. andere constructies (wijzen)
111
Het aantal niet-ditransitieve constructies, geattesteerd in het corpusonderzoek naar wijzen, hebben in de vier perioden duidelijk de overhand. Deze constructies worden vooral vertegenwoordigd door zinnen waarin wijzen zijn letterlijke betekenis bewaard heeft. Het WNT geeft deze betekenis weer als “arm en hand (eventueel met iets daarin) uitstrekken in de richting van iets om het te doen zien, te doen kennen aan iemand. Het gewezene wordt uitgedrukt in een voorzetselvoorwerp ingeleid door op, naar”. Zinnen 1 en 2, hieronder aangegeven, zijn slechts enkele voorbeelden van dit gebruik. 1) …, naakt en als op de ontleedtafel schroomt de vriend geenszins zich voor den vriend uit te strekken en zelf hem met den vinger te wijzen op de treurigste feilen, de geheimste wonden, de vuilste zweren; (Kneppelhout, Studenten-typen: 1844) 2) Ik bid slechts, mannen, hebt geduld, 'k Weet, datje daar van grouwen zult, Ja, 't haar dat moet te bergen ryzen, Om al die bondige bewyzen, Hy wyst naar de Mand. (Alewijn, De Puiterveensche Helleveeg: 1720)
Niet enkel de voorgaande zinnen zijn echter geweerd uit dit onderzoek. Voorbeeldzinnen 3 tot en met 6 zijn allemaal voor dit onderzoek irrelevante constructies, die bijgevolg niet werden meegeteld. Deze stellen respectievelijk de transitieve constructie voor, gevolgd door de verbinding van het werkwoord wijzen met een bepaling ingeleid door een ander voorzetsel dan op en naar. Hierbij wordt het gewezene niet kenbaar gemaakt, enkel de handeling van het wijzen in een bepaalde richting wordt benadrukt. Voorbeeldzin 6 stelt een vaste verbindingen met het voorzetsel van voor. 3) Die ‘s avonds noch de kroon des weerelts had gedragen, En als een middelpunt de weg te wyzen plach, Door ‘t flikkren van haer gout aen d’ondergaenden dagh. (Van der Goes, Trazil: 1685) 4) “Onvoorzichtige,” verweet de Heer Merlé en wees achter mij. (Boddaert, Sturmfels: 1889) 5) Niet te min, waerde Geesten, (hopende datter eens in versien sal werden, ende in meerder nuttigheden die ons dienen) by gebreck van dese, wijs ick u tot de Anatomie van Meester Heynderick, en Meester Cornelis van Haerlem, welcke u gevilde pleyster-beelden, by gebreck van andere, na-gelaten hebben, … (Philips Angel, Lof der Schilderkonst: 1642) 6) … en men kan 'er daarom staat op maaken, dat hy alle personeele berispingen, zo veel in hem is, uit zyn Werk zal weeren, en alles, wat hem van dien aard mogt medegedeeld worden, altoos van de hand zal wyzen. (Diverse, De Denker: 1763-1774)
Wijzen heeft bijgevolg heel wat verschillende gebruikswijzen en betekenisnuances, die slechts in enkele gevallen met een ditransitieve constructie gepaard gaan. Naarmate de perioden recenter worden, neemt het aantal ditransitieve constructies bovendien duidelijk af, in tegenstelling tot het aantal andere constructies. Deze dalende trend wordt overigens bevestigd door de significante p-waarde, die de chi kwadraat-test oplevert43. 43
De p-waarde voor de 4*2-tabel is kleiner dan 0,001. Er is dus een significant verschil.
112
Dat deze significantie vooral aan de sterk dalende frequentie van de ditransitieve constructies in Periode IV ligt, toont Tabel 5.49. Hoewel Perioden I en III ook vrij sterk afwijken van de verwachte waarden, heeft de periode tussen 1850 en 1920 de grootste afwijking. WIJZEN
Ditransitief
Andere
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
1640-1710
38
24,5
67
80,5
1710-1780
48
43,1
137
142
1780-1850
83
65,7
199
216
1850-1920
89 125 446 Tabel 5.49: Ditransitieve vs. geobserveerde frequenties (wijzen)
410
B. Verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie Volgens de studie van Colleman (2008) behoort wijzen tot de werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands een sterke voorkeur hebben voor de dubbelobject-constructie. De cijfergegevens uit dit diachrone corpusonderzoek, weergegeven in Tabel 5.50, bevestigen deze stelling ook voor vroegere tijden. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
1640-1710
37= 97,37%
1= 2,63%
1710-1780
45= 93,75%
3= 6,25%
1780-1850
80= 96,39%
3= 3,61%
1850-1920
83= 93,26%
6= 6,74%
WIJZEN
1998
44= 100% 0= 0% Tabel 5.50: Dubbelobject- vs. aan-constructie (wijzen)
Het aandeel van de dubbelobject-constructie zakt op geen enkel moment onder de waarde van 93%. Dit betekent dat het aandeel van de aan-constructie nooit hoger komt dan 7%. Van de 258 attestaties van de ditransitieve constructie over de vier diachrone perioden, zijn er slechts 13 aan-constructies geteld. In de periode tussen 1640 en 1710 is dit er bovendien slechts één. Zin 7 stelt deze ene attestatie voor. Zinnen 8 tot en met 10 zijn telkens zinnen met een aan-constructie uit de drie volgende perioden. 7) So ras ik haar gesien had, wees ik haar aan de Kok, zeggende, dat het niet anders zyn kost of zyn aanslag most een gelukkig einde nemen, (Nicolaas Heinsius, Den vermakelijken avonturier: 1695) 8) Zo het nu ooit komt te gebeuren, dat de Wanhoop aan een vertwyffelde Minnaares, of aan een verwoeden Minnaar, den verborgen weg naar deez' Boeteplaats mogt wyzen, laat die, na dat zy alvorens myn koude Assche hebben begroet, myn jammerlyk Lot, en myn laatste Woorden, die ik gegraveert heb voor den ingang van deez' Rots, binnens monds herhaalen, om de Stilzwygentheid niet te verstooren … (Weyerman , Den ontleeder der gebreeken: 1724/1726)
113
9) Daarom wees ik aan Charinus een klein bootje, dat van Königswinter den Rijn overstak. (Geel, Gesprek op den Drachenfels: 1835) 10) Aisma zag haar en wees haar aan de anderen, en allen bleven gekluisterd om haar henen staan. (Vosmaer, Amazone: 1880)
Hoewel er tussen de vier perioden van 1640 tot 1920 lichte schommelingen zichtbaar zijn, wijzen deze niet op een veranderende evolutie. De Fisher’s exact test geeft namelijk als p-waarde voor deze tabel 0,740 aan. Wat het diachrone onderzoek betreft, kan wijzen bijgevolg als een constant werkwoord beschouwd worden wat de voorkeur voor één van beide constructies, in dit geval de dubbelobject-constructie, betreft. Wat echter in Tabel 5.50 sterker opvalt, is de totale afwezigheid van de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands. Doordat ook de dubbelobject-constructie in deze periode echter een lage frequentie heeft, is dit niet significant verschillend van de vier perioden tussen 1640 en 192044. Dit betekent weliswaar niet dat de verdwijning van de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands daardoor minder interessant is. Wijzen heeft dus steeds een sterke voorkeur gehad voor de dubbelobject-constructie. Deze voorkeur is bovendien in het hedendaagse Nederlands overgegaan in een absolute voorkeur. Figuur 5.19 toont dit grafisch aan.
Procentuele waarde
Wijzen: Dubbelobject- vs. aan-constructie 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1640-1710
1710-1780
1780-1850
1850-1920
1998
Periode
dubbelobject-constructie
aan-constructie
Figuur 5.19: Dubbelobject- vs. aan-constructie (wijzen)
44
De verhouding 245:13 (Periode I, II, III en IV) tegenover de verhouding 44:0 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,227. Het verschil ertussen is dus niet significant.
114
HOOFDSTUK 6: SYNTHESE Dit hoofdstuk heeft als doel de werkwoorden die in het voorgaande hoofdstuk apart werden besproken, in groepen te verdelen volgens hun evolutie in de verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie. Bevelen is hierbij, zoals vermeld in hoofdstuk 5, opgesplitst in bevelen1 en bevelen2, die elk als een apart werkwoord worden aanzien. In plaats van achttien werkwoorden, zijn er hier dus negentien werkwoorden van belang. Deze negentien werkwoorden worden onder de loep genomen, waarbij er aan de hand van een algemene trend onderscheid wordt gemaakt tussen de werkwoorden die deze trend bevestigen en de werkwoorden die ervan afwijken. Hoewel het niet altijd mogelijk is een verklaring te poneren voor het gedrag van een bepaalde groep werkwoorden, is dit toch zoveel mogelijk de betrachting. 1. Algemene trend De opvallendste en meteen ook belangrijkste algemene tendens bij de negentien werkwoorden is dat het aandeel van de aan-constructie in het totaal groter is in het bestaande moderne corpusmateriaal dan in de diachrone data. Dit betekent echter niet dat de aan-constructie in het synchrone corpusmateriaal bij alle werkwoorden vaker voorkomt dan de dubbelobject-constructie. Integendeel, in alle perioden is er weliswaar een globale voorkeur voor de dubbelobject-constructie te zien, maar deze is over het algemeen minder uitgesproken in het hedendaagse Nederlands dan in de oudere corpusgegevens. Aangezien de aan-constructie de jongste van beide constructies is, is deze opmars niet volkomen onverwacht. Bij vier van de negentien werkwoorden ontbreekt in Periode I zelfs nog elk spoor van de aan-constructie. De dubbelobjectconstructie daarentegen komt slechts bij één werkwoord (afstaan) niet voor in de vroegste periode. Aangezien dit werkwoord in deze periode echter geen enkele ditransitieve attestatie telt, wijst dat gebrek aan de dubbelobject-constructie echter niet op een voorkeur voor de aan-constructie in de onderzochte periode. In Tabel 6.1 zijn de frequenties van de twee ditransitieve constructies in de volledige materiaalverzameling samengeteld en tegenover elkaar geplaatst. Een duidelijke stijging van het aantal aanconstructies is duidelijk zichtbaar. GEMIDDELDEN
dubbelobjectconstructie
aan-constructie
Periode I
1163= 85,20%
202= 14,80%
Periode II
1455= 78,95%
388= 21,05%
Periode III
1600= 82,05%
350= 17,95%
Periode IV
1898= 78,46%
521= 21,45%
Periode V 1869= 66,68% 934= 33,32% Tabel 6.1: Dubbelobject- vs. aan-constructie van alle werkwoorden samen
Ongeacht welke evoluties er in Perioden II, III en IV voorkomen, de sterke stijging van het aantal aan-constructies van Periode I naar Periode V is onmiskenbaar. Dit aandeel 115
stijgt van 14,80% tussen 1640 en 1710 naar maar liefst 33,32% na 1920. Dit is een toename van bijna 20% over een periode van 300 jaar. Het verschil tussen deze twee uiterste waarden is statistisch significant, zoals blijkt uit een chi kwadraat-test45. In vergelijking met de periode tussen 1640 en 1710 heeft de aan-constructie bijgevolg in het hedendaagse Nederlands een significante stijging ondergaan. Aangezien de werkwoorden die in deze studie zijn opgenomen bovendien gelijk zijn verdeeld wat betreft de voorkeur in het hedendaagse Nederlands voor de dubbelobject-, de aanconstructie of de tussenpositie toont de tabel hierboven verder ook dat de dubbelobjectconstructie over het algemeen toch nog meer voorkomt dan de aan-constructie. De procentuele waarden van de beide constructies liggen in Periode V weliswaar al veel dichter bij elkaar dan in de vorige perioden, maar met een verschil van ongeveer 33% is de dominantie van de dubbelobject-constructie nog duidelijk zichtbaar. Binnen de diachrone perioden valt er geen constante lijn te trekken in het aandeel van de beide constructies. Hoewel de aan-constructie in de vier perioden onmiskenbaar het onderspit delft, zien we toch een zekere schommeling in de relatieve frequentie ervan. De chi kwadraat-test voor deze 4*2-tabel geeft een significante p-waarde46. Tabel 6.2 toont dat deze significantie vooral te wijten is aan Periode I en Periode IV, die de grootste afwijkingen van de verwachte frequenties vertonen. GEMIDDELDEN
dubbelobject-constructie
aan-constructie
geobserveerd
verwacht
geobserveerd
verwacht
Periode I
1163
1102
202
263
Periode II
1455
1488
388
355
Periode III
1600
1574
350
376
Periode IV
1898 1953 521 466 Tabel 6.2: Verwachte vs. geobserveerde frequenties van alle werkwoorden samen
Tabel 6.2 illustreert dus dat binnen het diachrone materiaal nog een duidelijk verschil te vinden is, met name tussen de vroegste en de laatste periode. Bij vele werkwoorden wordt bijgevolg de toename van het aantal aan-constructies in de periode na 1920 al in Periode IV aangekondigd door een al dan niet significante stijging van de aanconstructie. Deze stijging wordt dan in Periode V nog voortgezet, aangezien ook het verschil tussen Periode IV en Periode V volgens de chi kwadraat-test significant is47. Over het algemeen is dus de toename van het aantal aan-constructies in het synchrone corpusmateriaal aan de hand van de voorgaande tests duidelijk aangetoond. Uit hoofdstuk 5 blijkt echter dat sommige werkwoorden deze algemene trend niet volgen. In wat volgt worden de werkwoorden bijgevolg in twee groepen verdeeld: enerzijds de groep van werkwoorden die, conform de algemene tendens, een toename van het aantal aan-constructies laten zien, anderzijds de werkwoorden die van de algemene trend 45
De verhouding 1163:202 (Periode I) tegenover de verhouding 1869:934 (Periode V) geeft een p-waarde kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant. 46 De p-waarde voor deze 4*2-tabel is kleiner dan 0,001. Er is dus een significant verschil. 47 De verhouding 1898:521 (Periode IV) tegenover de verhouding 1869:934 (Periode V) geeft een p-waarde kleiner dan 0,001. Het verschil ertussen is dus significant.
116
afwijken. Deze groepen worden vervolgens langs verschillende invalshoeken besproken en geduid. 1.1.
Werkwoorden die de algemene trend bevestigen
A. Voorkeur voor de dubbelobject-constructie in het hedendaagse Nederlands Van de zes testwerkwoorden in deze studie die in het hedendaagse Nederlands duidelijk de dubbelobject-constructie prefereren (beloven, bezorgen, gunnen, vertellen, wijzen en zeggen), zijn er drie waarbij er significante evoluties in de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie zijn geattesteerd, met name beloven, vertellen en zeggen. Zoals echter al werd vermeld, komt de dominantie van de dubbelobjectconstructie daarbij nooit in het gedrang. Dit betekent dat er enkel sprake is van relatief lichte stijgingen en dalingen in het aandeel van de beide constructies, en niet van spectaculaire verschuivingen. De drie resterende werkwoorden, bezorgen, gunnen en wijzen hebben op geen enkel moment in hun evolutie een significante sprong gemaakt in de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie. Beloven, vertellen en zeggen bevestigen bovendien de algemene trend bij de werkwoorden: het aandeel van de aanconstructie wordt groter in de synchrone periode. Ze zijn echter allemaal op een enigszins andere manier geëvolueerd. Bij beloven is er geen sprake van een significant verschil van de synchrone periode tegenover de vier diachrone perioden samengeteld, maar wel van een significant verschil tussen Periode IV en Periode V. Met andere woorden, beloven onderging een sterke stijging van de aan-constructie in de periode na 1920 tegenover de voorgaande periode. Voor het werkwoord zeggen is het omgekeerde het geval. Hier verschillen Periode IV en Periode V niet significant van elkaar, maar de synchrone en de diachrone perioden wel. Zeggen kent dus ook een stijging van het aantal aan-constructies, maar deze stijging doet zich vooral voor in de perioden vóór 1920. Het werkwoord waarbij de beide voorgaande trends worden gecombineerd, is vertellen. Hier is er zowel een verschil tussen de samengetelde diachrone perioden en de synchrone periode, als tussen Periode IV en Periode V. De stijging van het aantal aanconstructies werd hier dus in de diachrone perioden al aangekondigd en voortgezet in het hedendaagse Nederlands. Hoewel de drie werkwoorden uit deze groep dus detailverschillen aantonen in hun evolutie, is het hun gemeenschappelijke punt, de toename van het aantal aan-constructies naarmate de tijd vordert, dat in deze studie van belang is. B. Voorkeur voor de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands In deze studie zijn er zes testwerkwoorden opgenomen die in het hedendaagse Nederlands de aan-constructie prefereren boven de dubbelobject-constructie, namelijk afstaan, melden, overhandigen, schenken, schrijven en verkopen. Zoals zal blijken, bevestigt deze groep van werkwoorden de algemene trend volledig, al verschillen enkele details. De zes werkwoorden worden daarom in wat volgt in twee groepen onderverdeeld, die hieronder worden aangegeven en besproken.
117
Groep 1 Groep 1 bevat de drie werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands de aanconstructie prefereren, maar dit in de diachrone perioden nog niet deden, met name melden, overhandigen en schenken. De dubbelobject-constructie was dus de dominante constructie bij deze drie werkwoorden gedurende de hele periode tussen 1640 en 1920. Pas daarna kende de aan-constructie een plotse opmars en kenterde de dominantie volledig van dubbelobject- naar aan-constructie. Deze kentering is bij de drie werkwoorden significant gebleken. Met andere woorden, de helft van de onderzochte werkwoorden met huidige voorkeur voor de aan-constructie, heeft deze voorkeur pas zeer laat bekomen na een lange tijd de dubbelobject-constructie te hebben geprefereerd. Schrijven is als vierde werkwoord dat momenteel de aan-constructie prefereert, een werkwoord dat niet volledig overeenkomt met de vorige drie werkwoorden, maar er toch nog voldoende bij aanleunt om in deze groep te worden ingedeeld. Het ondergaat namelijk zowel een kentering in de synchrone periode wat betreft de keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie, maar tegelijkertijd heeft het ook in het diachrone materiaal perioden gekend waarin de aan-constructie domineerde. Schrijven is namelijk van een tussenpositie in de diachrone perioden naar een voorkeurspositie voor de aanconstructie gegaan in het hedendaagse Nederlands. Ook deze kentering is significant gebleken. Groep 2 Groep 2 bevat twee werkwoorden die de aan-constructie niet enkel in de synchrone periode prefereerden, maar altijd al een dominantie van de aan-constructie hebben gekend, namelijk afstaan en verkopen. Wat echter opvallend is, is dat de aan-constructie bij deze werkwoorden nog significant sterker wordt in de periode na 1920. Van een stijging van het aantal aan-constructies in de periode na 1920 is er bijgevolg bij alle werkwoorden sprake die in het hedendaagse Nederlands de aan-constructie prefereren. Ofwel is deze stijging een gevolg van een plotse kentering van voorkeur, ofwel wordt de voorkeurspositie van de aan-constructie in de synchrone periode versterkt. De reden waarom afstaan en verkopen in tegenstelling tot overhandigen, melden, schenken en schrijven altijd al de aan-constructie prefereerden, moet in de semantiek van de werkwoorden worden gezocht. Hoofdstuk 2 vermeldt namelijk dat de voorkeur voor één van de beide constructies vaak iets te maken heeft met de betekenis van het werkwoord in kwestie. Zoals hoofdstuk 2 ook aangeeft, profileert de aan-constructie slechts twee rollen: het agens en het patiens en hun onderlinge veranderende relatie. Met andere woorden, het indirecte object, de recipiens is hierbij minder van belang. Afstaan en verkopen zijn hier mooie voorbeelden van. Wanneer het agens iets verkoopt of afstaat, heeft dit een effect op hem of haar. Bij verkopen is dit effect eerder positief door het geld of het ruilmiddel dat het agens verkrijgt, bij afstaan is dit eerder negatief, aangezien de nadruk hier vooral ligt op het kwijtraken van het afgestane. De recipiens heeft bovendien heel weinig te maken met dit effect. Of men een boek aan Jan of aan Piet afstaat, is weliswaar semantisch verschillend, maar het effect op het agens, namelijk het
118
afgeven van het boek en het subtiele gevoelseffect dat hierbij komt kijken, blijft gelijk. Dit effect als gevolg van het verkopen of afstaan, is niet te vergelijken met het effect op het agens van melden, schenken, overhandigen of schrijven. Wanneer men iemand iets schenkt of schrijft, is namelijk vooral het effect op de recipiens van tel, veel minder dan de veranderende relatie tussen agens en patiens. Er is geen sprake van een subtiel effect op het gevoel of humeur van het agens: het agens is niet blij, boos, verdrietig, .. dat het patiens in het bezit komt van de recipiens. Met andere woorden, de relatie tussen agens en patiens is bij de werkwoorden uit groep 2 veel sterker dan bij de werkwoorden uit groep 1 en dit zorgt voor een andere voorkeur in sommige perioden. Hoe het echter komt dat de werkwoorden in groep 1 na 1920 plots niet meer de drie rollen bij het werkwoord profileren, maar enkel agens en patiens, komt waarschijnlijk doordat het effect op de recipiens in het hedendaagse Nederlands niet langer sterk genoeg was om dit als geprofileerde rol te aanzien. De recipiens bij melden, schenken, overhandigen en schrijven kan momenteel namelijk gemakkelijk worden weggelaten zonder een onvolledige of onduidelijke zin op te leveren, wat erop wijst dat de recipiens niet langer geprofileerd is. Voorbeeldzin 1 toont dit hieronder aan. Een semantische verklaring voor deze verandering in gedrag is niet voorhanden. 1) En in zyn lust om ze nydig te maken, om ze op te hitsen op de leeren bureaustoelen, waar ze schreven hun doode woorden; in zyn lust om ze iets uitbundig vreemds in 't gezicht te smyten, de eenige kans dat hun hersens in de bonken omhulsels zouden trillen, begon hy een roman als een marmeren dame op een pot-de-chambre van marmer. (Paap, Vincent Haman: 1889)
