De commissaris kan me nog meer vertellen Willem van Iependaal
bron Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen. D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij n.v., Den Haag 1951 (vierde druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/iepe001comm01_01/colofon.php
© 2010 dbnl / erven Willem van Iependaal
5
Anders dan anders De heer Voordewind, gepensionneerd commissaris van politie, nam een aanloop naar z'n praatstoel door het een en ander los te laten omtrent de jeugdjaren, het ouderlijk huis, het genoten onderwijs en de verdere omstandigheden, die hem voor de rest van het leven aan de sleepsabel bonden. Het opsommen van de factoren, die de heer Voordewind noopten, een baantje bij de Amsterdamse politie te aanvaarden, vergemakkelijkt niet alleen de kennismaking met de schrijver van de gedenkschriften, maar het is bovendien zeer leerzaam, omdat het de lezers welhaast dwingt, zich te bezinnen op het feit, dat zelfs politiecommissarissen niet als zodanig in de wieg worden gelegd. Immers, als een goedgeschoolde jongen uit een degelijk gezin na allerlei wederwaardigheden wordt wat hij niet worden wil, rijst de vraag of we dan nog wél kunnen spreken van geboren misdadigers. Tweeërlei weegschaal is den Here een gruwel! Omstandigheden schiepen tegen wil en dank een politiechef, die onder een gegalonneerde pet naar z'n pensioen wandelde en met volle teugen geniet van de ontspanning, die zeilsport en natuurschoon bieden; en omstandigheden vormden de zware jongens en lichte vrouwen, waarmee de heer Voordewind in z'n langdurige loopbaan te maken kreeg. We willen aannemen, dat de ex-commissaris - gehoord z'n sympathiseren met bepaalde typen uit de onderwereld - bij het zeilen niet alleen oog heeft voor de wijdte van de Friese meren, het zwalken van de watervogels en het wuiven van het riet en wimpeltjes, maar zich ook nog wel eens verdiept in de schrijnende tegenstelling tussen het lot van een pensioenrijpe politiechef en de gekerkerde gannef, wiens opvoeding veelal uit mishandelingen bestond en wiens tekort aan onderwijs bij het verlaten van de school werd aangevuld met krentenbol en slappe limonade. En als de heer Voordewind zich
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
6 niet onbehagelijk gaat voelen bij de gedachte aan hen, die aan de verkeerde kant van de balie stonden, dan toch zeker velen van z'n lezers, wier lach verstart bij de tussenlijnse aanklacht, die uit het gezellig relaas van de commissaris opklinkt. De schrijver van de gedenkschriften, die zeeman had willen worden, strandde op verhoogde zetel en heeft als dienaar van Hermandad een blik mogen werpen op de wereld der vaganten. Een blik: meer niet! Dat blijkt uit z'n publicaties, tenzij hij het struisvogelen ook na het beëindigen van z'n diensttijd nog wijselijk acht. Ach ja, de heer Voordewind heeft de middeleeuwen horen fluisteren in het wetboek van strafrecht. Hij weet heel wel, dat er calamiteiten zijn, die meer aandacht, meer speurzin, meer menselijkheid, meer toewijding, meer besef van het waarom en daarom van het misdrijf en meer kijk op het leven vergen, dan gemeenlijk achter de groene tafel wordt geapprecieerd. Hij kan meepraten over de standvastige geloofsvoorstellingen bij de politie en justitie en heeft zich meermalen geërgerd aan de eenheidsfrisuur, die op de beklaagden werd toegepast. Maar... over de meren van het goede Heitelân scheren de meeuwen, door hun ruimtehonger verwant aan de laverende schipper van de Dolfijn, die in het voorheen het gespuis rusteloos op de hielen zat en zal billijken, dat hij en z'n opdrachtgevers, die hij in eerste aanleg vertegenwoordigde, nu op hun beurt eens worden geschaduwd door de zware jongens. Hij, noch de edelachtbare heren zullen te klagen hebben over gebrek aan sportiviteit bij de bekneisden, wier wieg niet door Fortuna geschommeld werd en wier adeldom niet staat beschreven in de Almanach de Gotha, maar wier zin voor humor bekend mag heten en wier breedheid de laatste jaren zelfs school begint te maken bij de rechterlijke macht, een instelling, die door de heer Voordewind met hoofdletters wordt geschreven. Het zal de jongens van het zware gilde soms moeilijk vallen, beleefd te blijven, hoewel beheersing hoofdvoorwaarde is bij het vak, dat zij beoefenen. Het zal hun niet meevallen, altijd
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
7 de goede toon te vinden, maar ze hebben zich stellig voorgenomen, hun grieven en verbetenheid waar nodig te omzwachtelen, want ook zij willen gaarne worden gehoord en beseffen heel goed, dat men lezers en luisteraars anders aanspreekt dan een kluisdeur of de rolluiken van een goudsmidswinkel.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
8
Koekeroetje Koekeroetje had - om de commissaris op de voet te volgen - ook z'n dromen en verlangens. Hij wilde, als de meeste kinderen op zijn leeftijd, inspecteur van politie worden en verklapte in z'n onnozelheid het geheim van z'n beroepskeuze aan de buren op de trap. Het prijsgeven van de verzwegen hunkering werd beantwoord met een daverend hoongelach, want de vader van Koekeroetje was een week tevoren op transport gesteld om z'n derde vonnis uit te zitten wegens diefstal uit een stukgoederenboot. Dat mocht z'n kinderen wel niet aangerekend worden, maar het telde toch mee! Een vader, die in vonnissen grossierde, voorspelde geen gelukbrengende aanbeveling bij het solliciteren naar het inspecteursbaantje! ‘Neten worden luizen!’ werd er door de geamuseerden op de trap verduidelijkend aan toegevoegd en schokschouderend gesmeten met wrakke deuren en bordeelse woorden. En toch: Koekeroetje was óók Nederlander, ontsproten uit een wettig huwelijk. Hij was lichamelijk noch geestelijk onder de maat, al wist hij niet, dat het baantje van z'n dromen uitsluitend gereserveerd blijft voor de jongeheren van de Hogere Burgerschool. Op beperkende bepalingen en de bevoorrechting, die er aan vastzit, kreeg hij eerst later kijk en putte er meer verbittering dan burgerzin uit. Koekeroetje werd geen inspecteur, zelfs geen surnumerair of derde klas straatadoot, maar hij kwam toch op het bureau terecht, heel jong en vrij vlot. Toen hij goed dertien jaar was en uitgestudeerd mocht heten in de tafel van zes, de graven van Holland en het schobberen langs de havens en pakloodsen, ging hij op een namiddag met een vriendje naar een park en pleegde er, onder de drang van een ontluikende puberteit, handelingen, die ook nu de kinderen nog worden aan-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
9 gerekend en voor de rechter kunnen brengen. Hij speelde met het lichaamsdeel, dat zelfs bij een middernachtzendeling niet op de rug zit en werd beslopen door een diender, wiens huwelijksleven een mislukking was en wiens ijveren voor de eerbaarheid geen grenzen kende... De betrapte werd opgebracht en moest voor de rechters verschijnen, starre, beangstigend-statige heren, die niet alleen grimmig keken, maar er ook naar handelden en een strenge correctie noodzakelijk achtten. Ze onderstreepten knikkend het èrge, dat de beschrijvende diender voorschotelde en veroordeelden de verdachte tot drie maanden tuchtschool. Weliswaar voorwaardelijk, maar het vonnis deed z'n werking: Koekeroetje kon niet meer wateren van angst, als er iemand achter hem stond. Dat was bereikt! Dat succes was behaald: het recht had z'n loop gehad en Koekeroetje de kink te pakken. Hij weigerde halsstarrig, zich te ontkleden voor de Zaterdagse beurt in de waskuip, sloop schuw langs de mensen, die naar hem keken of ze ook al van de smerigheid in het park hadden gehoord. In Friesland joelden en dansten de jongens van zijn leeftijd intussen poedelnaakt hun levensblijheid uit in wei en water. Zij wisten niet van de snerende lol op een trap met zes buren, vonden hun tafel gedekt en hun bed gespreid. Ze dartelden in hun vacantie de dag aan brokken, tot er een diender kwam opdagen. Liep het haakstuk, doordat een agent hun kleren in beslag nam, dan volgden twee kwartjes boete, die misschien van het zakgeld werden afgehouden of uit de spaarpot betaald moesten worden, maar geen aantekening in het strafregister opleverden. Toen Koekeroetje de schrik voor de rechtbank en de angst voor het lichaamsdeel, dat hem in de knoei had geholpen, vrijwel te boven was, ging hij solliciteren bij de spoorwegen, maar kreeg nul op het request, omdat hij geen bewijs van goed zedelijk gedrag kon overleggen. Het geval in het park, dat zo beschamend af-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
10 week van de gedragingen van andere, braver kinderen, sneed hem de pas af naar een vaste betrekking. Die kans op bestaanszekerheid was verkeken en de teleurstelling maakte kopschuw. De bezeerde Koekeroetje begon de samenleving te zien als een samenzwering en zichzelf als lijdend voorwerp. Hij deed zelfs geen moeite meer om als losse remmer geplaatst te worden, zwierf als tremmer en stoker over alle zeeën, maar kon niet op dreef komen: wantrouwen, vernedering en haat woekerden voort en vraten in. De mokkende dalver had het uitfuiven in de spelewei niet gesmaakt en de weelde van strelende moederhanden nooit gekend. Hij had andere, wranger ervaringen en z'n les geleerd. Hij lachte treiterend uitdagend bij het passeren van een politieinspecteur, mijnheer de president of een andere vertegenwoordiger van recht en orde, die nooit iets hadden misdreven, althans niet werden betrapt, in een park, een schuur, een portaal, vliering, achtertuin of keldertrap. Met verwoed genot begon Koekeroetje te schoppen tegen de vermolming der heilige huisjes, kwam zodoende weer met de justitie in botsing en raakte, na het uitzitten van z'n korte rukkie, verzeild onder de gesignaleerden, wier vingerafdrukken een aanwijzing zijn, wier foto's de kranten aantrekkelijk maken en wier maatschappelijke mislukking stof voor gedenkschriften levert. De nu zo beruchte Koekeroe heeft de verhalen van de commissaris doorgenomen en wijst er op, dat agent Boersma - die bijkans twintig jaar bij de Amsterdamse politie diende en daar geen spijt van heeft - als boerenarbeider geen kans had gezien, z'n gezin op de been te houden. Wat zou het perspectief van zijn kinderen zijn geweest als hij was blijven hangen in het goede Heitelân, waar door de bank zeven of acht gulden loon werd uitbetaald en werkloosheid de gezinnen teisterde? Agent Boersma is nog steeds blij, dat hij de knoop doorhakte... en Koekeroetje en diens gabbers knikken wijs; zij kennen de katalogus der katastrophen op hun duimpje.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
11
Reported missing Als de heer Voordewind Amsterdam om zijn karakter, stijl en aard der bevolking een prachtstad noemt, zal die lof weinig tegenspraak ontmoeten. Amsterdam, de voormalige zeestad aller steden, waar Vondel van zong en Rembrandt z'n penseel op probeerde, is, ondanks de schennende koevoet van de slopers en het prollige opdringen van sommige moderne tierelantijnkasten in het hart van de oude stad, het bewonderen waard. De onvergelijkelijke grachtengordel, het befaamde stadhuis, de grootse schepping van Jacob van Campen, met de zeven eendere poorten: het monument van burgertrots, het symbool van een in strijd verworven vrijheid, waar Voltaire op wees toen hij, op de vraag waar de grens lag tussen de voorrechten der koningen en de vrijheid des volks, de raad gaf, die vraag rustig te gaan bestuderen in het stadhuis van Neerlands hoofdstad. Amsterdam, met z'n achtste wereldwonder, het monument van een democratie, die aan alle burgers, zonder onderscheid, dezelfde rechten waarborgt, aan een ieder kans en keus laat om commissaris of spoorwegbeambte te worden. Vraag het maar aan Koekeroetje! De stad met z'n oude torens, voetend in het verstilde, spiegelende water, waar de zeventiende eeuw toilet maakt. De verweerde gevels met hun mild gelaat, de Westerkerk, - een calvinist in vrolijke bui, - de klokken-zwermen vol zeeschuimersheimwee en de Keizersgracht, waar het puik van Neerlands zeeadel... Nee! Het puik van Neerlands zeeadel kwam niet van de Keizersgracht, maar uit de sloppen en stegen van Delfshaven, Vlissingen, Brielle, Rotterdam en Amsterdam, waar de ridders van de houten ruiterij het levenslicht zagen, waar fut, durf en initiatief tot daden dreef en het nakroost van de befaamde rabauwen en roervinken
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
12 nog altijd huist onder de eeuwenoude balken van de pandenreeks, die de Amerikanen in verrukking brengt, de bouwpolitie wanhopig maakt en de zuiveraars voor werkloosheid behoedt. De Gouden Eeuw is voltooid verleden tijd. Nieuw Amsterdam heet New York, Brazilië ging verloren en Batavia is van de kaart, maar in het nakroost van hen, die stormendriesend de grondslag legden voor Hollands glorie, sluimeren de zeerovereigenschappen voort in zo menig oud perceel. Het uitbrekend inbreken in verre, vreemde gewesten is voorbij: op het kleinste koraaleiland wappert reeds een vlag en het veroveren van het heelal is nog niet aan de beurt. Maar het Geuse lef, de kaperdrift wordt aangejaagd door de genaakbaarheid van het begeerde, ook al is de kans op een praalgraf gering. De vertellende commissaris ontdekte niet alleen de schoonheid van de stad, die hij diende; hij kwam mede tot de overtuiging, dat een deel van de misdadigers, die hij leerde kennen, respect, ja zelfs bewondering afdwingt. Aan de krakers van grote stijl wijdt de heer Voordewind z'n aandacht en warmte. Ze zijn sportief, beperken het vernielen tot het strikt noodzakelijke en grijpen bij een heterdaadje nimmer naar het vuurwapen; uit eerbied voor het leven, zegt onze voormalige politiechef, die niettemin z'n voldoening uit over het feit, dat een van z'n superieuren het verstrekken van vuurwapens aan de politie wist door te zetten! Dat verstrekken van revolvers aan de handhavers van het gezag laat zich verstaan: bij een oproer kan men het nu eenmaal niet stellen zonder bondige welsprekendheid. Maar die vreugde over het scherper bewapenen der politie strookt niet met het bewonderend ontzag voor de zware jongens, de knapen van de grote stijl, die het leven, zèlfs het leven van hun vervolgers, respecteren. Eerbied voor de zware jongens! Een zeldzaam compliment uit de pen van een politiechef! Welhaast een eresaluut, dat, hoe aandoenlijk dan ook, grimmig commentaar zou uitlokken als die jongens
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
13 van de grote stijl het talent bezaten, zich te ergeren. Want het vuurwapen zit bij de tegenpartij tamelijk los. Weliswaar wordt er altijd op de hielen gemikt, maar wie geraakt wordt, sterft aan een schot in de hartstreek. Nee, sportiviteit van de zijde der vervolgers komt slechts voor in hun gedenkschriften. Sportiviteit! Het klinkt als een verbroedering, als een aanloop naar het omhelzen. Edoch: de werkelijkheid spreekt een andere taal. Het betrappen van inbrekers - ook al worden ze dan om hun hoge peil bewierookt - begint met het ontzekeren van de revolvers, die, bij de wedloop over muren en daken, het record vervalsen en de sceptische vitter er allicht toe brengen, al dat gepraat over sportiviteit marmelade te noemen... Jaap de Koloniaal heeft de gevolgen van zo'n sportief akkevietje gesmaakt. Hij en z'n drie gabbers - namen blijven verder achterwege - hadden als jongens van de grote stijl een afkeer van het bezigen van vuurwapens en trokken dus zonder klakkenbos naar B, teneinde de stadsbank van lening op te knappen. Ze hadden een voorstudie gemaakt van het geval, bekeken hoe ze de wassen neus van Justitia moesten snuiten, maar bij het afleggen van de omgeving, de sloten, vluchtmogelijkheden en personen, geen rekening gehouden met het nieuwste snufje op technisch gebied: de alarmschel, die de lommerd met het politiebureau verbond. Ze werkten zich door een bovenlicht naar binnen, hingen hun jasje keurig aan de kapstok van de directeur en namen het hem hoogst kwalijk, dat hij niet voor een rookbaar sigaartje had gezorgd. Het gereedschap werd uitgepakt, de meegebrachte boterhammen verorberd en dan een aanvang gemaakt met de arbeid: het vooroversmijten van de brandkast en het verlossen door middel van de keizerssnee... De politie kreeg intussen alle gelegenheid, haar maatregelen te nemen en de klopjacht te organiseren. Ze kon rustig afwachten en de drijvers van alle kanten laten aanrukken. De verhouding was minstens tien tegen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
14 vier, die bovendien binnen zaten en als geknipt konden worden beschouwd. Een toonbare jacht opent met klaroengeschal, maar de commissaris te B. hield zich niet aan de jagerstraditie; hij sloeg het sommeren over, liet vuren of het een veldslag betrof en stormde, het voorbeeld gevend, naar voren, toen bleek dat de boeven ongewapend waren. De betrapten zochten een goed heenkomen langs goten en daken. Dat was - sportief gezien - hun recht en het slagen hun trots en vreugd, die evenwel getemperd werd door het ineenzakken van Jaap de Koloniaal, die door een buikschot geen kans meer zag, zich vrij te maken uit de modder van een gracht en z'n gabbers adviseerde hem achter te laten. Hij zou door brullen de aandacht op zich vestigen, de speurende dienders tot zich trekken en, als de Dood hem oversloeg, de bekattering voor de beffen nemen. De anderen antwoordden door hem in het duister voort te slepen langs de beschoeing en klem te zetten onder een boenstoep, die schuil bood en voor verdrinken behoedde. Het gelukte hun langs een omweg de stad weer te bereiken, een fles cognac in te slaan voor Jaap en deel te nemen aan de deining, die de inbraak had veroorzaakt. Tegen middernacht werd de getroffene uit z'n schuil verlost, van schouder op schouder overgenomen en onder de alcohol gehouden teneinde koorts en pijn te weren, althans te doen vergeten. In nevel en nacht ging het, de wegen mijdend, voort met de kreunende vracht in de richting van de Moerdijkse spoorbrug, om tegen het krieken van de morgen onderkomst te vinden onder het natte bietenloof, dat zich op de velden in een paar graaien liet verzamelen. De klappertandende werd, zo goed als mogelijk was, verzorgd en z'n gabbers dommelden in om bij het vallen van de avond de opmars te hervatten. De spoorbrug, die eindelijk in zicht kwam, stelde problemen. Het was niet doenlijk te passeren zonder gezien te worden door de blokwachter, tenzij zich een goederentrein op de brug bevond, een wijle het uitzicht op
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
15 de spoorbaan benam en daardoor de gelegenheid bood, onopgemerkt langs het blokhuis te kruipen. Het beklimmen van de spoordijk kon zonder veel risico worden ondernomen. Dan plat liggen en wachten tot een trein het ontkruipen dekte. De krimpende Jaap stelde weer voor, hem achter te laten, ergens in een greppel te deponeren met de complimenten aan mijnheer de officier, ome Kolenbrander, de reclassering of de doodgraver. Het voorstel werd met afsnijdend handgebaar verworpen, de kermende opgenomen en na veel glijden en zwoegen naar de kruin van de spoordijk gesleept. Hij kon door het smarten van z'n ingewanden niet voorover liggen en werd met de broekriemen ruggelings gebonden op z'n drager, die de voorste man nakroop bij het rakelings voortjakkeren der treeplanken van de goederentrein. Eindeloos en moordscherp scheerde de dreiging langs de hoofden in het gedender op de brug, waar telkens moest worden halt gehouden om het aanrollen van de treinen af te wachten. Aan de reutelende Koloniaal werd het laatste scheutje cognac toegediend, het opdoemen van trein na trein benut en onderwijl besloten in Dordt een handwagen te huren of te stelen, teneinde het vervoer van de gewonde te bespoedigen. Na het verlaten van de brug werd de straatweg gezocht en wat verregend hooi bijeengebracht om als camouflage te dienen bij het trekken door de Merwestad en het oponthoud op de veerpont. In Rotterdam kon op de gabroeshe gerekend worden. Ze zouden er daar wel een vaartje op weten om hun Mokumse makkers van dienst te zijn door te zorgen, dat Jaap zonder opspraak medische hulp kreeg. Eindelijk arriveerde de handkar en werd het waagstuk ondernomen. Eén man schoof de wagen, terwijl de anderen zich afzijdig hielden, teneinde geen argwaan te wekken. Alleen bij vrije baan werd de duwboom overgenomen. Het gillerig ijlen van Jaap werd gecensureerd door hem een halsdoek over de mond te binden. In het ratelen van de wielbanden verstilden de smartkreten meer en meer, verstomden tenslotte geheel...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
16 De jongens zetten de kar in de berm, verwijderden in bang vermoeden het hooi en staarden ontdaan naar het grauwe, verstarrende gelaat, de brekende ogen en dorre lippen, waarin de Dood z'n kreuken vouwde. Ze reden op goed geluk een erf op, stonden roerloos bij de handkar, het sterfbed van hun gabber en bekenden alles, alles aan de zwijgend knikkende landarbeider, die de Dood niet stuiten kon, maar uit daadwerkelijke bewondering voor trouw en karakter het risico nam, ze behoedde voor arrestatie, de gabbers van Jaap de Koloniaal, reported missing...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*1
WILLEM VAN IEPENDAAL De commissaris kan me nog méér vertellen!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*2
De griffie van de Rotterdamse rechtbank bevat een dossier omtrent een jeneverdiefstal te Schiedam. Wat zou er in Schiedam anders te stelen vallen?! Het was een zeer brutaal staaltje, welhaast een wild-west-vertoning op klaarlichte dag. zie blz. 18
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
17
Beklaagde, sta eens op! De heer Voordewind was zich, volgens z'n zeggen, bewust van z'n tekortkomingen. Hij had, als ieder mens, z'n zwakke momenten en heeft meermalen getwijfeld aan het nut en de noodzaak van de maatregelen, die hij z'n ondergeschikten aanbevelend moest opdragen. Het viel vaak niet mee, maar de commissaris heeft het weten uit te zingen. Wij laten buiten kwestie of men in de kringen, die hij beschrijft, slaagde ondanks of dank zij middelmatigheid. Ook de verhouding tot de superieuren - sommigen mochten de heer Voordewind graag, anderen konden hem niet luchten - behoort tot het alledaagse. Dat het hoofdbureau dikwijls een kibbelkamer was... Ach, gehakketak komt in de beste families voor. Kinderen kunnen elkaar meestal niet uitstaan, tot wanhoop van de moeder, die in opperste rechtvaardigheid het hele stel een pak rammel geeft. Een staaltje van praktisch recht zonder een beroep op de dooie Romeinen, de grootmeesters in het overweldigen, die hùn recht als hèt recht tegen koehuiden inruilden, tot de gedupeerden het vaartje doorkregen en op hun beurt hùn recht als hèt recht op de puinen van het Kapitool dicteerden... En nu we het dan toch over het recht en de rechtsgeleerden hebben: de griffie van de Rotterdamse rechtbank bevat een dossier, een proeve van juridische acrobatiek, dat in de dieventaal heel oneerbiedig een opgespoten suikertaart wordt genoemd, en, om z'n smulling aan kronkels, aan advocaten en journalisten gelegenheid biedt te gnuiven, te giezen-nieuwkerken zeggen ze in de penozewereld, waar het lamentabele rechtsakkevietje Giessen-Nieuwkerk het bargoens met een nieuw werkwoord heeft verrijkt. De griffie van de Rotterdamse rechtbank bevat een dossier, dat, dik onder stof en spinrag, reeds een twintigtal jaren op z'n crematie ligt te wachten. Het
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
18 bevat, naast het zondenregister van de beklaagden en de geestelijke inventaris van hen, die vonnis velden, een staatje van de betaalmeester, die het getuigengeld - verlet, reiskosten en koffietafel - heeft uitgekeerd aan de schuldigen, geprest tot meineed. Wat de centen betreft, is het met de verantwoording van het proces prima in orde. De betaalmeester kan, als hij nog leeft, zonder oogknippen opkijken naar vrouwe Justitia, die de gevel van het gerechtsgebouw siert, althans behoort te sieren. Enfin, de godsdienst riep de ketters in het leven en de juristen schiepen een heksenkring, waar ze zelf van schrokken en waarbinnen ze tenslotte maar meehuppelden om niet onder de voet te worden gedanst. De griffie van de Rotterdamse rechtbank bevat een dossier omtrent een jeneverdiefstal te Schiedam. Wat zou er in Schiedam anders te stelen vallen?! Het was een zeer brutaal staaltje, welhaast een wild-west vertoning op klaarlichte dag! Vijf grote vaten, met een gezamenlijke inhoud van een binnenzee aan ouwe klare, werden opgeladen en meegenomen door de begerige kwanten. Ze gingen er mee van wiek op een stottersleetje, een oude Ford, die z'n best deed het pakhuis, waar de buit moest worden opgeslagen, te bereiken. De gedupeerde firma nam het gewelletje niet, stond paf van de ongelofelijke brutaliteit: vijf vaten, waaronder van het grootste formaat, die op de walkant - haast op de stoep van de branderij - lagen te wachten op verscheping naar Amerika, foetsie!! Dat was nog nooit vertoond, grensde aan de praktijken in Chicago. En de rust, de vanzelfsprekendheid, waarmee de boeven het akkevietje hadden afgewerkt! Alles wees op de routine van luitjes, die er een vak van maakten, de walkanten te zuiveren van benevelende dranken. De politie werd opgebeld en kwam in het geweer. Aanvankelijk zonder succes, omdat de dieven geen naamkaartjes hadden achtergelaten en de Schiedamse recherche niet kon bogen op sterren van de eerste grootte, waarover de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
19 heer Voordewind wel te beschikken had en die hij dan ook loffelijk memoreert. In de kranten werd het Schiedamse lefnummer met vette koppen aan de lezers voorgezet en ook de dieven lazen het. Ditmaal niet gnuivend, maar met adembenemende schrik, want zij hadden de jenever... gekocht en betaald!! Ze waren zich geen moment bewust geweest van het misdrijf, dat zij pleegden, omdat smokkelen naar hun gevoelens geen misdaad was en ook door overigens heel fatsoenlijke mensen als sport wordt gezien en beoefend. Niettemin wisten de lang niet brave jongens dan nu, dat de jenever van diefstal afkomstig was en dat ze buiten hun wil helers waren geworden, tenzij ze zich gingen melden op het politiebureau om de toedracht van het geval uiteen te zetten en de ouwe klare aan de rechtmatige eigenaar terug te bezorgen. Maar de grote plons jajem had een slordige duit gekost en was inmiddels reeds doorverkocht aan diverse kroeghouders. Zich melden betekende dus niet alleen verlies van het geld; het beloofde bovendien nog een hoop soesah en het verraden van de kasteleins, die van de zachte prijs hadden geprofiteerd en op de zwijgzaamheid van de verkopers rekenden. De jongens besloten de zaak maar te laten rotten; er waren volgens de kranten geen getuigen in staat, een signalement van de daders te geven; en roeren in de stinkstank kon in het gunstigste geval zware hoofdpijn opleveren. Er werd gezwegen door de dieven, die geen dieven waren, zich evenals de firma M. als slachtoffers konden beschouwen. Maar de chauffeur zweeg niet. Hij was nog nimmer met politie en justitie in aanraking geweest, had, nou ja, het karweitje in de baas z'n tijd en met de baas z'n spullen even waargenomen in de veronderstelling, dat het geen link vaartje was. De rit naar Schiedam zou hem een dondertje, misschien z'n betrekking kosten, maar liever als vrij man op de bikkels dan als verdachte in de cel! De chauffeur ging zich melden, kon een beschrijving geven, ja zelfs namen noemen. Al wat nog ontbrak, waren de adressen, maar dat kon worden over-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
20 gelaten aan de scherpzinnigheid van de recherche. Binnen twee dagen zaten de jeneverdieven achter slot en grendel. Weer een dikke kop in de kranten en een zucht van verlichting bij de branders en hun erfgenamen. De zaak rolde... Nog zwegen de veronderstelde daders, want wie zweeg stemde niet toe, dat hij de krant had gelezen en behoedde de kroegbazen voor arrestatie. De jongens zwegen, behoudens de vrij goed onderlegde Spitsneus, die door z'n juridisch instinct wel begreep, dat mijnheer de officier diefstal ten laste zou leggen en dus bij de verdediging toch de ware toedracht aan het licht moest komen. Hij gaf de aanwijzingen, die de recherche behoefde om de ware schuldigen, zij, die het misdrijf hadden uitgelokt, in te rekenen en aan de tand te voelen. De politiemannen ijverden onbevooroordeeld, deden hun best de zaak rond te krijgen; maar niet zij hebben te beslissen; dat doen de commissarissen in overleg met mijnheer de officier. De van diefstal beschuldigden zaten inmiddels in het huis van bewaring, hadden geen contact met elkaar, maar legden een eensluidende verklaring af voor de rechtercommissaris, mr Marx, volledig naar waarheid en zo beschamend als funest in haar gevolgen. Hier wat de verdachten vertelden en door mr Marx als de ware toedracht werd aanvaard. Op een avond meldden zich aan het adres van Blonde Jos - een van de vier verdachten - drie mannen uit Schiedam. Ze gaven voor, werkzaam te zijn op de branderij van de firma M. aldaar, die, volgens zeggen van de aanklampers, deerlijk omhoog zat. Het ging hopeloos slecht met de jeneverstokerijen en de firma poogde dan ook door smokkelen het hoofd boven water te houden. Dat klonk aannemelijk voor Blonde Jos, wiens onderwijs geen kijk op accijnzen en al wat er aan vastzit, toeliet en wiens zin voor zakendoen het vragenstellen verschoof tot later, in het huis van bewaring. Een van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
21 de drie bezoekers heette de meesterknecht te zijn en genoot het vertrouwen van mijnheer. Hij had de opdracht, een zwijgzame koper op te snorren voor een smak ongedekte jenever en was aan de weet gekomen, dat Jos voor een vaartje in was. Er viel dik aan te verdienen en het kon tweemaal in de maand worden herhaald zonder kans op heetlopen. Blonde Jos moest, wat prijs betrof, een beetje schappelijk zijn en de firma zou de vaten zo tegen schafttijd naar buiten laten rollen. Dat kon zonder de minste verdenking te wekken. Het was A-B-C-werk voor de firma, die er echter op stond, dat de vaten niet te lang op de walkant bleven liggen, want de belastingambtenaren mochten niets in het snotje krijgen. Al wat Jos had te doen, was, op een datum, die nader zou worden doorgegeven, te zorgen voor mensen en wagen, om dan, na ontvangst van de leverantie, met de meesterknecht af te rekenen. De patroon bleef liever buiten schot. Jos, tuk op winst, zag in het akkevietje geen haartje pijn. Tweemaal in de maand zo'n klussie, dat zette zoden aan de dijk en viel niet te versmaden. Hij vroeg niet beter, kon betalen en nam een stel bekende jongens aan, van wie er één, Goof, nog nimmer een politiebureau van binnen had gezien. De enthousiaste Jos ging op zoek naar een chauffeur, - de eerste de beste, omdat het geen linke onderneming betrof. Tegen het einde van de week kwam het seintje uit Schiedam, dat er in de middag geladen kon worden. De vaten, verkondigde de meesterknecht, zouden gereed liggen en de firma ging vast op een snel en onbevangen afwerken, hetgeen geschiedde. De drie branders kwamen in de avond afrekenen, kregen de bedongen som en... lieten het aan de Rotterdamse rechtbank over, uit te maken wie de schuldigen waren en hoeveel jaren de daders toekwamen. Het vooronderzoek duurde ruim drie maanden. Bij het sluiten van de instructie liet de rechter-commissaris, mr Marx, de verdachten voorgeleiden en deelde hun mede, dat zij niet schuldig waren aan het misdrijf, waar
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
22 zij voor ingesloten werden, de diefstal, en dat de ware daders, die door poenige listigheid de misdaad hadden uitgelokt, hun straf wel niet zouden ontgaan. Dat klonk hoopgevend, - maar mijnheer de officier had intussen de schuldigen tot getuigen gepromoveerd; en van de verwachte invrijheidstelling van Blonde Jos en z'n personeel kwam niets. De Schiedammers bleven, ondanks de schunnige streek, die de rechter-commissaris als mens en jurist het schuim op de lippen joeg, door het O.M. gehandhaafd en op vrije voeten. Nee, dat, of iets dergelijks staat wel niet in de gedenkschriften van welke commissaris dan ook, maar het lichten van het dossier zou het uitwijzen. De schuldigen werden als getuigen in de rolverdeling geplaatst en moesten dus, - klopt het, heer Voordewind? - òf de waarheid zeggen en daardoor zichzelf in de gevangenis helpen, òf een meineed afleggen om buiten schot te blijven. De ware schuldigen waren reeds herhaaldelijk met de justitie in aanraking geweest: de zogenaamde meesterknecht maar liefst acht keer wegens diefstal en inbraak, terwijl de ingeslotenen geen van allen diefstal op hun record hadden staan. O, nee, het waren geen zoete jongens, ze maakten zich schuldig aan smokkelen en zwendeltjes, die niet groot genoeg waren om ongestraft te blijven, maar ze hadden zich nimmer opgehouden met platvloerse gapperijen. Het waren in hun soort jongens van stijl, die bij hun knoeizaakjes de grenzen der menselijkheid niet overschreden en de gevalletjes met élégance afwerkten. Vergeleken bij de getuigen, de troetelkinderen van mijnheer de officier, waren het sieraden van deugd. Nogmaals: de Schiedammers stonden voor de keuze, zichzelf aan de galg te helpen of door het plegen van meineed vrijuit te gaan. Het laatste kon, gezien hun antecedenten, geen gewetenskrampen veroorzaken. Om het nobele stel bij het afleggen van de eed nog wat ruggesteun te verlenen, liet men de meesterknecht, die zeeman bleek te zijn, bij voorbaat en God Almachtig zweren. Dus lang voor de openbare zitting.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
23 De Spitsneus, met z'n kijk op suikertaarten, begreep wat de Rotterdamse rechtbank niet begreep, of negeerde, dat een eed, bij voorbaat afgelegd, de andere getuigen onherroepelijk bond, zich op de zitting te houden aan de verklaring van hun medeplichtige. Zelfs wanneer een van de pseudo-branders last zou hebben gekregen van een correctionele bevlieging, was het hem niet meer mogelijk geweest, de waarheid te zeggen zonder z'n kornuit, de zeeman, een paar jaar celstraf wegens meineed aan te meten. Wat dunkt U, commissaris? Kunt U zich niet iets dergelijks herinneren uit uw veertigjarige loopbaan?! Hebt U het nooit meegemaakt, dat de beklaagden in een en dezelfde zaak als getuigen tegenover elkander werden gezet om met hun beruchte onbetrouwbaarheid, wraakzucht en meineed het Hoogheilig recht te schragen?! Heeft uw hand nooit geweifeld, het saluut te brengen bij het verlaten van de zitting? Het is méér dan een vraag! Het is een uitdaging, niet zozeer aan vertellende commissarissen, als wel aan het beklemmend-ongezellige, dat verzwegen wordt in hun gedenkschriften. In de Rotterdamse rechtszaal beleefde men de klucht, dat de ware schuldigen - die met elkaar vijftien vonnissen wegens diefstal op hun naam hadden staan - onder ede mochten verklaren - en het ook deden - dat zij het stelen van de jenever niet hadden aangedurfd, maar dat de beklaagden - nog nimmer verdacht van diefstal - grif te porren waren geweest voor het door en door linke akkevietje in Schiedam. De publieke tribune schaterde, werd met ontruiming bedreigd, maar de rechters slikten de verklaring van de tot meineed gepresten, die hun slachtoffers de jenever hadden laten stelen en keurig waren uitbetaald voor de leverantie. Geen van de edelachtbare heren sprong op om, met een beroep op z'n bul, bef en gezond verstand, te protesteren tegen de erbarmelijke vertoning: ze handhaafden het decorum, legden Jos en consorten twee jaar gevangenisstraf op en verdwenen op het gestelde uur statig in de koffiekamer.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
24 Vergissen is menselijk. Commissarissen kunnen zich vergissen en doen het dan ook. Rechters kunnen dwalen en maken geen uitzondering. Getuigen kunnen liegen of het gedrukt staat en doen het vaak met ziekelijk genot. Specialisten handschriftkundigen bijvoorbeeld - kunnen blunderen en hebben de bewijzen geleverd. De wandelende nier van president of bijzitter kan tot uitdrukking komen in het vonnis, dat wordt geveld. Dat kan! Dat kan allemaal, dat en nog veel meer! Het kan gebeuren en het kwam vroeger vrij veel voor, dat een verdachte, gedetineerd in het huis van bewaring, aan z'n toegewezen verdediger vroeg, wat deze van de afloop van de zitting dacht en dan met een weerloos schouderophalen ten antwoord kreeg: ‘Tja, dat hangt helemaal af van het humeur van de rechtbank!’ Het humeur van de rechtbank! Rechtsbesef en scherpzinnigheid stonden blijkbaar niet op de rol van de man, die het weten kon, werden zelfs niet verondersteld. Niet het recht, maar een leveraandoening of steenpuist gaven de doorslag. Een maagzweer of knellende likdoorn had meer invloed dan alle wetgevers van Mozes tot Napoleon. De toegewezen advocaten wekten door hun wanhoopsgebaar en gezegden de indruk, dat de lichamelijke conditie van de rechters een groter rol speelde dan Themis. En de gedetineerde hief in de cel z'n handen smekend ten hemel om voor z'n rechters te bidden: ‘O, God, laat ze gezond!’ Vergissen is menselijk en volharden in de dwaling kan soms aanvaard worden met een weten der wijzen, dat mild maakt. Maar als de onschuldigen jaren celstraf krijgen en de schuldigen getuigengeld, dan welt verbittering naar de keel en kost het de zware jongens, onverschillig de hoegrootheid van stijl, heel wat zelfbedwang, om beleefd te blijven, hun belofte aan de commissaris gestand te doen en hun weerwoord óm te dwingen tot een schaterlach. Straf, zelfs zware straf, kan, mits in wezen rechtvaardig en met een niet al te uitdrukkelijke ongenaakbaarheid opgelegd, met een innerlijk bevredigd rechtsgevoel worden ondergaan, ook
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
25 al spreken de lippen het tegen, maar een hol- of bolgooien in de raadkamer wekt verachting, die, als ze devalueert, geen salon meer spaart, geen kunstwerk heel laat en revolverschoten met revolverschoten beantwoordt. De heer Voordewind kan er vermoedelijk over meepraten. Als de lezers vermenen, dat de geschiedenis van Blonde Jos en z'n lotgenoten eindigde bij de gebruikelijke hamerklop van mijnheer de president: ‘volgende zaak!’, vergissen zij zich. Muizen hebben staartjes en bij nauwkeurige beschouwing blijkt, dat er heel wat staarten zijn, die de lengte van de diertjes verre overtreffen. Freek, het jongste slachtoffer van recht en jenever, stierf kort na het uitzitten van z'n vonnis aan t.b.c. Dat kon de justitie niét helpen; ze deed wat in de gegeven omstandigheden mogelijk was om door een speciale verzorging in een speciale inrichting de kwaal te stuiten, althans niet te verergeren. Freek kan dus in het hiernamaals nog wat goeds vertellen van het strafwezen en verder buiten beschouwing worden gelaten. Hij is dood en begraven: zand er over! De taak van de gedenkschriftenschrijver, of van hem, die ze beantwoordt, ligt anders, dan die van de doodgraver, al kan het kluitenvergruizelen niet altijd worden vermeden. Er zijn feiten, ook de heer Voordewind bekend, die zich eerder met de klomp dan met de pen laten behandelen. Men kan z'n publiek voor het eerst, en op een prettige wijze, kennis laten maken met politie en justitie. Men verneemt dan het een en ander omtrent verdenking en arrestatie, omtrent jongens van standing en liederlijke sujetten, van gezellige ontmoetingen en beangstigende situaties, maar het blijft proscénium, het onthouden van een kijkje achter zetstukken en coulissen. Door het werken met lichteffecten en wisselkleuren kan men, - en niet alleen op het toneel, - van een lorrenpop nog een toonbare held maken en van een zielige niksnakserij een tafereeltje, dat pakt... Waarom vertelt de heer Voordewind zo weinig van politiepractijken in de schaduw? Wat weerhoudt hem,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
26 z'n lezers ook eens een beschrijving te geven van de ervaringen der ontslagen gevangenen, die aan hun misdrijf geen gelakte boeier, maar een voortdurend etterende levenswonde overhielden, zelfs als het hun maatschappelijk niet slecht ging? Blonde Jos is eigenaar geworden van een kast van een villa en zit, op een duintop in Kennemerland, de commissaris, zo te zeggen, gelijk te geven, want ook hij heeft een jacht en in de bonthandel een naam, die klinkt als een klok. Hij is na de eerste halve ton vader en oppassend geworden en heeft z'n zin voor galgenhumor niet verloren. Hij schenkt z'n vrienden bij voorkeur jenever van de firma M. uit Schiedam en zegt: ‘Proost!’ met een verfijnd sarcasme, dat alleen verstaanbaar is voor de ingewijden. Die zijn er trouwens niet veel: Jos loopt liever te koop met z'n bontvellen dan met z'n verleden. Hij wordt in handelskringen gerespecteerd, heeft een vrouw, die hem in het gareel weet te houden en, tot grootmoedig vermaak van Jos, vrij scheutig bijdraagt om de arbeid van de reclassering, het verbeteren van ontslagen gevangenen, mogelijk te maken en voort te zetten. Ja, Blonde Jos maakt het best, maar heeft, de nodige jaren geleden, toch haast een moord begaan! Het scheelde maar weinig, of hij had een rechercheur gewurgd, een van de ondermaatse mannetjes, die, ook volgens de heer Voordewind, niet bij de politie thuishoren, de naam van het corps in opspraak brengen en de meer tactische, wel voor hun taak berekenende collega's laten delen in de minachting, die een stompzinnig optreden verwekt. Jos had zaken gedaan, goede zaken, met een Hollandse vertegenwoordiger van een der grootste bontfirma's van Canada. Het had heel wat tijd, moeite en diplomatieke gave gevergd, contact tot stand te brengen met de vertegenwoordiger, een schier ongenaakbare grootheid, die door gegadigden werd belegerd. Het was Jos niettemin gelukt, greep te krijgen op een handel, die hem koopman van de eerste grootte ging maken. Dat was z'n trots,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
27 een glorie, die het geleden onrecht deed verbleken tot een verre, vage schim. De overgelukkige besloot, aan de vertegenwoordiger een diner aan te bieden en achtte het, na overleg met z'n vrouw, beter in het een of ander deftige restaurant het tot standkomen van het contract te vieren. In een van de voornaamste hotels in de stad, waar hij vroeger woonde, werd de tafel besproken en het intieme diner geserveerd. Het gezelschap bestond, behalve de vertegenwoordiger, Jos en diens vrouw, uit enkele dames en heren, allen mensen uit het milieu waartoe Jos zich door vlijt en gedrag had opgewerkt. De soep, vis- en vleesschotels hadden de ronde gedaan, speeches waren afgestoken en de likeurtjes op komst, toen er, tot bevreemding van de deftige gasten en tot verontrusting van de gastheer, een rechercheur verscheen en met een: ‘zo, Jos! Je zal effe mee motte!’ z'n opwachting maakte en met een ons-kent-ons-gebaar naar de deur wees: ‘de baas zit al op je te wachten.’ Dit ongehoorde geschiedde veertien jaren na het verstrijken van het gesignaleerde vonnis... En de aanleiding?! Er was een dame in het restaurant naar het toilet gegaan. Ze had haar ringen van hoge waarde even afgedaan, op het spiegelblad van de wasgelegenheid achtergelaten en eerst een half uur later gemist. De juwelen bleken verdwenen te zijn en de politie werd opgebeld. Het verschijnen van de diender was een kwestie van een paar minuten. Hij vernam wat er gaande was, taxeerde de aanwezigen, ontwaarde Jos en kwam aan de weet, dat diens vrouw eveneens naar het toilet was geweest. Het combinatievermogen van de scherpzinnige speurder begon te werken en z'n herinnering deed de rest. Jos - voorheen Blonde Jos - werd op amicale wijze gearresteerd te midden van z'n uitgelezen gasten en deed wat hij, én om z'n fatsoen én om z'n huishouden, niet had mogen doen: hij greep de stille smeris bij z'n strot, sleurde 'm naar de hall en kwakte 'm voor voetveeg op de bikkels. Ditmaal was hij wél schuldig...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
28
De wet, mevrouw Mevrouwen, juffrouwen en wijven spelen om beurten een rol in de gedenkschriften van de vertellende commissaris. Het zijn kleine gebeurtenissen, komische of tragische instantaneetjes, die een, twee, hoogstens drie bladzijden beslaan. Een verhaal van breder allure en dieper zin vergt wel meer schrijfruimte, maar zou aan het licht kunnen brengen, dat de erbarmelijke rechtspositie van de gehuwde vrouw mede oorzaak is van de ellende, die voor de balie van zo menig politiebureau wordt uitgevochten of uitgesnikt. De rechtspositie van de gehuwde vrouw! In Babel telde de vrouw niet mee; in het oude Israël kon men haar met een scheidbrief de tent uitzetten - Deuteronomium 24-vers 1 -. Het Romeinse recht stond het gezinshoofd toe, vrouw en kinderen te doden. De oude Germanen verdobbelden hun eega, maar vandaag de dag hebben de vrouwen het kiesrecht. Ja, ze zijn zelfs verplicht, van dat recht gebruik te maken en bepalen dus mede de samenstelling van het parlement. En toch: als die stemgerechtigde vrouw niet op huwelijkse voorwaarden is getrouwd, blijkt al spoedig, dat haar zo verheerlijkte emancipatie het aantal wassen neuzen met één heeft vermeerderd. Zij mag geen nacht uitblijven zonder goedvinden van haar heer gemaal. Gaat deze echter aan de zwabber, om na verloop van tijd weer op te duiken, dan wordt van haar verwacht, dat zij aan de trap zal staan om hem welkom te heten met een dankbaar: ‘zo, lieverd, ben je daar?!’ Krijgt zij een erfenis, dan gaat hij de centen halen, want zij is, in weerwil van het stembiljet, onbevoegd, haar erfenis zelf in ontvangst te nemen. Op vergaderingen mag zij het woord voeren; bij de notaris is zij onmondig. Het volgende verhaal, weer een ware gebeurtenis, zal duidelijk maken hoezeer Babel, het oude Rome en het dito Israël zich hebben weten te handhaven en welke
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
29 funeste gevolgen uit dwaze, hopeloos aftandse wetten kunnen voortvloeien. De Oppert, een verre herinnering aan de oprit van het kasteel Wena naar de Sint Laurentiuskerk in de Maasstad, bestaat niet meer. De straat werd in de Meidagen vernietigd. Het puin is opgeruimd en de as verstoven, maar wat zich vijftien jaar geleden in de Oppert ten huize van notaris M. afspeelde, kan ook nu nog geschieden, tenzij het slachtoffer zich tijdig door een advokaat laat inlichten en de maatregelen neemt, die Cornelia van der Hummes - geboren Groen - niet nam, omdat zij niet op de hoogte werd gesteld en rijker in haar goed vertrouwen, dan in haar geld zat. Zij werd met haar drie kinderen door haar man in de steek gelaten en maakte dagen van bittere armoede door. Ze deed wat alle goede moeders in haar plaats zouden hebben gedaan: ze vocht haar meubeltjes vrij en haar handen wond in de strijd om het bestaan. Een hard en moeilijk bestaan, dat terwille van de kinderen moest worden volgehouden. De vader, die geen vaste betrekking had, bleek een grootmeester te zijn in het ontduiken van z'n verplichtingen jegens vrouw en kroost. Hij kende de mazen der wet als weinigen, wist hoe er van te profiteren, telde het loon, dat hij verdiende uit bij de vrouw waar hij mee leefde en liet het aan Cornelia over, van het kastje naar de muur te lopen, teneinde het opbrengen voor haar en haar kinderen zeker te stellen. Ze ontving formulieren, die ze moest invullen en kreeg dan weer een ander formulier om te formuleren waarom ze het vorige formulier had ingevuld. Temidden van de confusie gewerd haar het bericht, dat een tante van moederszijde haar bij testamentaire beschikking een bedrag van twaalfhonderd gulden had nagelaten. ‘Twaalfhonderd gulden!!’ Cornelia kreeg duizeling op duizeling van blijdschap. Het legaatje was een ongedroomde uitkomst, die haar in staat ging stellen, een zaakje over te nemen of op een andere wijze het lot van haar kinderen te verbeteren. Het schrijven van de notaris was gericht aan de heer
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
30 van der Hummes, waarin werd medegedeeld, dat mevrouw Cornelia Helena van der Hummes - Groen - volgens beschikking van wijlen mevrouw Doeternietoe - een bedrag van twaalfhonderd gulden was toegewezen. De uitbetaling kon geschieden op het kantoor van notaris M. ‘Geopend van negen tot twaalf uur en van twee tot vijf uur’, las de verraste, die zwaar omhoog zat en maar meteen haar mantel aantrok, om zich voor het aanvaarden van haar erfenis te melden. Ze struikelde de trappen af, wilde telkens gaan draven... Nee, ze moest zich niet aanstellen, liever bedaard blijven en onder het voortlopen overdenken wat ze straks het eerst zou gaan doen, als het geld in haar bezit was. ‘Twaalfhonderd gulden!’ Cornelia hield de pas weer in, om zich de hoegrootheid van haar weelde te realiseren. Er ging minstens een paar honderd gulden af om de kinderen in het nieuw te steken en de kleine schulden in de buurt te vereffenen. Maar dan bleef er toch nog een smak geld over, meende de glunderende moeder, het tasje onder haar arm verknijpend of de schat reeds geborgen was. Sjonge, wat duurde het lang voor zo'n notaris opendeed! Nou, ja, die ging dag in dag uit met groot geld om en kon zich dus niet indenken, dat er mensen waren, die voor z'n deur stonden te trillen op d'r benen. Twaalfhonderd gulden was voor hem niets, een handje bankpapier, dat even uitgeteld moest worden. Komt u binnen, mevrouw! Is u die en die, mevrouw? Gaat u zitten. Hier zijn de documenten, mevrouw. En dan het neertellen: eenhonderd, tweehonderd, driehonderd, vierhonderd. En zo maar door, tot de zaak klopte. Duizend tweehonderd... Doet u het in uw tasje, mevrouw, dat is het sekuurste! Eindelijk werd de deur geopend door een bediende, die naam en doel vroeg om even later terug te komen met het rijkmakend: ‘Ja!... Wilt u maar volgen... Deze deur.’ De notaris stond op, bood Cornelia een hand en een
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
31 stoel, precies zoals zij zich dat had ingedacht. Hij liep naar een kabinet en dan naar de brandkast, haalde er een soort harmonica-portefeuille, opgepropt met bankpapier uit, streek de paperassen met streelhand uit de vouw, terwijl hij, om zeker te gaan, nogmaals vroeg: ‘Mevrouw Cornelia Helena van der Hummes, geboren Groen?’ ‘Ja, mijnheer...’ ‘U is dus gehuwd?’ ‘Ja, mijnheer de notaris...’ ‘Op huwelijkse voorwaarden?’ ‘Ik?... Wat is dat?’, vroeg Cornelia met een zweem van onrust en voegde er haastig aan toe: ‘wettig getrouwd, mijnheer. Op het stadhuis. Had ik m'n trouwboekje mee moeten brengen?’ ‘Trouwboekje... Nee, dat niet’, sleepte de notaris, schoof de portefeuille van zich af en herhaalde: ‘niet uw trouwboekje... Dat is bijzaak. U had uw man moeten meebrengen.’ ‘M'n man?!’ ‘Uw man, ja...’ ‘Waarom? Ik heb toch een erfenis gekregen? Ik en niet hij?’ ‘Dat wel, maar u kunt geen erfenis aanvaarden.’ ‘Ik niet?! Hoe bedoelt u?’ De notaris keek over z'n bril naar de nerveuze bezoekster, die niet eens wist, dat het geld niet aan haar mocht worden uitbetaald. Hij ging kuchend verzitten, trok een kromme lip en adviseerde: ‘het beste is, dat u morgen of zo even terugkomt met uw echtgenoot. Het geld is er, maar hij moet tekenen.’ ‘Het is toch mijn geld, van mijn tante en op mijn naam!’, betoogde de ontgoochelde, die ging staan om te zitten en weer ging zitten om te staan: ‘wat heeft mijn man er mee te maken? Dat begrijp ik niet. Wie zegt, dat hij over mijn tegoed kan beschikken?’ ‘De wet, mevrouw...’ ‘De wet?! Welke wet?!’ ‘Dat kan ik u niet allemaal zo uiteenzetten...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
32 ‘Het is toch mijn geld!’ ‘Ja... Nee...’, antwoordde de notaris, de portefeuille sluitend. ‘Het spijt me, maar als ik het bedrag aan U uitbetaal, ga ik buiten m'n boekje. Het is trouwens een kleine moeite, even met uw man hier te komen. U kunt niet erven en ik mag U dus de som, die uw tante U naliet, niet ter hand stellen. Uw man zou het volste recht hebben, van mij verantwoording te eisen.’ ‘Ik krijg dus niks?!’, stotterde Cornelia in haar verslagenheid en poogde nogmaals: ‘er kunnen toch omstandigheden zijn, dat een vrouw zelf... eh. Ik bedoel: het zal toch wel meer voorkomen, dat het beter is, als het geld aan de wettige erfgename wordt afgedragen?’ ‘Dat is te zeggen...’, weer rekte de notaris, z'n brilleglazen poetsend: ‘de wettige erfgenaam... Tja, dat is uw man.’ ‘Nee!’ ‘Ja, mevrouw... De wet.’ ‘Heb ik als vrouw en moeder dan geen rechten?! Moet ik dan maar goedvinden dat... eh. Als ik U nu zeg, dat het ook in het belang van m'n kinderen beter is, dat...’ ‘U bent niet onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Aan het geval, waar U voor hier komt, is niets te doen, tenzij...’ Cornelia sprong weer op. Ze had begrepen, dat ze zonder geld zou moeten vertrekken. Van het Tja en het Tenzij van de laconieke notaris werd ze geen cent wijzer. Hem vertellen, dat haar man gedrost was en met een ander leefde, dat verhaal van haar ellende en vernedering kon niet baten. Je liep met je leed niet te koop. Wat ging het zo'n notaris aan, waar je man uithing en wat had z'n personeel er mee te maken? Het antwoord zou toch wel weer zijn: de wet, de wet, de wet, mevrouw. De verlatene verzweeg haar leed. Ze schreef in haar nood een brief aan haar man en verzocht hem, terwille van de kinderen, de documenten bij de notaris te komen tekenen. Ze gaf datum en uur op, trok weer naar de Oppert en wachtte buiten, tot haar man verscheen. Hij
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*3
GELEENDE, GEHUURDE OF GEKOCHTE VINGERAFDRUKKEN Bij een oud proces in Frankrijk kwam aan het licht, dat men de vingerafdrukken van een onschuldige op de plaats van het misdrijf had achtergelaten. Het overbrengen van het verraderlijke merkteken was geschied door middel van een ei. Hoe men daarbij te werk gaat? Die vraag kan slechts beantwoord worden op een zitting met gesloten deuren. zie blz. 35
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*4
Het censureren van brieven van gedetineerden is absoluut waardeloos; het belemmert in geen enkel opzicht het vertrouwelijk corresponderen van het zware gilde, dat alle berichten omtrent het lopende proces of tips aangaande een nieuw misdrijf naar buiten zendt en zich gnuivend amuseert om de kopzorg, die de directeur van de strafinrichting of mijnheer de officier zich maakt. zie blz. 36, 37 en 38
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
33 speelde de onverschillige die, nou ja, de dienst, die van hem werd gevraagd, niet wilde weigeren, maar zich verder tot niets verplichtte. Als dat gezeur op het kantoor maar niet te lang duurde. Hij zou z'n handtekening zetten. En dan - af de kous: voor de rest geen illusies. Ieder ging daarna weer z'n eigen weg. ‘Afgesproken’, aanvaardde Cornelia, die, hoe gegriefd dan ook, nog moeite had, haar dankbaarheid te verheimelijken. Ze kon dan nu spoedig over het geld beschikken. En voor de rest... Ach, ze had haar kinderen en wat haar was aangedaan, moest slijten. ‘Ja!’, herkende de bediende, de buitendeur openend. Hij verzocht het echtpaar een ogenblik plaats te nemen in de wachtkamer en kwam na een paar minuten met z'n: ‘wilt u maar volgen, mevrouw, mijnheer!’ ‘Mooi!’, prees de notaris, wees naar de stoelen voor z'n bureau en stelde na een korte inleiding de gebruikelijke vragen. Hij verzocht de heer Van der Hummes zich te legitimeren, gaf met een goedmoedig knikje aan Cornelia te verstaan, dat de zaak nu in orde was en overhandigde de pen aan haar gemaal, om de documenten te ondertekenen. ‘Eerst hier en dan daar, mijnheer Van der Hummes.’ Deze gaf mompelend te kennen, dat hij wist, wat hem te doen stond, legde z'n pet op het bureau en zette z'n naam. ‘Nu hier nog, mijnheer...’ ‘Zo dan!’ ‘Keurig!’, vond de notaris, graaiend in de portefeuille en hij begon uit te tellen: ‘kijk eens, mijnheer... Dat is vijfhonderd... Zevenhonderd... Elfhonderd... Plus vier van vijf en twintig, maakt twaalfhonderd gulden... Hebt U het gezien, mijnheer Van der Hummes?’ ‘Accoord!’, gaf deze terug, vouwde het bankpapier treiterig bedaard op, stak het in z'n binnenzak en greep naar z'n pet: ‘zover bedankt!’ ‘En ik?’, stakkerde Cornelia. ‘Jij ook!’, grijnsde mijnheer Van der Hummes, die naar buiten stapte om de erfenis van z'n vrouw te overhandigen aan z'n bijzit.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
34
Mijnheer Pisalsky Ofschoon de zakkenrollersschool van mijnheer Pisalsky het moest stellen zonder de subsidie van Rijk of Gemeente, floreerde het instituut én door het aantal leerlingen én door de wijze, waarop de betaling van het lesgeld werd geregeld. Het systeem van afbetaling sloeg het ei van Columbus wel niet helemaal van de plank, maar het had toch als oplossing van een schijnbaar moeilijk probleem z'n weerga niet. De leerlingen deden examen in een andermans binnenzak en legden het resultaat in handen van de leermeester, die, naargelang van het succes, lofsprak of misprees. De school van mijnheer Pisalsky bestaat niet meer. Er viel een bom op het gebouw, waar de onderneming was ondergebracht. Het instituut ging in vlammen op en de pop met de bellen werd onder puin en as begraven. Of Pisalsky nog leeft en zich in ons land bevindt, is niet bekend. Hij vertoont zich niet meer op de vlakte, wordt althans niet meer gezien in de stamkroeg van het zware gilde, waar hij vroeger z'n bittertje dronk en met z'n vibrerende baardje achter een krant de gesprekken zwijgend aanhoorde, tot het spraakwater z'n lippen had bereikt en z'n ironie begon te functionneren. Vast staat, dat Pisalsky voor de zelfkant van buitengewone betekenis is geweest en als vraagbaak nimmer in gebreke bleef. Hij had in Polen, z'n geboorteland, een graad behaald, die hem het recht gaf, zich als professor in de binnenvoeringtechniek aan te dienen en - bij de klopjachten de aardbol rond - z'n parate kennis opgevoerd tot een volmaaktheid, die hem in staat stelde, ook de nevenvakken op crimineel gebied te overzien. Hij kon een ieder, die op link uitging, met raad dienen en zou - aangenomen, dat hij nog in leven is - de heer Voordewind op het matje kunnen roepen, teneinde de excommissaris bij te brengen, dat een veroordeling op louter vingerafdrukken niet alleen strijdig is met eisen,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
35 die aan een toonbare bewijsconstructie gesteld mogen worden, maar bovendien nog getuigt van een gevaarlijke onkunde. Gevaarlijk voor de verdachten, wel te verstaan. Want vingerafdrukken kunnen worden uitgeleend, gehuurd of gekocht!! Dat is voor de Polen, Fransen, Engelsen en zo meer geen nieuwtje, maar het blijkt, uit de bewering van de heer Voordewind, dat het hoogstbelangrijke feit nog niet bekend is aan een opperste van de opsporingsdienst, wiens taak het was, bewijzen tegen verdachte personen bijeen te brengen en op de hoogte te blijven van de technische vorderingen op het gebied van de misdaad. Vingerafdrukken kunnen met, en zelfs zonder medeweten van betrokkenen, gebezigd worden om er het een of andere voorwerp mee te bestempelen, te besmetten mogen we zeggen. Het komt weinig voor, omdat de pleger van een misdrijf er meer belang bij heeft, in het geheel geen sporen achter te laten. Maar het is mogelijk, uit wraakzucht of drang tot misleiden, het kunstje te vertonen. Zo'n proef zou er allicht toe bijdragen, de hoge lof van de vingerafdruk, bij de bewijsvoering, een octaaf lager te zingen... en wettigt meteen het beroep van de verdachte op de feiten in de practijk. Het is niet raadzaam, in bijzonderheden af te dalen; de lezer, die geen kraak op het oog heeft, kan het zonder instructies stellen; en de lezer met ambitie voor grotestijl akkevietjes behoort z'n vak te kennen. De bedoeling was, een illusie te signaleren. Bij een oud proces in Frankrijk kwam aan het licht, dat men de vingerafdruk van een onschuldige op de plaats van het misdrijf had achtergelaten. Het overbrengen van het verraderlijke merkteken was geschied door middel van een ei. Hoe men daarbij te werk gaat? Die vraag kan slechts beantwoord worden op een zitting met gesloten deuren. Het instituut van mijnheer Pisalsky werd getroffen en vernietigd. Sommigen mogen er de toorn des hemels in ontwaren, weer anderen zullen de moffen de schuld geven; feit blijft, dat de leerlingen van de grote meester over de werelddelen zijn verspreid en zich in alle moge-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
36 lijke valuta's behelpen, tot heimwee naar de geboortegrond hen dwingt, de Amsterdamse, Rotterdamse of Haagse tram als arbeidsveld te kiezen en met de ontrolde navorderingsformulieren -46, -47, -48, -49 genoegen te nemen. Onder de legio behartigenswaardigheden, die Pisalsky de in sommige opzichten wat achterlijke zware jongens in de lage landen wist bij te brengen, behoort ook het overtroeven van de censuur in de gevangenissen, tuchtscholen, doorgangshuizen, etc. etc. Directeuren, adjuncten, vertegenwoordigers van het O.M. en rechtercommissarissen censureren voorschriftmatig of met lofwaardige ambitie. Ze zijn vaak overbelast en schuiven dan een deel van de vreugd, of de marteling, af op hun ondergeschikten, die in hun onnozelheid al evenzeer vermenen, dat ze lezen wat er wérkelijk in de brieven gezegd wil zijn. Zij hebben nimmer gehoord van mijnheer Pisalsky, die zich in Nederland buiten schot wist te houden. Ze kennen noch de vent noch diens systeem, dat het censureren van de brieven der gedetineerden tot een aanfluiting maakt. Ze hebben wel eens het vermoeden gehad, dat er met codes gewerkt werd en bepaalde hoofdletters als sleutels dienden. Bij die veronderstelling is het gebleven. Ze lezen, wat er ogenschijnlijk staat en geven hun fiat aan het doorzenden van berichten, die onder geen voorwaarde het gesticht hadden mogen verlaten. Als Pisalsky in een zwak moment het geheim van z'n systeem aan de justitie zou openbaren, behoefde geen tijd meer besteed te worden aan het napluizen van onbenulligheden en konden zij, die er mee belast zijn, nuttiger arbeid verrichten of vroeger naar huis gaan. Eén kik van de grote meester zou het vermoeden van het gebruik van codes voorgoed wegnemen, want een heel wat simpeler methode is al jaren in zwang en nog steeds niet ontdekt, gezien het otteren van de censor, in de waan, dat hij het liefdesverlangen van de ingeslotenen onder ogen heeft of uitingen van berouw en beloften van beterschap de ware inhoud van het schrij-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
37 ven behelst. Het censureren is absoluut waardeloos; het belemmert in geen enkel opzicht het vertrouwelijk corresponderen van het zware gilde, dat alle berichten omtrent het lopende proces of tips aangaande nieuw misdrijf naar buiten zendt en zich gnuivend amuseert om de kopzorg, die de directeur van de strafinrichting of mijnheer de officier zich maakt. Anders staat het met de briefwisseling van de kruimelaar, de gelegenheidsdief, het kleine mannetje, dat om het een of andere snertgeval in de lik verzeilde en, evenals in de vrije maatschappij, de klappen krijgt en in de knel raakt. Hij is meestal slecht ontwikkeld, weet bij het schrijven de woordwaarde niet van hetgeen hij neerpent en vergeet, dat er een gepromoveerd jurist op het vinkentouw zit, om het net dicht te halen. O, ja, het kleine mannetje, schuldig of onschuldig, krijgt een advokaat, soms zelfs een advokaat, die wat voor hem doet, niet alleen even vlak voor de zitting komt vertellen, dat hij niet verplicht is, een pleidooi te houden. Er zijn toegewezen verdedigers, die zich de moeite nemen, het dossier in te zien en van de zaak, die hun is toevertrouwd, niet minder afweten dan de rechters. Maar kleine gevallen van dito mannetjes zijn en blijven lopendeband-akkevietjes. Aan kruimeldieverij valt voor de verdediger geen eer te behalen; het belooft geen vette koppen in de kranten en brengt geen geld in het laatje. De vergoeding, die toegewezen advokaten genieten, is maar heel povertjes, staat op geen stukken na in verhouding tot de kosten, die worden gemaakt, om het bewijs van schuld te leveren. Er kan niet worden verwacht, dat een verdediger uit rechtsbesef of liefde voor het nobel officium in eigen zak tast. Wil een advokaat in strafzaken naam maken, dan kan hij bij de jongens van de grote stijl vinden, wat hij zoekt; en wil hij bovendien ook financieel wijzer worden, dan kan hij zich - vaak dank zij de naam, die de zware knullen hem bezorgden - gaan interesseren voor cliënten met een balk in hun blazoen en een accreditief op de bank. Ook voor hén geldt het censureren niet; de advokaat verzorgt
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
38 de correspondentie! Brieven, aan hem gericht, mogen niet worden geopend. Ze zijn taboe en kunnen bij het onbeperkte bezoek worden besproken en opgesteld. Er kunnen dan allerlei maatregelen worden uitgestippeld, teneinde de aanklacht te verzwakken, de aanwijzingen te verdoezelen of de getuigen te bewerken. Is de advokaat er voor in, dan is de bank er goed voor. Mijnheer de officier zit intussen de brieven van de kruimelaartjes te lezen en zet naarstig strepen... Pisalsky lacht! Pisalsky, de spotzieke schurk, lacht boekdelen, ongeschikt voor publicatie... We horen Lem mekkeren en zien, hoe schrikwekkend zijn zwarte ziel afsteekt tegen de witte bef, die de spotvogel zich heeft voorgebonden, om op zijn beurt requisitoir te houden en de duivel te pleizieren. Hij strijkt met z'n uitgestudeerde vingertoppen de fronsen uit z'n bef, zet z'n baret op uiterstgestrengelijk en steekt van wal: Edelachtbare heren, mijnheer de griffier! Als de heer Voordewind, gepensionneerd commissaris van politie, U allen bekend, in z'n gedenkschriften te kennen geeft, dat onder de vele misdrijven, die de rechtbank krijgt te behandelen, oplichting tot de lafste en verachtelijkste behoort, dan kunnen wij dat uit hoofde van inzicht of ervaring onderschrijven. Met inbrekers, die ons adres overslaan, kunnen we nog enigszins sympathiseren, maar oplichters, dat addergebroed, dienen genadeloos vervolgd te worden in ons streven naar een reptielvrij Nederland... Ik verzoek de tribune, niet te applaudisseren! Het is mij, edelachtbare heren, mijnheer de griffier, bekend, dat vele, ja bosjes mensen op een niet onwettige wijze worden opgelicht door overigens keurige heren, die bij een ‘houdt de dief!’ geen ogenblik naar zichzelf zullen grijpen, maar met alle ijver, die de goede burger betaamt, siert en kenmerkt, trachten, het ontsnappen van de benarde gannef te beletten.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
39 We weten bovendien, dat sommigen van die keurigen vrij grote bedragen schenken aan de reclassering en op liefdadigheidsconcerten op de voorste rij zitten, stijfdeftig in het zwart en met gezichten, die zich volkomen hebben aangepast bij het gewicht der omstandigheden. Zij zijn, ontdaan van alle franje, de voedstervaders van de getolereerde zwendel, die de woninglozen hun spaarduitjes ontfutselt, in ruil voor bouwvallen, door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtselen als hechte landhuisjes aangesmeerd. Hoe, edelachtbare heren, moeten we ze noemen, die andere categorie der keurigen, die hun nachtwaker op het hart binden, jegens de boeven actief te zijn, maar, speculerend op het hopen en hunkeren van ongeneeslijke zieken, hun waardeloze stroopjes, kruiden, poeders of pillen als probaat middel aan de man brengen tegen enorme winsten. Het is juist, te beweren, dat oplichting een laf en verachtelijk bedrijf is, maar dan ook alle oplichterij, in welke vorm ook, zo noemen en straf aanpakken. Dan niet langer onderscheid maken, noch in gedenkschriften, noch in de rechtszaal, tussen de handelingen van het gewone- en het uppergaaies! Gaaies is gaaies! Stilte, daar op de tribune! Dan ook ingrijpen zonder aanzien des persoons, diens adres of maatschappelijke positie. Dan ingrijpen zonder verwijl, om te voorkomen, dat de laatste centjes, uitgeteld op de dekens van zo menig sterfbed, worden weggegrist door het keur der keurigen, dat zich gestreeld voelt bij het signaleren van minderwaardige practijken van het vulgus in de achterbuurten. Het ligt niet in m'n bedoelen, edelachtbare heren, mijnheer de griffier, U een hoofdknikken af te dwingen door het schilderen van uitersten. Ik zou nog kunnen spreken over de geraffineerde wijze, waarop polissen van allerlei aard door juristen in elkaar worden gekonkeld, om de verzekerden te neppen. Vergeef het bargoense woord! De voorwaarden
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
40 in sommige polissen zijn zo knap gesteld, dat men welhaast moet gaan twijfelen aan de bedoeling om na het opstrijken van de premies, jaar in jaar uit, ook te betalen als de termijn verlopen is of de omstandigheden het eisen. Er zijn daarnaast de milder vormen van wat ik dan nu maar handelspractijken zal noemen. Waar komt de onuitputtelijke voorraad antiek vandaan?! Hebben uw voorvaderen - ik ben een Pool, edelachtbare heren - dan allen meer dan twintig propvolle kamers en zalen bewoond, rekening houdend met de belangen van het nakroost, dat scheepsladingen aan antiek meubilair naar het buitenland verzond en nog steeds nieuw antiek weet te ontdekken? Is alle zalm, die als zodanig wordt verkocht, zalm? Kunnen alle nieuwe haringen een eed zweren op hun jeugd? Zijn alle schoollaarzen ijzersterk en alle als zodanig aanbevolen stoffen wasecht, kleur-houdend, krimpvrij of waterdicht? Is het adverteren van toekomstvoorspellers, hoe dan ook, een poging tot bedrog of bedoeld als een grootmenselijk streven, het aantal ongelukkige huwelijken wat te verminderen? Bevatten alle versterkende middelen, die als zodanig worden aangeprezen, de oerkracht, die men garandeert? Wat te denken van het pure virginia op zo menig sigarettendoosje en het wijnazijn op de flessen, die een gevaarlijk bocht inhouden? Kan de samenstelling van alle overheerlijke worst een onderzoek verdragen? En is, edelachtbare heren, om op uw eigen terrein te blijven, een dagvaarding, doorspekt met juristenbargoens, een poging, het inzicht van de beklaagde te verhelderen of te verbijsteren? Is zo'n aanvullen van het gevangenismenu met versnaperingen uit de Latijnse gaarkeuken een hoon of een concessie van de universitair gevormden aan de analfabeten? Het is maar een vraag, edelachtbare heren. Het wemelt in m'n notitieboekje van kwesties, die dringend een antwoord behoeven. Ja, ik geef toe, dat ik mijn leerlingen de wereld instuurde als missionarissen van het Willens en Wetens, die bij eventuele tegenslagen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
41 geen al te opzichtig verdriet zullen tonen. In de stamkroeg waar ik m'n bittertje sipte, hebben velen aan m'n lippen gehangen. Toehoorders, wel te verstaan! Groot is mijn invloed op de jongens van de vlakte geweest, maar bedenkelijker het feit, dat ik mijn antimaatschappelijke beschouwingen sluitend wist te dekken met grepen uit de practijken der braven, wier door de wet bestendigde straffeloosheid deed denken aan het erelidmaatschap der coloradokevers van een coöperatie voor aardappelboeren. Niet lachen, daar op de tribune!! Het beginpunt van mijn levensreis lag in Polen en het eindpunt zal waarschijnlijk in Nederland liggen, waar men, evenals overal elders, inbraak onzedelijk noemt, maar zich gnuivend amuseert om een geslaagde kraak in een juwelierszaak. Ik heb me als schurk, die niet ontkende, schurk te zijn en er de consequenties van aanvaardde, meermalen geamuseerd om het stel mummies achter de groene tafel in de gerechtshoven, edelachtbare heren. Ik heb vertegenwoordigers van het Openbare Ministerie gekend, die meer wisten van de dooie Romeinen dan van de levende mens! En er zijn nog steeds officieren van Justitie, die meer weten van Saturnalia in Rome's verdorven oudheid, dan van de woningtoestanden in de Huiveringdwarsstraat. Sta mij toe, mij aan U voor te stellen als een visioenair der ongezelligheid, die in het scherper bewapenen van de politie - om eens iets te noemen - een symptoom der wereldstuiptrekking ontwaar. Vroeger was ik, zo ongeveer bij m'n twaalfde borrel, aan de hoogste noot van mijn aria. Ik begon rond te huppelen als een strandvlo in de wittebroodsdagen. Ik hoorde magische trommels, die hun best deden, het ras der vermoeidheid wat op te porren. Ik danste, edelachtbare heren, mijnheer de griffier, met Themis, de ontfutselde bruid van Jupiter, van en naar de tapkast, viel van de cakewalk in de double skuffle en van de bitter op de straffe catz. Ik eiste bigger and better lynching met een beroep op m'n blauwe neus en de andere kenmerken van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
42 hoger ras. In m'n bezopenheid wilde ik de trantelkooien in de gevangenissen beschikbaar stellen voor de miljoenairshondjes en vervloekt zijn om m'n schrikbarend tekort aan ethische scrupules. Ik begon te dazen over de schoonheid van de boulevards en de van hun glimlach bevrijde tippelaarsters. Ik sprak koude, tochtige woorden over recht en adviseerde m'n toehoorders, hun zielesmart uit te schreeuwen over de vijf werelddelen, of een verticale dood te sterven in het weerlichten van 's werelds ondergang. Waanzinnig werd m'n oreren, terwijl ik schor houvast zocht aan de toonbank en m'n woeste aanhangers verzocht, hetzelfde te doen. Ja, edelachtbare heren, mijnheer de griffier, zover kan het komen om in bovenmenslijke eendracht staande te blijven in een orkaan van teleurstellingen. Zo, allemaal op een kluit in het livrei van het bagno, het plechtig bedrog liquideren en de tanden blootlachen tegen het nageslacht. Als confetti heb ik de beschouwingen om mij heen gesmeten, tot ik leemgrauw neerzeeg met het schuim op m'n mond, om dan weer op te springen en volledig ontremd m'n innerlijke katastrofe op te biechten. Weet, edelachtbare heren, dat ik nog een wereld zonder vingerafdrukken heb gekend! Bij het spel der geslachten raakte ik, als zovelen, onder de voet en werd een van de duizend maal duizenden wier kneuzingen geen dwangbuis meer verdragen. ‘Maak nog es vol!’, was, bij mijn overigens zeldzame dronkenschap, het besluit van de biecht, met een wenk naar de absolutie, die op een presenteerblad werd aangedragen. Ik heb polonaise gestaan in de wijken der ellende en gepoogd, me op te trekken aan m'n schoenlussen. Ik heb mij, ernstiger dan gij, edelachtbare heren, verdiept in het nut der tegenspoeden en na rijp beraad de klok teruggezet op een comfortabeler uur, zonder het koketteren met de aartsengel der vooruitgang op te geven... O, ja, ik weet, dat ik bazel als een psychopaat. Die Hollandse jenever en m'n Poolse tongval... Enfin, vergeef mij m'n hemdsmouwachtige welspre-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
43 kendheid, die zo ongunstig afsteekt bij de vlakke kabbeling van uw soosgesprek. Ziet in mij de fanaticus, wiens ingesneeuwde onwetendheid met de lawine meerolt door de behagelijkheidsidealen, welke gij vertegenwoordigt. Noemt mij een gek en een Lombrosoklantje, maar ontkent niet, dat het velen, ontstellend velen, moeilijk valt, meer in het recht dan in straffe catz te geloven. Hebt maling aan mijn diepschijnende oppervlakkigheden en ziet door de vingers, dat ik de baret heb verwisseld voor de phrygische muts. Gunt mij nog een ogenblik het woord voor ik wijken moet voor de potigheid des doods en afzwaai naar de hoogste toppen der duisternis. Ik zal, edelachtbare heren, mijnheer de griffier, niet veel meer van uw tijd en geduld vergen. Al pratende ben ik tot het besef gekomen, dat ik alleen mezelf begrijp en als impressario van de verbijstering bezig ben, mijn mening onder uw schedeldak te bergen. Welja, laten we er eens om lachen: vrolijkheid is het schoonste masker van de moed! Ik heb nog een kapitaal aan frazen in m'n kop, maar de tijd dringt. Gij hebt het recht, mij te verwijten, dat m'n adem nog langer is dan een zoen in Hollywood, ofschoon ik nog op geen stukken na gezegd heb wat er te zeggen valt van de mijn-luis-is-jouw-luis-kameraadschap. Ik ga! Memoires heb ik niet nagelaten, edelachtbare heren, want ik weet als gij, dat de welbeschreven levens nóg zeldzamer zijn dan de welbestede. Gij zijt de strategen, die ver achter het front des levens de strafmaat bepalen voor hen, die zich in de vuurlijn misdragen. En ik... Ach, ik ben Pisalsky, die, na de legio adviezen aan m'n rotgenoten verstrekt, aan U, edelachtbare heren, slechts één vraag wil stellen: volgens welk wetsartikel had het Romeins Imperium het recht, ineen te storten?
