E
De betoverende meerman. r was eens, in een land hier ver vandaan een prachtig meer, waar er diep onder het wateroppervlak een prachtig meerminkoninkrijk was. Het paleis was gebouwd met schelpen en zeewier die de meerminnen haalden uit de zee, via een geheime tunnel. In het paleis woonde de machtige meerkoning Eraclus samen met zijn prachtige vrouw Viragosa , samen hadden ze een zoon en waren heel gelukkig samen. Op een prachtige morgen, werden de laatste voorbereidingen gedaan voor de verjaardag van hun zoon Berwald. Berwald was een grote sterke jongen, waar alle andere meermannen jaloers op waren. Hij had alles, een goed uiterlijk, sterke spieren en een prachtige groene staart die glanste als de zonnestralen. Alle meisjes waren verliefd op de jonge prins en wilden allemaal met hem trouwen. Het was traditie, dat als een meerman of meermin zijn of haar twintigste verjaardag vierde, hij of zij naar de wereld boven water mocht gaan voor een dag, en van de koning een drankje kreeg zodat de meerman of meermin op land kon lopen, maar het was verboden ver van het meer te gaan. De koning wilde niet dat ze ontdekt werden door mensen. Berwald de zoon van de koning, keek uit om naar de oppervlakte te gaan en de wereld boven water te zien. Al heel de dag zwom Berwald ongeduldig door het paleis, en vroeg aan bijna iedereen hoe de bovenwereld was. Door wat de anderen zeiden, werd Berwald nog ongeduldiger en wilde dat het bijna zo ver was. Hij zwom naar de troonzaal waar zijn ouders waren. Toen hij de prachtige versierde troonzaal in zwom, begonnen de trompetters te blazen en werd de jonge prins aangekondigd. Alle meermensen die waren uitgenodigd klapten in hun handen, als de prins langs hen zwom, vielen er verschillende meisjes flauw. De prins zwaaide en glimlachte naar iedereen, hij zwom verder en boog voor zijn ouders en gaf ze een knuffel. De koning stak zijn hand uit en toonde aan de mensen dat ze moesten luisteren naar wat hij te zeggen geeft. ‘Beste meerminnen en meermannen, dank u voor uw komst op deze bijzondere dag. Zoals u weet word mijn zoon Berwald vandaag twintig jaar, en zoals iedereen weet, betekent dat dat hij vanaf vandaag naar boven mag zwemmen en de wereld boven water mag ontdekken. Geniet van dit feest en dank u voor uw komst allemaal, ik laat het verdere woord over aan mijn zoon Berwald,’ zei de koning en wees naar zijn zoon, die naar voor zwom. ‘Geachte gasten, dank u voor uw komst naar mijn verjaardagsfeest. Ik kijk er heel erg naar uit om naar boven te gaan en de wereld te zien. Maar genoeg gepraat, tijd om te feesten,’ zei Berwald en het feest was losgebarsten, alle meerminnen en meermannen feliciteerden Berwald als ze langs hem heen zwommen.
