60004
DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND
heeft
het
volgende
overwogen
en
beslist
2013 binnengekomen verzoek van
de besloten vennootschap SCHIJF BOUW B.V., gevestigd te Woudenberg, hierna te noemen “aannemer”.
omtrent
het
op
21
februari
2
60004
Verloop van de procedure 1.
De Commissie heeft kennis genomen van: - de brief met bijlagen van aannemer van 19 februari 2013, per post binnengekomen op 21 februari 2013, waarin hij verzoekt om opschorting van de berisping die hem is opgelegd door de Commissie bij uitspraak van 18 december 2012 onder nummer 60000 alsook om herziening van die uitspraak; - de brief van de secretaris van 27 februari 2013 waarin aannemer onder meer wordt verzocht om aan te geven welke nieuwe feiten en omstandigheden, die – zouden die tijdens de behandeling van de zaak door de Commissie bekend zijn geweest – met grote mate van zekerheid tot een vrijspraak of een veel lichtere straf zouden hebben geleid, welke feiten en omstandigheden moeten worden aangetoond of blijken uit een uitspraak van een overheidsrechter, een overheidsinstantie of van een arbitragecommissie; - de e-mailberichten van aannemer van 4 en 5 maart 2013 waarin hij aangeeft fouten en contradicties in het Procedurereglement te beschouwen als nieuwe feiten; - de tussenuitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van de Commissie Gedragscode Bouwend Nederland van 13 maart 2013, waarin hij aannemer niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek om de berisping op te schorten, nu door aannemer geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld; - de e-mail van aannemer van 14 maart 2013 waarin hij wederom aangeeft van mening te zijn dat het feit dat het Procedurereglement in strijd is met zichzelf een nieuw feit is; - de brief van de secretaris van 20 maart 2013 waarin aannemer wordt meegedeeld dat de hierna te noemen voorzitter en leden het verzoek om herziening
gaan
behandelen
en
waarin
hem
wordt
gevraagd
zijn
verhinderingen op te geven; - de e-mails van aannemer 25 en 26 maart 2013 met de vraag waar hij terecht kan voor een klacht over de onderhavige Commissie; wat de Commissie denkt te gaan doen aan de fouten in het Procedurereglement en wanneer hij daarover gehoord gaat worden; - de brief van de secretaris van 28 maart 2013 waarin – samengevat – wordt meegedeeld dat beklag over de inhoud van uitspraak 60000 kan worden ingesteld door middel van hoger beroep bij de Commissie van Beroep, zoals
3
60004
al eerder aan aannemer bericht; hoewel een eventueel beroep te laat lijkt, zou aannemer zich tot de voorzitter van de Commissie van Beroep kunnen wenden met het verzoek het beroep alsnog is behandeling te nemen, waarbij aannemer voldoende aannemelijk dient te maken dat het beroep niet eerder ingediend kon worden en dat dat beroep zo spoedig mogelijk nadien is ingediend; - de aangetekende brief van de secretaris van 8 april 2013 waarin aannemer wordt opgeroepen voor een zitting op 13 mei 2013 om 9.45 uur (welke op 3 mei 2013 retour is ontvangen met de mededeling “niet opgehaald”); - het e-mailbericht van aannemer 11 april 2013; - het antwoord daarop van 16 april 2013 van de secretaris waarin zij één en ander nogmaals op een rijtje zet en onder meer meedeelt dat een zitting staat gepland op 13 mei 2013 om 9.45 uur; voorts wordt daarin vastgesteld dat aannemer kennelijk afziet van het instellen van beroep; - de e-mail van 5 mei 2013 van aannemer waarin hij vraagt wanneer de zitting zal plaatsvinden; - de e-mail van 6 mei 2013 van de secretaris waarin onder verwijzing naar de brieven van 8 april en 16 april 2013 (met de mededeling dat de aangetekende brief van 8 april op 3 mei 2013 retour is ontvangen) datum, tijd en plaats van de zitting worden meegedeeld; - de e-mail van diezelfde datum van aannemer waarin hij meedeelt voormelde brieven niet te hebben ontvangen met het verzoek deze opnieuw, per e-mail, te verzenden; - de e-mail van de secretaris van 7 mei 2013 waarin aan dat verzoek is voldaan; - de e-mail van aannemer van diezelfde datum waarin hij zijn adresgegevens bevestigt: deze stemmen overeen met de gegevens die de Commissie heeft gebruikt in de onderhavige procedure.