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
44
Never mind De vraag, door Pisalsky gesteld, waar al het antiek vandaan komt, dat museums, magazijnen, winkels, scheepsruimen en woningen vult, kan beantwoord worden door de bevoegden, die het niet verplicht zijn: Pisalsky is dood en een beroep op vakgeheimen wordt als een aanvaardbaar excuus beschouwd. Een andere kwestie is, hoe het antiek kwijt te raken. Daarover kunnen ze een boekje opendoen, de handelaren en Kas de Vrouwendief, van alle markten thuis. Kas werkte samen met Bolle André, een kellner in een voornaam hotel. Naast André beschikte hij nog over een staf van medewerkers in losse dienst, allemaal keurig in de kleren, geoliede haren en manieren, geschapen voor de toneelschool en met pof bij Janus de Himkener, wiens Bargoense naam een Duitse oorsprong deed vermoeden, maar sloeg op het ingelijste portret van Bismarck, dat het gat in de W.C.-deur van de kroeg dekte. Die W.C. was min of meer het privé-kantoor van de Vrouwendief, wiens zaken veelal geen afluisteren velen konden en wiens huisadres verschoond moest blijven van de bekatteringen, die de aard van z'n bedrijf meebrachten. Was er business in het snotje, dan verzamelde Kas z'n getrouwen rond de kroegtafel, of, bij een nog intiemer naproeven van de instructies, in het pleeportaaltje, waar geen ongewenste belangstelling te duchten viel en geen overrompeling kon slagen zolang het ‘Bezet’ de toegang blokkeerde. Janus verzorgde tegen vergoeding van meesnabbelen de telefoon, nam de post aan en zond een ijlbode in gevallen, die spoed vereisten. Het laatste kwam niet zo dikwijls voor, omdat Kas als regel volgens plan werkte en niet van z'n schema afweek, tenzij een onverwacht buitenkansje het ignoreren van de gepatendeerde werkwijze vergde. Kas had al heel wat jennetjes op z'n naam staan,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
45 invallen, die dik brood op de plank hadden gebracht en waarvan sommige een bepaalde faam genoten. Het wegdrukken van incourante effecten, waar zelfs bankiers het slachtoffer van waren geworden, het verkopen van brilliant geslepen saffier, dat de op winst beluste heler een paar ruggen lichter had gemaakt, het promotortje spelen en andere luk-linke vaartjes, die eindigden bij het berusten van de benadeelde of waren doodgelopen in het: ‘Niets aan te doen!’ van de recherche. En weer had Kas een karweitje, dat een nader bekijken vroeg en niet zonder handige assistenten kon worden afgewerkt. Het betrof een seintje, dat door Bolle André was doorgegeven en een toonbaar smakkie beloofde, mits de Bolle niet overdreef en het aas de angel kon camoufleren. Maar dat liet zich bezien in de kroeg van De Himkener, waar Okerdekook en de Lamjat reeds zaten te wachten en door een stille wenk van de Vrouwendief te kennen gaven, dat ze van het meevallertje hadden gehoord... In de lege gelagkamer werd de enscénering uitgewerkt en nam het rolverdelen een aanvang. De Lamjat bleek door de misvormde hand ongeschikt voor de rol, die hem anders het beste lag, maar hij kon door het inschakelen van z'n vrouw toch op vol portie rekenen, terwijl Okerdekook het tekort aan talent kon compenseren door een boerenpetje en een stel klompen. Wat er verder nog te regelen viel, kon worden overgelaten aan de Vrouwendief, die de regie in handen hield. Alles hing af van de vraag of de berichten, die Bolle André doorgaf, geen blijmakertjes waren, werkelijk klopten met de feiten. Als die schatrijke opperofficier, mr Bluntley, verzot was op antiek, zou hij niet te klagen hebben over de service in Holland en met een lading om van te kwijlen terugkeren naar Yankeeland. De Spartakisten gingen in het verslagen Duitsland heidens tekeer, bestormden paleizen en museums en verkwanselden zelfs de slaapmuts van Goethe tegen sigaretten en ouwe klare. Als het niet waar was, behoorde het in elk geval tot de mogelijkheden waarmee te werken viel, tenzij mr Bluntley van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
46 de toestand in Duitsland meer verstand had dan van oude meesters en Delfts aardewerk. Dat zou de kennismaking wel uitbrengen en kon nog altijd worden omgebogen naar een ander verzinseltje op historische grondslag. Het wachten was op verdere gegevens van de Bolle. Deze hield de wieg aan het schommelen, belde na enige dagen weer op, om te melden, dat mr Bluntley de komst van Kas tegemoet zag. De Vrouwendief moest zich echter niet voorstellen als een doodgewone koopman in antiek, maar als een expert, een man met een fijn ontwikkeld kunstgevoel, die uit liefde voor het schone en uit eerbied voor de nalatenschap der vaderen zich zo nu en dan wel eens bemoeide met het verhandelen van oude, waardevolle voorwerpen, wanneer het een verkoop aan vreemdelingen betrof en deze in hun spontaneïteit voor het gebodene behoed moesten worden voor overvragen of bedrog. Kas sprak z'n Engels perfect, zou dus een volmaakt entrée kunnen maken door langs z'n neus weg het slachtoffer te feliciteren met diens goede gesternte, dat hem in connectie had gebracht met de attente ober, wiens belangstelling voor de wensen der gasten spreekwoordelijk was en wiens relaties een bevredigende afloop garandeerden. De kennismaking viel mee, wederzijds. Mr Bluntley had net zoveel verstand van antiek als van polderbemaling en heel wat minder scrupules dan de sterren op z'n kraag deden vermoeden, terwijl Kas nog vlotter was dan z'n bijnaam aangaf. In het gesprek kwam tot uiting, dat mr Bluntley nog rijker was dan de Bolle hem had getaxeerd en het hem geen hang, geen damn kon schelen waar de bullen, die z'n belangstelling hadden, vandaan kwamen. Als ze maar vervoerbaar waren. Hoe zeldzamer hoe liever en never mind waar de Spartakisten het wegsleepten. Uit de paleizen van keizer Bill of uit de kastelen van de jingo's, dat maakte niet uit. Een oud-Hollands of Italiaans schilderij hing aan een Amerikaanse spijker ook niet slecht. Porcelein, meubelen, gobelins, koper, oud tin, alles was welkom en kon
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
47 met de repatriërende troepen via Rotterdam worden vervoerd in kisten van de army, die door saint nor devil geopend mochten worden. Ook wat dat betrof was alles O.K. Met een voor de zoveelste maal herhaald: ‘Allright!’ nam de Vrouwendief afscheid, liet nogmaals doorschemeren, dat hij tiptop relaties had, in de diepte en op de hoogste zetel, stapte in de gecharterde auto en schonk een genadig knikje aan de chauffeur, die z'n pet lichtte of Mercurius zelf 'm de klandisie gunde. Kas wist wat hem te doen stond. Hij reed niet naar de Duitse grens, maar naar een scharrelaartje, dat in Frans Halsen, Rubensen en Michel Angelo's grossierde. Het buurtje leek eerst ongeschikt om de voorname klant te ontvangen, maar bij nader inzien was het logisch, dat gestolen schilderijen niet in huizen en buurten van standing werden ondergebracht. Het vergoorde straatje en de gammele woonst van het scharrelaartje schiepen juist de sfeer van het ongeoorloofde, dat de transactie behoefde. Met een: ‘kan je me aan een sprotje ouwe meesters helpen, Salemans?’, opende de Vrouwendief het onderhandelen en wees met breed gebaar naar de doeken en lijsten in de werkplaats: ‘wat vraag ie voor dat flodderzootje?!’ ‘Flodderzootje?!’, speelde de andere de beledigde, keek over z'n bril naar de verzameling onsterfelijkheid en polste zakelijk: ‘hoeveel mot je er hebben?’ ‘Een half dozijntje... Kan dat?’ ‘Alles kan... Wat zoek ie?’ ‘Dondert niet, als het maar museumstukken zijn. Ze moeten er een beetje gestolen uitzien. Liefst een Rembrandt, een Rubens, een Goya, een Rafael, en een Jankloddermaarraak!... Als je maar zorgt, dat het een beetje oog heeft.’ Kas inspecteerde de vloer. ‘Kunnen die planken er uitgebroken worden?’ ‘Ja, dat heb ik al is een keer aan de hand gehad. Ik stierf daarna zowat van de vlooien!’ ‘Goed, die hoef je er niet bij te leveren!’, lachte de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
48 Vrouwendief jukkend. ‘Die vloer kan dus opengebroken worden. Dat is punt één. En die schilderijen. Zes stuks. De koper moet een beetje keus hebben. Wanneer zijn ze klaar?’ ‘Nou...’, sleepte Salemans en legde z'n bril op z'n onderlip. ‘Zes stuks. En allemaal echt in drie dagen. Je noemt nogal wat!’ ‘De meeste hebben alleen maar een ouwe lijst en wat kraakvernis nodig.’ ‘En het drogen dan?’ ‘Ja, dat kan geen eeuwen geduurd hebben’, besefte de opdrachtgever, trok peinsvoren en besloot: ‘binnen een week dan. Die aanbidding daar, van wie wordt die?’ ‘Tja, dat kan Botticelli wezen, maar het blijft een twijfelaartje’, grapte Salemans, het schilderij in het licht plaatsend. ‘Ik wil er m'n zaligheid niet voor in de waagschaal stellen, maar jij bent tenslotte kunstkenner. Zullen we het maar op Botticelli houden?!’ ‘Welja, laten we die blameren. Wie volgt... Wat is dat voor een doekie?!’ ‘Dat is de Haarlemmerpoort. Maar met een beetje vaardigheid maken we er de Porta del Popolo van... Het doek is oud en het meesterteken kan ik wel even naslaan in een catalogus.’ ‘Kim!’ ‘En wat denk ie hier van?’; de scharrelaar kwam weer aansloffen met het portret van een man met bolhoed en vadermoorder... ‘De lachende Cavalier!... Hou me vast!... Enfin, een andere hoed op en een kraagie van plaatijzer en Frans Hals is overtroffen... Wat heb ie voor een klant op het oog?!’ ‘Een Amerikaan. Hij is in de waan, dat hij museumstukken uit Duitsland krijgt’, liet Kas los, keek weer naar de vloer en gaf te verstaan: ‘Je rol zal je meer opbrengen dan je rotzooi! Deze keer moet je heler wezen. Al wat op je talent als vervalser wijst, moet de deur uit en het schuurtje in. Dan je vloer open en Jan Steen, Rafael en weet ik veel bijzetten in de grafkelder.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
49 ‘De vloer open?!’... Weer verwierp de ander en keek zuinig. ‘Ja, je zit met gestolen goed toch niet in de dakgoot te wuiven, wel?! Al de bullen komen uit Duitsland! De Spartakisten rauzen als de zenuwe. Begrepen?!’ ‘Verstaan...’ ‘Jij bent het gesjochte mannetje, dat z'n huid waagt voor de grote mijnheer, de Lamjat, die ook meekomt. We houden het op Vrijdag... Vrijdagavond. Alles bij slecht licht. Zorgen, dat je lampekousie katzwijmt’, regelde de Vrouwendief, deed keus uit de schilderijen, die volgens zijn mening nog voor een vervalsen van hun wezen en geboortedatum in aanmerking kwamen en nam joviaal afscheid, om in de kroeg van de Himkener de Lamjat nadere instructies te geven. Op het gestelde uur verschenen Kas en Mr. Bluntley in het spaarsverlichte straatje, waar de bedropen straatlantarens meehuiverden in medeplichtigheid. De officier was niet in uniform en de Vrouwendief in de stemming van de fatsoenlijke expert, die zich, nu het puntje bij paaltje kwam, liever niet bemoeide met ongeoorloofde affaires. Weliswaar waren de Spartakisten in sommige delen van Duitsland de baas en bij een revolutie was het begrip diefstal zeer rekbaar, maar... ‘Enfin, ook de neutrale landen hebben verplichting aan Amerika en de ober is tenslotte een vriend’, manoeuvreerde de Vrouwendief, stond op de stoep bij Salemans en belde met gepaste weifeling. De scharrelaar deed open en ging de heren voor met de allure van een doodbidder, die aan de erfgenamen het lijkie laat zien, wees naar de Lamjat, de wachtende eigenaar van de kunstschatten onder de vloer, en hield zich verder afzijdig, met goedgespeelde knijperigheid. De Lamjat verstond geen Engels; hij liet de expert vertolken, dat het een hele toer was geweest in het bezit te komen van de vermaarde meesters, die een boel geld hadden gekost. De koopprijs was hoog opgevoerd en het omkoopgeld om de schilderstukken over de grens te krijgen, had ook nog een slordige duit verslonden. De
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
50 Lamjat was bereid, tegen redelijke prijs te leveren, maar hij moest de zekerheid hebben, dat de ambitie van mr Bluntley serieus was. Het openbreken van de vloer was geen lolletje; en het komen en gaan van louter pottenkijkers kon alleen de ruchtbaarheid bevorderen. Mr. Bluntley sneed de bezwaren af met de beslistheid van de militair, die voor heter vuren had gestaan. Hij was niet gekomen om twijfel te wekken, maar om zaken te doen. Als de schilderijen hem aanstonden, was de rest gauw beklonken: bekijken, betalen en inpakken. Hij had zelf kisten - United-States-Army - en zou de hele boel ingespijkerd laten halen. Geen sterveling zou het in z'n hersens krijgen, het transport te bemoeilijken. Met het vervoer was het O.K. En de money in dollars! De Lamjat was overtuigd, gaf een wenk aan Salemans, die er de koevoet bij te pas bracht. Hij kwakte de vloerdelen links en rechts opzij en daalde af in de diepte en duisternis om de onsterfelijken uit hun sluimer te wekken en aan te reiken, terwijl hij het seintje gaf aan de expert, dat de signatuur van Botticelli nog niet door en door droog was. De Vrouwendief vloekte binnensmonds, nam het doek van Salemans over en hield, om ongelukken te voorkomen, de Lamjat en de koper op een afstand. De eigenaar begreep, dat grote meesters zich niet goed van dichtbij lieten bekijken, deed de nodige passen terug met Mr. Bluntley, die maar half luisterde naar het aanprijzend critiseren van de expert. Hij had, in weerwil van het slechte licht, al gezien, dat Botticelli z'n vak verstond en uitte z'n bewondering: ‘How much?’ ‘Vijf duizend dollar, sir!’, haastte de Lamjat, in het beetje Engels, dat hij bij elkaar wist te spijkeren. ‘Vier duizend’, pingelde de expert. ‘Drie duizend!’, bood Mr. Bluntley, beschouwde de zaak als afgedaan en gaf een wenk naar Salemans om met het volgende nummer op de proppen te komen. Deze nam weer een duik en verscheen met een Val der Engelen van groot formaat, toegeschreven aan Jan Sparenberg, die een leerling van Rubens heette te zijn.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
51 Een knap stuk werk, ofschoon de Vrouwendief als expert er nogal wat op aan te merken had. De vlakverdeling stak niet uit en ook de mannenfiguur op de voorgrond was anatomisch niet helemaal verantwoord. Maar het doek was toch een meesterwerk in z'n soort en, rekening houdend met de herkomst, die geen daglicht kon velen, ongeveer twee duizend dollar waard. Tenslotte was het een doek van groot formaat... ‘Een hele lap!’, hielp de Lamjat, die bij het noemen van de prijs hoofdschuddend te kennen gaf, dat hij met de koopsom niet accoord ging. Weer hakte Mr. Bluntley de knoop door: ‘Five hundred more!’ en streek met vlakke hand over een der gevallen engelen, die amechtig neerzeeg: ‘Poor fellow!’ Hij nam zelf het derde schilderij aan, las de naam: Frans Hals!, liet blijken, dat hij meer van die snuiter gehoord had en regelde met negatie van de expert: ‘Rather good! I like this best!... Five thousand!’ ‘Te goedkoop’, protesteerde de Lamjat, zag aan het dubben van de Vrouwendief, dat er nog even moest worden gemolken, maar berustte, toen de Amerikaan het doek opzij schoof, afstand deed van Frans Hals. De koop werd gesloten. Nog twee meesters werden aan de collectie toegevoegd en een landschap van een onbekende grootheid door de expert als minderwaardig afgewezen en ondergebracht in z'n schuil. Na het optellen van het bedrag en het overhandigen van de chèque, volgde, op voorbeeld van de Lamjat, een vorstelijke fooi aan de bescheiden Salemans, die beloofde, dat aan het verpakken de nodige zorg zou worden besteed. Een brokkie bandijzer viel nog wel op te snorren om de kisten van de Army te verstevigen. Met een: ‘Pleased to meet you!’ werd afscheid genomen van de Lamjat, die als verantwoordelijk man liever bij de zeldzaamheden bleef en zakelijk te kennen gaf, dat Mr. Bluntley, of diens vertegenwoordiger, aanwezig kon zijn bij het inpakken om zich te overtuigen, dat volgens afspraak werd geleverd. De koper geloofde het wel, nodigde z'n expert op een
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
52 borreltje en mocht dan vernemen, dat, waar Mr. Bluntley nog over zoveel lege kisten te beschikken had, de mogelijkheid bestond, nog een prachtverzameling koper, aardewerk, tin en zo meer, te verschepen. Om zeker te zijn, dat uitsluitend stukken van waarde, van onbetwistbare echtheid werden ingeslagen, was het raadzaam het kopen bij antiquairs te vermijden. Die overvroegen tot in het waanzinnige en poogden, vooral bij vreemdelingen, allerlei imitaties of opgelaptheden als echt en zeldzaam van de hand te doen. Hij, de Vrouwendief, kon als expert verbluffende staaltjes van zwendel opsommen. Hij had het meegemaakt, dat een schilderij, toegeschreven aan Honthorst, beroemd om z'n genrestukken, een doodordinair kloddergevalletje was van de een of andere Knollendamse huisschilder, die met wat doffe kleuren en kraakvernis een wanproduct had geschapen en zich niet eens de moeite had genomen, de vertinde kopspijkertjes weg te werken. Nee, het snuffelen bij antiquairs leverde niet op wat voor goed geld geëist mocht worden. Het beste was, regelrecht de boer op te gaan en dan pogen de familiestukken op schouwrand of kabinet te bemachtigen. Dat garandeerde een echtheid van gave exemplaren, zo zeldzaam als de bosnegers in Groenland. Er was misschien wel wat aan te doen om bij de een of andere boer te slagen, al zou het niet meevallen. Want de Hollandse boeren waren sterk gehecht aan hun familiestukken en zo geldzuchtig als koppig. Het zou heel wat prevelen en tactiek vergen om tot zaken te komen. Als Mr. Bluntley er wat voor voelde, was z'n expert bereid, de voelhorens uit te zetten. De antiekliefhebber ging spontaan op het voorstel in, prees z'n geluk en klopte z'n vriend en adviseur bonkend op de schouder, liet borreltje na borreltje aanrukken en beloofde present te zullen zijn, als er een boer te porren was om z'n ouwe rommel in te ruilen voor dollarbills. Blauw aardewerk, koper, dooie voorvaderen, kantwerk; serviezen... Never mind! Het geld was goed en de kooplust niet minder...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
53 Drie dagen later, er moest om het mogelijke opbreken van Mr. Bluntley haast worden gemaakt, kwam het bericht, dat er, ergens in de buurt van Oostvoorne, een boertje huisde, dat er half en half voor was, een deel van z'n ongelofelijke zeldzame erfstukken op te ruimen. Er was koper uit de vijftiende eeuw bij en, naast enkele schotels en vazen van het zogenaamde proletarische genre, een keur van Delfts Blauw dat de ontroering wekte van iedere kunstkenner. Het boertje was zich van de waarde der stukken bewust en stug in het marchanderen. Het stond dus nog niet vast, dat er zaken zouden worden gedaan. Maar het viel te proberen. Mr. Bluntley was van dezelfde opinie, stapte uit z'n auto naar het erf, waar de vrouw van de Lamjat als boerin, met kap en oorijzers, bij de pomp stond met een gevulde emmer en bij het lopen meer hinder had van haar bezerende klompen dan van het verstorend bezoek der vreemde snoeshanen met d'r malle hoedjelichten en stadse vrijpostigheid. Ze wees op het vragen van de Vrouwendief naar de staldeur, waar Okerdekook verscheen, z'n zijden petje in z'n nek schoof en afwachtend z'n handen in z'n broekzakken liet verdwijnen. ‘Is U Van der Velde zelf?!’, opende Kas de kennismaking, keek rond en prees: ‘ligt er hier niet kwaad bij!’ ‘Ik ben Van der Velde, ja!’, negeerde Okerdekook in z'n rol. ‘Wat is de bedoeling?!’ ‘Deze man is een Amerikaan’, introduceerde de Vrouwendief. ‘Hij zou graag eens een Hollandse boerderij willen bezichtigen. Kan dat?’ ‘Dat is te zeggen... Dat gaat de vrouw aan!’, antwoordde het boertje, de emmer van z'n ega overnemend: ‘ka' je visite velen, Neeltje?... Die mijnheer komt helemaal uit Amerika om je binnenkamer en zo te zien.’ Neeltje bleek niet happig, friemelde aan jak en rok, liet zich door de Vrouwendief overhalen, opende de deur en stapte uit haar klompen om voor te gaan. De ingelichte Mr. Bluntley deed wat hem gezegd was: hij toonde belangstelling voor de inrichting van de hofstee, stond
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
54 geamuseerd voor de schouw met de pot op het takkenvuur, liet zich door het trotse boertje meeslepen van de stal naar de bakoven, van de hooimijt naar de schuur en toonde zich uitgelaten dankbaar voor de koffie, die de vrouw intussen had bereid en die in kommen van eeuwen her werd geserveerd. De Vrouwendief maakte attent op het zeldzame gerei, speelde achter de rug van de boerin de verrukte kunstkenner en liet z'n blik gaan van de schouw naar het kabinet met de pullen en schalen en gaf door een hoofdbeweging te kennen, dat ze onbetaalbaar waren. Het boertje kwam binnen, hing z'n pet aan de knop van z'n armstoel en gleed na wat heen en weer praten in het zakelijke, dat beoogd werd. Hij verwierp met bonkig gebaar de mogelijkheid van afstanddoen van z'n erfstukken, streelde het gerei op het tafelzeil met zandstroeve handen en beantwoordde de onverstaanbaarheden van z'n buitenlandse gast met overdreven hoofdschudden. De boerin bleek niet zoveel waarde te hechten aan bullen en traditie, had meer oog voor het chèqueboekje, dat de nuchtere Bluntley toonde. Ze begon haar man te bewerken, somde op, welke lasten betaald moesten worden, vertelde, dat ze in Brielle ook mooie borden en pullen had gezien en begon, door bemiddeling van de Vrouwendief, polsend te onderhandelen met de gretige Amerikaan. Ja, die blauwe borden waren al meer dan driehonderd jaar in de familie en dat koper op en bij de schouw was minstens zo oud. Sommige stukken droegen een jaartal. Veertienhonderd zes en zeventig!! ‘Zeer oud geelgieterswerk. Vermoedelijk uit Brugge of Gent?’, ijverde de expert, de stukken aandragend, om ze in het volle licht te onderzoeken. ‘How much?’, richtte Bluntley zich nogmaals tot de boerin, die plotseling weer de onderdanige speelde en het bepalen van de prijs overliet aan haar wrokkende man, die met een nors gezicht voor zich heenkeek en met de vingertoppen op het tafelblad trommelde. ‘How much?’, drong de gretige Amerikaan, hulp zoekend
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
55 bij de keurende, toetsende Vrouwendief, verslonden door het genot, dat de kunstvoorwerpen hem als vakman verschaften. ‘How much?’ ‘Well...’, rekte Kas, de wandborden en het koperen kistje weer bekijkend, ‘juweeltjes! Stuk voor stuk! Beter nog geen prijs noemen. Eerst proberen wat we los kunnen maken. Dan de hele som. Dat maakt meer indruk. Zoveel duizend ineens. Dat zegt meer. Ik ken de boeren. Laat het maar aan mij over.’ En het kon rustig worden overgelaten aan de expert en zijn handlangers, de boer en de boerin, die kibbelend en koppend alles van de hand deden, al de familiestukken, de hele erfenis, de schitterende verzameling antiek, die een week tevoren was betrokken uit de fabrieken in België. Kisten vol namaak-aardewerk, voorzien van de diverse meestertekens en met rasp en bijtende zuren behandeld, teneinde lichte beschadigingen aan te brengen en barsten in het glazuur te bewerkstelligen. Ook het gloednieuwe koper en tin was in een paar dagen eeuwen verouderd en ging bij de andere schatten scheep met de very pleased Mr. Bluntley, die zich sir liet noemen en ondanks de sterren op z'n kraag als heler bedrogen werd. Hij en zovelen van zijn slag, die zomin als hun bedotters, scrupules kennen en voor de bijl gaan. Never mind!
Dat de ‘fabricage’ van beroemde meesters niet alleen in handen was van Klas de Vrouwendief en zijn medewerkers, bewijst dit recente krantenbericht.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
56
Schorre Lotje In het voormalige Rotterdam werd het beetje stadsschoon nog aangevreten door het viaduct, een ratelend serpent, dat met z'n geraas de paarden uit het gareel joeg, de buitenman de schrik op het lijf wierp en de logementhouders in de binnenstad tot wanhoop bracht. Het miskleurige monster kronkelt nog altijd voort als een ontzaggelijke duizendpoot, maar het biedt geen schuil en schaduw meer aan de tippelaarsters, die achter de pilaren op klandizie aasden en werden opgejaagd door de zedenpolitie, wier taak het is, onze steden - havensteden in het bijzonder - te zuiveren van eennachtsbruiden, zeemansliefjes en dergelijk ontuig. Die horen nu eenmaal niet thuis in een beschaafde gemeenschap, waar de zeeman alle gelegenheid heeft, zich gepaster te vermaken door het bezoeken van het museum van oudheden, het bestuderen van de kladjes van Erasmus, het napluizen van de catalogus in de gemeente-bibliotheek en het zoetzitten met de hevige avonturen van tante Pietje of de ongenaakbaarheid der Vestaalse maagden. Onder het viaduct, in de onmiddellijke omgeving van de Binnenrotte, ijverde de zedenpolitie, joeg de meiden op en slaagde er na langdurige volharding in, de prostituée's te verspreiden over de ganse Maasstad, al bleven de Schiedamsedijk, de Schavensteeg en bepaalde buurtjes te Katendrecht nadien niet van toeloop verstoken. Weliswaar had men het kuisen van de havenstad meer afdoende kunnen nastreven door het sluiten van de riviermond, maar zo'n maatregel strookte niet met de belangen der burgerij en voorspelde moeilijkheden met de B.V.G.V. - de bond van gevallen vrouwen. Haven en prostitutie zijn een onsplitsbaar geheel en zelfs een David in het stenigen van de Goliath der ontucht kan niet ontkennen, dat de vrouw van verdachte zeden is verweven in het patroon van alle havensteden. De losse liefde beheerst er voor een deel de stijl van het
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
57 leven. Hoe de recherche ook poetste en poetst aan het sociale gelaat van Rotterdam of Amsterdam, het kan niet baten: de zedenpolitie zal, hoe bedreven dan ook in de slettenjacht, nimmer het uur der wildschaarste veroorzaken noch beleven... Door een scherm van jaren schouwt de heer Voordewind, z'n ervaringen te boek stellend, naar de vreugd en het leed, dat het leven hem en anderen aandeed. Hij ziet bijwijlen scherp en steekt dan z'n critiek niet onder stoelen of banken, maar hij kan zich, in het vele, dat hij reeds publiceerde, nog steeds niet losmaken van z'n, waarschijnlijk van het platteland meegebrachte verachting voor de vrouw van de vlakte, de veile deern uit de sloppen en stegen van Amsterdam, de prachtstad aan het IJ, waar - evenals in de Maasstad en elders - het ijveren voor levensontkenning zinloos blijft, blijven moet, ondanks krokodillentranen. Men kan hele wouden rooien om de leerlingen van de jongeherenschool het begrip ‘bos’ te laten omschrijven, maar geslachtsdrift laat zich niet uitroeien; bij een kuisheidsepidemie onder de prostitutée's zouden de fatsoenlijke vrouwen het niet lang zonder vuurwapen kunnen stellen, zomin als de dienders bij een oproer. Bijna nergens in de mémoires van de voormalige commissaris een mild begrijpen, een verworven inzicht omtrent de sociale functie van de prostituée's en de tragische lotsbeschikking waardoor zij werden wat ze zijn. Zij en de zwervers, op de plantsoenbanken of onder de bruggen, worden onder de verzamelnaam gespuis te boek gesteld en aan zetter en drukker uitgeleverd. Men kan met rinkelende sleepsabel en gegalonneerde pet langs de beslapen banken heengaan, in de haast het een en ander vertellen omtrent de surnumerairs en jonge inspecteurtjes, die door hun los-vaste minnekozen om een haverklap in de knoei zaten en, als schandaal dreigde, een beroep deden op de beurs van pa. Dat is wel heel interessant, maar een onderzoek in de strafgevangenissen zou uitwijzen, dat velen daar hun vonnis uitzitten, omdat ze géén beroep konden doen op de beurs
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
58 van papa! Alzo: uit een goed gezin, behoorlijk onderwijs, een baantje met toekomst, bij het flodderen met vrouwen drijven op postwissels van huis en dan... het gespuis achter de vodden zitten met kans op promotie en zekerheid van een redelijk pensioen. ‘Jaja,...’ zegt Koekeroe, met een grijns, die zelfs hem misstaat en in een onverstand, dat ergernis wekt: ‘Jaja... Wat een rotzooi! Wat een rotzooi!’ Toegegeven, dat Koekeroe, met z'n gebrek aan burgerzin een scheve kijk heeft op de ordening van onze samenleving en zelf ook maar wat voorzichtiger had moeten zijn bij het kiezen van z'n ouwelui, maar dan blijft toch het feit van die zwervers, zonder onderdak, ineengedoken op de banken, die, het dient gezegd, door de heer Voordewind ook werden gezien, zij het dan ook wat vluchtiger en met minder intens beleven dan de schoonheid van Amsterdam. Ze lagen tegen het voetstuk van het Rembrandtmonument; en niet uit bewondering voor de schilderkunst. Ze strekten zich op de banken in het Vondelpark; en niet om de prins onzer poëten zo dicht mogelijk te benaderen. Er waren andere, minder verheven oorzaken, die hen noopten het Amstelhotel te ignoreren en genoegen te nemen met een schop in de lenden bij het dagen van een nieuwe morgen. Wie zo'n nacht op een bank heeft doorgebracht, vindt dat de wereld er in de ochtend een beetje raar bijligt. Hij kan er met de beste wil niet verliefd op worden en kijkt, met een hunkering die de commissaris ontging, naar de rokende keukenschoorsteen van het huis van bewaring, tegenover het Vondelpark gelegen en, al naar omstandigheden, schrik- of belangwekkend. Enfin, de zwervers lagen op de banken, of aan de voeten van Rembrandt, die peinsde en peinsde... - hij had zelf zulke beroerde ervaringen! - ook geen oplossing wist, maar in elk geval z'n best deed, er een te vinden. Die zwervers lagen daar! Je kon er langs heen wandelen en toch je plicht doen: wachten tot ze zich aan misdrijf schuldig maakten en ze dan inrekenen. Het ei van Columbus! Kalm afwachten en dan ingrijpen. Dat kon
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
59 en gebeurde dan ook met de regelmaat van de hooikoorts, die echter in een ander seizoen valt... Ja, het was hinderlijk: die kerels lagen daar maar steeds de ene wollen deken na de andere te dromen. Je kon ze die liefhebberij gunnen tot ze doodvroren en intussen doorlopen naar het volgende geval: het controleren van de kleine logementjes, waar gelegenheid werd gegeven, evenals in de fijnste hotels, waar de heer Voordewind niet van rept, hoogstwaarschijnlijk bij gebrek aan ervaring. Het probleem laat niet los. Zwervers en prostituée's... Ach, ze staan vaak met een vol hart in een lege wereld, waar bepaalde aanwensels voor fatsoenlijk doorgaan bij hen, die géén slechte dobbel maakten bij het winnen van brood, of het spel der geslachten. Ontdaan van alle locale en nationale snoeverijen zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en zo meer - evenals Parijs, Londen of Brussel - in kaart gebrachte moerassen, die men kan bezien met het oog van de speurende zedendiender, de starre verbazing van de beroofde buitenman, de zalvende blik van de zielennazitter, het gluipse loeren van de souteneur met z'n opgeplakte glimlach, of in het milde licht van een door leed en lijden verworven wijsheid. Voor moeder Natuur is er geen verschil tussen het sterven van een Maharadja en een schelvis. Zij handhaafde haar wetten lang voor de wereld officieel geschapen werd, blijft er in volharden en schrijdt voort door de heersende mensenplaag, die, in een woestijn van kabaal en reclame, rondspookt, almaar beangstigender. Oorlog en ondergang bedreigen de Apollolaan, zowel als het Oudekerksplein, waar men de schouders ophaalt voor de Armageddon, of er de opperste rechtvaardigheid in onderkent en met een: ‘verder geen leed!’ naar de tapkast sloft. Zo ook de nu aftandse Schorre Lotje, een van de tippelaarsters, die in de gedenkschriften van de commissaris een slechte beurt maken. Lotje was vroeger een knappe meid, dat spreekt; lelijke vrijsters lopen weinig gevaar, om na het seizoen der
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
60 liefde een rol te spelen in de annalen van politie of justitie. Lotje was een baas kalle. Het woord moordgriet was nog niet in omloop gezet en Miss Holland lag nog in de luren, toen Lotje al verkering had, inniggemeende verkering, tot ze door een aborteuse naar de rand van het graf werd geholpen en met een sleepbeen het ziekenhuis verliet. Met het lichamelijke ongemak kwam het weer in orde, met de verkering ging het mis. De toekomstdromen verbleekten bij het sporadisch worden van de hooplatende brieven en royale postwissels... Lotje werd uithuizig, was volgens haar verontwaardigde vader verliefd op de liefde. Hij trachtte tevergeefs, z'n dochter van drossen en uitzwieren te weerhouden en schoof op een avond de knip op de deur. De vrijster vond een ander en weer een ander adres; ze grossierde er in en bleef tenslotte hangen op de roofklapper van de beruchte Frettekop, die haar bitwijs maakte in de techniek van het plunderen van de klanten, waar ze zich mee afzonderde. Die techniek, daar zat systeem in, was een vinding van de sluwe souteneur, die zich een speeldoos had aangeschaft, een apparaat met twee deuntjes, die de meiden waarschuwden, of ze al dan niet het kroelen met de cliëntèle moesten voortzetten. Speelde de doos het droeve liedje, dan was het een sein om af te nokken met de kale meheer, in wiens zakken geen stootje van betekenis was gevonden. Dan hoefde de vrouw zich niet te geven, kreeg plotseling last van inkeer en werkte de onbevredigde de deur uit. Gaf het muziekinstrument in de achterkamer echter het: ‘Hup, Carolieneke! Hup, Carolieneke! Hup!’, dan was er een klap gevallen en diende de minnarij te worden geprolongeerd. Lotje stond als landhaai genoteerd bij de recherche, die niet wist, dat zij beestachtig mishandeld werd door de Frettekop, omdat ze zich bleef verzetten tegen de berovingen en reeds meermalen door haar koppigheid een patsie had verknoeid. Ze slaagde er in, zich los te maken van de beruchte souteneur en herleefde op haar
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
61 eigen kamertje, waar ze als vrije meid het tippelen kon hervatten zonder angst voor rammel en kans op arrestatie. Met de toeloop van klanten wilde het echter niet vlotten, in weerwil van haar bekoorlijkheden en vrijsterlijke tactiek bij het aanpappen. Ze had al in dagen geen binkie aan de haak kunnen slaan en begon te vermoeden, dat ze door het ongeluk behengst was. Ze moest het kwaad, dat haar door de een of andere invloed werd berokkend, afschermen, teniet doen door een bespuwd kwartje in haar kous te dragen. Geen gewoon kwartje, want dat hielp niet bij het keren van misfortuin. Het geldstuk moest een oud jaartal dragen en van een bemazzelde gozer zijn. Lotje ging op informatie uit, vernam, dat de Toverbal zonder bekattering een reeks kraakies had opgeknapt. Hij was de man, die haar aan het kluifie in haar kous moest helpen. De Toverbal, die geregeld op link uitging en er altijd goed afkwam, kon het kwaad verjagen. ‘Natuurlijk, Lotje! Met alle plezier!’, zei de Toverbal, schoof het bespuwde kwartje in haar kous en prevelde z'n bezwering: ‘Tikketakketom! Draai de duvel om! Jaag 'm van je lijf en vloer Vliegens naar z'n ouwe moer!’