Na het feest was het eindelijk zo ver en mocht Berwald naar boven van zijn ouders. Hij gaf ze een knuffel en kreeg het flesje magische drankje mee, en hij zwom zo snel zijn staart kon naar boven. Berwald was blij en heel erg nieuwsgierig naar de bovenwereld maar was ook een beetje bang, wat zou hij daar zien, hoe was de wereld daarboven? Maar hij raapte zijn moed bijeen en zwom verder tot aan de oppervlakte. Boven aan gekomen keek Berwald rond en zag nu pas hoe groot het meer waar hij in woonde echt was, het was reusachtig. Hij keek verder rond en zag overal bomen en struiken staan, hij zwom naar een rustig plekje achter een rots dat hij had gezien. Hij klom erop en dronk het magische drankje op dat zijn vader hem had meegegven. Het smaakte vreselijk, er verscheen een fel groene rook die glinsterde en waar daarnet zijn mooie prachtige groene vissenstaart was, waren nu twee mensenbenen. Berwald bewoog zijn benen en probeerde rechtop te staan, hij stond wankel en viel in het water. Hij probeerde al spartelend naar boven te zwemmen en weer op de rots te klimmen. ‘Gaat het mijn jongen?’ zei een lieve stem. De jongen keek op en keek rond zich, maar er was helemaal niemand te zien. Hij keek nog eens rond maar ook nu zag hij niets of niemand. Waar komt die stem vandaan? dacht hij. Hij raakte wat meer gewend aan zijn benen, die zwaarder waren dan zijn vissenstaart. Berwald zette voorzichtig stap voor stap op de koude aarde en liep wankelend door een dun bospaadje. Na een tijdje ging het wandelen al iets beter en probeerde Berwald alles uit en liep ook verder en verder weg van bij het meer zonder het te beseffen. Berwald werd moe en zag in de verte een schim. Het fascineerde hem en hij volgde de schim, de schim had zijn nieuwsgierigheid opgewekt. Het bracht Berwald bij een klein houten huisje, hij keek rond en zag de schim weer. Nu hij de schim beter zag, zag hij dat het een meisje was. Berwald werd op slag verliefd, hij had nog nooit zo’n mooi meisje gezien. Zonder na te denken liep hij op het huisje af en klopte op de deur, vol spanning wachtte hij tot er werd open gedaan. Het meisje deed open en keek verbaasd. ‘Hallo wat kan ik voor u doen?’ vroeg ze met een lieve stem en een glimlach. Berwald was zo in de wolken, dat hij het meisje niet hoorde. ‘Hallo wat kan ik voor u doen?’ vroeg het meisje opnieuw met een wat luidere stem. Berwald werd uit zijn dagdromen gehaald en hakkeltakte. ‘H-h-hallo,’ zei hij wat verlegen, hij vermande zich en zei wat hij daar deed. ‘Kom er toch in lieve jongen, kom dan zet ik een kopje thee,’ zei het meisje en liep terug naar binnen gevolgd door Berwald. Berwald keek rond en zag overal potjes en flesjes staan en een zware ketel. ‘Waarvoor dienen die flesjes?’ vroeg Berwald en keek naar het meisje. ‘Die zijn voor mijn toverdranken, ik maak allemaal verschillende toverdranken. Mijn naam is Rosamlie en wat is jouw naam jongen?’ vroeg Rosamlie en glimlachte. ‘De naam is Berwald, aangenaam kennis te maken, Rosamlie,’ zei Berwald en schudde haar de hand. Na nog met Rosamlie gesproken te hebben, besloot Berwald dat het tijd werd om voor hem naar huis te gaan. Het drankje zou zo uitgewerkt zijn. Zijn vader had gezegd dat het drankje zes uur werkt en dat hij zeker tegen twaalf uur middennacht terug in het water moest zijn, als hij terug naar huis wilde gaan. ‘Bedankt voor uw uitnodiging en het leuke gesprek, maar ik moet gaan, het begint al donker te worden en ik moet op tijd thuis zijn,’ loog Berwald. ‘Blijf nog even alsjeblieft het is net zo gezellig,’ zei Rosamlie en bood hem nog een drankje aan.
