De belichtingsdriehoek
Workshop Dick Jeukens
Leren en doen (LED) De uiteindelijke belichting op de foto van een scène, hoe donker of licht, wordt bepaald door een samenspel van het DIAFRAGMA, de SLUITERTIJD en de ISO LICHTGEVOELIGHEID. Denk aan een driehoek waarbij elk element een hoek inneemt en een gelijk effect heeft op de uiteindelijke belichting.
De belichtingsdriehoek
De belichtingsdriehoek LEREN EN DOEN (LED)
INLEIDING De uiteindelijke belichting op de foto van een scène, hoe donker of licht, wordt bepaald door een samenspel van het DIAFRAGMA, de SLUITERTIJD en de ISO LICHTGEVOELIGHEID. Denk aan een driehoek waarbij elk element een hoek inneemt en een gelijk effect heeft op de uiteindelijke belichting. Tijdens dit project gaan wij gedetailleerd in op die drie aspecten. • • •
Diafragma Sluitertijd ISO Lichtgevoeligheid
Het eind resultaat moet dan zijn dat u probleemloos de juiste instellingen op u camera kunt kiezen onder wat voor omstandigheid dan ook.
DIAFRAGMA, HOE WERKT HET Van alle verschillende handmatige instellingen die je aan je camera kunt verrichten om een creatieve foto te maken is met het aanpassen van het diafragma relatief simpel een heel groot effect te bereiken. Deze tips gelden voor zowel compact camera’s als spiegelreflexcamera’s. Het verschil tussen de twee typen camera’s zit vooral in de extremen die je kunt bereiken.
WAT IS EIGENLIJK HET DIAFRAGMA? Het diafragma is één van de drie belangrijkste onderdelen van je camera waarmee je kunt beïnvloeden hoe een foto er uit komt te zien. De andere onderdelen die dit bepalen zijn de SLUITERTIJD (hoe lang valt het licht op de sensor) en de LICHTGEVOELIGHEID (de iso-waarde). Het diafragma is het onderdeel van de camera dat bepaalt hoeveel licht de film of digitale sensor bereikt. De werking ervan kun je eenvoudig zien met je hand. Als je je duim en wijsvinger op elkaar zet heb je een groot diafragma. Als je vervolgens je wijsvinger aan de binnenkant van je duim laat glijden wordt het gat waardoor licht valt steeds kleiner. Hetzelfde zie je met de pupil van je oog. Als je in een donkere ruimte bent is de pupil groter dan als je in een hele lichte omgeving bent.
Pagina 1
De belichtingsdriehoek
De hoeveelheid licht die op de sensor valt bepaalt hoeveel scherptediepte er in de foto zit. Scherptediepte is de afstand waarbinnen het onderwerp op de foto scherp wordt weergegeven. Door te spelen met de diafragma waarde krijg je een volledig onscherpe achtergrond of juist, een volledig scherpe achtergrond en alles wat daar tussen in zit. En dat biedt dus mogelijkheden om creatief te fotograferen. Het diafragma werkt in stappen, elke stap heeft een halvering van het licht tot gevolg, en heeft een één-opéén relatie met de sluitertijd. Als je het diafragma kleiner maakt (minder licht), moet je om dezelfde belichting van het onderwerp te krijgen de sluitertijd verlengen. Laat het diafragma meer licht door dan moet de sluitertijd worden verkort om dezelfde belichting te krijgen. Zo heb je (afhankelijk van de hoeveelheid licht die beschikbaar is) de mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde scherptediepte van een scene. Diafragma wordt aangeduid met het ‘f-getal. Dit is de brandpuntafstand (f) gedeeld door de diameter van het diafragma (D). Hieruit volgt een F-schaal die de stappen beschrijft van het diafragma: f/1 | f/1.4 | f/2 | f/2.8 | f/4 | f/5.6 | f/8 | f/11 | f/16 | f/22 | f/32 | f/45 | f/64 Elke stap naar rechts (in de fotografie vaak uitgedrukt met de term STOP of ‘exposure value’ EV) betekent een halvering van de hoeveelheid licht die op de sensor valt. Elke stap naar links is een verdubbeling van de hoeveelheid licht die op de sensor valt. Het diafragma één stop kleiner maken, bijvoorbeeld van f/2.8 naar f/4, betekent dat je de sluitertijd één stap langer moet instellen om dezelfde hoeveelheid licht op de sensor te laten vallen. Welk diafragma je kunt bereiken wordt grotendeels bepaald DOOR DE LENS. Vanaf diafragma f/2.8 wordt er gesproken over een lichtsterke lens, dit zijn vaak de duurste lenzen in het assortiment van een fabrikant. Het maximum van een lens kan verschillen van f/22 tot soms zelfs f/32. Moderne camera’s, waar het diafragma in de camera body wordt ingesteld, hebben een schaal met kleinere stappen van een halve stop – maar vaker 1/3 