Dat was goed gewenst, zonder verspreken of haperen, en kon dus z'n uitwerking niet missen. Met de zegen aan haar kuit ging Lotje nog diezelfde middag de vlakte op, pierend naar een binkie. Ze pikte de Blaak, ging de Hoogstraat over en dan langs de zakencafé's op het Beursplein... Nog werkte het kwartje niet; er was geen kerel, die sjoege gaf op haar gefluisterd: ‘ga je mee, schat?’ Maar net toen ze begon te twijfelen aan de toverspreuk van de schenker van het geldstuk, stond er een mijnheer op de hoek van de Molensteeg. Hij gaf antwoord op haar knipoogje en vroeg of ze een biertje lustte.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
62 ‘Dat mag ik niet versmaden!’, hapte Lotje gretig, begreep, dat haar klant liever niet gezien wilde worden, vanwege z'n fatsoen, en gaf wenkend te verstaan, dat hij volgen moest. Op de kamer werd eerst nog een flesje port genekt en aanhalerig gedaan. De bezoeker had geen bezwaar tegen de twee knaken voor de drank en Lotje ging weer vast van de mazzel in haar kous. Omdat de meheer zo gul ‘ja’ had gezegd, wist ze hem nog een poosje aan de smoes te houden en een tweede fles krentenwater te slijten. Ze streek de begunstiger over de dunne haren en mocht vernemen, dat hij tevreden was, thuis niet zo verwend werd en nog nooit eerder bij een publieke vrouw was geweest. Hij vertrouwde Lotje volkomen. Maar toen het ernst werd, deed hij opeens schichtig en zei wel vijf, zes keer, dat hij het toch niet goed aandurfde, omdat hij een portefeuille met veel geld bij zich had. Er viel wel niets te vrezen, maar... Lotje bezwoer bij haar eer - maagdelijkheid is nog moeilijker te bewijzen, dan te bewaren! - dat ze een fatsoenlijke meid was, geen kerels in haar huis lokte om ze te beroven. Ze leefde alleen en als mijnheer de zaak niet vertrouwde, was het nog maar het beste, dat hij het tientje voor de port betaalde en van wiek ging. ‘Nee’, verwierp de bezoeker, ‘ik merk nou wel, dat ik met een betrouwbaar iemand te doen heb...’ Na een goed uur ging de klant weg, betaalde drie tientjes, zei, dat hij Lotje erg lief vond, haar bij een volgend bezoek aan de stad weer hoopte te ontmoeten en bij z'n vrienden zou aanbevelen. Nog geen half uur later, juist toen Lotje voor de spiegel stond, teneinde zich weer presentabel te maken, werd er op de deur gebonkerd. Lotje dacht, dat het een klant was, die haast had, smeet nog vlug de sprei over het bed en riep: ‘binnen!’ Dat had overgeslagen kunnen worden, want de nieuwe bezoekers stonden al midden in de kamer om te zeggen dat ze van de politie waren en huiszoeking kwamen doen.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
63 ‘Huiszoeking?!’ Lotje keek of ze een klap in het gezicht had gekregen en herhaalde: ‘huiszoeking?!... Hier?... Bij mij?... Waarom?!’ ‘Dat zal je zelf het beste weten’, pareerde de oudste van de stillen, die de brigges bleek te zijn, betipte z'n stoppelsnor met de vingertoppen en gaf z'n orders: ‘daar gaan zitten, jij! En niet van de plaats komen! We zullen je maar niet overhoren. Jij en je soort weten toch van niks!’ ‘Ik mag sterven als ik weet waar jullie over smoezen. Wat doe je op m'n vloer?!’, gaf de verdachte terug en trok haar schouders op: ‘pijn in me hoofd! Je doet maar! Als je maar zegt wat er gaande is?!’ ‘Heb jij vanmiddag een klant gehad?’, polste de jongste rechercheur: ‘denk 's na?!’ ‘Daar hoef ik niet over na te denken. Zo druk loopt het niet... Ja, ik heb visite gehad. Een klein uur geleden. Een mijnheer van buiten.’ ‘Dat klopt dus!’, riep de brigges, rondsnuffelend. ‘Dat lieg je dan tenminste niet. En z'n portefeuille? Ook gezien? Nee, hè?!’ ‘Toch wel!’, corrigeerde Lotje. Natuurlijk heb ik die gezien. Er mankeert me niks an m'n ogen. Ik heb de portefeuille en nòg meer gezien. Dat brengt het vak mee... Bruin leer. Hij heeft me er uit betaald. Drie joetjes!’ Ze haalde het geld tussen haar blouse uit: ‘alsjeblieft! Als ze vals zijn, mag ie ze houen! Drie tientjes. Dat is wat hij me na de voorstelling gaf.’ ‘Nee’, pestte de brigges op zijn beurt, ‘niet hij, maar jij hebt jezelf uitbetaald. En nogal scheutig ook! Twaalf duizend gulden!’ ‘Twaalf duizend gulden?!! Vent, je ziet ze rennen!! Ben jij nou hartstikke kreezie?!’, schreeuwde Lotje, opspringend: ‘Twaalf duizend gulden!! Ik?!’ ‘Zitten blijven!’, commandeerde de jongste diender en wilde tussen haar blouse voelen. ‘Klauwen thuis!!’, voorkwam de beklaagde van zich aftrappend: ‘jij kent je dienst niet, kleikaffer!! Als er wat te fouilleren valt, neem je me maar mee naar het bureau!’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
64 ‘Je bent toch anders ook zo preuts niet, wel?!’ ‘De hele wereld mag an m'n lijf kommen, iedereen, behalve jullie! Alles wat jullie aanraken, moet verkalken!’ ‘We zullen maar 's verder snorren’, opperde de brigges. ‘Je doet je best maar’, aanvaardde Lotje. ‘Ik zou m'n grote bek maar houen als ik jou was!’, adviseerde de jongste speurder dreigend. ‘Als ik jou was..., als ik jou was...’, zoog Lotje honend. ‘Als ik jou was, nam ik vandaag nog een duik in de plomp! Er zijn mooier hondjes verzopen!’ De dienaren van recht en orde vingen aan met het doorzoeken van de woning, smeten het verschoten armoetje van de verdachte door het vertrek, beklopten de wanden of het een examineren van een spookkasteel betrof en scheurden de brokken van het behang. Geen plek bleef onberoerd; zelfs de beddetijk werd opengesneden en de vloer door het vulsel omgetoverd in een katoenveld. We mogen er de commissaris hier even aan herinneren, dat, volgens zijn beweren, de zware jongens bij hun hoognoodpijnlijke visites de vernieling beperken tot het strikt onvermijdelijke. Toen er in de kamer van Lotje niet veel meer stuk te maken viel, gingen de speurders de gang op om er daar een puinhoop van te maken. De brigges morrelde met de gebruiksvoorwerpen op de W.C. en riep opeens: ‘hebben!’, z'n collega de vermiste portefeuille tonend... ‘Leeg natuurlijk!’ ‘Dat spreekt!’ Lotje verstijfde op haar stoel, kreeg het op haar zenuwen en begon te schreien. ‘Eerst bekken en dan grienen. Ja, dat kennen we! Bewaar je traantjes maar voor in de cel!’, adviseerde de brigges en drong: ‘waar is het geld? Biecht 's op!’ ‘Ik weet van niks’, snikte Lotje. ‘Nee, dat zal wel! Stuk voor stuk op je achterhoofd gevallen, jullie. Je hebt de centen zeker al aan je pooier gegeven, hè?’ ‘Ik weet nergens van...’ ‘Enfin, dat zoeken we op het bureau wel uit. De zaak
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
65 is rond’, concludeerde de brigadier, z'n stoppelsnor weer betippend: ‘je bent gearresteerd!’ Op het bureau werd Lotje geconfronteerd met haar slachtoffer, de ontstelde mijnheer, die haar aanwees als de vrouw, waarmee hij zich helaas had ingelaten. ‘Nou, je hoort het!’, baste de commissaris. ‘Je hebt deze mijnheer beroofd van twaalf duizend gulden. Nog niet mis ook!’ ‘Ik weet nergens van, mijnheer!’ ‘Tja, maar je hoort het, hè? Mijnheer weet zeer pertinent, dat jij de vrouw bent, waar hij zich mee heeft afgezonderd. Jij hebt dat gevalletje geflikt! College gelopen bij de Frettekop, nietwaar?’ ‘Ja, maar...’ ‘De portefeuille is onder verdachte omstandigheden gevonden in je huis. Op de W.C.! Was dat uit angst voor dieven?... Ik zou maar bekennen als ik jou was. Dan kun je tenminste nog op clementie rekenen, straks op de rechtzitting.’ ‘Die mijnheer daar’, kwam Lotje wijzend los, ‘is een ploert of een gek! En dat is alles wat ik U te zeggen heb.’ Ze wendde zich weer tot de aanklager: ‘jij! Jij! En geen mens anders! Als je nog een greintje hart in je bast hebt, zeg je de waarheid! Jij hebt die portefeuille daar neergelegd... En God mag weten waarom!... Mijnheer de commissaris, ik zeg, dat die man liegt!’ ‘Waarom zou mijnheer liegen?’ ‘Dat weet ik niet... Het is een fantast, of een schurk!’ ‘Genoeg!’, vond de commissaris, ‘mijnheer staat hier niet om na de beroving nog beledigd te worden door een...’ ‘Hoer!’ vulde Lotje grimmig aan. ‘Door een slet, die niet mag vergeten, dat haar klanten heer blijven om bij godallemachtig te zweren, dat ze zo stinkend braaf zijn. Zulke patsers mogen tegen ons getuigen, omdat wij...’ ‘Zwijg!’ ‘Ik zeg’, ignoreerde Lotje, ‘dat er nog nooit een commissaris is geweest, die een onderzoek heeft ingesteld naar het hoe en waarom van de vrouwen van de vlakte! Hij daar en al die viezerikken mogen aanklagen en d'r
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
66 vingers opsteken! Wanneer komt ons recht eens aan de beurt?! Ik heb die vent niet bestolen... En als ik het wel gedaan had, was het nog op geen stukken na de prijs, die ik betaald heb om hem en z'n soort van dienst te zijn!!’ ‘Zwijg!!’ ‘Zwijgen... Ja, mijnheer de commissaris... Opzitten en pootjes geven, daar worden u en ons soort vrouwen voor betaald. Die mijnheer daar, met z'n fielterijen...’ ‘Genoeg!!’, bulderde de politiechef. ‘Breng die vrouw naar beneden, hok vijf!!’ Lotje werd op een gewelletje naar de cel gesleept en ging twee dagen later over naar het huis van bewaring, terwijl de beroofde terugging naar z'n vrouw en kinderen, ergens op de Zeeuwse eilanden, waar hij als directeur van een handelsbedrijf over de kas ging en als lid van de kerk geen Zondag oversloeg. Z'n zoon studeerde in Leiden en z'n dochter vergat nimmer, de knip op de deur te schuiven, uit angst voor insluipers en ander gespuis. Haar brave pa had gespeculeerd en verduisteringen gepleegd, teneinde z'n schulden te dekken. Toen contrôle dreigde, had mijnheer geen raad meer geweten, op het punt gestaan naam en vrijheid te verliezen. Er moest wat op gevonden worden om z'n reputatie en de toekomst van z'n kinderen te redden... En toen gebeurde wat de onderwereld weet, maar Lotje niet bewijzen kon: mijnheer schreef in z'n nood een brief aan een oude vriend in Rotterdam, die weliswaar niet in staat bleek, hem met een dikke tien duizend gulden bij te springen, maar van wanten wist. Hij adviseerde de vriend in de knoei z'n positie en zo veilig te stellen door de een of andere uitspringer. Er was wel wat op te vinden om het belabberde geval mak te houden. Mijnheer X moest zo spoedig mogelijk naar de stad komen om overleg te plegen. En daar zaten ze dan, streng entre nous en onder een pittige borrel, mijnheer en z'n vriend, die na het ophalen van gezellige belevenissen uit vroeger dagen, opende met: ‘thuis dus verder alles in orde... Hoe groot is het bedrag, dat je zoek maakte?’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
67 ‘Ongeveer twaalf duizend gulden...’ ‘Beter dan zo'n heel klein beetje!’, lachte de vriend. ‘Enfin, het bedrag maakt tenslotte niet zoveel uit. Het gaat er om, je, hoe dan ook, buiten schot te houden. Ik heb er wat op gevonden. Niet bepaald een glansrol... Maar je hebt geen keus. Het beroerde is, dat je, om echtelijke heibel te voorkomen, je vrouw op de hoogte moet stellen van het ongeval.’ ‘Ongeval?!’ ‘Ja! Je komt, laten we zeggen tegen het einde van de volgende week, naar Rotterdam om betalingen te doen. Kan dat?’ ‘Ja, dat zal wel gaan, maar...’ ‘Je komt zogenaamd met het bedrag, dat je zoek hebt gemaakt’, regelde de vriend zakelijk. ‘Gebeurt het wel meer, dat je firma's bezoekt en dan meteen betalingen doet, Karel?’ Deze knikte bevestigend. ‘Daarin steekt dus niets verdachts?’ ‘Nee...’ ‘Dan ben je al half gered!’, verzekerde de vriend met bemoedigende schouderklop, schonk nog een borrel in en vervolgde, zuiniger kijkend: ‘het vervloekte is, dat je vrouw aan de weet zal komen, dat je je met een snol hebt afgegeven.’ ‘Nee! Te krankzinnig!!’, verwierp de knoeier afkerig. ‘Ik? Met zo'n vrouw?’ ‘Te gek? Toch niet!’, meende de ander. ‘Ook je ega heeft er belang bij, dat jij niet als dief wordt aangeklaagd en de bak indraait. Een man, die een slippertje maakt, is een zwakkeling, die eens extra onder de preek moet, maar hij is geen boef, geen schandvlek voor z'n familie -...’ ‘Ja, maar...’ ‘Nee, je hebt, vergeef me, gestolen, Je hebt je schuldig gemaakt aan misdrijf. Ja, het klinkt hard, maar de zaken staan nu eenmaal niet anders. Als je veroordeeld wordt - en dat word je als je gapperijen uitkomen - ontploft jouw bestaan, het respect van je dochter en de carrière
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
68 van je zoon. Je moet je zien te redden. Breng je vrouw bij, dat ze te kiezen heeft tussen een echtgenoot, die een kast bezocht of een man, die gezeten heeft.’ ‘Maar waarom moet ik naar een publieke vrouw?’, kwam de ander weer afkerig in verzet. ‘Zit ik nog niet genoeg in de knijp? Wat moet ik bij zo'n snol doen?’ ‘Je laten beroven!’, gaf de vriend bondig terug. ‘Je komt naar de stad, zogenaamd betalingen doen en gaat dan, onnozele buitenman, die je bent, met zo'n troel mee, met zo'n landhaai, die jou uitplundert.’ ‘Van wat?!’ ‘Van hetgeen je niet bezit... Van je schulden!’ ‘Ja maar...’ ‘Geen maren!’, gispte de adviseur. ‘Maren had je moeten hebben, toen je je handen in de kas sloeg of het een haverkist was. Praatjes vullen geen gaatjes in de effectentrommel. Ik heb je beloofd, je te zullen helpen. Ik doe je een uitredding aan de hand en jij zegt ja of nee. Je gaat op stap met de vrouw, die ik je aanwijs en gedraagt je, zoals je je bij zo'n aansluiting gedragen moet. Je neemt een paar tientjes mee, maakt een beetje show met je portefeuille, speelt de royale jongen en moffelt na het avontuur je portefeuille leeg weg in haar huis. Waar en hoe, dat is jouw zaak. Na het bezoek mis je je geld en holt naar het politiebureau. Begrepen?’ ‘Ja...’ ‘Je vraagt de commissaris te spreken en begint te jammeren: ‘o, mijnheer!... Mijnheer de commissaris, ik ben m'n portefeuille kwijtgeraakt bij zo'n sloerie... Twaalf duizend gulden! Twaalf duizend! Geld van m'n firma! Kwijtgeraakt bij zo'n del van de vlakte!’ ‘Ja, maar als ze nou eens gaan vermoeden, dat...’ ‘Maak je geen kopzorg, Karel! Alleen de zeden van die vrouw zijn verdacht, van mijnheer nooit! Er kan je niks gebeuren! Je jammert maar een eind weg en noemt het een schandaal, dat de politie dergelijke misdrijven niet weet te voorkomen. Je snottert de maan van de hemel bij de commissaris, die in alle losse mokkels uitvaagsel ziet en ze onder de verzamelnaam gaaies al veroordeeld
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
69 heeft nog voor ze aan het woord kunnen komen. Die kans wordt hun trouwens niet gelaten. Jij brult en soebat: ‘o, mijnheer! Wat moet ik beginnen! Wat moet ik beginnen!!’ ‘En dan?’ ‘De rest laat je maar aan de gerechtigheid over...’ En daar kòn het aan overgelaten worden: het wettig en overtuigend bewijs werd geleverd; Lotje kreeg drie jaar en na het ontslag de reclassering aan de deur.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
70
Sherlock Boterboor Men kan trieste gevallen van de moppige kant belichten, de lachers winnen en een open doekje forceren. Het is evenwel mogelijk, gezellig te zijn, zonder de werkelijkheid geweld aan te doen. Niemand zal tegenspreken, dat ook onder de jongens van het zware gilde het verraad huist, slachtoffers maakt en het opschikken op de ranglijst bij de recherche wat bevordert. Het moet de heer Voordewind echter bekend zijn, dat Hermandad, bij zijn poging, verraders te ronselen, meermalen in de heupzwaai ging en dat niet alle versliecheraars pret beleefden van de uitbetaalde beloning. Hij weet als voormalig politieman heel wel, wiens lijk in de duinen werd gevonden en heeft waarschijnlijk van collega's vernomen, hoe de verrader D.M. levend werd verbrand in de auto, gekocht van het Judasloon. Verraad sluipt rond in alle lagen van de samenleving. Maar wat de commissaris niet vertelt en juist door hem gesignaleerd diende te worden, is het feit, dat verraad van naam verandert en zich verdeftigt in de toplaag. In de zogenaamde onderwereld heet verraad verraad, maar zodra een duizelhoog College een diepe kniebuiging maakt voor de bezetter, voor de vijand van recht en orde, spreken we van... gebrek aan houding! Een zware jongen, die handlangersdiensten aan de recherche verleent, is een loenenaar, omdat je het in de penozewereld geen concordaat kunt noemen, zonder een daverend hoongelach te verwekken... Ja, in het leven van de ouwe knullen liggen schaterlach en huivering pal naast elkander: het schateren om het verraad in zwachtels en het huiverig zijn voor karakterlozen in eigen kring, voor snurkers, die te veel weten en te weinig merg bezitten. Dat de recherche met alle middelen, die geoorloofd heten te zijn, tracht, de opgedragen taak tot een goed einde te brengen, laat zich verstaan; en dat de rechters complimentjes uitdelen aan
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
71 de verrader, is hun zaak. Maar te verzwijgen, dat het werken met spionnen meermalen op een sof of een klucht uitliep is onbillijk jegens de knullen, die het 'm flikten; toonden dat zij, vatbaar voor een gijntje, zo onomkoopbaar bleken te zijn als een Robespierre. Wat de meerderheid van een volk in een zekere periode als zedelijk voelt, is zedelijk. Welnu, de overgrote meerderheid van het volk veracht het verraad en de verrader met een ingeschapen afkeer, maar het voelt zich verre van onprettig bij het verraden van de ronzelaars van het verraad, hetgeen een aanwijzing is, dat het ondervolgende niet zal uitlopen op een nationale snotterdag... Dagenlang stonden de kranten vol met bijzonderheden - juiste bevinding en duimzog - over een grote kraak, waarbij meer dan een ton aan goud en juwelen werd buitgemaakt. Politie en justitie ijverden om de zaak tot klaarheid te brengen en de verzekering loofde een pittige prijs uit, teneinde het opsporen van het gestolene en het arresteren van de daders te bevorderen. Er liepen allerlei geruchten: het ongelooflijk staaltje vakwerk wekte het vermoeden, dat er een foef achter zat en de juwelier er meer van wist. Er werden verdachtmakingen geuit en toespelingen gemaakt op de doofpot. Het niet slagen van de justitie werd door velen afgedaan met een grijns, een knipoogje, of het ophalen van de schouders, hetgeen haar noopte, de inspanning tot het uiterste op te voeren en er haar toe bracht, mede door de aanwijzingen, die zij meende te bezitten, gebruik te maken van figuren, die in de onderwereld door en door thuis waren en er misschien niet tegen op zagen, zich te laten kopen. Ze zouden, onverschillig het aantal vonnissen, dat ze op hun naam hadden staan, in dienst van de opsporing werkzaam zijn, teneinde door hun inlichtingen, etc. het gewenste resultaat te bereiken en de beloning te incasseren. Het onderzoek was in hoofdzaak in handen van een commissaris, die door de zware jongens ome Kobus werd genoemd, maar blijkbaar geen kans zag, zich een medewerker uit de onderwereld te verzekeren en contact
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
72 zocht met een collega, ome Glimmerik - zo geheten om z'n puilogen - die meende wel in staat te zijn, de begeerde snuiter te leveren. Hij had een knaap op het oog, die door z'n antecedenten het bewijs had gegeven, niet alleen sluw en intelligent te zijn, maar bovendien verbluffende staaltjes van initiatief had getoond, welbespraakt was, zich door z'n vlotte allures in alle kringen kon bewegen en nimmer blijk had gegeven van benepen vijandigheid jegens recherche, rechters of getuigen. Hij heette Zo en Zo, stond op de vlakte echter bekend als de Boterboor. Met hem viel wat aan te vangen. De moeilijkheid was evenwel, hem op het bureau te krijgen. Hij was een van degenen, die de wetten en verordeningen kon opdreunen en zou, op het verzoek naar het bureau te komen om te onderhandelen, geamuseerd antwoorden: ‘vrijwillig naar meneertje? Laat je niet uitlachen! Doe ome Glimmerik de complimenten en vraag, of z'n verstandskies al door is!’ Er moest wat anders op verzonnen worden om de Boterboor naar het bureau te krijgen. Het middel lag voor de hand. Het was wel niet overeenkomstig de voorschriften, die het arresteren zonder motief verbieden, maar het was, bij het tekort aan meesterschap in het manoeuvreren, zo logisch als radicaal en beantwoordde aan het gestelde doel. Ome Glimmerik liet de Boterboor aanhouden en voorgeleiden inzake een misdrijf, waar hij part noch deel aan had. De verdachte werd, om de schijn te redden, geconfronteerd met een mollige juffrouw, die verbaasd nee schudde. Daarna werd de Boterboor uitgenodigd om, con amore, plaats te nemen op een mooie stoel in het heilige der heiligen. Op de schrijftafel lonkte een doosje prima saffiaantjes en bij het raam stond ome Kobus mislukt onzijdig op een sigaartje te pruimen. ‘Neem een sigaret, Arie!’, animeerde de Glimmerik, de zitting openend, bood vuur en vertelde, wat de Boterboor al wist: ‘we hebben je laten arresteren, maar dat was een smoesje. Ja, daar kom ik rond voor uit! Er was geen ander middel om je hier te krijgen en we, - ik en
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
73 m'n collega, - wilden graag eens met je babbelen. Kan dat?’ ‘Altijd...’ ‘Jij, die zo door en door op de hoogte bent van alles wat er in jullie wereld geschiedt, kan ons en jezelf van dienst zijn.’ ‘O!’, begreep de Boterboor, inhaleerde diep en mekkerde geamuseerd: ‘ik in dienst van de politie! Maak ik nog kans op de strepen en een eervolle vermelding?’ ‘Dat is te zeggen’, kwam ome Kobus, een stoel bijschuivend, los: ‘voor wat hoort wat, hè? Het gaat om de zaak X. Als jij je verdienstelijk zoudt willen maken door de justitie te helpen bij het opsporen van daders en buit dan...’ ‘Dan mag ik bij een volgend vonnis m'n jubileum vieren!’ ‘Hij is goed!’, lachte de Glimmerik geforceerd, overhandigde weer een sigaret en polste: ‘weet je wat van die kraak af?’ ‘Ik ben gewoon, op een politiebureau altijd nee te zeggen’, liet de Boterboor in het midden, keek met een olijke twinkel in z'n donkere ogen naar de beide ronselaars en bedacht, plots ernstig: ‘de beloning... Tien ruggen! Dan kon ik een poossie vacantie nemen!’ ‘Zo is het’, hapte Kobus, met een wenk naar z'n confrater: ‘laat me even. Je bent geen brave jongen, Arie, maar je kunt toch altijd voor de draad komen met je kunsies. Natuurlijk zitten we je achter je vodden, maar je mag wel weten, dat we toch vaak respect hebben gehad voor je optreden. Je bleef altijd gentleman. Al wat je flikte, bleef binnen de perken van wat wij politiemannen toonbare akkevietjes noemen. Maar je loopt er mee haakstuk. Jij met je heldere kop hebt toch zeker geen lust, de helft van je leven in de gevangenis door te brengen?’ ‘Nee, zo'n abonnement ben ik niet wild op’, beaamde de Boterboor en gaf uiting aan z'n gestreeld zijn. ‘Dat dacht ik ook!’, hielp ome Glimmerik, liet thee aanrukken en gaf te verstaan: ‘wij kennen elkaar langer
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
74 dan vandaag, Arie. Ik heb je meermalen in het hok moeten slingeren, maar daarbij altijd het gevoel gehad, dat jij daar niet hoorde, dat je anders en beter kon. Jij met je kloeke verstand en je goede manieren. Het is niet toevallig, dat ik je hier liet komen. Jij steekt ver uit boven het stelletje, waar je mee om gaat en door een verkeerde opvatting van solidariteit jezelf waagt en opoffert. Ik waardeer je om je capaciteiten en menselijkheid. En ook mijnheer de officier heeft zich, wat dat betreft, gunstig over je uitgelaten.’ ‘O toch?’ ‘Ja! En ook deze commissaris hier, die op de hoogte gesteld is van je werkelijk wezen, neemt aan, dat jij anders kan en wil. Als je accoord zou kunnen gaan met ons voorstel, is je kostje gekocht, Arie!... Tien duizend gulden is geen...’ ‘Poep en drie knikkers. Dat ben ik met de heren eens, maar...’ ‘We begrijpen je weerzin om anderen in het gevang te helpen, maar tenslotte ben jij de man niet, die arresteert en straf uitdeelt. Daar sta jij buiten. Bekijk het nou ook eens van die kant.’ ‘Van die kant...’, verwerkte de Boterboor, zat met strak gezicht te staren naar het portret van een dooie hoofdcommissaris en dubde: ‘ja... als ik verder overal buiten kan blijven en de beloning vaststaat... Ik ben er niet heet op, om jullie te helpen. Kan het werkelijk geheim blijven? Ik bedoel: wordt het strikt onder ons gehouden?’ ‘Dat spreekt!!’, animeerden Kobus en de Glimmerik: ‘we hebben er zelf alle belang bij, dat jouw assistentie niet aan de grote klok wordt gehangen. We geven je de absolute verzekering, dat er van onze kant nooit iets van zal uitlekken.’ ‘Dat neem ik wel aan’, aanvaardde de Boterboor met een trek om de mond, een zweem van spot, die de commissarissen ontging. ‘Zijn we het eens geworden?’, drong de Glimmerik, zag dat hij te wild van stapel liep en retireerde: ‘ik voel
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
75 wel, dat het je moeilijk valt, een beslissing te nemen. Jij bent niet verliefd op de justitie en al wat er mee te maken heeft.’ ‘Nee, zo'n verkering,... Aboe!’, grapte de Boterboor, staarde weer naar het dooie opperhoofd om met een schouderophalen te vergoelijken: ‘als ik op jullie voorstel inga, is het niet om de centen. Die tien duizend gulden... Als ik ze niet vang, flikt een ander het. Die worden door de verzekering betaald, hè?... Mooi! Met geld van de justitie zou ik me een verraaier weten. Het gaat tenslotte om...’ ‘Om het recht’, stuwde de Glimmerik, zich vergalopperend. ‘Het recht!! Nee, laten we nou gezellig blijven! Jullie en ik... wij hoeven mekaar toch geen Mietje te noemen. Het recht... Als het me daarom ging, rookte ik me liever dood aan je sigaretje. Nog één woord over de gerechtigheid en de soep is verbremd. Dan zoek ie voor mij maar een ander.’ ‘We komen er wel!’, voorzag ome Kobus, verzekerde met een gulle schouderklop: ‘als jouw medewerking verzekerd is, wordt er bereikt, wat we beogen. Daar ga ik vast van. Je hebt meteen de kans, je te rehabiliteren. Een ieder zal graag vergeten, dat je wel eens een scheve schaats hebt gereden. Misschien is het mogelijk, je onder te brengen in het een of andere baantje. Als je daar wat voor voelt tenminste...’ De Boterboor lachte voor zich heen: ‘een baantje? Ja, als ereis een bankier de pijp uitgaat, hou ik me aanbevolen. Ik ga dan zelf over de kas, dat spreekt. Ik vertrouw het geteisem niet!... Baantje!... Enfin, dat valt later nog te bekijken.’ ‘Wat weet je van die inbraak en het opbergen van de buit af, Arie?’, hunkerde de Glimmerik. ‘Als ik A zeg, moet ik ook B zeggen’, kwam hoopgevend van de ondervraagde, die door een hoofdknikken te kennen gaf, dat hij belangwekkende bijzonderheden wist en op het voorstel van de heren inging. Hij zocht wat meer gemak in de leunstoel, deed knus onder-ons
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
76 en begon te rafelen aan het mysterie. Hij gaf z'n openbaringen met niet meer onwaarschijnlijkheden dan ze konden verdragen, wist meesterlijk gebruik te maken van hetgeen de kranten reeds hadden gepubliceerd, de onderwereld kwijt wilde en aan de bittertafels werd gefluisterd. Een aantal punten klopte verbluffend met de aanwijzingen in het dossier en verstevigde de overtuiging van ome Kobus en de Glimmerik, die in hun enthousiasme niet meer twijfelden aan de goede greep, en soepeler werden in het toezeggen van bepaalde wensen, naarmate de Boterboor z'n geheimen bloot gaf. Hij kon het, om te beginnen, niet zonder voorschot stellen. Met reizen en trekken, om de buit op te sporen, waren onkosten gemoeid. Hij leefde bovendien met Greet de Sailorqueen, die wel te vertrouwen, maar niet te verwaarlozen viel. Zij was het niet te krenterig gewend en moest gedurende het speuren van haar bedgenoot redelijk in de schatkist kunnen grabbelen. ‘Geen bezwaar!’ ‘Prima!’, vond de Boterboor, nog niet aan het einde van de moeilijkheden, die z'n optreden als detective in de weg stonden. De feiten wezen uit, dat het gescharrel en gekwansel met de juwelen in hoge kringen speelde en dat bracht weer nieuwe uitgaven mee, want de garderobe van de noodhulprechercheur was niet berekend op gala-avonden, buitenlandse reizen of nationale plechtigheden. Eén fout in de regie kon het onderzoek hopeloos verpuisten, terwijl een behoorlijke uitrusting de kans van slagen welhaast zeker stelde. Naar omstandigheden gesoigneerd, een beetje slordig met fooien en omkoopgeld, geen kopzorg over de welstand van de Sailorqueen, dat waren de voorwaarden om te triomferen en nog maar een armelijke beloning in verhouding tot het succes, dat de justitie meer zou sieren dan het opverven van het gerechtsgebouw, wat heel wat meer kostte. Het betoog sloeg in; het was steekhoudend! Aan de gestelde eisen werd niet getornd en aan het gemonkel van de Boterboor geen aandacht geschonken. Hij zou,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
77 om er geen gras over te laten groeien, de volgende dag reeds in het geweer komen. Afgesproken werd, dat hij zich in een van de voornaamste kledingmagazijnen in Den Haag van het nodige kon voorzien, tegelijkertijd een voorschotje mocht incasseren en de postwissel aan Greet zou worden verzonden. Met de beste wensen van de Glimmerik en de zegen van ome Kobus vertrok Sherlock Boterboor om z'n maatregelen te nemen, z'n plannen uit te stippelen en het succes van de justitie met één te vermeerderen. In een reiscostuum, waar zelfs de adel van omviel, stapte de geronselde in de trein naar Amsterdam, waar hij te beschikken kreeg over een heuselijke rechercheur, om de kas te dragen, rapport uit te brengen en op het grootse moment de arrestaties te verrichten. Want aanhouden en opbrengen van de verdachten, daartoe was de Boterboor niet bevoegd, hetgeen hem razend speet. Het belette hem, de klucht op te voeren tot een daverende slot-acte. Het was hem een jaar van z'n leven waard geweest, met de een of andere procureur-generaal aan de ketting bij ome Kobus het bureau binnen te stappen: ‘de zaak is rond, meneer! Dondert 'm maar in het hok!’ De Boterboor moest genoegen nemen met de kansen, die hem waren gelaten en buitte ze uit met het talent van Sherlock Holmes en de schaterlach als van een middaghemel in de hondsdagen. Met het reiscostuum kwamen de reislust en de scherpzinnigheid; het spoor van dieven en buit leidde naar Londen, waar veel gespuis huisde en de Boterboor nog nooit geweest was. Hij gaf opdracht aan z'n adjudant, de tickets te verzorgen: eerste klasse, want hij kon het geraas van de schroeven niet aan z'n hersens velen. De zaak waar het om ging, vergde volledige concentratie van het speurvermogen... Na enige dagen snorren in de Britse hoofdstad, van de ene bus op de andere, van de ondergrondse in een taxi, uit de taxi weer op een rondvaartboot op de Theems en van het water op de trein naar Bath, waar het spoor
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
78 van de dieven en de opkopers doodliep. Maar in Bath hadden de oude Romeinen zich reeds thuisgevoeld, heul gezocht voor hun rheumatische en juridische aandoening door te water te springen. Ook de Boterboor nam duik op duik in de warme bron, kwam wel zonder inbrekers en juwelen boven water, maar hij voelde zich gesterkt voor het heropenen van de klopjacht en schudde de nieuwe aanwijzingen zo te zeggen uit z'n zwembroek. Vliegens naar Harwich! In de D-trein de spijskaart en het orakel raadplegen en met de nachtboot oversteken, om zonder verwijl naar Keulen te reizen, huiszoeking te doen in de Dom, waar de dieven, volgens informatie, te biecht waren geweest! Dan door naar Oldenzaal, naar een tante van de Boterboor, een zuster van z'n moeder, die hem alhaast vergeten was, maar dringend op de hoogte moest worden gesteld van neefs vorderingen op politioneel gebied. Van Oldenzaal liep het spoor van de daders naar Utrecht, waar een dag gerust moest worden wegens overspanning van brein en maagwand. Sherlock kikkerde gelukkig weer op en hervatte z'n uitsloverij in dienst van Hermandad en Themis. Ook in Utrecht en omstreken, waar het in het voorjaar zo mooi was, geen resultaat. De boeven moesten uitgekookte jongens zijn en in het snotje hebben, dat ze niet door de eerste de beste klungel op de hielen werden gezeten. Dat bleek uit hun kris-kras ontwijken van de grote ontmoeting! Ze meenden waarschijnlijk, op die wijze de dans te ontspringen, maar ze vergaten, dat hun vervolger in alle hoeken van het land omes en tantes had en familieziek begon te worden. Hij sleepte de toegevoegde adjudant van Maastricht naar Den Helder, van Den Helder naar Groningen en van Groningen naar Middelburg, waar de muntkelder onder de Abdij van een grondige inspectie niet verschoond bleef. De drang, zich het in hem gestelde vertrouwen waardig te tonen, noopte de Boterboor een stel gesjochtenen onder de Mokumse jongens een grijpstuiver te gunnen. Hij engageerde vier man op kosten van zijn opdrachtgeefster. Drie om te figureren en een in de glansrol.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
79 De mop kon draaien, schiep legio nieuwe mogelijkheden om de althans voorlopige onsterfelijkheid van Sherlock Boterboor te verzekeren. Hij ensceneerde allerlei spannende momenten, die hun hoogtepunt vonden in een klopjacht over de daken, waarbij geschoten werd en een oude nachtwaker op een haar na in de gelegenheid werd gesteld, in het hiernamaals te melden, dat hij wel neergeknald, maar niet vermoord was. De speurarbeid liep na een dag of veertien haakstuk, tot spijt van de Boterboor, die nog gaarne een bezoek had willen brengen aan de berenkuil in Bern, maar zich troostte met de genottelijke wetenschap, dat hij twee ezels aan het lijntje had gehad. Hij wachtte op de dingen, die komen gingen met het air van een triomfator, die een grootse intocht tegemoet zag. Hij hunkerde naar z'n arrestatie, die vrij lang uitbleef en anders verliep dan hij zich had ingebeeld. Hij had gehoopt op een woedend reageren en blunderen, om zich dan op de openbare zitting aan pers en publiek voor te stellen als Köpenick II. Maar de commissarissen, de razend verbolgen ome Kobus en de ongenaakbare Glimmerik gunden hem die pret niet. Ze pasten er voor, de rechtbank op stang te jagen, het publiek te laten gieren en de onderwereld een lachberoerte te bezorgen. De heren waren echter niet groot genoeg, om het raggelingetje te nemen met de humor en het respect, dat het verdiende. Ze hadden gepoogd, een snuiter, die van de gerechtigheid niets dan blaffen en straffen had ervaren, in dienst van die gerechtigheid verraad te laten plegen aan de jongens, die hem tot de hunnen rekenden, aan het milieu, dat z'n antecedenten niet tegen hem uitspeelde en aan het erfelijke besef van hou en trouw, dat hem, ondanks alle verlokking en mooie praatjes van de lijmstrijkers, lachend door het gedrang droeg. Verraad, in welke kringen en in welke vorm dan ook, is verachtelijk. Wie het verraad ronselt, staat ver beneden hem, die weet te weigeren, ook al is het dan een penozejongen! De Boterboor wist alles en zweeg. De tien ruggen werden nimmer verdiend, wel het saluut van commissaris Voordewind, die, zij het dan
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
80 ook aan z'n schipperspetje, een aanvaardbare beloning presenteert. Ome Kobus en de Glimmerik konden de sof niet verkroppen. Ze namen wraak, kleine, bleekzielige wraak, die aan het gloriëren van de Boterboor geen glans meer kon ontnemen en de blamage voor de beledigden nog verergerde door een laatste zet van hun tegenspeler. De verrader van het verraad werd tenslotte dan toch gearresteerd en wel op een ongelegen ogenblik, want hij had de Sailorqueen in dagen niet ontmoet en werd van het bed gelicht. Dat was niet sjiek, maar de Boterboor besefte, dat het recht z'n loop moest hebben, kleedde zich, verscheen in reiscostuum en opende de ontmoeting met de rechercheurs door een gemoedelijk: ‘neem me niet kwalijk, heren, voor de moeite, die ik jullie zo vroeg in de morgen veroorzaak.’ Ze brachten hem via het hoofdbureau naar de opgegeven bestemming, waar de celdeur openging met een zwier, die deed denken aan het hoedjelichten van Heren Zeventien. De ingeslotene wachtte op het verdere verloop van het geval, had uitzicht op de oefentoren van de brandweer en hield bespiegeling over hoogtevrees en raar te pal komen. Hij ontwaarde aan de ladder de sporten van het maatschappelijk stijgen, zag in z'n verbeelding, hoe sommigen geen poot op het houtje konden krijgen, terwijl anderen reeds in de luren aan de hoogste sport hingen... ‘Jaja...’, geeuwde de Boterboor en ging een dutje doen. In het hartje van de nacht werd hij gewekt. Hij kreeg een koude mok koffie van een knipogende diender en de mededeling, dat hij in groot tenue moest verschijnen voor de heren boven. Verhoor in het holst van de nacht? Dat rook naar de inquisitie! Enfin, hij, Arie, zou het morgenrood van de nieuwe dag nog wel beleven. Hij kon het ook niet helpen, dat de bolleboffen, die boven naar 'm zaten te snakken, de kunst niet verstonden, om beroemd te worden. De gewetenskreupele werd voorgeleid, liet de wolkbreuk over zich heen gaan met de gelatenheid van een martelaar, die voor z'n overtuiging de dood trotseerde.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
81 Hij nam zich niet de moeite, de stortvloed van verwijten en scheldwoorden te kwiteren. Het was 'm nog te vroeg om tegen te foeteren, hij had er geen puf in, opsporingsgenieën als witstokken te ontmaskeren. Afwijzend als een oude markies stond hij het gebulder aan te horen en vernam eindelijk, dat hij liederlijk gelogen had, geraffineerd komedie had gespeeld, zich had ontpopt als de duivel in wijwater. Maar hij moest zich niet gaan verbeelden, dat hij de grote heer kon blijven uithangen. De kleren, die hij droeg, behoorden aan de justitie. Broek, jas, overhemd, sokken, schoenen, ondergoed, riem en sportpet... Allemaal door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtselen verkregen. Dat was strafbaar! ‘God zij dank!’, aanvaardde de Boterboor. ‘Trek uit die bullen!’, commandeerde ome Kobus., ‘Welteruste’, gehoorzaamde de arrestant, z'n jasje uitrukkend. ‘Hier of in de paskamer?’ ‘Overhemd, schoenen, riem, geld... Alles hier!’, duidde de gnuivende Glimmerik: ‘op de tafel!’ ‘Op de tafel!’, herhaalde de Boterboor, om misverstand te voorkomen en polste: ‘er zijn toch geen meisies in de buurt?!... Ik schaam me uit de naad! Wat ik vragen wou: de bullen, die ik bij m'n geboorte meebracht, mag ik toch wel houen, hè?’ ‘Uit! Alles uit!’ ‘Ik hoef toch zeker m'n poten niet uit te rukken?!’ ‘Alles van je bast!’ ‘Wordt aan gewerkt!’, ijverde de gedegradeerde speurder, bekeek z'n blote body en vond: ‘ik val nog geeneens tegen in m'n eigen uitrusting!’ ‘Dat flanel en die bovenbroek kan je weer aandoen!’, veroorloofde ome Kobus. ‘De rest blijft hier! Is van misdrijf afkomstig!’ ‘Waarom laat U me dan niet vervolgen? Misdrijf! Dat mag U als commissaris toch niet over z'n kant laten gaan!’, animeerde de Boterboor, nog steeds in z'n nakie: ‘U begrijpt wel, dat ik geen gestolen goed an me lijf wil hebben. Nee, want dan bellen jullie de politie op!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
82 Mijn niet gezien! Ik heb toch al geen welriekende reputatie.’ ‘Trek aan!’, schreeuwde de Glimmerik. ‘Op uw gezag dan’, gehoorzaamde de Boterboor. Hij schoot in broek en flanel: ‘ziezo, kan het? Ben ik luchtig genoeg gekleed voor de vuurdood?’ ‘Er uit!’, gebood ome Kobus, die een lange lip trok, meer en meer op een corpulente ooievaar begon te lijken en de onvoorzichtigheid beging, z'n vuist te gebruiken, hetgeen de beklaagde noopte, hem te scheppen en naast het sportcostuum op tafel te deponeren: ‘alles goed en wel, maar geen toenaderingen!’ ‘Er uit! Vort!!’, nam de Glimmerik over, smeet de deur open met een gebaar, of hij een divisie de dood inzond: ‘ingerukt! Maken, dat je buiten komt!’ ‘Geen bezwaar!’, ging de Boterboor accoord, bleef heer, sloot met het oog op de tocht de deur achter zich en sukkelde in z'n afzakkende broek de nacht in en z'n woonst tegemoet. Hij had bij kornuiten in de stad, waar het geval zich afspeelde, kleren en onderdak kunnen bekomen, maar hij gaf er de voorkeur aan, van slaapwandelen verdacht te worden en zou als dat lolletje hem ook nog overkwam, een adres met huwbare dochters opgeven. Al stekkerend kwam hij in een dorp, waar hij zich als uitgeschudde zeeman wist voor te doen en door een hoogleraar van ondergoed, schoenen en een grijs costuum werd voorzien. De geschenken zaten aangegoten. Het reisgeld, dat de gulle gever ook nog had aangeboden, werd geweigerd; het programma van de neepneuzige commissarissen moest worden afgewerkt. En dan... Dan was de beurt weer aan hem, Arie, de speurhond aller eeuwen! De ontslagen detective arriveerde bij de Sailorqueen, liet zich bewonderend vertroetelen en zond haar dan met de broek en het flanel naar de respectieve echtgenoten van de heren commissarissen met de boodschap, dat ze geen lust meer had in de connectie, en het kledingstuk, dat mijnheer nog vergeten had, kwam terugbezorgen...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
83
Ozo! Mr Pontius had danig de smoor in. Hij trantelde, knagend op z'n onderlip, van lambrizering tot lambrizering door z'n kamer in het gerechtsgebouw, waar het geroezemoes van geagiteerde stemmen, haastende voeten en klappende deuren schijnbaar getuigden van activiteit, van een streven naar topprestaties. Telkens bij het passeren van de kier in de overgordijnen viel een lichtstreep op de kale schedel van mijnheer de officier, als het inslaan van een brillante gedachte, of het flitsen van de valbijl... Terecht had mr Pontius de smoor in. Hij zag, als wijlen koning Belsazar, tekenen aan de wand. Niet alleen door allerlei wetswijzigingen, die niets uithaalden, had het vak te lijden; ook de zekerheid, dat geweld wel verzet, maar geen traditie schiep, maakte korzelig en dwong tot piekeren. Men misbruikte de invloed van de pers en de vaardigheid met de pen, om de justitie in een kwaad daglicht te stellen. Een treffend staaltje van toenemende bemoeizucht der onbevoegden was weer geleverd, toen journalisten, van een bepaalde richting, een heel volk in opschudding brachten door het ageren tegen een gerechtelijk vonnis, dat de toets niet hield en onmiskenbaar beschamende dwanghandelingen had geopenbaard. Bij die gelegenheid was wel gebleken hoezeer het ontwijden van de rechtspraak het wantrouwen voedde en kans liep, over te gaan in handen van de dringende, wringende krantenlui, die het, terwille van hun politieke standje, opnamen voor het gewone volk, waar het woord klassenjustitie al in de wieg werd aangeleerd. Er werd door schrijvers en journalisten gesmeten met dikke woorden en hekelende termen, gezinspeeld op geheime dossiers en de invloed van een coterie. Tegelijkertijd werd aangedrongen op een waarlijk democratische rechtspleging en een humaner strafstelsel. Men ging zelfs zover, te eisen, dat de rechters eerst zelf een paar maanden in de cel moesten doorbrengen, teneinde wat
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
84 minder slordig of scheutig te worden bij het uitmeten van de straffen! ‘En daar is het niet bij gebleven, mompelde de ontstemde. De wettenmakers in Den Haag hadden nieuwe bepalingen ingevoerd, waardoor de beklaagden almaar meer rechten kregen. De verdachten konden zich voortaan beroepen op artikel zus en artikel zo, om hun positie tegenover het O.M. te verstevigen. Het ging er op lijken, dat niet de misdadigers, maar de rechters in staat van beschuldiging werden gesteld. Er waren zelfs scribenten, die boudweg beweerden, dat de strengste rechters het dichtst bij de misdaad stonden! Er werd, niet ten onrechte, gesakkerd op de sleurende, zielloze ambtenarij en honend gesproken over vonnisautomaten. Gewezen werd op het teveel aan adellijke namen achter de groene tafel, insinuerend gefluisterd en aangedrongen op een lekenrechtspraak, waaraan het volk kon deelnemen en waarin niet de dode letter, maar de levende mens maatgevend zou zijn. In Den Haag gingen de wettenmakers intussen hun funeste gang om in het gevlij te komen bij de kiezers. In het parlement stemde men voor een milder strafsysteem en groter rechtszekerheid, maar men vergat, de ambtenaren aan te stellen om de nieuwe bepalingen naar behoren uit te voeren. Mijnheer de officier staakte een wijle het getrantel en zocht steun aan het overstek van de schoorsteenmantel. Ja, ook onder de leden van de rechterlijke macht waren inferieure duikelaars, die houding zochten aan de jasslippen van Mussert. Dat kon niet worden ontkend. En zulk gedoe schokte het vertrouwen in de justitie niet weinig. Onafschafbare rechters, die er naar streefden, het recht af te schaffen. Het was waarlijk beneden peil. Het had tot felle kritiek aanleiding gegeven en beroering gewekt. Maar het ergste bleef toch de dwaze wetten-fabrikage in Den Haag... ‘Ozo!’ Mr Pontius boog zich over naar een dossier op z'n bureau: ‘Jacobus Doezel... Inzake verduistering...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
85 Hij kende de vent niet, wist amper wat de gedetineerde op z'n kerfstok had. Enfin, de man was ingesloten en had, gebruikmakend van de gewijzigde wet, verzocht, gehoord te worden door de raadkamer, de nieuwe instelling, die, naar het heette, meer rechtszekerheid bood aan de verdachten. Er was van hun zijde veel ambitie voor de tussenzitting, bedoeld als een controlemiddel om een langdurig voorarrest van onschuldigen te voorkomen. ‘Onschuldigen...’ ‘Nou ja, die Jacobus Doezel zou zich ook wel weer het slachtoffer wanen van een misgreep, wrakke bewijsconstructie of hoe men het dan ook beliefde te noemen. De man had zich direct bij z'n arrestatie in verbinding gesteld met een advocaat en geding op korte termijn geëist. ‘Geëist... Jaja, ze schrijven wel, dat ze met verschuldigde eerbied verzoeken, maar ze hebben het voor het dicteren. Dat is hun recht. Het nieuwe recht uit de Haagse wettenfabriek. De vent heeft getuigen laten dagvaarden, teneinde de onrechtmatigheid van z'n gevangenhouding te bewijzen en de motieven van het O.M. te ontzenuwen. Lik op stuk... Ozo!’ Er werd door de leken hoog opgegeven en veel verwacht van de nieuwe maatregelen, maar het resultaat bleek een hoon voor de verdachte en een blamage voor de justitie te zijn. De zogenaamde verbeteringen betekenden niets anders dan een overbelasten van de rechters, die, naast hun gewone taak, nu ook nog de tussenzittingen te verzorgen kregen. Zij hadden absoluut geen tijd, nog meer dossiers in studie te nemen en stapten naar de raadkamerzitting als acteurs, die hun rol niet kenden. Mr Pontius zuchtte, hervatte z'n getrantel en zocht weer steun aan de schoorsteenmantel. Het eerste wat hem na de vacantie te doen had gestaan, was te assisteren bij een onwaardige vertoning. Het had hem stierlijk geërgerd, deel te moeten nemen aan een schijnzitting, waarbij de medewerkenden zomaar even, te hooi en te gras, bijeen werden getrommeld om edelachtbare te spelen.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
86 ‘Te spelen... Ja... Vervloekte geschiedenis!’ Mr Pontius was fel gekant tegen het vulgariserend gemanoeuvreer, dat door de gewraakte voorschriften de rechtspleging binnensloop, maar hij was te zeer jurist, om zich niet stipt te houden aan hetgeen werd voorgeschreven. De wet was voor hem de maatstaf aller dingen, al ontstemde het bar, partij te moeten zijn in affaires, die het bloed naar de kop joegen. Het overgooien van toga en bef betekende meer dan het bedekken van een winterkostuum en het ophouden van het decorum. Aan de eerlijkheid van de rechters werd over het algemeen nog niet getwijfeld, ook al waren er gevallen aan het licht gekomen, die.... ‘Enfin...’ De rechtspraak moest ernst, heilige ernst blijven, óf.... ‘Ongetwijfeld!’ Zelfs de romanschrijvers lieten de onkreukbaarheid van hen, die vonnis streken, buiten kijf, ofschoon zo'n gevalletje als op het Blauwezand... Stroefgebarend kwam mr Pontius weer los van de schoorsteen... In het parlement was, na lang debatteren en verbijsterend geharrewar, bevochten, dat de beklaagde naast allerlei andere snufjes ook niet meer verplicht was, een verklaring af te leggen bij het vooronderzoek. De aanklager had tot taak, de beschuldiging waar te maken. De verdachte mocht zwijgen tot op het uur van de openbare ziting. Hij was de kiekeboepartij... ‘Ozo!’ De verdachte mocht zwijgen en kon, na het sluiten van de instructie, de verklaringen van de getuigen op z'n gemak doornemen. Hij kreeg zodoende ruimschoots de gelegenheid, z'n verdediging te overpeinzen en in overleg met z'n advokaat op poten te zetten. De verdachten wisten soms meesterlijk gebruik te maken van de nieuwe privileges. Ze slaagden er in, door de mazen van de wet te wurmen, terwijl hun zelfbewustheid hinderlijk toenam. De heren voelden zich beveiligd door mazenvergroting en geruggesteund door een publieke opinie,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
87 die, waar het kleine gevallen betrof, schier vijandig stond jegens gevoelige correcties. In de laatste tijd was het meermalen voorgekomen, dat een beklaagde z'n rechters verwijten deed, van hen vergde, dat zij van hun hoge zetel zouden afdalen, om eens kennis te komen maken met de levensomstandigheden in het buurtje, waar de verdachte opgroeide. Het was zelfs gebeurd, dat een hele brutale snuiter midden in het requisitoir z'n hand opstak als een verkeersagent om te verstaan te geven, dat de tekortkomingen van Staat en samenleving niet gewroken mochten worden op de slachtoffers van de wanorde, die mijnheer de officier representeerde. Dergelijke ervaringen op rechtskundig gebied kwamen meer en meer voor. Een beklaagde had met een stalen smoel om een tolk gevraagd, om de ambtelijke klitsklats van de dagvaarding in verstaanbaar Nederlands te vertalen. Zijn onderwijs liet, volgens z'n zeggen, geen bokkesprongen in dode of stervende talen toe. Met een ongelooflijke vrijmoedigheid had weer een ander zijn luttel vergrijp getoetst aan de alles ontwrichtende misdadigheid van bevriende staatshoofden. De vent had in openbare zitting gesproken over geridderde trustkoningen, gewezen op de rooftocht der Italianen en aangetoond, dat het begappen van de Negus door Nederland rechtsgeldig was verklaard door het zenden van een speciale gezant. Het was zo misselijk als laf, oordeelde de beklaagde, om kleine dieven, de weerlozen, straf aan te pakken en geduchte rovers te vereren met lik- en lonk-visites. Wat die knaap signaleerde, kon men gebrek aan politiek inzicht noemen, maar de edelachtbare heren kregen het dan toch te slikken... ‘Ozo!’ Er was een knul, die plots, en helemaal buiten de zaak om, aan de rechtbank vroeg, of er niet es een onderzoek kon worden ingesteld naar de wijze, waarop Anthonie Fokker z'n Nederlanderschap en verbeurdverklaarde vliegtuigen terugkreeg. Een wassend aantal verdachten toonden door houding en gebaar minachting voor het recht. Ze spraken over een bankroet stelsel, noemden
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
88 almaar namen van ongenaakbaren, die uit eerzucht of winstbejag landverraad beoefenden als een soort sport. Een deel der gedaagden stelde zich respectloos aan, ook al wisten ze, dat die houding in de strafmaat tot uiting zou komen. Ze deden, of het hele geval, waar ze voor terechtstonden, hen niet betrof en of een handeling uit een ver en vreemd verleden werd opgevoerd. Dat alles was wel bedroevend, maar het verklaarde nog niet, waarom mr Pontius zo driftig met z'n zegelring tegen de lambrizering tikte en snauwde tegen de bode, die alweer een dossier - inzake belediging - op het bureau legde. Mr Pontius was, in weerwil van z'n gevorderde leeftijd, kerngezond. Hij had goed ontbeten en was geen bullebak; en toch had hij zelden een bode zo bars uitgewezen en een dossier zo grimmig versmeten. Het lag niet aan de verdachte, beschuldigd van het beledigen van een bevriend staatshoofd, en van een volksgroep, die van de ochtend tot de avond niet anders deed dan beledigen. ‘Bevriend staatshoofd... Hahaha!’ De verdachte, Thomas Ruggestram, was een zeer ontwikkeld man, die zich bij het verhoor correct had gedragen en van formaat bleek te zijn. Hij had bovendien nog gelijk ook, maar... ‘Vervloekt nog toe!!’ De aangeklaagde was verbluffend scherpzinnig... Enfin, dat had niet direct met de zaak te maken. ‘Wat heeft die kerel nu volgens de getuigen feitelijk gezegd?’, vroeg mr Pontius zich af, snuffelde in het dossier en bleef steken bij de onderstreepte uitlatingen van de verdachte, die in een openbare vergadering Hitlers leerstellingen had gebrandmerkt als koortsvisioenen van een mislukte behanger... ‘Precies mijn mening...’ De beklaagde gaf toe, op de genoemde datum een rede te hebben gehouden tegen het anti-semitisme. ‘Goed!’ De vergadering had dus, volgens de verdachte, een zedelijke strekking, waar ze was gericht tegen een cultuurschande...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
89 ‘Volkomen juist...’ Het was uit de aard der zaak nodig geweest, een geschiedkundig overzicht te geven van het Joodse volk. Gewezen was op de kranige houding van de jonge Maccabeërs, die het Heilige der Heiligen in Jeruzalem verdedigden tot de laatste man, terwijl de edel-Germanen handlangersdiensten verrichtten voor de usurpator. ‘Accoord...’ Bonkig ging mr Pontius verzitten. Hij begon het dossier te rangschikken, zocht naar het stenografisch verslag van de door Ruggestram gehouden rede. Het verslag was niet aanwezig; het was nimmer gemaakt! Twee uren had de aangeklaagde gesproken; duizenden woorden waren door hem bij het oreren geuit; en nu moest hij, mijnheer de officier, de spreker trachten te vangen op een paar lettergrepen, die de recherche op goed geluk had genoteerd. Drie, vier lettergrepen uit een rede van twee uren. Uit z'n verband gerukte woordbrokken, opgetekend door de uitgezonden dienders, die het stenograferen niet machtig waren en waarschijnlijk nooit eerder van de Maccabeërs hadden gehoord. ‘Weer zo'n rotgeval!’, liet de anders zo deftige mr Pontius zich ontvallen en hij moest plots weer denken aan het beschamende geval, in de raadkamerzitting, waaraan hij medewerking had moeten verlenen. Hij was zonder voorkennis aangezocht geworden, om even mee een rechtbank te vormen. Hij had zich onbehagelijk gevoeld achter de dossiers, waarvan de zegels niet eens verbroken waren, en zich bij het binnentreden van de verdachten een betrapte geweten. De gedetineerden hadden hun onschuld betuigd, de advokaten hadden hun pleidooi gehouden en de rechters, al evenmin op de hoogte van de feiten, waar ze over te oordelen kregen, hadden beduusd op hun nagels gestaard, heimelijk verlangend naar een snel afwerken van de netelige vertoning. Ze hadden het aan mijnheer de officier overgelaten, het geding te beëindigen; en als fatsoenlijk man had hij z'n requisitoir geopend met de mededeling, dat hij van het geval, waar het om ging, niets afwist. Hij
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
90 had, om het aanzien van de justitie te redden, maar wat gesmeten met frazen en tenslotte beklaagdes gevangenhouding gevraagd op grond van het feit, dat het O.M. nergens iets van afwist... ‘Verdomme!!’ Het geval hinderde, liet niet af verwijtend te knagen en het humeur te bederven. Iemands gevangenhouding vragen met een beroep op onwetendheid. Het was ergerlijk; temeer waar de president was opgesprongen om zich met een kop als een verbolgen kalkoen jegens de verdachte te verontschuldigen. Mijnheer de voorzitter had, met z'n vuisten beukend op het verzegelde dossier, z'n excuses aangeboden, gezegd, dat ze zich in Den Haag niet bekommerden, hoe de wetten, die zij schiepen, moesten worden uitgevoerd... Eén der beklaagden was schokkend van drift en zenuwen op de rechters toegelopen en had gillerig te verstaan gegeven, dat hij z'n meubeltjes had laten verkopen om z'n advokaat te kunnen betalen en niets anders had bereikt, dan een beledigend schimmenspel op zijn kosten! De animo voor de zaak Ruggestram kwam weer wat op toeren, ook al zat er geen voldoening in het geval. Die Ruggestram was zo nuchter als raak in z'n verweer. Hij besefte, dat het niet de taak van het O.M. was, maatschappelijke kwalen te zalven en hield er rekening mee. Het was nu eenmaal de taak van mijnheer de officier, de samenleving zoveel als mogelijk te beschermen tegen haar aanranders. De verdachte was minder schuldig dan gevaarlijk. Dat bleek uit de stukken. De man verkondigde de waarheid. Wanneer hij zei, dat de dappere houding van de Maccabeërs heel wat sympathieker was dan de laffe koehandel van de diplomaten, dan was dat op zichzelf niet onjuist... ‘Maar...’ Maar als de verdachte niet schroomde, man en paard te noemen en van schandstukken sprak, dan... ‘Dan ingrijpen... Op gezag van Den Haag.’ Die Ruggestram had troeven in handen en zou ze weten
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
91 uit te spelen. Daaraan viel niet te twijfelen. Van de lange beschuldiging was al niet veel overgebleven. De tenlaste gelegde belediging van een bepaalde volksgroep moest geschrapt worden. En de rest, het subsidiair en meer subsidiair, zou de beklaagde een amusant half uurtje bezorgen, hem en de publieke tribune. En wat die godslastering betrof... ‘Godslastering. Is er nog niet genoeg werk aan de winkel? Hebben de rechtbanken niets anders te doen?’, vroeg mr Pontius aan de hem omringende voorwerpen, ‘waar gaan we op zo'n manier heen?! Ben ik hier geplaatst om m'n aandacht te richten op het peuterige?! Die Ruggestram... Die vent heeft gelijk! Het is dwaas, de Schepper door een wetje te willen beschermen tegen z'n schepsels. God kan door de slijkwurm mens niet beledigd worden! De Almachtige zit waarlijk niet verlegen om de hulp van de veldwachter! Wat een nonsens, te menen, dat juristen kunnen uitmaken, wanneer God zich beledigd acht! Dergelijke vervolgingen geven meer kijk op de wankele positie van het Christendom dan kans op verbetering van de overtreders en blijdschap in de hemel... ‘Ozo!!’ En hoe te reageren op het verweer van Ruggestram, die zich heel wel kon indenken, dat een volk naast z'n gulden ook z'n goden veilig stelde?! De Majesteit Gods en de preventieve werking van diens geboden werden aangetast door wanhoopswetten, die de rechter degradeerde tot pakezel van de geestdrijvers. De godsdienst was zo nuttig als noodzakelijk, maar een godsdienst die wegkroop achter een diender of commissaris had als morele factor afgedaan. Zwakte en kleinmoed konden geen eerbied wekken. Absurde wetten voerden tot absurde maatregelen en een toenemende aanhang bij de spotters. Wanneer een aanklacht wegens het beledigen van een bepaalde volksgroep of een bevriend staatshoofd na veel heel en weer gestamel was uitgepuzzeld, zwaaiden de deuren van de rechtszaal alweer open voor de volgende, nog zieliger, benepener en vervelender zaak, die viel onder het een of andere onmachtswetje.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
92 ‘Het uniformverbod...’ Zo'n verbod beoogde bescherming, maar joeg een heel volk tegen elkaar in het harnas en trof de betrouwbare burgers van alle schakeringen, terwijl het de onbetrouwbare en waardevolle kans liet, provocerend op te treden en munt te slaan uit hun camouflagekunst. ‘Maken hoge laarzen, een Drentse kiel en een Markermuts een uniform?! Is dat de uiting van een staatkundig streven?’, vroeg mr Pontius zich af, meer om z'n gallig zijn te verwerken dan uit interesse voor het armzalig gedoe, dat bijna wekelijks op de rol kwam en de tijd benam, zich met ernstiger zaken bezig te houden. ‘Mensen zonder afmeting in een woestijngemeenschap, die...’ De bode kwam waarschuwen, dat de zitting een aanvang nam. Mr Pontius knikte, liet weten dat hij de edelachtbare heren niet lang zou laten wachten. Hij trok z'n toga aan, schikte z'n bef en schreed waardig naar z'n zetel in de rechtszaal, waar de veldwachters het saluut brachten en de deurwaarder afwachtend stond te lummelen met de penning aan het oranje-lint.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
93
Hoorspel Uit de boeken van de vertellende commissaris werden al vrij kort na het verschijnen hoorspelen getrokken. Ook die deden het! Ze werden grif beluisterd en doorgesproken op kantoor en werkplaats, op werf, fabriek of gezellige bijeenkomsten. Die bijzondere belangstelling laat zich verklaren: de uitzendingen boden de gelegenheid misdadigers, zelfs moordenaars, in huis te halen, zonder ze over de vloer te hebben. De ene week een oplichter, de andere week een kwartjesvinder, zakkenroller, fietsendief, ontaarde moeder of meisje, dat niet deugen wou. Een bonte afwisseling van maatschappelijke wanorde en menselijke ellende, van leed, schande en boeiengerammel, van lachen en schelden, van humor en rampzaligheid. De hoorspelen werden knap opgezet en vlot gebracht. Alle lof! Maar één kans om te amuseren, de luisteraars ontspanning te bieden, werd gemist. Eén gegeven werd niet uitgewerkt, ofschoon het zich welhaast opdringerig aanbood op bladzijde 23 van: ‘De commissaris vertelt’. Misschien werd hetgeen daar wordt beschreven geïgnoreerd, omdat het ditmaal geen misdadigers betrof, maar respectabeler figuren, in het uniform van het gezag. We lezen, hoe de heer Voordewind, toen nog surnumerair, met z'n leermeester, een inspecteur, dienst doet door in de nachtkroegen mee te fuiven en van de kist te raken. De leerling kreeg 'm zwaar om en de inspecteur kon niet meer op z'n benen staan. Of de heren per handwagen aan het bureau werden afgeleverd, vermeldt de geschiedenis niet en kan ons verder koud laten. Fel wordt onze belangstelling als we ons gaan realiseren wat zich op het bureau afspeelde, of had kunnen afspelen. Daar zit een hoorspel in! Dat is de gemiste kans waar we op doelden. We maken daarbij gebruik van andere gegevens, door de commissaris verstrekt, teneinde te frapperen en aan de verdere eisen van een
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
94 pakkend hoorspel te voldoen. We geven het geheel in de vorm waarin het behoort te worden ingezonden en spreken de hoop uit, dat een of andere hoorspelafdeling het aanvaardt en in een programma opneemt.
Bonjour, Collega! Paedagogisch hoorspel Uit te zenden als de kinderen naar bed zijn PERSONEN L e k k e r o m (inspecteur van politie) Karbijn (diender) Een arrestant Een surnumerair Plaats der handelingen: een politiebureau in Amsterdam Het dichtvallen van deuren, het sloffen van voeten, glasgerinkel, etc. KARBIJN:
Een arrestant, inspecteur. INSPECTEUR (LALLEND):
Arrestant?... Arrestant... O, ja... Inbraak?... Heterdaadje? KARBIJN:
Dat niet, nee... Openbare dronkenschap. INSPECTEUR:
O!... Voor schandaal langs de straat slieren. Mooie boel... Frommel 'm maar in het hok. KARBIJN:
Ja, maar ik heb liever, dat u het eerst even bekijkt, hè? Je kan nooit weten. INSPECTEUR:
Natuurlijk, Karbijn. Altijd stipt wezen, hè? Dienst is dienst... Waar hangt die vent uit? KARBIJN:
Nog beneden in de wacht, inspecteur... INSPECTEUR:
Goed, breng 'm maar boven dan! KARBIJN:
Dat zal niet mooi gaan, mijnheer. Hij kan niet op z'n poten staan.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
95
INSPECTEUR:
Ja, dat heb je met die zuiplappen... Enfin breng 'm toch maar boven... Ik, eh... Ik heb er nou geen puf in om me op de trap te wagen... Wat zeg je, Karbijn?! KARBIJN:
Ik zeg niks, mijnheer. Ik blijf overal buiten. Als u zegt, dat ik de arrestant hier moet brengen, dan is de kous af. INSPECTEUR:
Halen! (Het omvallen van een stoel, het gestommel op de trap) KARBIJN
(tot collega's op de gang):
Ja, merci! Nou red ik het wel alleen. Zo, ik heb 'm in z'n kraag! Kom op!... Vooruit!... Naar binnen!... Dit is ie, inspecteur! INSPECTEUR
(lallend):
Nou nou... Wat een exemplaar, hè?... Zo, ben je daar, dronkenlor! Schaam ie je niet om in zo'n toestand voor me te verschijnen?! Je kan niet op je poten staan!!! ARRESTANT:
Bonjour, collega!! INSPECTEUR:
Wat nou? Ben jij soms ook inspecteur?! ARRESTANT:
Nee, ook bezopen! INSPECTEUR:
Wou jij zeggen, dat ik onder de invloed ben?! Wat denk je wel, dat ik gedronken heb?! ARRESTANT:
Ook geen chocolademelk. KARBIJN:
Kop dicht!! Zie je niet tegen wie je spreekt? Je pet af! (Hij geeft de opgebrachte een tik op z'n schedelpan.) Beetje meer manieren, hè? INSPECTEUR:
Braaf zo, Karbijn. We zullen 'm mores leren... Wie ben je?! ARRESTANT:
Even verzinnen... Wie ben ik ook weer?! INSPECTEUR:
Waar woon je? ARRESTANT:
Wou u me naar huis brengen? Dat wordt niks... Laten we nou verstandig blijven.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
KARBIJN:
Denk er om of ik leg de lat er over! INSPECTEUR:
Wat doe je? En hoe kom je in zo'n liederlijke toestand?!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
96
ARRESTANT:
Ook een vraag! We hebben samen uit hetzelfde flessie gelurkt... Bij tante Toos... Weet je wel?! U en de jongeheer, die daar onder de tafel z'n les ligt te leren. Moet die ook inspecteur worden?! INSPECTEUR
(brullend):
Wou jij je met de dienst bemoeien? Wou jij beweren, dat wij... Dat ik onbekwaam ben?... Pas op, jij! Wat let me of ik laat je wegens belediging van een ambtenaar in functie vervolgen! ARRESTANT
(gemoedelijk):
Maak het nou een beetje! We moeten toch mens blijven. Waar of niet? Je hoeft toch niet zo tegen me te briesen. We kunnen het geen van beiden helpen, dat we er zo slecht tegen kunnen. INSPECTEUR:
Wat tegen? Waar heb ie het over, drankwagen?! ARRESTANT:
Over de kruidenbitter van tante Toos... Ja, ik heb er misschien nog meer op dan jij. Maar daarom kunnen we toch wel amicaal blijven. Zeg nou zelf es?! KARBIJN
(geeft de arrestant weer een mep):
Een beetje eerbiediger, hè? Weten waar je staat!! ARRESTANT
(maakt een schuiver):
Dat is te zeggen... Sjongejonge, het is raak geweest... Toch wel gezellig bij tante Toos. Dat knulletje daar onder de tafel... Enfin, ik zeg maar zo... INSPECTEUR:
Jij hebt hier niks te zeggen! Versta je dat!! Jij hebt maar te zorgen, dat je niet bezopen langs de straat sliert (Inspecteur valt om met z'n stoel.) Karbijn, help me es even! KARBIJN:
Ja, mijnheer! INSPECTEUR:
De stank van die vent z'n adem maakt me duizelig... Ja, dank je. Ik zit! ARRESTANT:
En hoe? Knappe jongen, die jou wipt, hè? INSPECTEUR:
Wat bedoel je daarmee?
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
97
ARRESTANT:
Ik bedoel wat ik zeg, hè? Jij hebt altijd vier poten meer dan ik of een ander. We zijn allemaal klanten van tante Toos, maar... KARBIJN:
Kop dicht! ARRESTANT:
Goed zo! Hou je promotie in de gaten, jongen! De baas zit al, begrijp ie? En... INSPECTEUR:
En jou, zuiplap, jij gaat op de bon wegens openbare dronkenschap. Je staat te zwaaien op je stelten. ARRESTANT:
En hoe zijn jullie dan naar het bureau geklauterd? Jij en dat groentje daar onder de tafel? INSPECTEUR:
Dat gaat jou niet aan. Dat is mijn leerling! ARRESTANT:
O, neem me niet kwalijk... Hij is zo ongeveer schijndood. Die krijgt het vak wel onder de knie. INSPECTEUR:
Ik ben het beu met die zatlap, Karbijn!! KARBIJN:
Zal ik 'm een kink verkopen, mijnheer?! ARRESTANT:
Hoho! Niet te fel! Je wordt toch wel brigges! KARBIJN:
Staat u me toe, inspecteur? INSPECTEUR:
Ogenblikkie, Karbijn... De arrestant eerst even mededelen, dat openbare dronkenschap strafbaar is. ARRETANT:
Mooi! Dan hebben we allebei een bekeuring tegoed, hè? Dat knulletje daar laten we er buiten... (Karbijn geeft arrestant een trap in de lenden.) ARRESTANT:
Poten thuishouwen, hè? (Hij staat terug.) KARBIJN:
Zal ik 'm maar van de trap mieteren, inspecteur?