‘Nog eentje dan, en dan ga ik naar huis.’ Berwald dronk van zijn glas maar voelde zich opeens licht in zijn hoofd worden, alles begon te draaien en hij voelde zich misselijk. Hij viel op de grond en toen Berwald zijn ogen open deed, leek alles opeens zo reusachtig groot. Berwald wilde aan zijn hoofd voelen, maar zijn handen waren verdwenen en vervangen door, bladeren. Berwald zag een spiegel en sleepte zichzelf er naar toe. Berwald schrok van wat hij zag, hij was veranderd in een distel. Rosamlie pakte hem op en zette hem onder een glazen bokaal. ‘Wat een dom dom jongentje, jij mag bij de rest van mijn collectie staan.’ Ze zette de distel Berwald op een schap hoog zodat hij heel de plaats kon zien, naast nog een heleboel bokalen met bloemen. Berwald keek naar de andere bloemen en zag dat het allemaal distels waren. Berwald voelde zich vreselijk, was hij maar nooit de schim gevolgd, had hij maar dicht bij het meer gebleven zoals zijn vrienden, kennissen en ouders hadden gezegd. Dan was hij nu terug thuis bij hen, de wereld boven water was niet zo leuk als dat ze zeiden, dacht hij en huilde zachtjes. Ondertussen aan de andere kant van het bos, liep er een meisje vrolijk en blij al zingend door het bos. Ze zong een liedje dat ze had geleerd van haar overleden vader en was op weg naar haar moeder in de grote stad. Toen ze rook zag, ging ze nieuwsgierig erop af en kwam bij een klein houten huisje. Het meisje klopte aan en wachtte tot er werd open gedaan. ‘Hallo wat kan ik voor u doen?’ vroeg de aardige mevrouw. ‘Hallo, mag ik even hier uitrusten en kan ik een glas water krijgen, ik kan ervoor betalen?’ zei het meisje. ‘Ja natuurlijk mag u hier uitrusten, kom maar binnen, ik haal een glas water voor je en je hoeft niet te betalen,’ zei de vrouw en liep naar binnen gevolgd door het meisje. ‘Vertel me eens, wat doet een meisje zoals jij alleen in dit bos?’ vroeg de vrouw nieuwsgierig. ‘Oh, ik ben op weg naar mijn moeder in de stad, zei het meisje vrolijk. ‘Alsjeblieft, je glas water. Ik ben Rosamlie en woon al meer dan dertig jaar in dit bos,’ zei Rosamlie, gaf het glas water aan het meisje en zette zich tegenover haar. ‘Dank u, ik ben Elizabetha.’ Elizabetha keek rond en zag de verzameling distels. ‘Houd u van distels?’ vroeg ze en keek Rosamlie vragend aan. ‘Ja, ik verzamel ze voor mijn toverdranken,’ antwoordde ze en had een vreemde lach op haar gezicht. Elizabetha dronk haar water op en vond dat het tijd was om verder te gaan. ‘Bedankt voor het water maar ik moet gaan,’ zei ze en liep richting de deur. ‘Wacht nog even, omdat u zo vriendelijk bent en ik niet veel bezoek krijg, wil ik je één van mijn distels geven. Je mag er eentje kiezen en meenemen naar huis, zo heb je een cadeau voor je lieve moeder,’ zei Rosamlie en wees naar de schap waar er een paar glazen bokalen stonden. ‘Dank u, dank u dat is heel lief van u, Rosamlie,’ zei Elizabetha en liep naar de schap en pakte een willekeurige bokaal en liep weg. Elizabetha zwaaide Rosamlie uit en begon weer te zingen en vrolijk rond te springen door de bospaadjes. Ze had niet door dat de distel leefde en haar hoorde. Berwald de distel werd wakker door een prachtig gezang. Hij deed zijn ogen open en zag dat hij niet meer op de schap bij de vrouw Rosamlie was. Hij keek op en zag een nog veel mooier meisje. Met al zijn macht klopte hij op het glas en riep: ‘LAAT ME ERUIT! LAAT ME ERUIT!’ maar het meisje hoorde hem niet dacht hij, of had hij het verkeerd. Het meisje stopte met zingen en staarde rond zich heen. Schreeuwde er daar nu iemand? dacht Elizabetha en keek rond zich. Ze keek naar de bokaal in haar hand waar de distel inzat. Ze dacht even dat