stop. Om een hele stop te springen gaat het diafragma dan 3 plekken naar links of rechts. Voor 1/3 is gekozen, omdat de ISO lichtgevoeligheid ook met 1/3 stops gaat. Op moderne camera’s zie je dus vaak deze schaal: f/1 | f/1.1 | f/1.2 | f/1.4 | f/1.6 | f/1.8 | f/2 | f/2.2 | f/2.5 | f/2.8 | f/3.3 | f/3.5 | f/4 | f/4.5 | f/5 | f/5.6 | f/6.3 | f/7.1 | f/8 | f/9 | f/10 | f/11 | f/13 | f/14 | f/16 | f/18 | f/20 | f/22 Hoeveel scherptediepte je kunt bereiken wordt mede bepaald door de aanwezige hoeveelheid licht. Hoe hoger het f-getal, hoe meer van de scène scherp in beeld zal zijn. Als je op f/18 wilt fotograferen om de scene van voor tot achter scherp vast te leggen, dan zul je merken dat je bij donkere omstandigheden al snel een hele lange sluitertijd krijgt en dat een statief dan onontbeerlijk wordt. Dit is ook de reden waarom LANDSCHAPSFOTOGRAFEN eigenlijk bijna altijd met EEN STATIEF werken. De omstandigheden die voor hen interessant zijn (zonsondergangen, licht bij een storm) zijn altijd de
Pagina 2
De belichtingsdriehoek
omstandigheden waarin de aanwezige hoeveelheid licht beperkt is en juist landschapsfotografen zijn altijd op zoek naar maximale scherpte in een scène en vereisen dus een zo klein mogelijk diafragma.
KLEIN DIAFRAGMA (HOGE F WAARDE) Bij een kleiner diafragma (uitgedrukt in een hoge f/ waarde) valt er weinig licht op sensor en neemt de scherptediepte toe. Dit betekent bijvoorbeeld dat je in een landschap ook de achterste rij bomen scherp hebt. Doordat er door de kleinere opening minder licht op de film of lens valt neemt echter ook de sluitertijd toe. De lens moet het licht langer op de sensor laten vallen om de foto genoeg te belichten, er moet licht van verder weg in het beeld de lens bereiken. Hiermee neemt ook de kans toe dat je bewegingsonscherpte krijgt als je de camera beweegt. Een heel klein diafragma is bijvoorbeeld f/18 en f/22, maar we spreken al over klein bij rond de f/10.
GROOT DIAFRAGMA (KLEINE F WAARDE) Bij een groter diafragma (uitgedrukt in een kleine f/ waarde) valt er juist veel licht op de lens en krijg je veel sneller onscherpte in de achtergrond van je foto. Hierdoor springt het onderwerp als het ware naar voren naar de kijker en geef je daarmee dus extra aandacht aan het onderwerp. Hoe meer je inzoomt, hoe groter het effect zal worden. Hoe groot het effect wordt is mede afhankelijk van DE LENS die je gebruikt, wat is de maximale diafragma opening van de lens, hoe lichtsterk is de lens. Over het algemeen geldt hoe lichtsterker (hoe lager de f waarde, hoe groter de diafragma opening) hoe duurder. Veel fabrikanten leveren een f/4 en een f/2.8 variant van een lens, de f/2.8 is altijd duurder. Het wordt met een groot diafragma extra belangrijk om op de goede plek scherp te stellen, het deel dat onscherp is wordt namelijk bepaald door het punt waarop je focust. Met een kleine f/ waarde wordt het kritiek om op het goede deel van het beeld scherp te stellen, want door de beperkte scherptediepte is er soms (vooral BIJ MACROFOTOGRAFIE) sprake van slechts enkele millimeters die scherp in beeld zijn. Goed focussen is dan erg belangrijk. Een vol open diafragma is bijvoorbeeld f/1.4 of f/2.8.
De achtergrond is bewust onscherp gemaakt door een groot diafragma te kiezen, waardoor de aandacht op de bloesem wordt gelegd en niet op het Rijksmuseum erachter
Pagina 3
De belichtingsdriehoek
In onderstaand voorbeeld zie je het verschil tussen verschillende diafragma waarden. Links met diafragma f/1.4 is alleen het onderwerp (net) scherp, de achtergrond is onscherp. Met diafragma f/5.6 is er al veel meer detail zichtbaar in de achtergrond, de tomaat springt er minder uit.
Fotografen hebben een term om aan te geven dat de scherptediepte (eigenlijk het onscherpe deel van de foto) mooi is. Ze hebben het dan over een goede of slechte BOKEH, maar beter kun je spreken van een aangename of onaangename bokeh. Bokeh is afkomstig uit het Japans en benoemt de kwaliteit van de onscherpte. Over het algemeen wordt het het meest gewaardeerd als je bij een grote onscherpte kleine cirkeltjes kunt zien. Een voorbeeld daarvan zie je in onderstaande foto genomen in het Vondelpark in Amsterdam, de mugjes in het zonlicht zijn kleine cirkeltjes geworden:
EEN MOOIE BOKEH OP F/2, DE MUGJES IN HET ZONLICHT ZIJN KLEINE CIRKELTJES GEWORDEN.