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
INSPECTEUR:
Ja, dat is hier zo'n beetje de gewoonte, niet?... Kijk het voor alle sekuriteit eerst even na op bladzijde zoveel van de gedenkschriften... Klopt het?! KARBIJN:
Het klopt, mijnheer! INSPECTEUR:
Dan zijn we gedekt. We houden ons aan de traditie...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
98
KARBIJN:
Kan ie, mijnheer? INSPECTEUR:
Ja, toe maar. We zijn verantwoord. Het gewone doen dan maar. ARRESTANT:
Woue jullie me van de trappen mikken?! INSPECTEUR:
Ja, we zullen je deze keer nog zachtzinnig behandelen. Maar als je het lef hebt om weer bezopen op het bureau te komen, gaan we het es uit de dakgoot met je proberen! ARRESTANT:
Uit de dakgoot!? Dat redden we niet! Wat zal tante Toos opkijken als ze hoort dat we een doodsmak maakten. Twee van d'r beste klanten... Twee lijkies! Eén in civiel en één in uniform. U zal ook geen mooie dooie wezen! INSPECTEUR
(bulderend):
Geef 'm een zetje, Karbijn! (Het bonkeren op de trap als van iemand, die van de trappen wordt gesmeten.) SURNUMERAIR
(opschrikkend uit z'n roes):
Onweert het zo, inspecteur?! INSPECTEUR:
Nee, maak je geen kopzorg... Je kan weer rustig onder de tafel kruipen om je roes en je dienst uit te ronken... SURNUMERAIR:
Ja, maar... INSPECTEUR:
Geen maren! Ik ben je leermeester en ik maak van jou een politieman... Laat het maar aan mij over. (Er wordt geklopt.) INSPECTEUR:
Binnen! KARBIJN:
We hebben die dronkendroppie opgeborgen, inspecteur... Gat in z'n kop en een stel gekneusde ribben. Hoe komt ie daar aan? INSPECTEUR:
Hoe ie daar aan komt?... Ja, Karbijn, ik voel me nou niet helemaal kapabel, hè?... Gat in z'n kop en gekneusde ribben... Morgenochtend, Karbijn. KARBIJN:
Ja, mijnheer...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
99
INSPECTEUR:
Morgenochtend maar es verzinnen hoe die vent zo toegetakeld op het bureau kwam... Heb jij een idee? KARBIJN:
Komt wel in orde, mijnheer. INSPECTEUR:
Prima! Met jou kan ik uit vissen gaan... KARBIJN:
Ja, mijnheer... INSPECTEUR:
Van vissen gesproken... Hoe kom ik aan een zure haring?! KARBIJN:
Bij tante Toos, mijnheer. INSPECTEUR:
Bij tante Toos... Ja, goed! Halen!... Maar zorgen dat je niet bezopen wordt, hoor Karbijn. Dat kan ik hier niet hebben. Met dronken dienders maken we korte metten. KARBIJN:
Begrepen, mijnheer! INSPECTEUR:
Nee, kom nog es even hier!... Haring met een uitje... Wat zeg ik? KARBIJN:
Haring met een uitje, inspecteur. INSPECTEUR:
Maak er maar twee van. De surnumerair heeft ook de hele nacht dienst gehad, hè?... Ja, die kan er nog niet goed tegen. Ze vergen teveel van ons... Is dat die kerel in het hok, die zo ligt te brullen? KARBIJN:
Ja, mijnheer. Kan u nagaan. Die ligt te verrekken van de... INSPECTEUR:
Zeggen dat ie bedaren moet!... En dan naar tante Toos. Twee haringen. Met een uitje!... En geen borreltjes, hoor! KARBIJN:
Nee, inspecteur. INSPECTEUR:
Geen borreltjes, anders wordt het hier een zuipschuit. (Hij valt weer van z'n stoel.) Altijd het goeie voorbeeld geven!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
KARBIJN:
Ja, mijnheer... INSPECTEUR:
Ingerukt!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
100
Hebt u nog iets te vragen of te klagen? Dat meineed geen zeldzaamheid is en soms met knusse vanzelfsprekendheid geschiedt, weet iedere rechter. En dat valselijk zweren als vak werd beoefend, kan hem bekend zijn door de processen, die het uitbrachten. Het euvel zou heel wat minder aanhang vinden als er, door een kleine wijziging in de formaliteit bij het afleggen van de eed, in het vervolg werd geëist, dat de getuigen terwille van de waarheid hun vingers niet in de lucht, maar in het vuur moeten steken. Het idée is van Mels de Banjer, een vertippelde student, die weliswaar weinig meer weet van de Pandecten en zelfs de verjaardag van Justinianus is vergeten, maar kans ziet, de vinger-opstekerij, dat slordig grabbelen naar Onzelieveheer, wat te temperen en meer inhoud te geven. De Banjer meent, dat zijn radicale maatregel geen overbelasting voor de geneeskundige dienst betekent en bewondert intussen het geduld van Hem, op wiens Almacht en Alomtegenwoordigheid een beroep wordt gedaan met de machinale sleur van de lopende band. Maar zelfs indien getuigen de waarheid en niets dan de waarheid zeggen - de psychologen mogen even glimlachen - en de verdachte schuldig mag heten in de zin der wet, blijkt voor menig veroordeelde, dat het uitzitten van de straf geen afrekening, maar een voorschotje is op hetgeen hem na het ontslag nog te wachten staat. De Banjer kreeg voor een geruchtmakende zaak een jaar. De kranten vermeldden het, de redacteuren, altijd dankbaar voor pakkend nieuws, gingen in de beste stemming koffiedrinken, terwijl de rechters weer in een nieuw dossier kropen om het volgende geval met dezelfde ambitie en kennis van zaken af te werken. Dat brengt hun roeping mee en is lang niet altijd een pretje. Menig rechter ploetert in het holst van de nacht, tot hij het sorteren van de legio tegenstrijdigheden beu is,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
101 met een vloek opspringt of op de legpuzzle in slaap valt. Mels de Banjer was schuldig, medeplichtig aan heling, en ontkende het niet. Hij zat waar hij behoorde te zitten, telde z'n dagen af op de muur van z'n cel en verheugde zich met gepaste beheersing in elke verstreken dag, die hem van het insluiten nader bracht tot de terugkeer in de samenleving. Een komen en gaan als bij elke goed-beklante zaak waar loop in zit. Een komen en gaan; zo is het nu en was het in de jaren, toen de heer Voordewind er als commissaris het zijne toe bijdroeg, het circuleren van de oude en nieuwe klanten volgens plan te doen slagen. O zeker, er is, vooral in de laatste jaren, veel veranderd en verbeterd in het gevangeniswezen. De gedetineerden worden nu heel wat milder, heel wat menselijker behandeld dan in het voorheen. Dat valt toe te juichen, als daarbij maar niet vergeten wordt, dat die mildheid en menselijkheid pas in zwang kwamen, toen beter publiek de baaies ging bevolken. Vooral in de crisisjaren was het raak: bankdirecteuren, notarissen, advocaten, fabrikanten, beursmagnaten, koopvorsten en zo meer. Allemaal heren of notabelen, hoe dan ook, die niet uit de Greppeldwarsstraat kwamen, uit hoofde van hun opvoeding geen genoegen konden nemen met de barbarij, die men hen liet ondergaan en door middel van hun relaties wisten af te dwingen, wat wij vandaag als verbeteringen prijzen. Ach ja, die crisisjaren! Als men toen aan de portier van een gevangenis vroeg, de directeur te mogen spreken, was het antwoord: ‘welke? Er zitten er hier zoveel!’ Vroeger, toen de gevangenis welhaast uitsluitend bevolkt werd door de joppers, het grauw uit de achterbuurten, mocht een strafinrichting hel heten en het ook zijn! De leden van het college van regenten gingen als maandcommissaris om beurten de ronde doen, sloften van celdeur naar celdeur. Ze neuzelden plichtmatig de voorgeschreven litanie: ‘hebt U nog iets te vragen of te klagen?’ en gingen dan naar de soos of naar huis om...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
102 Nee, niet om in schuimende verontwaardiging een openbare brief te schrijven aan de verantwoordelijken en dusdoende het publiek in kennis te stellen van het mensonterende, dat zij hadden aanschouwd in de gevangenis. Ze zwegen; hun kinderen zaten er niet! Ze gingen op gezette tijd dood, lieten het ergerlijke ongerept na en de waardigheden, die zij hadden bekleed, op hun grafsteen beitelen. Dat alles weet de heer Voordewind ook, dat en nog meer! Hij moet op de hoogte geweest zijn van de toestanden, die in de gevangenissen heersten, toen hij nog in functie was. Maar ook hij heeft gezwegen! En dat nemen de zware jongens hem kwalijk. Ze vinden het joppe, dat de commissaris, na het examineren van hun ruggegraat, een tien uitdeelt, maar zij besteden hun respect liever aan Mr. Marx, die niet zweeg, toen spreken plicht was. Mels de Banjer zat z'n vonnis uit, toen er een maandcommissaris, op z'n sleurgang door het gevang, het hoofd door de kier van de celdeur stak en vroeg: ‘hebt U nog iets te vragen of te klagen?’ ‘Ja!’, zei de Banjer gretig, haalde met een ruk z'n broek op: ‘ik zou U willen vragen, niet in de deuropening te blijven staan. Nee, U hebt niets te duchten. Ik sta als rustig bekend. Kijkt u maar op het staatje aan de buitenkant van de deur.’ ‘Wie zegt U, dat ik vrees heb?’ ‘Uw houding, mijnheer. En als het geen angst is, dan is het afschuw van de stank, die hier hangt of afkeer van de persoon, die gedoemd is om er een jaar in door te brengen.’ De verblufte maandcommissaris staarde een wijle woordloos naar de gekerkerde, die z'n nummerplaat aandeed om model te zijn, kwam een stap nader en vond: ‘U is tamelijk bespraakt! Waar komt U vandaan?’ ‘In elk geval niet van het havelozenschooltje, mijnheer. Mag ik vragen stellen? Bent U bereid, ze te beantwoorden?’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
103 ‘Dat ligt er maar aan. Als U het kort maakt en terzake blijft.’ De Banjer reageerde op de gestelde voorwaarden door de celkruk aan te bieden, zag, dat de bezoeker liever bleef staan en voer voort: ‘ik waardeer het in U, dat U zich niet met het afgezaagde dooddoenertje van me afmaakt. Te zeggen, dat ik moet zorgen, dat ik niet hier kom; die zielige uitvlucht sloeg u tenminste over. Dankbaar!’ ‘Wat hebt U te vragen?!, onderbrak de bezoeker, wat meer op z'n gemak, ging op de punt van het tafeltje zitten. ‘Wat zijn uw bezwaren?’ De ander wees op de matglazen ruitjes: ‘ik noem het benemen van de zon, zelfs aan mensen, die zich misdroegen, ploertig!... Wat is uw opinie?’ De maandcommissaris keek naar de verdofte ruiten, of hij ze voor het eerst zag en zocht naar woorden: ‘die... Dat soort ruiten... Ja, die zitten er al jaren, hè?’ ‘Ook met uw goedvinden?’ ‘Dat wil ik niet beweren...’ ‘Iemand kan in passie het ergste misdrijf, moord, begaan... Maar dit benemen van lucht en licht, dat is een geraffineerde pesterij, in kalm beraad uitgedacht, de triomf van een wraakzuchtig brein. Overdrijf ik, mijnheer?’ ‘U hebt me verzocht, vragen te mogen stellen...’ ‘Ja goed... Ik heb misschien niet het recht, er beschouwingen aan vast te knopen. Maar ik vroeg uw opinie. Verbiedt uw ontwikkeling, uw maatschappelijke positie en, naar ik hoop, ook uw hart U niet, deze onmenselijkheid te tolereren?! Ik weet: het is mijn plicht, me maatschappelijk te gedragen. Ik heb gefaald... Nee, het is geen biecht, maar een kwestie van inzicht. Ik ben schuldig en verdiende straf... Straf, geen tortuur! Waarom mag ik de zon niet zien? Ik heb een misdrijf gepleegd en beroep me niet op sociale omstandigheden, maar waarom moet ik in de stank van m'n tonnetje verblijven en tracht men mij en al m'n lotgenoten door minderwaardigheden te verdierlijken? En waarom be-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
104 gapt men ons? Geen laffer diefstal dan het bestelen van de slaaf!’ De Banjer liep naar een hoek van de cel, legde een stapel in leer gebonden registers op het tafeltje en nam z'n werkboekje van de hoekplank: ‘U weet, dat we verplicht zijn te arbeiden. Dat is geen vloek, maar een zegen!’ ‘O, dat ziet U dus in!’, plaatste de maandcommissaris, op de terugtocht naar de deur. Hij begreep evenwel, dat hij aandacht moest schenken aan het bindwerk, dat de gevangene hem toonde, en kwam weer naar de tafel: ‘ziet er keurig uit!’ ‘Dat zegt de werkmeester ook, mijnheer. Hij is vol lof over hetgeen door de gedetineerden in de binderij, zetterij en drukkerij wordt gepresteerd. Velen hebben in korte tijd het vak tamelijk onder de knie. Ze doen hun werk met hart en ijver...’ ‘Is me bekend...’ ‘Het verheugt me, dat U er van op de hoogte bent en het beamen kunt wat ik beweer. Ik mag veronderstellen, dat U ook weet wat er betaald wordt voor de arbeid, die ook door U wordt geprezen... Ik ben zo ongeveer aan het toploon: twee kwartjes per dag!’ ‘Ja, dat is...’ ‘Dat is niet alleen diefstal, mijnheer!’, voorkwam de Banjer, ‘maar bovendien hoon. De reclassenten, die ons bezoeken, wijzen altijd en altijd weer op het nut, de noodzakelijkheid en de verheffende werking van arbeid. Zij prediken de eerlijke boterham! Terecht! Maar de Staat, die als eerste taak heeft, de ontspoorden de waardering voor de arbeid bij te brengen, betaalt voor volwaardige, of bijkans volwaardige arbeid, in het gunstigste geval twee kwartjes per dag!! En daar moet de gevangene dan zelf z'n postzegels en tandenborstel nog van betalen...’ ‘Wat die tandenborstel betreft’, poogde de bezoeker te stuiten. ‘Wat die tandenborstel betreft’, nam de genummerde over, ‘dat is nog een gapperijtje apart, mijnheer. Als de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
105 Staat ons insluit en tot slaaf verlaagt, heeft hij ook de verplichting, te zorgen voor ons lichamelijk welzijn. M'n onderwijs laat toe, te verkondigen, dat ook de tanden tot het lichaam behoren. Wee degenen, die hier met hun gebit gaan tobben! Plomberen is er niet bij! Behandeling door een tandarts? Belachelijk!! De Staat, die ons via de rechterlijke macht zo keurig op onze verplichtingen weet te wijzen, heeft voor een tang gezorgd. Het uitrukken wordt aan de dokter overgelaten. En hoe! De man heeft er geen slag van en maakt bij elke mishandeling z'n excuus. Dat strekt hem tot eer en pleit voor z'n fatsoen. Hij protesteert al jaren tegen het trekschandaal en maakt er geen geheim van. Wij mogen als gevangenen niets weten van de interne aangelegenheden in dit gesticht, maar van één- tot tweehonderd kan U vertellen, dat de dokter z'n promotie heeft vergokt, werd gepasseerd. De directeur, mijnheer Jabroer, kreeg een lintje. ‘Ik mag niet toestaan, dat U op die manier doorgaat!’, gispte de maandcommissaris en liep weer naar de deur: ‘U met uw opvoeding moet in elk geval weten waar U bent en tot wie U spreekt. Ik wil U niet, althans niet helemaal, verantwoordelijk stellen voor uw hier zijn, maar U had wat meer gebruik moeten maken van uw critisch vermogen bij de handelingen, die U met de strafrechter in aanraking brachten.’ ‘Volkomen juist!’, pareerde de Banjer, weer met een ruk aan z'n broekband: ‘ik hoop er in het vervolg rekening mee te houden. Maar ik sprak niet voor mezelf. Mijn vonnis zit er bijna op! Ik voer het woord voor de onmondigen, de honderden ingeslotenen, naast me, boven me, onder me, waaronder er zijn, die hier het A.B.C. nog moet worden bijgebracht. Vraagt U het maar aan de onderwijzer. Hij kan U vertellen, hoe erbarmelijk het is gesteld met de ontwikkeling van de mensen, allen meerderjarigen, althans naar de wet, die verantwoordelijk werden gesteld voor hun daden zonder ook maar het flauwste benul te hebben van het worden en wezen der samenleving en de discipline, die gevergd móét worden.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
106 ‘Hebben we het gehad?’, onderbrak de maandcommissaris met een gebaar van ongeduld, diepte de sleutel op uit z'n ulster en adviseerde: ‘U, met uw capaciteiten, doet het beste uw bezwaren op schrift te stellen.’ ‘En dan?’, nam de Banjer z'n kans waar, wist de bezoeker te bewegen weer een paar stappen te naderen en herhaalde: ‘op schrift stellen... En verder? Meenemen is niet geoorloofd. En smokkelen is weer een stap op het verkeerde pad. Is U bereid, m'n aantekeningen naar buiten te brengen?’ ‘Nee, merci’, verwierp de ander, zichtbaar verlegen met het aanbod, dat hij zelf had uitgelokt. ‘Dat dus niet!’, begreep de Banjer, z'n bevattelijkheid onderstrepend door een hoofdbeweging. ‘U wenst niet buiten uw boekje te gaan... en ik heb straks, eenmaal op vrije voeten, geen tijd de voetsporen van Jeremia te drukken. Rekent u maar uit: twee en vijftig weken hier gewerkt. Voor minstens twee en vijftig maal twintig gulden bestolen, bij wijze van opvoeding en om m'n waardering voor eerlijke arbeid te stimuleren. Twee en vijftig maal twintig gulden, dat is, laten we rekening houden met het kostgeld, achthonderd gulden door arbeid verworven geld. Ik krijg bij mijn vertrekken uitbetaald twee en vijftig maal zes kwartjes, dat is ruim dertig rijksdaalders! Ruim! Met die som word ik weer teruggestuurd in de maatschappij, waar, volgens zeggen, driehonderdduizend eerlijke kerels, driehonderdduizend werklozen, geen kans meer zien, hun brood te verwerven door arbeid.’ ‘Ik ontken het feit niet’, liet de maandcommissaris zich gaan, trok een pijnlijk gezicht. ‘De crisis is een ramp...’ ‘Die niet voorbij is, als ik naar buiten stap’, vulde de gedetineerde aan. ‘Die duizenden werklozen kunnen hun getuigschriften en bewijs van goed gedrag tonen. En ik m'n handje knaken. Dat is mijn paspoort!’ ‘U hebt ook recht op steun...’ ‘Nee, mijnheer!! Ik heb voor alles behoefte aan trots! De trots, mezelf te kunnen bedruipen, althans voorlopig, door de opbrengst van m'n arbeid.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
107 ‘Die arbeid, daar was U toe verplicht...’ ‘Pardon! Ik ben niet veroordeeld tot dwangarbeid. Die kent onze wet niet.’ ‘Maar...’ ‘Het komt er in de practijk op neer, wilt U zeggen... Dertig rijksdaalders, plus een schouderklop van de werkmeester. En als die kapitale som verbrast is, dan me hier weer melden als abonné, of drijven op de collectebus van de reclassering.’ De maandcommissaris gebaarde afwerend en stond weer in de deuropening: ‘U wordt onredelijk. Ik heb U aangehoord... Maar, nee... U ziet de zaak alleen van uw kant, de zijde van de querulant... Uw verbittering is geen nieuwtje. Die krijgen wij in elke cel te genieten... Enfin, U hebt tenminste uw rechters niet verantwoordelijk gesteld voor uw wandaden. Dat viel me nog mee... Ik ben toevallig ook rechter.’ ‘En dat valt dan ook mee!’, pareerde de Banjer spontaan. ‘Er zijn er niet zo heel veel onder uw collega's, die hun vrije tijd in de gevangenis doorbrengen. Gelooft U me, als ik zeg, dat ik dat in U waardeer, ondanks alles! En mag ik U nu wederkerig, en in alle ernst, een advies geven?’ ‘Ja, en dat is?’ Weer bukte de ander naar de stapel boeken in de cel, vond wat hij zocht en toonde een brochure: hier, mijnheer...: Universitair leven in Nederland. Door professor Went... Ik zou de heren van het college en zo, dringend willen adviseren, wat voorzichtiger te zijn bij het distribueren van bindwerk. Hier naast zit een jongen van amper negentien jaar. Die heeft in z'n jeugdige dwaasheid diefstal begaan om z'n meisje een fiets te schenken...’ ‘Ja, goed,... Best mogelijk’, vond de maandcommissaris, de deur openduwend om te verdwijnen. ‘Heel intressant, maar ik heb meer te doen. Maakt U het kort...’ ‘U is rechter en het is niet m'n bedoeling, om hatelijk te zijn. Maar ik lees in de brochure van de professor, dat zij die later geroepen worden om vonnis te vellen al boemelend in de rechten promoveren...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
108 ‘En daaruit concludeert U...’ ‘Nee, ik heb zelf nog een korte tijd universitair onderwijs genoten. Kinderachtigheden ben ik te boven. Dat boemelen... ik was zelf een fuifnummer. Vrouwen en borrelen. Ik weet er alles van. Waar ik op attendeer, is, dat de professor het zwabberen en zwieren verontschuldigt als jeugdige dwaasheid. Accoord! Maar, edelachtbare heer, dan adviseer ik dringend, deze brochure hier in de gevangenis uit de circulatie der werkstukken te nemen, want er zitten in deze inrichting verscheidene veroordeelden van amper achttien jaar en het zou kunnen gebeuren, dat zij, voorzover ze in de boekbinderij werken, het geschrift van de prof onder ogen kregen en er de venijnige conclusie uit trokken, dat zij in de kerker zitten, omdat hun jeugdige dwaasheid zich niet liet cureren door middeltjes uit de kliniek!’ Met een smak viel de deur dicht. De Banjer hervatte de arbeid, zat het staartje van z'n straf uit en stond op de verjaardag van Prins Hendrik op straat. Hij kende de oorzaken van de feestelijkheden niet, maar was intelligent genoeg, om te begrijpen, dat het gevlag niets te maken had met een blijdschap om z'n wederkeer. Integendeel: hij besefte heel wel, dat hij meer kans maakte op een koude schouder dan op een gulle receptie en stelde er z'n plannen op in. Het was hem ernst met het vermijden van een herontmoeting met Justitia en hij besloot dan ook, de zeventig gulden te beleggen in een spoorkaartje en kostgeld, ergens op het platte land. Ouwe vrienden straal negeren en als bevrijd man een zweetje halen bij het buffelen met de schop, de kruiwagen of in een kolenbunker. De aard van het werk deed er niet toe, als het maar brood opbracht en gelegenheid bood intussen naar een beter bestaan uit te kijken. Het zou niet meevallen, want er was overal meer behoefte om arbeiders te lozen, dan te werk te stellen, en op de vraag: ‘wie was je laatste baas?’ kon de Banjer slechts het ontslagbewijs uit de gevangenis tonen. Toch wist hij er zich, in weerwil van alle moeilijkheden, door te slaan, blijkbaar tot leedwezen van politie en justitie,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
109 die niet nalieten het contact te herstellen - de klant is koning! - en de patroon van de steenfabriek, waar de Banjer werk had gevonden, van het vonnis verwittigden. Niet met de bedoeling, de fabrikant te bewegen de gesignaleerde weg te trappen. O, nee! Maar de man moest weten, waar de klinkers bleven, als het tal niet klopte. Gelukkig klopte het tal en was de patroon al door de booswicht zelf ingelicht. Die openhartigheid was juist oorzaak geweest van z'n slagen. Ruim vier jaren hield de Banjer het bij de steenovens uit, was inmiddels getrouwd en kon, mede door de voorspraak van de humane directeur, van betrekking verbeteren, mits hij een bewijs van goed gedrag kon overleggen. De Banjer was, door de makkerschap van z'n maats en door de houding van z'n baas, weer gaan geloven in menselijkheid en beging de flater, het bewijs van goed gedrag aan te vragen. Hij mocht op officieel papier vernemen, dat hij voor de duur van z'n leven niet meer in aanmerking kwam voor het gevraagde document. Z'n vonnis was weliswaar met een jaar brommen afgeboet, maar de nawerking eindigde pas na of op de begrafenis. Dat mocht niet gezien worden als wraak en niet vertolkt zijn als een schunnigheid, waar de toch al zo bleke ruitjes in het gevang niet bij halen konden. O, nee! Van wraak of onbarmhartigheid geen sprake! Het was een pijnlijk noodzakelijke maatregel, teneinde de onvolprezen zederigheid der beledigde samenleving te bewaren voor teleurstellingen van de zijde der verdachte kwanten. De Staat, vlotter in het opbergen dan in het opvoeden, weigert niet alleen een ieder, die een vonnis heeft ondergaan, in dienst te nemen, maar hij beneemt hun tevens de kans zich ook documentair te rehabiliteren en dwingt hen daardoor, zich met een vals paspoort door het leven te smokkelen. De heer Voordewind zou omtrent de gevolgen van het gesignaleerde systeem nog een paar boekdelen kunnen vullen, na het belichten van de minder ongezellige zijde van het politievak. Er zijn er verscheidenen in ons landje, die, na het uitdienen van hun straf en in
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
110 weerwil van hun oppassendheid in het vervolg, telkens en telkens weer aan het verleden worden herinnerd door de onaflatende bemoeizucht van politie en justitie. Kom, geachte commissaris, kom los, ook al is de kans op een standbeeld gering. Vertel eens uitvoerig hoe, bij de minste aanleiding, de doopceel wordt gelicht en portretten worden getoond van mensen, die twintig en meer jaren niet meer met de politie en justitie in aanraking kwamen. Ook zulke feiten horen thuis in de gedenkschriften van een oud-politieman. Mels de Banjer had, zoals we reeds te kennen gaven, de onderwereld vaarwel gezegd. Hij was gehuwd met een vrome, liefhebbende vrouw en vond de waardering, die hij behoefde in z'n gezin, een voorbeeldig gezin met vier kinderen en een moeder, wier wijs beleid en warm-hartigheid haar kroost zal weten te behoeden voor de levenswonden, waaraan een Koekeroetje moest verbloeden. In het Brabantse stadje wist niemand iets van het verleden van Mels, niemand, behoudens de burgemeester, bereid voor het zedelijk gedrag van de gevonniste in te staan. De jaren verstreken. Mels, rijk voorzien van goede getuigschriften uit vorige betrekkingen, was na de oorlog kantinehouder geworden in een van de weder-opbouwkampen. Hij schonk koffie, verkocht chocolade, sprits, sigaretten en scheermesjes, verdiende aardig z'n brood en dacht aan alles, behalve aan de mogelijkheid, dat een veroordeling van tien, twaalf jaar her weer in werking zou treden om hem z'n bestaan te ontnemen en het gezinsgeluk te bedreigen. En toch: een van de bouwvakarbeiders had hem herkend als de Banjer, de knul, die in het geruchtmakende proces een drukker had gekregen, en schreef naar de bevoegde instanties, er op wijzend, dat een gevonniste geen café- of aanverwant bedrijf mocht uitoefenen. Mels moest op korte termijn het kamp verlaten en zou, als z'n kranige vrouw het niet had weten te voorkomen, klant zijn geworden bij de reclassering, die, met steun
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
111 van de Staat, het uiterste doet om... ontslagen gevangenen aan een baantje te helpen! Een lofwaardig streven, dat heel wat meer succes zou oogsten als de Staat zelf ontslagen gevangenen in dienst nam, althans niet wegtrapte na gebleken zedelijk herstel. Arbeid verschaffen is reclasseren in topvorm en de waardering voor een ridderorde verschuiven naar de eeltzweer hoogste norm van zedelijkheid. Niet wat een mens in het verleden was, maar wat hij in het heden waard is, behoort maatgevend te zijn bij het beoordelen van de naasten. Misschien kan de heer Voordewind, met z'n oude relaties bij politie en justitie, de voorgaande regels binnenbrengen, desnoods klandestien, op een cursus voor de bestrijders van de morele erosie onzer dagen, waarin de deerlijk gehavende bossen, parken en huizen nog altijd verkondigen, dat een heel volk, rijk of arm, hoog of laag, houtdief wordt als het zonder kolen zit! Ja, maar de omstandigheden... Volkomen juist! Pietje Dinges had een brave vader, die inspijt van het schrale loon, niet duldde, dat z'n kinderen brandhout meebrachten, hetgeen in die dagen vrijwel overal geschiedde in de straatjes en straten der arbeiderswijken. De moeder van Pietje nam het zo nauw niet, stimuleerde het houtaanslepen door het in het vooruitzicht stellen van snijkoek of boterballetjes. Op een middag kwam Pietje thuis met een halve binnendeur, gevonden op een schaafbank in een timmerloods in een der buitenwijken. Het ongeluk wilde, dat Pietjes vader juist thuiskwam, het geval door had en zoonlief rammelde tot de halve binnendeur weer op de schaafbank lag. Het was raak geweest: zo raak, dat Pietje tot vandaag geen binnendeuren meer kan zien zonder te griezelen. De vader was een braaf en verstandig man, die het gevaar van de houtsleperij inzag en het er bij z'n zoontje uitsloeg. En toch: als dat zoontje nu eens in de beruchte hongerwinter, toen, als er nog iets eetbaars op de kop kon worden getikt, er geen vuur was om te koken, als het zoontje toen met de halve binnendeur was komen opdagen, had de anders zo brave vader
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
112 hoogstwaarschijnlijk gezegd: ‘keurig Pietje! Waar is de andere helft?!’ Het is maar een verhaaltje. Pietje heeft nimmer halve binnendeuren gestolen. Z'n brave vader zat in de zwarte handel, sloopte de huizen van onze belaagde Joodse landgenoten, verkocht ramen, deuren en kozijnen, keurig aan mootjes gezaagd aan z'n niet minder keurige afnemers en kan als dezen een bewijs van goed gedrag overleggen...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
113
Samen en in vereniging De rieten kap van villa Breezicht ging schuil onder sparren en berken en deed in de verte aan als een gesmoord lachen om het martiale gedoe van de moffen, die zich op de hei oefenden in het siegen. Een Hauptmann commandeerde Teutoons, brulde bevelen, die de recruten deden verstarren en de ekster deden opschrikken, om in fladdervlucht neer te strijken in de tuin van de villa, waar Gebbetje Bomijs in koddige paradepas naar het voorhek stapte, teneinde zich verdekt op te stellen en te schouwen naar het manoeuvreren van de zwetende secties in de sneeuw. Het gebulk van de Hauptmann rolde over de vlakte, waar het ondergaande zonnetje de bajonetten besprong en dan weer dekking zocht achter de wolken, die koersloos draalden boven het beukenwoud in de negge. Het rijzen en dalen van de verre boomtoppen wekten de illusie van een bergland, bij vlagen verdiept door het schimmeren van de Utrechtse Domtoren. ‘Abzug!’ kwam overwaaien. ‘We vragen niet beter!’, smonzelde Gebbetje opgelucht. Die knullen daar met d'r geheen-en-weer, d'r schnauzen, knallen en gedrom konden gemist worden, want Gebbetje had een ander programma in het hoofd. Daar, aan de rand van de heide, lag het jachtgebied van jonkheer Bordenwater, wiens familiewapen wel amper winddroog was, maar wiens uitgestrekte domein wemelde van dikke bomen met bemoste stammen: eiken, berken, beuken en acacia's. Het houtrijke gebied was omgeven door een omrastering, maar het prikkeldraad hadden de Duitsers gesloopt om er de Atlantikwall mee te beruigen, terwijl de kolennood sommige respectlozen had aangezet, de omrastering open te rammeien. Door die bressen konden de gevelde bomen worden weggesleept. ‘Abzug!!’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
114 ‘Ja, dat heb ie al gezegd’, durfde Gebbetje met gedempte stem, want hij had nog geen puf in een abzug naar Killekobus. Een kik en het was: pief-paf-poef! ‘Ajakkes!’ Vooral geen stommiteiten. Daar waren vrouwen en kinderen mee gemoeid. Hij, Gebbetje, was er bij het opblazen van een spoorbaan maar heel op het kantje af uitgeduikeld en hunkerde niet naar een tweede robber op leven en dood. Drie van de vier betrapten kapore en hij met een moordschot in z'n korpus ontkropen en opgenomen in een ziekenhuis, waar ze hem, na het oplappen, de kans hadden gegeven, de renner te nemen. Daar hadden de zusters en de dokter voor gezorgd. ‘Alle respect...’ Toen de kans gekregen om onder te duiken in Breezicht en nou op post om de ‘Feldgrauen’ in het snotje te houden. ‘Ziezo! De Hauptmann gaat van wiek met z'n krijgsbende’, constateerde Gebbetje en vroeg zich af wat hij zou doen als de colonne door de tuin trok om de hoofdweg te bereiken. Dat hadden ze al eerder geflikt en wekte binnen een bibberende onrust bij moeder Esther. Enfin, mocht het scheef gaan, dan kon hij nog altijd aan de Hauptmann de kortste weg vragen naar de Ortskommandant in Stalingrad... Lachend trok Gebbetje zich terug in de woning, verstapelde het laatste beetje brandhout in de bijkeuken en begaf zich dan naar het kombofje, dat als eetkamer werd gebezigd. Hij deed kwasi mafferig, keek door z'n wimpers naar Esther, de Joodse moeder, die het weer zwaar te pakken had. Ze dribbelde nerveus heen en weer, trok met de schouders en oogleden, terwijl ze de busjes en blokken, het speelgoed van haar kinderen, opruimde. Ze volgde haar man naar de grote kamer, die uitzicht gaf op de hei. De vrouw deinsde, meed het raam. ‘Ze zijn nog niet weg! Nee, Abraham, niet dichterbij. Als ze ons herkennen...’ ‘Spaar je zenuwen. Ze zijn in aftocht’, poogde Gebbetje gerust te stellen; hij zag hoe ook de kinderen terug-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
115 sprongen van het venster en deed het geval met de schouders af. Hij liep naar de kachel, roerde in de schrale soep, die op aanbranden stond en vroeg, met een gijnige twinkel in de ogen, of mijnheer Mantos nog niet uitgestudeerd was in z'n vakliteratuur? ‘Nee, hij zit nog op z'n kamertje’, antwoordde Esther, die er vergoelijkend aan toevoegde: ‘zo een geleerd man. Zo iemand is nou eenmaal anders dan anderen.’ ‘Ach, waarom?’ sprak Abraham tegen, ‘zouden Isaäk en Bela ome tegen 'm zeggen als ie anders was dan ieder goed mens?’ De kinderen hervatten het spelen op de vloer. Ze sliepen in het achtergedeelte van de zijvleugel en werden 's avonds al heel vroeg onder een knapverborgen luik ondergebracht en bleven, bij vermoeden van gevaar, soms dagen ondergronds zonder een kik te geven. Dat had het vermaan van de moeder en het gedrag van de groten hun geleerd. Ze lieten zich dan ook op een teken van moeder Esther gewillig bergen. ‘Verstandig bekeken’, ging Gebbetje accoord. ‘Ze hoeven de zonden der vaderen niet te aanschouwen...’ ‘Er zal hun voor de rest van het leven, als we het er doorhalen, zat ontzetting bijblijven’, wist Abraham. ‘Wat wij meemaakten... En wat onze kinderen ondergingen...’ ‘Hebben ze al gebikt?’, stuitte Gebbetje. ‘Zou ik anders moeder zijn?’, stelde Esther, die naar de keuken ging en haar man opdracht gaf, mijnheer Mantos te waarschuwen, dat er gegeten kon worden. Ook mijnheer Soks, die door Isaäk en Bela met rebbe werd aangesproken, kon naar beneden komen. Hij zat nog in de badkamer, had, in weerwil van het gevaar op de hei, een bad genomen en op het afraden van Esther geantwoord, dat hij nog meer moed had dan zijn bijziendheid veroorloofde. Bij de aanvang van het avondmaal verscheen mijnheer Mantos, die op het valse persoonsbewijs anders heette en voor corrector doorging. Hij kreeg het, na wat heen en weer praten, over de vragen van de dag, met de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
116 rebbe aan de stok over de antieke wijsbegeerte en de levenskunst van Epicurus van Samos. Het ging Gebbetje veel te hoog. Hij overzag de sobere tafel en vroeg zich af, of die Epicurus de lof des levens zou hebben gezongen bij koolsoep of krielaardappelen met lawaaisaus? Hij kon niettemin accoord gaan met de grote wijsgeer, waar deze verkondigde: zolang wij er zijn, is de dood er niet; en als de dood er is, zijn wij er niet meer! Dat had die ouwe Griekse snurker goed bekeken. Voor die redenering viel veel te zeggen; het voorkwam een stijve nek door het omkijken naar voorbij gevaar, academische ongenaakbaarheid en heilige handelingen, die niet meer werden getolereerd door de aanbidders van Thor en Wodan. Mr Mantos amuseerde zich kostelijk om de volkse opmerkingen, lachte z'n gestrengheid uit de plooi. Hij ging vlot in op de humor van Gebbetje en de fijne geestigheden van de rebbe, wiens kalotje zwieriger aandeed naarmate het maal vorderde. Ook Abraham was z'n angst weer geheel te boven, zat aanmoedigend naast Esther, wier lachen een innerlijk kapot zijn verried. Zij had te veel meegemaakt. Ze zag weer het vreselijke, dat zij niet kon afschudden en dat haar telkens weer voor ogen stond: Overvalwagens kwamen over de Blauwbrug aanrollen, bemand met Grünen. Sommigen hielden het geweer in aanslag, bedreigden met een kwaadaardig behagen de voetgangers en de vensters, waarachter Jehova werd aangeroepen en men in vertwijfeling poogde te ontkruipen aan de furor van het Herrenvolk. Het grinzend heldendom liet de loerblik glijden over de saamgedrongen vrouwen en kinderen van het gehate ras der weerloosheid. Een derde en een vierde wagen reden aan, eveneens bezet; de geweren in de knuisten en de stalen helmen boven de ogen, ogen als dievenlantarens. Een derde groep draaide rechtsaf, stopte met gierend remgeluid voor het Joodse weeshuis, dat gesloten was en wel uitgestorven leek. De gewapenden sprongen van de wagens, trokken de stormriem strakker aan. Een luitenant deelde bevelen uit, stond
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
117 schneidig met de handen in de heupen op de stoep van het gebouw, dat aan de achterzijde reeds was afgezet. De enkele nieuwsgierigen werden bars teruggedrongen, kregen de kolf van het geweer in de rug. Een grauw-gesopte motorboot kwam, met het galgensymbool in top, voor de wal. De luitenant overzag z'n legioen met inspecterende blik. Hij scheen nog niet helemaal zeker van de overwinning en liet ook de chauffeurs aantreden. Aan boord van de motorboot nam de activiteit toe. Voor een raam van het weeshuis bewoog even, schichtig, de punt van een gordijn. Het vaartuig gaf onmiddellijk melding door aan de officier, die reeds gebeld had en een gebaar maakte, of hij z'n pijp stond uit te kloppen op de poorten van een pantser-fort... In de straten stoven de bewoners uiteen, de verlatenheid van de wijk vergrotend. De Grünen trokken het weeshuis binnen. Kreten der verweesden dreven over de kade, waar de wagens met de achterzijde naar de voordeur werden geplaatst. De weesjes werden naar buiten gebracht, van de stoep gesleurd en in de wagens geduwd. Hummeltjes in het habijt der verdroeving werden opgenomen en doorgegeven als stukgoed met geheime bestemming. Sommigen schreiend, anderen kreetloos ontsteld, of in onnozele verbazing met de vinger in de mond. Bevelen kraakten en verhoogden het ijveren van de beulen. Het grijpen, doorgeven en stouwen hield niet op. Een dreumes schreeuwde: ‘help! Help!’ Maar de moffen weifelden niet en de overzijde van de Amstel nam de klacht niet aan... Het gesprek aan tafel stokte een wijle. Abraham stootte z'n vrouw aan, animeerde: ‘toe nou... Je soep wordt koud.’ Esther lichtte haar lepel. De rebbe sneed een ander onderwerp aan, had het over het wereldruim en transcendentale waanvoorstellingen, terwijl mijnheer Mantos maar bleef hameren op de wereldverleiders en hun rol in de lotsbedeling van volkeren en individuen. Het was om te duizelen, al die geleerdheid, vond Geb-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
118 betje. Wat praatte die rebbe toch over de heilige kevers in het oude Egypte en het doodgaan van Europa?! En Alarik? Wie was dat nou weer?! ‘We horen in de preken van Augustinus eveneens de noodlotsklok van een ondergaande beschaving’, oreerde de rebbe. ‘De bodem van het oude Rome trilde bij het aanrukken van de barbaarse horden. Een krijten en jammeren vulde de straten toen Alarik de eeuwige stad plunderde. Het geluid der verschrikking waarde overal rond; de anarchie bestormde het gevallen Rijk. Er werd vernield en gebrand; er was moord, verraad en foltering. De barbaren mokerden op de poorten der steden. Nergens was uitkomst of troost meer.’ ‘Bekend en wederom in de maak’, onderbrak mijnheer Mantos, die op zijn beurt te kennen gaf, dat de geschiedenis der mensheid niet speelde op een tennisveld. Het was één strijd geweest, een voortdurend kampen tegen de machten der vernieling. De wereld had iets anders nodig, dan dreunende titels, bewierookte wonderdoeners of het zoete evangelie van onvermijdelijke vooruitgang. Ze moest bevrijd worden van haar ondoelmatig zijn, haar lusteloosheid, dwaas optimisme en aangrijpend zorgeloos doen. Het recht gold voor miljoenen als een spookgedaante, terwijl waarachtige religie veelal was vervangen door politiek of cabaretsuggestie... ‘En Alarik staat weer voor de poort!’, zag de rebbe, ‘Alarik met z'n cynische brutaliteit en...’ Eensklaps waarschuwde de verklikker achter het wandbord tegen de schoorsteen. Iemand moest het voorhek hebben geopend. Stilte viel... Gebbetje wenkte geruststellend naar Esther, die op een stoel neerzeeg om beduusd te kijken naar de zijvleugel, waar haar kinderen sliepen. ‘Niks aan de hand!’, verzekerde Gebbetje, die zich naar de deur begaf en het seintje gaf: ‘Kim!... Het is de dokter, die een eind verder ondergedoken zit. We weten overal van!’ ‘De man met de bullen!’, herademde Abraham.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
119 De dokter kwam groetend de kamer binnen, toonde een vlijmscherpe bijl en legde een trekzaag op de tafel... ‘Hier! Die is van jullie! Ook geslepen! Het sneeuwt beddelakens!...’ ‘Net wat we besteld hebben!’, gniffelde Gebbetje, wiens persoonsbewijs aangaf, dat hij metaalbewerker was, maar niet vermeldde aan het bewerken van welk metaal hij zich had schuldig gemaakt. Hij bevoelde de tanden van de zaag. ‘Probeer es, Bram!’ De aangesprokene tastte voorzichtig, gaf door aan de rebbe, die het vinnige van de tanden beproefde met weke vingertoppen. ‘Dat is dat!’, regelde Gebbetje, gezaghebbend. ‘Esther, dadelijk op de uitkijk aan de heikant. Durf je het aan?’ ‘Ja, waarom niet? Het zal wel moeten...’ ‘Sjongejonge, waar gaan we heen op zo'n manier! Een hoogstaande vrouw, moeder van twee kinderen, schaamt zich niet, te spionneren tegen de boswachter of andere eventuele overrompelaars!’, dubde Gebbetje, kwasi ontsteld en gaf z'n orders verder door: ‘twee man zagen en twee man het hout wegslepen. We gaan zo aan de slag! Sokken over je schoenen en titels vergeten!’ ‘Jaja...’, mompelde mijnheer Mantos. De rebbe kuchte... ‘Mijnheer Mantos en ik zagen. De dokter en Bram de toppen schonen en de bomen naar de garage dragen. De rebbe is te oud... Die moet maar een ogie in het zeil houden’, vond Gebbetje. ‘De takken en zo maar laten liggen... De kruimeldieven ook wat. Zijn we zover?!’ ‘Ja...’, antwoordden de anderen. ‘Dan maar volgen, heren!’ De mannen schoven naar buiten. Ze hadden pet, muts en hoed over de oren getrokken en de handen tegen de kou beveiligd door dikke wanten, vervaardigd uit een brok vloerkleed. Het stel verdween in de duisternis, waar de sneeuw kraakte onder de voetstappen van de dokter, de rechtsgeleerde, van Bram en de zware jongen, die samen en in vereniging hout gingen stelen onder rabbinaal toezicht.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
120
Dringende besognes Dat gevangenen pogen uit te breken, laat zich verstaan; ook zij willen wel eens een snipperdag opnemen, of van baas veranderen. En dat zo'n uitbrekerij dikwijls de openlijke of heimelijke sympathie heeft van het publiek, is niet minder begrijpelijk; het bewondert de formidabele prestatie en amuseert zich om de lange lip van de verantwoordelijken, die in weerwil van tralies, pantserdeuren en de andere middelen, waarover ze hebben te beschikken, geen kans zagen, de gannef aan de ketting te houden. De knaap is van wiek, de klopjacht neemt een aanvang en de directeur van het gesticht, waar het gevalletje plaatsvond, schuift de verwijten af op de adjunct, die zijn portie weer doorgeeft aan de majoor of de brigges. Maar nummer zoveel is er vandoor en zelfs het ontslaan van een hulpbewaarder dekt de blamage niet. Er worden nog strenger maatregelen genomen; er worden weer andere ingenieurs te hulp geroepen en nog zwaarder klinken en spijlen aangebracht. Dan zwakt de onrust af; het snauwen wordt weer wat beleefder en het controleren van de controleurs verwordt tot sleur. Op een kwade dag is het wéér bal, staat een ‘Bonjour!’ geschreven op de muur van de lege cel, waar het werk-emmertje verraadt, dat de ontsnapte z'n ondergoed blauw heeft geverfd met de inkt, die hij opspaarde. Een verder onderzoek wijst uit, dat de geraffineerde aterling uit de onderdelen van z'n trapnaaimachine een boor- en zaagapparaat heeft gebouwd, zonder dat die metamorfose de aandacht heeft getrokken... Ja, het is knap, razend knap geflikt. En het enige wat er op zit is, maar weer ingenieurs te roepen, de contrôle te verhevigen en de schuld af te schuiven op degene, die de minste biezen heeft. Het beroerde is intussen, dat je die ontsnapperijen niet in de doofpot kunt frommelen. Het aantal moet kloppen en in een rechtsstaat kan je
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*5
HET BESPUWDE KWARTJE Schorre Lotje moest het kwaad, dat haar door de een of andere invloed werd berokkend, afschermen, teniet doen door een bespuwd kwartje in haar kous te dragen. Geen gewoon kwartje, want dat hielp niet bij het keren van misfortuin. Het geldstuk moest een oud jaartal dragen en van een bemazzelde goser zijn. zie blz. 61
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*6
S.O.S. ‘We hebbe van de marine afgekeken dat je met licht signaleren kan en zijn niet te lui om goeie uitvindinge over te neme. Kwam er wat verdachts opdage dan liete we de vonkies glimme: S.O.S.!’ zie blz. 140 en 141
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*7
Hoe de recherche ook poetste en poetst aan het sociale gelaat van Rotterdam of Amsterdam, het kan niet baten: de zedenpolitie zal, hoe bedreven dan ook in de ‘slettenjacht’, nimmer het uur der ‘wildschaarste’ veroorzaken noch beleven. zie blz. 56 t/m 69
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*8
HET BUFFET
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*9
Bordeelklanten, die op hun manier op hun qui vive waren, verloren tijdens hun bezoek hun garderobe niet uit het oog. Zij hadden wel eens van berovingen gehoord of gelezen. Maar dat kon hún natuurlijk niet gebeuren! Zij vergaten evenwel, dat hun ‘gastvrouw’ ook niet van gisteren was. De op de loer liggende souteneur, die door een verborgen gaatje vanuit een aangrenzend vertrek het toneel gade kon slaan, maakte van een moment, waarin de waakzaamheid van de bezoeker verslapte, gebruik, de kleren te benaderen en zijn slag te slaan. (zie H. Voordewind, De commissaris vertelt verder, blz. 76-77). Op de linkerfoto ziet de lezer een onschuldig lijkend gesloten buffetkastje. Hierboven hetzelfde kastje geopend. De bedoelingen van de souteneur laten zich gemakkelijk raden. Vanzelfsprekend hangen de kleren van de bezoeker vlak in de buurt van de kastdeurtjes. En even vanzelfsprekend is het ledikant zó in de kamer geplaatst, dat de bezoeker de kamer zijn rug toekeert.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*10
DE SPEELDOOS De beruchte Frettekop maakte Schorre Lotje bitwijs in de techniek van het plunderen van de klanten, waar ze zich mee afzonderde. De sluwe souteneur had zich een speeldoos aangeschaft, een apparaat met twee deuntjes, die de meiden waarschuwden, of ze al dan niet hun bezigheden met de cliëntèle moesten voortzetten. Speelde de doos het droeve liedje, dan was dat het sein om af te breken met de kale meneer, in wiens zakken geen stootje van betekenis was gevonden. Gaf het muziekinstrument in achterkamer of keuken echter het ‘Hup, Carolineke! Hup, Carolineke! Hup!’, dan was er een klap gevallen en diende de minnarij te worden geprolongeerd. zie blz. 60
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*11
‘Wat ik nou aan me poten heb...... Als ze daar de sporen van opnemen, wordt de reus van Lekkerkerk van z'n nest qelicht.’ ‘Dadelijk op me gympies van wiek.’ zie blz. 183
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
*12
‘De Baaieskcerier’ circuleerde heimelijk onder de vertrouwde knullen. Het bezorgen van het aan weerszijden beschreven brokje papier was toevertrouwd aan een gangloper, die vast kon gaan op zwijgzaamheid van de abonné's, solidair onder alle omstandigheden. ‘De Baaieskoerier’ moest dikwijls de officiële gevangeniskrant, dat angstvallig gecensureerde lor, een slag voor blijven. Dat vergde de eer van de redacteur en bevorderde de belangstelling van de geabonneerden. zie blz. 210, 211 en 212
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
121 niet de eerste de beste naar binnen slepen om de collectie aan te vullen. Er wordt tenslotte een commissie benoemd om te onderzoeken, wat de gevangenen toch bezielt om uit te breken. Ja, wat bezielt die kerels feitelijk? Te zeggen, dat uitsluitend de drang naar vrijheid de uitbreker stuwt, strookt niet altijd met de feiten, die soms een heel wat gewichtiger achtergrond hebben en het verklaarbaar maken, dat een zware jongen, ofschoon hij heel goed tegen tuchten kan, toch, in het betrekkelijk korte rukje, dat hij moet opknappen, al het mogelijke doet om de kuiten te nemen. Er zijn ook andere factoren dan het ondraaglijke van de gevangenschap en het smachten naar verlossing in het spel, omstandigheden, die de genialiteit en de durf stimuleren, aanzetten en opdrijven tot een uiterste vindingrijkheid en moed. Soms is het de verhouding tot een vrouw, die tot een alles op alles noopt, soms zijn het de dreigende aanwijzingen uit een vorig misdrijf die, hoe dan ook, weggewerkt móéten worden, teneinde een veel langere straf te ontgaan. Het spreekt welhaast vanzelf, dat vooral het ontsnappen uit een politiebureau van grote betekenis kan zijn voor de ingeslotene, wiens zaak nog maar amper aan het rollen is en wiens contact met eventuele medeplichtigen of ingewijden nog veel kan redden bij het trachten, de dans te ontspringen. Vandaar het veelvuldig pogen om uit te breken direkt na de arrestatie. Het voor de bijl gaan of er uitduikelen hangt vaak af van kleine, schijnbare bijkomstigheden. Hompie, zo genoemd, omdat hij zelden alcohol gebruikte en in de kroeg van de Himkener, het verzamelpunt van de gabroeshe, meestal een hompie worst bestelde, was gegrepen en overgebracht naar het politiebureau, waar hij met een amicaal ‘Abonné!’ de wacht had begroet en werd ingesloten, verdacht van braak, het forceren van een brandkast. De overrompelende arrestatie had de kans benomen, een toonbaar alibi te produceren en de andere nodige seintjes door te geven aan de gabbers,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
122 die hoogstwaarschijnlijk nog op vrije voeten waren en zich voorlopig wel van de vlakte zouden weten te houden. Ja, dat zat wel goed, berekende Hompie. Erger was, dat Stien, z'n kalle, niet wist, wat zij verklaren moest en in haar aandrift om z'n onschuld te bewijzen, het verkeerde fabeltje ging voorschotelen. Die kans was groot en dan werd het een misselijke geschiedenis met het robbertje bij de beffen. Voor de beffen?! Nee, zover mocht het niet komen. De commissaris mocht de kans niet krijgen om de nodige bewijzen bij z'n recommandatie te voegen. Er was maar één uitredder: de renner nemen. ‘Maar hoe?’, kwam Hompie met zichzelf in gesprek, keek de cel rond en concludeerde met galgenhumor: ‘louw kans heb ik al... En nou maar 's verder snuffelen.’ Hij ging voor de traliedeur van z'n kooi staan, zei tot de controlerende diender: ‘ja, zeg maar tegen je baas, dat de baviaan geknipt is. Het valt hier niet mee. Maar in het oerwoud is het ook niet alles.’ ‘Stommiteit uitgehaald?’, polste de agent gemoedelijk en spotte op zijn beurt: ‘je visitekaartje achtergelaten?!’ ‘Geeneens! Met handschoenen gewerkt!’, voerde Hompie, die wel wist, dat de diender geen uitgestuurde vogel was, het ook niet helpen kon, dat hij om het kwartier moest komen kijken, of de kooi nog inhoud had. ‘Nou, je amuseert je maar!’, zei de klabak, terwijl hij terugging naar de wacht. ‘Mooi!’, antwoordde Hompie op het dichtvallen van de deur en zette z'n uitbreekstudie voort... In de doorloop langs de cellen was een koekoek met ramen, die naar buiten open konden. ‘Groenzoeterij nummer één!’, constateerde Hompie, de hoogte schattend: ‘ommerdebij vijf meter... Nee, meer... Hoe kom ik aan vleugeltjes?!’ Hij ontwaarde een muurkast, zag tot z'n genottelijke verbazing, dat de deur openstond en door de kier een werkemmer zichtbaar was.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
123 ‘De kast voor de werkster!!’ En waar emmers stonden, moest ook een trapleer zijn. Er waren in de hele stad geen werksters van vijf, zes meter. En de engeltjes gingen niet uit flodderen. Zeker niet op een politiebureau... ‘Een open kastdeur en een trapleer voor het grijpen. Kamelengogme nummer twee!’, telde Hompie, die wiegend in z'n heupen door z'n cel begon te trantelen om vraagstuk nummer drie op te lossen. Als het niet lukte, de deur van de kooi te forceren, bleven de hoopgevende ontdekkingen waardeloos. Maar in traliedeuren zat altijd een tikkie rek. Er viel misschien genoeg spaatsie op een gewelletje te verkrijgen. Dat kon en dat moest. Door rukken en wringen zou de schoot van het slot vrij te maken zijn. Het was te proberen... ‘Maar de bullen om kracht mee te zetten’, besefte de plannenmaker, die zoet op de celkruk ging zitten bij het wederom verschijnen van de wacht: ‘zo... Kom je me nogmaals bezichtigen?... Heb ie niks voor het apie meegebracht?!’ ‘En of!’, lachte de wachthebbende: ‘brood... En je mokkie koffie. Kan het zo?!’ ‘Altijd! Schuif het maar door de tralies. Steeds voorzichtig wezen met pasgevangen wild. Als je verscheurd thuiskomt, krijg je last met je wijf.’ ‘Eet ze, Hompie!’ ‘Merci!’, bedankte deze, ging met het klussie bikken op de rand van z'n krib zitten en deed weer een ontdekking, die jofel van pas kwam en nogmaals bewees, dat snuggerheid geen eigenschap was, waar de politie op stoffen kon. Want om het brood, dat door het Leger des Heils werd geleverd, zat het... ochtendblad! ‘Het Heilsleger wordt bedankt!’, gniffelde Hompie, die z'n alibi nog in elkaar moest draaien en dus razende belangstelling had voor de scheepvaartberichten. Want je kon niet zeggen, dat je met de opvarenden van dat of dat schip aan de roezeboes was geweest, als je niet zeker wist, dat die schuit op die en die datum werkelijk in de haven lag.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
124 ‘Catalonia...’, las de schransende. ‘Rijnhaven... Hedennacht vertrokken... Net wat ik zoek. Die prauw ken ik. Zwarte romp. Gele pijp en een S in de band. Van pas gekomen en op tijd vertrokken. We vragen niet beter. Meheertje mag me uithoren, wat dat betreft.’ Met volle mond stond de hongerige Hompie weer bij het traliehek, bezag het slot en schatte, dat de schoot in het ongunstigste geval maar amper twee centimeter uitstak. ‘Twee centimeter omwringen. Daar is geen olifant bij nodig’, begreep de vakman, ging weer op de krib zitten om in alle rust en zekerheid z'n kuch te verslinden en z'n koffie te slobberen. Sjonge, wat waren er toch een boel prutsers op de wereld! Hele volksstammen, die met elkaar nog geen politiebureau in elkaar konden zetten! Nee, wat dat betrof, hoefde hij, Hompie, zich niet te generen voor het akkevietje, dat hij zo pas met z'n gabbers had afgewerkt. Een haaie tiejeits, een nieuw model brandkast, in zes uur geopereerd, zonder verdoving of zoentje van de zusters. De buit was tegengevallen, maar de gijn was razend geweest. De lol begon al op het kantoor, waar met dikke letters op een sigarenkistje stond: ‘afblijven!’ ‘Afblijven...’ Ja, dat gold voor het personeel van de fabriek, maar niet voor hoog bezoek. Sigaren in een glazen buisje. De directeur was zeker bang, dat ze kou zouden vatten. Enfin, van die kopzorg had ie nou geen hinder meer. Prima sigaren, maar je werd er hartstikke misselijk van, als je inhaleerde. In z'n bureaula had die ouwe snoeper een serie blote kalletjes en een doos bonbons! Nou ja, hij had niet op nieuwsgierigheid gerekend. ‘Bonbons! Mokkels en fondant-tureluurtjes. Het gereedschap van de directie!’, snokkerde Hompie, erg houdend op de deur naar het wachtlokaal. Het was nog te vroeg om aan het spatsie van de uitbrekerij te beginnen. De kwestie van het omwringen van de schoot was trouwens ook nog niet opgelost. Maar een celkruk had drie poten, poten van essenhout! Die zaten vinnig
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
125 vast. Nog wel! Het uitrukken kon niet zonder herrie geschieden, maar bij het wisselen van de wacht maakten de smerissen een kabaal, of ze de burgeroorlog rippeteerden. Dat was het moment. Dan was de kans schoon. ‘Nee, nog maar liever een wachie uitstellen’, regelde de arrestant, die wel zo ongeveer wist, waar het ontkruipen door het koekoekraam heenleidde, maar niet zeker ging omtrent de kijk, die men vanuit de omringende huizen op het dakplat had. ‘In het donker van wiek. Dan vliegens de bruggen over om de Himkener op te bellen en de spoedconferentie met de gabbers te bepalen. Stien het seintje geven, dat ze zich even moest drukken en Siem, die toevallig het beste te bereiken was, de platmaker spelen. Siem, die halve gare, had van de kraak een gijntje gemaakt. Hij was op z'n akkertje een kuiering door de fabriek gaan maken, of hij het daar voor het bestellen had, en teruggekomen met de boodschap, dat er een beeld, een neger, op een consol stond. Als je een cent in de gleuf duwde, begon de neger te knikken. Hij, Siem, had er al tien spie aan vergokt. Met het kraken van de brandkast was zo'n haast niet. De nacht was nog lang genoeg en de dankbare nigger kon intussen voor een beetje gezelligheid zorgen. Hij, Hompie, en Haakse Nelis waren met d'r gekke gezicht meegegaan om het beeld te bezichtigen, hadden op hun beurt een cent, nog een cent en weer een cent geofferd, reuzepret gehad om het sullig knikken van de zwarte kop. Toen de centen op waren, had Nelis het blok opengebroken en was het spelletje weer opnieuw begonnen. En die nigger almaar dankbaar knikken voor z'n eigen poen, voor de centjes, die hem ontstolen waren... ‘Hahahaha!’ ‘Voor de Missie!’ stond er op het consol. Siem, die van huis uit Rooms was, had ervoor gezorgd, dat de honderd-zestien centen in het blok achterbleven. Zo'n hap snuf meepikken was armzalig kruimelwerk. Het genepte niggertje had zich in het zweet staan te bedanken en verdiende een nette behandeling. Ook het nekomdraaien
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
126 had Siem weten te beletten, over het bekeren van de heidenen gesproken, of ie het meende en met een ernst of ie er z'n zaligheid mee kon verwerven, het geforceerde slot onder de pop weer zoveel mogelijk hersteld. Weer kwam de diender een ronde maken, zei in het voorbijgaan, dat meheertje na achten nog op het bureau kwam en dan wel akelig veel belangstelling zou tonen. ‘Dat spreekt!’, vond Hompie. ‘Ik zou het 'm hoogstkwalijk nemen, als ie me negeerde. Ik maak geen slecht figuur in het gastenboek. Er komt minder publiek hier. Nou jij weer!’ ‘Ja, Hompie!’, kwam de adoot terug op z'n schreden: ‘ja, goede wijn behoeft geen krans, hè? Ze zitten op de Singel d'r beffie al voor te binden. Zet je maar schrap.’ ‘De tijd zal het leren... Krijg ik maar één deken?!’ ‘Weet ik niet... Moet je straks maar aan de baas vragen. Misschien mag je keus gaan maken in de Parklaan.’ ‘Ik reken op je voorspraak!’, pareerde Hompie, zat weer alleen in de dalende schemering, die beloftevol meehielp bij het verdoezelen van de dingen, die komen gingen. Het plots losbarstend tumult verkondigde, dat het wisselen van de wacht een aanvang had genomen. Met een ruk, die getuigde van kracht en routine, brak de gekooide een poot uit de celkruk, wrong het hout tussen de sluitnaad van het traliehek, dat meegaf. De schoot kwam vrij en de deur viel open. Zonder overhaasting liep Hompie naar de kast, vond wat hij reeds vermoed had, te zullen vinden en plaatste de trapleer onder de koekoek. Het raam bleek op uitbreken te zijn ingesteld en ging open met een vlotheid, die met een ‘braaf zo!’ werd beloond. Hompie werkte zich met de lenigheid van een tuinslang door het gat, schoof over het zink van het platte dak naar de overkapping van een brandweerhuisje, dat niet te hoog was en gelegenheid bood, de straat te bereiken. Er viel geen tijd te verliezen; de ontvluchting kon elk ogenblik ontdekt worden en dan was de schone kans verkeken. Naar de voorgevel kruipen en op goed geluk
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
127 springen; neerkomen op de tenen en meegeven in de knieën. Hompie sprong in het blinde weg, kwakte in z'n val een passerend oud vrouwtje van de sokken. Stom en stijf van schrik lag het nietige wezentje, naast haar paraplu, aan z'n voeten, die weigerden het rit aan te nemen. Hij tilde het moedertje op, draafde zes, zeven deuren verder een meubelwinkel binnen, plantte haar tot verbazing van de man achter de toonbank in een fauteuil met een ‘zit je lekker, opoe?!’ en ging weer van wiek met al de speed, die in hem was. Door het ongeval met het oudje klopte het tijdschema van de bevrijde niet meer. Hij was bovendien even de kluts kwijt geweest en in de verkeerde richting gevlucht. Het uitbreken moest intussen ontdekt zijn en op grootlef toch nog proberen, de bruggen te passeren was al te riskant. Ze zaten daar op het bureau wel dik in d'r blunders, maar ze wisten, als de eerste de beste ouwe jongen, dat elke brug een fuik was en zouden er naar handelen. De Koningshaven en de Maas kruisen was soebatten om armbanden met napijn. ‘Aboe!’ De veerbootjes stonken ook. En over IJsselmonde betekende een lange wandeling, terwijl de telefoon vlugger benen had. Misschien stonden ze aan de overkant, op het Kralingse Veer, al aan de receptie te poetsen. Het beste was, voorlopig schuil te gaan bij Zwarte Bram, die vlak in de buurt woonde en als uitdrager en opkoper ook geen reden had om op de politie verliefd te zijn. Bram had door het versjaggeren van linke sneesies ook al serie rukken achter de rug. Op hem viel te bouwen. Hij kon in het vereiste tempo de jongens het seintje brengen en zorgen, dat Stien uit de kieren bleef. Er kon desnoods een bijeenkomst plaats hebben in zijn huis. Een uurtje pittig confereren en mijnheer de officier lag munt met de zuinige aanwijzingen, waar hij het mee stellen moest. Met een ‘ha, die Bram!’ stapte Hompie de uitdragerij binnen, gaf door een gebaar te kennen, dat hij in de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
128 sereibel zat en liep meteen door naar de achterkamer, waar hij zich direkt op de hoogte stelde, hoe te ontkomen bij een overrompeling. ‘Een heetloper?!’, volgde Bram, naar het schuurtje in de achtertuin wijzend: ‘nooduitgang aanwezig! Wat is er gaande?!’ De ander vertelde in het kort z'n wedervaren. Hij zette uiteen, waarom een voorbespreking met de gabroeshe noodzakelijk was en vroeg raad. Het sekuurste zou zijn, zelf op de een of andere manier de overkant te bereiken, van kleren te wisselen, het oude zwikkie te verbranden en een duik te nemen in de waskuip. Want de kraak had plaatsgevonden in een chemische fabriek en het minste, geringste vezeltje aan lijf of kleren kon bij de bewijs-constructie de doorslag geven. Op het politiebureau hadden ze alleen z'n pet en broekriem. Daar mocht de commissaris gebruik van maken, als die ook 's netjes wou wezen. ‘Terug naar de stad? Ja, wat doen we daar aan?’, piekerde Zwarte Bram, koffie zettend. ‘Kans genoeg om ergens over de rivier te komen, maar de tijd draait...’ ‘En niet in m'n voordeel...’ ‘Net wat je smoest! Jou hadden ze te pakken en morgen kan Siem of Haakse Nelis de sigaar zijn. Je weet nooit, hoe het lopen kan. En jullie hebben geen ruggespraak gehouden. Als de een tegen de ander in het zijne verklaart, is er tenslotte maar één, die lacht...’ ‘Ja, net. En die gunnen we geen blij gezicht’, onderschreef Hompie. ‘Ik heb m'n pietjepadjepoe in orde. Ik ben gedekt. Ze hebben me gezien in de buurt van de Dijk met de crew van de Catalonia. Rijnhaven. Laat dat aan me over. Alleen de vingertjes, die het bezweren kunnen, nog bespreken. Wat weet mijnheer de officier? Noppes! Alleen de trant waarin we het akkevietje hebben opgeknapt, is een aanwijzing. ‘Tja, ieder z'n eigen merk, hè?’, lachte Zwarte Bram, sprong op en zwaaide met de koffiekan: ‘wat zijn wij voor kalven om ons kopzorg te maken over dat passeren van de bruggen?! Ik weet het al!’ Hij maakte een India-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