hij aan het schreeuwen was. Dat kan niet, distels praten niet, dacht ze en glimlachte naar de distel. Elizabetha schrok toen ze de distel zag terug glimlachen. ‘AAAAHHHHH!’ Ze liet de bokaal vallen en die sprong aan mijloenen scherven op de grond. Elizabetha had zich verstopt achter een boom en keek ervan vanachter naar de bloem. ‘Alsjeblieft, wees niet bang van me, ik, ik ben prins Berwald,’ zei Berwald en keek het bange meisje smekend aan. Elizabetha kroop naar de pratende distel. ‘Bent u echt een prins, van waar dan?’ vroeg ze en nam de distel in haar handen. ‘Ik ben prins Berwald van de meermensen. Ik woon diep onder het wateroppervlakte in het meer,’ zei hij en legde alles uit van zijn verjaardag tot het moment dat hij de heks Rosamlie ontmoette en zij hem veranderde in een distel. ‘ En is er een manier om je terug te veranderen in je meerman vorm? Ik ben Elizabetha trouwens,’ zei ze en keek Berwald vragend aan. ‘Ik heb geen idee, ze heeft niet gezegd hoe ik ooit weer een meerman kan worden,’ antwoorde Berwald en keek naar Elizabetha haar handpalm. ‘Ik word nooit meer een meerman, ik zie mijn familie nooit meer,’ zei hij luidop en huilde. ‘Alsjeblieft, huil niet, we vinden wel een manier. Wat moest je doen om terug van mens een meermin te worden?’ vroeg ze. ‘Terug naar het meer gaan en tegen middernacht in het water zijn, dan zou ik terug veranderen in een meerman zei mijn vader,’ zei hij en keek Elizabetha aan. ‘Wel, laten we naar het meer gaan en zien of je weer je vissenstaart terug krijgt als je het water aanraakt, je hebt welgeteld nog een kwartier tegen het middernacht is,’ zei Elizabetha vrolijk. Ze pakte haar tas en rende met Berwald de distel richting het meer. Daar aangekomen zette ze Berwald met zijn wortels in het water. Maar er gebeurde helemaal niets, er was geen magische gloed of magische wolk. ‘Ik zal altijd een distel blijven,’ zei Berwald en huilde nu nog meer. Een traan liep over zijn distelwang en viel in het water. De cirkels die de traan maakten werden groter en groter en kregen opeens een groene kleur. Opeens verscheen er een grote groene schitterende wolk. Berwald veranderde terug. Hij kreeg zijn menselijke gedaante terug en zijn benen waren vervangen door een prachtige groene vissenstaart. Berwald was weer een meerman en was Elizabetha heel erg dankbaar. Om haar te bedanken, vroeg hij haar mee te gaan met hem naar de onderwaterwereld. Elizabetha weigerde eerst, maar bedacht zich. ‘Maar hoe kan ik bij jou leven, ik ben geen meermin,’ zei ze wat droevig. ‘Maak je geen zorgen, geef me een zoen en je zal veranderen in een meermin,’ zei Berwald en leunde naar voren. Elizabetha dacht na, maar gaf toen Berwald een zoen en ze veranderde daadwerkelijk in een meermin. Berwald nam Elizabetha haar hand en samen gingen ze naar het koninkrijk van de meerminnen. Thuis aangekomen was iedereen gelukkig dat prins Berwald terug was maar ze waren ook allemaal nieuwsgierig wie het meisje was dat hij had mee gebracht. Berwald vertelde heel zijn avontuur aan zijn ouders en alle meerminnen en meermannen die het wilden horen. Toen hij klaar was, was iedereen verbaasd en het verhaal deed al snel de ronde van Berwald zijn avontuur. Berwald vroeg Elizabetha ten huwelijk en ze trouwden een dag later. Iedereen was uitgenodigd en het was een prachtig feest. Berwald was blij met zijn vrouw en Elizabetha was de gelukkigste meermin die er was. Ze was nog nooit zo gelukkig geweest in haar leven. Tot op de dag van vandaag wordt het avontuur van Berwald nog
doorverteld, aan alle meermensen in het meer. Elizabetha en Berwald leefden nog lang en gelukkig samen diep onder het wateroppervlakte in het kleurrijke meerminkoninkrijk.
Einde.