Pagina 4
De belichtingsdriehoek
Het diafragma maakt gebruik van lamellen om een grotere of kleinere opening te bereiken. Deze lamellen liggen over elkaar heen, hoe meer lamellen worden gebruikt hoe hoger de kwaliteit van de onscherpte. Als er minder lamellen zijn gebruikt zie je dit in de bokeh terug, de rondjes zijn dan hoekiger.
DIAFRAGMA-PRIORITEIT Zoals gezegd hoe een foto uit de camera komt wordt bepaald door drie factoren. Gelukkig hoef je je nu niet meteen met alle drie bezig te houden, veel camera’s kennen een diafragma-prioriteit modus. In het geval van Canon camera’s heet deze functie Av, bij Nikon A (check de handleiding van je camera). Door deze functie in te schakelen kun je met een instelwieltje of via het menu een f waarde selecteren waarbij de camera er zelf voor zorgt dat de goede sluitertijd er bij wordt gezocht zodat je foto niet wordt onderbelicht (te donker beeld) of wordt overbelicht (te fel beeld). Wil je de achtergrond onscherp hebben, kies dan voor waarden kleiner dan f/5.6 (afhankelijk van hoe ver je inzoomt). Voor veel scherptediepte kies voor waarden vanaf f/8-10. Je hebt vooral veel aan een lage f waarde als je vol inzoomt. Dan wordt het effect versterkt. Probeer bijvoorbeeld een rijtje paaltjes te vinden, stel de laagste f waarde van de lens in en mik op het eerste paaltje. Je zult dan zien dat de volgende paaltjes in de rij heel snel onscherp worden, afhankelijk van hoe ver ze van de camera zijn verwijderd. Zoals met alles wat met fotografie te maken heeft, het effect dat je kunt bereiken is erg afhankelijk van de situatie, dus probeer vooral te experimenteren. Probeer dezelfde foto op verschillende f waarden te maken en bekijk op je computer de verschillen en leer ervan hoe je het beste het gewenste effect kunt bereiken.
OBJECTIEVEN De f waarden komen terug in de specificaties van objectieven (in het geval van compact camera’s horen ze ook bij de camera), ze geven de maximum opening en minimum opening van het diafragma aan. Over het algemeen is het zo dat hoe lager het getal, hoe zwaarder en duurder de lens zal zijn. De afweging is kosten tegenover het langer met de hand (in tegenstelling tot een statief) kunnen schieten met weinig licht en de hoeveelheid onscherpte die je wilt bereiken. Zoals alles met fotografie, je kunt het zo duur maken als je wilt en alles is een compromis. Naast de scherpstel kwaliteiten van de lens is het bij de aanschaf van een lens belangrijk te weten wat de lichtsterkte van de lens is. Gelukkig zetten de fabrikanten dit duidelijk op de doos en de lens zelf. Een 28135mm lens kent bijvoorbeeld de toevoeging f/3.5-5.6. Dit betekent dat bij de grootste hoek van 28mm de maximale opening van het diafragma 3.5 is, bij de meeste inzoom op 135mm is dit ‘nog maar’ f/5.6. Er zijn ook zoomlenzen met een vaste waarde over het hele bereik. Een 80-200mm f/2.8 lens heeft een maximale opening van f/2.8 op zowel 80mm als op 200mm. Het voordeel daarvan is dat je bij het inzoomen niets aan licht inlevert. Nadeel is wel dat ze (veel) duurder zijn, groter (meer glas gebruiken) en daarom ook meer wegen (glas is zwaar). Veel fabrikanten leveren een f/4 en een f/2.8 variant van de lens, vooral bij telelenzen, waardoor je afhankelijk van je budget en wensen een keuze kunt maken. De scherpte van het beeld wordt ook mede bepaald door het diafragma. Geen enkele lens heeft dezelfde scherpte van de maximale tot de minimale opening. Als je er een grafiek van tekent dan zie je een piek in het midden, hoe breder deze piek is hoe beter de lens. Er is een bepaald gedeelte van de lens waarbij je de
Pagina 5
De belichtingsdriehoek
beste resultaten haalt. Fotografen kiezen er dan vaak voor om een lens ‘af te stoppen’, ze gaan een paar stapjes boven de maximale opening zitten (bijvoorbeeld f/4 in plaats van f/2) om maximale scherpte te bereiken. Hetzelfde geldt voor het beperken van lensfouten zoals vignetting en ‘chromatische aberratie’ (paarse randjes langs het onderwerp, vooral zichtbaar bij hoge contrasten).