129 nendans, sloeg zich van de pret op de dijen. ‘Ik lach me een rotje, Hompie!! Weet je, wat we 'm gaan flikken?!’ ‘Nee... Kom 's los?!’ ‘Ik weet er een vaartje op! Ik laat je bezorgen!... Hou me vast, Hompie, of ik besnotter me van de gijn!’ ‘Toe dan!’, drong de ander, in haast z'n koffie naar binnen gietend; ‘wat heb ie er op bedacht?!’ ‘Niks! Nee, dat moet een verrassing blijven!’ ontweek de geamuseerde, trok z'n jas aan en beloofde, terwijl hij naar de winkel liep, ‘over een kwartier weet je meer. Ga maar vast door het schuurtje naar het pakhuis. Het is in een blaasie gepiept!’ Hompie wachtte, zag tot z'n verbazing Zwarte Bram weer verschijnen met een bakkerswagen en een mannetje, dat de kar naar binnenreed. ‘Dik safe!’, duidde Bram op de man aan de duwboom. ‘Laten we maar afspreken, dat ie Nol heet en jou als een halfie wit over de bruggen schuift... Deuren dicht, Nol! Niemand hoeft te weten, wat voor vlees je in je kar hebt.’ ‘Karamba!!’, genoot Hompie van de prachtzet, had al bekeken, dat hij het met kromme knieën in de wagen redden kon en prees: ‘jij komt in aanmerking voor een eervolle vermelding, Bram! Ik zal je lof zingen tot het eind van m'n dagen, boy!’ ‘Sla dat maar over... Instappen en van wiek!’, ijverde de man van het groots idee, smeet robuust het deksel van de kar open. ‘Gereserveerde coupé!... Nee, wacht even!’ Hij snorde wat lorren en een oude jas bijeen en bepolsterde de bodem van de wagen: ‘zo! Anders kom ie met de krak in je lende bij Stien!... Kan ie?!’ ‘Prachtig!’, verzekerde Hompie, zich in de bakkerswagen strekkend. ‘Hugo de Groot!... Je weet, waar ik bezorgd wil wezen, hè, Nol?’ Deze beaamde knikkend, veroorloofde een afscheidnemen van het lijkie en sloot de bak. Hij liet wat meel over z'n colbertje strooien en nam bij het wegrijden de goede wensen in ontvangst: ‘All right! Maak je geen hersenblaren. We arriveren behouden...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
130 De voorspelling klopte. Ergens in het Noorden van de stad werd, dicht in de buurt van het opgegeven adres, de kar neergezet en Hompie in de gelegenheid gesteld, om uit te stappen. Hij bedankte met stevige handdruk, zegde een beloning toe en verdween in de duisternis van het weiland, waar Nol hem had afgeleverd. Nog diezelfde avond had de samenkomst met de gabbers plaats en werd uitgestippeld, hoe en waar men zich gedurende het misdrijf had bevonden en dus niet schuldig kon zijn. Zij, die in het voordeel konden getuigen, werden op de hoogte gesteld en ook Stien kreeg haar instructies. Ze zou verklaren, dat Hompie laat thuis was gekomen, zo tegen een uur of elf, half twaalf, Engelse sigaretten had meegebracht, nog een tijdje had zitten bomen over de bemanning van de Catalonia, waar hij mee op stap was geweest, en toen de koffer had opgezocht. Hij had de hele nacht geslapen als een marmot. En als er zou worden gevraagd, of Stien ook zo vast geslapen had, zou ze die strikvraag pareren door te zeggen, dat ze de nacht juist liep te verrekken van de kiespijn en almaar door de kamer had lopen ritten. Want een getuige, die geslapen had, kon niet weten, wat ze weten moest. De beffen waren soms wel uitgekookt in het ondervragen, maar het was een koud kunsie om lik op stuk te geven. De zaak was in orde. Ieder kon z'n lessie opzeggen en z'n draadje meespinnen, als het wezen moest. ‘En wat ga je nou verder doen? Kom ie mee naar huis?’, hunkerde Stien na afloop van het vergaderen bij een der bekneisden. ‘Wat ben je verder van plan, Hompie?’ ‘Ik?... Je ziet me in de middag of anders morgen wel weer verschijnen’, verzekerde hij, bleef nog wat naplakken, liet zich tegen kantoortijd in een taxi naar het politiebureau brengen en meldde zich beneden bij de brigges: ‘Here we are again, sir!’ ‘Krijg nou effe het...’, bleef de verbaasde diender steken, schoof z'n wachtpet op een oor en mekkerde: ‘dat is het nieuwste! Dat heb ik nog niet meegemaakt!! Kom ie uit je eigen...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
131 ‘Nee, ik heb een taxi genomen...’ ‘Wou je zeggen, dat je...’ ‘Ik wou zeggen, dat ik er weer ben, ja... Het was erg onbeleefd van me, hè, om weg te gaan zonder de commissaris wel te rusten te wensen. Enfin, hij zal met m'n goeiemorgen ook wel erg blij wezen. Dien me maar aan.’ ‘Nou, als je het zo inpikt, dan heb ie zeker niks op je geweten...’ ‘Goed bekeken, brigges! Ik kan me beter even melden, dan laten grijpen. Zeg maar, dat ik me pension weer kom betrekken.’ ‘Waarom ben je dan van wiek gegaan?’, dubde de brigges, die voorging en Hompie bij de commissaris aandiende: ‘Hompie weer present, mijnheer! Komt zich moedwillig melden!’ ‘Als je me nou bedondert!’, ontplofte de verblufte commissaris opspringend. ‘Waar kom jij vandaan?!’ ‘Van buiten...’ ‘Van buiten?... Van buiten?!... Je hebt me vies in de stank gezet!... Uitbreken! Dat zullen we je afleren! Je gaat het hok weer in!!’ ‘Dat spreekt...’ ‘Jaja, ik heb jou wel door!... Van schoenen verwisseld en andere kleren aan... Jij moest noodzakelijk even weg, hè?!’ ‘Ja, mijnheer... Net wat u zegt: dringende besognes.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
132
Hakkie aan de commissaris Meheertje, zal 'k maar zegge. We hebbe u boek geleze, ik, Loekie van Mooie-griet en de Lip, die een beetje stottert en met z'n rechteroog de verkeerde kant uitkijkt. Vooral als ie zo smachterig naar de kalletjes spinst, loopt het in de link. Affijn, we vinde sommige van u verhale afgeluizig joppe en hebbe er geen spijt van dat we het op lef moste aanschaffe. Waar we u boek gepikt hebbe zegge we niet: we geve onze goeie adresse niet weg en houe ook de gepensioeneerde pliesie in het snotje. We konde vanwege de sof in de zwarte handel en de hoge prijs u boek niet eerlijk kope, maar de vertellinge zijn er niks minder om. Loekie, die nogal een oneerbiedige opvoeding heeft genote, maakte al direkt een gijntje met u naam en foto op de kaft. Hij zei: ‘lekker smoeze lurkt z'n pijpie! Als het je voor de wind gaat, zit het je niet tege.’ Nou ja, die malle Loekie maakt overal gebbetjes mee, maar ik en de Lip zijn meer serejeus en hebbe ons dan ook een rotje gelache om de portrette van de hoofdcommesarusse. Niet omdat we ze zo knap vonde, maar omdat ze overlede zijn. Kan je nagaan! Wat we ook erg jofel vonde was dat verhaal van die portier, die per ongeluk de verdachte keutel weggooide en er toen van armoei wel een van z'n eige moest draaie om de justitie gelukkig te make. Affijn, daar zijn ze al gauw blij. Kort gelede hebbe ze Sjaakie, amper zestien, gegrepe voor het reedseme van een klauwtje losse cente. De preciese datum wete we niet meer, maar het was toen er in de krante sting, dat de Duitse generaals, die hele volksstamme hebbe uitgemoord, vergiffenis hadde gekrege. Sjaakie mot naar de tuchtschool om z'n rukkie op te knappe, dat spreekt. Ze kunne bij de gerechtigheid maar niet álles over d'r kant late gaan. De Lip wil z'n eige nou ook eerst de nodige sterre aanmete, maar ik en Loekie bemoeie ons liever niet met de polletiek.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
133 Wij blijve neutraal, om geen punthoofd te krijge. Wij zitte liever in u boek te genottere, al gaat het met leze niet zo heel vlot en kome we vaak woorde tege die we over motte slaan. Daarmee hebbe we wel moeilijkhede, net als u met het bargoens, maar als u gaat vertelle hoe u, in de sloppe en stege waar tege de pliesie geraust werd, bekant een doodsmak maakte over u sleepsabel, dan kunne we het wel weer bijhoue en knijp ik me in me dije van de lol. Ja, wij soort jonges wete ons ook wel te amusere, maar we kunne ons toch wel ernstig gedrage als het weze mot. We hebbe met de vingers onder de regels in u boek geleze, ‘dat menig burger, die “in normale tijd nimmer met politie of justitie” in aanraking zou zijn gekomen, in de bezettingsdagen tegen de lamp liep, als gevolg van frauduleuze handelingen.’ Kijk maar op bladzij zeven en zestig, waar u je eige, zo te zegge, verraaid. Want wij zijn niet zonder hersens al hebbe we niet zo zwaar gestudeerd als de bolleboffe, die ons knarse, als ze de kans krijge tenminste. Die burgers, waar u het in u boek over hebt, ware eerst merakels braaf. Eerst wel en dan niet meer! Opeens ging het mis met de hele klus, van weges de abnormaliteit. Oi! Voel u?! Eerst erg braaf en toen gappe als de rave, omdat het zo uitkwam. Maar toen de moffe van wiek ginge, schoot het die fraudeleuze... Nee, wacht effe, commesarus! Waarom noem u dat geen gaaies en ons wel!? Gappe is gappe, late we nou eerlijk blijve! Affijn, toen de moffe op d'r eige puinhoop terugtrokke, schoot het de fraudeleuze opeens weer te binne dat ze fatsoendelijk woue weze en niet in de adminestrasie van de pliesie mochte staan. Ze ginge met een dotje poen d'r goeie naam weer terugkope door een knoeitje te make met de ambtenare, die het ook niet konde helpe dat ze zo hopeloos in de merode zate. Dat zegt u ommers zelf! We kunne ons best indenke dat die ambtenare bij d'r armzalige tractement een snabbeltje ginge make. Maar waarom most Sjaakie dan naar de tuchtschool?! Nee,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
134 we wille niet vitterig weze, maar we hebbe zuiver in u boek geconsteteerd dat u partijdig ben. U maakt uitzondering voor normale en abnormale tije en onderscheid tussen fraudeleuze die d'r fatsoen weer terug gaan kope en gaaies dat er de poen en de relasies niet voor heeft. Oi! Kan u begrijpe, dat wij op onze beurt ook aan gedenkschrifte zijn begonne. Eerlijk! We zijn met ons drieën bij Loekie op de stoep aan het pattere geslage over normaal en abnormaal, want we beginnen de foef te kneize. De Lip, die altijd het venijnigste is, net als z'n moeder, begon, na het leze van u excuse voor de fraudeleuze, een soort wilde woestelinge dans te maken en van zich af te trappe of ie door een dolle hond gebete wier. We dachte eerst dat ie opeens kreezie was geworde, maar effe later ging ie weer naast ons zitte om hijgend uit te brenge: ‘we magge de commusarus reuze dankbaar weze, jonges. Als we dat boek niet hadde gepikt, wiste we niet wat we nou wete. Abnormale toestande. Laat je hersens gaan, knulle! Abnormale toestande... Daar magge wij ons ook op beroepe als we per ongeluk voor de beffe motte verschijne.’ ‘Hoezo?!’ vroeg Loekie, die het niet kon volge. ‘Wat wou ie dan gaan zegge?’ ‘Ook een bak!’, verduidelijkte de Lip stotterend, ‘we beginne met aan de rechter te vrage of de toestand waarin de jeugd verkeert, normaal of abnormaal is?’ ‘En dan?’ drong ik. ‘Dan zal de rechter z'n eige bloot motte geve!’, vond de Lip, die weer opsprong om een huppeltje te make, ‘dat jullie dat nou niet kneize! Wij hebbe altijd gedacht dat de rotzooi was zoals ie weze moest. En nou opeens... Bens! komt de commesarus z'n eige verspreke. Als jullie het nou nog niet door hebbe, mot je dat van die fraudeleuze nog es een keertje doorleze.’ We moste de Lip wel gelijk geve. We hadde er nog nooit eerder bij stilgestaan, dat er zo'n boel van de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
135 toestand afhing en de halve wereld crimmeneel wordt als de sittewasie verandert. Oi! De sittewasie, daar zijn we met ons gekke gezicht over gaan filesefere. Filesefere... Dat rare woord hebbe we uit een boek over jeugdcrimmaliteit, ook erg mooi, al snappe we er geen puist van, en ook gepikt, dat spreekt. Affijn, na veel heen en weer gepraat zijne we het er over eens geworde dat bladzijde zeven en zestig van u boek onze luikies geopend heeft. Vandaar dat we u ginge bedanke en hope op verdere informasie. We wille het u niet te moeilijk make, want we veroorzake al zat last aan de pliesie. Maar met vrage kom ie in Rome. Vindt u de sittewasie waarin wij sinds onze geboorte verkere, rooskleurig of stinkend, normaal of abnormaal? U is veertig jaar bij de pliesie geweest en zal het antwoord wel wete. We wille natuurlijk geen pressie op uw opinie uitoefene en eerlijk vertelle, dat er geen oorlog was toen wij geschape wiere. Geen oorlog: tenminste niet in de wereld, wel op de trap, in de buurt of in de kamer waar we huisde. Maar dat was niet in de bezettingstijd en geldt dus niet. Toch mot je bij het filesefere alles in aanmerking neme, waar of niet? We ginge ons afvrage hoe we aan de moeder kwame die we bezitte. Misschien een rare vraag, maar ondertusse mot er, waar een moeder is, ook een vader zijn, hoe dan ook. En als, om me eige bij de kop te neme, mijn vader directeur of commesarus was geworde, dan zou me moeder dame hete. Dan hokte ze niet waar ze nou hokt en dan schobberde ik niet wat ik nou schobber. Geen waar soms?! Als alles was zoals het nou niet is en alleen maar gefanteseerd mag zijn, dan wist ik meer dan ik nou wist. Tenminste... Nee, dat zou de vraag nog zijn. Wij wete zat waar zelfs de fraudeleuze geen saawie van hebbe en wat de commesarusse niet wete magge. U wel natuurlijk, omdat u gepensjeneerd ben en je eige alleen nog met u schuitje bemoeit. Affijn, me vader trouwde met me moeder. Bij Loekie
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
136 thuis leve ze zo maar over de puthaak, maar normaal gesproke gaan de ouders eerst, of later, naar het stadhuis. En dan kome wij, de koters, zus of zo. De ene in Friesland en de andere in de Hipsekrip. Voel u?! Daar hebbe we geen van alle zegge over. Je komt als je komme mot en daarmee uit. U had er ook niks over te vertelle, zomin als wij. Er was alleen maar verschil in sittewasie. Oi! U kwam en wij kwamme, al hadde we het nog zo graag wille uitstelle. De Lip, met z'n eeuwige venijn, wou dat de ooievaar de klem in z'n bek had gekrege, toen ie hem hier in de Hipsekrips dippeneerde. Hij wou dat er bij u thuis, of bij een andere commesarus, plaats voor 'm geweest was. En ik, om u de waarheid te zegge, was ook liever bij meheer de officier afgeleverd. Als baby wel te verstaan. En dat is nou het gekke van de sittewasie, dat het ene kind in de wieg en het andere in de beklaagdebank kennis maakt met de officier. Ik zou ook dolgraag papa in plaats van edelachtbare tegen 'm zegge. Kneis ie?! Loekie en ik zijn tenslotte heel wat redelijker dan de Lip, want wij begrijpe in elk geval, dat de ooievaar z'n vrachie weer kwijt mot. Die denkt op zijn beurt ook: weg is weg. Hoe gauwer foetsie hoe beter! Hij mietert maar op goed geluk neer om geen kramp in z'n snavel te krijge. Zo mot je het bekijke als ie filesofies wil blijve. De ooievaar mikt maar neer: eerst effe infermatie inwinne en het adres bekijke, is er niet bij. Dat gebeurt alleen als er ergens een hondje mot worde ondergebracht. Maar we dwale af van ons apperdepo. We wiere dus gebore, al had het adres beter magge weze. En nou neem ik u boek effe van de Lip over om weer wat voor te leze: ‘de bruut had herhaaldelijk de buurt op stelten gezet.’ Die sittewasie kenne we. We make nooit anders mee, haast elke dag. ‘De vent lag al jaren en maanden met z'n vrouw en schoonfamilie overhoop.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
137 Klopt ook! ‘Hij papte aan met andere wijve en liet op zekere dag z'n vrouw en kindere in de steek.’ Kim! ‘Maar hij kwam terug en werd door de afgesarde vrouw met behulp van d'r buren en d'r broers de deur uitgesmete. De andere dag dook ie op met een briefie van het gerecht. De vrouw most 'm weer aanvaarde als man en vader...’ Oi! Affijn, pa met de wet in z'n rug, weer thuis om z'n wijf en z'n kindere te mishandele. We kenne dat! Het spul kon weer opnieuw beginne: aaipoes-verrek-maar-kreng! En de ooievaar maar dippenere. De een na de andere! Mieter maar neer. En neme zoals het valt. Ben ik abuis, meheer de commesarus?! Ja, we wete wel dat we verplicht zijn het normaal te vinde, maar we hebbe er bar veel moeite mee. Kan je nagaan. We beginne door al dat gelees en gepieker toch een beetje te twijfele en te grinze. We neme u niet kwalijk dat u je plicht deed, maar we vinde het een tikkie abnormaal dat u zo fel gebete ben op ons soort, dat ommers is zoals het weze most en doet zoals het door de sittewasie doen mot! We woue eigelijk maar zegge dat u petje en sleepsabel heel wat mooier ware dan onze levenskanse. Waar of niet?! Nou u toch dikwels op het water is mot u is wat meer lette op de vogels. Die trouwe wel niet, maar voor de rest zal het wel gaan. Neme we de musse bijvoorbeeld. Allemaal uit een eender nest, allemaal een eender onderricht en de ene snavel niet langer dan de andere. Je zou er haast heimwee van krijge. Wij tenminste. We late u buite beschouwing. De musse pikke mekaar wel opzij om een beter plekkie, dat wille we niet tegespreke, maar als de ene pikt, pikt de andere terug. Ze rauze om aan de kost te kome, maar ze holle niet naar de pliesie als ze op hun beurt weer kwijtrake wat ze afsnaaide. Ze verstaan de sittewasie, al hebbe ze een klein koppie. Bij de mense is het anders, dat hebbe we al bekeke. Bij de mense lope juist
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
138 de dievigste meestal het hardste naar de commesarus, die dan ook weer in draf z'n plicht mot doen om niet achterop te rake. Affijn, u is nou gepensjoeneerd en we kunne u dus wel toevertrouwe, dat we meer voor de stijl van de mussies voele dan voor de opinie van de fatsoendelijke, de tijdelijke fraudeleuze en zo, die zorge dat ze aan d'r trek komme, de rotzooi de rotzooi late en om gerechtigheid gaan gille als wij ook es effe uit onze slof schiete. Als zullie zegge, dat zij het niet helpe kunne dat wij voor schobberdebonk opgroeide, dan zegge wij op onze beurt, dat wij de wereld niet hebbe geschape. Logisch of niet?! Als de villabuurt niet naar ons wil komme, dan komme wij naar de villabuurt. Wie dat niet kneist heeft nog minder hersens dan de vogeltjes, die er tenminste nog gebruik van make. We hebbe u boek, en vooral bladzijde drie en zestig, goed doorgenome en wille aanneme, dat de abnormale sittewasie, waarin wij werde gebore en geschoold, meebrengt dat we flikke wat we flikke. We zijn nog jong en make foute, dat spreekt. Als een vak niet geleerd most worde ware er geen ambachtschole. Waar of niet soms? Daar bleve wij koud van. Wij moste in de bezettingsdage op kooltjes en vrete uit. De baasies ware in Duitsland en de moeders, de onze niet alleen, ware allang blij als er, hoe dan ook, wat gemoerd kon worde om de snavels tot bedare te brenge. De fraudeleuze zijn weer netjes geworde en wij? Oi! Wij hebbe de poen die we sneesde naar de fraudeleuze motte brenge om niet te krepere met alle broertjes en zussies. Daar schrijft u in je boek wel niet over, en ook in dat geschrift over jeugdcrimmenaliteit hebbe ze het liever over wat anders, maar terwijl er bij ons in de buurt hoopies de pijp uitginge van honger en narigheid is er geeneen commesarus gestorve. Ze hielden het leve en dr tractement en zijn, omdat de tije nou weer normaal benne, druk bezig de crimmenele jeugd voor het hekkie te slepe. Gerechtigheid mot er weze en daarom late ze de landverraaiers los, anders is er straks voor ons geen ruimte in Leeuwarde!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
139 Ja, ik geef toe dat ik haast zo venijnig begin te worde als de Lip, maar waarom schrijft u dan ook boeke die me hersens aan het werk zette?! U werd commesarus omdat u de kans kreeg en toch wat wou weze. Nogal wiedes! Wij ook! Wij hebbe ons eige een vak motte lere en durve te zegge dat we geen witstokke zijn, al benne we nog lang niet uitgestudeerd in het briezele. Bij elk nieuw krakie doen we weer ervaring op. Een maand gelede hebbe we een zaakie opgeknapt waar we trots op magge weze. Zelfs de jonges van de grote stijl ware wel verplicht aan dr petje te tikke. En waar u met groot werk tamelijk sympathiseert, durve we het wel aan u te openbare. Strikt onder het roosie, natuurlijk. U mag er geen wijer gebruik van make. Vakgeheim! We wiste een spiezetje dat haaiig vernold was... Nee, als we zo doorgaan komme we er niet met de taal. U poekelt het bargoens op z'n boerehondjes en zou er mee in de knoedel rake, net als wij met u geleerde woorde, die ons koppijn bezorge. Wij van onze kant zalle probere leesbaar te blijve. Affijn, we wiste een winkel in dure snuisterije. De zaak was stevig beveiligd door sloten en traliewerk. We zage er eerst geen heil in, maar de Lip, die wel stottert maar voor de rest vlot met z'n hoofd is, ging het gevalletje in z'n eentje bekijke en kwam terug met de boodschap, dat het kat in bakkie was. We konde binnenkome door het bovelicht van de winkel. Daar zate wel tralies voor, maar er viel te profitere van een stommiteit. Daar motte wij het trouwens van hebbe. Als de ingenieurs en zo geen blunders beginge moste wij soort jonges van armoei wel netjes worde. Gelukkig voor ons zijn de bolleboze lang niet altijd zo knap in dr vak als wij. Dat is dikwels genoeg beweze en zal nog wel es beweze worde als we het mazzel hebbe om buite schot te blijve. We zoue heel wat staaltjes kunne opdisse van ons eige en van andere, die opslag beroemdheid zoude betekene, maar toch liever niet genoemd zijn. Dat is, om het es raar te zegge, het enige grievende bij ons werk. Al doe je het nog zo knap, je kan er niet mee te koop lope en krijgt de stuipe als je
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
140 naam in de krant komt. Maar voor de rest magge we tevrede weze. Als het meezit tenminste. En bij dat zaakie van een goeie maand gelede zat het mee, hoewel het eerst haast onmogelijk leek. Rolluike, patentslote en tralies voor de bovelichte. Alles zo als ze dachte dat het weze most om seef te zijn. En nou de kafferigheid: niet van ons maar van de lui die voor piegum doorgaan, omdat ze dure lesse hebbe gehad en van de professor een uitblinkbriefie meekrege. Schuin tege het bovelicht sting een bord met de naam van de firma overlengs. Waar het was, doet er niet toe. Hoe het ging is meer het bekijke waard. Het bord sting schuin en de Lip begon te combinere. Dat kan je aan 'm overlate, al weet ie niet goed uit z'n woorde te komme en is ie te lelijk om aan te zien. Loekie, de kleinste van ons trio, kon op z'n akkertje achter het bord gaan ligge om met een metaalzaag de spijle weg te knage. Ze stinge, ook al niet snugger, aan de buitenkant van het raam op d'r sneuvele te wachte, al ware ze niet van koekdeeg. Affijn, toen we de bulle gereed hadde trokke we er tege middernacht opuit. Ieder langs een eige weg naar de straat, die uitgestorve mocht hete: effe een taxi of een smeris en dan weer noppes. We hadde royaal de gelegenheid om Loekie achter het bord te werken en ginge dan, de Lip en ik, onze functie waarneme, zo te zegge de telegrafist uithange. Een jennetje dat we feitelijk niet verklappe moste, maar we wille aantone dat we geen groenzoeters zijn, al benne we nog jong. We hebbe van de marine afgekeke dat je met licht signaleren kan en zijn niet te lui om goeie uitvindinge over te neme. Loekie lag wel verdekt, maar hij moest natuurlijk gewaarschuwd worde als er onraad opdaagde. De metaalzaag maakte wel niet veel herrie, maar toch nog meer dan genoeg om de aandacht van voorbijgangers te trekke. En daarom stonde de Lip en ik een heel eind verder in de straat om het seintje te geve als er genokt most worde. Schreeuwe was gekkewerk en kuche was niet hoorbaar. Alleen insjenatief kon ons helpe. Nou weet u als commesarus die jarenlang bij de recherche was het beste
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
141 wat insjenatief is, al moste u speurders het in hoofdzaak van verraad hebbe. We stonde, de Lip en ik, ieder aan een ander eind van de straat met een brandend saffiaantje in holle hand. Kwam er wat verdachts opdage dan liete we de vonkies glimme: S.O.S.! Oi! Loekie maar zage en wij maar seine als het nodig was. Twee keer kwam er een smeris voorbij; een op de fiets en een met z'n handjes op z'n rug. Die vertrouwde zeker z'n jatte nog geeneens in z'n eige zak! Hij kuierde z'n wachie aan stukke en wij ginge een straatje om en name even later onze post weer in. Toen de spijl de kink had gaf Loekie op zijn beurt het signaal, verdween door het gat en opende eve later de buitedeur met een gijnig: ‘Vrij entree, here. U is niet tot kope verplicht.’ We name de tip ter harte en maakte keus. Niet meer dan we drage konde zonder in de kiere te lope. Tege de ochtend, toen er al wat verkeer in de straat begon te kome, ginge we van wiek. Weer ieder op z'n eige houtje om geen aandacht te trekke en een bekattering op te lopen. We hadde het weer es voor elkaar gebokst, maar het gloriepunt was toch, toen er 's avons in de krant stond, dat het een meesterstuk was en alles er op wees dat er ouwe rotte ware doende geweest. Ouwe rotte. Oi!! Loekie en ik zijn nog geen achttien. Alleen de Lip is haast twintig jaar. Affijn, de cente die het krakie opbracht zijn allang geblaze, maar het boek over de jeugdcrimmenaliteit, dat we bij die gelegenheid in een lessenaar vonde en ook maar meename, is nog in ons bezit. Al is het link een corpus delict te beware. We wille van dat boek geen afstand doen, hoewel het nog moeilijker is dan de rebusse op de sigarenzakkies. Het verrekt van de atteste, de statistieke, de tabelle, de grafieke en de... weet ik veel. Ze hebbe het almaar over debiele, delicte, deliquente, factore en structuur. Profesoor Gooihetmaarinmepet ziet het zo en dan komt hoogleraar Darmaartoe het weer tegespreke. Nee, wat dat betreft bent u, meheer de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
142 commesarus heel wat duidelijker. Vooral op bladzij zeven en zestig van u boek. Magge wij die regels nou es op onze eige manier aan u voorleze? Ja? Kim! Daar gaat ie dan: ‘menig persoon, om het woord kind niet te gebruike, zou nooit met politie of justitie in aanraking zijn gekome als de ooievaar 'm niet tege de lamp had late lope. Abnormale toestande brenge hoog en laag van de kook, om te bewijze dat we geen van alle deuge als de nood begint te knijpe of de kans om ongestraft roofriddertje te spele schoon is. De fraudeleuze worde, als de room van de ketel is, weer braaf en late hun kindere in de rechte of zo studere. Die kindere schrijve proefschrifte over jeugdcrimmenaliteit, verwerve d'r bul en zette d'r kalotje op zwaar gestrengelijk om de maatschappij, hullie maatschappij, te beveilige tege het geteisem, tege mijn, Loekie en de Lip net zo goed, omdat wij niet smuiks genoeg zijn om fraudeleus te magge hete. Die hebbe d'r achterste wete te redde en late ons met behulp van d'r dienders en commesarusse voor de groene tafel slepe om ons verantwoordelijk te stelle voor de pokkebende die zij achterliete. Oi! De andere zijn weer braaf geworden, meestal niet zonder profijt. En wij? Wij motte zelfs het boek over de jeugdcrimmenaliteit nog gaan gappe en lache ons een rotje om statistieke, tabelle, paragrave, delinquente, differentatie en heel de rotmik. We hebbe het vaartje door: een pond grote woorde is heel wat goedkoper dan een greintje meeheule met onze kant. Affijn, late de fraudeleuze en wat er dan nog overschiet aan deugdzame op het laatste nippertje, dr geld bestede aan gestroomlijnde celwages en dr aandacht aan het melaatse op eige huid. En als ze daar op uitgestudeerd zijn, late ze dan es op bezoek kome in de Hipsekrips, liefst met dr zoons en dochters van onze leeftijd. Aanschouwelijk onderwijs is ook veel waard, zei onze meester altijd. Hij nam ons mee naar buite, de polder in, om ons de bloeme en plante te leren en bij te brenge, dat we de vogelnessies niet mochte uit-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
143 hale. De diere hadde ook recht op bestaan, zei de meester, en alle vogeltjes een hart dat niet bedroefd mocht worde. We denke nog dikwels aan die woorde en vragen ons soms af waarom we wel de neste van de vogels en niet van de mense met rust kunne late, want dat is ons toch ook bijgebracht. Het heeft aan de meester niet gelege. Die deed genoeg z'n best om ons ordentelijk te houe. Hij kwam vaak genoeg aan huis op visite, maar hij ging altijd weer kopschuddend weg uit de Hipsekrips. De knoedel in z'n strot, wat je zuiver aan 'm zien kon. Hadde we een sneesie gemaakt of in het zwart gepeesd dan kwam ie ons opsnorre en begon zo verdrietig te prate dat we eerlijk beterschap beloofde. En hij van zijn kant lei dan z'n hand op je pet en zei, terwijl ie naar het plafond van de school keek: ‘mijn God! Mijn God!’ En de manier waarop ie dat zei bleef in je hoofd nasuizen. En als ik nog denk aan z'n ogen. Als ie ons daar bestraffend en toch zo vriendelijk mee aankeek begonne we vanzelf al te biechte. Die oge kijke me soms nog aan als ik met de jonges op link uit ben. Op zo'n moment zou ik de renner wille nemen. Nee, niet uit angst, maar uit... Affijn, we begrijpe heel goed dat u in je mooie pakkie niet de polder kon intrekke met Sientje Spriethoofd en Pietje Spillebeen. Daar was de wereld in u dage veels te normaal voor. U zat op het buro te wachte tot Sientje, Pietje en noem maar op als het gaaies voor de balie verschene om gehoord te worde, inzake misdrijf of snolderij, door u of de andere commesarusse die politie en justitie met een hoofdletter schrijve. Adie!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
144
Bron van inkomsten We ontwaren in de boekdelen van de heer Voordewind betrekkelijk weinig omtrent zijn ervaringen gedurende de crisisjaren, die toch van ontzaggelijke invloed zijn geweest op het ge- en misdragen van de slachtoffers der malaise. Talloze aanklachten werden op de diverse politiebureau's behandeld en doorgegeven aan hoger instanties, die de gevalletjes veelal afwerkten aan de lopende band. Het waren, op een enkele, meer tragische uitzondering na, kruimelakkevietjes, die tegen een bepaald tarief werden afgeboet. Het bleef bij schommelen, bij de eeuwigdurende beweging tussen minimum en maximum: een week tot drie maanden. Ja, deurwaarder! Wie volgt! De crisis is voorbij, althans de crisis waar we hier op doelen. Sommige steuntrekkers zijn er verder zonder kleerscheuren doorgerold, andere hebben er blijvende littekens van overgehouden. De stempellokalen zijn gesloten en de kursussen voor de werklozen hebben, voor zover ze nog gehandhaafd bleven, hun oude, intiemtrieste karakter verloren. Er wordt niet meer zo kwasie belangstellend geluisterd naar de een of andere mijnheer, die met een slaperigmakende kaalheid van spreektrant het heelal poogt te verklaren, de wichelroede behandelt, over bouwstijlen spreekt of het nut van de atoomsplitsing tracht bij te brengen. De twistvraag of Saturnus twee of meer ringen heeft wordt niet meer uitgevochten in de vervallen zaaltjes. Sterren, kometen, nevelvlekken, satellieten en schijngestalten zijn met Maatschappelijk Hulpbetoon weggezakt in de rommelkelder der historie. De sterrenkunde uit verveling heeft weer plaats gemaakt voor de arbeid uit drang, noodzaak of plichtsbesef. De astronomie, die in het voorheen aan de werklozen de kans bood een uurtje vrij van kopzorg rond te dolen op de een of andere gezelliger planeet, heeft ingeboet aan belangwekkendheid. De kanalen op
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
145 Mars, de kraters op de Maan of de tapijtenhonger van Herr Hitler zijn verworden tot vage herinneringen uit belabberde dagen, toen het toeven in een gaswolk, duizenden lichtjaren van honk, en 's werelds zorgelijke duizelvaart, een opluchting was... De crisis is voorbij, het stempelen verleden tijd en het aantal prutsgevalletjes weer om bij te sloffen voor het politiepersoneel en de rechterlijke macht. Jonge dienders hebben de oude voor een deel vervangen, de nieuwe, keuriggelakte celwagens zijn een lust voor het oog, wekken de na-ijver van allen, die nog op vrije voeten bleven, terwijl ook aan de gerieflijkheid op de politiebureau's - rekening houdend met de vacantiespreiding - de nodige zorg werd besteed. Wat er op de politieposten nog ontbreekt, en in de belangstelling van heren commissarissen wordt aanbevolen, is een klachtenboek. Niet om pietluttig te vitten op de bediening, de temperatuur van het badwater of het te harde eitje bij het ontbijt, maar om de gasten nu ook eens in de gelegenheid te stellen hun memoires achter te laten in de vorm van een verhaaltje: geen verzen, want dan noopt het rijm weer tot allerlei ongerijmdheden in klaagof lofzang. Een politiebureau is en blijft, in weerwil van alle verbeteringen en streven naar gezelligheid, een nuchtere instelling. Er zullen door een samenloop van omstandigheden ook wel eens poëten in de bak stranden, maar die hebben de vier muren tot hun beschikking om hun lyrische of epische aandoeningen poter te raken. Alzo: een klachtenboek voor meldingen in proza. Wat dunkt u van het ondervolgende, commissaris? Het gezin van de heer Hasver mocht voorbeeldig heten. Niet alleen om de orde die er heerste en de glundere bekoring, die van de meubeltjes uitging, maar vooral door de verhouding van de huisgenoten onderling, de vader, moeder en dochter Geertruida, kortweg Truus. Ze hadden het niet breed, moesten bestaan van de kleine nering - een soort schaftzaaltje - die dreef op de begunstiging door de arbeiders uit een fabriek in de buurt. De Hasvers wisten het te rooien. Zelfs het onderwijs van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
146 Truus kwam niet in de knel. Ze kon, na het verlaten van de lagere school, nog andere inrichtingen bezoeken, teneinde zich in bepaalde vakken te bekwamen. Ze was vlot, nijver en bevattelijk, terwijl de spiegel in de achterkamer aan leut en schoonheid won zodra Truus er voor stond om, zichzelf toelachend, haar blonde krullen te schikken. Van het eerste maandgeld, dat het kantoorbaantje van Truus opbracht, kochten de Hasvers een loper op de trap. Een warmrode loper, die welhaast het eerste werd betreden door de Dood. De heer Hasver stierf plotseling en werd betreurd, zo oprecht dat het laten zakken van de gordijnen kon worden overgeslagen. De moeder hield de nering aan, terwijl de dochter na kantoortijd bijsprong om door schrobben, poetsen en berekenen het bedrijfje op peil te houden. Het lukte boven verwachting. De arbeiders bleven de penning gunnen. Het liep aanvankelijk zelfs nog drukker dan in het voorheen, toen Hasver de klanten wist te trekken door een volkse oubolligheid, die, ofschoon niet onbehoorlijk, vaak pittiger was dan de koffie, die hij voor zes centen schonk. Moeder en dochter konden tevreden zijn, 's avonds onder de lamp de inhoud van de la natellen en koutende dromen van veelbelovende broodwinning en een moderner interieur. Toen kwam de crisis. Eerst amper merkbaar door het drupsgewijs ontslaan van de meest overbodigen op de fabriek. Maar het minderen hield aan, almaar aan. Bij tienen honderdtallen werden de arbeiders opgezegd, in fabriek en haven, op werven en kantoor, op schip en akker. Hun wezen vergrauwde en hun hoop op beter verkilde, evenals de koffieketel bij moeder Hasver, wier droom was uitgedroomd en wier dochter niet meer gewis ging, zelfs niet van de dag van morgen, die het gevreesde brengen kon; het: ‘het spijt me, juffrouw!’ dat reeds zo velen te horen hadden gekregen en nog ontelbaren te horen zouden krijgen. Ook Truus kwam op een avond thuis met het grievende, het beangstigende, dat niet te verhelen viel, uitgebracht
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
147 móést worden: ‘moeder, ik heb gedaan gekregen.’ ‘Gedaan!’ Het woord bleef waren in het lege zaaltje met de verkleumde koffieketel en het bleke gerei in het buffet, waar de oude hangklok z'n scheepjes liet waggelen en poogde de beklemming aan scherven te tikken. Truus vond woorden van bemoediging, somde feiten op, feiten die hoopgevend klonken, maar de toets niet hielden. Het was weliswaar raak met de werkloosheid, maar die heerste voornamelijk onder het mannelijke personeel. Voor de meisjes en de vrouwen stonden de kansen gunstiger. Die werden nog wel aangenomen om te dure werkkrachten te vervangen. De vrijster slaagde er in haar voorspelling waar te maken. Ze vond arbeid in een boekbinderij en paste zich snel aan bij de aard van het werk en het karige loon, dat althans de huur kon dekken. Maar hoe vlot Truus dan ook was, de crisis won het in tempo en adem. Na verloop van tijd moest ook de boekbinderij het begeven: de deuren gingen dicht en de baas op de fles. Die mocht z'n bocheltje gaan koesteren bij de kachel in het cursuszaaltje in de wijk, waar lezingen werden gehouden over Ur en de zondvloed... Verdere pogingen van Truus om ergens geplaatst te worden faalden. Besloten werd het verlopen bedrijfje over te doen. Geen liefhebbers daagden. Het verkopen van buffet, stoelen, tafeltjes, etc., bracht weinig op: ze bleken zo overbodig te zijn als de arbeiders en hun knuisten. Het erge moest tenslotte worden uitgesproken: ‘Maatschappelijk Hulpbetoon! Steun!’ Met afkeer werd het verzoek om hulp geschreven en in tranen voltooid. Dagen verliepen. Het was intussen gelukt een goedkopere woning te vinden en in leven te blijven door brood met brood er op. Eindelijk meldde zich een mijnheer, die zich voorstelde als de bezoeker. Hij kwam inlichtingen inwinnen naar aanleiding van het schrijven om steun. De man zette zich, maakte de indruk van iemand, die geen keus kon maken tussen ziekentroost
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
148 en doodbidderschap. De bezoeker sprak lijzig, maar hij had fouillerende ogen, die aan de meubeltjes bleven hangen. Z'n aftastende blik verzeilde van de oude klok weer bij de jonge vrijster, die zich verontschuldigde dat zij geen koffie kon aanbieden. Er was geen cent meer in huis. ‘Zo?!’, antwoordde de afgezant, trok peinsvoren en polste: ‘hebt U of uw dochter nog een spaarbankboekje?’ ‘Spaarbankboekje?!’, schokte moeder Hasver op, of het een verwijt gold en ontkende hoofdschuddend: ‘hoe kunt U dat nou vragen? We hebben sinds gisteravond...’ ‘Ja, sla dat nou maar over’, voorkwam de vrijster en verzekerde: ‘geen spaargeld. Geen eigendommen. Niets!’ ‘Dat is dat’, mummelde de bezoeker, op z'n potloodje kluivend, maakte noteringen en vervolgde: ‘U had een eigen bedrijf, niet?!’ ‘Eigen?... Nee. De boel die er in stond was van ons’, corrigeerde de oude vrouw, streek met nerveuze hand de plooien uit haar schort en beleed: ‘die hebben we al moeten verkopen. Het bracht zowat niks op.’ ‘En het geld?’ ‘Daar hebben we van geleefd... tot eergisteren.’ ‘Goed!’, aanvaardde de informerende, keek weer naar de vrijster en vond: ‘U en uw moeder hebben dus nog een poosje zaken gedaan?’ ‘Ik was op een kantoor...’ ‘Jawel, maar toch ook in de zaak? Nietwaar?’ ‘Ze hielp wel eens. Vooral na de dood van m'n man’, beaamde mevrouw Hasver, blikte met schicht respect naar het bedrijvige potloodje: ‘ze is in de zaak grootgebracht, als U het zo bedoelt...’ ‘U is niet meer in staat arbeid te verrichten?’, onderbrak de bezoeker, gaf zichzelf ontkennend antwoord: ‘nee!..., maar uw dochter?’ ‘Ik wel! Als U maar zegt waar?!’ ‘Dat is nou juist de kwestie... steun... U bent in de handel thuis. U kunt toch beter proberen met de een of
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
149 andere negotie voor U en uw moeder de kost te verdienen.’ ‘Als U denkt dat dat mogelijk is’, gaf Truus spontaan terug. ‘Ik verdien het liefst zelf m'n brood. Als ik het zonder steun kan stellen, dan graag! Zaken doen... Het valt te proberen. Maar waar moet ik in gaan handelen en hoe kom ik aan het benodigde geld?’ ‘Dat is vers twee’, verkondigde de bezoeker. ‘Mijn opinie is, dat U nog niet zo direkt in aanmerking komt voor uitkering. U bent kapabel genoeg om U er door te slaan. Met een beetje hulp natuurlijk. Zonder handelsgeld begint U weinig. Ik zal adviseren U daaraan te helpen.’ ‘Graag, mijnheer! Dank U!’ ‘Dan krijgt U twintig gulden in de zes weken...’ ‘In de zes weken?!’ realiseerde de moeder. ‘Dat is nog geen vier gulden in de week met z'n beiden. Of krijg ik apart?’ ‘Nee, als we uw dochter op dreef helpen, is zij de kostwinster.’ ‘Ja, maar twintig gulden in de...’ ‘Als ze handel drijft, heeft ze een bron van inkomsten.’ ‘Die mijnheer meent het goed, moeder!’, hielp Truus in haar aandrift zelf de kost te verwerven. ‘Die twintig gulden. Dat moet U anders zien. Die worden gegeven om... Nou, ja, om bij het inkopen wat achter de hand te hebben. Begrijpt U?’ De oude vrouw bevestigde dubbend. Ze kon het niet zo goed bijhouden. Maar als mijnheer het adviseerde, zou het wel het beste wezen, want hij had dagelijks met zulke vraagstukken te maken en kon ze dus beter bekijken dan wie dan ook. Truus in de handel... Ja, ze kon goed met mensen omgaan en had behoorlijk onderwijs genoten. Ze had alles mee; dat wel. Maar welke negotie moest ze aanpakken? ‘Tja...’, overdacht de adviseur, liet z'n blik waren en weer op de vrijster rusten: ‘Welke handel?... Vis... Nee, vis is niks voor U. Daar bent U te mooi, eh... te fijn voor geschapen. Ik zou zeggen, eh... parfumerieën...’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
150 ‘In deze tijd?’, betwijfelde moeder Hasver: ‘parfum? Meent U dat, mijnheer?’ ‘Of bloemen’, wijzigde deze, kreeg een: ‘ja!’ van Truus en besloot, het potloodje weer hanterend: ‘dus handelsgeld. Komt in orde. We zullen op spoed aandringen.’ ‘Wanneer kan ik beginnen?’, vroeg Truus en verzocht kleurend: ‘zo snel mogelijk als 't U belieft. U begrijpt...’ ‘Ik weet er alles van’, stuitte de adviseur, rees en regelde: ‘ik zou U willen aanraden om vandaag poolshoogte te nemen. Het inkopen..., dat is een slag, maar dat leert wel. Het terrein... ik bedoel, waar U het beste venten kunt, dat gaat in het begin niet zo makkelijk, maar als U eenmaal vaste voet hebt, bent U klaar. Eerst eigen relaties aflopen en dan verdere klanten maken. Moeilijkheden zijn er om overwonnen te worden.’ ‘Ja, mijnheer.’ ‘Draait de zaak eenmaal, dan hebben U en uw moeder een bron van inkomsten en kunt U zich zonder hulp bedruipen. Enfin, dat is van later zorg. Eerst voet aan de grond. Zelf er opuit. Die oplossing lijkt me in dit geval het beste. Wat U, mevrouw?’ ‘Als U het me dochter aanraadt, ja’, vond de moeder, nog niet helemaal overtuigd. ‘Bloemen... Als ze er geld voor over hebben. In de betere buurten...’ ‘Welja!’, voorzag Truus, liet de bezoeker dankend uit en ging een half uur later de stad in teneinde zich op de hoogte te stellen van de wegen en knepen in haar nieuwe roeping. Ze had uitgevonden waar en hoe de bloemen werden ingekocht, een hengselmand kunnen lenen en het terrein van haar leuren uitgestippeld. Het wachten was op de twintig gulden, die de andere morgen prompt werden uitbetaald. Rijk aan geld en illusies werd de rest van de dag besteed aan de voorbereiding: het opmaken van de lijst der goede kennissen, het bijeen-scharrelen van lege conservenbussen en het ontruimen van het gootsteenkastje, dat, als koelste plek, gebezigd kon worden om een overschotje van bloemen tot de volgende dag te bewaren. Moeder Hasver kreeg vertrouwen en plezier in de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
151 affaire van haar dochter, die, voor haar eerste tocht langs de goede kennissen, door het bevende oudje gezoend en gezegend werd. De dag, zo hoopvol ingezet, werd een fiasco. De goede kennissen gaven niet thuis of, op een enkele uitzondering na, te verstaan, dat ze niet aan de gang konden blijven. De deur werd platgelopen door allerlei oude relaties, die aan lager wal waren en bijverdiensten zochten. Het hield niet op! De hele wereld zat op zwart zaad. De ene voor de andere na hing maar aan de bel, had dit of dat aan te bieden en vergat, dat de crisis iedereen nekte, voor de voet op! Belastingen om van te sidderen en die werden toch ook opgebracht om de heren stempelaars aan een bruin leven te helpen. Truus kreeg te horen, dat het gekkewerk was, zich als jonge vrouw in het zweet te draven, terwijl er van alle kanten in de la werd gegrabbeld. O, ja, het viel in haar te waarderen, dat ze er opuit trok, maar er waren zo langzamerhand meer venters dan bloemen. En iedereen zocht uitkomst bij familie of vrienden, die zelf ook omhoog zaten. Truus beurde alles bij elkaar nog geen twee gulden. De blikken in het gootsteenkastje kwamen beangstigend van pas. Ze gaf het niet op, zocht andere mogelijkheden om haar bloemen te slijten. Het baatte niet of amper. Het was niet mogelijk, huur en brood te winnen langs de deuren of op een standplaats, waar ze telkens weer verjaagd werd. De nood dwong weer een brief te schrijven, de toestand uiteen te zetten en steun te vragen. De bezoeker liet lang op zich wachten, stond tenslotte in de keukenkamer om mede te delen, dat er afwijzend was beschikt op het verzoek om uitkering. ‘Waarom wij niet?!’, protesteerde Truus, te bitter voor haar jaren. ‘Omdat U zich als handelsvrouw hebt laten inschrijven.’ ‘Dat hebt U ons toch zelf aangeraden’, pareerde moeder Hasver, om dan, terugvallend in de leunstoel, haar zakdoek te kneden: ‘U hebt het voorgesteld en m'n dochter heeft het eerlijk geprobeerd.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
152 ‘Ja, dat neem ik wel aan. Maar wie eenmaal ingeschreven staat als handeldrijvende, moet er in volharden.’ ‘En als het nu niet gaat? Ik heb toch gedaan wat ik kon! Het zwermt van de venters!’, pleitte Truus en vond: ‘komen zij, die het langst hebben gepoogd zichzelf te redden, niet in aanmerking voor steun als blijkt, dat ze, ondanks hun goede wil, geen bestaan kunnen vinden?’ ‘Zo bekijkt U het. Maar er is nou eenmaal een regeling, die...’ ‘Ze kunnen ons toch niet laten verhongeren, mijnheer!’ ‘U hebt toch uw handelsgeld.’ ‘Twintig gulden in de zes weken, voor mij en m'n dochter samen. Dat is nog niet eens de huur!’, gaf de moeder te verstaan, kromp weer weg in haar stoel en begon mompelend voor zich uit te staren. ‘Als U de toestand nu eens uiteenzet?’ ‘Helpt niet, juffrouw. U bent in de handel en hebt het handelsgeld aanvaard... Men neemt aan, dat U een bron van inkomsten hebt. Voor U en uw moeder.’ ‘Welke dan?!’ ‘U leurt met bloemen.’ ‘Ja, maar dat lukte immers niet?!’ ‘Tja... Maar weer proberen, hè? Steun mag U niet op rekenen, wat dat betreft...’ ‘En de anderen dan?!’ ‘De anderen? De anderen, dat bent U niet.’ ‘Maar we moeten toch leven.’ ‘Dat spreekt... Ik zou er maar weer opuit trekken. Uw oude moeder kan toch niet zonder vuur en zo blijven zitten. U is nog jong en voortvarend genoeg, zo te zien. U hebt alles mee, zelfs uw verschijning. Bent U al eens met bloemen langs de café's gegaan... O, niet?... Daar wil het meestal wel vlotten.’ ‘Langs de café's...’, verwerkte Truus, keek naar haar hoofdschuddende moeder en vergoelijkte: ‘het is toch maar om te verkopen, moeder. En als we geen eten krijgen... zo kan het niet langer.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
153 ‘Probeert U het nog eens’, animeerde de bezoeker. ‘Er zijn er meer, die er succes mee hadden. De caféklanten... als je er mee om weet te gaan.’ ‘Caféklanten...’, mompelde de moeder, verwierp gebarend en staarde weer voor zich uit. De adviseur vertrok. Truus en de oude vrouw bleven achter met de lege broodtrommel en de huurschuld... Het leuren met de bloemen werd hervat. Aanvankelijk langs de zaken-café's en dan in de nachtkroegen, waar Truus het beter deed dan haar boeketjes, die als bijkomstig werden aanvaard en versmeten. De bazen achter de toonbank hielpen haar op dreef. Ze mocht de klanten wel aanklampen, maar moest, terwille van de zaak, van haar kant ook een beetje toeschietelijker wezen. Ze had een lekkere toet en moest wat kunnen velen. Barbezoekers waren geen ouderlingen. Wat maakte een zoentje uit, als het daarbij bleef en de centen goed waren? De achterstallige huur beangstigde. Uitzetting dreigde. Truus liet zich zoenen: eerst met walging en dan uit routine. De huur werd aangezuiverd, de kolenman dong weer naar de klandizie en niet alle dagen waren vleesloos. Truus werd een gevierde roosiesprinses, mocht om de begunstiging geen slokkies weigeren, raakte meer en meer op hellend vlak. Ze verloor houvast en bezinning, ontwaakte als eennachtsbruid in een hotel met satijnen gordijnen en traplopers zo echt en zo duur, dat zelfs de zedenpolitie ze niet durfde te betreden. De moeder kwam het ontzettende aan de weet, streed haar strijd en schreef in haar wanhoop een brief, een noodkreet, aan de instantie, die hulp en raad moest verschaffen. Weer verscheen de bezoeker. Ditmaal met zichtbare weerzin... Wat er nou weer aan de hand was? De oude vrouw verzweeg het ergste, gaf langs een omweg te verstaan, dat haar dochter in gevaar verkeerde, niet langer mocht toeven in de verderfelijke omgeving,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
154 waar ze zich nu ophield. Het moest uit zijn! Die bloemen-verkoperij ging eindigen in een verkopen van ziel en lichaam. ‘Tja...’, betreurde de bezoeker en werd weer zakelijk: ‘en wat is nu het doel van uw schrijven?’ ‘Steun! In Godsnaam steun!’... ‘Gaat niet... Uw dochter heeft een bron van inkomsten.’ ‘Bron van inkomsten’, gruwde moeder Hasver, zweeg een wijle en weersprak, meer beheerst: ‘ik ben ingelicht... m'n dochter... als U dat een bron van inkomsten noemt!’ ‘De contrôle wijst uit, dat ze regelmatig met bloemen loopt...’ ‘O, wijst de contrôle dat uit?!’, schorde het oudje, bleef weer steken en begon te soebatten: ‘toe, mijnheer! Maak er een eind aan! Geef ons ook steun. Al is het nog zo'n beetje. Ze moet daar weg! Weg! Ik ben toch de moeder... Begrijpt U dat dan niet?’ De andere gaf knikkend te kennen, dat hij begreep. Het was niet alles voor jonge meisjes, dat kroeg in, kroeg uit. Maar daarom hoefde het ergste nog niet gevreesd te worden. Er waren er toch wel meer, die zo hun brood verdienden en fatsoenlijk bleven. Dat wees de contrôle immers uit. ‘De contrôle...’, fluisterde mevrouw Hasver, of ze bang was, door luider spreken te verklappen wat ze wist. ‘Gedraagt uw dochter zich dan niet behoorlijk? U hebt toch uw verzorging, zo te zien. De kachel brandt. En daar, op uw bordje, brood met een ei.’ ‘Ja, de kachel brandt. En brood met een ei’, beaamde de moeder, schoof in nauwelijks verholen afkeer het ontbijt weg: ‘liever droog brood... We vragen toch zo veel niet? Als u eens een goed woordje deed.’ ‘Waar is uw dochter?’ ‘Nee, ik bedoel bij de commissie, of hoe u het dan ook noemt.’ ‘Helpt niet. Ik heb de zaak al onder de aandacht gebracht, maar u valt buiten de gewone regeling. Uw dochter is kostwinster.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
155 ‘Nee!!! Zo niet!!’ ‘Ja, dat zegt U, maar er wordt door m'n chefs anders over gedacht. Uw dochter Truus handelt in bloemen. Dat valt niet te verdoezelen.’ ‘Daar móét ze mee ophouden! Dat kan afgelopen zijn als ze ons steun verlenen.’ ‘Dat gaat niet. We kunnen wel in de ronde blijven praten, maar op steun valt niet te rekenen.’ De bezoeker stond op, betuigde z'n spijt en gaf een handje weg: ‘uw dochter loopt niet in zeven sloten tegelijk. Ze verdient haar brood. Laat het zo!’ De moeder liet het niet zó. Ze trachtte weeral en weeral haar dochter te bewegen de affaire op te geven, maar wist geen antwoord op het hoe van een bestaan. Er vielen harde woorden. De verhouding tussen de beide vrouwen verstroefde meer en meer. Nood, leed en vernedering drukte loodzwaar in het kleine vertrek, waar de ingelijste vader Hasver van de wand neerkeek met pijnlijke oubolligheid. Toen de moeder weigerde het geld, dat haar dochter inbracht, te aanvaarden, stelde deze haar ultimatum: ‘de hele wereld heeft ons in de steek gelaten! Wat baat het of U ja of nee zegt!? Ik en geen mens anders kan en moet voor U zorgen.’ ‘Ja, maar kind...’ ‘Kind? Dat is geweest, moeder!... Het geleur met bloemen opgeven? Wat wilt U?... De omgeving?... Ja, ik had me het leven ook anders, heel anders gedacht!’ ‘Maar waar je je nu ophoudt en mee inlaat...’ ‘Dat heb ik niet gezocht!’ ‘Je vader...’ ‘Laat die er als 't U belieft buiten! Als die nog had geleefd, was alles misschien anders gelopen. Misschien... ze hadden hem denkelijk ook als koopman ingeschreven.’ ‘Ik kan dát geld niet aannemen. Ik mag als moeder niet goedvinden en profiteren van... ach, Truus!... Truus! Ik wil niet alles zeggen wat ik weet... ze hebben me verteld, dat...’ ‘Ja, ze vertellen U van alles! Maar er is er nog niet één
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
156 geweest, die U kwam vertellen hoe we het redden moesten om niet te verhongeren.’ ‘Mag zijn, maar... zó niet! Zó kan het niet langer!’ ‘Hoe dan wel?!’ ‘Ik... ik weet het niet. Ik weet het niet...’ ‘U weet het niet... en ik ben ellende beu... Als U niet aanvaarden kunt, blijft er nog maar één uitweg. Voor U tenminste... ik hier weg! Als U het ene niet wilt, dan het andere. Met mij verdwijnt de bron van inkomsten. Dan zullen ze U móéten helpen. Dan staat U alleen.’ ‘Dat dan nog liever’, besloot moeder Hasver de zoveelste botsing, keek roerloos toe bij het inpakken van de bullen door haar dochter en zat snikkend met het hoofd in de handen toen Truus de deur achter zich dichttrok. Een buurman gaf kennis van de nood waarin de oude vrouw verkeerde. Steun bleef uit: de dochter had een bron van inkomsten en bleef verantwoordelijk voor de toestand, waarin haar moeder verkeerde. Tien dagen na de afwijzende beschikking werd het lijk van moeder Hasver opgehaald uit een der grachten, die een gordel vormen om de stad met de zingende torens en de gemoderniseerde politieposten, waar één telefoontje voldoende is om de maatregelen te nemen, die van een beschaafde gemeenschap gevergd mogen worden. En Truus?! Truus?... Misschien wil de heer Voordewind, of een andere commissaris, er z'n aantekeningen eens op nazien.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
157
Stijl en trant Geen stad van enige betekenis zonder juwelierswinkel en geen juwelierswinkel zonder aantrekkingskracht. De glans van het parelsnoer, de lach van het goud en de schittering van brilliant of diamant brengen niet alleen de bruiden en maîtressen in vervoering. Er is nog een ander slag van hunkerenden, wier belangstelling niet zo zeer uitgaat naar de schoonheid van een diadeem of de meesterlijke uitvoering van broches, polshorloges en armbanden. Ook die begerigen passeren de étalage, keren terug op hun schreden en bestuderen - met de allure van een verliefde grootvorst en de omzichtigheid van een kwikstaart - de tartende weelde en de mogelijkheden ze intiemer te benaderen. Met die klanten houdt de juwelier het meeste rekening, hoewel hij het van de anderen hebben moet. Maatregelen worden getroffen, de knapste deskundigen op het gebied der beveiliging worden geraadpleegd, terwijl de politie in een speciale bewaking wordt betrokken. Er wordt niets nagelaten, niets over de kop gezien door de vakmensen, die na stage arbeid mogen verklaren, dat de zaak kraakvrij is. En dan... Dan staat er op zekere morgen met vette koppen in de kranten, dat de minstgewenste klanten de meestge-slaagde opruiming hebben weten te forceren. Dan schrijven de journalisten hele kolommen over de trant waarin de daders te werk zijn gegaan en tonen door hun vettekoppenmanie aan, dat zij noch in trant, noch in stijl halen kunnen bij de jongens van het zware gilde. Verzekering dekt de schade, de jongens worden - aangenomen dat ze er zonder bekattering uitduikelen - door hun bewonderende grieten omhelsd. De deining bij pers, politie en publiek luwt. Het krasse staaltje verdwijnt uit de circulatie, tot... Maar dat is weer een ander verhaal. Het geval speelde over de grens. De rollen werden bezet
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
158 door Nederlanders, die, ofschoon zonder nationale trots, toch niet vrij zijn van ijdelheid, maar geen prijs stellen op het publiceren van hun ware namen en afzien van alle belangstelling, ook al zijn hun misdrijven verjaard. Ze zijn, dank zij de grote buit, maatschappelijk geslaagd, hadden ieder op hun manier een fatsoenlijk bedrijf en slijten nu de resterende levensdagen in hun deftige stamkroeg met biljarten, gokken of het leggen van een kaartje. Ze sippen gezellig hun borreltje, kijken bij de leestafel de kranten in en schudden meewarig het grijzende hoofd om het gestuntel van betrapte beunhazen, die zichzelf en het oude vak blameren. Nee, dan vroeger! Dat eerste leffie! Een examenstuk! Hoe ging het ook weer precies? O, ja, zo: op een zomerse dag stopte voor een van de grootste juwelierswinkels op een drukke boulevard een vrachtwagen van de besteldienst. Twee man in bijbehorend uniform stapten van de bok, keken vluchtig naar de klok van een scheepskantoor aan de overzijde en constateerden: ‘tien over half een.’ ‘Net even te laat, Pauw.’ ‘Ja... En wat nou, hè?’ Een heer op leeftijd passeerde. Hij had schijnbaar veel last van de hitte, lichtte z'n hoed op om het zweet van z'n schedel te wissen, liet z'n wandelstok slepen en verdween in een dwarsstraat. ‘Bekeken, Pauw!’ ‘In orde, Sjaak...’, wist de voerman, die al meteen de achterklep van het overhuifde voertuig lossmeet en z'n maat tot handelen aanzette: ‘toch maar afleveren...’ ‘De firma is tot twee uur gesloten...’ ‘Daar kunnen wij niet op wachten. Wat jou?’ ‘Geen denken aan! De kist maar in de portiek zetten’, regelde Sjaak. ‘Hij staat daar goed. Pak 'm beet!’ ‘En dan?’ ‘Dan vinden de heren de leverantie wel als ze terugkomen van het lunchen. Wij gaan intussen een ander vrachie verzorgen. Het tekenen van de paperassen heeft geen haast. Dat kan in de namiddag nog wel.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
159 ‘Tenminste...’ ‘Als wij maar gedekt zijn, hè?’, vond de wagenknecht, hielp mee, de kist verslepend naar de achterklep en verzocht: ‘beetje kalm aan, Pauw! Je kan nooit weten wat er in zit.’ ‘Breekbaar. Niet kantelen’, las de voerman, wipte van de kar en animeerde: ‘allee!... Zet je schrap!... Vast?!’ ‘Ja! Hebben!!’ De mannen werkten de kist naar buiten, lieten de looiige vracht op de straatstenen neer. Ze namen een blasie, zoals het betaamt. Ze spuwden in hun knuisten, wat traditie is, en droegen de bestelling in de portiek van de goudsmidswinkel. De vracht werd pal tegen de getraliede deur geplaatst, een tikkie en nog een tikkie verschoven, tot de mannen het welletjes vonden. Ze concludeerden, dat de juwelier, als hij van het lunchen terugkwam, nog ruimte genoeg had om de drie sloten op de deur te bereiken. En voor de rest moest hij zich maar zien te redden met behulp van het personeel. De voerman maakte door een gebaar attent op de goed verzekerde deur: ‘prima vernolling, Sjaak!’ ‘Ja, wat wou je?... zo'n foksspieze is geen koekwinkel. De sluiting is wel in orde. En 's nachts nog rolluiken voor alle gaten. Zuiver staal! En van binnen met pen en grendel vastgezet.’ ‘Nou, we gaan dan maar!’, zei de voerman, vuur in z'n pijpie smullend. ‘Ze vinden het wel!’, bromde de andere. ‘Het kan best zo.’ ‘Geen vuiltje aan de lucht!’ De voerman liep naar het paard, klopte het prijzend in de nek en wierp de leidsels naar de makker op de bok: ‘vangst!’ ‘Ja!’ ‘Hort, bonk!’ Ruim een uur later schoven de wielbanden van de wagen weer langs het trottoir. De wagenknecht en z'n maat hadden zich bedacht, het onverantwoordelijke van hun handeling ingezien. Je kon zo'n kist met bullen daar
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
160 maar zo niet laten staan. Wie weet wat er allemaal in zat?! Als de juwelier over een goed kwartier arriveerde en de portiek geblokkeerd zag, had je grote kans, dat hij ging reclameren over dergelijke slordigheden. Nee, die kist daar zo maar neerplakken was geen manier van afleveren. Daar kwam narigheid van. Klachten en dan op het matje komen om uitgeveterd te worden en boete in ontvangst te nemen. ‘Nog blij, dat we in staat zijn de fout te herstellen, Sjaak!’ ‘Net wat je zegt. En nou opschieten. Het kan nog, op het nippertje! Kijk eens naar de klok!’ De mannen klommen van de wagen, stonden in staat van berouw bij de kist, die ze met verwoede ijver naar voren sleepten tot ze voldoende greep hadden. Bonkend verdween de kist in de kar. Met een smak viel de klep dicht. ‘Ziezo! Dat is dat, Sjaak!’ ‘Nou kunnen ze ons tenminste niks verwijten, Pauw!’ ‘Altijd op je tellen passen’, lachte deze. ‘Het valt vandaag de dag toch al niet mee om een baantje te vinden en te houden.’ ‘Ja, een mens moet wat doen voor z'n bikken! Hard werken en dan nog complimenten afwachten’, verhevigde de wagenknecht. ‘Enfin, hier maar links af, hè. En dan de spat er in!... Hort, Betsy!! Schop es een galop uit je sloffen!’ De andere morgen ging de kist aan brandhout en de mare door de stad, dat er op klaarlichte dag een kapitaal aan juwelen was gestolen bij de firma S. De boeven waren verbluffend brutaal te werk gegaan. Ze hadden geprofiteerd van de omstandigheid dat de winkel in de middaguren gesloten was en op waarlijk geniale wijze de zwakke stee in de overigens goed gepantserde weeldewinkel uitgebuit. De inbrekers hadden ontdekt, dat het onderpaneel van de buitendeur, die in de nacht door een rolluik werd beschermd, om uitsnijden smeekte. De heren hadden gehoor gegeven aan het soebatten, gedaan wat er verder van hun verwacht kon worden.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
161 Het uitsnijden van het paneel was een kwestie van idee, dat, hoe simpel dan ook, de bewondering afdwong en de lachlust wekte. De beste speurders werden op de ramp losgelaten. Ze slaagden er niet alleen in, de trant van het misdrijf te reconstrueren, maar ze zagen zelfs nog kans, het nodige bewijsmateriaal tegen onschuldigen bijeen te brengen. De commissaris, die het rapport te behandelen kreeg, mocht vernemen, dat er eerst een kist in het portiek van de gedupeerde firma was gedragen. Die kist was tegen de deur geplaatst. Die deur was van boven getralied en in de nacht beveiligd door een rolluik. In die kist had een vent gezeten, dat stond wel vast. Die vent had het paneel uitgesneden en was door het gat naar binnen gekropen om keus te maken. Uit alles bleek, dat een vakman het sorteren had verricht: doublé was genegeerd, gruisdiamant opzij geschoven en van de parelsnoeren waren juist de echte verdwenen. Het paneel, dat niet meer in de sponning paste, was door de sluwe boef vervangen door een op linnen geschilderde dito. Kist, buit en vent waren opgeladen op een bestelwagen door kerels in het uniform van voornoemde besteldienst. De wagen was later teruggevonden, ergens buiten de stad. Van het paard nog geen spoor. Vast stond, dat het een bruine merrie moest zijn geweest. Een, volgens getuigen, nog al sullige knol, althans geen renpaard. De trant van het misdrijf wees uit wie de daders moesten zijn. Ze werden prompt gearresteerd. Maar... Maar de stijl van de ware daders bedierf én bij de commissaris én bij diens ondergeschikten de trots om het snelle succes. Toen de kranten meldden, dat de vermoedelijke daders reeds achter slot en grendel zaten, toonden de ware schuldigen hun stijl. Ze zonden het uitgesneden paneel, en verdere aanwijzingen, die voor de gearresteerden van nut konden zijn, naar de procureur en verzochten hem voor het geld dat zij hem tevens toezonden de brave knol, die te daar en daar onverzorgd moest worden achtergelaten, een extra portie haver toe te kennen. Mededaderschap mocht het dier niet wor-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
162 den aangerekend, terwijl z'n blanco strafregister een goedgunstige beschikking mocht doen verwachten. Het geval is verjaard, de daders zijn vergrijsd maar niet verzuurd. Ze mogen nog gaarne bijeen schuiven aan hun vaste bittertafeltje om, bij het zoveelste rondje, genottelijk na te soezen over de verstreken dagen en onvergetelijke bravourstukken. Sjongen, ja... Dat met die kist indertijd was niet slecht bekeken, een toonbaar stuk jeugdwerk, maar kinderspel bij wat er later op het programma verscheen en afgewerkt werd. Soms in een oogopslag alles verkend. Gezien, gedaan en bekaan! Als ze daar nog aan terugdenken... Dat boffertje in de Residentie! Hoe het toen zo ras bekeken was en zo vlot van stapel liep, mocht nog altijd een wonder heten. Voor je lol op stap gaan en dan opeens, door een ingeving, zien hoe er voor meer dan een ton te grabbelen lag. Nee, ze hadden op die avond niet de minste gedachten gehad aan ondeugend zijn. Behalve... Nou, ja, dat met die grieten. Maar dat had niks met de affaire, met de ontdekking te maken gehad. Toen op die avond... Ja, het kon gek gaan op de wereld... Toen op die avond namen ze het er van. Aan centjes mankeerde het niet. Er was pas weer een stootje gevallen en de kas kon dus een schokkie velen. Aan lust om eens dol aan de zwier te gaan, mankeerde het al evenmin. Van de ene kroeg naar de andere: ‘heft de riemen hoog!’ In een dancing bleven ze hangen aan een stel kalletjes. Aardige grieten! Enfin, toen maar weer met die meiden aan de roezeboes. Zalig op sjouw en aan de zweef. De mokkels, die het voor het bestellen hadden, werden hoe langer hoe klitteriger, kregen het meer en meer te pakken van de liefde, de hebzucht en de zoete slokkies. In een zaak, die zij aanwezen en waar je tot aan je strot-strikkie in de tapijten wegzonk, gingen ze bikken. Allerlei rare kost en tenslotte nog oesters, van die rauwe
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
163 kwellebellen, die zich makkelijker onder de tafel dan in je maag lieten slingeren. Nog een flessie zus en een glasie zo en dan weer naar buiten, de bikkels op, om de fuif te hervatten. Het hinderde niet hoe, als het maar feestelijk bleef. Toen het toeren in een taxi begon te vervelen, zochten ze nogmaals een dancing op en besloten het programma te voltooien met voetjeswarmen. De kalles waren er grif voor in... Weer stonden ze met het hele stel op straat, stijfgearmd. Een aria werd aangeheven en een wandeling naar het opgegeven adres geprefereerd. Er liep een zware deining, op en naast het trottoir, dat langs een hypermoderne juwelierswinkel voerde. Geen van de drie gabbers gaf een greintje blijk van belangstelling. Ze manoeuvreerden nog zweveriger dan tevoren, kregen een paar straten verder plots last van gewetenskramp. Ze waren, volgens hun liegen, getrouwd, hadden vrouw en kotertjes thuis en wilden dus liever niet tot het uiterste gaan. Een avondje gezellig aan de rol, dat kon er bij door, daar hoefde geen mens z'n neus aan te stoten. Maar verder geen gekheid. Wel een beetje losbandig zo nu en dan, maar geen dingen die niet pasten. Ze moesten als kooplieden een beetje op d'r reputatie letten. De grieten werden afgescheept met geld en gulle zoenen, want een van de fuifnummers, Pauw, had na het passeren van de juwelenshop het seintje gegeven, dat het gedaan moest zijn met de verkering. Er was business in het snotje! En als het daarom ging, kon de liefde de kink krijgen... Dat Pauw het toen met z'n dronken kop opeens gezien had! Niet om te geloven. Half in de lorum en dan zo'n ontdekking doen! Met een lodderoog zien, wat deskundigen niet wisten te bekijken! Een formidabele stommiteit! Sodemeknorhaan! Om er in je graf nog om te lachen! Een juwelierswinkel met vrij toegang voor onbevoegden! Een pak-me-mee-invitatie voor de handigen. Was het wonder, dat je er op je ouwe dag nog een extra bittertje aan spendeerde?!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
164 Na het lozen van de kalles zei Pauw: ‘de onkosten van vanavond worden gedekt. Niet stil blijven staan. Sjikker wezen en blijven. We gaan nog een keer langs de diamantgroeve. Het kan gerust een tikkie luidruchtig. Hoe meer herrie hoe minder verdenking. Stilletjes voorbijschuiven is te link op dit uur van de nacht. Zwabbers kunnen wel lastig maar nooit gevaarlijk zijn. Begrepen, jongens?’ De anderen hadden het verstaan. De spanning werkte ontnuchterend. Langs een omweg werd het doel van de tocht bereikt en in het voorbijgaan door Pauw gewezen op de blunder, die de verzekering geld en de eigenaar van de geblindeerde zaak zenuwen ging kosten... ‘Gesnopen, Sjaak... Kokkie?!’ ‘Gezien en rijp bevonden!’, gaf Sjaak terug, liet horen: ‘het wáár is geen vraagstuk meer. Nou het hóé nog?!’ ‘Het hoe?’, verwerkte Kokkie, peinzerig, ‘het hoe... net wat je smoest... Dat komt ook in orde. Waar een wil is, is een weg.’ ‘Dat luikie!’, smonzelde Pauw. ‘Ik doe vannacht geen oog dicht! Dat luikie met smeedwerk. Klavertjevier, om onze jatjes te versperren. Ze zullen nog ervaren, dat klavertjevier niet altijd geluk brengt.’ ‘Aan ons wel!’ ‘Dat willen we hopen, Sjaak!’ ‘Niks... Je hoofd gebruiken’, vond Kokkie, die staan bleef, een por in z'n lende kreeg en aanvaardde: ‘natuurlijk... doortippelen... wij zijn geen standwerkers. Mag ik even schrikken, jongens? Die nachtlucht deugt niet voor ons! We krijgen last met de kinderpolitie.’ ‘We kunnen geen trein meer halen’, begreep Pauw. ‘En een hotel...’ ‘Niks hotel! Geen gastenboek tekenen!’, verwierp Kokkie, z'n horloge raadplegend. ‘Met een taxi naar Rotjeknar of anders weer aanpappen met de snoezen, die we in de steek hebben gelaten. Jij hebt het adres genoteerd, Pauw!’ Deze beaamde, toonde het potloodschrift op een sigarettendoosje, maar had z'n bezwaren. De bruidjes waren
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
165 denkelijk al onder zeil en zouden opgeklopt moeten worden. Dat gaf heibel op de trap en zou de attentie van de buren trekken. Je kon nooit weten. Straks, als de klap gevallen was, kwam alles in touw om de strop aan te leggen. De geringste aanwijzing gaf soms houvast. Ze stonden voor hun belangstelling in goudsmids-winkels bekend. Hun namen zouden, hoe dan ook, genoemd worden, daar viel niet aan te twijfelen. Foto's in de kranten... ‘Zij die inlichtingen kunnen verschaffen, worden verzocht zich te melden’, lachte Sjaak en trok kleinerend de schouders op: ‘pijn in me hoofd! We mogen toch zeker het Haagie wel bezoeken. Nou nog mooier!’ ‘Jawel, maar ze zijn niet verwaand op onze visite. Houd dat in de gate, Sjaak. Hier blijven tippelen in de nacht is link. Een taxi nemen..., dan komt later de chauffeur misschien z'n vingertjes opsteken.’ ‘En naar de kalletjes gaan betekent burengerucht. Vreemde heren op til en later op een holletje naar de commissaris om de kat in de gordijnen te jagen!’ En dat is nou net wat we deze reis wél nodig hebben!’, vond Kokkie, de sluwste van de drie: ‘jullie bekijken het verkeerd. We gaan naar die meisies en porren ze uit de koffer. Liefst met een beetje tamtam. We zeggen, dat we tot inkeer zijn gekomen, ons onderweg hebben lopen schamen over onze onmanlijkheid... Kan je me bijhouen, jongens?!’ ‘Kim!’ ‘We melden ons weer en maken er vaste verkering van.’ ‘Nog erger!’ ‘Nee, Pauw, laat me nou uitsmoezen. We gaan naar onze aanstaande toe en komen in de loop van de week en zo nog een paar keer terug.’ ‘Abonné!’ ‘Goed bekeken, Sjaak! Wij kunnen het toch ook niet helpen, dat we zwaar verliefd zijn en onze meisies in de Haag wonen. We hebben er kennis mee gemaakt en willen van geen wijken meer weten. We zijn uit de Haag niet meer weg te slaan!’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
166 ‘O, donders!’, doorgrondde Pauw. ‘Ik kneis waar jij opaan wil. Als we dikwijls hier in de stad komen en het motief kunnen opgeven, zijn we wat dat betreft gedekt, als we aan de tand worden gevoeld.’ ‘Om te beginnen’, antwoordde Kokkie, ‘maar er zit veel meer aan vast. Je moet maar rekenen, dat we worden gehaald als de vaart geflikt is. Wij zijn nou eenmaal buitenbeentjes. We hebben onze trant tegen. Er zijn er maar weinig die ons zo'n stoffer-en-blikakkevietje nadoen. En dus...’ ‘Halen en voorgeleiden!’, wist Sjaak, die de weg aangaf. ‘We gaan in elk geval naar de tantes! En met een hart als een vuurvlag... Verder, Kokkie!’ ‘Ja, dadelijk! Om nou eerst weer eens op dat luikie terug te komen. Je moet maar rekenen, dat er een wachtman om de zoveel minuten komt kijken. Daarom brandt er licht in de zaak. Een stalen deur met vier sloten, die alleen geopend kunnen worden door de toverstafies aan de sleutelbos. En die bezitten we niet. Maar wel gochme! En dat is ook wat waard!’ ‘Op z'n minst een ton!’ ‘Eerst vangen en dan knippen! We zijn er nog niet! Dat luikie is een blunder, op het stompzinnige af. Daar zijn we het over eens. En dat de deur van de binnenkant geopend kan worden, hadden we alle drie in het snotje. Maar je kan amper je vingers door dat smeedwerk wringen en je mag wel aannemen, dat we hoogstens een paar minuten krijgen om de vertoning af te werken.’ ‘Daar gaat het juist om. Daar loop ik me al gek om te prakkezeren. Als ik maar niet zo doezelig was’, verontschuldigde Pauw zich. ‘Er moet een mogelijkheid zijn om die sloten aan de binnenkant te grazen te nemen.’ ‘Het heeft toch zo'n haast niet’, mekkerde Sjaak. ‘Ze bewaren die bullen wel voor ons. We gaan eerst verder met...’ ‘Waar we zijn blijven steken!’, onderving Kokkie glunderend. ‘Daar weten we tenminste wel wat ons te doen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
167 staat. Is het nog wijd hier vandaan, Pauw? Ik versmacht!’ ‘We zijn er zo!... Tweede straat... Op zeven en negentig.’ ‘Een dubbel staartnummer. Dat zet goed in, jongens!’, vond Kokkie, die bij het passeren van een diender zangerig goeienavond wenste en dan weer terugkwam op de noodzaak om de connectie met de meisjes aan te houden. Het was zaak om een haverklap naar Den Haag te komen, de grieten in de waan te laten, dat er een onweerstaanbare bekoring van hen uitging, die brave kooplui de kop op hol bracht. Het herhaaldelijk heen en weer reizen gaf meteen de gelegenheid de kraak te bestuderen, de voorbereidingen te treffen en op de dag van de grote klap met de poet een onderkomst te vinden tot de volgende morgen. Er kwam geen zware bagage bij te pas en de aftocht kon stijfgearmd plaats hebben zonder vermoeden te wekken, noch bij de speurders, noch bij de grieten. De operatie zou pas tegen de morgen worden ontdekt en de dames zouden wel geen bezwaar hebben tegen vroeg opstaan voor een zalige rijtoer naar de Veluwe of een andere streek, waar de opkoper de zwik kon overnemen. De meisies konden getuigen, dat ze geen eenzaam nachie hadden gehad, terwijl de chauffeur zou moeten toegeven, dat alles op de lange rit op liefde en geenszins op misdrijf wees. De kalletjes werden gepord, vierden de wederkomst van de berouwhebbenden met vurige omhelzing en brachten hun knullen als vaste begunstigers in de middag naar de trein, waar nogmaals de wederkerige sympathie werd bezegeld. Een paar dagen later schuifelde Kokkie door de drukte van de markt z'n doel tegemoet. Hij had geen haast, bleef dan hier, dan daar bij een kraam of een standwerker staan. Ze keilden hun rauw geschreeuw over de menigte, die sleurend of opdringend van de ene uitstalling naar de andere slofte, langs kramen met vlees, kaas, stoffen, boeken of snuisterijen. Gesticulerend, met
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
168 bespeekselde monden stonden mannen en vrouwen achter hun sjofele negotie en hielden uitverkoop. Kokkie slenterde mee, luisterde bij een Joodse koopman, die vergrootglazen uitventte en er een half dozijn prent-kaarten bij kado gaf. Meeslepend was de radde aanbeveling van de standwerker. Kokkie deed mee, kocht een vergrootglas, liep weer door en belandde bij een viskraam. Hij onderkende botjes, schelvis en knorhanen, die zielig naar de hemel blikten. De visstank dreef weer voort naar een uitgemergeld mannetje, dat sigaren draaide en schor attent maakte op de witte as. Het was een doordrijver, die aanhield en door z'n armelijke verschijning deernis wekte. Kokkie kocht sigaren, verzeilde weer bij een visverkoper, die met een groot, vlijmscherp mes kabeljauwen opensneed en de ingewanden met beringde vingers uitgroef. Klanten drongen en pingelden, grepen naar de schoongemaakte vissen, die door een bijhulp verpakt werden. Een heilbot werd kletsend neergeworpen, een reeks liederlijke scheldwoorden roffelend uitgestoten. Visschubben stoven, bevuilden het colbertje van de gemoedelijke Kokkie, die sloffiesloom weer meedreef met de marktbezoekers, de sigaren weggaf aan een orgeldraaier en onopvallend halt en front maakte bij een scharrelaar in afgedragen kleren, wrakke meubelen en oudroest. Hij bevoelde een regenjas, bekeek een linnen soldatenbroek en kreeg in het oog wat hij zocht: ‘wat vraag-ie voor die paraplu daar, koopman?!’ ‘Dat is nog een goeie, broer!’ ‘Ja, dat moet ook... Het is om te peuren.’ ‘Je mag 'm tegen het licht houwen...’ ‘Nee, laat maar... Noem prijs!’ ‘Als ik twee gulden vraag?’ ‘Dan bied ik een daalder. Als je nee zegt, loop ik kwaad door!’ ‘Verkocht’, aanvaardde de koopman, het regenscherm overreikend: ‘kan het zo?!’ ‘Altijd!’, gaf Kokkie terug, betaalde en stak achter de kraam z'n aankoop tussen z'n broekband: ‘wat niet ziet,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
169 wat niet deert.’ Hij verliet de markt, nam de tram en arriveerde in z'n honk, waar Pauw en Sjaak reeds zaten te wachten, met een latje waarop vier strepen stonden. ‘Mooi!’, prees Kokkie, kwakte de paraplu op de tafel en polste: ‘ga je sekuur van de maat, Pauw?’ ‘Ik heb gedaan wat je gezegd hebt, hart op hart de schrappen gezet. Dit is de onderkant. En wat die wacht-man betreft, dat is op de klok af zes minuten. Ik heb vijf rondes afgewacht.’ ‘Zes minuten. Dat houdt niet over’, dubde Kokkie, keek zuinig en regelde: ‘vlak achter z'n rug de boel open-slingeren en vlak voor z'n neus er weer uit! Ben jij mee geweest, Sjaak?’ ‘Ja..., we hebben ene mazzel. De grote poet ligt voor het grijpen. Ingepakt gereed. Nieuw systeem. De wacht-man controleert door het luikie of de boel er nog ligt achter de toonbank in een stalen kissie.’ ‘Dat is van later zorg’, bromde Kokkie, rukte de verschoten zijde van de baleinen en toonde het geraamte van de paraplu: ‘hier! Helemaal in z'n nakie! En nou eens kijken of de lengte klopt, anders staan we er op voor een huilbui... Het latje, Pauw!’ Deze gaf het gevraagde door, keek met spanning naar het maatnemen en bonkte Sjaak op de schouder: ‘voor mekaar! Bel de bank maar op! Ze mogen weer bijschrijven!’ Gelach dreunde... ‘Koest een beetje!’, waarschuwde Kokkie. ‘De buren hoeven niet te weten, dat we zo blij zijn. Stille verrukking doet het beter... De lengte klopt. Dat komt voor elkaar, maar ik kon op de hele markt geen soldeerbout vinden. Jouw turn om er een op te duiken. Geen goeie kennissen aanklampen. Zie maar hoe je het redt.’ ‘Afgesproken!’ De vergadering ging uiteen. De soldeerbout werd met het toebehoren bezorgd en het afwerken overgelaten aan Kokkie, die de andere dag kon melden, dat z'n arbeid geslaagd mocht heten. De kalletjes in Den Haag waren intussen niet verwaar-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
170 loosd. Ze hadden nog nimmer zulke trouwe klanten gekend. Jofele jongens met eerlijke bedoeling, die niet alleen scheutig waren, maar zich thuis voelden en zich gedroegen of het samenzijn voor levenslang beklonken was. Twee, driemaal in de week kwamen ze tegen de avond opduiken, gingen dan eerst een partijtje biljarten en brachten de rest van de avond in de kamer door als gezellige huisvaders. Je kon aan alles merken, dat ze zo'n beetje in de handel zaten en na een dag van leuren en sjaggeren van rust hielden, liever een borreltje op de kamer dronken dan uit te zweven van de ene kroeg naar de andere. Dat hadden ze alleen bij de kennismaking gedaan. Nadien voelden ze niet zo veel meer voor het krauten. Hoogstens een bioscopie of een avondje uit dineren in een fijn restaurant buiten de stad. Maar binnenkort gingen ze weer eens een rijtoer maken. Dat hadden ze beloofd. Een lange rit! In de vroegte weg en tegen de nacht thuis. Misschien heel Nederland in de ronde. Met z'n zessen in een luxe slee. Daar was het wachten op. De hunkerenden hoefden niet zo heel lang meer te wachten. Op een avond kwamen hun aanbidders met de boodschap, dat de datum van de rijtoer was bepaald. Er konden belegde broodjes en de nodige flessen van dit en dat worden ingeslagen. De meisies mochten een warme mantel kopen en ook een sjaal aanschaffen. De reis was al uitgestippeld. Eerst het Geuldal zien en dan naar Maastricht. Daar tafelen en over Nijmegen Gelderland in, de bossen door. Hier en daar een kijkie nemen. Ergens in een theetuin blijven hangen en dan in Mokum naar een schouwburg of zo iets... De avond voor de grote dag kwamen Kokkie, Sjaak en Pauw als gewoonlijk tegen de avond naar Den Haag. Ze bezochten hun schatjes, lieten zich vertroetelen en gingen, wat later dan anders, nog een partijtje biljarten. Ze lieten de ballen rollen in de kroeg, die sinds weken hun begunstiging genoot en niet al te ver verwijderd was van de juwelierszaak met de stalen deur, het geopende luikje met het versperrende, sierlijkgesneden klavertje
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
171 vier, dat nauwelijks gelegenheid bood de vingers er langsheen te wringen. Tegen sluitingstijd verliet het trio het café, deed aanvankelijk nog kalm aan en versnelde, eenmaal in de verlaten straatjes, de pas. Even voor het bereiken van het doel werd halt gehouden, teneinde het doen en laten van de wachtman te bespieden. Ze lieten hem z'n rondje en nogmaals z'n rondje maken, controleerden de tijd, die verstreek en achtten het moment van handelen gekomen. Kokkie overhandigde een paraplubalein, waaraan vier haken bevestigd waren aan Pauw, die de dunste vingers had. Deze bezag het instrument nog vluchtig, liep op het luikje toe en schoof de balein langs het smeedwerk. Hij liet de langste kant, met de vier haken, vertikaal zakken, hield de korte horizontale dwarsbalein tussen de vingers en schoof de haken achter de vier knoppen van de sloten aan de binnenzijde van de deur, die gehoorzaam openviel en de beide gabbers, die op uitkijk hadden gestaan, de gelegenheid liet, de cassette met juwelen te bemachtigen. Ze verwijderden zich zonder overhaasting in de afgesproken richting; Pauw sloot de deur en volgde, brak onder het lopen de balein aan brokken, die hij op grote afstand van elkaar, dan hier dan daar, over de daken scheerde. In de morgen kwam de auto voor, tot vreugde van de grietjes in hun nieuwe mantels en bonte sjaals. Het Geuldal werd bezichtigd en in Maastricht volgens afspraak getafeld in een deftig restaurant, waar de opkoper z'n kleintje koffie naar binnen wipte, op het toilet van Sjaak een pakketje in ontvangst nam en na een tweede kleintje koffie zonder groeten verdween. De rijtoer werd hervat, het Gelderse doorkruist, de theetuin bezocht en onderweg uit een krant vernomen, dat er in de Residentie een formidabele kraak was gezet in de voornacht. Het hele geval had zich in een paar minuten afgespeeld en er werd een fortuin aan juwelen buitgemaakt. Verdere bijzonderheden konden nog niet worden gegeven.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
172 De jongens voltooiden de feestdag, lachten hun tanden bloot... En nu, op hun oude dag, krijgen ze het, na het zoveelste bittertje, weer te pakken, zitten te schokkeren van de pret, die door de omstanders niet wordt verstaan en aan het sjikker-zijn wordt geweten. Ach, ja, die goeie ouwe tijd, toen er met hersens en durf nog wat te bereiken viel voor jongens, die op school alleen geleerd hadden hoe ze de klompen van de bedeling moesten uitsnijden om d'r poten niet stuk te lopen. Als ze toch wat waren geworden in de wereld, hadden ze dat niet te danken aan hun onderwijs, noch aan hun opvoeding of het likken van de lepels in het soephuis. Ja, ze waren wat geworden, ook al konden ze er dan niet mee te koop lopen. De zoons waren ingelicht. Dat kon door de omstandigheden nu eenmaal niet anders. Maar de kleinkinderen hoefden niet te weten waar opa z'n bedrijfskapitaal vandaan kwam. Ze waren nou op de H.B.S. of een ander soort betere school. De kleinzoon van Pauw studeerde in de rechten. Het kon wonderlijk gaan in het leven. De kleinzoon van Pauw meester in de rechten! Dat gaf altijd weer aanleiding om nog een borreltje te bestellen en te klinken! Zilverkoord en galgentouw hingen geen honderd jaar voor hetzelfde huis. En wat de herkomst van menig fortuin betrof... Enfin, de kindskinderen hadden een andere trant om aan de kost te komen. En wat hun stijl betrof; ze waren nog jong. Dat diende afgewacht te worden. Over stijl en trant was al zo veel gezegd in allerlei geschriften. Bouwstijl, levensstijl, schrijftrant, spreektrant. Die termen werden vaak dooreen gehaspeld. Bij het optrekken van een gebouw kon gesproken worden van de trant, de wijze waarop gewerkt werd, maar eerst na de voltooiing kwam de stijl van het gebouw tot uiting. Als die vertellende commissaris, mijnheer Voordewind, over de stijl van de zware jongens sprak en dan op gescheurde brandkasten, geforceerde kluizen of pantserluiken wees,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
173 was hij de plank mis. Dat had niet met stijl, maar met trant te maken. Je werd geen jongen van stijl door groot werk. Dat was een kwestie van routine en mazzel. Stijl stak in de ruggegraat, de basis van de houding. Niet bij het scheuren van ouwe pomper of het aanvegen van een juwelierswinkel kon je stijl tonen, maar wel in het huilenbankie kreeg je de kans te bewijzen wat je waard was. Daar werd je de gelegenheid gegeven liever je tong af te bijten dan namen te noemen. Daar, voor de beffen, die hun stijl moesten aanvullen met baret en toga, kon je weigeren als getuige gehoord te worden tegen je gabbers of andere medeplichtigen en honend aan mijnheer de officier vragen of verraad in zijn kringen fatsoenlijk heette en of hij om z'n standje te redden geen beter merken wist? Achter de groene tafel werd de trant en alleen de trant van het misdrijf besproken en in aanmerking genomen; in de beklaagdenbank kwam de stijl er aan te pas. Verzwijgen wat je wist en zeggen wat je kwijt wou. Justitia laten blozen door vragen te stellen en blijk van karakter te geven, waar zij nog wat van leren kon. Mijnheer de officier er na het requisitoir op attent maken, dat een Staat, die niet opvoedde, het recht niet had om te straffen, en dat een gemeenschap, die van het ene slagveld naar het andere trok, niet zo'n buikpijn hoefde te krijgen om een kraakie waar geen bloed bij vloeide. Weten, dat je voor dergelijke brutaliteiten een extra drukker kreeg en dan toch je kop niet houden, dat had met stijl te maken! Zeggen, dat je niet protesteerde tegen je straf, want dat was de risico van het vak, maar wel wou vragen, of de geslaagde kraak geen aanleiding gaf om van de deskundigen, de ingenieurs en zo, die tienduizenden aan onderwijs hadden gekost en prutswerk hadden geleverd, althans het terugbetalen van hun schoolgeld te vergen. Ja, die goeie ouwe tijd, toen iedere ploeg z'n eigen trant en alle jongens stijl hadden. Magere Nol, die in de beklaagdenbank aan z'n gabber, waar hij al jaren mee samenwerkte, met een stalen smoel vroeg: ‘wie ben jij?’ Of de Hazenlip, die, toen de rechter hem vroeg of ie
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
174 altijd zo slecht van memorie was, op zijn beurt antwoordde: ‘ben U altijd zo gijnig als je die aangebakken pannekoek op je hoofd hebt?’ Nol en de Hazenlip, ja, dat waren jongens, die lik op stuk wisten te geven. Jammer, dat ze zo vroeg de pijp uitgingen; de Hazenlip tenminste. Die maakte er een eind aan, toen hij op de zitting in een zwak moment door de knieën was gegaan, meer had gezegd dan hij los had mogen laten en zich ophing om zich voor het vervolg het zwijgen op te leggen. Knullen van de oude garde! De Hazenlip, bungelend aan de schuifstang van het luchtraam in z'n cel. Zelfs dat had hij 'm nog knap geflikt! In de manier waarop hij zich verhing stak nog initiatief. Spijtig, dat de commissaris niet over die foto beschikte om er z'n gedenkschriften mee op te sieren. De Hazenlip had stijl! Hij en z'n gabbers, die er uitduikelden, doordat de vierde man de bekattering nam. Die had de meeste aanwijzingen tegen zich door het doorslaan van de opkoper waarmee hij had onderhandeld, en nam wat genomen moest worden: vier jaar! Een tof stelletje, dat ook weer met een extra bittertje herdacht diende te worden. Knapen van formaat, wier topprestatie het hele land een lachstuip bezorgde en zelfs de bestolene er toe bracht z'n hoedje te lichten. Wat de Hazenlip en z'n gabroeshe flikte was een staaltje van trant en stijl in ene klap! Ze hadden een ontdekking gedaan, anders dan Columbus, die wel wist wat hij wilde, maar niet wist waar hij was. Ze hadden wat in het snotje gekregen en wisten meteen waar ze aan toe waren. Het was een geval, dat meer geduld dan capaciteit vergde, omdat de lui die boven de juwelierswinkel woonden hopeloos hokvast bleken te zijn. Ze gingen niet naar de kerk, bezochten geen schouwburg en hadden geen getrouwde kinderen om op visite te gaan. Alle avonden brandde de lamp en schoven de schaduwen van mijnheer en mevrouw over de gordijnen. Het was om horendol van te worden, temeer waar het op post staan, om het doen en laten van het stel af te leggen, z'n gevaren meebracht. Maar
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
175 daar werd een oplossing voor gevonden. Aan de overkant stond een bovenwoning leeg en het mankeerde niet aan linke jongens met een onbesproken naam. Het huis werd gehuurd en de wacht werd betrokken; dagen en wekenlang. Het bleef huilen! Mijnheer en mevrouw hadden blijkbaar wortel geschoten in d'r vloertje. Als de ene soms van huis ging, dook de andere weer op. Het was zo pesterig als het maar kon. Op die manier zouden er allicht jaren verstrijken, tot de bidder verscheen om aan te bellen. En dan was het de vraag nog, welk adres van de twee er het eerst aan de beurt was?! Er moest wat anders op verzonnen worden om het echtpaar Kleefklit van honk te lokken... Hoe? Je kon ze de honderdduizend niet laten trekken. En dat zou trouwens niet baten ook, want dan ging de ene van huis om de centen te halen en bleef de andere wachten om het fortuintje na te tellen! Zeggen, dat er brand was hielp ook niet. Maar misschien hadden ze een suikertante! Dat kon informatie uitwijzen. Hadden ze een tante, die er warm inzat, dan was er kans op hevige belangstelling bij de erfgenamen. Bestond die tante, dan moest ze op het nippertje liggen, daar was niets aan te doen. Ze had onderhand lang genoeg geleefd en moest maar eens opkrassen om de jonge generatie aan bod te laten komen. De veronderstelling omtrent de suikertante bleek juist te zijn. Ze woonde in Goes en was kerngezond. Het ene was een meevaller en het andere kon gewijzigd worden. Een mens was geen uur zeker van z'n welzijn, vandaag nog zo lekker als kip en morgen met de kink in de koffer. Tante moest de pijp uit, althans op het randje liggen. Daar viel niets aan te verhelpen. Het was belabberd voor de ouwe ziel, die er geen erg in had hoe beroerd ze er wel aan toe was. Enfin, dan had ze zich maar vlottere nichten en neven moeten aanschaffen. Op een namiddag arriveerde het telegram uit Goes bij het echtpaar Kleefklit: ‘tante Emma ernstig ziek. Overkomst dringend gewenst. Gientje.’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
176 Het bericht miste z'n uitwerking niet. Als nicht Gientje zo'n dringend telegram zond, was de toestand hoogst zorgwekkend en het present zijn plicht en zaak. De Kleefklitten vertrokken, niet zo bar geagiteerd, wat te zien was aan het sekuur navoelen van de buitendeur. Ze werden, op veilige afstand, door de Hazenlip naar de trein gebracht en spottend nagewuifd. De baan was vrij. Eindelijk! Dat geen van de jongens eerder op de gedachte was gekomen van de zieke tante en het telegram! Sjongen, wat zou dat mens in Goes schrikken als ze vernam, dat ze op apegapen lag. Er was groot kans, dat ze niet naar de dokter, maar naar de politie holden. Er moest in razend tempo gewerkt worden, anders stond meheertje met de zespijper voor de deur om de receptie te verzorgen. ‘Gosternokkie!’ Dat zou me een film zijn: ‘goeienavond, heren! Wilt u maar instappen. De rit kost niks en fooien worden niet aangenomen.’ Nee, als het niet vliegens kon worden afgewerkt, was er geen beginnen aan. Maar de bullen lagen gereed en in een paar uur kon heel wat vertoond zijn. De Hazenlip versnelde de pas, kwam terug bij z'n popelende medewerkers, deed verslag en nam de leiding. Over een klein uur zou de juwelier z'n shop dichtgooien en naar huis gaan. Dan was het nog half en half dag, maar achter de iolluiken maakte het passeren van wie dan ook weinig uit. Misschien kwam de hoofdcommissaris himself wel voorbij kuieren. Ook al goed! Erger was, dat niet alles meegepikt kon worden. Er was te veel en de tijd tekort. Het beste dus maar eerst en dan... Vlak na het sluiten van de winkel opende de Hazenlip met valse sleutel de deur naar de bovenwoning, stond in de woonkamer van de Kleefklitten z'n gabbers op te wachten en gaf, meer wenkend dan sprekend, order het vloerkleed op te rollen: ‘ja!’ ‘Klaar!’ ‘Wat een stof! Ze had het eerst wel mogen kloppen!’, gispte Stippie, die een booromslag uit z'n broekband
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
177 toverde, er een groot sintelijzer in plaatste en, met een interesse de vakman eigen, het vlijme van de braam bevoelde: ‘vraatzuchtig genoeg!’ ‘Niet darren maar draaien!’, antwoordde de Hazenlip, in aandrift het werktuig overnemend: ‘hier dan maar!’ Hij koos een plek in het midden van de vloer in de achterkamer, begon met volle kracht te boren en deed plots kalmer aan: ‘nou gaat het er om, jongens! Als de kalk te los zit, breekt er een onweer los! Zo'n plafond hangt maar aan riet en een boor is niet wijzer.’ ‘Toe maar!’, animeerde Stippie, die intussen al weer een schrobzaag te voorschijn bracht uit z'n overhemd: ‘het is en blijft een gokkie!’ ‘Het lukt!’, gaf de andere terug met ingehouden jubel: ‘het zwikkie houdt! Jij zagen, Kas! Het gat niet te groot maken. Zo ongeveer! Neem de maat van me lenden maar!’ ‘Kim!’ ‘Ogenblikkie nog! Kom op met je pajong, Nol!’ Deze overhandigde de naaldparaplu, die tot aan het handsvat in het gat werd gestoken. ‘En nou de foef van Blanus!’, genoot Stippie, die op z'n knieën zonk om volle kijk te hebben op zijn vinding: ‘drukken, Hazenlip.’ ‘Nog even! Het is te aanbiddelijk! Je bent een genie, Stip! Hoe kwam het in de hersens op!... Nou, daar gaat ie dan. Niet omkegelen hoor, jongens!’ De Hazenlip drukte op de knop van de paraplu, die mechanisch opensprong om een deel van het plafond te bestrijken en het puin op te vangen, zodra Kas aan het zagen ging. De arbeid vorderde. Het gat werd uitgezaagd binnen de cirkel van de paraplu, die z'n plicht had gedaan, zwaar van de kalk van het plafond, aan een gordijnkoord werd neergelaten. De operatie was schier geruisloos geschied, het neervallen van de kalkbrokken was voorkomen en het gat wijd genoeg om de Hazenlip te laten zakken en de buit op te halen. ‘Een man naar beneden!’, begreep Kas, Nol weer-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
178 houdend om ook af te dalen langs het dikkere touw, dat inmiddels was neergelaten. Eén man was zat. Meer hulp betekende tijdverlies en benam bij een eventuele verschutting de kans voor allebei het gat weer te bereiken. Alles kon toch niet worden buitgemaakt. De horlogewijzers logen niet. ‘Hoever zijn we, parelduiker?’, fluisterde Stippie, z'n kop door het gat stekend. ‘De trein is Roosendaal al gepasseerd. Houd er rekening mee!’ ‘Van Roosendaal naar Goes is nog een hele ruk’, neuzelde de Hazenlip: ‘ik moet het hier zonder licht stellen. Ik geef het je te doen... Grijpen met je neusgaten... Haal dit maar vast op! De rest komt dadelijk!’ ‘Valt het nog al mee?’ ‘Het is in elk geval geen groentewinkel’, bromde de andere, verdween weer in de schemering en liet zich een klein kwartier later aan het touw optrekken: ‘Ja... we hebben het... de eerste keus tenminste. Om te grienen wat er nog ligt te soebatten. Maar tijd is tijd. Beter een half ei dan een lege dop.’ ‘Het kleed weer over het gat, Lip?!’, vroeg Nol, reeds doende. ‘Nee, waarom? Je kunt nooit weten. Als er iemand de kamer instapt heb je kans, dat hij naar beneden smakt en z'n nek breekt. Laat 'm maar gezond blijven. Een doodzieke tante is al erg genoeg! Van wiek!!’ De een na de ander verliet, met behoorlijke tussenpozen, het huis. Aan de overzijde kwamen ze weer bijeen, bespraken wat nog besproken moest worden en verdwenen dan voor een paar dagen in de vier windrichtingen. Hoewel de kraak niet in de komkommertijd viel, werd hij als begeerd nieuws danig uitgebuit. De wijze waarop de daders te werk waren gegaan wekte een enorme sensatie, die haar toppunt bereikte toen ruchtbaar werd, dat de dieven een briefje hadden achtergelaten met de mededeling, dat tijdnood hen had belet alles in te palmen en er dus op een herbezoek mocht worden gerekend.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
179 Stad en land was vervuld van deze grote gebeurtenis. Er was openlijke bewondering bij de massa en heimelijke bij hen, wier maatschappelijke positie geen uit-de-plooi-komen kon velen. Ook zij genoten van de geniale streek, voelden zich een tikje verwant aan de bravour en herinnerden zich de dromen uit hun kinderjaren, toen ze het liefst roverhoofdman hadden willen worden. Die ambitie was door allerlei omstandigheden de kop ingedrukt, maar na kantoortijd achter de krant doemde met de bewondering het oude verlangen weer op en werd met de thee weggeslikt... In de stad nam de toeloop naar de geplunderde winkel de omvang van een bedevaart aan. De politie moest regelend optreden en tot doorlopen manen. De belangstelling dromde af en aan, nam in haar deining het lachen en gnuiven op. Van de daders geen spoor! Die lieten zich gissen en namen intussen hun maatregelen om het aangekondigde herbezoek te verwerkelijken. De kans om nogmaals door het gat in de vloer hun entrée te maken was verkeken, maar er bleef nog een andere mogelijkheid, die reeds in eerste aanleg op het programma had gestaan en was vervangen door het plan-Stip, dat een behoorlijk daggeld had opgeleverd. Er kon een tijdje op geteerd worden. De toezegging om terug te komen bracht echter verplichting mee. Vele kranten hadden de melding op het papier tegen de ruit blagueur genoemd en ook het publiek nam de aankondiging niet ernstig, beschouwde het als een gijntje. Niet terugkomen betekende woordbreuk, gebrek aan durf, initiatief en stijl. Het laatste was nog het ergste. Geen stijl! Dat zouden de kindskinderen nog kwalijk nemen. Een kraak die mislukte hoefde de reputatie nog niet te knakken, maar een: ‘wordt geprolongeerd!’ aanplakken en dan verstek laten gaan, was een blamage, een witstokkerij die de eer van het vak te na kwam. Er was A gezegd en er moest een B op volgen. En niet in de verre toekomst. Beloofd was het restantje te halen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
180 en de tijd drong. Het hele zwikkie goud en juwelen lag er nog zoals het was achtergelaten, maar het onderzoek vorderde en de bullen zouden spoedig door de justitie worden vrijgegeven. Dan werden de zegels verbroken, de postende dienders weer naar het bureau gezonden en de koppen in de krant weer zo mager als het nieuws, dat te vermelden viel. ‘We werken het af, jongens. Heet van de naald!’, besloot de Hazenlip, z'n plan ontvouwend. ‘Nou of nooit! We flikken het op de manier, die we eerst op het oog hadden. Al wat we nog nodig hebben, is een steenboor!’ ‘Jazeker’, dubde Nol. ‘Ik hoor het je zeggen. Een steenboor is geen viool! Daar komt herrie bij te pas. Je wou er toch de strijkstok niet overheen halen, wel?’ ‘Daar gaat het niet om’, temperde Stippie, ‘maar jij vergeet, dat de roeskoppen kwaad op ons zijn en fel snorren. Dat briefie doet er ook geen goed aan.’ ‘Dat nemen ze niet serieus!’ ‘Maar dat bonken op die steenboor wel!’, bracht Nol in het midden. ‘Je denkt toch niet, dat de grandigen met watjes in d'r oren voor de foksspieze op post staan? Het minste of geringste geluid en het alarm is niet meer van de lucht. Wat jou, Kas?’ Deze haalde de schouders op, bleef neutraal. Hij sloot zich bij de meerderheid aan. Als de Hazenlip vond, dat het karwei kon worden afgewerkt en gedaan moest worden, dan viel er niet lang over te patteren. En als de anderen meenden, dat het te link was, dan afnokken. Ook al goed! Dat zou wel jammer zijn, want er werd zo'n beetje op een herhaling gerekend. Met groot-lef aankondigen en dan in je schulp kruipen was geen vertoning, ook al had de Hazenlip dat gijntje zonder medeweten van de anderen geflikt. Het werd misschien baaieswerk, maar het viel te bekijken. ‘Zonder steenboor beginnen we niks. En als we er met de hamer op gaan kloppen, roept ome Kolenbrander: binnen!! We slaan ons op zo'n manier regelrecht de lik in. En daar zit ik niet op te vlassen, zo min als jullie’, kwam Nol weer in verzet. ‘Ik ben voor elk vaartje in,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
181 maar me hersens moeten ja zeggen. Nou jij weer, Hazenlip!’ ‘Dat spreekt! Ten eerste posten de smerissen aan de straatkant. En ten tweede...’ ‘Je vergeet de buren boven!’, onderbrak Stippie. ‘Eerst die zieke tante en toen die valkuil in d'r vloertje! Die mensen doen voorlopig 's nachts geen oog meer dicht!’ Het kwartet brak in lachen uit, stompte elkander, kwasi geschrokken, waarschuwend aan en keek omzichtig rond in de wijdte van het polderland, waar ze op de slootkant zaten, ver van alle huizen en vervoer. ‘Een lappie om de hamer’, spotte Nol. ‘Of anders maar flink doorbonken en bij elke klap zeggen, dat het niet waar is!’ ‘Nok nou es even met die gebbetjes!’, kwam korzelig van de Hazenlip, die bestrafte: ‘jullie zijn toch nog grote kinderen! Mag ik een ogenblik het woord houden?... Mooi!... Eerstens posten, zoals ik al zei, die smerissen aan de straatkant en kunnen wij de achterzijde van het pand kiezen. Tweedens is er gelegenheid genoeg om het geluid sterk te dempen en derdens kunnen we heel de herrie aan ons laars lappen!’ ‘Nog fraaier! Toe maar!!’ ‘Niet zo bulken, Nol! Werken de bakkers 's nachts, ja of nee?!’ ‘Natuurlijk!’, jubelde Stippie, opspringend. ‘Waar darren we nog langer over! De zaak is kits! Hakken maar! De steenboor wordt geleverd. Noem datum, Hazenlip!’ De datum werd bepaald en nog vervroegd om met de buit een uiterste aan bewondering te verwerven. De kraak dunnetjes overdoen, terwijl het onderzoek nog gaande was, daar zou de hele grutterij een schaterberoerte van krijgen! Zo'n vrijzetter was nog nooit vertoond!! Je had groot kans, dat de schutters werden opgeroepen! Twee kraken binnen veertien dagen op het zelfde adres!! Dat hield geen gestel uit! Daar zouden zelfs de standbeelden van omvallen! Daar kreeg Tollens de hik en Themis het maupie van! Twee keer in dezelfde zaak briezelen, of het een abonnementsgevalletje was.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
182 Je zou eens een bevordering van het vreemdelingenverkeer beleven! Van heinde en ver toeloop van luitjes, die kwamen genieten van een prestatie, waar ze jaloers op waren, die ze alleen in hun dromen en mijmeren hadden aangedurfd, met de knip op de deur en de telefoon voor het grijpen... De belofte waarmaken! Het zou me een klap geven en de tongen ontbinden. Zij, de jongens, die tolvrij de wereld werden ingesmokkeld, zouden laten zien wat stijl was! Hun trant hadden ze al voor publicatie vrijgegeven en wat nog volgen moest, mocht als erezaak worden beschouwd, als een bewijs van vaktrots, die het aanvaarden van risico vergde. Op het gestelde uur vonden de vier van het zware gilde elkander terug in het meelpakhuis naast de goudsmidswinkel. Het dreunen en stampen van de broodfabriek in het achtergedeelte van het diepe pand veroorloofde een vlotte conversatie en slordig smijten met het breekgereedschap. De Hazenlip achtte het echter noodzakelijk zich en z'n lotgenoten nog beter te dekken tegen verrassingen en het overheersen van het gemoker op de steenboor. Hij liet uit de gestapelde meelbalen een grot bouwen, het gat afsluiten en de rest van de onderneming aan Fortuna over. Ging het mis, dan zaten hij en z'n drie kornuiten in een val, die ze zelf hadden gecreëerd. Ging het naar wens, dan zaten ze in de balengrot als in Abrahams schoot... ‘We lijken wel mijnwerkers!’, lachte Stippie, Kas, die de steenboor hanteerde, bijlichtend. ‘Valt het mee met de muur? Hebben de bouwers een beetje op ons gerekend?’ ‘Zijn knoeiers geweest!... Kalksteen! En de specie laat al los als je kwaad kijkt’, antwoordde Kas ijverend. ‘Moet je dat zien! Als ik hard sla, kom ik zeven straten verder uit!’ ‘Zulke rotzooi te gebruiken voor een draagmuur. Dat mag toch niet’, voerde de Hazenlip. ‘Ik dacht, dat wij de enigen waren, die ons ongepast gedroegen.’ ‘Nee... Treurig, hè, te moeten ontdekken, dat de wereld
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
183 er van verrekt’, verzuchtte Nol. ‘Bij de eerste klap op een muur al meteen contact met knoeierij. Op die manier gappen daar zou ik me voor generen! Enfin, wij hebben rap spaatsie genoeg om met het breekie te werken. Je bent zo aan de beurt, Stip!’ ‘En graag! Hoe gauwer we het gat op grootte hebben, hoe liever het me zijn zal. Ik wil ook wel es een avondje in de huiselijke kring doorbrengen.’ De anderen lachten gesmoord, deden wat hun te doen stond en horrelden over het puin dat zich opstapelde. ‘Hoever staan we?’, polste de Hazenlip, z'n kop door het gat stekend: ‘de baas is er niet. Ik zie geen mens!... Volk!!’ ‘Ja, wat nou?!’, grolde Stippie. ‘Wat moeten we doen als we geen gehoor krijgen? Hoe kan zo'n juwelier uit kuieren gaan, terwijl er klandizie in aantocht is?!’ ‘Misschien neemt die smeris voor de deur de honneurs waar’, verhevigde Kas. ‘Ga jij es vragen, of we zo, met onze kalkpoten, naar binnen mogen?’ ‘Ja, die vuile voeten..., maar daar is op gerekend’, mekkerde Stippie, z'n been lichtend, om z'n schoen te tonen: ‘barrels..., zes maten te groot! Doen de jouwe zeer, Nol?’ Deze klopte op de zak van z'n overjas, die hij had uitgedaan. ‘Dadelijk op me gympies van wiek. Wat ik nou aan me poten heb... Als ze daar de sporen van opnemen, wordt de reus van Lekkerkerk van z'n nest gelicht.’ ‘Wat doen we straks met die rare hiepen? Achterlaten?’, vroeg Kas, het gat vergrotend. ‘Niks!’, verwierp de Hazenlip. ‘Die schoenen nemen we mee, anders laten ze de speurhonden er aan ruiken en worden alle petroleumboeren gearresteerd.’ Weer moest een ogenblik worden gepauzeerd om uit te lachen. ‘Weet je wat we doen moesten, jongens!’, snokkerde Stippie. ‘Als je het mijn vraagt... We moesten die schoenen neerzetten voor de deur van het huis van bewaring met de boodschap...’ ‘Nee!’, onderbrak de Hazenlip. ‘Ik weet nog beter! We
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
184 maken er een legaatje van voor de rechterlijke macht. We hebben de edelachtbare heren van de gulle kant leren kennen en willen niet achterblijven in scheutigheid. Voor wat hoort wat.’ De lol nam toe naarmate de arbeid vorderde. Toen het gat in de muur groot genoeg was kroop de Hazenlip er door, ging poolshoogte nemen en kwam terug met de verheugende mededeling, dat de winkel nog in dezelfde toestand was als na het afscheid bij de vorige visite. Uit alles bleek, dat politie of verzekering nog niet klaar waren met het opmaken van de balans, die helaas wéér in de war gestuurd moest worden. Als Stippie kwam assisteren konden Kas en Nol intussen wel een dutje gaan doen. Te veel huis op dak deed meer kwaad dan goed. Als ze heel koest waren en d'r kop door het gat staken konden ze de smeris horen trantelen. ‘Moeten we die gozer nou straks nog een fooitje geven?’. grinnikte Stippie, de Hazenlip volgend. ‘Hij heeft zo keurig op de bullen gepast!’ ‘Ja, jongens, dat flikken we 'm!’, zei Nol, z'n stem dempend, omdat het geraas in de broodfabriek plots verstilde: ‘een postwisseltje aan de commissaris met het verzoek, het blijk van erkentelijkheid onder z'n mannen te verdelen.’ ‘Afgesproken!’, aanvaardde Kas, scherp luisterend naar het wassend gegons in de bakkerij, en voegde er geruststellend aan toe: ‘kim! Ze draaien weer volaan!’ Het inzamelen werd voltooid, horloges, armbanden, colliers, ringen en zo meer, verdwenen in de zakken van jas, broek of jekker. Buiten drentelde de diender in de stilte van de prille morgen. Kargeratel waarschuwde dat de stad begon te ontwaken. ‘Tijd!’, besliste de Hazenlip met de toon van een meesterknecht, hielp Stippie door het gat en kroop op zijn beurt terug in de balengrot, die hij, na het wisselen van z'n schoeisel, het laatste verliet. De buit was binnen, het land in beroering en een regiefout de oorzaak, dat Kas voor de bijl ging, z'n gabbers een voorarrest bezorgde en zelf vier jaar op te
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
185 knappen kreeg. Hem was opgedragen de buit ergens onder te brengen in een slootkant, die de Hazenlip had aangewezen. Kas had gedaan wat hem gezegd was, maar zich niet stipt aan de opdracht gehouden. Inplaats van de verre wandeling te maken met heel de goudwinkel aan z'n botten, had hij een taxi genomen en zich buiten de stad laten brengen. Dat was al fout! Een taxi nemen en zodoende een vreemde in een zaak betrekken, dat deed een gesse jongen niet. Enfin, Kas had z'n benen willen sparen en vier jaar om uit te rusten en na te denken over z'n stommiteit. Hij had de bullen op de afgesproken plaats verborgen; dat wel. Dat zat wel goed, maar hij had onder de rit nog zo'n beetje zitten sorteren: dat zus en dat zo. Van de ene zak in de andere. Doodleuk achter de rug van de chauffeur. Dat kon! Dat kwam wel meer voor. Maar er was, door een hopeloze slordigheid of hoe dan ook, een gouden horloge in de wagen achtergebleven... om de justitie te vertellen hoe laat of het was! Want de chauffeur had het klokkie gevonden en als keurige jongen gedaan wat 'm te doen stond: het gevonden voorwerp op het politiebureau deponeren. De nummering van het uurwerk wees de herkomst aan en in het foto-album van meheertje nam Kas zo ongeveer een hele bladzijde in beslag. De chauffeur had het gauw bekeken, evenals de commissaris, die niet lui was. Ze hadden Kas z'n kalletje in hartje nacht van haar minnaar beroofd door hem van het bed te lichten. Meer aanwijzingen, dat de geknipte een der daders moest zijn, kwamen binnen, terwijl kon worden aangenomen, dat de rest van de ploeg, waar de verdachte mee samenwerkte, aan het geval debet was. Het hele stel werd ingesloten en overgebracht naar het huis van bewaring. De grote robber voor de beffen nam een aanvang. Een schier eindeloze instructie, die, wat het bewijs tegen de drie anderen betrof, geen streep vorderde. Want Kas was wel in trant beneden de maat gebleven, maar in stijl gaf hij geen draad kamp. Hoe er ook gewurmd en gemodderd werd om z'n gabbers in
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
186 de klem te wringen, het lukte niet! Kas bleef bij z'n bewering, dat hij het akkevietje alleen had geflikt en vroeg in het bijzijn van de rechters excuus aan z'n medeplichtigen, omdat hij hun op zo'n slinkse manier buiten zo'n mooie zaak had gehouden. Ja, ze waren vroeger altijd trouwe gabbers geweest, dat kon toegegeven worden, maar hij, Kas, was niet fideel gebleven. Hij had, toen er een grote slag te slaan viel, alleen aan zichzelf gedacht, z'n maats er buiten gelaten en de buit in de wacht gesleept. Beide keren. Hij verdiende straf, begreep heel goed, dat er na zo'n dubbel karweitje geen verzachtende omstandigheden in aanmerking kwamen, maar hij betreurde het, dat onschuldigen al maanden in voorarrest zaten. Zij waren het slachtoffer van een dwaling. Er bestond geen vriendschap of samenwerking tussen hem en het trio naast hem in de beklaagdenbank, dat alle reden had om verbolgen op hem te zijn. ‘Edelachtbare heren’, beëindigde Kas z'n pleidooi: ‘geef mij de volle prik, maar laat deze mensen vrij! Ik heb jegens de maatschappij een misdaad en jegens deze mannen een laagheid begaan. M'n misdaad kan ik afboeten, maar wat ik aan m'n medebeklaagden misdeed kunt gij, edelachtbare heren, weer goed maken door ze meteen op vrije voeten te stellen!’ Kas hield z'n vier jaar. De anderen werden wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. Daarmee eindigde de geweldige sensatie, die pers en publiek weken en maanden reden tot dankbaarheid gaf. De vonnissen waren geveld, een beruchte kraker onderging z'n straf. En toch... Nee, de kous was nog niet af! Stijl stelt heel wat hoger eisen dan trant, die zich in dossiers laat vastleggen om onder het stof bedolven te worden. Stijl kan geen spinrag velen, vergt daadkracht op korte termijn. En vier jaar is een lange ruk! Kas had, in weerwil van z'n blunderen, stijl getoond en zou ervaren, dat z'n gabbers ook niet ondermaats waren. De rechtbank had de volle mep uitgemeten en het was dus zaak, een kleine correctie in het vonnis aan te brengen. Hoe?
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
187 Dat kon aan de Hazenlip en diens staf worden overgelaten. Om te beginnen bestond er nog zo iets als het systeem-Pisalsky, dat een kwasi onschuldig corresponderen met nummer 98 verzekerde. Dat was punt één van het grootse plan, door de Hazenlip ontworpen en door de beide medewerkers spontaan aanvaard. Als het mogelijk was twee keer achter elkaar een juwelierswinkel op te knappen, kon ook de derde vertoning worden gepresenteerd. Ze hadden een goede pers gehad en adel bracht verplichting mee... Kas had intussen niet te klagen over gebrek aan post. Nummer 98 werd bijkans geen avond overgeslagen bij het ronddelen van de ingekomen brieven. Als de schaftklep in z'n celdeur openging, kon hij er vast op gaan, dat er weer een epistel gearriveerd was, gezellige lectuur over allerlei dagelijkse dingen: een binnenbrandje, het uitvaren van de reddingboot, een ongeluk in de haven of kinkhoest bij de buren. ‘Heel intressant!’ Maar als de voetstappen van de rondgaande bewaarder een andere klank kregen door het afdalen op de stalen trap, was het moment daar om de lessen van Pisalsky in praktijk te brengen en te lezen wat het schrijven in werkelijkheid behelsde. Weer had Kas een brief ontvangen. Een mager krabbeltje; louter geleuter over wasgoed, een ziek nichie, het jongen van de poes en het overlijden van een bekende kastelein. Larieberichten! Kas werd er korzelig van! Hij stak bij het overhandigen van z'n bovenkleren z'n misnoegen niet onder stoelen en banken, zei foeterend welterusten tegen de bewaarder en sliep in... met een glimlach, die verdenking had kunnen wekken, als het niet zo donker in de cel zou zijn geweest... De volgende morgen was het Zondag, kerkdienst. Nee, daar was 98 niet toe verplicht. Ze konden hem niet dwingen om onder de preek te komen, maar hij had zich als P.G. laten inschrijven. Niet uit zielsbehoefte of
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
188 hunkering naar de letterkundige waarde van het bijbelwoord. Hij was P.G. om een uurtje ergens anders te zijn dan in de cel. Het verschil was wel niet zo heel groot, want het godshuis had meer van een pluimveetentoonstelling dan van een gewijde plaats! Hok naast hok, waar je je amper in roeren kon en alle hokken aan de voorkant, de kant naar altaar of dominee, bekleed met kippengaas! De genummerden met masker voor en de priesters in vol ornaat om te verkondigen, dat Onzelieveheer alles zag, alles wat de mens deed, dacht of andere mensen aandeed. Maar over het kippengaas, de maskers en de sluippatrouilles op vilten zooltjes gedurende de geheiligde stonde, smoesden ze niet, noch de dominee, noch de priester of de rebbe. Ze spraken over Gods evenbeeld, sloegen de ogen ten hemel en keken over de pluimveekooien heen. Er kwamen zelfs befaamde hofpredikers een spreekbeurt waarnemen, omdat ze geen stijl genoeg bezaten te weigeren het Woord te brengen in zo'n mensonterende omgeving. Ze preekten en preekten voor de boeven, waaronder er waren, die, ondanks hun maatschappelijk misdragen, minder eelt op hun ziel hadden en aanvoelden hoezeer God beledigd werd, telkens weer, iedere Zondag wanneer het kooienamphitheater als kerk werd gebezigd en godshuis werd genoemd. De ingekraste datums van jaren her wezen uit, hoe onmetelijk het geduld van de Almachtige wel zijn moest en hoezeer de verkalking onder het schedeldak van zijn dienaren voortwoekerde. Er waren boeven, die, na de eerste kennismaking met de gevangeniskerk, weigerden verder deel te hebben aan de ontheiliging, afstand deden van de trant der dominees en de stijl van de broeders in Christo... Tot hen behoorde 98 niet. Hij deed nergens aan, beschouwde de kerkgang als een uitje. Het betekende een wandeling door de vleugel en gaf, door het geroezemoes van de binnentredenden, het gevoel van samenzijn. De muziek door het orgeltje bracht ook nog wat afwisseling en de preek prikkelde tot tegenspraak, wat ook weer afleiding bezorgde, al kon je niet hardop tegenspreken.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
189 Waar je ook ging of stond, in de rechtszaal, op de vergadering, op het politiebureau of in de kerk, de bolleboffen hielden het woord... ‘Enfin’, smonselde Kas, z'n nummerplaat op z'n buis bevestigend, ‘deze keer anders.’ Hij zette z'n celkap op, stond braaf te wachten tot de bewaarder de deur opende en schoof, afstand bewarend, bij in de rij van de kerkgangers, die met de zangbundeltjes in hun graai voortsloften als een stoet mislukte schatbewaarders. Bij de deur van de kerk stond de brigadier de schaapjes te tellen: ‘vier en tachtig... Zes en tachtig... Drie en negentig... Vijf en negentig... Acht en negentig...’ ‘Present!’, gaf deze terug en sprak voor zich heen: ‘uren, dagen, maanden, jaren... Of niet!’ Het dichtvallen van de hokdeuren verstilde. Gewapende cipiers namen hun plaats in naast het spreekgestoelte. De organist verscheen, zette zich achter het instrument. De voorlezer kwam naar het gestoelte, sloeg kuchend de bijbel open en vond wat hij zocht. Hij las: ‘Lucas twaalf... Als intussen vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat ze elkander vertraden, begon hij te zeggen tot zijn discipelen: vooreerst, wacht uzelve voor de zuurdesem der Farizeërs, welke is geveinsdheid...’ In de kooien bleef het rustig... ‘En daar is niets bedekt dat niet zal ontdekt worden, en verborgen dat niet zal geweten worden...’ Het sluipen van de bewaarders op de viltzolen was zo nu en dan even hoorbaar... ‘Maar wie mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de Engelen Gods!’ De gewapenden naast de preekstoel stonden roerloos... ‘En een iegelijk die enig woord spreken zal tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest gelasterd zal hebben, die zal het niet vergeven worden.’ De bedaagde inleider hield aan tot vers veertig, almaar kuchend en bijwijlen nippend aan het glas met water,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
190 teneinde z'n aamborstigheid baas te blijven en het speeksel uit z'n baard te strijken. De dominee betrad het gestoelte, liet een psalm zingen en nam een aanloop naar z'n sermoen, waarin de Farizeërs om hun geveinsdheid gehekeld werden met zalvende stem en in verzorgd Nederlands. In de kooien bleef het rustig... De predikant voer voort met het afstraffen van de huichelarij... Stilte achter het kippengaas... Weer werd gezang ingezet: ‘Verachtelijk tentoongesteld, Maar altijd groot van harte, Verdraagt Gij valsheid, smaad, geweld En d'allerwreedste smarte. Men ziet in U, schoon lang verbeid, Thans geen gedaant' of heerlijkheid, Durft zelfs uw godheid schennen; Voor U, wiens trouwe nimmer zwicht, Verbergt uw vriend zijn aangezicht En veinst U niet te kennen...’
‘En veinst U niet te kennen!’, galmde Kas mee met opzettelijke uithaal, die voor spontane braafheid genomen werd. ‘Verachtelijk tentoongesteld’, verwerkte 98, keek naar de dominee, die de aantekeningen voor de rest van z'n preek rangschikte en schreeuwde plotseling, juist toen de voorganger het woord weer wilde nemen: ‘nok nou af met dat gefemel! Dat gehoon hier in die apenstal!!’ Tumult brak los... De dienders naast de dominee grepen naar hun wapen. De directeur zat van verbazing z'n lintje te bevoelen, sprong op en begon om stilte te brullen. De sluippatrouille stormde toe... Kas werd uit het hokje gesleurd, verzette zich hevig. Slagen vielen, de kooien kraakten. Het pluimvee begon te schreeuwen en te trappen, kwam
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
191 pas tot bedaren, toen de schenner van de eredienst uit de tempel was geranseld. De preek werd hervat, met zang en zegen besloten. De kerkgangers gingen weer achter slot en grendel en de dominee naar huis om koffie te drinken en in een avonddienst aan fortuinlijker zondaren het Woord te brengen en de Farizeërs uit te spelen. In de volstrekte duisternis van het cachot lag 98 op een brits zonder bedding of dekens. De lentewind, die de dominee in de preek te pas had gebracht, omruiste hem niet. Het was vervloekt koud in de strafcel, lang niet zo lekker als in het groene dal, waar de predikant ook al over gesmoesd had. Er blonk geen zon en er dartelden geen beekjes. Die vloeiden alleen door mooie preken. Maar het cachot had één, onschatbaar voordeel: het was tegen een der vleugels van de gevangenis gebouwd. Het kon dus van buiten benaderd worden en had geen bovenverdieping. Geen bovenburen! Dat was ook wat waard. Heel veel zelfs! Het uitspringende gebouwtje had een plat dak met een koekoek, die weliswaar rijkelijk van ijzeren staven was voorzien, maar... Maar, sjonge, wat had die dominee mooi gepreekt! Wat had hij de huichelaars en dat soort komedianten d'r vet gegeven! Wat hadden de veinzers er van langs gekregen! Addergebroed had hij ze genoemd. Die eerwaarde heer kon 'm raken als hij eenmaal op dreef was, maar hij had, God zij dank, niet geprotesteerd tegen het mishandelen en opbergen in een ijskelder van een medemens, van nummer 98, die toch ook P.G. was! ‘Niks hoor!’ De dominee had niet eens de moeite genomen, eens even te komen kijken naar de weersprekende afdoler. ‘Jaja, elke Zondag patteren over de goede herder en voor de rest: oog om oog, tand om tand! Gelukkig maar!’, prees Kas de fortuin. Stel je voor, dat de dominee per ongeluk een ware christen was geweest. Dan had hij er bij de directeur op aangedrongen, geen kwaad met kwaad te vergelden,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
192 er de nodige bijbelspreuken bij te pas gebracht en misschien nog een voetval gedaan om het verlossen uit het cachot af te smeken. ‘Aboe, nee!’, verwierp 98 huiverend. ‘Zo veel broedermin! Liever niet! Dan zou het falikant zijn uitgekomen met de onderneming. Dat beetje kou hier is wel om te harden en die paar dagen water en brood overleven we ook nog wel. Kalmte bewaren! Dagen tellen en dan...’ Kas zette het gezang uit de kerk weer in: ‘Verachtelijk tentoongesteld Door 't kippengaas te turen. Met buil en schrammen door 't geweld: Het zal mijn tijd wel duren!’