4 2.
60004
Het verzoek is ter zitting van 13 mei 2013 behandeld, waarbij aannemer en de hierna te noemen voorzitter, leden en secretaris van de Commissie aanwezig waren.
De ontvankelijkheid 3.
Het verzoek om herziening is gedaan binnen drie maanden nadat de door aannemer gestelde nieuwe feiten zijn gebleken, zodat het verzoek in zoverre in behandeling kan worden genomen (artikel 19 lid 4 van het Procedurereglement).
De overwegingen van de Commissie 4.
De Commissie stelt voorop dat een verzoek om herziening van een uitspraak (artikel 19 van het Procedurereglement) niet is bedoeld om de beslissing van de Commissie inhoudelijk aan de orde te stellen. Daartoe dient men – op grond van artikel 17 van het Procedurereglement – beroep tegen die uitspraak in te dienen. In dat geval zal de Commissie van Beroep – een andere Commissie met andere leden – zich nogmaals over de zaak en de juistheid van de uitspraak in eerste aanleg buigen. Een verzoek om herziening dient uitsluitend betrekking te hebben op de in de uitspraak vermelde feiten en omstandigheden: mochten na de uitspraak nieuwe feiten en omstandigheden blijken, die – zouden deze tijdens de behandeling van de zaak bekend zijn geweest – met grote mate van zekerheid tot een vrijspraak of een lichtere straf zouden hebben geleid, dan kan dat door middel van een herziening van de uitspraak worden rechtgezet. Het is in een dergelijk geval – net zoals bij de reguliere rechtspraak – in beginsel de kamer van de Commissie die de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft gedaan die ook het verzoek om herziening behandelt; het is immers die Commissiekamer die bij uitstek kan beoordelen of er sprake is van nieuwe, niet in de uitspraak meegewogen feiten en omstandigheden. Anders dan in geval van beroep en ook in geval een verzoek om opschorting van de straf (op grond van artikel 19 lid 7 van het Procedurereglement), is het in geval van herziening dus in beginsel niet zo dat dat door anderen dan de leden van de oorspronkelijke kamer van de
5
60004
Commissie behandeld zou moeten worden, zoals aannemer ter zitting heeft gesteld. 5.
Aannemer heeft zijn bezwaren tegen uitspraak nummer 60000 ter zitting nogmaals uitgebreid toegelicht.
6.
Zijn belangrijkste bezwaar tegen de uitspraak is dat de Commissie het Procedurereglement onjuist zou hebben toegepast. Ingevolge artikel 14 lid 4 kan een berisping immers niet tezamen met een andere straf worden opgelegd. Publicatie van de straf met vermelding van de naam en de woonplaats van aannemer is volgens artikel 14 lid 1 onder i een afzonderlijke straf. De berisping kan dan ook niet samengaan met het publiceren daarvan, aldus aannemer.
7.
Zoals hiervoor overwogen, dient die stelling eventueel in een hoger beroep aan de orde te worden gesteld omdat het geen nieuw feit betreft. De Commissie merkt daarbij op dat in de uitspraak is gemotiveerd waarom publicatie van de straf mogelijk is naast de berisping. Dat volgt namelijk uit artikel 15 lid 2 van het Procedurereglement. Die laatste bepaling komt niet geheel overeen met artikel 14 lid 4 en het is – mede op grond van artikel 22 – aan (de voorzitter van) de Commissie om in een dergelijk geval duidelijkheid te scheppen.
8.