C. Tussencategorie in het hedendaagse Nederlands Van de zes werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands een tussenpositie innemen in hun keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie, zijn er vijf waarbij in de vroegste diachrone perioden de dubbelobject-constructie een sterke voorkeur genoot maar die naar de synchrone periode toe een stijging van het aantal aan-constructies ondergingen. Een kleine nevenbemerking hierbij is de vaststelling dat werkwoorden die tot de tussencategorie behoren niet noodzakelijk gelijke aantallen van de beide constructies aantonen, zie paragraaf 2 in hoofdstuk 3. In slechts twee van de vijf gevallen is deze stijging echter significant gebleken, met name bij uitleggen en tonen. De drie overige werkwoorden, berokkenen, sturen en verschaffen, ondergaan een lichte stijging in aan-constructies, maar aangezien deze stijging niet significant is, behoren ze, samen met het zesde werkwoord, bevelen2, tot de werkwoorden die de algemene trend niet volgen en worden ze later besproken. Een klein verschil tussen de twee werkwoorden die tot de tussencategorie behoren en de algemene trend bevestigen, is de aanvang van deze stijging. Bij uitleggen begint ze namelijk al in Periode IV, terwijl dit bij tonen pas in de synchrone periode het geval is. Met andere woorden, waar tonen uit het niets een stijging van het aantal aan-constructies meemaakt in het hedendaagse Nederlands, werd dit bij uitleggen al in de voorgaande periode aangekondigd. Wat dit laatste werkwoord betreft, is in dit onderzoek ook gebleken dat de drie partikelwerkwoorden die voor het
119
onderzoek werden geselecteerd, afstaan, overhandigen en uitleggen, ofwel een stijging meemaakten van het aandeel van de aan-constructies in het synchrone materiaal (uitleggen), ofwel op zich al de voorkeur gaven aan de aan-constructie (afstaan en overhandigen). Zoals in paragraaf 2.4 D van hoofdstuk 2 wordt vermeld, heeft dit volgens Colleman (2008) te maken met de aard van deze werkwoorden die de nadruk leggen op het pad dat wordt afgelegd door het patiens. Niet het eindpunt, de recipiens, is van belang, maar het pad dat het patiens van bron naar doel brengt. Deze werkwoorden bevestigen dus Collemans (2008) hypothese. 1.2.
Werkwoorden die de algemene trend niet volgen
Er zijn in deze studie acht werkwoorden gevonden waar er geen sprake is van een significante stijging van het aantal aan-constructies in het hedendaagse Nederlands. Opvallend is de vaststelling dat geen van die acht werkwoorden behoren tot de groep van werkwoorden met een voorkeur voor de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands. Deze acht werkwoorden kunnen echter in twee groepen opgesplitst worden op basis van hun verschillende gedrag. Een eerste groep omvat de werkwoorden die absoluut geen stijging van de aan-constructie meemaken in het hedendaagse Nederlands, maar waarbij de cijfergegevens eerder een daling dan een stijging suggereren. Een tweede groep bevat minder eenduidige werkwoorden. Bij deze werkwoorden lijkt er zich namelijk in de cijfergegevens wel een stijging voor te doen, maar deze blijkt volgens de chi kwadraat- of Fisher’s exact test niet significant te zijn. Een belangrijke nevenbemerking bij dit alles is dat er bij deze acht werkwoorden geen enkel radicaal tegenvoorbeeld is gevonden op de algemene trend. Met andere woorden, geen enkel werkwoord uit deze studie kent een significante stijging van de dubbelobject-constructie in het synchrone materiaal. De twee groepen worden hieronder apart besproken. Groep 1 De werkwoorden die de algemene trend van dit synthesehoofdstuk helemaal niet volgen, zijn de volgende: bezorgen, gunnen, bevelen1, bevelen2 en wijzen. Deze vijf werkwoorden hebben eerder te maken met een daling van het aantal aan-constructies in de recentste periode(n) dan met een stijging. Vier van deze vijf werkwoorden, bezorgen, gunnen, bevelen2 en wijzen, volgen hierbij eenzelfde stramien. Volgens de cijfergegevens van deze vier werkwoorden is er namelijk sprake van een daling van het aantal aan-constructies in het hedendaagse Nederlands tegenover de diachrone perioden. Deze schijnbare dalingen blijken echter niet significant te zijn. Zoals hieronder zal worden vermeld, ontbreken bij het vijfde werkwoord uit deze groep, bevelen1, de synchrone cijfergegevens, wat doet besluiten dat er bij de negentien werkwoorden in dit onderzoek nergens sprake is van een significante afname van het aantal aanconstructies in het hedendaagse Nederlands, enkel van een significante toename. Absolute tegenvoorbeelden van de algemene trend zijn er dus, zoals al vermeld, niet gevonden. Dit wijst erop dat de aan-constructie een sterker wordende positie in het
120
Nederlands inneemt of omgekeerd dat de dubbelobject-constructie minder populair wordt. Een interessante bemerking hierbij is dat drie van de vier werkwoorden die dit aantonen, bezorgen, gunnen en wijzen, in het hedendaagse Nederlands een uitgesproken voorkeur voor de dubbelobject-constructie hebben. Dit betekent dat de dubbelobjectconstructie bij deze werkwoorden in het hedendaagse Nederlands niet significant is gestegen, maar de constante lijn uit de diachrone perioden heeft aangehouden. Bevelen2 behoort daarentegen tot de tussencategorie en toont een schommelende evolutie aan wat betreft de verhouding tussen de beide constructies van 1640 tot in het hedendaagse Nederlands. Bevelen1 is ondanks de afwezigheid van het werkwoord in het hedendaagse Nederlands ook in groep 1 ingedeeld en is het vijfde werkwoord in deze groep. Bij dit werkwoord is er echter geen sprake van een (niet-significante) daling van het aantal aan-constructies van de recentste periode tegenover de vorige perioden. De aan-constructie bij bevelen1 kende namelijk vanaf Periode III een significante daling tegenover de periode ervoor en in Periode IV bleef deze verhouding constant. De aan-constructie heeft hier dus geen stijging ondergaan in de recentste periode, maar ook geen daling. Deze daling zette zich namelijk veel vroeger door dan bij de vier vorige werkwoorden. Het is echter onmogelijk de evolutie van de beide constructies bij bevelen1 in het hedendaagse Nederlands te onderzoeken, aangezien deze betekenis van het werkwoord in het huidige taalgebruik niet meer voorkomt. Groep 2 Sturen, verschaffen en berokkenen zijn de drie werkwoorden die groep 2 van de uitzonderingen vormen. Deze werkwoorden ondergaan schijnbare stijgingen in het aantal aan-constructies naar de synchrone periode toe, maar deze stijgingen blijken in de synchrone periode niet significant te zijn. Toch is er nog een verschil in het gedrag van deze drie werkwoorden. Verschaffen onderging namelijk, in tegenstelling tot de twee andere werkwoorden, in Periode II wel een significante stijging van het aantal aanconstructies, die echter hierna constant bleef en dus niet verder bleef stijgen na 1920. Berokkenen en sturen daarentegen vertonen op geen enkel moment een significante stijging of een significant verschil in verhoudingen tussen perioden. Deze werkwoorden vertegenwoordigen bijgevolg een soort van tussencategorie tussen de werkwoorden die de trend bevestigen en de werkwoorden hierboven die ervan afwijken. Het lijkt er dus op dat er van de achttien onderzochte werkwoorden slechts vier zijn geattesteerd die de algemene trend niet volgen. In wat volgt worden hiervoor enkele semantische verklaringen geponeerd. Aangezien bevelen2, bezorgen, gunnen en wijzen echter op geen enkele manier semantisch aan elkaar kunnen worden gelinkt, worden ze individueel onder de loep genomen.
Bevelen2 Waarom bevelen2 geen stijging van het aantal aan-constructies telt in het hedendaagse Nederlands, heeft te maken met de betrokkenheid van het indirect object en de aard van de overdracht (zie paragraaf 1.4 B van hoofdstuk 2).
121
Bevelen2 is in het hedendaagse Nederlands enkel mogelijk in zinnen als “Jan beveelt Piet zijn kamer op te ruimen”. Er is hier dus duidelijk geen sprake van een materiële transfer, maar wel van een bevel. Doordat Jan Piet zo’n bevel geeft, wordt er van Piet iets verwacht, namelijk het opruimen van zijn kamer. Piet wordt met andere woorden (negatief) geaffecteerd door de handeling die Jan stelt. Daardoor is de betrokkenheid van Piet bij het gebeuren erg groot, aangezien bevelen2 blijkbaar geen neutraal indirect object bij zich krijgt. Bevelen2 profileert dus de drie rollen, subject, direct object en indirect object. “Jan beveelt zijn kamer op te ruimen” zal namelijk door vele Nederlandstaligen vreemd aandoen door het gebrek aan een geaffecteerd indirect object. Bezorgen De reden waarom bezorgen in het hedendaagse Nederlands geen stijging in aanconstructies meemaakt, wordt ook in paragraaf 1.4 van hoofdstuk 2 al kort vermeld. Zoals besproken, profileert de dubbelobject-constructie steeds de drie constructionele participantenrollen, terwijl dit er bij de aan-constructie slechts twee zijn. Hierdoor ligt de nadruk bij de dubbelobject-constructie op de recipiens en bij de aan-constructie op het patiens en zijn relatie met het agens. Wanneer deze bevinding gekoppeld wordt aan de betekenis van bezorgen, namelijk “iemand iets verschaffen”, is het duidelijk dat vooral de relatie patiens-recipiens op de voorgrond komt, meer dan de relatie agens-patiens. Bezorgen focust namelijk, zoals Colleman (2008: 19) aangeeft “on the end position of the theme […] rather than on its leaving the agent’s domain”. Waarom een werkwoord als verschaffen deze evolutie echter niet volgt, is te wijten aan het wijdere gebruiksveld van bezorgen. In een zin als “Jan bezorgt Piet een boek” kan bezorgen worden vervangen door een werkwoord als verschaffen. In de zin “Jan bezorgt Piet hoofdpijn” is dit niet meer het geval. Bovendien is het indirect object, Piet, in deze laatste zin niet weglaatbaar. De neutrale rol van het indirect object is in deze zin namelijk niet meer aanwezig, het wordt geaffecteerd. Verschaffen duidt dus enkel op een bezitsoverdracht van een stoffelijke, tastbare materie, terwijl bezorgen in het hedendaagse Nederlands steeds vaker met een abstract direct object voorkomt. Hierdoor wordt het indirect object positief of negatief geaffecteerd, wat zijn rol belangrijk en zodoende ook geprofileerd maakt, waardoor de dubbelobject-constructie niet aan belang inboet. Gunnen Gunnen is in dit onderzoek het enige attitudinele werkwoord. Net zoals bij bezorgen ligt hier echter de semantische nadruk vooral op het patiens en de recipiens. De betekenis van gunnen is in hoofdstuk 5 als volgt weergegeven: “uit (of met) eene genadige, goedertierene, goedgunstige of welwillende gezindheid iemand iets schenken, verleenen, toestaan.” Vooral het feit dat er iets (patiens) iemand (recipiens) wordt gegund, is bijgevolg van tel, meer dan wie (agens) deze “handeling” stelt. De aan-constructie is bovendien lakser in het toevoegen van een indirect object aan een zin: dit kan steeds wegvallen zonder ongrammaticaliteit te bewerkstelligen. “Ik gun iets” is echter voor geen enkele
122
Nederlandstalige een volledig correcte zin, er ontbreekt iets dat voor de verstaanbaarheid noodzakelijk is. De aan-constructie is dus bij gunnen nog erg marginaal. Wijzen De meeste attestaties uit het hedendaagse Nederlands van wijzen zijn zinnen met de constructie “iemand de deur wijzen”. In deze uitdrukking is het indirect object duidelijk (negatief) geaffecteerd, waardoor er geen sprake is van een neutraal indirect object. In paragraaf 1.4 B van hoofdstuk 2 is ook vermeld dat de betrokkenheid van een indirect object bij de situatie veel te maken heeft met de keuze voor dubbelobject- of aan-constructie. Aangezien “iemand de deur wijzen” een grote betrokkenheid inhoudt van het indirect object (het is immers ook niet weglaatbaar) dat zelfs een emotionele ervaring ondergaat door de handeling, is de aan-constructie hier allerminst van toepassing. Bovendien zijn vaste combinaties in het algemeen minder flexibel in hun syntactische gedrag. De keuze voor de dubbelobject-constructie is hier dus als het ware vastgelegd in het lexicon. 2. Bespreking per werkwoordklasse 2.1.
Geven-werkwoorden
De geven-werkwoorden uit deze studie bevestigen niet allemaal de algemene trend dat het aandeel van de aan-constructie opklimt naar de synchrone periode toe. Op basis hiervan zijn de elf verschillende werkwoorden uit deze klasse in drie kleinere groepjes te verdelen. Deze drie groepjes worden hieronder besproken. Groep 1 Van de 11 geven-werkwoorden in deze studie, zijn er vijf die de algemene trend van dit synthesehoofdstuk bevestigen, afstaan, beloven, overhandigen, schenken en verkopen. Met andere woorden, zij ondergaan allemaal een significante stijging van het aantal aanconstructies in de synchrone periode. Opvallend aan deze groep van werkwoorden is dat vier van de vijf werkwoorden in het hedendaagse Nederlands een voorkeur hebben voor de aan-constructie. Slechts één werkwoord met voorkeur voor de dubbelobjectconstructie, beloven, geeft ook een stijging aan van de aan-constructie, en dit, zoals al vermeld, enkel van Periode IV naar Periode V, niet van alle diachrone perioden naar de synchrone periode toe. Beloven verschilt bovendien semantisch sterk van de vier andere werkwoorden, afstaan, overhandigen, schenken en verkopen. Terwijl de vier eerste werkwoorden namelijk door iedere Nederlandstalige ongetwijfeld in de eerste plaats als gevenwerkwoorden worden beschouwd, kan een belofte zowel een stoffelijke als een mededelende betekenis hebben. De twee onderstaande zinnen geven deze twee soorten beloftes weer.