Ja, die wetenschap verwarmde voldoende. De dekens konden gemist worden. En wat het maffen op de kale planken betrof: het ging er niet om, hoe je lag, maar wat je droomde! ‘Ozo! Welteruste, directeur! Welteruste, dominee, revolverengelen, kippenkooien en heel de rest!’ Veertien dagen zou de cachotstraf duren, dat was de uitspraak. Veertien dagen had de verbolgen ome Kolenbrander opgelegd, maar er bestond nog zo iets als stijl en force majeure. Een mens hoefde niet alles te nemen wat 'm toebedacht werd. Geen verdriet zonder nooduitgang! In de nacht van de vijfde strafdag hoorde Kas gerommel op het dak van z'n cel. Dat kon de storm, maar ook wat anders zijn... Weer dat gerommel en geschuif! Buiten was het welhaast zo donker als in het tuchthok... ‘Bom!... Bom!... Nog duidelijker!’ Het indrukken van een ruit! ‘Bovenburen!!’, jubelde Kas, begon door de cel te huppelen en het afzakken van z'n broek te vervloeken: ‘glij toch niet telkens van me heupen, lor! Heb toch een beetje begrip! Wat let me of ik doe afstand van je!’ Hij trapte
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
193 de broek uit, bedacht zich echter: ‘nee, je kan nog niet gemist worden. Nóg niet! Baajeswit is al te blank!’ ‘Kas!... Kas!’, kwam gefluisterd aanroepen door het luchtraam in de overkapping. ‘Ja...’ ‘Ben je thuis, broer?’, werd teruggegeven door de Hazenlip, die de ruit verder uitbrak, teneinde de tralies te bewerken: ‘hier zijn we dan! Je hebt de complimenten van Nol. Stippie is in m'n gezelschap. Nog even geduld, boy! Twee man en een kelderwinde.’ ‘Ha, die Kas!’, kwam Stippie zich melden door het gat, dempte z'n stem nog meer en verzuchtte, terwijl hij de dommekracht tussen de spijlen plaatste: ‘je maakt het ons wel lastig in je hotel met hindernissen. Kan het kamermeisie ons niet verrassen?’ ‘Plat blijven liggen!’, vermaande de Hazenlip. ‘Zit hij? Ja? Draaien maar, Stip!’ Geratel van het ontwrichtingsinstrument werd hoorbaar in het cachot, waar Kas het gerikketik van de tandwielen nabootste om z'n zenuwen baas te blijven. Wat hij nu beleefde, zo'n sensatie, die spanning, had hij nooit eerder gekend, zelfs niet bij de gevaarlijkste akkevietjes in het voorheen. Dat geprevel van de kelderwinde vrat 'm op. Het duurde een eeuwigheid voor de Hazenlip het seintje gaf, dat de spijlen weken en de verlossing nabij was: ‘we zijn er, Kas! Ruimte genoeg voor een logé, die de voordeur moet mijden.’ ‘Nog een mazzel, dat je geen buikie hebt! Er is hier niet op monniken gerekend’, grolde Stippie, die door de Hazenlip verketterd werd, omdat hij nog te luid sprak. ‘Nou ja, verrek, is het dan niet om te jubelen?!’ ‘Koest!... Ja, haal die martelmolen maar weg’, regelde de Hazenlip, liet een touw zakken en animeerde: ‘wilt U maar in de lift stappen, acht en negentig?!’ Deze greep het touw, kreeg de tip zoveel mogelijk kleren uit te doen. Hij gaf door rukken te kennen dat er getrokken kon worden en schorde, na herhaalde pogingen zich door het gat te wringen: ‘ik red het niet, jongens!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
194 Ik kan hangend geen fut opbrengen.’ Hij bedwong z'n ontmoediging, hervatte het geworstel. ‘Het moet!’, hijgde de Hazenlip de schouders van Kas saamdrukkend. ‘Als het helemaal niet anders kan dan in stukken en brokken. Tanden op elkaar! Ja, toe maar!’ Na veel gemartel kregen de helpers voldoende greep. De gehavende Kas lag op het plat, kreunend van pijn en uitputting. Het ontsnappen uit het gevang was gelukt, maar er kon nog geen hoera worden geroepen. De terugtocht over de hoge gevangenismuur was het linkste van het hele waagstuk. Van het Centraal af kon het terrein worden overzien. Eén ongelukkig moment van dienstijver en de slotacte van het vaarwelgevalletje ging eindigen in knaleffect. ‘Kan ie, Kas?!’, drong de Hazenlip, graaiend naar z'n handschoenen, die hij had uitgedaan om meer vat te hebben toen Kas klem zat. ‘Heb ie weer stoom genoeg?’ ‘Ja... Hollen maar!’ Het hollen werd sluipen, een krokodillenwandeling langs het spoelhok en de luchtkooien naar het grasveld, dat naar de ommuring leidde. Stippie wierp een steen over de muur, kreeg antwoord door het werpen van touw van de andere zijde, waar Nol z'n plicht deed. Stippie werd omhoog gewerkt. Kas volgde, werd door Nol begroetend opgevangen. De Hazenlip kwam, de gewoonte getrouw, het laatste. Hij feliciteerde de bevrijde met het nieuwe kostuum, dat deze op de tast moest aantrekken, zwiepte het gescheurde hemd met het gevaarlijke R.E. over de muur: ‘alsjeblieft! Rijks eigendom! Bedankt voor het lenen!’ ‘Eerlijk duurt het langst!’, schokkerde Nol, de anderen volgend met het opgerolde touw, dat hij van zich afslingerde: ‘kan ook gemist worden. Wat zal ome Kolenbrander blij wezen, dat ie het hemd nog terugvindt. Dan staat ie tenminste niet met lege handen...’ ‘Waar is de reis heen?’, polste Kas, die weer op toeren begon te raken. ‘Dat stond toch duidelijk genoeg in de brieven, die je
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
195 ontving’, mumde de Hazenlip, een sigaret aanzuigend en wees naar een auto die langzaam volgde: ‘nog even een beetje meer uit het zicht en dan vliegens zorgen, dat we uit de vuurlijn komen.’ ‘Alles kits met die chauffeur?’ De anderen schoten in de lach, vonden dat Kas zich daar eerder kopzorg over had moeten maken. ‘Dik safe! Een prima merk!’, verzekerde Nol, instappend. ‘We dachten er eerst nog over, mijnheer de officier te vragen om je te rijen, maar die is nachtblind.’ ‘En de zespijper was niet ter beschikking’, vulde Stippie aan. ‘Die is uitgereden om de gearresteerde bouwmeesters over te brengen naar d'r prutswerk. Een strafcel aan de buitenkant van de lik! Je moet maar op het idee komen, hè?’ ‘Ja, en anders wij wel!’, grinnikte de Hazenlip... De auto spoedde voort... Kas deed verslag, vertelde hoe hij zich door het relletje in de kerk naar de strafcel had weten te manoeuvreren, na eerst alle correspondentie en het kartonnetje - systeem Pisalsky - te hebben vernietigd. En wat de rest van de maatregelen betrof: hij ging accoord met een verblijf in Frankrijk. Het zou wel jaren duren en tot een opereren in den vreemde nopen. Maar hij nam de trant, de werkwijze van de gabroeshe mee en zou, als de nood aan de man kwam, stijl tonen, na het prachtige voorbeeld, dat door omstandigheden niet kon worden opgenomen in de glorieuze roofreeks der vaderlandse geschiedenis.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
196
Vijf uit de velen Cel 98, vleugel B, heeft niet lang leeggestaan. Er was een gestadige toevoer van gevonnisten en een nog groter weelde aan water, zand en zeep, teneinde de verblijven gereinigd en klam toe te wijzen aan de genummerden, die, niet gewend klompen te dragen, het kilste welkom in de schepping wankel tegemoet klosten. De oude klanten werden door de bewaarders begroet met een ironisch-amicaal: ‘ha, ben je daar weer! Kon je Ons Huis niet vergeten?’, terwijl de nieuwelingen op hun gemak werden gesteld door een opdreunen van de regelen van het gesticht, de glans van het blikwerk, de doffe onverschilligheid van de houten lepel, het intieme van de celkap, het buiken van de verse, keiharde strozak in de stalen krib en de lysolstank uit het lekkende tonnetje onder het tralieraam. Betrof het oude bekenden, dan werd de receptie bekort door een: ‘je weet er alles van. Je redt het wel!’ Moest er echter een groentje op dreef worden geholpen, dan kwam alles wat het gevang aan gezag, autoriteit, paradenummers en broedermin kon opbrengen er aan te pas. Eerst de majoor, die, knagend op z'n draadje tabak, vaderlijk van wal stak, z'n goeie hart en gummistok toonde, een uiteenzetting gaf omtrent de dagverdeling, het opstaan, bedopmaken, schaften, luchten, baden en verschonen, om dan hoger bezoek aan te kondigen en na een: ‘het zal wel wennen!’ te verdwijnen. Dan, in de loop van de middag, de kennismaking met mijnheer de directeur, ome Kolenbrander, wiens vergulde pet het zonnetje verving en wiens kleding zalig rook naar kwaliteitsigaartjes. Hij babbelde knus over het een of andere neutrale onderwerp, zei, dat het wel mee zou vallen met het afboeten van de maanden of jaren en liet doorschemeren, dat het in de strafcel nog minder was. Hij wees op het nut van de kier in het luchtraam, sprak over zeewind en gezondheid en rekende op een
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
197 goed gedrag om narigheden te voorkomen. Met een beetje wederzijds begrijpen konden het prettige dagen, maanden, jaren worden... Daarna het opduiken van de onderwijzer met z'n klapstoeltje, dat hij tegen de opgeslagen krib plaatste: ‘ziezo! En nou, jongen, zullen we es uitvissen wat er van het A.B.C. en de tafel van drie nog is blijven hangen. Welke scholen heb je doorlopen?’ Viel de steekproef mee, dan werd de gedetineerde onder de intellectuelen gerangschikt en mocht hij: ‘aan het altaar’ lezen. Was het examen een tegenvaller, dan werd een aanvang gemaakt met: ‘Mies... Poes... Roos... Peer!’ Sommige analfabeten maakten verbluffende vorderingen, konden, na het uitzitten van hun langdurige straf, zelfs het wetboek van strafrecht lezen met de vingertop onder de regels! Enfin, als de werkmeester was geweest om de ambities van de nieuwe aanwinst te peilen, de aard van de arbeid en de hoegrootheid van het loon te bepalen, volgde het aandienen bij de dokter. ‘Nummer zoveel, mijnheer!’ ‘Ja, laat maar binnenkomen!’ ‘Daar bij het raam gaan staan!’, regelde de ziekenvader duwend: ‘hemd los! Steek je tong maar vast uit!’ ‘Klachten?’ ‘Nee, dokter.’ ‘Kwalen in de familie?’ ‘Beetje tering en zo...’ ‘Anders niet?’ ‘Dat is te zeggen...’ ‘Draai je 's om... Diep ademhalen... Nog eens! Mooi!’ Dan het meten van de lichaamslengte, gewicht controleren, bloedonderzoek, urineren en als geschikt voor de cel terug om verdere visites af te wachten. Het arriveren van kapelaan of dominee. Vervolgens een gesprek, dat meestal kort van duur maar ernstig van inhoud was. Het opende met de hemelse Vader en eindigde met slap handje. Tenslotte de maandcommissaris, die een notitieboekje en potlood gereed hield met het stellige voornemen, er
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
198 geen gebruik van te maken. Cel aan cel hadden ze eeuwig wat te vragen en te klagen. Maar een gevangenis was geen vacantieoord en een maandcommissaris geen secretaris van lastig geboefte, dat altijd weer wat had te vitten op de ongerieflijkheden, die het zichzelf op de hals had gehaald... 98, de zoveelste, lag op z'n knieën de vloer van de cel te dweilen met een brok van een wollen deken, die moeilijk vocht absorbeerde en overal natte plekken en strepen naliet. De gevangene gebaarde wanhoop, maar hij vloekte niet. Het tobben zonder te ketteren was het resultaat, een der resultaten, van z'n goede opvoeding. Noch thuis, noch op het deftige kantoor of in de familiekring van z'n voormalige verloofde had hij ruwe taal vernomen of andere blijken van ongemanierdheid beleefd. Z'n vader was weliswaar een gewone arbeider, een soort opzichtertje bij het gasbedrijf en z'n moeder de dochter van een brouwersknecht, die het nooit breed had gehad. Maar ze waren thuis niet zonder standsbesef... ‘Geweest...’ Ze hadden zich, door de bies om de pet van pa, van een andere klasse geweten en in hun zucht naar grootop doen hun enige zoon bijgebracht, het klootjesvolk te verachten en hem met veel opofferingen omhoog gestuwd naar hoger sporten op de maatschappelijke ladder. Z'n vader had hem het mijnheer-worden onophoudelijk ingeprent, met minachting gesproken over handenarbeid en telkens weer te kennen gegeven: ‘ik ben door de schuld van mijn ouders niet geworden wat ik had kunnen zijn, maar jij, Marcus, zal je handen niet vuil hoeven te maken. Ik maak van jou een mijnheer, al moet ik er krom voor liggen!’ 98 strekte z'n smartende rug, keek onbeholpen de cel rond en kroop weer voort met de vuile dweil in de knijpende, kou-blauwe handen, die volgens het zeggen van z'n ouders geschapen waren om glacé te dragen. Nog vijftig weken zou hij elke Woensdag de vloer van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
199 z'n kerker moeten dweilen, in weerwil van diploma's en verdeftigde spraak. ‘Nog vijftig weken...’ En dan?! Dat wist Marcus nog niet. Dat zou van allerlei factoren afhangen. Hij wilde er liever niet aan denken. Maar in de cel, in de eenzaamheid, lieten verleden, heden en toekomst niet los. Bij de geringste aanleiding doemden ze weer op, de beelden uit blijder dagen, dagen waarin niet werd gedroomd van mislukking, van knoeierijen, arrestatie, vonnis, gevangenisstraf, oneer, verloochening, trouweloosheid, vernedering, grievende bejegeningen en kruipen over een betonnen vloer... ‘Klompen... Dweilen... Nummerplaat...’ Het was alles zo anders, zo verpletterend anders gelopen dan het zich aanvankelijk liet aanzien, vroeger toen het passeren van de dievenwagen gevoelens van verachting en beter zijn wekte. Vroeger...’ De vlotste op de scholen, die pa van sas en bloed betaalde. Eindexamens met zeer veel vrucht. Een schouderklop en de beste wensen van de leraren bij het verlaten van de inrichting. Thuis een vreugde of er een prinsdom was verworven en een inlijsten van de uitgereikte, zwart op wit gedrukte voortreffelijkheden. En al meteen het advies, z'n waarde te weten en een meisje van stand te zoeken... Marcus kroop voort met de dweil, die niet pakte, almaar treiterig strepen en vegen naliet. Pa en ma door het dolle heen van trots; en toen naar het kantoor, de bekroning van het streven en wensen van z'n ouders. In die eerste, en misschien laatste betrekking, was de bevattelijkheid van de nieuwe bediende al direkt opgevallen. Z'n omgaan met de klanten had bijval geoogst en de aandacht van de directie getrokken. Z'n zakelijke kijk op de taken, die hem werden opgedragen, hadden naast verrassing waardering gewekt. Promotie op promotie was gevolgd in een verbijsterend tempo. Binnen enkele jaren had hij, Marcus, tot ver-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
200 bazing en verbetenheid van de collega's, die gepasseerd waren, voor zijn doen reeds een toppunt bereikt. Hij ging over de kas, die het duizendvoudige en meer dan het duizendvoudige van z'n salaris bevatte... 98 vergat te dweilen, liet, steunend op de handen, het hoofd zakken... In het holle gebouw van steen en staal zwol het gerucht der klossende klompen: de geluchten kwamen terug uit de trantelkooien. Het tikken tegen de celdeuren op de eerste verdieping gaf te verstaan, dat een nieuwe ploeg zich gereed moest maken om naar buiten te treden. Marcus kroop weer voort... Promotie op promotie had hij gemaakt. Kapitalen waren door z'n handen gegaan, door dezelfde handen, die nu het wollen vod in het cel-emmertje propten en dan omspoelden, teneinde het drabbige water in de ton te storten. De stank, die de handeling veroorzaakte, wekte walging. 98 plaatste het deksel op het stilletje onder het tralieraam, belde om aan de bewaarder op de vleugel te kennen te geven, dat hij gereed was met de wekelijkse schoonmaak, en ging op de celkruk, de celkruk met z'n hatelijke kettinggerammel, aan het muurtafeltje zitten. Hij staarde naar de scheurkalender met het gekleurde schild: De stal van Bethlehem... Al zo talloze malen had 98 naar de prent getuurd: de os, de ezel, de ster en de kribbe, de heilige familie, de herders en de wijzen uit het Oosten met hun purperen mantels, gekroonde hoofden en kostbare geschenken. ‘Kostbare geschenken...’ Daar was het mee begonnen. Dat royaal doen, meer willen zijn dan het salaris toeliet, had naar de ondergang gevoerd, ondanks goede opvoeding, betere scholen en een intelligentie, die de opmerkzaamheid had getrokken. Een keurige opvoeding en... ‘Té keurig...’, waarde als bitter verwijt door de nijpende cel. Die ingeprente hang naar meedoen boven macht en
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
201 mogelijkheid. Dat gehoor geven aan de wensen en het advies, een meisje van stand te zoeken, te beschouwen als een levensdoel. ‘Levensdoel...’ Die vorstelijke plaatsen in de schouwburg! Dat nummer één zijn bij élite-voorstellingen of weldadigheidsfestijnen. Besproken plaatsen in de opera, waar je niet in het kostuum van de vorige keer kon verschijnen. Dat hollen van de ene blufbijeenkomst naar de andere. Dat lid of donateur zijn van allerlei dure, vaak onzinnige clubs of instellingen. ‘God, ja...’ Hij, die nou met een nummerplaat op z'n borst zat, had nog bijgedragen aan het fonds voor het verstrekken van spreuken en scheurkalenders aan de gevallen broeders, de maatschappelijk mislukten, die, volgens het prospectus, toch ook mensen waren en recht hadden op belangstelling... ‘God, ja...’ Lid zus, bijdrage zo, het had handen geld gekost. En de geschenken op verjaardagen, Sint Nicolaas, Kerstfeest en alle verdere mogelijkheden, die Olga had uitgebuit om haar polsen te versieren en haar hals te vermooien. ‘Olga...’ 98 sloot de ogen, zat met het hoofd in de handen. Olga, zij de vrijster uit een voorname familie, die prat ging op fortuin en hoge positie, had almaar verlangens geuit, niets begrepen van de begrenzingen, die een salaris stelde. Ze had niets geweten, niets vermoed van de herkomst der kostbaarheden, die zij had aanvaard met de vanzelfsprekendheid van het verwende weeldekind. Wat waren pa en ma verheugd geweest over de verovering door hun knappe zoon, die zo handig speculeerde... ‘Verovering... Speculeren.’ Olga was zich bewust geweest van haar schoonheid en van het feit, dat haar aanstaande door z'n afkomst haar mindere was. Zij had z'n ouders, nou ja, geaccepteerd
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
202 als het onvermijdelijke, dat aan een mésalliance vastzat. Ze had weinig geestelijke belangstelling getoond, de wereld genomen zoals zij er in haar opgeblazen milieu tegenaan liep. Ze had het kunnen stellen met bontmantels, baljaponnen en de schittering aan hals en vingers. Ze kon als dochter van goeden, van beteren huize, nu eenmaal niet zonder opschik en vlagvertoon. En hij, Marcus, was blind geweest, blind, laf en dwaas, op het waanzinnige af! ‘Waanzin...’ Dat had de advokaat in het pleidooi nog naar voren gebracht en bij de rechtbank vrolijkheid veroorzaakt. Olga had geëist, ook zonder het woordelijk te zeggen, wat hij, Marcus..., die werd grootgebracht in minachting voor vuile handen en arbeidersdochters, niet op een eerlijke manier had kunnen fourneren. En toen, toen was tot stand gekomen wat geen van allen had voorzien... ‘Of gewild’, mompelde de peinzende, het slachtoffer van de keurige opvoeding, verbijsterende promotie en rampzalige hartstocht voor een meisje, dat, na het ruchtbaar worden van het misdrijf, de presentjes retour had gezonden met een kort briefje, waarin te verstaan werd gegeven, dat zij zich niet wenste schuldig te maken aan heling en de belediging, haar aangedaan, tot een lang verblijf in het buitenland noopte. ‘Belediging... Gestolen goed...’ Dat waren de laatste woorden geweest van Olga, die in haar hang naar luxe en comfort onkosten op onkosten had gestapeld, uitgaven had gevergd, die op geen stukken na te dekken waren geweest door het maandgeld van een kassiertje, dat wel een toekomst vóór zich, maar geen geld áchter zich had. ‘Toekomst...’, verwoordde 98, starend naar de os, de ezel, de herders en de wijzen uit het Oosten, die hun gouden vaten hieven, maar geen antwoord gaven. Die eerste greep in de kas! Die strijd tussen eergevoel, angst en passie voor de mooie, voorname Olga, die, tegen behoorlijke vergoeding, de jongen beneden haar stand had geaccepteerd.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
203 ‘Stand...’ Werktuigelijk gleed de hand van 98 naar de koperen plaat op z'n borst. ‘Mijnheer...’ Dat opzwiepen thuis. Die vervloekte opschroeverij in de jongensjaren. Dat almaar stijgen om niet te vallen, om tenslotte neer te ploffen als volmaakte nul. Die eerste, weifelende schending van vertrouwen, hem door z'n firma geschonken. De angst voor ontdekking en het weeral en weeral toeëigenen van steeds groter bedragen om door speculatie te trachten, het ene gat met het andere te dekken. Met een beetje geluk had alles aangezuiverd kunnen worden. Er waren er meer, die zich op zo'n wijze hadden weten te redden. Het lukte niet. En toen het ergste, het afzakken naar de praktijken van de e c h t e misdadigers, de dievenkoopman. Snikkend smeet de rampzalige 98 z'n kop op het tafelvlak... Hij had als laatste redmiddel de tekorten verantwoord met gestolen effecten, die hij meende te kunnen blokkeren. De recherchelijst had hem parten gespeeld en de justitie had ingegrepen. Er was geen ontkomen meer geweest, ondanks het pogen van de directie, die uit deernis én om de naam van de firma niet in opspraak te brengen nog had getracht, de betrapte althans voor gevangenisstraf te bewaren. ‘Achttien maanden...’ Op de gangen en trappen bonkerden de klompen der honderden, die kuddegewijs werden uitgelaten om een streep hemel te zien, een streep van het ongemetene, dat zich koepelde over zeeën en werelddelen, over goeden en bozen, over banken, beurzen en baaies en de bordpapieren ster op het schild van de scheurkalender. 84 kwam terug van het luchten, kwakte de gereinigde ton in de hoek van z'n cel en schikte de sprietjes, die hij had geplukt, in z'n koffiebeker. Zo, met een spiertje groen op de tafel en wat prent-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
204 kaarten aan de muren, zag z'n bivak er weer toonbaar uit, kon het, met een beetje goede wil, voor een salonnetje doorgaan. Er waren wel geen gordijntjes en er was ook geen grietje om haar snoetje te presenteren, maar met een beetje kleur hier en een sprietje daar kon het toch huiselijk zijn. Tja, veertien maanden was een hele ruk, maar je kon het ongemarteld uitdienen zelf in de hand werken door het scheppen van gezelligheid en het bewaren van je humeur. Jammer, dat ze op die stenen vloer geen biezen mat duldden. Dan ging zo'n cel tenminste lijken op een schippersroefie. Waarom mocht ook dát niet? Wat hadden ze dáár nou weer voor bezwaar tegen? Ja, goed, een mens moest z'n straf uitzitten, dat sprak vanzelf. Maar het kon toch wel een beetje gemeubileerder worden ingepikt? Als je bij de heren, die het in de lik maar voor het zeggen hadden, thuiskwam, zwom je tot aan je oksels in de tapijten. En nog hadden ze het niet naar d'r zin en piepten ze, als ze de kans kregen, naar de soos. En dat soort gasten had dan nog bezwaar tegen een matje op de celvloer, een prentkaart aan de wand of een boterbloemetje op je tafel. Nou, ja, treuren had geen zin. Het verdubbelde je straf en het maakte je gezicht zo lang als een dure begrafenis... 84 begon te fluiten, hetgeen verboden was. ‘Laat ze verrekken!’, waardeerde de overtreder, begon te trantelen en hervatte het concert. Als hij alles had gelaten wat verboden was, zat hij niet waar hij nou zat. ‘Ozo!’ Feitelijk je reinste flauwe kul, gekkenwerk om aan een gevangene een deuntje fluiten te verbieden en met onthouden van warm eten te bestraffen. Op zo'n manier maakten ze van de griebus een lijkenhuisie en van de bewoners overledenen. ‘Niks voor ikkes!’, verwierp 84, herschikte de sprietjes in de beker met een: ‘braaf zo! Kop op, jongens! Ik moet het hier nog veel langer uithouen. Met z'n hoevelen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
205 zijn we om het gezellig te maken? Jullie met z'n twaalven en ik... maakt dertien. Ongeluksnummer!’ Dertien, als dat maar geen moeilijkheden opleverde! Nog een mazzel, dat dat getal niet op een Vrijdag viel. Je had evenzovrolijk toch nog kans, dat het mis ging. Fluiten, twaalf grassprietjes en een stuk of acht prentkaarten aan de muur. Dat was het noodlot tarten! Als de directeur dat hoorde of het college het vernam, had je grote kans, dat de ministerraad in spoed-vergadering bijeen werd geroepen om te waken tegen de verslapping bij justitie... ‘Ook de vellen!’, vergunde 84, verbreedde z'n borst uitdagend. Ze hadden die prentkaarten al een paar keer van de muren verwijderd en straf opgelegd. Dat stukkie bos- of stadsgezicht stond je zedelijke verheffing in de weg. Vier kale muren met een reglement uit de dagen van Nero, die een hele stad in brand had gestoken. ‘Omdat het zo koud was...’ Enfin, dat ze in de lik geen plaatjes van half of amper geklede kalletjes duldden, was nog te verstaan. Losse meisies, daar hadden de heren van het college en zo een hekel aan. ‘Tenminste...’ Nou, ja, goed. Dat deed er, wel beschouwd, ook niks toe. Ze waren eerstens al wat op leeftijd en tweedens stuk voor stuk weggewaaid uit het panopticum... ‘Hahahaha!’ Lachen, fluiten, tafel- en wandversiering, en niet te vergeten nummer dertien. Alles wees op narigheid. Waarom mocht een mens, als-ie nou toch eenmaal in z'n straf zat, geeneens een brokkie hei of een kiek van de haven om zich heen hebben? Die ouwe knarren met d'r: dit mag niet en dat is verboden! Ze moesten dat dorre stelletje op Vrijdag maar door de stokvis roeren. Opgebikt stond netjes! ‘Ja, jongens’, kwam 84 weer in gesprek met de sprietjes, ‘de baas is stout geweest. Link kunsie geflikt. En wie z'n billen brandt, moet op z'n buik gaan liggen. Je hoort
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
206 me toch niet klagen? Ja, ik heb wel berouw, maar ik kan niet snotteren. Dwaasheid wat ik heb uitgehaald. Hartstikke fout. Maar dat brengt de merode en de leeftijd mee, hè? Amper acht en twintig als ik weer thuiskom... Veertien maanden. En er zit geeneens pensioen aan vast. En toch in Rijksdienst. Het rammelt ergens in de schepping, waar of niet soms?’ De deur zwaaide open. Een bewaarder stond op de dorpel: ‘kruik buitenzetten, Rare!’ Deze deed wat hem gezegd was, gluurde door de oogspleten in de celkap naar de passerenden op het grondvlak van de vleugel. ‘Verwacht je kennissen, Rare?’ ‘Ja, me neef uit Canada!’ ‘Nou, je kop binnenhalen... Opschieten’, drong de cipier, zag het schamele boeketje en trok een zuinig gezicht: ‘is het weer zo?! Heb ie er weer een makkeduiventil van gemaakt? Daar krijg je gelazer mee!’ ‘Met jou toch niet, hè?’ ‘Ik?... Nee, ik heb een strontje op me oog. Maar je weet er alles van. Als ze uit hoger gebied in je cel neerstrijken, sta je er op voor een paar dagen cachot!’ ‘Omdat ik van kleuren en pluisies hou!’ ‘Ja, Rare, het mag nou eenmaal niet. Het zielebederf is toch al zo groot, jongen.’ Met een smak viel de deur in de sponning. De Rare had nog napret, begon weer te fluiten en bleef staan voor de foto van een jonge vrouw met een kind op de arm. Hij salueerde met een vinger aan het voorhoofd: ‘ook goeie morgen!’ De jonge vrouw lachte mat in de veeg van een verziekte zon, die door de matglazen ruiten viel. De Rare zette de beker met de sprietjes naast het portret op de hoekplank: ‘Zo! Jullie ook es aan de beurt! Het is niet veel, maar ik heb niet beter. Pofklanten hebben weinig keus. Niet zo sip kijken, Cor... Veertien maanden... De tachtigjarige oorlog heeft langer geduurd.’ Er werd met een sleutel tegen de deur getikt.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
207 ‘Binnen!’, grolde de Rare. De ziekenvader deed open, kondigde aan: ‘de dokter!’ ‘De dokter?!’ ‘Morgen, vier en tachtig!’ ‘Morning, dokter! Ik mankeer niks! U komt me toch zeker geen kwaal aanmeten?’ ‘Nee, dat niet. Daar kom ik niet voor.’ ‘O!’ De dokter ging op de celkruk zitten, legde de lijst met de nummers der patiënten op het tafeltje en monkelde, op de sprietjes wijzend: ‘van de bloemist?’ ‘Ja, die had niet anders, dokter. Er stond nog een rekening, weet U.’ ‘Mag ik je 's wat vragen, Kaspers?’ ‘Natuurlijk, dokter... U wel... U altijd.’ De dokter rees, nam het portret van de hoekplank, stond er mee in de hand. ‘Dat is Cor, dokter!’ ‘Ben je daar mee getrouwd?’ ‘Ik? Nee... Maar wat maakt dat uit?!’ ‘Die kwestie zullen we maar in het midden laten... Is dat je dochtertje?’ ‘Nee, Cor had dat kind al, toen ik kennis aan haar kreeg.’ ‘Je hebt dus niets met dat dochtertje te maken?’ ‘Nou en of!! Ze zijn allebei zo te zeggen van mij. De moeder en de dochter.’ De ondervraagde nam het portret over, bekeek het, zette het weer op de hoekplank en wees, met een gebaar of hij een koninkrijk stond te verkavelen: ‘die en dat... Allebei van ikkes!’ ‘Maar je bent de werkelijke vader niet...’ ‘Volgens uw soort mensen niet, nee. Maar wij bekijken het anders...’ ‘Heel anders, ja’, beaamde de dokter, stond rijzig voor de Rare en verraste: ‘ik kom je zeggen, dat je genoteerd staat voor ziekenvoeding.’ ‘Ik? Meent U dat?!’ ‘Jaja!’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
208 ‘Reuze bedankt, dokter! Ziekenvoeding! Dat is betere kost dan rats met muizenkeutels. Maar...’ ‘Maar laat mij je nu eerst eens vertellen waar je die gunst aan te danken hebt.’ ‘Niet aan m'n gestel... Aan U natuurlijk! Aan uw menslievendheid, als ik het zo noemen mag.’ De dokter ontkende hoofdschuddend: ‘nee, zover gaat m'n weekhartigheid jegens gezonden in de regel niet. Maar in de regel komt me ook niet ter ore wat ik gisteren van de adjunct vernam... Hoe lang ben je nu al hier, Kaspers?’ ‘Kleine negen maanden, dokter.’ ‘En al die tijd droog brood, hè? Geen schrapje boter voor jezelf gekocht in de cantine. Geen spatje extra koffie in al die dagen. Geen suiker, geen appel, bokking, pinda's, of welke versnapering dan ook, hè?’ ‘Nee, dokter...’ ‘Waarom leg je jezelf die beperking op? Dat lijkt me in jouw omstandigheid welhaast ondoenlijk. Dag in dag uit droog brood, terwijl alle anderen in het gesticht...’ ‘Ik stuur m'n cantinegeld weg, dokter...’ ‘Ik weet het, jongen. Dat was het doel van m'n komst. Jij stuurt het geld naar die vrouw...’ ‘Mijn vrouw, dokter’, gaf de Rare terug met een klemtoon, die naar verwijt zweemde. ‘Ach, ja, dat spreekt. Ik bedoelde het niet kleinerend, Kaspers’, verzekerde de ander, het portret weer bezichtigend: ‘je ontzegt je dus alles, omdat je door die...’ ‘Omdat m'n dochtertje versterkende middelen nodig heeft. Fruit en zo. Cor werkte zich toch al het lebber. En daarom...’ ‘Daarom meen ik, dat je naast ziekenvoeding ook nog in aanmerking komt voor dubbel luchten.’ ‘Ik vraag niet beter, dokter!’ ‘En nu moeten we nog uitmaken wat je mankeert, hè? Je hart is prima!’, glunderde de dokter, die een zitje had gezocht op de punt van de tafel. ‘Laten we er maar een heel geleerde naam aan geven. Jij sukkelt aan Quintessens. Kan je met die kwaal accoord gaan?’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
209 ‘Ik wel, dokter, als het maar geen zeer gaat doen!’ ‘Dan verzinnen we wel weer een zalfie’, lachte de geneesheer, kwam terug van de deur en vroeg: ‘hoe heet dat dochtertje van je?!’ ‘Rosie...’ ‘Ach, zo... Roza dus...’ ‘Ja, dokter, ik ben nou eenmaal fel op bloemetjes. Ik heb er al een paar keer strafcel voor opgeknapt. Pluisies geplukt. Dat mag nou eenmaal niet van de heren, die...’ ‘Niet uitgepraat raken over ethiek...’ ‘Wat zegt U?’ ‘Ik had het over de heren, net als jij. De lui, die geen sprietjes dulden, zich elke morgen bevoelen, of ze nog levend zijn om te sterven volgens het reglement...’ ‘Pas op, dokter, anders verzeilt U ook nog in de strafcel!’ Op het einde van de vleugel toefde 89, die het met een hoekcel op het Noorden niet bijster getroffen had, maar zich in andere opzichten tot de boffers mocht rekenen door de gunsten, die z'n relaties voor hem hadden weten te verwerven. Hij mocht zich een bevoorrechte heten. Niet alleen om de tekenplank en het bijbehorende gerei, dat hij naar hartelust kon hanteren, maar ook om z'n geniale aanleg, die hem door het natekenen en uitgeven van Engelse banknoten voor vier jaren onder de pannen had geholpen. ‘Valse munter’, stond er op het kaartje aan de buitenkant van z'n celdeur en ‘waarachtig dichter’ in de recensies van de kranten, waar hij, door bemiddeling van een platte bewaarder, zo nu en dan in publiceerde onder schuilnaam. ‘Kunstenaar van groot formaat’ werd hij genoemd, toen hij, alweer clandestien en onder pseudoniem, een ontwerp voor een muziektempel op de Veluwe had ingezonden en de prijs won, die door een van de voornaamste bladen in de hoofdstad was uitgeloofd. Valse munter, begenadigd dichter en gelauwerd architect! Drie blijken van ongemene begaafdheid, waarvan er twee hogelijk werden gewaardeerd, terwijl de eerste als
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
210 laakbaar werd bestraft. En toch: die misdadige handeling, het natekenen en uitgeven van een bankbiljet van duizend pond, had een ongeëvenaard meesterschap gevergd en te zien gegeven. Want 89 - toen nog Charles van Paaskant - was niet in het bezit geweest van het echte voorbeeld. Had hij daar wel over kunnen beschikken, dan was een vervalsen achterwege gebleven en zou Charles zich in het ongunstigste geval bezondigd hebben aan openbare dronkenschap. Het echte bankbiljet had voor het raam van een wisselkantoor gelegen, ongenaakbaar voor lange vingers, maar niet onverschillig in het oog van een genie, dat het beeld van het bankbiljet in zich opnam, thuis in schets bracht. Herhaaldelijk had Charles voor de étalage gestaan, studie gemaakt van de snijmaat, de cijfers, de krullen en zwieren van het bankpapier. Vooral de maagd van Engeland had hem last bezorgd door haar pietepeuterigheid, haar wazig doen en wegkruipen in de verdiepte cirkels. Maar ook die moeilijkheid had Van Paaskant weten op te lossen en het gehele geval overgebracht op papier van eigen fabrikaat, dat zelfs een watermerk droeg en betrouwbaar aanvoelde, zo echt en zo degelijk als alles wat Engeland leverde. Ergens in het Zuiden des lands werd het valse biljet op een wisselkantoor aangeboden door Charles, die zich voor die gelegenheid in het uniform van Brits opperofficier had gestoken en na het opstrijken van de goede Hollandse guldens werd uitgelaten met de eerbied, aan een gentleman van rang en fortuin verschuldigd. Met dat uitlaten zou het de eerste jaren niet zo vlot meer gaan, wist 89, wiens tekenbord niet alleen gebezigd werd bij het ontwerpen van kunsttempels en andere schone gebouwen. Het deed ook dienst als leesplank bij het doornemen van ‘De Baaieskoerier’, die heimelijk circuleerde onder de vertrouwde knullen, de jongens van het zware gilde, die 89 - gehoord z'n staat van dienst - als een der hunnen beschouwden en er naar handelden. Dus kreeg ook 89 regelmatig z'n Koeriertje, dat, naar gelang van de kopie, die bij 62, de redacteur,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
211 binnenkwam, droop van oubolligheid en boevenhumor, of korte beschouwingen gaf, die van nadenken en ernst getuigden. Het bezorgen van het aan weerszijden benutte brokje papier was toevertrouwd aan een gangloper, die vast kon gaan op zwijgzaamheid van de abonné's, solidair onder alle omstandigheden. Ditmaal was er een extra editie uitgegeven. Er bleek groot nieuws te zijn, door de vogeltjes ingefluisterd. Er was haast bij het doorgeven van het wereldschokkend bericht, want ‘De Baaieskoerier’ moest de officiële gevangeniskrant, dat angstvallig gecensureerde lor, een slag voor blijven. Dat vergde de eer van de redacteur en bevorderde de belangstelling van de geabonneerden, die door een samenloop van omstandigheden toch al hadden te kampen met stiefmoederlijke bejegeningen. Het nieuws was, hoe onbenullig dan ook, toch daverend: althans voor genummerden. De directeur had een lintje gekregen! Ome Kolenbrander was onderscheiden om z'n verdiensten!! Welke?! Dat wist noch de redactie noch 89. Het zou de vraag nog zijn, of ome Kolenbrander het wél wist. Hij had in z'n langdurige loopbaan een paar eeuwen strafcel uitgedeeld, maar dat was nog geen blijk van ridderlijkheid. Het rechtvaardigde geen onderscheiding, tenzij... 89 schokkerde geamuseerd, schoof de schragen met het tekenbord nog wat meer naar het celraam: ‘tja, het kan raar gaan in de wereld. De ene krijgt een onderscheiding, die hij niet verdiende, terwijl een ander de onderscheiding, die hij verdient, niet kan, niet mag accepteren. Such is life!’ Enfin, het lintje van mijnheer de directeur verschafte, hoe dan ook, tevens vreugde aan de slachtoffers van z'n beloonde ijver. Daar had de redactie van ‘De Baaieskoerier’ voor gezorgd. Het was deze reis wel geen journalistiek van formaat, maar een gijntje op z'n tijd viel te waarderen en bij de meeste lezers vlot op de klomp. ‘Ridder in de... Hou me vast!’, sprak 89 tegen de dingen, die hem omringden, streek de Koerier, die hem tijdens
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
212 het luchten was overhandigd, glad en herlas: ‘van betrouwbare zijde wordt ons zojuist medegedeeld, dat Kolenbrander, onze innig geliefde directeur, oom en boevenvader, een lintje heeft gekregen. De ontroerende gebeurtenis, zo verwacht als onverdiend, verheugt ons allen zeer. Uw redacteur in het bijzonder. Want als de OS de LEEUW gaat dragen, is de profetie vervuld. We gaan een bruine tijd tegemoet. Dra maffen de eenden bij de vossen, de duivels op de preekstoel en wij bij de dochters van de rechtercommissaris. Houdt goede moed! Het uur is nabij! Buiten wacht het paradijs. Niet meer dan twee introducé's s.v.p.! Breekijzers inleveren bij de feestcommissie. Zegt het voort! Zegt het voort! Aan de Os de Leeuw en voor iedere abonné een lachstuip! Duizend zoentjes van tante Lotje!’ ‘Dat weten we weer’, lachte 89, stak het papier tussen z'n buis en stond een wijle als in starre verbazing te schouwen naar de benepenheid der geokerde celwanden, het tralieraam, de kruk aan de ketting en het bordje boven de plaatijzeren deur met de in vlammend geel geschilderde spreuk: Pluk de dag! Was dat hoon of de opperste humor van de weldadigen, die het verstrekken van spreuken aan gevangenen als een middel tot zedelijke verbetering hadden aanbevolen, als een symptoom van vooruitgang in het strafwezen hadden aangemerkt in hun maandblaadjes. ‘Vooruitgang...’ Wat verstonden de barmhartigen daaronder? Was het hun ernst met het zielig gedoe? Wisten ze dan heus niet, dat het schenken van wandbordjes aan gevallen broeders - hetgeen kort te voren nog als onmogelijk werd beschouwd - reeds waardeloos bleek te zijn nog vóór hun lieve attentie aan de spijker hing?! Hadden ze dan niet vernomen, dat 77 de spijker had gebezigd, om er zich aan op te hangen! ‘Pluk de dag!’ Ja, die had de wijze spreuk al te woordelijk genomen, of er de diepere zin niet van begrepen... Wat viel er tenslotte te plukken in en buiten de muren?
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
213 Het bleef bij een narrig besef van beter wezen of een neepneuzig hopen op beter worden... van anderen. De mensen droomden, vooral in de vlegeljaren, van vooruitgang, arriveren en geluk, maar moesten bij alle begaving toch ervaren en erkennen, dat wat vandaag nog mogelijk werd geacht, morgen waardeloos bleek te zijn. De aarde, waar het veroveren van een greppel, of een heuveltop ten koste van duizenden jonge levens als een victorie werd gevierd, was eenmaal onbewoond geweest en zou het weer worden. Misschien door een of een gros wereldoorlogen, of anders door een langzaam verminderen van de zonnewarmte. ‘Zonnewarmte...’ Daar hadden de gulle schenkers en schenksters van spreuken en kalenders blijkbaar nog nooit van gehoord. Dat goedkope artikel stond niet in hun catalogus... Wat maakte het nog uit hoe, waardoor en met welke grutters de aarde verging? Door een finale opruiming op korte termijn, of door een langzaam versterven in nacht en ijs: er stak in beide kansen geen draad belofte. De aarde was een voorbijgaande schouwplaats voor het drama der mensheid. De stoffelijke voortbrengselen - zelfs de valse banknoot van duizend pond en het onmetelijk dossier, de zaak betreffende - van het ras der mensheid zouden geleidelijk worden uitgewist en te niet gaan door een paar natuurkrachten, welke mens en dier adem en leven gingen benemen. Er zou niets overblijven van de heer der schepping, noch van de victoriemonumenten, noch van toga's, beffen, dienderhelmen of de natte zakdoeken der geschokten. Het lintje van ome Kolenbrander, de brave wandspreuken, de Baaieskoerier en de schater van de abonné's, het ging alles hasjeweine. Iedere geopperde mogelijkheid om te ontsnappen aan het uiteindelijk verval der geteisterde planeet was bestudeerd en mis bevonden. Zo gezien leidde het leven op een voorbijgaande aarde tot niets en was het te verstaan, dat de behoefte aan een meetollen in een riskant heelal eer toe- dan afnam en het: Pluk de dag!, zo grif geschonken door de onnozelen,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
214 werd aanvaard in de mentaliteit, die er de Romeinen in hun tragisch verval toe had gebracht, het plukken van de dagen, die nog restten, gulzig in practijk te brengen. ‘Nou ja... Ala! Eerst die vier jaar maar es vol maken’, besloot 89 z'n wijsgerig bespiegelen en schoof weer achter het tekenbord, teneinde een opgezette schets te voltooien. ‘Tiktiktiktik... Tiktik!... Tiktiktik!...’ De telegrafische verbinding langs het buizennet van de centrale verwarming, die meer berichten dan hitte doorliet, werkte plots op volle toeren en in een tempo dat, mede door de afkortingen in het alfabet, alleen gevolgd kon worden door de ingewijden. 89 begon te noteren, legde na een wijle het potlood uit handen. Wat gemeld werd, was hem reeds bekend. Het schandaal had wel niet in het officiële gevangeniskrantje gestaan, maar een lek in de doofpot had uitgebracht wat er gaande was geweest en nog zwaaide in regentenkamers, redactiebureau's, op departementen en aan de bittertafels in soos en havenkroeg. De krampachtige poging, het geval althans voor de gevangenen te verheimelijken, had niet mogen baten. Ook 89 kon bogen op vogeltjes, die hun snavel in z'n oor staken en wel heel zacht, maar zeer verstaanbaar fluisterden, dat er, wat het verzorgen van holle kiezen en geschonden tanden betrof, onderscheid werd gemaakt tussen adellijk en vulgair geboefte. Een stelletje Hongaarse edellieden had zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en uitgeven van valse Franse bankbiljetten. Dat was wel niet bepaald een adellijke bezigheid, maar de tijden waren slecht en voor vuile handen hadden de heren een nog groter minachting dan de vader van 98, de Zoveelste. Ze kwamen met een koffer vol briefjes van honderd francs naar het steenrijke Holland, om zonder zweten hun door de oorlog geteisterde fortuin wat op te lappen. Ze arriveerden in Den Haag en stapten gedrie een wisselkantoor binnen. Wat dat aanging, was er geen verschil in handeling tussen het doen van Charles van Paaskant, die zich door de sterren op z'n uniformkraag
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
215 ook min of meer als adellijk had aangediend. Met hem was het misgegaan en ook met de echte blauwbloedigen liep het haakstuk. Ze zetten teveel op een kaart, wekten door de omvang van het bedrag en het almaar opdiepen uit het koffertje argwaan en gingen voor de bijl, al kwamen de boeien er niet aan te pas uit respect voor... ‘Nee niet voor de bankbiljetten, want die waren vals...’ De heren werden ingesloten, hun onuitsprekelijke namen door de beduusde deurwaarder ingeslikt en hun gebogen hoofden gesteund door de ellebogen op de richel van het schandebankje. Vonnis volgde, heel mild, om het nationale gevoel van de Hongaren niet al te zeer te prikkelen, en het adellijke trio werd opgeborgen... O, nee, niet in de lik voor Jan en Alleman!! Daar kon het zwakke gestel van de hooggeborenen niet tegen! Ze bleken alle drie ongeschikt voor de cel!! Alle drie! Een uitsterven van oude, roemruchte geslachten stond op het spel. Niemand achter lessenaar of groene tafel durfde de verantwoording aan en dus werd de heren onderdak verschaft in een bijzondere gevangenis, waar het niet aan licht en lucht, noch aan welwillendheid en gezelschap ontbrak. Het was er wel om vol te houden en de heren hielden het dan ook vol, ofschoon ze door kiespijn en zucht naar nog meer afwisseling werden geplaagd. De narigheid met het gebit kon verholpen worden op de wijze, die in zwang was als het kiezen of tanden van het gaaies in meer algemene zin betrof. Maar de adel! Kon men de kiezen van een baron uitrukken, of het de bijtspijkers van de eerste de beste zware jongen waren? Mocht men de tanden van een jonkheer met de tang, die enige tang, die de Staat der Nederlanden bezat om verpleegden uit hun lijden te helpen, genaken? Wat moesten graaf of vrijheer wel gaan denken van de beschaving, de cultuur en medische mogelijkheden in de lage landen bij de zee?! Grimmigheid werd waaks bij 89, die werktuigelijk z'n tanden en kiezen bevoelde... De mond van de adellijken bleef gevoelig en noopte tot
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
216 maatregelen overeenkomstig hun stand. Er werd besloten, de heren niet over te leveren aan de knuist van de ziekenvader en het gemartel met de tang, die al zoveel kaken had ontwricht en gebitten had misvormd. Voor het plebs kon de zaak blijven zoals ze was, maar voor hoge gasten golden andere regels. Een tandarts werd aangezocht, de patiënten te behandelen. Deze was bereid, het plomberen en plaatsen van gouden kappen op zich te nemen. De omstandigheden brachten echter mee, dat behandeling bij hem thuis moest geschieden. Immers: het gesticht beschikte, behoudens de fameuze tang, niet over de toestellen en instrumenten, die een behoorlijke tandverzorging eiste. De patiënten moesten dus worden gehaald en bezorgd. Die voorwaarde bracht weer mee, dat er een transportmiddel moest worden ingeschakeld. Het was te verstaan, dat de tandarts geen zespijper voor z'n deur wenste. Het verschijnen van de dievenwagen zou al de andere, niet minder deftige klanten, verjagen. Die mochten zelfs niet weten, dat er sprake was van het bezoek van gevangenen. Dat maakte kopschuw, ook al waren het dan Hoogheden met een stamboom om van te sidderen. 89 deed een ontdekking in de bovenkaak. Het zat 'm daar niet lekker. Er bleek een kies te snakken naar een Hongaarse behandeling. Het transport van de adellijke kiespijnlijders kon dus niet geschieden op de gebruikelijke manier. En het ging ook niet aan, de hooggeborenen, die op zo royale wijze aan Nederland de klandizie hadden gegund, een paar veldwachters in uniform mee te geven. Ze waren, uit hoofde van hun stand, wel gewend aan een lijfwacht, maar zouden het onder de gegeven omstandigheden niet appreciëren, geflankeerd te worden door bonkige dienders, die de zachtzinnigheid wel eens uit het oog verloren en niet waren opgeleid in het omgaan met de upper ten. Er bleef tenslotte niets anders over dan een auto ter beschikking te stellen en de heren op erewoord te laten beloven, dat zij zich zouden gedragen naar de traditie van hun huis en de verplichting, die zulks oplegde. Men
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
217 had kunnen volstaan met een taxi, maar dat was geen gezicht, zo'n doodgewoon bakkie, dat Jan, Piet en Klaas kon huren. Als men nu toch eenmaal bezig was, de goedkeuring van de heren te verwerven en de nationale faam op te houden, dan kon er ook net zogoed een auto van een der leden van het college van regenten voor het doel worden aangeboden. Liefst een klaswagen! Zo nodig kon er dan een verontschuldiging worden gemaakt, dat er geen familiewapen op de portieren stond... Om beurten waren de valse munters, als ze zo genoemd mogen zijn, naar de tandarts gereden door een van de regenten, die zich, al dan niet, liet vergezellen door medeleden of ambtenaren in civiel. Kiezen werden gevuld, kappen werden opgezet en tandsteen werd verwijderd. Met een herbouwde glimlach konden de heren elkander na afloop van de behandeling begroeten en naar hun vaderland schrijven, dat er in geen land ter wereld zo'n humaan strafstelsel was als in Holland, waar men het als een eer beschouwde, de vreemdelingen, mits voorzien van stamboom, tandheelkundig te mogen behandelen en rond te rijden in een slee op ballonbanden... 89 sprong op, begon door de cel te ijsberen. Het tikken op het buizennet verstilde. Het bericht was doorgegeven, werd overgenomen door een der gedetineerden op een lagere verdieping, waar het nieuws door de geoefenden werd opgevangen en beantwoord. ‘Ja, verdomd!!’, ontplofte 89, z'n getrantel stakend en klopte op zijn beurt het opensignaal. Telegrafisch weerwoord volgde binnen enkele tellen: ‘Wie?’ ‘Negen en tachtig?... Wie?’ ‘Drie en zestig...’ ‘Kim!’ ‘Wat?’ ‘Aan twee en zestig doorgeven... Allen morgen op ziekenrapport met kiespijn. Tang weigeren. Man voor man Hongaarse behandeling eisen. Verstaan?’ ‘Kim!’