DE BESTE SLUITERTIJD KIEZEN VOOR EEN FOTO Bij fotografie staat of valt alles met licht en belichting. Per slot van rekening betekent fotograferen ‘schrijven met licht’. Te weinig licht betekent dat je detail verliest (verdwijnt in zwart), te veel licht ook (verdwijnt in wit). De sluitertijd van de camera bepaalt hoeveel licht er op de sensor valt en dus ook hoeveel detail je in een foto ziet. Maar ook hoe scherp of onscherp de foto er uit komt te zien. Sluitertijd is daarmee één van de belangrijkste elementen in DE BELICHTINGSDRIEHOEK. Foto’s worden gemaakt door het aanwezige licht voor een vooraf bepaalde tijd op een lichtgevoelig oppervlak te laten vallen. Vroeger was dat oppervlak film (de ASA waarde van de film bepaalde hoe lichtgevoelig het oppervlak was), tegenwoordig is dat een sensor waarbij de ISO WAARDE bepaalt hoe lichtgevoelig het oppervlak is.
DEZE OPENGEWERKTE CAMERA LAAT GOED ZIEN HOE HET LICHT VIA DE LENS EN DE SPIEGEL NAAR DE ZOEKER WORDT GESTUURD. KLAPT DE SPIEGEL OMHOOG, DAN VALT HET LICHT OP DE SENSOR. Hoe lang het licht op dit oppervlak valt wordt bepaald door de sluitertijd. In een spiegelreflexcamera zit, zoals de naam al zegt, een spiegel. In eerste instantie dient deze om het licht dat door de lens valt in de zoeker te laten zien zodat je een compositie kunt maken en de belichting kunt instellen. Op het moment dat de
Pagina 6
De belichtingsdriehoek
foto zelf gemaakt moet worden wordt de spiegel omgeklapt voor de tijdsduur van de ingestelde sluitertijd, en vervolgens klapt deze weer terug. Dat is het typische klik-klak geluid wat je hoort. De sensor is erg lichtgevoelig, de sluitertijd is daarom vaak maar heel kort, fracties van seconden. Sluitertijd wordt uitgedrukt in waarden zoals 1000, 640, 250, 20 etc. Dit betekent eigenlijk 1/640 seconde, 1/250 seconde, etc. Hoe hoger het getal, hoe sneller de sluiter weer dicht gaat en hoe minder licht er op de sensor valt.
LICHTMETER Er is niet één ‘juiste sluitertijd’, de benodigde sluitertijd – om een goed belichte en niet bewogen foto te krijgen – wordt bepaald door de hoeveelheid aanwezig licht in een scène, de opening van het DIAFRAGMA en het gewenste effect. De sluitertijd hoef je niet te gokken, daar helpt de ingebouwde lichtmeter van de camera bij. In bijna elke stand op de camera, behalve de automatische stand, zie je als je de sluiterknop half indrukt (er zit wat weerstand voordat je hem helemaal doordrukt en hij een foto maakt) een balkje met een verticaal streepje eronder (bij spiegelreflex in de lens, bij compact camera’s vaak op het scherm). Dit streepje geeft aan of de lichtmeter van de camera vindt dat de foto precies goed (gemiddeld 18% grijs in het beeld, streepje staat in het midden), onderbelicht (streepje aan de linkerkant van het midden) of overbelicht (aan de rechterkant van het midden) is. Over het algemeen geldt dat hoe duurder de camera is, hoe beter hij dit kan inschatten. Hoewel ook de toppers miskleunen afhankelijk van de omstandigheden en intentie van de fotograaf. Omdat de camera altijd belicht op gemiddeld 18% grijs in de foto krijg je over het algemeen foto’s die redelijk wat details laten zien in de donkere delen en ook redelijk wat detail laten zien in de lichtere delen van de foto (wel afhankelijk van je onderwerp en het aanwezige contrast). Maar hierdoor loop je ook het risico’s dat de mooie kleuren (bijvoorbeeld bij een zonsondergang) wat onderdrukt worden. Dit betekent dat zwart minder zwart wordt en wit minder wit. Dit is ook de reden waarom je bij foto’s met SNEEUW bij perfecte belichting (volgens de lichtmeter van de camera) vaak ziet dat de sneeuw een beetje grijs wordt weergegeven.
Pagina 7
De belichtingsdriehoek
OEPS, DEZE FOTO WAS ONDERBELICHT WAARDOOR ER EEN BLAUWE GLOED OVER DE FOTO KWAM. DOOR DE BELICHTING +1,75 STOP TE DOEN EN EEN WIT PUNT IN DE FOTO TE SELECTEREN WORDEN DE KLEUREN WEER ZOALS ZE ER IN HET ECHT UITZAGEN.
Op de automatische stand zal de camera altijd op zoek gaan naar gemiddeld 18% grijs in het beeld. Dit is in de meeste gevallen ook de juiste belichting, de camera heeft een uitgebreide database van voorkomende situaties en schat aan de hand daarvan de juiste belichting in. Maar het kan toch lonen om zelf de belichting in te stellen of bij te stellen om meer controle uit te oefenen over de foto. Dit kan door te kiezen om iets onder te belichten of juist over te belichten afhankelijk van de situatie. Controleer de handleiding van de camera om te zien hoe je dat voor jouw camera kunt doen. Zelfs hiermee kun je al hele creatieve effecten bereiken. Bijvoorbeeld als je een zonsondergang fotografeert met een boom voor je in het beeld (een tegenlicht situatie) en je mikt eerst op de lucht om het licht te meten, je zorgt er voor dat hierop de sluitertijd wordt afgesteld en vervolgens maak je een compositie met de boom in beeld, dan zul je zien dat de boom sterk wordt onderbelicht (want je hebt de sluitertijd aangepast op fel licht) en krijg je een SILHOUET van de boom.