123
2) Ze zou liegen en houden staan, dat al de meisjes haar centen beloofd hadden voor het einde van de week. (Stijns, Hard Labeur: Periode IV) 3) Noit is de vermaarde Jakob van Ryndorp met grooter handgeklap onthaalt, na het opsnyden van de rol van den Doktoor tegens dank, als de goede Phormio wiert geregaleert, moetende hy zyn Gaapers belooven, van 's anderendaags, die Speenverkens rol nog eens te zullen herhaalen. (Weyerman, Den ontleeder der gebreeken: 1724/1726)
Met andere woorden, hoewel beloven in de eerste plaats een geven-werkwoord is, kan het ook deels bij de meedelen-werkwoorden aansluiten wanneer een belofte als het ware wordt meegedeeld aan een ontvanger. Later in dit hoofdstuk zal blijken dat beloven qua gedrag dan ook dicht aanleunt bij de meedelen-werkwoorden. Groep 2 De vier werkwoorden uit groep 2, berokkenen, bezorgen, gunnen en sturen, ondergaan op geen enkel moment in hun evolutie een stijging van het aantal aan-constructies. Opvallend aan deze groep van werkwoorden is dat ze alle in elke diachrone en synchrone periode de dubbelobject-constructie verkiezen en dat er nergens sprake is van een significant verschil tussen perioden onderling. Bij twee van de vier werkwoorden, berokkenen en sturen, is er weliswaar een schijnbare stijging van het aantal aan-constructies in Periode V, maar significant is deze niet. Bij deze werkwoorden maakt de aan-constructie bijgevolg opgang tegenover de dominantie van de dubbelobject-constructie. De twee andere werkwoorden uit deze groep, bezorgen en gunnen, geven allebei in het hedendaagse Nederlands de voorkeur aan de dubbelobjectconstructie. Groep 3 Groep 3 omvat slechts twee werkwoorden die een tussenpositie innemen wat betreft een stijging van de aan-constructie, met name verschaffen en bevelen1. Deze werkwoorden hebben namelijk weliswaar een stijging meegemaakt, maar deze stijging vond niet plaats in de recentste periode, maar al in de periode tussen 1710 en 1780, Periode II. Deze stelling moet echter worden genuanceerd wat betreft één van beide werkwoorden. Van bevelen1 zijn er namelijk geen synchrone cijfergegevens, waardoor het niet valt te voorspellen of de aan-constructie bij dit werkwoord al dan niet zou stijgen in de periode na 1920. Aan de cijfers uit de diachrone perioden te oordelen, zou de aan-constructie echter niet geneigd zijn sterk te stijgen, maar zeker is dit niet. Opvallend aan alle geven-werkwoorden samen is dus dat de helft van deze werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands nog worden gebruikt (bevelen1 hoort hier dus niet bij) een stijging van de aan-constructie aantonen. Dit betekent tegelijkertijd echter ook dat de helft van deze geven-werkwoorden de trend niet volgen.
124
2.2.
Meedelen-werkwoorden
Zes van de negentien werkwoorden in deze studie behoren tot de klasse van de meedelen-werkwoorden. Opvallend aan deze groep van werkwoorden is dat, in tegenstelling tot enkele geven-werkwoorden en een tonen-werkwoord, er geen enkel werkwoord constant is gebleven in zijn keuze voor een constructie. Ofwel onderging het werkwoord een volledige omkering van voorkeur, ofwel zijn er significante stijgingen of dalingen aangetroffen binnen bepaalde perioden. De zes werkwoorden uit de meedelenklasse zijn op hun beurt gelijk verdeeld onder de drie groepen wat betreft hun keuze tussen dubbelobject-constructie, aan-constructie of tussencategorie. Doordat er echter vooral een verschil is tussen de werkwoorden met een huidige voorkeur voor de aanconstructie tegenover de andere werkwoorden, worden ze hieronder in twee groepen besproken. Groep 1: voorkeur voor de aan-constructie Zoals hiervoor al is vermeld, hebben de werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands de voorkeur geven aan de aan-constructie allemaal sinds 1920 een significante stijging in aan-constructies meegemaakt. De meedelen-werkwoorden met een voorkeur voor de aan-constructie zijn hierop geen uitzondering. Zowel schrijven als melden behoren tot deze groep. Het eerste van beide werkwoorden ging van een tussenpositie naar de aan-constructie en het tweede prefereerde de dubbelobjectconstructie in de diachrone perioden. Beide hebben ze echter een significante wending ondergaan in het hedendaagse Nederlands en dus een stijging meegemaakt in het aantal aan-constructies in het hedendaagse Nederlands. Groep 2: voorkeur voor de dubbelobject-constructie en tussenpositie De vier overige werkwoorden in de meedelen-klasse hebben schommelingen ondergaan die, zoals vermeld, bijna allemaal de algemene trend uit dit hoofdstuk bevestigen. Drie van deze vier werkwoorden vertonen namelijk in hun evolutie een stijging van het aantal aan-constructies. Bij vertellen wordt deze stijging in het diachrone materiaal aangekondigd en voortgezet in het synchrone materiaal, bij zeggen stijgt het aantal aanconstructies in de diachrone perioden waarna het tot een stop komt in het hedendaagse Nederlands en bij uitleggen begint de stijging pas in 1850 maar zet het zich in het hedendaagse Nederlands wel verder door. Er is slechts één werkwoord uit deze groep dat geen stijging van het aantal aan-constructies vertoont en dat is bevelen2. Een belangrijk verschil tussen de vijf meedelen-werkwoorden die de trend bevestigen en bevelen2 dat dit niet doet, is het nuanceverschil in betekenis van de werkwoorden. Melden, schrijven, vertellen, zeggen en uitleggen zetten naast de handeling die het agens verricht (het feit dat hij/zij iets meldt, iets schrijft, …) geen andere voorwaarden voorop. Bevelen2 daarentegen houdt in dat er iets van het indirect object wordt gevraagd, of zelfs geëist. De twee onderstaande voorbeeldzinnen tonen het subtiele betekenisverschil tussen deze werkwoorden aan.
125
4) - Roza! Roza! - riep ik uit, - hoe komt die brief in uwe handen? - Moeder beval mij hem u te geven. (Zetternam, Mijnheer Luchtervelde: 1848) 5) Ik heb my zulk eene zoete gewoonte gemaakt, om u myne gedagten medetedeelen, dat ik al weer de penne opneeme, om, ten minsten alle dagen wat aan u te kunnen schryven; (Wolff B., Brieven van Constantia Paulina Dortsma: 1776)
Het is bijgevolg logisch dat bevelen2 geen stijging meemaakt in het aantal aanconstructies, aangezien het indirect object bij dit werkwoord sterk geprofileerd blijft in vele gevallen. Zoals in hoofdstuk 2 wordt vermeld, is de dubbelobject-constructie namelijk de constructie waarin zowel het agens en het patiens als de recipiens geprofileerde rollen zijn. Bevelen2 houdt een eis in tegenover de recipiens, waardoor de recipiens door het patiens (de eis) wordt geaffecteerd. Dit effect op de recipiens, de relatie tussen patiens en recipiens, is van belang en bijgevolg is de recipiens een geprofileerde rol bij het werkwoord. Bij melden, schrijven, vertellen en zeggen daarentegen is vooral de relatie tussen agens en patiens van belang, niet het effect van de handeling op de recipiens. De aan-constructie is daardoor bij deze werkwoorden het meest van toepassing. Op één uitzondering na bevestigen alle meedelen-werkwoorden uit deze studie dus de trend dat de aan-constructie naar de synchrone periode toe opgang maakt. Tabel 6.3, waarin de samengetelde cijfergegevens van de meedelen-werkwoorden staan, geeft deze opmars in Periode V weer. dubbelobjectconstructie
aan-constructie
Periode I
496= 83,64%
97= 16,36%
Periode II
523= 84,76%
94= 15,24%
Periode III
659= 85,47%
112= 14,53%
Periode IV
876= 76,91%
263= 23,09%
MEEDELEN
Periode V
860= 70,72% 356= 29,28% Tabel 6.3: Dubbelobject- vs. aan-constructie voor alle meedelen-werkwoorden samen
De chi kwadraat-test geeft bovendien een significante p-waarde aan voor het verschil tussen de verhouding in Periode IV en Periode V48. Met andere woorden, over het algemeen ondergaan de meedelen-werkwoorden in het hedendaagse Nederlands een significante stijging van het aantal aan-constructies, die echter ook in de periode ervoor al aanwezig is. Hierbij moet worden opgemerkt dat ook beloven enkel een significante pwaarde aangeeft wat betreft het verschil tussen Periode IV en Periode V, niet voor alle diachrone perioden samengeteld tegenover de synchrone periode, zoals bij vele gevenwerkwoorden wel het geval is.
48
De verhouding 876:263 (Periode IV) tegenover de verhouding 860:356 (Periode V) geeft een p-waarde van 0,001. Het verschil ertussen is dus significant.
126
2.3.
Tonen-werkwoorden
Hoewel er slechts twee tonen-werkwoorden in deze studie werden opgenomen, kan er in deze groep van werkwoorden toch een interessante evolutie worden waargenomen. Zowel wijzen als tonen geven geen significante verschillen weer in de vier diachrone perioden. Allebei verkiezen ze hier namelijk de dubbelobject-constructie en dit volgens een constante lijn. Bij de overgang van de diachrone perioden naar de synchrone periode lopen de resultaten echter uit elkaar. Bij tonen zien we een significante daling van de dubbelobject-constructie, terwijl bij wijzen de dominantie van de dubbelobjectconstructie absoluut wordt. Doordat deze absolute dominantie echter wordt voorafgegaan door een periode waarin de verhouding tussen dubbelobject- en aanconstructie 93% tegenover 7% bedraagt, is de stap naar 100% tegenover 0% te klein om significant te zijn. Met andere woorden, de tonen-werkwoorden die in deze studie zijn bestudeerd, volgden in de periode tussen 1640 en 1920 nog een constante en gelijklopende evolutie. Pas na 1920 weken ze af van deze gelijklopende evolutie. Slechts één van beide werkwoorden, tonen, volgt hierbij de algemene tendens dat de aanconstructie in het hedendaagse Nederlands een stijging ondergaat. De navolging van de algemene trend is echter niet het enige punt waarin de beide tonenwerkwoorden van elkaar verschillen. Ook op semantisch vlak komen de beide werkwoorden niet langer overeen. Tonen en wijzen kunnen in het diachrone corpusmateriaal als synoniemen van elkaar worden beschouwd, ze hadden namelijk allebei een neutrale tonen-betekenis. In het hedendaagse Nederlands is deze synonymie echter volledig verdwenen. Waar wijzen in de diachrone data erg vaak en in vele uiteenlopende situaties voorkwam, is dit gebruik in het hedendaagse Nederlands voornamelijk beperkt tot enkele specifieke gevallen. Vooral de constructie iemand de deur wijzen is verantwoordelijk voor de meeste attestaties van wijzen in het synchrone corpusmateriaal. Dat deze constructie steeds meer als vaste uitdrukking wordt aanzien, kan worden aangetoond door vervanging van het werkwoord. “Iemand de deur tonen”, “iemand de deur laten zien”, “iemand de deur voorhouden”, …: hoewel er bij deze zinnen geen sprake is van ongrammaticaliteit, is de specifieke betekenis van iemand de deur wijzen hierin niet aanwezig, ook al behoren de werkwoorden ook tot de tonenwerkwoorden. Wijzen is dus het enige mogelijke werkwoord in deze uitdrukking. Aangezien deze constructie bijgevolg de status van vaste uitdrukking heeft verworven in het hedendaagse Nederlands, is ook de dubbelobject-constructie de ‘vaste’ constructie hierbij, niet de aan-constructie. Ook is het indirect object uit iemand de deur wijzen niet weglaatbaar. Een zin als “hou op met die vervelende opmerkingen, of ik wijs de deur” zal door geen enkele Nederlandstalige als grammaticaal correct worden bestempeld. Een zin als “ik toon dat schilderij, zodat veel mensen Picasso leren kennen” is daarentegen niet problematisch, ook al bevat hij geen indirect object. De neutrale betekenis van tonen komt dus in het hedendaagse Nederlands helemaal niet meer overeen met de specifieke betekenis van wijzen, die zich vooral beperkt tot één vaste constructie.
127
HOOFDSTUK 7: BESLUIT 1. Algemene evolutie bij de achttien testwerkwoorden Hoewel de achttien werkwoorden die in deze studie werden onderzocht in diverse aspecten van elkaar verschillen, is er toch een algemene trend geattesteerd bij het merendeel ervan. Deze algemene trend houdt in dat het aandeel van de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands een sterke opgang maakt tegenover de dubbelobjectconstructie. Bij sommige werkwoorden wordt deze opgang al in voorgaande perioden aangekondigd, bij andere werkwoorden doet deze stijging zich “plots” voor na 1920. Hoe dan ook, over het algemeen is er tussen Periode I en Periode IV al een significante stijging van de aan-constructie merkbaar bij de werkwoorden. Dit alles kan in het licht worden gezien van het relatief late verschijnen van de aan-constructie. De dubbelobjectconstructie, die al veel vroeger was ontstaan dan de aan-constructie, was in de vroegste perioden nog erg populair en had een brede gebruiksmogelijkheid. Bij de opkomst van de aan-constructie daalde deze populariteit echter langzaam, en steeg het gebruik van deze laatste constructie. Opvallend hierbij is dat de werkwoorden die in het hedendaagse Nederlands een voorkeur hebben voor de aan-constructie, allemaal deze algemene trend hebben gevolgd. Er is dus geen enkel werkwoord waarbij de voorkeur voor de aan-constructie gaandeweg afneemt. In de groepen van de werkwoorden met in het hedendaagse Nederlands een voorkeur voor de dubbelobject-constructie of zonder bovengemiddelde voorkeur voor één van beide constructies volgt het merendeel ook deze trend, maar zijn er daartegenover ook werkwoorden gevonden die de trend niet bevestigen. Van de achttien werkwoorden die in dit onderzoek onder de loep zijn genomen, zijn er vier die de algemene trend niet volgen. Van een absolute omkering van deze trend is echter in geen geval sprake. Er is namelijk geen enkel werkwoord geattesteerd waar het aandeel van de dubbelobject-constructie in het hedendaagse Nederlands significant stijgt. De vier werkwoorden die de algemene trend niet bevestigen zijn de volgende: bevelen, bezorgen, gunnen en wijzen. Als verklaring voor hun afwijkende gedrag kunnen deze werkwoorden niet over één kam worden geschoren. Elk hebben ze individuele semantische specificaties die de stijging van de aan-constructie belet. Deze specificaties hebben echter allemaal te maken met de geprofileerdheid van de participantenrollen en de betrokkenheid van het indirect object bij het gebeuren. Waar de dubbelobject-constructie de drie participantenrollen profileert en zo vooral focust op de recipiens, profileert de aan-constructie slechts twee participantenrollen waar het dan ook op focust, met name agens en patiens. De recipiens is bijgevolg niet weglaatbaar bij de dubbelobject-constructie, wat vooral bij bevelen, gunnen en wijzen in verband kan worden gebracht met de betrokkenheid van en het effect van het gebeuren op het indirect object.
128
2. Evoluties per semantische werkwoordsklasse De achttien onderzochte werkwoorden zijn onder te verdelen in drie semantische groepen: de klasse van de geven-werkwoorden, van de meedelen-werkwoorden en van de tonen-werkwoorden. Over het algemeen zijn er per werkwoordsklasse geen opvallende gelijke evoluties aangetroffen bij de werkwoorden onderling. De vier werkwoorden, hierboven aangegeven, die de algemene trend niet volgen, behoren namelijk niet tot éénzelfde werkwoordsklasse, maar zijn verspreid over de drie groepen. Bezorgen en gunnen worden bij de geven-werkwoorden ingedeeld, bevelen bij de meedelen-werkwoorden en wijzen op zijn beurt bij de tonen-werkwoorden. Van de 10 (11 met de verouderde vorm van bevelen erbij gerekend) gevenwerkwoorden in deze studie bevestigt ongeveer de helft de algemene tendens. De andere helft volgt deze tendens bijgevolg niet. De meedelen-werkwoorden zijn echter eenduidiger. Op één werkwoord na, bevelen, volgen de zes meedelen-werkwoorden de algemene trend. Over het algemeen is bovendien deze stijging van het aantal aanconstructies tegenover het aantal dubbelobject-constructies al in Periode IV, van 1850 tot 1920, merkbaar. Ook is bij de meedelen-werkwoorden opvallend dat er geen enkel werkwoord uit deze groep een constante voorkeur bleef behouden van de oudste diachrone periode naar de synchrone periode. Wat de groep van de tonen-werkwoorden betreft, is de gelijke verhouding tussen de beide constructies in de diachrone perioden treffend. De beide werkwoorden verkiezen de dubbelobject-constructie volgens een constante lijn. Pas na 1920 wijken ze van elkaar af doordat tonen een stijging van het aantal aan-constructies kent en wijzen deze algemene trend niet volgt. Hoewel er dus enkele boeiende tendensen zijn aangetroffen bij de evoluties van de verschillende semantische werkwoordsklassen, gedragen de werkwoorden per klasse zich toch over het algemeen op individuele basis en niet per groep. 3. Algemeen besluit De belangrijkste ontdekking die in dit onderzoek naar de datiefalternantie naar voren kwam, is dat het aantal aan-constructies in het hedendaagse Nederlands over het algemeen toeneemt tegenover het aantal dubbelobject-constructies. De keuze tussen dubbelobject- en aan-constructie is bijgevolg niet willekeurig, maar kan aan bepaalde regels worden gebonden, die de taalgebruiker onbewust toepast. Waar de dubbelobjectconstructie in de diachrone perioden bij de meeste werkwoorden de voorkeur genoot en een wijder gebruiksveld had dan in het hedendaagse Nederlands, ondergaat deze voorkeur een (lichte) wijziging naar de synchrone periode toe. Slechts enkele van de testwerkwoorden volgen deze algemene trend niet, maar in al deze gevallen is er een semantische verklaring voorhanden. De werkwoorden in dit onderzoek handelen dus op individuele basis, volgens hun eigen semantische specificaties. De klassen waartoe ze semantisch behoren, hebben in deze studie geen uitgesproken invloed op hun keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie.
129
In dit onderzoek is duidelijk geworden dat een historisch corpusonderzoek veel kan bijbrengen over de algemene evoluties bij werkwoorden. Aan de hand van voorgaande evoluties kunnen er conclusies over de situatie in het hedendaagse Nederlands worden getrokken. Emily Dickinson heeft dit verwoord in het volgende citaat dat deze Masterproef op gepaste wijze afsluit: “Het verleden is geen pakje dat men weg kan leggen.” -Emily Dickinson-
130
GERAADPLEEGDE WERKEN
ANS (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. W. Haeseryn e.a. (red.). Groningen: Martinus Nijhoff, Deurne: Wolters Plantyn. Balk-Smit Duyzentkunst, F. (1968). ‘Het meewerkend voorwerp, een grammaticale vergissing’. Levende Talen 243, 5-12. Colleman, Timothy (2002). ‘De benefactieve dubbelobject-constructie in het 19deeeuws Nederlands’. Verslagen en Mededelingen van de KANTL, 509-528. Colleman, Timothy (2006). De Nederlandse Datiefalternantie. Een constructioneel en corpusgebaseerd onderzoek. Ongepubliceerd proefschrift, Universiteit Gent. Colleman, Timothy (2008). ‘Verb Disposition in Argument Structure Alternation. A Corpus Study of the Dative Alternation in Dutch’. Language Sciences, DOI: 10.1016/j.langsci.2008.01.001. (Verwijzingen naar de paginering van het manuscript) Colleman, Timothy (ter perse). ‘The semantic range of the Dutch double object Construction. A collostructional perspective’. Nog te verschijnen, Constructions and frames. De Schutter, G. (1993). ‘Towards a cognitive analysis of the NP-PP variation in the indirect object in Dutch. Leuvense Bijdragen 82, 485-499. Delorge, Martine & Colleman, Timothy (2006). Constructions with verbs of Dispossession in Dutch. A corpus-based case study. Universiteit Gent. Goldberg, A.E. (1995). Constructions: A Construction Grammar Approach to Argument Structure. Chicago: University of Chicago Press. Goldberg, A.E. (2002). ‘Surface Generalizations: an alternative to alternations', in: Cognitive Linguistics 13, 327-356. Hooft, P. C. (1635-1638). ‘Waernemingen op de Hollandsche Tael t’ Zamengestelt door P.r. Csz Hoofd Beneffens Eenige Aenmerkingen over Dezelven’. In: Ten Kate, Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Deel 1. 1723 [2001], Alphen aan de Rijn: Canatello/Repro Holland BV, 711-743. Schermer–Vermeer, Ina (2001). ‘Grammatica, lexicon en de dubbelobjectconstructie in het Nederlands en het Engels’. Nederlandse Taalkunde 6, 22-37. Van Langendonck, Willy (1968). ‘Het meewerkend voorwerp van de aktieve zin als onderwerp van de passieve zin’. Leuvense Bijdragen 57, 101-118. Van Belle, William & Van Langendonck, Willy (1996). ‘The indirect object in Dutch’. In: Van Belle, W. & Van Langendonck, W. (Eds.), The Dative. Volume 1: Descriptive studies. John Benjamins, Amsterdam (etc.), 217-250. Van Langendonck, Willy & Van Belle, William (1993). ‘The NP-PP-Variation in the Indirect Object in Dutch. A reply to De Schutter’. Leuvense Bijdragen 82, 501-520. Vandeweghe, Willy (2004). Grammatica van de Nederlandse zin. LeuvenApeldoorn: Garant. Verwijs, E. & Verdam, J. (1929). Middelnederlandsch woordenboek. ’s Gravenhage: Nijhoff. Weijnen, A. & Gordijn A.M.J. (1970). ‘Het binnendringen van het voorzetsel in het indirekt objekt in het Nederlands’. Leuvense Bijdragen 59 (Bijblad), 125-130. Weiland, Pieter (1820²). De Nederduitsche Spraakkunst. Dordrecht: Blussé en Van Braam. WNT (1995). Het Woordenboek der Nederlandsche Taal op CD-Rom. (Delen IXXVI). Rotterdam: AND Publishers.
131
BIJLAGE
132