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
218 Met nauwelijks bewegende mond en ver-, vreemdstarende ogen stond 45 in de schemerige cel, bracht nu eens dreigend, dan weer kalmerend de handen omhoog naar de denkbeeldige vergadering, die naar hem luisterde in ademloze spanning. Hij knikte sommigen van z'n aanhangers herkennend toe, nipte aan z'n beker en deed een pas naar voren, terwijl hij een glimp van bovenaardse wijsheid om de lippen liet spelen. Hij verschikte de stalen bril, liet de verzamelden een wijle hunkeren naar zijn woord... 45 was geen apostel in verschijnen: z'n hoekig gelaat, de dikke brilleglazen en uitstaande oren hadden niets van het eerbiedwekkende van de aartsvaders op de prenten in een Zondagsschool, maar z'n knuisten spraken van een onwrikbare beslistheid, telkens wanneer hij z'n stem verhief tegen de stoomketels, de explosiemotor en de wassende ongodsdienstigheid, die er het gevolg van was en naar de Armageddon leiden moest. Hij onderstreepte z'n waarschuwen en beweren met forse gebaren en gaf te verstaan, dat zijn ijveren winst noch eer beoogde... Weer rezen de handen van de predikende, of ze wat braken en wegwierpen. Donker aanzwellend golfden de woorden over de toehoorders: ‘de explosiemotor! Israël bracht profeten voort, maar deze tijd de knalpot! Dat is een aanwijzing! Maar de techniek en haar volgelingen gaan er aan voorbij. Op heuvelen en in dalen hadden vandaag de profeten moeten staan, om u de waarheid te zeggen. Eindeloos wordt er gedraald, zelfs onder de klankborden van de kansels, met het verkondigen der waarheid, die ik u niet onthouden zal. Er is een weifelen, dat tot de leugen voert en een ontkennen, dat ten hemel schreit. Ik zal niet aflaten, er op te wijzen. Op de bergen en in de dalen hadden vandaag de profeten moeten zijn, om u in te lichten. Ze hadden pal moeten staan... Zo!’ verduidelijkte 45, zich wijdbeens schrapzettend tegen het wassende onheil. Ze hadden vandaag het woord moeten voeren, straten en pleinen moeten betreden als waarachtige voor-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
219 gangers, als lichtende kandelaren, als dragers van een verzengend vuur. Ze falen! Zij hebben reeds eeuwen gefaald! Hoe komt het, dat zij verzaken? Waarom hoort men hun stem niet?’ De orerende zweeg een moment, keek vragend naar z'n toehoorders, knikte hun bemoedigend toe, om te vervolgen: ‘zij falen, omdat ze de techniek aanvaarden, omdat ze zelf in de trein zitten, de motor niet schuwen en het vliegtuig aanbidden! Ik ben gekomen, om u te openbaren, wat geopenbaard dient te worden. Hier en nu!! Een vurige tong is op mij!’ De bezielde voorganger greep naar z'n celkap, die hij dieper op het hoofd drukte: ‘er is zoveel, dat ons hindert en stoot, maar ik zal niet ophouden, mijn boodschap te verkondigen aan alle mensenkinderen, aan armen en rijken, aan onnozelen en schriftgeleerden, aan de belasten en beladenen, aan stoel- en stedehouders, aan allen, die dolende zijn, de mens hebben onttroond, om de motor te verheerlijken. Gij zijt hier gekomen, om de waarheid te vernemen? Welnu, ik zeg u: wie de motor niet schuwt en de stoomketel niet veracht, zit onder de verkeerde preek! Er is nog zoveel, dat mij bijna de moed beneemt, het u te openbaren, maar de tijd dringt en de nood is groot. Ging het oude Egypte niet aan de techniek ten gronde? Bij de hefboom begint het verval. En de Grieken, zo hoog geroemd om hun rol in de beschaving? Wat is de waarheid?! Het brandglas van Archimedes werd hun ondergang. Men verzwijgt het, maar ik heb de zegelen, die mijn lippen verzegelden verbroken! De ineenstorting van het Romeinse Rijk? Vraagt ge nog?! Hun belegeringswerktuigen, wat hebben zij er mee bereikt? Zij hebben er zichzelf mee belegerd en puin geschapen.’ De prediker pauzeerde, betastte het voorhoofd: ‘de ontkenning voert naar de versplintering, naar de wanhoop en de haat, naar eindeloze strijd, broedertwist en verdeeldheid. Ik zeg, dat uitvinders het zwaard drukten en nog drukken in de vuisten der goddelozen, om er de macht van hun heerszuchtige partijen mee te verwerven en te handhaven. Ja, ik spreek krasse taal, maar we
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
220 leven in een wereld, waarin men z'n tekortkomingen, z'n misdrijven en geestelijke luiheid afwentelt op de duivels, waar men niet in gelooft. Is het niet treurig, mijne toehoorders?’ Met de mouw van z'n buis veegde 45 het speeksel van z'n lippen, liet het bedroevende op z'n auditorium inwerken. Hij verplaatste zich weer, nippend aan de beker, lichtte z'n bril, om, knipperend tegen de hinder van de felle schijnwerpers, voort te varen: ‘wat leert ons het gouden kalf? Hoe werd het beloofde land verworven en waardoor werd het verspeeld? Leest er de profeten op na! Wat zeggen Jesaja, Jeremia en Habakuk?! Wat leren ons het boek Esther en de Prediker?! Wat vinden we in de Kronieken en bij Daniël? Wie kent niet de waarschuwingen van Zacharia en het vermaan van Zefanja? O, ja, men kent ze allen, hun wijze en hun woorden, maar men hoort ze niet. Hoe liep het af met de kinderen Israëls? Wie verhardde het hart van de Farao? Werden de muren van Jeruzalem niet bestormd door de techniek?’ De boodschappende schilderde het murmureren in de woestijn, de wonderen, door Mozes verricht, en de afmeting van de Enakskinderen, die ook aan de techniek hun verdwijnen te wijten hadden. ‘En het paradijsdrama? Ik kan, ik mag niet zwijgen! Ja, ik ben bereid, de wijnpers alleen te treden. Want ik geloof, dat er veel valse dingen gepredikt worden omtrent vooruitgang, omtrent hemel en aarde. Velen hebben geen kennis van hetgeen hun aanvreet en verteert. Maar wij, wij allen hier, wij willen weten. Weten! Gij en ik! Want wij zijn heilbegerigen, die geen belangstelling meer tonen voor de haast van het jaagwiel. De techniek weet niets van het goddelijke. Maar de harten van vele mensen popelen van geestdrift, om mee te zoeken naar de waarheid, die zij bevroeden. De techniek heeft hun niets te geven dan kamraderen, dan getier en gejakker, dat wel dol maakt, maar de harten niet vult. Deze eeuw heeft erbarmelijk gefaald. De explosiemotor is geen heilsfeit! De huidige wereld heeft wat anders nodig dan het knarsen van de wielen en het heetlopen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
221 van cilinders! Ik verkondig u een antwoord op de grote levensvraag, die alle volkeren heeft beziggehouden, maar dit geslacht niet meer verstaat door het grote geraas, dat het zelf heeft geschapen. De hedendaagse mens laat zich overschreeuwen door het getier van de machines. Die kunnen het oor wel verdoven, maar de dood niet doden. De mens moet weer houvast vinden, ruggegraat tonen en vreugde scheppen in het aardse bestaan. De techniek heeft gefaald, de wereld iets van die aard te brengen. Maar wij zijn uitgetogen, om te eisen de erfenis, die ons rechtens toekomt. Zolang echter de jaagwielaanbidders voortgaan te zweren bij de traditie, waarin zij werden onderwezen, zolang zullen verval en ellende voortwoekeren. De nieuwe bezieling, die ik u predik, drijft niet op de koorts der wentelingen. Duizend maal neen!’, ontkende 45, die met een handbewegen dankte voor het temperen van de zoeklichten: ‘o, als de mensheid er toe kon komen, haar smeerolie aan te wenden bij het krijten van de innerlijke verstroeving! Hoe anders zou het schepsel in de schepping staan! Er zijn gelukkig reeds tekenen van kentering. Er is een ontwakend beseffen, dat de duivel in de benzine en de steenkolen huist, dat niet wij de duivel, maar de duivel ons straks uitdrijft, als we voortgaan met het aanbidden van het tempo. Als de techniek tot niets anders leidt dan het verhaasten van de ondergang, wat is dan haar verontschuldiging, dat zij bestaat?! Wat hebben we bereikt? Heeft de machine ons menselijker gemaakt? Gij lacht?! Ja, waarlijk, gij maakt u met mij vrolijk om de dwaze veronderstelling. Heeft de machine ons niet in een gevangenschap gevoerd erger dan de Babylonische? Ik zou ontrouw worden aan mezelf, als ik het ontkende.’ Knikkend genoot de wereldverbeteraar van eigen inzicht en belijdenis, nam z'n bril tussen vinger en duim, ten einde met brede zwaai te verwerpen: ‘weg met de mechanisering, de grimmigste grap van Satan! Terug naar de ploeg en het weefgetouw! Daar ligt de uitredding! We worden niet verlost, als we onszelf niet verlossen van de vloek dezer dagen, de eeuw van de
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
222 uitvindingen van de duivel! In ons en om ons is nog altijd het paradijs!’ 45 wees naar de vier wanden van z'n kluis. ‘Het waarachtige mens-zijn is ons zo nabij, dat we er levend en bewegend in zijn. Maar de techniek heeft u gevraagd, een koud, klam ding te aanvaarden en te aanbidden. In welk een toestand zijn we daardoor geraakt? Welk een verantwoording rust er niet op de stichters van het kwaad! Zij hebben de machines, de locomotieven, de auto's, de stoomkracht en de motor uitgedacht. Zij hebben de waarheid verduisterd en ondoeltreffend gemaakt door hun vernuft, dat de hel uitdacht, de bossen en mensen ontwortelde en de torenspitsen verving door fabriekschoorstenen, die hemel en waarheid besmeuren. De profeten, Jeremia, Samuël, Ezra, Job en Jesaja, hebben er reeds op gewezen, dat verbeterde wegen nog niet naar de hemel voeren. Maar de techniek gaat voort op het doodlopende pad. De pyramiden zullen verpulveren en de wolkenkrabbers zullen ineenstorten, zoals het de toren van Babel verging. Dat alles zal geschieden, tenzij de mens nog tijdig, nog op het laatste nippertje het gelaat naar de waarheid keert. De katastrofe is nabij! En daarom dient er gesproken te worden met nieuwe tongen, hier en nu! Overal waar de mens de mens ontmoet en aanroept in naam der Bezinning! In naam der Bezinning!!’ 45 keek over z'n bril, gaf blijk van deernis met de geteisterde aarde en bedreigde schepselen: ‘we hebben de techniek een eerlijke kans gegeven, geeft nu ook, wat ik u verkondig, een eerlijke kans. Hebt de moed, de benauwing des kerkers te ontvlieden, om door en voor u zelf ruimte te verwerven tot boven de regenboog! Nog brandt de vlam en is de tong in staat te spreken in vele talen. Maar de dag is kort! Ook gij kunt de gave van het woord deelachtig worden. Veel van hetgeen nu nog als een zegen geroemd wordt, acht ik van nul en gener waarde, maar ik stel warm belang in de innerlijke mens. Wanneer zullen de ogen opengaan?! Hoelang zullen verstand, gevoel, eerbied voor het recht nog verloochend worden, door in verrukking te geraken voor het lied van
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
223 de knalpot?! Het is een dieptreurig verschijnsel, dat wij na al de eeuwen, die achter ons liggen, nog op zo'n laag peil staan. Zaligworden...’ De voorganger overpeinsde, zocht naar een vergelijking: ‘men wordt niet zalig door het streven naar de hoogte van de telegraafmast. Wel door het aankweken van hoedanigheden, die van goddelijke oorsprong zijn. Ik zeg, van goddelijke oorsprong! Hebben de profeten het ons niet verkondigd? Een dure plicht rust op iedere sterveling. Onverschilligheid is zonde. Weest Samaritanen! Gaat niet voorbij aan de sterveling, die langs de weg ligt en hulp behoeft. Helpt elkander bij het voortstrompelen op de moeilijke wegen van het leven. We zijn allen bezwijkende broeders en zusters en hebben behoefte aan voormannen, die door woord en daad het voorbeeld geven. Waar moeten we die mannen zoeken? Wie zijn geroepenen? Wie is bereid, een kruisdrager te worden? Wie?!’ 45 keek om zich heen, staarde met toenemend hoofdknikken naar een hoek van z'n cel: ‘goed!... Goed!... Ook gij zijt welkom!... Ja, ga maar zitten! Als het uur daar is! Dat komt nog wel!... De moderne techniek leidt tot een zielsverhuizing, waar hel noch hemel mee gebaat zijn. De explosiemotor maakt meer toeren in een minuut dan het menselijk hart in uren. Er steekt meer ziel in een achtcilinder Ford dan in menig man achter het stuur! Daar moet alles aan kapot! De mens kan alleen nog sneller denken dan het machinegeweer ratelt en dat ratelen brengt de horde voort. Daar komen we niet onderuit! Alle drijfriemen in de hoeken der wereld lopen storm op de religie en het innerlijk gevoel. Wij! Wij worden van binnen vermoord!’ De redenaar begon plots te schreeuwen, sloeg zich bonkend op de borst: ‘wij! Ik! Jullie allemaal! Wij hebben het verdiend! Wij roepen God en duivel te gelijk aan! De machine maakt een woestijn van ons allen! Daardoor is de vriend van gisteren de vijand van morgen!’ De zich meer en meer opwindende 45 wees naar z'n strot: ‘de beschaving zit ons aan de keel!! Ze
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
224 beneemt adem en hartslag... En daarom hebben we het zo benauwd... Wij! Ik! Jullie allemaal! Door de techniek worden we gewurgd! De hele rotzooi is een enorme misstap! Zonder houvast zijn we waggelende sikkerlappen, die zich aan elkander vasthouden. Ik... Jullie! Wij allemaal! Wij deugen niet! Ik! Jullie! De hele rest! We zijn stinkend bevonden! We worden scheef getrokken door de zuiging van zonde en begeerte! We worden belaagd door de listen van Satan!’ 45 begon te brullen, sloeg vuistend om zich heen: ‘ga achter mij!... De explosiemotor! De duivel!... De duivel!... Nooit! Nooit!... De duivel wurgt ons allemaal!... Jeremia! Habakuk!... De techniek!... De ketel springt!... De duivel!... Lucht! Lucht!’ De razende rukte de planken van het tafelblad los, sprong naar het celraam en sloeg met schuimende woede en angst de ruiten en roeden in: ‘Lucht! Moord!... Moord!!’ Op de vleugel kwamen de bewaarders aanstormen met een dwangbuis en een emmer koud water: 45 had het weer eens te pakken! Drie en vier is zeven. Die som kan in centen worden uitgeteld op het toonblad van een snoepwinkeltje, in documenten worden vastgelegd bij het regelen van de kinderbijslag of in jaren worden opgelegd aan hem, die een misdrijf pleegde, zich onbehoorlijk gedroeg, dingen deed, die een fatsoenlijk mens niet of anders doet. Drie en vier is zeven. Zeven centen is zeven centen en zeven jaren is zeven jaren. De centen worden opgestreken en de jaren worden opgeknapt. Rekenkundig werd de kwestie al eeuwen her opgelost. Taalkundig zijn we ook gedekt. En wat de rest betreft... Van de vier plus drie jaren had 56 er bijkans zes achter de rug, letterlijk uitgezeten op een zitje zonder leuning, het pathologisch product van de wraakzucht, dat verduistering van goederen met zielsverduistering kwiteert. 56 zat voor doodslag en voor inbraak. Het eerste bracht hem vier jaar op, het laatste drie, ofschoon het samen en in vereniging was gepleegd. Beide vonnissen bleven
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
225 beneden de vijf jaar en hoefden dus niet uitgediend te worden in de gevangenis te Leeuwarden, wat voor 56 een meevallertje was, omdat hij z'n straf in z'n geboortestad kon ondergaan en daardoor niet geheel van bezoek verstoken was, al liep het niet druk met de belangstelling. In de verstreken zes jaren was er vier of vijf maal een familielid voor de tralies van de bezoekkooi verschenen om te zeggen, dat ie feitelijk niks te zeggen had, dat de neefies nog allemaal leefden en de nichies intussen getrouwd waren. De broers en zwagers waren eerder gekomen, om niet weg te blijven dan uit aandrift. De enkele familieleden, die zich in het begin van z'n straf z'n bestaan nog herinnerden, hadden in de zakken van hun jas staan te graaien, om de zenuwen de baas te blijven, schuw naar de schrikwekkende celkap gekeken en telkens het hoofd gewend naar de cipier bij het rammelen van diens sleutelbos. Ze hadden lacherig wel tien keer hetzelfde gezegd, onwennig gedaan als betrapte kinderen en afscheid genomen met een zucht van verlichting. Vier, vijf maal bezoek in de zes jaren. Drie voor inbraak en vier voor de doodslag! Doodslag, terwijl het onderzoek naar de kraak nog gaande was geweest, op het gebrek aan bewijs en het snuffelen van de roeskoppen, die de zaak niet rond konden krijgen, een borrel en nog een borrel was gedronken. Al spottend en pimpelend waren ze van de kist geraakt, 56 en diens medeplichtigen, die later ook voor de bijl gingen. Het hele stel, behalve Gerrit... Nee, die niet! Die werd door de deurwaarder als overleden van de rol geschrapt. Gerrit kon niet meer bijschuiven in de beklaagdenbank. Die zou het de beffen en de dienders niet langer lastig maken. Gerrit was bij de kroegjool overhoop gestoken: zo ongewild als onverwacht. En de vier jaren die 56 daardoor moest afboeten, waren de zwaarste geweest. Niet om de vele dagen in de cel. Die lieten zich aftellen, maar het verwijt, in dronkenschap een koudje te hebben getrokken en een eigen gabber, die ongelukken wilde voorkomen, gedood,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
226 vermoord te hebben, dat bleef vreten. Onaflatend. In blinde woede met een mes om je heen zwaaien en dan de verkeerde raken. Je beste gabber in een paar minuten dood.... ‘Dood...’ Talloze malen, elke dag weer had 56 het vreselijke verwoord en trantelend, almaar trantelend de drank, de kroeg en zichzelf vervloekt, voor zich uitpratend gepoogd, de daad te verklaren, te verontschuldigen, Gerrit, de steeds weer opdoemende Gerrit, alles uit te leggen. En steeds weer hetzelfde verhaal van de ruzie met een van de bezoekers, die hem, 56, een potsneus had genoemd en z'n woorden niet had willen intrekken. Toen was er bonjer gekomen en had hij, 56, die net een brokkie kaas stond te eten, om weer een beetje op te kikkeren, het mes, dat naast het schoteltje lag, gegrepen. Door het dolle heen was ie op de belediger toegelopen. Hij had niet eens goed geweten, wat hij deed. En Gerrit, die ongelukken had willen voorkomen, was toegesprongen, om het mes aan z'n gabber te ontwringen. En toen... Toen was het gebeurd, het onbegrijpelijke, het ontzettende, de ongewilde moord. Hij, 56, had in z'n woede wildweg een por gegeven en opeens was Gerrit met een gil neergesmakt... ‘Dood!... Moord!’ Weken en maanden had die ellende van zelfverwijt en berouw geduurd, almaar trantelen en tobben, de dagen en nachten door. Te weten een moordenaar te zijn. Met het verschrikkelijke tussen de vier muren zitten, almaar doende met het onherstelbare, dat niet los liet, bleef martelen en eerst heel langzaam week, om plaats te maken voor een zwaarmoedigheid, die tot scherper bewaken had genoopt, het slapen in een verlichte cel had gevergd. Die ergste tijd was voorbij. De herinnering aan het ontzettende, dat zich bij de ruzie in de kroeg had afgespeeld, was op de duur verbleekt tot een vaag verdriet. Maar het schuldbesef bleef en het berouw liet zich lezen in het stille wezen van de woordkarige, wiens hang naar
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
227 afzondering ongeschikt maakte voor gangloper of een andere bewegingsgunst, waar hij om z'n lange straf voor in aanmerking kwam. 56 veroorzaakte geen last, werd door bewaarders en werkmeesters aangeduid als de monnik en met rust gelaten, zelfs als het handelingen betrof, die het reglement verbood of die niet toelaatbaar werden geacht. En 56 deed dingen, die niet alleen in de gevangenis, maar welhaast in elk gezin ontoelaatbaar zijn: 56 hield muizen! Gewone huismuizen, nog grauwer dan het gelaat van de gedetineerden en het gesticht, waarin ze verbleven. Aanvankelijk wilde het niet vleugen met de muizenkolonie. Het eerste stel muizen, dat zich in cel 56 had gemeld, was van het verkeerde soort geweest. Mijnheer en mevrouw hadden rondgekeken, of ze verdoold waren, zich bevonden, waar ze niet wezen wilden. Ze hadden akelig voetje voor voetje gedaan, hun neusje opgetrokken om alles wat het verblijf bevatte en waren na de korte visite weer door een rooster van de centrale verwarming verdwenen met een uitroepteken in hun staart. Dat was niet alleen teleurstellend, maar zelfs een tikje beledigend geweest voor 56, die van z'n flintertje cantinekaas nog wat had afgestaan, om de receptie te verzorgen en het stel tot vestigen te bewegen. Het had niet mogen baten, mevrouw muis had even aan de versnapering geroken, terwijl mijnheer er beleefdheidshalve, nou ja, met lange tanden aan knabbelde. Kost noch omgeving konden bekoren en het stel was gegaan, om niet terug te komen... Er verstreek een seizoen, voor zich weer een muis vertoonde, een magere, wat verhabbezakte verschijning met onverschillige allures: het type van de-grootste-zorg-is-me-nog-een-zorg! Hij tippelde in de cel rond, of ie kind in huis was, liet z'n staart slepen, om duidelijk te maken, dat hij zich niet met aanstellerij ophield en vond goed, dat er wat brood- en kaaskruimels op de grond werden gestrooid. Hij kon het wel zonder bord stellen en bepaalde voorkeur had hij niet. Hij schransde voor de voet op, verdween na een klein uurtje en kwam de andere dag
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
228 zo tegen schafttijd terug, nog slordiger in z'n manier van doen en nog onverschilliger voor hetgeen er om hem heen gebeurde. 56 hoefde niet zo stokstijf te blijven zitten. Dat was nergens voor nodig. Het was in de baaies toch al geen lolletje en stram staan geen houding voor jongens onder elkaar. De bezoeker ging na het ontbijt in een klomp van 56 een blaasie happen, keek met z'n kraaloogjes naar de houten hemel en begon meer zorg te besteden aan z'n snor, die waarlijk een opstrijken behoefde. Uit alles bleek, dat het een snurker was, die de tijd had, evenals 56. Hij wekte het vermoeden, vrijgezel te zijn, maar kwam tot blijde verrassing van z'n gastheer na enige dagen met een dame op de proppen. Beide kropen door een gat in de beroostering. Hij voorop: z'n manieren lieten nog steeds te wensen over! Hij leidde z'n verloofde rond, liet ook haar even genieten van het luwe zitje in de klomp, wandelde langs de stenen kruik, de poten van het tafeltje en deed net, of hij de ton met de vieze plek op de betonnen vloer niet zag. Ook de aanstaande kon accoord gaan met het nieuwe home, voelde zich op haar gemak en begon met zich te installeren. Ze zocht het zo dicht mogelijk bij de buizen van de verwarming en koos het gat als voordeur. Het stel bleef, paste zich aan en ze konden het samen best vinden. Ze zochten het na korte tijd al wat hoger, gingen uit wandelen op de strozak van 56 en wisten zich op te werken naar de hoekplanken, waar ze felle belangstelling toonden voor het margarinepotje en eventuele spekzwoerdjes, maar het geestelijke niet verwaarloosden, zich op en om de bijbel bewogen of op het gezangbundeltje gingen minnekozen. Dat minnekozen had gevolgen: op een gegeven dag kwam mevrouw de kleutertjes voorstellen, vier tegelijk! Snoezige kinderen. Wel een beetje ongehoorzaam, maar niet eenkennig. Ze waren erg klims en zagen in 56 een ome, die het goed met hen meende. De ouders geloofden het wel, gingen uit en kwamen thuis, namen genoegen met wat de pot schafte en trokken zich dan terug in hun hang naar een huiselijk leven. Was er wat bijzonders
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
229 met mijnheer of de kinderen, dan kwam mevrouw muis, die nogal praatziek was, het zo tegen middernacht influisteren aan het oor van 56. Ze beklom het hoofdkussen, ging er op haar gemak bij zitten, om in geuren en kleuren te vertellen over de uithuizigheid van haar man of de mazelen bij de kleuters. Ze kwam dan in de morgen wat slaperig, wat melig te voorschijn en had weinig lust in haar ochtendgymnastiek. Ze beklom het draadje, dat 56 gespannen had met tegenzin, liep een of twee keer het lijntje af en liet het aan mijnheer en de kinderen over, er meer van te maken. Naast het lijntje had 56 nog voor andere vermakelijkheden gezorgd. Het was hem op de duur gelukt, uit het karton van de portefeuilles, die hij moest plakken, een soort dwaaltuin te maken. Toen dat spelletje begon te vervelen, werd het geval weer omgebouwd in een wipbrug. Telkens verzon 56 weer wat anders, om het de medebewoners gezellig te maken en de genoegens te verschaffen, die geëist mochten worden in een muiswaardig bestaan. De verhouding tussen de gastheer en z'n medeleefgenoten werd met de dag intiemer. Ging 56 luchten, dan gebeurde het wel, dat pa muis in de borstzak van z'n buis kroop, om er ook es even uit te wezen. Moe muis ging maar zelden mee, was meer honkvast en moeilijker tot uitstapjes te bewegen. Ook de kinderen waren niet zo dol op meegaan naar het buitenland. Maar pa! Die wipte, wanneer er voor het luchten geklopt werd, al meteen van de klomp naar de broekspijp en klom omhoog, om z'n zitje in de borstzak vast wat op dreef te brengen. Hij kende hoogtevrees noch heimwee, liet zich van de gang naar de trap en van de trap naar de luchtplaats dragen. En niet blindelings! Hij ging op reis om wat te zien, te genieten van de schitterende omgeving: de gepantserde deuren, het gaas, over de verdiepingen van de vleugels, dat het wanhopigen moest beletten, zich te pletter te werpen... O, er was zoveel te zien voor pappie muis, die niet uitgekeken raakte aan de spijlen van de trantelkooien, altijd weer wat nieuws, altijd weer intenser schoonheid
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
230 ontwaarde aan de wrochtsels der beschaving, waar de mensen het zo ongelooflijk ver in hadden gebracht. Tralies van voren, tralies van achteren, tralies van boven en waar geen tralies zaten, stond een muur! Het was verrukkelijk! Geen muizenhersens konden zo iets uitdenken! De ketting aan de kruk in de cel had pa muis indertijd al zo mooi en zo vernuftig gevonden, maar wat hij buiten te zien en te horen kreeg, die overmaat van menselijk kunnen en toepassen dwong de hoogste bewondering af en maakte stil van eerbied. Vier hoge muren en tussen de spijlen een streepje hemel, onderverdeeld in kleine brokjes, die door het grove kippengaas heenschenen. Bij mooi weer tenminste. Was het mistig, dan werd alles even grauw, muisgrauw, wat pa ook weer een wonder vond. Hoe kregen ze het voor elkaar: iedere man z'n eigen mootje hemel en alle mootjes weer aan ronde stukjes! Je moest er wel respect voor krijgen en je als muis min of meer gaan schamen voor je muis-zijn. Maar ja, die hadden nu eenmaal geen cultuur, dat vak werd op de muizenschool overgeslagen. En op latere leeftijd kwam er niet meer van, om je tot die hoogte op te werken. De kinderen vroegen de aandacht, je vrouw wilde aanspraak hebben, kon zich dat verdiepen in hoger dingen niet indenken en begon te foeteren, als je er es een uurtje aan wijden wou. Enfin, je kon ook zonder volledige kennis wel genieten van het omringende, oog en oren de kost geven. Want er viel op de luchtplaats niet alleen veel te zien, maar ook nog wat te beluisteren, zelfs voor ongeschoolde oren. Dat klossen van de klompen over de bakstenen bestrating. Eén machtig, aangrijpend lied, dat door z'n weemoed en huivering over de huid joeg, tot schreiens toe ontroerde en van z'n onsterfelijkheid getuigde. Helaas, de muizen hadden geen componisten... Meestal bleef pa muis maar rustig over de rand van de borstzak heenkijken, liet zich op z'n kop kroelen en meeschommelen op het geheen-en-weer door de kooi. Uitstappen bracht z'n moeilijkheden en gevaren mee. Je raakte allicht in de twintig vierkante meter van een
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
231 andere snuiter verzeild en met de nummers in de war. Want die waren er heel wat: van een tot driehonderd! En eenmaal in de verkeerde kooi was de narigheid niet te overzien voor iemand, die geen tellen had geleerd. Temeer waar het hele soepie soms door elkaar liep. Aan de ene kant 56 en soms vlak naast 'm een nummer met drie cijfers. Waar al die nummers vandaan kwamen, daar konden muizenhersens geen hoogte van krijgen. Ze kwamen of gingen en het beste was nog maar, de borstzak niet te verlaten. Eenmaal uit de koers, dan zag ie je huishouden nooit meer terug! Noch je vrouw, noch je kinderen, noch de baas, die door z'n amicaliteit het hart van het hele gezin had gestolen. Hem loslaten betekende, je brood weggooien, je beste vriend kwijtraken, je vaste bestaan prijsgeven en je geluk versmijten... Mijnheer muis dacht er niet over! Hij was in z'n vrijgezellentijd hopeloos onverschillig geworden voor ieder en alles, een echte desperado geweest, maar door z'n huwelijk en de kennismaking met 56 weer op toeren geraakt, een man in bonis geworden. Een gezellig thuis, een vaste klok van eten, geen katten in de buurt en omgang met een mens, die van het eerste uur af het vertrouwen had gewekt en je niet liet voelen, dat je uit hoofde van je geboorte en opvoeding niet kon meekomen met het ontzaggelijke, dat hem zo ver verhief boven z'n medeschepselen, de muizen. Die waren nu eenmaal kleiner van stuk en benepener van opvatting. Maar ze lieten toch ook hun hersens gaan, konden heel wel begrijpen, dat de liefde niet van één kant mocht komen en hadden zich met volle ambitie onderworpen aan de dressuur, waar de baas liefhebberij voor bleek te hebben. Dat kuieren op een draadje, ach, het was een kleine moeite en verschafte veel vreugd aan 56, die het wel eens overdreef, telkens en telkens weer andere bochten verzon en de lijn verlengde. Vooral toen de kinderen ook in aanmerking kwamen voor lichaamsoefening. Dan was het wel eens even moeilijk, er als vader bij te staan en toe te zien, hoe er weeral en weeral geëxerceerd en gemanoeuvreerd moest worden. Her-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
232 halen! Overdoen! Van voren af aan! Soms uren lang en wel eens wat te vermoeiend voor de vrouw, wier gestel te wensen overliet. Dat in en uit door een pindazakje, ieder op z'n beurt en steeds maar in de ronde of het een circusvoorstelling betrof, ging wel eens vervelen. Maar je liet het niet blijken. Je ging van de redenering uit: ‘voor wat, hoort wat’ en trippelde geduldig mee in het caroussel. ‘Ja ja!’, knikte pappie muis levenswijs, keek weer eens over de rand van de borstzak en zag tot z'n verbazing, dat hij zich in een vreemde omgeving bevond, zo te zeggen op terra incognita verzeild was geraakt. Hij snapte er niets van! Waar ging de baas nou op af?! Het was veel verder dan gewoonlijk. En wat moest hij, pa muis, straks tegen de vrouw zeggen als ie, wie weet, uren over tijd, binnentrippelde? Dan zou er wat zwaaien, ook al was ie dan geen zwabber en nog nooit eerder op het matje geroepen om een losbollig gedrag. Sjonge, de baas bleef maar aan het tippelen: trap op, trap af, het centraal over, weer rechtuit naar vleugel A. Wat kon er gaande zijn? Was ie het misschien beu met de inwoning?! Ging ie verkassen?! En hoe moest het dan met de verzorging van z'n logé's?! Die kon je toch maar niet zo aan hun lot overlaten?! Ze deden toch alles, om de goede verstandhouding te handhaven! Ze weigerden geen enkel kunststuk te volbrengen. Hadden de kinderen zich niet eigen gemaakt om, steunend tegen de vinger van de baas, op hun achterpootjes over het tafelvlak te wandelen?! Had hij, de vader, z'n nek niet gewaagd, door tegen de slierten van de hangplant in het celraam op te klimmen en dan, van stengel naar stengel zwieberend, te doen, of ie zich aan de zweefmolen vermaakte?! Was z'n vrouw niet de ene mouw in en de andere uitgekropen, zonder fouten te maken, door langs de rug van de baas af te glijden naar de broeksband? En ging de baas nu, in weerwil van alle prestaties, een ander honk zoeken?! ‘Nee!’, verwierp pappie muis kopschuddend de beangstigende veronderstelling. Van beu zijn en ontrouw was
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
233 geen sprake. Daar kende hij de baas te goed voor. Waar de reis ook heen mocht gaan, hij, pappie, zat nu eenmaal in het schuitje en wou wel zien, waar het vreemde geval op uitdraaide. Weer een trap op naar twee, drie hoog! Het was om te duizelen, als je naar beneden keek en overdacht, dat je op de gladde, rolronde leuning van de balustrade kunstjes zou moeten verrichten! Als de baas dat maar niet in z'n hoofd haalde! Een poot verkeerd zetten en je maakte een smak, die je niet meer teboven kwam, ook al was je dan uit gezonde ouders geboren. Wat nou?! Wat ging 56 nou in de lange zaal uitvoeren? Waarom schopte ie z'n klompen uit? En van wie waren die bruine schoenen, met dat kaartje er aan? Wat was de bedoeling van dat blauwe streepieskostuum, daar op die eindeloze tafel?! Van wie was dat petje met die knak in de klep? Vader muis ging wat verder over het boord van de borstzak hangen, maar trok verschrikt z'n kop terug bij het naderen van een tweede persoon, die een hemd, een stel sokken en een onderbroek naast het kostuum legde en te verstaan gaf: ‘Je hebt alles, zes en vijftig. Overjas is er niet bij, hè? In de hondsdagen van huis gegaan. De bullen worden zo in de badcel gebracht. Je kleedt je maar vast uit.’ De passagier in de borstzak poogde het mysterie te doorgronden. De badcel. Ja, daar was ie al meer geweest. Lang geleden, nog in z'n vrijgezellentijd, toen ie nog niet zo honkvast was en de baas 'm steeds meenam, als die op het rapport moest komen, naar de kerk ging of een douche nam. De badcel? Ja, dat zat wel goed. Maar wat hadden die bullen, die bruine schoenen, die Belse pet en dat streepieskostuum er mee te maken? Je ging naar de badcel, om in je naakie te staan en niet, om nog meer kleren aan je lijf te hangen. Waarom had de baas z'n nummerplaat achtergelaten? Dat deed ie anders nooit. Hij was anders zo trots op dat blinkende sieraad...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
234 Enfin..., verzuchtte de verontruste, liet in gelatenheid z'n kin op z'n pootjes zakken en schommelde mee de badcel in. Hij kende het doen en laten in dat hok, bleef liever een beetje uit de buurt van het geplens en kroop dieper weg in het hoopje afgelegde kleren, waar hij tot z'n verbazing z'n vrouw uit een broekzak te voorschijn zag komen en na de omhelzing vernam, dat zij midden in haar huiselijke bezigheden was weggeraapt en in weerwil van haar tegenspartelen de kinderen in de steek had moeten laten, om in de broekzak te verdwijnen. Ook zij wist niet, waar de reis heenging, zat naast haar man een beetje timide te kijken naar het bevreemdende gedoe van de baas, die zich in andere kleren stak, akelig naar de mottenballetjes stonk, z'n Belse pet opzette, het beduusde muizenstel in z'n zak stak en in de zespijper stapte, om z'n moeder te gaan begraven...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
235
Tenslotte Enige tientallen oorlogsmisdadigers hebben kort geleden een aanzienlijke vermindering van straf of zelfs gratie gekregen. Onder hen waren een en twintig ter dood veroordeelden. Zij waren allen bekleders van hoge functies gedurende het nazi-regiem en werden beschuldigd van voorbereiding tot aanvalsoorlog, schending van internationale verdragen, plundering en massamoord. Zij zijn direkt verantwoordelijk voor de moord op honderdduizenden en medeverantwoordelijk voor de moord op miljoenen. Een concentratiekamp-beul zag z'n levenslange gevangenisstraf gewijzigd in een invrijheidstelling. Voor hem en velen van z'n medemoordenaars gingen de poorten van het gevang open, welhaast op hetzelfde moment, dat vier jonge negers op de electrische stoel ter dood werden gebracht wegens het aanranden van een blanke vrouw. Alfred Krupp werd met acht directeuren van z'n bedrijf op vrije voeten gesteld in gezelschap van vier generaals. Bloemen werden aangeboden en champagne geschonken... We twijfelen er niet aan, dat het een knalfuif is geworden, maar we vragen ons af, of de bunkerjeugd, de honderdduizenden kinderen, in en buiten Duitsland, die daken ouderloos rondzwerven ook op genade kunnen rekenen, als ze door de nood gedwongen misdaden begaan en ingerekend worden. Dan zal er van bloemen en champie wel geen sprake zijn. Die booswichten zal te gelegener tijd wel worden bijgebracht, dat de wassende criminaliteit strenge maatregelen vereist, de ellende der oorlogsjaren geen steekhoudende verontschuldiging is en verzachtende omstandigheden - dat smoesje van bijkans alle advokaten - niet in aanmerking kan worden genomen. Er zal op gewezen worden, dat het getij van inbraak, zwendel, geweldpleging, roof, rebellie en de daaraan verwante bandeloosheden schrikwekkend toeneemt, de stuwkracht van de tegenmaatregelen overtreft,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
236 en om een vermeerderen van het aantal strafinrichtingen schreeuwt. Ook in Nederland, waar de landverraders en jodenjagers begenadigd werden, om in volledige vrijheid de geneugten des levens te smaken in en door gestolen bezit, gaan stemmen op tegen de zachtzinnige behandeling van het gespuis - om die geliefkoosde term van de heer Voordewind nog eenmaal te bezigen -, dat maar rooft en steelt, terwijl het gezag op allerlei praatstoelen de animo voor het misdrijf zit te bakeren. Er wordt weer geroepen om een bondig oog om oog, tand om tand. Het moet maar eens uit zijn met die weke belangstelling voor het waarom en daardoor van de handelingen der anti-maatschappelijken... Edoch: met dat roepen om strenger, barbaarse correctie worden de maatschappelijke kwalen, wier uitwerking men ducht, niet opgeheven. Met een oog om oog, tand om tand kan men geen slechte kinderkamers ongedaan maken en met een verstevigen van tralies en pantserdeuren en het verscherpen van de tuchtmaatregelen in het gevang de misdaad niet keren. Integendeel! Het smalen, door de aanhangers van een aftandse vergeldingsleer, op de bemoeiingen der psychiaters, de doctoren en andere specialisten, opgeroepen in het belang van de beklaagde, getuigt niet alleen van enghartigheid, maar tevens van wraakzucht, van angst of... aanleg voor de misdaad, die men in zo grimmige verbolgenheid laakt en zwaar gestraft wil zien. Zij, die zo grif de staf willen breken over vaak slecht onderwezen, schandelijk behuisde en veelal erbarmelijk opgevoede boosdoeners, vergeten of verdoezelen maar al te gaarne hun medeverantwoordelijkheid voor de misdragingen van de gevallen broeder... Gevallen broeder... Die term doet het niet slecht. Dat herinnert nog aan de Zondagsschool en de catechisatie, waar toch ook de Bergrede werd behandeld en de boodschap van Jezus aan de moordenaar niet werd overgeslagen. Maar ja...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
237 Ja, er is een ontstellende kloof tussen de tragiek der maatschappelijk ontwortelden in de beklaagdenbank en de zelfgenoegzaamheid van de broeders der gevallen broeders, waaronder, althans in het voorheen, een beschamend aantal halve of hele analfabeten, die niet eens in staat waren, schoolse of andere gepatenteerde wijsheden te lezen en in zich op te nemen. O, ja, ze wisten wel, dat er mensen waren met een vast bestaan en ze hadden ook wel vernomen, dat hun rechters voor het merendeel gefortuneerd en onafzetbaar waren, maar ze konden niet helemaal meekomen in die logica, hielden er een eigen redenering op na. Ze doorgrondden niet, dat een ieder, die van goeden wille was, zich allround kon dekken tegen werkloosheid, armoede, moreel verval en afglijden naar de misdaad. Het verhoogde podium, waar de rechters zaten en nog zitten, en de bank der vernedering, waar de beklaagden zaten en nog dagelijks bijschuiven, waren en zijn twee werelden, die elkander niet verstonden en nog steeds niet verstaan, noch zullen verstaan, zolang het requisitoir niet is afgeschaft, om plaats te maken voor een naderen van mens tot mens. Mijnheer de officier, die immers het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt, zal hebben te beseffen, dat een gemeenschap, die niet opvoedt, het recht niet heeft om te straffen, in weerwil van het geschreeuw om strenger tuchtmiddelen. Er wordt van de zijde van de rechterlijke macht nog wel met rechthoekige verstandelijkheid gewezen op de lawine aan adviezen, rapporten en attesten, waarin, volgens de representanten van het oog om oog, tand om tand, gepoogd wordt, de verdachten om te schilderen in engelen, gekken, zieken of genieën, maar de wassende criminaliteit bewijst, dat een terug naar het Oude Testament geen preventief effect sorteert en de misdadigheid heel wat gevoeliger reageert op de broodprijs dan op de wraakmaatregelen van de broeders der gevallen broeders. Op het verwijt, dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, kan gewezen worden op het uitpuilen van de gevangenissen. Harde maatregelen schrikken niet af.
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
238 Het meedogenloos kraken van de schuldigen haalt niets uit, te minder waar de meeste veroordeelden vandaag de dag wijzen op de sociale mestvaalt, die hen voortbracht, zich slachtoffers weten van een stelsel, dat eigen moeilijkheden oplost door moord en doodslag. De gevonnisten beantwoorden de onbegrijpelijk zware straffen met wrok, verbittering en een verbeten haat, die zich wil uiten in een schrikwekkend cynisme... Het praatje, dat de tot humaniteit gezinde juristen, waaronder zeer veel advokaten, zich uit politieke overweging uitsloven, om het de misdadiger naar de zin te maken, heeft veel van het verlegenheidssmoesje van de bankroetier, die eveneens de neiging heeft, het waarom van z'n lege kas te dekken met nog leger dooddoeners. Er wordt door de tegenstanders van een mildere rechtspleging goedmoedig of kwaadaardig gesold met oermenslijkheid, erfelijke belasting, infantiele trekken in de religieusiteit en met ras, milieu, moment. Zij vinden het dubieus, een beroep te doen op de jongste wetenschappelijke bevindingen. Volgens hen is er, naar de maatstaf van de psychiaters, niemand geheel toerekenbaar, naar het inzicht van de dokters niemand geschikt voor de cel en naar het zeggen van de reclassenten de zwartste ziel nog schoon te wassen. We nemen aan, dat allerlei instanties, bevoegd of onbevoegd, zich al te zeer met de rechtspraak inlaten en de klachten van rechters en officieren van justitie niet geheel ongegrond zijn, maar we mogen dan even herinneren aan de Giesen-Nieuwkerk-zaak, waar onbevoegden de taak van het recht móésten overnemen, ten einde twee onschuldigen, die op allerschandelijkste wijze in de gevangenis waren gemanoeuvreerd, om vijftien jaren op te knappen, uit de kerker te verlossen. We mogen er dan tevens aan herinneren, dat er een protest van honderdduizenden moest oplaaien, alvorens de justitie er toe overging, haar opgespoten suikertaart zelf te slikken. Het kan, bij het beantwoorden van de vertellende commissaris, z'n nut hebben, het geval nog even in korte trekken te schetsen, al grifte zich het beruchte vonnis diep in het geheugen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
239 van het volk. Menigeen zal zich de toedracht van de zaak nog voor de geest kunnen halen. In de ochtend van 5 Augustus 1923 werd de seinwachter van de spoorweghalte Giesen-Nieuwkerk vermoord. Het lijk werd tussen de spoorlijnen ontdekt en had verscheidene wonden, waarschijnlijk door een hamer toegebracht. In de nabijheid van de vermoorde werd een hamer gevonden, hetgeen er op wees, dat hij overvallen was. Uit de officiële mededelingen bleek, dat het kasgeld, dat de moordenaar zich had toegeëigend, vijf gulden bedroeg. De moord wekte ontzetting in het land en verslagenheid in de omgeving, waar het misdrijf was gepleegd. Het eerste onderzoek, ingesteld door de rijksveldwacht, had geen resultaat, al werd er tenslotte een zwerver gearresteerd en ingesloten, omdat hij de verf van een pasgeschilderd kippenhok in de omgeving van de woning van de vermoorde seinhuiswachter aan de mouw van z'n jas had. Men hoorde in anderhalf jaar niets meer van de zaak, die, naar het scheen, in het vergeetboek was geraakt en ook wel weer onopgelost zou blijven. Maar het liep anders! Twee arbeiders, wegwerkers, werden onder zware verdenking gearresteerd en even later werd een echtpaar, Kroon, aangehouden, omdat men aannam, dat die mensen meer van de moord afwisten, hoewel ze niet als medeplichtigen werden beschouwd. Op de avond van het misdrijf had de familie Kroon een gezellig avondje gegeven in haar huis. Een fuifje, waarbij ook de twee gearresteerde wegwerkers, Klunder en Teunissen, tegenwoordig waren geweest. Het onderzoek had uitgewezen, dat de moord tussen elf en één uur in de nacht moest hebben plaats gevonden. Het echtpaar Kroon, aan de tand gevoeld, verklaarde tenslotte, dat Klunder en Teunissen tussen elf en één uur de fuif hadden ver laten en bovendien nog een lantaren van de gastheer hadden geleend. Toen daarna ook nog andere getuigen de hamer, waarmee de moord was gepleegd, als het eigendom van Kroon herkenden, lag het schuldbewijs
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
240 er voor de verdachten dik op. Weliswaar bleef Kroon aanvankelijk ontkennen, dat de hamer hem toebehoorde, maar hij trok die verklaring later weer in. Ja, hij kwam er zelfs toe te beweren, dat een van de verdachten de hamer uit het schuurtje had gehaald en daarvan melding had gemaakt. Hele kolommen werden in alle dagbladen aan de geruchtmakende zaak gewijd. Het betrof een roofmoord, waarbij de buit slechts vijf gulden was geweest. Een sensatie van de eerste orde! Klunder en Teunissen werden tot vijftien jaar veroordeeld. De verdediger ging in hoger beroep, vroeg vervolgens cassatie aan. Alles tevergeefs. De veroordeelden hielden hun straf en werden overgebracht naar Leeuwarden. ‘Ziezo!’... Nee, het liep deze reis toch een beetje anders, niet dank zij maar ondanks de justitie, die gedaan had, wat haar te doen had gestaan. Drie jaren na het verwerpen van het cassatieberoep verscheen er een opzienbarende mededeling in ‘Het Volk’. Mr Roobol, de verdediger, had een onderhoud gehad met de hoofdgetuigen, het echtpaar Kroon, die verklaarden, dat zij op de zitting willens en wetens hadden gelogen!!! Nee, met dat willens zat het nog anders... Ze hadden welbewust een valse verklaring afgelegd, maar onder pressie van... politie en justitie!!! Dat kan dus ook, al vinden we er geen woord van in de gedenkschriften van de commissaris, de heer Voordewind, die in z'n veertigjarige loopbaan waarschijnlijk uitsluitend zuivere onzuivere zaken te behandelen kreeg, of zich de dubieuze niet meer herinnert! Enfin, de justitie had, volgens het beweren van het echtpaar Kroon, zelfs met gevangenisstraf gedreigd, wanneer ze niet bereid zouden zijn te verklaren, wat hun in de mond werd gelegd... Wijders bleek, dat Klunder en Teunissen op de bewuste feestavond hoogstens tien minuten weg waren geweest... en dat de beruchte hamer helemaal niet van Kroon was. Ze waren pas twee maanden na het in
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
241 hechtenis nemen van de veroordeelden bezweken voor het aandringen van de rijksrechercheur, een plaatsvervangend officier van justitie, een gevangenisdirecteur en de rechter-commissaris, die de zaak in handen had. Nog bleek, dat de kostganger van het echtpaar Kroon, een zekere Vermeer, die onwillig was, om wit zwart te noemen, op een haar na wegens meineed veroordeeld werd. De vrouw van Kroon hield er een dagboek op na. Het bevatte allerlei min of meer gedetailleerde bijzonderheden omtrent hetgeen er zoal gebeurd was. Zij noteerde onder anderen: ‘We hadden al twee jaar onder verdenking gestaan en de publieke opinie was uitgesproken tegen ons, omdat we twee moordenaars, volgens het zeggen, uit de gevangenis hielden. Plotseling werden we weer weggehaald en opnieuw verhoord. De officier zei: “je liegt!” We werden het hok ingestopt en daarna in de cel. Na enige dagen werden we nogmaals verhoord, voornamelijk over die hamer. Weer enkele dagen later moesten we voor de derde maal verschijnen, om gehoord te worden, door de directeur van de gevangenis en een vreemdeling - rijksrechercheur De Jong -, die beweerde, dat, als de hamer niet van ons was, we zouden worden veroordeeld wegens medeplichtigheid. Indien we echter verklaarden, dat de hamer wel van ons was, zouden we op vrije voeten komen. Toen heb ik dan eindelijk maar verklaard, wat ze wilden, om uit de gevangenis te geraken. Ik heb toen in het bijzijn van anderen mijn man weten over te halen, om een zelfde verklaring te geven. Van het ene kwam het andere. Er moest een herkenningsteken aan de hamer zijn, dat we goed in ons hoofd moesten prenten. Voordat we naar de rechter-commissaris gingen voor het afleggen van de verklaring tegen Klunder en Teunissen, moesten we eerst naar rechercheur De Jong, om goed in te studeren, wat we moesten zeggen. Deze De Jong is verschillende malen bij ons thuis geweest, om ons de verklaringen in te pompen en die met ons te repeteren.’ En nu weten we dan wel zo ongeveer, hoe verklaringen
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
242 k u n n e n ontstaan, waarom ze onder ede worden bevestigd en wat ze k u n n e n betekenen voor de verdachten. Want niet altijd daagt er een Geudeker of een andere journalist van formaat en karakter op, om tegen onrecht en erger in het geweer te komen. Blonde Jos en de andere onschuldig veroordeelden wegens de Schiedamse jeneveraffaire, moesten het zonder stellen en nemen, wat werd opgelegd. Klunder en Teunissen hebben, in weerwil van de vijf jaren, die ze in de cel doorbrachten, nog mazzel gehad. De revisie van hun zaak moest weliswaar worden afgedwongen, maar ze zijn weer vrij en kunnen getuigen, dat zij hun rehabilitatie hebben te danken aan de bemoeiing van de onbevoegden, aan de journalisten, die, in de rotsvaste overtuiging van het gepleegde onrecht, een: ‘Ik beschuldig!’ presenteerden aan het adres, waar het beschuldigen als een beroep wordt beoefend en als een verheven handeling wordt voorgehouden... Ja, het is waar, dat allerlei instanties, bevoegd en onbevoegd, zich met de rechtspleging inlaten, maar overbodig is die inmengerij niet! De Giesen-Nieuwkerk-zaak heeft een en ander aan het licht gebracht omtrent de trant van bewijsvoering. Over stijl hebben we al gesproken... Stijl... We denken weer aan de Hazenlip, aan Stippie en aan Koekeroetje, die, volgens informatie, z'n zevende vonnis uitzit, omdat ie gestolen heeft en... En omdat hij geen rechters trof, die uit drang naar gerechtigheid een onderzoek instelden in de krotten en straatjes, waar de grauwste misère tot misdaad voert. De stank in de portaaltjes, het vettige traptouw, de ontstellende behuizing, de ganse verwording, die de omgeving kenmerkt, behoort bij het dossier te worden gevoegd, ge- en herlezen te worden, telkens weer: een gevoel van schaamte en het verlammen van de tong bij het uitspreken van het requisitoir k u n n e n er het gevolg van zijn, ook al dient de goede orde gehandhaafd en meent men, dat de borst werd geschapen, om er het wetboek van strafrecht in rond te dragen...
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
243 In het parlement werd en wordt aangedrongen op een milder strafstelsel. Het voor en tegen wordt behandeld in allerlei studieclubs, hetgeen duidt op een toenemende belangstelling voor de rechtspleging. Ook onder het volk, dat in het voorheen het gedoe van de ongenaakbaren met gelatenheid onderging of met vervloekingen beantwoordde, neemt die belangstelling toe. Voor die vroegere stille of verketterende minachting is reden te over geweest. Er zijn in de verstreken zestig, zeventig jaren tergende justitieschandalen aan het licht gekomen, gevallen, die, hoe ver en vaag dan ook, nog immer stof tot spot of bespuwing leveren aan gedupeerden en de kleine man met z'n onfeilbaar rechtsgevoel, dat vaak afwijkt van de gepatenteerde rechtsfilosofie en bevroren paragrafen. Het volk heeft uit leerstelligheid gezwegen, zich in het voorheen geschikt naar het woord van de voorganger op de kansel, of het recht in vlammende opstandigheid als een hoer gehoond. Beide uitersten hebben vooral de laatste jaren sterke wijziging ondergaan. De roden blazen niet meer zo fel het: ‘Klasse-justitie!’ van de toren, terwijl van christelijke zijde veelal geen genoegen meer wordt genomen met theologische dooddoeners. Immers: de kerken hebben in het voorheen weinig gedaan, om pijnbank en marteling op te heffen en als schennis der menselijke waardigheid te signaleren. De Britse strafwetten behoorden tot de wreedste en willekeurigste van het Westen. Nog in de achttiende eeuw volgde een verscherping, terwijl toen elders in West-Europa al een aanvang werd gemaakt met het afschaffen van pijnbank en vuurdood. Wie in die dagen in Engeland voor verraad werd veroordeeld, wachtte de strop; hij werd even voor het intreden van de dood afgeknoopt, om helser martelingen te ondergaan en daarna onthoofd te worden. En toch nam het aantal misdrijven, waarop de doodstraf stond, sterk toe. Zo groot was de armoede, zo genadeloos de uitbuiting en de vrees der rijken, dat zij hun toevlucht moesten nemen tot de gruwelijkste straffen, die iemand om een licht vergrijp het leven benamen, ofschoon het Evangelie,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
244 waar bij elk vonnis mee geschermd werd, geen waarde hecht aan aardse goederen. Door de geestelijkheid, die op almaar strenger straffen aandrong, werd gesproken van over honderd- en duizendvoudige vergelding van alle kwaad. Regering, parlement en kerk verdedigden krampachtig de beestachtigheid, om het eigendom te beveiligen. Het zijn de advokaten en de gewone man geweest, die de eerste pogingen deden, de beklaagden van marteling en dood te redden. Het was de gewone man, de leek in de jury en op de straat, die door vereniging en agitatie de barbaarsheid na lange strijd wist te liquideren. De deernis heeft hoon en rancune getrotseerd, de fortengordel van het behoud doorbroken, door voorbeeld en geschriften de rechtspleging een stap nader gebracht, tot waar ze behoort te zijn in de twintigste eeuw... Het valt velen moeilijk, begrip te krijgen van die schier onbegrijpelijke wereld, die men gemakshalve als de onderwereld betitelt en afdoet, zo vol van ellende, misdaad, van drankmisbruik en erflijkheid, van ontucht en voorbeschikking. Inbrekers, gelegenheidsdiefjes, prostituée's, eerzuchtelingen, valse munters, havenschuimers, souteneurs en moordenaars, laten zich makkelijker lezen als gespuis, gaaies of geteisem, dan begrijpen als luitjes die ook een navel hebben en een voornaam dragen. Men begint er in onze dagen eerst langzaam toe te komen, achter de franje en frazen van inmiddels overleden goede-orde-predikers de werklijkheid te zien en zich te realiseren, wat zich afspeelt in kelderwoning of salon, in de soos of in de havenkroeg, in toevluchtsoorden en moederhuizen, in de klinieken, de cel en het vertrek van de aborteuse. Men begint zich het lijnlezen eigen te maken bij het vertalen van verbeten, verslagen of versteende gezichten, misvormd door passie, slap van duldzaamheid of star en wars van alle toenadering. Er nemen schurken en dwazen plaats in de beklaagdenbanken, er worden meesterlijke uitvluchten gelanceerd of met een timide lachen vreselijke beschuldigingen beantwoord. Ach, ja, we doorzien de keurige mijnheer met z'n uiter-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
245 lijke gemanierdheid en innerlijke armoede aan geest en beschaving. We luisteren met scherper oor naar het sarcasme van Schorre Lotje of een andere haven-prostituée met haar uitdagende lach en verzwegen leed, verstikte tederheden en geschonden hunkering. We hebben ze zelf in de familie de schuwe kantoorbediende, nauwlijks meerderjarig voor de wet, met z'n klagelijke liefdesavontuur, doorvlaagd met gewetenskrampen en weeldedromen. We weten, dat onze kinderen doen, wat Koekeroetje in de puberteitsjaren niet laten kon en hebben eveneens vernomen, dat de rechter vandaag z'n bef nog moet voorbinden, om kinderen van dertien jaar verantwoordelijk te stellen voor een ontluikende drift, die uiting zoekt... Almaar duiken ze op, de ontwortelden, vooral na de oorlogsjaren, almaar mensen, voor het merendeel heel jonge mensen, die ontaard, verschopt, doortrapt of zonderling zijn. We onderkennen aan het gebaar de vrolijke Frans, wiens vlotte bekentenissen aandeden als een hart aan scherven. Ja, een tocht door de onderwereld is als een reis door een vreemd, chaotisch land, vol spanning, schrik, rouw, huiver, tranen of hol geschater. Het is een trip door de diepste werklijkheid: de koorts van het fortuinmaken, de razende hartstocht, de wufte ambities, de zielige aanvaarding en wat al niet! Alle mogelijke nuances van het levensbesef. Wezens en altijd weer wezens, te midden van de verstikkende ingewikkeldheid van het bestaan. Wezens, wier existenties elkaar beroeren, aantrekken of afstoten in een samenhang van verkleefdheid of botsingen, de anecdote van hun menslijkheid in een eindeloze revue presenterend. De van haar glimlach verloste straatmeid, de slemiel, die z'n verloren kinderjaren verdreint op een mondorgeltje, de naaktheid van het moderne zakenleven met z'n koude, tochtige woorden en dito handelingen, de ganse stoet van hele en halve vaganten, die aandoet als een bonte reclameplaat op een vervallen kloostermuur... Pisalsky maakt zich los uit de stoet, die in nimmer stok-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
246 kende volgorde de revue op gang houdt. De eindeloze optocht van zware jongens en lichte vrouwen, van hoofd- en bijfiguren trekt voort, terwijl mijnheer Pisalsky robuust, wel wat al te robuust voor een schim, naar voren treedt, om een vraaggesprek toe te staan aan de menigte. Hij is zonder pose en kan het ditmaal blijkbaar stellen zonder notitieboekje. De sceptische vitter is er ook in andere opzichten op vooruit gegaan. Hij lacht waziger dan in het voorheen, draagt de phrygische muts niet meer zo stijlloos en heeft bijwijlen het gemoedelijke van iemand, die met de wereld in het reine is gekomen, ofschoon de ogen in de bleke kop hun glans niet hebben verloren en niets in de houding van Pisalsky wijst op kleinburgerlijkheid of een verzwakking van oordeel. Op een vluchtheuvel, die de naaktheid van het moderne stadsleven nog wat accentueert, schrijdt hij de opdringende belangstelling tegemoet. Hij slaat het handjesgeven over en schenkt met een kort gebaar vergiffenis aan de hoedjelichters. Pisalsky kent de waarde en betekenis van het eerbetoon en beantwoordt de groet met een: ‘Geen aanstellerij daar! Slaat maar over! Ons kent ons! Eén pot nat, heren! In u allen sluimeren de driften, die ik uitvierde en die me zo interessant maken. Niet uw braafheid, maar uw instinct van zelfbehoud en uniformering hebben u bewaard voor een oponthoud in de een of andere strafinrichting.’ ‘Mogen we u vragen stellen, mijnheer Pisalsky?’ ‘Wat is de bedoeling van uw verzoek om een interview? Wil het niet zo vlot meer met uw hooggeroemde beschaving en cultuur? Hapert er wat aan, dat u mij komt polsen?... Enfin, als ik u van dienst kan zijn, vooruit dan maar, hè!?’ ‘Wij stellen belang in...’ ‘Ik had uw belangstelling al eerder verwacht, ook al zegt het spreekwoord, dat zij, die het wel geloven, zich niet haasten...’ ‘U hebt dus het grootste deel van uw leven...’ ‘Ja, ik heb de invitaties van de duivel openlijk geaccepteerd. Dus niet stiekem. Wilt u dat cursief of in
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
247 vetter letters publiceren, ja? Ik heb de duivel niet tersluiks gediend. Die schijnheiligheid lag me niet. Ik heb bij het boetedoen de hartstocht niet beledigd.’ ‘En de zonde...’ ‘O, ja, ik ken de zonde! Ik ken haar, de brandend-wrede, niet als een paragraaf van een religieus-ethische conferentie, niet als een door vunzige braafheid beduimelde kwade neiging, maar als een machtig Souverein, waaraan men zich overgeeft volstrekt, in een eerlijke passie, met de alsem van de smart op de tong. Mijn kwade neigingen zijn geen zelfbevlekking mijner deugdzaamheid, mijn slechtheid is een vernielende passie, is een heilige haat, is het verspelen van het leven zonder prijs. Ik oefende mij nimmer in boetedoening. De boete was op mijn borst gericht als een zwaard zonder genade, als een bloedstraf voor geweten en gewilde daden... Pardon! Ik zie, dat ge de voorgaande regels noteert. Zet er bij, dat ze niet van mij zijn. Ik trof ze aan in een boekje, dat mij door een bewonderaar, door iemand, die overigens in uw kringen een nette kerel mag heten, werd toegezonden met een vleiende opdracht. Ja, ik ken de zonde en de toomloze passie. De verlammende neiging en het verstarren in begeerte zijn mij niet vreemd. En gij? Verlammen angst en schrik u nog steeds? Hebt ge nog zo'n last van kippenvel, als begeerte u aanraakt?!’ ‘Wij...’ ‘Ach, nee, gij werdt nimmer gejaagd en voortgestuwd door woeste levenswil. Wat weet gij van de almacht der driften, gij behaagzieke reglementmakers met uw sociale theologieën, wat weet gij van de macht des Euvelen, die gij nimmer aan uw zijde vondt?!’ ‘Het heilige...’ ‘Daast niet over heiligheid! Komt mij niet aan boord met uw humaniteit, gemeenschapsethica, gij, die nog nooit als wij, als zij, die daar voorbijtrekken, de helse hunkering naar de gemeenschap hebt doorleefd...’ ‘De kerk...’ Die heeft m'n belangstelling! Parachuterende dominees, die de hemel prediken en er uit neervallen, om de geluk-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
248 zaligheid op het slagveld te bevorderen! De kerk als morele factor ... Wacht! Ik kwam toevallig in het bezit van een bladzijde, die me toewaaide uit ‘Kerk en Jeugd’. ...Een bladzijde... Bladzijde honderdnegentig... Maar het is welletjes, om u een indruk te geven van de geestelijke situatie der jongeren in onze dagen. En dat zijn dan in het bijzonder de jongeren, die zich nog interesseren, positief of negatief, voor de kerk. Het beeld is verbijsterend, zelfs voor mij, die toch zo het een en ander heb mee gemaakt. Maar daar gaat het nu niet om. Waar het wel om gaat is, dat de kerk, de morele factor volgens uw zeggen, in de verbijsterende chaos deze jeugd met haar vragen niet meer kan opvangen.’ ‘Dat is geen nieuwtje!’ ‘O, nee! Dat is het zeker niet! Dominees, ouderlingen en gemeenteleden hebben er in alle toonaarden over gesproken en geschreven. Maar op bladzijde honderdnegentig, in m'n bezit, komt er iemand uit het kamp van de jongeren zelf en klaagt aan. Hoort wel, mijne heren, niet Pisalsky neemt daar het woord of legt z'n woord op de lippen van anderen, een liefhebberij, waar ik me vroeger nog wel eens aan te buiten ging. Wat ik u wens voor te lezen, komt uit onverdachte koker, ook al slaat de verontwaardiging wel eens over in het pathetische. Maar dat is de jeugd, hè? Toen ik, voormalig zware jongen, bladzijde honderdnegentig had doorgenomen, m'n ogen sloot en me weer in de gevangeniskerk onder de preek zag zitten...’ ‘Dat sloeg u dus niet over?!’ ‘Val me niet in de rede, broer!... Laat de jeugd het maar zeggen. Bladzijde honderdnegentig van “Kerk en Jeugd”...’ ‘We luisteren...’ ‘Hoe komt het, dat de meeste chriftenen maaglijders-gezichten hebben, terwijl zij praten over de hemel, waarnaar zij opweg zijn?! Is de kerk niet een schitterend bewijs voor de juistheid van de doctrine van het historisch materialisme? Is het niet van het grootste belang, dat de kerk bekent, met het liberalistisch-kapitalistisch
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
249 stelsel geheuld te hebben? Bent u wel eens een dominee tegengekomen, die de wereld kent?! Hoe is het mogelijk, dat de kerk door de heidenen geattendeerd moest worden op het immorele karakter van het kapitalisme?! Wat zou God plezieriger vinden, dat je op een heerlijke Zondagmorgen Zijn schepping bewondert, of dat je in een bedompte, lelijke kerk naar de preek luistert en wat psalmen helpt vermoorden? Gelooft u, dat veel chriftenen echt snakken naar de spoedige wederkomst van Christus? Ik geloof er geen barst van! Begrijpt u niet, dat de chriftenen zich onmogelijk bij ons jongeren maken door hun verdomde arrogantie? Snapt u niet, dat ik me iedere keer het snot lach, als jullie over liefde praten? Kerels, jullie gemeenschap der heiligen is een tijgerarena. Maakt eerst jullie eigen zaak in orde en komt dan eens terug!’ ‘Staat dat allemaal op bladzijde honderdnegentig?’ ‘Ja, mijne heren... De vandaagse jeugd neemt het woord. Ik moet zien, dat ik de rest van dat geschrift ook te pakken krijg. Zijn de heren er van geschrokken? Ach, waarom? Een weinig wanhoop is onontbeerlijk voor een grote onderneming. Ik spreek uit ervaring. Op mijn gebied, wel te verstaan. Kerkhervormingen hadden mijn aandacht niet. Dat is pas van de laatste tijd, omdat ik het verband, de relatie tussen kerk en kerker vroeger over de kop heb gezien. Maar dat is nu anders. De heren mogen wel weten, dat ik doodzuinig ben op bladzijde honderdnegentig en hunker naar de rest van het requisitoir.’ ‘We dwalen af!’ ‘Nee, we zaten juist in de kern van de zaak. Er is een bepaalde galm, die in de storm begint te verklinken. Houdt er erg op! De monotone zielewiegerij doet het niet meer.’ ‘U bedoelt?’ ‘Kom! Kom! Geen komedie! Dat smeken om eeuwig behoud van lieden, die nimmer als ik de eeuwige verlorenheid hebben gepeild. Dat rondsloffen op het zachte vilt van ethisch welbehagen. Wie van u heeft z'n ver-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
250 brijzelde ziel jarenlang trantelend heen en weer gedragen op een betonnen vloertje van zes bij vier meter?! Links het blinde celraam en rechts het Nieuwe Testament?... Is het niet begrijpelijk, dat ik bladzijde honderdnegentig van “Kerk en Jeugd” zo goed begrijp?’ ‘Nog een andere vraag. Hebt u de gedenkschriften van de vertellende commissaris ook gelezen?’ ‘Ja...’ ‘Uw indrukken?’ ‘Iemand, die prompt z'n schulden betaalt, nog wat nageniet van z'n carrière en handschoenen droeg, waar het decorum het voorschreef. Geen martelaar van z'n natuur. Wel iemand met een trekje humor, dat mij ligt. Of is het niet om te schateren, het scherper bewapenen van de politie toe te juichen en de beschoten arrestant daarna z'n bretels af te nemen?! Gij lacht?! Blijft liever consequent? Gij wordt te zeer belaagd door deurwaarders, om waarlijk vrolijk te kunnen zijn. Gij kunt niet echt lachen om een goede mop. De vertraagde salarisverhoging zit u in de weg. Nee, ik ben niet gekomen, om de wanhoop van u te stelen. Wat dat betreft... De oude dag maakt mild. Ik roofde in m'n vlegeljaren de kassen en verbaasde mij er over, dat iedereen sprak over het verdwijnen van het geld, maar niemand zich de kop brak over de herkomst van die centen! Die ongenaakbare centjes, waar men land en vriend om verried. Ja, ik griste bankbiljetten van hen, die onze honger uitfuifden op hun weldadigheidsfestijnen. Indien we uit de slechtheid konden overstappen in het paradijs, of gesteld konden worden voor een taak, die het offer eist van onze persoonlijkheid, voor de wereldverovering van een ideaal, dan zouden onze gedachten even zuiver blijven en onze handen, de handen van hen, die daar in de groep van het zware gilde passeren, even onbevlekt zijn als die uwer gewijdste asceten en martelaren... Nee, pardon, die laatste regel is weer niet van mij. Hij is blijven hangen na het lezen van een geschrift, gepubliceerd in een wereld, waarin de wet gehoorzaamd wordt boven de zede. En wij, ik en zij, die daar voorbij-
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
251 trekken, zijn onbekwaam, het kasboek op te maken van deugd en zonde met een batig overschot van gemeenschapsliefde. Zodra de volstrektheid der bekering...’ ‘Bekering! Aha! Die kent ge dus ook?!’ ‘Ongetwijfeld! Ik heb me door de honger tot het stelen van een maagvulling laten bekeren. En nu een wedervraag. Kent gij het slapen onder de bruggen, waarover tot in het holst van de nacht een weelde aan automobielen jaagt? O, niet?! Wij, ik en die daar voorttrekken wel. Wij verstonden de kunst, onder de klamste gewelven centrale verwarming te veinzen, maar met de eerbied voor fatsoenlijke mensen ging het mis. Misschien omdat velen der onzen zonder oordeel des onderscheids werden afgeleverd, misschien om andere redenen. En toch: wij, verkleumden, hebben maar zelden de rooie haan laten kraaien in uw villaparken. Misschien uit gebrek aan strategisch inzicht, dat het verschroeien van de aarde niet schuwt. Kent gij het genot van de samenzwering, ergens in de luwte? Ach nee, gij hebt geen geheimen meer, zelfs niet in uw taal, waarin ge, elkander napratend, tot ons uw verwijten richt, omdat wij in het onteigenen nog handiger zijn dan gij, die, strikt genomen, nooit iets hebt bezeten, dat waard was er op te stoffen.’ ‘Ons geld...’ ‘Jawel! Maar uw geestelijke rijkdom, hoe staat het daar mee? Zelfs uw dromen worden voorgedroomd en de oplossing van het levensraadsel vindt ge in uw feuilletons of populair-wetenschappelijke bijdragen in de Kikereki. Gij speurt het doel des levens in uw beursnoteringen en bevredigt de dierlijkheid, die in uw jeugd niet kon uitdartelen, door een abonnement op het sportgebeuren. Gij hebt het worstelen met het mysterie verleerd, terwijl wij, ik en de jongens van het zware gilde, die daar aan u voorbijtrekken, er herhaaldelijk mee te stellen hadden en om de oplossing uw bewondering wekten! Spreek ik te duister?’ ‘Ga voort!’ ‘Mag ik u misschien even wijzen op Manus Uweetwel,
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
252 die niet alleen mysteriën weet op te lossen, al zijn ze van nikkelstaai, maar ze bovendien nog weet voor te schotelen. Waarom is Manus op ieders lippen en wordt er van de honderden commissarissen, die hem achterna zitten, niet één genoemd?! Waarom sympathiseert ge met hem, die tot de onzen behoort, en niet met de velen, die hem op uw kosten vervolgen?! Is er wat scheefs in uw zedelijk voelen?! Hebt ge niet alle reden, om trots te zijn op een politieapparaat, dat zelfs over stenguns beschikt?! Waarom die verlegenheid?... Ja, ge begint te stotteren, heren? Waarom sympathiseren met een boef, die te laf is om terug te schieten, vertellende commissarissen in z'n u snapt me wel laat kijken en onder de klopjacht nog een paar krakies flikt, om de onkosten te dekken.’ ‘Die Manus...’ ‘Is een der onzen!... Ja, mijne heren, in hartje nacht negentig kilometer rijden zonder licht. De moed der wanhoop, dacht u? Nee, het zit dieper! Het is de allure van hen, die stierven, toen ze geboren werden. We hebben er van dat soort verscheidenen in de stoet.’ ‘Onze politiemacht...’ ‘Is op de been! Van Maastricht tot Den Helder en van Delfzijl tot Vlissingen. Stenguns, wegversperringen en als het nog even aanloopt, snelvuurgeschut. Maar waar zit Manus?!’ ‘Die krijgen ze wel!’ ‘Dat spreekt! En dan zal het u spijten! Zegt, dat ik het lieg!! Wie uwer weet nog, wat gevaar, moed en uitdaging is? Gij hebt het te druk met het perfectionneren van de doelmatigheid. En dan komt Manus in uw gestorven ziel wat nieuw leven blazen. Waar of niet? Ach, ja, die hunkering, dat smachten naar een beetje romantiek! Wat moest ge beginnen, als er geen Manussen meer waren? Zelfs uw bioscooptheaters schieten tekort. Weest dankbaar, om hetgeen Manus biedt in uw verpovering. Hij is uw held! Nee, ontkent het niet! Hij is uw held, een persoonlijkheid, in staat uw geest weg te leiden naar een heerlijkwoeste verbeelding! Hij tovert
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen
253 de glans van het gnuiven op uw gelaat en weer wat sparkeling in uw moegetuurde ogen, die het lezen en herlezen van uitgerafelde huwelijksconflikten en verzen, waarin de bloedarmoede wordt bezongen, beu zijn.’ ‘Ja, goed! Verder! We wachten!’ ‘Vanwaar dat ongeduld? Hebt gij ons, mij en die daar gaan, dan niet laten wachten? Hebt gij ons het wachten, wachten, wachten niet als een strafoefening opgelegd, gij, de onmachtigen, die een Manus behoeft, om u aan op te trekken?! Gij wacht? Gij wordt ongeduldig? Die klucht is niet slecht, uw collectieve ethiek in aanmerking genomen. Gij wacht? Waarop? Manus is nog steeds actief en er is zo juist een goedkopere uitgave van detectiefverhalen verschenen. Gij wacht op ons, die uw technische vorderingen toetsen, uw levensregelmaat belagen, uw braafheid honen, uw wetboeken verscheuren, om er binnenzooltjes van te snijden?! Ons nodigt ge uit, om uw spitsvondigheden aan de kaak te stellen? Ik heb u toch gezegd, dat ik, als Manus, de duivel dien!’ ‘Ja, maar wij kunnen...’ ‘Ik weet... Gij kunt niet buiten ons in een samenleving, die in haar stervensnood de schandaalgeschiedenissen van de vaganten, van het gaaies, om die term van de heer Voordewind onsterflijk te maken, behoeft als troost in haar vreselijk uur. Het zij zo! Gij hebt ons herhaaldelijk en voor vele jaren doen opsluiten in het halfduister, ten einde onze misdadigheid te verfijnen. Ge hebt ons vernederd tot beneden de waardigheid van de schurfthond... en aanvaardt ons, gnuivend of heimelijk, als uw oppersten...’ ‘Uw boodschap!’ ‘Kniel! En verga met ons en door ons!
Willem van Iependaal, De commissaris kan me nog meer vertellen