BELICHTING INGESTELD OP DE LUCHT, ZODAT HET ONDERWERP ALS SILHOUET WORDT WEERGEGEVEN
Pagina 8
De belichtingsdriehoek
ONDER-/OVERBELICHT Voor het METEN VAN HET LICHT maakt het dus wel uit waar je de lens op richt. Als je op een donker vlak richt om het licht te meten zal de camera het donkere deel naar het grijze midden willen halen, mik je op een licht stuk dan maakt hij juist het lichte deel neutraler grijs. Dit betekent dat als je een foto neemt waarin een groot donker vlak en een groot licht vlak voorkomt, zowel in de lichte als donkere delen minder details zichtbaar zullen zijn. Een camera kan minder contrastverschil vastleggen dan het menselijk oog kan waarnemen. Het DYNAMISCH BEREIK is beperkt.
DRIE FOTO’S MET VERSCHILLENDE BELICHTINGEN
Dit krijg je bijvoorbeeld als je een kerk met een donkere kant in de schaduw en een felblauwe lucht op de foto wilt zetten. Het blauw trekt dan veel meer naar het wit, omdat er veel meer licht op de sensor moet vallen om het donkere deel met genoeg detail weer te geven. Er zit dan te veel verschil tussen donker en licht, dit verschil kan de (digitale) camera niet overbruggen, waar onze ogen dit wel kunnen. Je kunt er dan voor kiezen om de foto te onder- of overbelichten. Je kiest hiermee dan voor het lichte (onderbelichten) of juist voor het donkere deel (overbelichten). Je kiest er dan voor om het donkere deel donkerder te maken of het lichte deel lichter. Dat is een artistieke keuze. Maar soms kan het ook helpen als je het licht meet op het lichte deel en vervolgens dat iets overbelicht zodat je donkere deel gedetailleerder wordt. Je kunt hiermee proberen om een zo goed mogelijk evenwicht in de foto te krijgen qua belichting. Tenzij je natuurlijk juist veel contrast wilt hebben, zoals deze foto genomen in Leiden. Hier heb ik het licht gemeten in de lucht en omdat het stadhuis van Leiden vanaf deze kant helemaal in de schaduw lag zag je bijna geen detail meer in de originele foto. Door het contrast in een beeldbewerkingsprogramma nog net iets sterker te maken is zelfs al het detail verdwenen.
Pagina 9
De belichtingsdriehoek
DOOR DE BELICHTING IN TE STELLEN OP DE LUCHT VERDWIJNT AL HET DETAIL UIT HET STADHUIS VAN LEIDEN
Onder- of overbelichten wordt uitgedrukt in “stops”. Op de lichtmeter balk staat een -2, -1 0 +1 en +2 waarde. +1 Betekent 1 stop overbelicht. Vaak ga je bij onder- of overbelichten naar de hele waarden toe op de lichtmeter balk. Bijvoorbeeld bij sneeuw is het vaak nodig om 1 stop over te belichten. Dus je stelt de sluitertijd bij totdat het lichtmeter streepje bij de +1 staat. Er valt dan meer licht van de witte sneeuw op de sensor zodat het wit wit blijft en niet meer naar het neutrale grijs trekt. Veel fotografen onderbelichten standaard 1/3 stop (eerste streep links van het midden) om er voor te zorgen dat de witte delen net genoeg detail vasthouden en niet overbelicht worden, hoewel er ook mensen zijn die zeggen dat je bij het fotograferen in RAW formaat juist moet overbelichten, omdat het in de nabewerking makkelijker is details uit de lichte delen te halen dan uit de schaduwen.
STILHOUDEN Hoe langer de sluitertijd is, hoe meer risico je loopt dat de foto bewogen is. Je moet namelijk de camera stil houden zo lang er licht op de sensor valt. Wordt de sluitertijd te lang, dan wordt de foto onscherp door de beweging in je handen als je de camera niet op een STATIEF hebt staan. Een ezelsbruggetje, om tot op zekere hoogte een scherpe foto te kunnen garanderen, is dat 1 gedeeld door de focale lengte van de lens de minimum sluitertijd is. Dus, als je met een 70-300mm zoomlens op 200mm fotografeert, dan moet je sluitertijd ruwweg 1/200s zijn om een beeld zonder onbedoelde bewegingsonscherpte te kunnen garanderen. De dichtstbijzijnde sluitertijd is dan 1/250s. Dit geldt zowel voor camera’s met een crop sensor (met een verlengingsfactor van de focale lengte van 1.5x, 1.6x of 2x) als voor camera’s met een full-frame (35mm) sensor.
Pagina 10
De belichtingsdriehoek
Tot ongeveer 1/60s-1/30s kun je een lens meestal nog handmatig stil houden (ligt een beetje aan je techniek en hoe jong je bent), daarna is een stabiele ondergrond aan te raden. Met een 12mm lens heb je dus niet gegarandeerd scherpe beelden met een sluitertijd van 1/15s. Het kan wel, ik heb een paar foto’s onder donkere omstandigheden die scherp zijn, maar het is geen standaard gegeven. Je kunt er voor zorgen dat met een relatief langzame sluitertijd de foto’s toch scherp worden door jezelf of de camera tegen een muur aan te drukken of de camera op een muurtje of een prullenbak te plaatsen. Als je snel drie foto’s achter elkaar neemt door de sluiter ingedrukt te houden is de middelste foto vaak scherp. Zo is onderstaande foto tot stand gekomen:
VUURWERK MET EEN SLUITERTIJD VAN 1/13S GESCHOTEN, MAAR TOCH ONBEWOGEN
Zoals je ziet, vooral met zoomlenzen met weinig licht wordt het een lastig verhaal foto’s te nemen met de camera in de hand. Gelukkig hebben camerafabrikanten hiervoor de beeldstabilisatie techniek ontwikkeld. Hulpmiddelen als Image Stabilisation (IS, Canon) of Vibration Reducation (VR, Nikon) op lenzen kunnen helpen om toch iets af te wijken van dit ezelsbruggetje. Soms is bij gebruik van beeldstabilisatie wel 2 tot 3 LICHT STOPS winst te behalen, wat bij 1/250s zou betekenen dat je op 1/250s > 1/125s > 1/60s ook nog scherpte resultaten zou kunnen behalen. Je betaalt er echter wel een prijs voor, de lens is duurder en zwaarder.
Pagina 11
De belichtingsdriehoek
Sommige camera’s (alle Sony Alpha camera’s en verschillende Olympus en Pentax camera’s) hebben beeldstabilisatie standaard ingebouwd zitten om zich te onderscheiden van marktleiders Canon en Nikon. Dit betekent dat de genoemde nadelen voor deze camera’s en lenzen niet gelden en dit maakt deze merken voor veel mensen interessant.
SLUITERTIJD VERLENGEN OF VERKORTEN Afhankelijk van de benodigde sluitertijd – voor een correcte belichting en om onscherpte door beweging tegen te gaan – en je creatieve keuze heb je een snelle(re) of langzame(re) sluitertijd nodig. De sluitertijd wordt grotendeels bepaald door het aanwezige natuurlijke of kunstmatige (flits) licht. Afhankelijk daarvan kun je aanpassingen doen om tot de gewenste sluitertijd te komen. Als de sluitertijd te lang is om een onbewogen foto te krijgen, dan kun je er bijvoorbeeld voor kiezen de ISO waarde te verhogen of het diafragma verder te openen (lager f-getal, bijvoorbeeld f/4 in plaats van f/5.6) om meer licht op de sensor te laten vallen.
ER WAS NIET VEEL LICHT, MAAR IK HEB ER TOCH VOOR GEKOZEN EEN DICHT DIAFRAGMA (F/22) IN TE STELLEN OM EEN LANGERE SLUITERTIJD TE KRIJGEN VOOR HET OPNEMEN VAN LICHTSTREPEN IN HET BEELD
Is er juist te veel licht – bijvoorbeeld MIDDEN OP EEN WARME ZOMERDAG – dan kun je er juist voor kiezen om het diafragma verder te sluiten (een hoger f-getal, bijvoorbeeld f/8 in plaats van f/5.6) of indien je dan te veel scherptediepte krijgt een POLARISATIEFILTER of grijsfilter voor de lens te plaatsen om minder licht op de sensor te laten vallen. Alle instellingen op de camera hebben invloed op elkaar, ze vormen
DE BELICHTINGSDRIEHOEK. Wil je je niet bezig hoeven houden met ISO en diafragma, maar wel creatief willen werken met de sluitertijd, dan kun je gebruik maken van de SLUITERTIJDPRIORITEIT stand op de camera (Tv bij Canon of S bij Nikon). Je
Pagina 12
De belichtingsdriehoek
stelt dan een voorkeur in voor de sluitertijd, de camera zorgt er voor dat het juiste diafragma en eventueel ook de ISO waarde er bij wordt gezocht om deze sluitertijden ook mogelijk te maken.
BEWEGING De sluitertijd bepaalt dus in grote mate of een foto bewegingonscherpte te zien geeft. Er zijn echter ook bedoelde effecten van bewegingsonscherpte, bijvoorbeeld het vastleggen van een snelle auto of snel stromend water in een waterval. Je kunt daarmee meer dynamiek in je foto brengen.
MEEBEWEGEN MET DE AUTO (PANNING) GEEFT EEN ONSCHERPE ACHTERGROND. KIES EEN SLUITERTIJD ROND DE 1/100S ZODAT DE AUTOWIELEN NIET STILSTAAN, MAAR BEWEGING SUGGEREREN.
Bij een snelle auto wil je de auto scherp vastleggen, maar de achtergrond mag best onscherp zijn. Door mee te bewegen met de auto en een relatief langzame sluitertijd te kiezen verandert de achtergrond in strepen die BEWEGING suggereren. Bij een waterval geeft een LANGE SLUITERTIJD het water een mistachtig effect waardoor de stroming van het water duidelijk in beeld wordt gebracht.
Pagina 13
De belichtingsdriehoek
DOOR EEN HOOG DIAFRAGMA GETAL TE KIEZEN (F/22) WERD DE SLUITERTIJD TERUGGEBRACHT TOT 1.5S, WAARDOOR HET STROMEND WATER DYNAMISCHER KON WORDEN VASTGELEGD DAN MET EEN SNELLE SLUITERTIJD.
Ook met stilstaande voorwerpen kun je toch een dynamische foto maken, zoals onderstaande foto waarbij ik tijdens het indrukken van de sluiterknop ook aan de zoom knop draaide. De sluitertijd van 1/15s zorgt er voor dat de beweging wordt vastgelegd.
Pagina 14
De belichtingsdriehoek
Met de sluitertijd kun je meer creatieve effecten bereiken. Bijvoorbeeld door er voor te kiezen de sluitertijd te verlengen zoals bij onderstaande foto van een windmolentje:
EEN LANGE SLUITERTIJD TOONT DE SNELLE BEWEGING VAN HET WINDMOLENTJE IN DE WIND
Of door er juist bewust voor te kiezen de sluitertijd snel te maken en niet mee te bewegen met een sporter om het sportevenement of een andere manier te laten zien.
DOOR DE SLUITERTIJD NIET AF TE STELLEN OP DE SPORTER, MAAR JUIST OP HET PUBLIEK VERTEL JE EEN VERHAAL MET DE FOTO
Pagina 15
De belichtingsdriehoek
SLUITERTIJD IS EEN ENORM BELANGRIJK ELEMENT IN DE BELICHTINGSDRIEHOEK VOOR HET BEPALEN VAN HET UITEINDELIJKE RESULTAAT VAN DE FOTO. EEN IDEALE BELICHTING HOEFT NIET ALTIJD HET BESTE TE ZIJN VOOR DE FOTO, SOMS IS ONDERBELICHTEN OF OVERBELICHTEN BETER. AARZEL NIET OM VERSCHILLENDE BELICHTINGEN TE PROBEREN, BEKIJK WAT HET BESTE RESULTAAT GEEFT EN LEER ERVAN VOOR TOEKOMSTIGE SITUATIES.
LICHTGEVOELIGHEID (ISO), EEN VERGETEN CAMERA INSTELLING Naast de sluitertijd en het diafragma is er nog één element (dat vaak vergeten wordt) op je digitale camera die de belichting beïnvloedt, de foto maakt. Dit is de ISO waarde (in het ‘filmtijdperk’ ook wel bekend als de ASA waarde van een filmrolletje). Als we dan ‘s avonds foto’s wilden gaan maken kochten we een ASA400 rolletje. ASA heet dus ISO in de digitale fotografie en geeft aan hoe snel de sensor reageert op het licht dat door de lens op de sensor valt. Een lage waarde (50 of 100) geeft aan dat het relatief lang duurt om een foto te maken, een hoge waarde (400, 800, 1600) geeft aan dat het relatief kort duurt om een foto te maken. Maar hoe lang het echt duurt hangt af van de hoeveelheid aanwezig licht en het diafragma. Net zoals bij het wijzigen van de sluitertijd of diafragma kun je ook met ISO waarde een ‘stop’ winnen of verliezen. Elke stap naar rechts (100, 200, 400, 800, 1600, 3200) levert 1 stop extra licht op. Elke stap naar links kost een stop licht.
OP ISO 400 KRIJG JE DRIE STOPS WINST, WAARDOOR SCHERPE FOTO’S MAKEN IN EEN DONKERE KERK WAT MAKKELIJKER WORDT
Pagina 16
De belichtingsdriehoek
Dit betekent dat we met ISO kunnen gaan compenseren. Als je er bijvoorbeeld voor hebt gekozen om een foto te maken met F/8 (omdat dit de juiste scherptediepte oplevert) en je sluitertijd blijkt 1/30s met een 100mm Macro lens te zijn, dan loop je sterk de kans dat je foto er bewogen uit komt (ezelsbruggetje is: sluitertijd moet minimaal 1/mm lens zijn, dus 1/100 in dit geval). Door de ISO waarde van 100 naar 200 op te schroeven komen we nu op 1/60s uit, schroeven we hem verder op naar 400, dan komen we een stop verder op de gewenste 1/100s sluitertijd uit. Natuurlijk kun je ook het diafragma iets wijder maken om aan de gewenste sluitertijd te komen, maar dan verliezen we scherptediepte in de foto. Spelen met de ISO waardes is ook ideaal als de omstandigheden niet geschikt zijn voor het gebruik van een flitser (bijvoorbeeld bij een bruiloft in een kerk)
RUIS ISO is dus een ideale manier om bij minder licht toch de gewenste foto te maken. Zoals met alles heeft echter elk voordeel ook een nadeel. De lichtgevoeligheid van de sensor neemt toe, maar je loopt ook meer risico op ‘ruis’ in de foto, digitale foutjes. Afhankelijk van de kwaliteit van de sensor in de camera zie je ruis toenemen vanaf ongeveer ISO 400. Sommige camera’s zijn wat gevoeliger hiervoor dan anderen en het is in vergelijkende tests dan vaak ook een belangrijk punt. De ruisgevoeligheid bepaalt mede hoe lang je in de schemering of binnen zonder statief door kunt blijven fotograferen en toch acceptabele resultaten kunt krijgen. Een voorbeeld van wat ruis doet zie je hieronder. De digitale ruis zie je vooral duidelijk in de wat donkere delen van de foto en aan de randen. Er zitten lichte pixels tussen de donkere pixels, waardoor het kleurverloop daar wat minder mooi wordt. Toch vind ik het resultaat heel acceptabel als je bedenkt dat dit ISO 1250 is. Vooral op dit kleinere formaat is er eigenlijk geen probleem. En het past ook wel bij het oude kanon.
ONDERSTAANDE FOTO IS GENOMEN MET EEN 85MM LENS, DIAFRAGMA F/2 OP 1/100S IN EEN DONKERE MUSEUMRUIMTE. MEDE MOGELIJK GEMAAKT DOOR ISO 1250 IN TE STELLEN OP MIJN CANON EOS 30D.
Pagina 17
De belichtingsdriehoek
Voor een aantal mensen is ruis zelfs helemaal geen nadeel. Het geeft de foto een effect mee dat wel wat weg heeft van afdrukken op film en dat kan onder bepaalde omstandigheden dus ook heel goed werken. Onderstaande foto bijvoorbeeld heeft door de beperkte ruis op ISO 500 en de zwart-wit bewerking een echte ‘film look’.
Onderstaande foto is op ‘slechts’ ISO 640 geschoten, maar doordat dit al een erg donkere ruimte was en door de bewerking is er erg veel ruis naar voren gekomen. Toch heeft dit ook wel wat, het lijkt wel een beetje op een houtskooltekening. Dus ondanks dat het vaak wordt gezien als nadeel kan het ook een voordeel zijn in de creatieve bewerking en kun je het dus ook creatief gaan inzetten.
GENOMEN OP F/4 MET EEN SLUITERTIJD VAN 1/25S OP ISO 640. VOLGENDE KEER KAN HET DIAFRAGMA WEL TWEE STOPS WIJDER ZODAT DE ISO WAT MINDER KAN WORDEN
Pagina 18
De belichtingsdriehoek
Er zijn camera’s die een speciaal ruisreductie programma hebben. Dan neemt de camera twee foto’s en past een ingewikkeld algoritme toe om zo min mogelijk ruis op te foto te geven. Een goedkopere optie (en beter doseerbaar) is het gebruik van een beeldbewerkingsprogramma. We zijn niet voor niets digitaal bezig. Er zijn veel verschillende applicaties die kunnen helpen bij het verminderen van de digitale ruis. De meeste beeldbewerkingsprogramma’s hebben hier wel ergens een optie voor. De een wat effectiever dan de andere natuurlijk, vaak bepaald door de prijs van het pakket.
CONCLUSIE Meestal zul je gewoon op ISO 100 (sommige camera’s hebben standaard 80 of zelfs 50) schieten. Eigenlijk kom ik bijna nooit hoger dan ISO 400-500, ik grijp dan toch al snel naar een statief. De foto’s in dit artikel zijn eigenlijk een beetje een uitzondering, het museum en de kerk waar we waren stelden (begrijpelijkerwijs) geen prijs op een statief. Laat je ook niet gek maken door de extremen die een camera kan bereiken (1600! 3200!), er zijn maar erg weinig toepassingen waar je zulke extreme waarden nodig hebt en vaak kun je dat dan beter oplossen met een flitser of statief. Waarom toeleggen op de kwaliteit als je hiermee veel betere resultaten kunt bereiken. Maar het blijft enorm handig om zomaar voor niets 2 – 4 stops extra uit een camera te persen met een kleine aanpassing van de instellingen. Vroeger moest je daar toch minimaal je filmrolletje voor wisselen.
Bron: Digitale Fotografietips Kenneth Verburg http://www.digitalefotografietips.nl/basiscursus/belichtingsdriehoek/
Dick Jeukens Tel.: 0651406661
Pagina 19
De belichtingsdriehoek
Bijlagen:
Belichting Belichtingstijd of Sluitertijd Bokeh Brandpuntsafstand Crop-factor Diafragma (optica) Digitale fotografie Image Sensor ISO Objectief Scherptediepte Sensor
Pagina 20