Dat geldt ook de terechte opmerking van aannemer dat artikel 18 lid 5 van het reglement ten onrechte verwijst naar artikel 17 lid 7, terwijl artikel 17 lid 6 bedoeld moet zijn. Die kennelijke omissie kan in voorkomende gevallen worden hersteld, nog daargelaten dat aannemer door die fout niet in zijn belang is geschaad, nu die bepaling ziet op een hoger beroep dat hij – ondanks de brief van de secretaris van 28 maart 2013 – niet heeft ingesteld.
9.
Overigens merkt de Commissie op dat uitspraak 60000 op 18 december 2012 per aangetekende en per gewone post is verzonden naar het correspondentieadres dat toen bij de Commissie bekend was, te weten Postbus 94, 3950 AB te Maarn. Weliswaar heeft aannemer bij e-mail van 29 januari 2013 laten weten die uitspraken niet dan wel te laat ontvangen te hebben en die postbus niet meer te bezitten maar in het dossier van de Commissie zit een afdruk van de website van aannemer van 25 februari 2013 waarin dat postbusnummer
6
60004
nog steeds als correspondentieadres staat vermeld. Een adreswijziging heeft de Commissie nooit ontvangen. Als aannemer meent dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, had hij – conform het gestelde in de brief van 28 maart 2013 – hoger beroep dienen in te stellen met het verzoek dat – ondanks een eventuele termijnoverschrijding – toch in behandeling te nemen. 10.
Voor het overige heeft aannemer de feiten waarop de beslissing is gebaseerd ter zitting deels betwist. Ook dat betreft echter geen nieuw feit ter zake waarvan herziening kan worden gevraagd maar had mogelijk in een hoger beroep tot een ander oordeel geleid.
11.
Tot slot heeft aannemer zijn vraagtekens geplaatst bij het feit dat hij wordt veroordeeld in (een deel van) de kosten, zowel in uitspraak nummer 60000 als in de tussenuitspraak nummer 60004. De Commissie wijst (nogmaals) op artikel 16 lid 9 van het Procedurereglement ingevolge welke bepaling aannemer veroordeeld kan worden in (een bijdrage in) de kosten. Artikel 16 lid 9 is ook van toepassing op een verzoek om herziening (artikel 19 lid 5 van het Procedurereglement).
Slotsom 12.
Nu geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken, dient aannemer niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
13.
De Commissie is voorts van oordeel dat, nu uitspraak nummer 60000 is gepubliceerd, ook de onderhavige uitspraak onder de aandacht gebracht dient te worden. De Commissie zal op grond van artikel 19 lid 5 juncto artikel 16 lid 10 van het Procedurereglement het bestuur van Bouwend Nederland opdragen de uitspraak openbaar te maken op de website van Bouwend Nederland.
De kosten van de procedure 14.
Nu de straf(fen) van aannemer wordt(worden) gehandhaafd, oordeelt de Commissie het op zijn plaats dat hij de volledige kosten van de onderhavige procedure draagt. Deze kosten bedragen € 2.968,49 (waarvan € 515,19 aan btw) en exclusief het bedrag waartoe aannemer in de tussenuitspraak is ver-
7
60004
oordeeld. Aannemer dient dit bedrag binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak aan Bouwend Nederland te voldoen.
De beslissing De Commissie Gedragscode Bouwend Nederland: verklaart aannemer niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van de Commissie van 18 december 2012 (nr. 60000); draagt het bestuur van Bouwend Nederland op deze uitspraak openbaar te maken via de website van Bouwend Nederland met vermelding van de naam en de plaats van vestiging van aannemer; draagt aannemer op om binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak € 2.968,49 (tweeduizend negenhonderdachtenzestig euro en negenenveertig cent) te voldoen aan Bouwend Nederland ter zake van de kosten van deze procedure.
8 Aldus gewezen op
6 juni 2013
mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. dr. R.J.M. Jeurissen en jhr. ir. C.J.A. Reigersman, leden, bijgestaan door mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris.
De voorzitter: w.g. mr. K.E. Mollema
De secretaris: w.g. mr B.J. Broekema-Engelen
60004 door: