De basis op orde, de lat omhoog Het vervolg
De basis op orde, de lat omhoog Het vervolg
Inhoud
Voorwoord
5
1
De context
6
2
De gesprekken in beeld
3
Algemene indrukken
9
4
De thema’s in kaart
12
5
De aanbevelingen
22
8
Voorwoord
In 2011 hebben de mbo-scholen een voortvarende start gemaakt met de voorbereidingen van de implementatie van het Actieplan mbo ‘Focus op Vakmanschap 2011 – 2015’. Daarover heeft MBO15 in maart 2012 gerapporteerd in zijn startrapportage ‘De basis op orde, de lat omhoog’. Zoals afgesproken heeft het interviewteam van MBO15 de afgelopen maanden (november 2012 tot en met maart 2013) de eerste gespreksronde gehouden om de voortgang van de implementatie in kaart te brengen. Er was in de beleving van het interviewteam ditmaal sprake van een bijzondere ronde, omdat ongeveer halverwege de gesprekken de Tweede Kamer het wetsvoorstel ‘Doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs’ behandelde. Met dit voorstel krijgen diverse maatregelen uit het Actieplan mbo een wettelijke verankering. Tevens heeft de minister aangekondigd enkele thema’s nader uit te werken in lagere regelgeving. Dit alles leidde tot een duidelijke cesuur in de gespreksronde. In de gesprekken vóór de cesuur was er bij de bestuurders veelal sprake van zorgen over bijvoorbeeld de uitwerking van het thema onderwijstijd en de bekostiging van het vierde leerjaar. Na de brieven van de minister van 30 januari respectievelijk 12 februari 2013 en de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel was er over het algemeen sprake van opluchting en tevredenheid. Overigens is het goed op te merken dat er bij de scholen nog steeds zorgen bestaan over de nadere uitwerking van de regelingen voor onderwijstijd en de opstelling van de inspectie. Het interviewteam vindt deze zorgen begrijpelijk. Deze thema’s komen in het vervolg van deze rapportage op diverse plekken nog aan de orde. De behandeling van het wetsvoorstel en de brieven van de minister vormen dus voor de mbo-scholen een impuls om voortvarend verder te gaan met de realisatie van de doelstellingen van het Actieplan mbo. Het interviewteam van MBO15 beoogt met deze eerste voortgangsrapportage op een even volledige als levendige en inzichtelijke wijze verslag te doen van de stand van zaken rond de implementatie van het Actieplan mbo.
Leo van den Hoek, adviseur Rob de Lusenet, adviseur Hans van Nieuwkerk, programmamanager MBO15
5
1
De context
MBO15 en de opdracht MBO15 is een tijdelijk en compact programmamanagement, ingesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de periode 1 augustus 2011 tot 1 augustus 2015. De opdracht luidt kort samengevat: lever een aanwijsbare bijdrage aan de tijdige en succesvolle implementatie van het Actieplan mbo.
De voortgangsrapportages en de thema’s die ertoe doen De mbo-scholen hebben op verzoek van de minister rond 15 november 2012 hun eerste voortgangsrapportage bij het programmamanagement ingediend. De thema’s die ertoe doen vormen daarvan de kern. Op rij: bedrijfsvoering – kwaliteitsmanagement – doelmatigheid & portfoliobeleid – examenorganisatie – onderwijstijd – intensiveren – verkorten – loopbaanbegeleiding – entreeopleiding – tevredenheidonderzoeken leerlingen, bedrijven, medewerkers – herziening kwalificatiedossiers.
Twee thema’s uitgelicht Sinds februari 2012 is ook het thema (macro)doelmatigheid, beter gezegd doelmatigheid & portfoliobeleid, als één van de pijlers van het Actieplan mbo toegevoegd aan de opdracht van MBO15. Het thema heeft in deze gespreksronde op de agenda gestaan, voonamelijk om zicht te krijgen op de stand van zaken op dit terrein. Daarnaast ondersteunt en adviseert het team doelmatigheid & portfoliobeleid van MBO15 vraaggericht de mbo-scholen. Over de opbrengsten van deze inzet rapporteert het programmamanagement separaat aan de minister. Professionalisering behoort eveneens tot de pijlers van het Actieplan mbo. Medio 2012 heeft MBO15 de startplannen van de scholen beoordeeld. Dit op verzoek van de MBO Raad en de minister van OCW, zoals vastgelegd in het Bestuursakkoord. Deze beoordeling heeft geresulteerd in gerichte aanbevelingen, exclusief bedoeld voor elk van de individuele mbo-scholen, alsmede een generieke rapportage. Tijdens de afgelopen gespreksronde heeft het interviewteam de voortgang globaal besproken. Zoals afgesproken met de MBO Raad en met de minister brengt MBO15 in juli 2013 meer specifiek de tussentijdse resultaten rond professionalisering, zoals vastgelegd in het Bestuursakkoord, het addendum hierop en de aanvullende doelstellingen gericht op examenfunctionarissen, in kaart.
6
De werkwijze Het interviewteam, bestaande uit een kritische vriend en de programmamanager van MBO15, houdt met de colleges van bestuur van de mbo-scholen een diepte-interview naar aanleiding van de opgeleverde voortgangsrapportage. Aan de rapportages stelt MBO15 geen vormvereisten. Er is dus sprake van een rijke variëteit wat aspecten als volledigheid, mate van detaillering en actiegerichtheid betreft. Dit is overigens geen probleem, het is immers de bedoeling om door de combinatie van papier en gesprek een goed beeld te krijgen van de stand van zaken. De ervaring leert dat die combinatie succesvol is. Het programmamanagement hanteert de volgende aanpak: • Bestudering van de voortgangsrapportage. • Productie van een samenvatting met kernpunten. • Interview. • Het opstellen van een adviesbrief voor het betreffende college van bestuur, waarin opgenomen de ervaringen, bevindingen, sterke en zwakke punten alsmede aanbevelingen. Als rode draad in de gesprekken geldt het motto van het Actieplan mbo: ‘De basis op orde, de lat omhoog’. MBO15 vertaalt dit motto in de volgende concrete doelstellingen: versterking van de vitaliteit, herkenbaarheid, doelmatigheid, kwaliteit en marktpositie van de mbo-opleidingen. De gesprekken en de inhoud van de adviesbrieven zijn vertrouwelijk. Na afronding van de gespreksronde levert MBO15 een generieke rapportage op ten behoeve van de minister en de mbo-sector.
7
2
De gesprekken in beeld
Het interviewteam van MBO15 heeft in de periode november 2012 tot en met maart 2013 met elk van de mbo-scholen het gesprek gevoerd. Dus met 42 Regionale Opleidingen Centra, 11 Agrarische Onderwijs Centra en 12 Vakscholen. Het interviewteam karakteriseert de gesprekken als breed, daadwerkelijk gericht op de verdere versterking van de mbo-opleidingen, diepgaand en betrokken. Er is duidelijk sprake van een dialoog. Net als in eerdere ronden vinden de gesprekken ook nu plaats in een open, opbouwende en zakelijk-kritische ambiance, specifiek gericht op de betreffende mbo-school. Dit is ook noodzakelijk, want het implementeren van de maatregelen uit het Actieplan mbo is voor iedere school een forse klus. Tegelijkertijd zijn de verschillen tussen de scholen onderling op dit punt ook groot. Voor de ene mbo-school is de complexiteit en de reikwijdte van de operatie groter dan voor de andere. Opgemerkt kan worden dat over het algemeen de scholen de aanbevelingen uit de eerste adviesbrief ter harte hebben genomen. De formule van de combinatie voortgangsrapportage, gesprek en adviesbrief blijkt productief. Het interviewteam houdt nauwgezet vast aan essentiële kenmerken van de formule: vertrouwelijkheid, geen zweem van een inspectierol, vasthouden aan de rol van ‘kritische vriend’. Het interviewteam wil in het gesprek met het bestuur een doordachte en zakelijke reflectie geven op de gekozen aanpak. Er is over het algemeen sprake van een zakelijke en kritische dialoog, waarbij alle thema’s die ertoe doen aan de orde kunnen komen. Gesprekken dus op basis van vertrouwen en wederzijds respect.
8
3
Algemene indrukken
Tijdens de eerste interviewronde in 2011/2012 heeft het interviewteam vastgesteld, dat de besturen van de mbo-scholen de essenties van het Actieplan mbo ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’ ondersteunen en de tijdige en succesvolle invoering een hoge prioriteit toekennen. Dit onverlet latend dat er op onderdelen kritiek was en deels nog is. Het interviewteam komt daar later in deze rapportage op terug. De situatie is niet veranderd. ‘Focus op Vakmanschap’ is springlevend. Bestuurders spreken dan ook veelal van een groot gevoel van urgentie en een forse, positieve dynamiek binnen de organisatie. De mbo-scholen zijn dan ook zonder uitzondering aan de slag. De mate waarin en de wijze waarop wordt sterk bepaald door de eigen uitgangspositie dan wel die van de onderscheiden (clusters van) opleidingen. Het interviewteam stelt vast dat er sprake is van een breed gedeeld gevoel van urgentie om het mbo sterker in positie te brengen. Bestuurders willen de vitaliteit, de herkenbaarheid en de kwaliteit van de opleidingen versterken. Zij richten het vizier op de realisatie van een doelmatig en doeltreffend aanbod en op de versterking van de marktpositie van het mbo. Dat laatste met name gericht op de instroom in mbo-4. Dat is volgens de bestuurders overigens niet alleen in het belang van het mbo, maar ook in dat van economie en samenleving. Deugdelijk en eigentijds mbo is immers één van de noodzakelijke pijlers voor duurzaam herstel van welvaart en welzijn. Versterking van de marktpositie van het mbo, dat kwalitatief en kwantitatief kan voldoen aan de vraag vanuit de arbeidsmarkt, en dat een solide basis vormt voor doorstroom naar het hbo, is dan ook terecht één van de essenties van het Actieplan. De bestuurders van de mbo-scholen zijn nadrukkelijk betrokken bij het proces van implementatie en geven hier veelal ook persoonlijk leiding aan. Het lijkt er sterk op dat de bestuurders ‘dichter op de schoolorganisatie’ functioneren dan in de jaren ervoor, meer in de rol van schoolleider. Een even noodzakelijke als te waarderen ontwikkeling. Ook is over het algemeen sprake van een duidelijke project- en programmaorganisatie, waarbij de daadwerkelijke implementatie via de lijn verloopt. Hoewel te typeren als het begin van een ontwikkeling valt op dat het thema kwaliteits management hoog op de agenda staat. De geplande oprichting van de Stichting Kwaliteitsmanagement MBO is daarvan een illustratief voorbeeld. Veel scholen hebben belangstelling voor de uitvoering van een audit onder de inhoudelijke regie van deze stichting. Datzelfde geldt voor de uitvoering van opleidingsanalyses op basis van de methodiek MBO Beter Light, een instrument dat MBO15 heeft laten ontwikkelen samen met externe deskundigen en enkele mbo-scholen.
9
Tevens is positief te kunnen vaststellen, dat zowel de professionaliserings- als de doelmatigheidsagenda van de mbo-scholen in toenemende mate worden geïntegreerd in die van het Actieplan mbo en de eigen strategische koers. Natuurlijk maakt één zwaluw nog geen zomer. En moet er nog veel water door de zee voordat de ambities en doelstellingen van het Actieplan mbo gerealiseerd zijn. Maar duidelijk is dat het de bestuurders van de mbo-scholen menens is om de kwaliteit van het mbo op een hoger plan te tillen. De tendens naar meer standaardisatie van processen, procedures en onderwijskaders is onmiskenbaar. Het beoogd resultaat van deze standaardisatie: versterking van de effectiviteit, efficiency en kwaliteit in combinatie met een vergroting van de professionele ruimte voor de multidisciplinair samengestelde onderwijsteams. Ook dit is een noodzakelijke beweging. Standaardisatie, in combinatie met professionele ruimte voor de onderwijsteams, vormt een randvoorwaarde voor succes. Punt van aandacht is het veranderkundig vermogen van de bestuurders, respectievelijk de onderwijsorganisaties. Naar de waarneming van het interviewteam hebben de mbo-scholen nog steeds moeite om voldoende aandacht te besteden aan de wijze waarop het Actieplan op een professionele wijze geïmplementeerd kan worden. Er is niet op alle scholen voldoende kennis en vaardigheid voorhanden om de veranderkundige processen in goede banen te leiden. Ook de risicofactoren zijn niet altijd even goed in beeld. Het verdient dan ook aanbeveling om in de professionaliseringsprogramma’s aandacht te besteden aan de vergroting van het veranderkundig vermogen van de organisatie. Dit kan ook in de vorm van programma’s die scholen in staat stellen werkendeweg, dus in de praktijk van alledag, zich de nodige kennis en vaardigheden eigen te maken. ‘De basis op orde’ en ‘de lat omhoog’ blijken dus geen lege hulzen te zijn, maar springlevende doelstellingen waarmee de mbo-scholen aan de slag zijn gegaan. De focus is in deze fase primair gericht op de doelstelling ‘het huis op orde’. Die volgorde kent een eigen logica. De aanwezigheid van gestandaardiseerde bedrijfsprocessen en procedures, een gewoon goed georganiseerde school dus, is een ijzeren randvoorwaarde om opleidingen aan te bieden die het predicaat kwalitatief hoogwaardig verdienen. Ook noodzakelijk om de opleidingsteams in positie te brengen, zodat die de beschikbare professionele ruimte kunnen benutten. En daarmee kunnen zorgen voor diversiteit als het gaat om de programmering en inrichting van de opleidingen. Immers elke opleiding dan wel cluster van verwante opleidingen heeft eigen kenmerken, een eigen dna, waarop programmering en inrichting geënt moeten zijn. Het moge duidelijk zijn dat de ene mbo-school het huis beter op orde heeft dan de andere. Niet verwonderlijk, elke organisatie kent zijn eigen Werdegang. Uiteindelijk is bepalend of tijdig de beoogde resultaten worden geboekt.
10
Ten slotte nog een tweetal kritische succesfactoren. Het vizier is nu gericht op de voorbereidingen van de daadwerkelijke implementatie van de kernthema’s van het Actieplan. Waar 2012/2013 getypeerd kan worden als het jaar van ‘het huis op orde’, zal 2013/2014 een ‘ontwerpjaar’ zijn. De ‘proof of the pudding’, de echte invoering dus, zal met name vanaf 1 augustus 2014 aan de orde zijn. Om tijdig en succesvol te kunnen implementeren zijn de mbo-scholen ook afhankelijk van externe actoren en factoren. Zoals eerder aangegeven hebben de brieven van de minister van 30 januari en 12 februari 2013 een groot deel van de zorgen van de scholen weggenomen. Scholen blijven zich echter zorgen maken over de tijdige oplevering van de kwalificatiedossiers. Dat is gebleken in nagenoeg elk van de 65 gevoerde gesprekken. Scholen verwachten spoedig herziene dossiers, die voldoen aan de 20 punten die in de brief van de minister van 10 oktober 2011 zijn vastgelegd. De tijd begint ondertussen voor veel scholen te klemmen. Het feit dat de scholen twee jaar na de publicatie van het Actieplan mbo nog niet beschikken over goedgekeurde herziene dossiers dreigt een negatief effect op het implementatieproces te hebben. Verlies aan urgentie, tempo en dynamiek zijn de begrippen waarmee de gesprekspartners tijdens de interviewronde hun zorgen verwoorden. Over het feit dat dit thema, gezien haar brief van 18 maart 2013 aan het bestuur van SBB, de bijzondere aandacht van de minister verdient kan geen misverstand bestaan. Ten slotte: de mbo-scholen werken hard aan de voorbereidingen van de implementatie van het Actieplan. De zaken staan er goed voor. Maar de negatieve effecten van externe factoren op de voorbereiding, het tempo, de dynamiek en uiteindelijk de implementatie zelf van het Actieplan mogen niet onderschat worden. Het is van groot belang dat de afspraken over de herziening van de dossiers worden nagekomen. Hetzelfde geldt voor de uitwerking van de regelgeving rond onderwijstijd in lijn met hetgeen de minister tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen heeft aangegeven. Als de externe belemmeringen op een adequate wijze worden opgeheven zijn de mbo-scholen in positie om van het Actieplan mbo een succes te maken.
11
4
De thema’s in kaart
Onderwijstijd Het onderwerp Onderwijstijd behoort als zodanig niet tot de thema’s van het Actieplan mbo. Maar ook in deze ronde is het onderwerp in elk van de gesprekken nadrukkelijk aan de orde geweest. En dat volstrekt terecht. Vóór de brief van 30 januari 2013 voornamelijk als probleem, na de brief steeds meer als oplossing. Het arrangement onderwijstijd zoals de minister dat beschrijft in haar brief, biedt de mbo-scholen de mogelijkheid intensivering en verkorting op een even degelijke als eigentijdse wijze vorm en inhoud te geven. Boven het thema zweefde aanvankelijk het beeld van ‘terug naar de school, waarin de klassikale les de exclusieve werkvorm is’. Een dergelijke realisatie zou voor scholen onbetaalbaar zijn en is ook niet meer van deze tijd. Daarnaast hechten scholen ook sterk aan de inzet van andere werkvormen. Denk aan de inzet van ict om leerprocessen te versnellen, te verbeteren en/of attractiever te maken. Het nieuwe arrangement voor onderwijstijd wordt door de scholen gezien als een doorbraak, die toekomstgericht is en, zoals aangegeven, intensivering en verkorting daadwerkelijk rendabel maakt. De scholen zijn nu aan zet: het is hun taak opleidingen te maken die zich kenmerken door een uitgekiende balans tussen kennis, inzicht en vaardigheid. En een gebalanceerde inzet van werkvormen: de altijd noodzakelijke klassikale lessen in combinatie met individuele en collectieve projectopdrachten, werken in en met simulaties, binnenschoolse praktijk, ictopdrachten en beroepspraktijkvorming. Gastdocenten en instructeurs die onder verantwoordelijkheid van bevoegde docenten of opleidingsteams direct betrokken zijn bij de uitvoering van de opleidingsprogramma’s. Multidisciplinaire teams dus. De urennorm is – zoals die nu wordt voorgesteld – prima werkbaar, door de combinatie van het nieuwe onderwijstijdarrangement en het feit dat met inachtneming van de 700 uur begeleide onderwijstijd in het eerste leerjaar het mogelijk is de uren flexibel over de leerjaren te spreiden. Kortom: de mbo-scholen zijn in positie en nu is het een kwestie van noblesse oblige. Van beide kanten. Scholen zijn aan zet om aantrekkelijke en eigentijdse opleidingen te maken. Van de zijde van de overheid rekenen scholen op een consistente uitwerking van de maatregelen in het toezichtkader en de werkwijze van de inspectie. Ook hier is dus sprake van ‘noblesse oblige’.
Herziening kwalificatiedossiers Veel scholen maken zich zorgen over de totstandkoming van de nieuwe kwalificatiedossiers. In de brief van oktober 2011 is op duidelijke wijze vastgelegd wat de eisen van de minister zijn. Kort samengevat:
12
• Diplomeren op het niveau van het kwalificatiedossier. • Globalere omschrijvingen en minder dossiers voor de niveaus 2 en 3. • Globalere omschrijvingen, minder en bredere dossiers op niveau 4. Bovendien wordt de herziene kwalificatiestructuur mbo geacht een aanwijsbare bijdrage te leveren aan vergroting van de doelmatigheid van het aanbod. Minder versnippering, meer samenhang. De opbouw in een basisdeel, profielen en keuzedelen biedt, in combinatie met bovenstaande punten, een prima perspectief op werkbare en werkzame dossiers. Op basis hiervan kunnen scholen mbo-opleidingen maken die herkenbaar zijn voor leerlingen, ouders, bedrijven, toeleverend onderwijs, hoger beroepsonderwijs en de regionale omgeving. Voor de producenten van de dossiers is de opdracht dus duidelijk. Ook kan er geen misverstand over bestaan dat de scholen recht hebben op dossiers van topkwaliteit. De kwalificatiedossiers vormen immers het fundament waarop de teams de opleidingen ontwerpen, programmeren en inrichten. De externe omgeving vraagt van de mbo-scholen opleidingen van topkwaliteit. En daarvoor is grondstof van topkwaliteit noodzakelijk. Dat geldt voor een productiebedrijf evenzeer als voor een onderwijsorganisatie. Het interviewteam heeft, zoals eerder aangegeven, in nagenoeg alle gesprekken geconstateerd dat er bij bestuurders grote zorgen bestaan over de kwaliteit van de nieuwe dossiers en over het moment van oplevering. Het interviewteam deelt die zorgen. Immers de mboscholen moeten de mogelijkheid hebben synchroon de intensivering en de verkorting te implementeren en de herziene dossiers in gebruik te nemen. En zij moeten in staat zijn om tijdig de toeleverende scholen, de potentiële leerlingen en de ouders van informatie te voorzien. Ten slotte is het voor een deugdelijke en tijdige voorbereiding van de implementatie noodzakelijk, dat de opleidingsteams vanaf het cursusjaar 2013 - 2014 kunnen beschikken over dossiers van topkwaliteit om de opleidingen te ontwerpen. Scholen hebben aangegeven dat zij uiterlijk in de zomer van 2013 moeten beschikken over de herziene kwalificatiedossiers, willen zij hun opleidingen tijdig kunnen aanpassen. Zij maken zich zorgen over de signalen van vertraging die zij ontvangen. Zonder degelijke kwalificatiedossiers kunnen zij immers hun opleidingen niet goed inrichten. Scholen hebben een grote behoefte aan helderheid over de kwalificatiedossiers en over de uitwerking van de 20 criteria die door de minister zijn vastgelegd.
Intensiveren Scholen zijn in deze fase vooral bezig met het analyseren van de effecten van intensivering op het ontwerp van de opleidingen. De verschillen tussen de mbo-scholen of tussen (clusters van) opleidingen zijn fors. Dat heeft alles te maken met zaken als het aantal uren dat nu al is geprogrammeerd, de huidige inrichting van de opleidingen en de huidige omvang van de beroepspraktijkvorming.
13
De onderwijsorganisaties beseffen dat meer en beter onderwijs moet worden gerealiseerd voor, in het beste geval, dezelfde prijs. Zoals aangegeven bieden het beoogde nieuwe onderwijstijdarrangement en de flexibele ureninzet naar verwachting voldoende mogelijkheden de intensivering op een kwalitatief goede wijze vorm en inhoud te geven.
Verkorten Over het algemeen heeft het interviewteam rond het verkorten van de opleidingen weinig problemen geconstateerd. Dat heeft alles te maken met het feit dat bij een groot aantal mbo-scholen een fors aantal opleidingen op niveau 4 al een kortere opleidingstijd kent. En met het feit dat de selectie van opleidingen die vierjarig blijven adequaat blijkt te zijn. Opmerkelijk is dat een aantal scholen, voornamelijk uit concurrentieoverwegingen, overweegt vierjarige opleidingen toch in drie jaar aan te bieden. De vraag kan gesteld worden of er dan wel sprake is van een gelijk eindniveau.
De entreeopleiding De entreeopleiding als voorziening wordt door scholen positief gewaardeerd. Wel achten scholen het noodzakelijk de doelstellingen scherp te bewaken: • de entreeopleiding als kwalificatie om in ieder geval op de arbeidsmarkt in het eigen levensonderhoud te voorzien; • de entreeopleiding als doorstroomkwalificatie naar mbo niveau-2. De introductie van de entreeopleiding heeft bij veel mbo-scholen tot een herbezinning geleid op de eigen taak en rol bij de diverse doelgroepen. Globaal genomen onderscheiden scholen twee domeinen. • Het domein, waarbij daadwerkelijk sprake is van onderwijs. Daar is de rol en de taak van de school duidelijk. Het gaat immers om onderwijs. • Het domein waarbij ook andere disciplines aan de orde zijn, zoals gemeenten, jeugdzorg en justitie. Daar is niet de school alleen probleemeigenaar, maar de lokaalregionale samenleving. De mbo-school is dan één van de actoren die voor een deel van de oplossing kan zorgen. Bovenstaande rolopvatting sluit één op één aan bij de inzet van het Actieplan mbo, dat immers beoogt de complexiteit van de scholen te reduceren en het mbo een eigen, herkenbare plaats te geven. Het gaat dan om beroepsopleidingen op de niveaus 2, 3 en 4. Naar het oordeel van het interviewteam is het noodzakelijk dat er voor de entreeopleiding een op maat gesneden regeling komt met betrekking tot het voortijdig schoolverlaten. Volgens de huidige regels geldt iemand die een entreeopleiding heeft afgerond gewoon als voortijdig schoolverlater, tenzij hij of zij op de teldatum 1 oktober een baan heeft van minimaal 12 uur. In het laatste geval is er geen sprake van een startkwalificatie, maar geldt de
14
persoon toch niet als voortijdig schoolverlater. Bij veel bestuurders bestaat nu onduidelijkheid over deze regelgeving. Er is een grote behoefte aan helderheid. Met de ambitie om zoveel mogelijk leerlingen op niveau 2 te kwalificeren is niets mis, integendeel. Dit verhoogt immers de kansen van jongeren en jongvolwassenen op een goede startpositie op de arbeidsmarkt met perspectief op verdere ontwikkeling. Maar een- en andermaal heeft het interviewteam vastgesteld dat de mbo-scholen veel tijd en energie investeren in de leerlingen die niet verder komen dan het verwerven van een niveau-1 kwalificatie (straks de entreekwalificatie). Het doet onrechtvaardig aan, dat de mbo-scholen daarvoor als ‘beloning’ een hoog vsv-cijfer krijgen. Een punt van aandacht betreft de rol van gemeenten. Veel bestuurders hebben de indruk, dat gemeenten over het algemeen niet scherp op het netvlies hebben dat ook zij een duidelijke rol hebben. In ieder geval ten aanzien van de financiering bij bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaters uit niveau 2. En als de gemeenten wel op de hoogte zijn, dan bestaat de indruk dat zij niet bepaald enthousiast zijn over de verantwoordelijkheid die zij hierbij hebben.
Loopbaanbegeleiding Standaardisatie van procedures en professionalisering van het proces van intake, selectie en plaatsing zijn de trefwoorden waarmee de activiteiten van de mbo-scholen op het terrein van loopbaanbegeleiding gekwalificeerd kunnen worden. Nut en noodzaak daarvan worden nog versterkt door het beleid gericht op versterking van de doelmatigheid van het aanbod, de verdere reductie van voortijdig schoolverlaten en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Zoals bijvoorbeeld de grote vraag naar technisch opgeleiden en stagnerende respectievelijk weggevallen vraag naar mbo-2 gekwalificeerden in bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt. Loopbaanbegeleiding is ook gericht op vergroting van de doorstroomkansen van niveau 2 naar 3, respectievelijk van 3 naar 4. De lat omhoog impliceert immers ook de inzet om leerlingen zodanig in positie te brengen, dat alle beschikbare talenten worden benut. Loopbaanbegeleiding houdt niet op na de plaatsing, maar dient integraal onderdeel te zijn van beleid en acties. Ook hier geldt de noodzakelijke combinatie van efficiency, effectiviteit en kwaliteit. En een balans tussen de gestandaardiseerde procedures en kaders en de professionele ruimte die de opleidingsteams nodig hebben om op een adequate wijze vorm en inhoud te geven aan de begeleiding van de studieloopbaan van de leerling.
Bedrijfsvoering Zoals al eerder gezegd heeft het interviewteam geconstateerd dat de scholen fors aan de slag zijn om de doelstelling ‘de basis op orde’ te realiseren. Een positief te waarderen ontwik-
15
keling dus. Maar ook bij het thema bedrijfsvoering moet daarnaast de prestatielat omhoog. Anders gezegd: het gaat niet alleen om de basis die op orde is, maar ook om vanuit die basis als het ware het prestatieniveau van de bedrijfsvoering en daarbij behorende systemen op een hoger plan te tillen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het brede scala van ondersteunende logistieke processen, zoals activiteitenplanning, roostering, aanwezigheidsregistratie, de informatievoorziening aan leerlingen, ouders en bedrijven, het relatiebeheer met leerbedrijven etc. De introductie van audits en opleidingsanalyses zijn daarbij nuttige instrumenten. Deze brengen immers de sterke en zwakke punten van de bedrijfsvoering in kaart. Op basis daarvan en andere indicaties staan de besturen de komende periode voor de opdracht een vervolg te geven aan het project ‘de basis op orde’. Het gaat daarbij de facto om het daadwerkelijk professionaliseren van de bedrijfsvoering in brede zin. Om het creëren van een professioneel klimaat, waarin eenieder de verantwoordelijkheid neemt om de goede dingen te doen en de dingen goed te doen. Met als eindresultaat een goed georganiseerde school met bedrijfsprocessen die als een geoliede machine lopen. Het interviewteam constateert dat scholen op dit punt stevige vorderingen hebben geboekt. Steeds meer scholen beschikken over een systematiek van team- en sectorplannen en kunnen ook op basis van voortgangsinformatie de vorderingen van de plannen volgen. Wat planning en control betreft zijn de laatste tijd flinke verbeteringen gerealiseerd.
Onderwijskundige bedrijfsvoering In de passage over onderwijstijd zijn al enkele zinnen gewijd aan de onderwijskundige bedrijfsvoering in relatie met onderwijstijd en intensivering. Kortheidshalve zij naar de inhoud van bedoelde passage verwezen. Het interviewteam hecht er aan op te merken dat de mbo-scholen over het algemeen een forse koerswijziging hebben gerealiseerd ten aanzien van de onderwijskundige bedrijfsvoering. De dikwijls sterk ideologisch gedreven onderwijsvisie, zoals die zich manifesteerde in de jaren van het competentiegericht onderwijs, heeft plaatsgemaakt voor een zakelijke en doordachte aanpak. Het dna van de opleiding en de leerkenmerken van de leerlingen gerelateerd aan de onderscheiden opleidingen en niveaus zijn steeds meer leidend. De opleidingsteams worden in positie gebracht om hun professionele ruimte te benutten. Scholen werken aan de realisatie van opleidingen met een uitgewogen balans tussen kennis, vaardigheden en inzicht en met een variëteit aan werkvormen. De mbo-scholen hebben echt de ambitie kwaliteit te leveren. Dit ten faveure van de leerlingen, de bedrijven en de vervolgopleidingen. Interessant is dat het werk- en denkschema van de commissie-Dijsselbloem (februari 2007) werkendeweg en stilaan is geïncorporeerd. De minister verantwoordelijk voor het WAT, geconcretiseerd in de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kwalificatiedossiers, de scholen voor het HOE. Maar ook op het niveau van de school is het werk- en denkschema herkenbaar. Het bestuur als verantwoordelijke voor het WAT, de opleidingsteams voor het
16
HOE. Daarmee is er alle ruimte voor een eigen koers bij de onderwijskundige keuzen. Dat is een positief te waarderen ontwikkeling. Wel moet ook duidelijk zijn dat een normatief beoordelingskader op nationaal niveau, waar het de keuzen van de mbo-scholen betreft, niet meer aan de orde is. Het interviewteam merkt op dat de inzet van ict-middelen om leerprocessen te versnellen, te verbeteren of attractiever te maken, nog zwak ontwikkeld is. Bestuurders bevestigen die analyse. Het lijkt erop dat ontwikkelingen die in de loop van de jaren negentig in gang zijn gezet grotendeels zijn stilgevallen. Daarvoor zullen meerdere redenen zijn, maar het beeld bestaat dat het arrangement onderwijstijd, zoals dat de afgelopen jaren aan de orde was, dit mede heeft veroorzaakt. Natuurlijk heeft de inzet van informatie- en communicatietechnologie ook beperkingen, maar waar functioneel moeten de mogelijkheden benut kunnen worden om degelijk en eigentijds onderwijs te maken.
Tevredenheidonderzoeken Bij de tevredenheidsonderzoeken is er sprake van werk in uitvoering. Het tevredenheidonderzoek van het JOB bestaat al een aantal jaren en krijgt nu zijn wettelijke verankering. Op dit moment staan de tevredenheidonderzoeken onder medewerkers op de agenda. Als derde in de cyclus volgen dan de bedrijven. Ten behoeve van de functionaliteit en hanteerbaarheid van het laatstgenoemde is het naar het oordeel van de bestuurders noodzakelijk dit onderzoek te richten op leerbedrijven. Een opvatting die het interviewteam van harte onderschrijft.
Taal en rekenen De bestuurders blijven bezorgd over de effecten van de slaag/zakregeling voor de leerlingen op niveau 2. Het gaat hierbij dus om leerlingen die een voldoende halen voor de beroepsgerichte vakken, maar geen diploma halen vanwege een onvoldoende voor Nederlands of rekenen. Veel bestuurders achten dit onrechtvaardig en voorzien een grote stijging van het aantal voortijdig schoolverlaters. Naar het oordeel van het interviewteam is dit een belangrijk thema dat een hoge plaats verdient op de agenda van de minister.
Professionalisering In het voorjaar van 2012 hebben de mbo-scholen hun startplannen professionalisering bestuur en management, onderwijsgevenden en ondersteunende functionarissen ingediend. Op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de MBO Raad heeft MBO15 de startplannen beoordeeld. Tevens heeft MBO15 gerapporteerd naar de individuele mbo-scholen door de oplevering van een adviesbrief en naar de opdrachtgevers en de mbosector in de vorm van een generieke rapportage. In het najaar van 2012 is een aanvulling op het Bestuursakkoord overeengekomen en heeft OCW budgetten ter beschikking gesteld voor de scholing van examenfunctionarissen.
17
Het interviewteam heeft met de beleidsdirectie BVE en de directie Leraren afgesproken dat het project professionalisering tijdens de interviewronde op de gespreksagenda staat. Het gaat hierbij slechts om een eerste oriëntatie op de stand van zaken van de projectuitvoering. De doorlooptijd tussen het startmoment van de scholen en de planning van de interview ronde was immers te kort om diepgaand over geboekte resultaten te spreken, hoewel dat in een aantal gesprekken wel is gebeurd. De ingediende plannen zijn over het algemeen goed en duidelijk. De aanvullende informatie in verband met de uitbreiding van het project professionalisering en dat van de examenfunctionarissen is aangeleverd. Ook heeft een aantal scholen een beknopt voortgangsverslag opgeleverd respectievelijk een geactualiseerd startplan. Het is vanzelfsprekend te vroeg om op dit moment conclusies te trekken. Daarom is nu juist voorzien in een ronde ‘tussenbalans opmaken’ in juni 2013. Reden om nu te volstaan met enkele impressies: • De mbo-scholen zijn over het algemeen goed van start gegaan en hebben deels de plannen nader uitgewerkt. • De inzet van scans, nulmetingen en professionaliseringsplannen is groot te noemen. • De koppeling respectievelijk integratie met het Actieplan mbo is op een snelle en adequate wijze gerealiseerd. • De koppeling met de PDCA-cyclus is nog onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de koppeling met kwaliteitsmanagement die als ‘dunnetjes’ getypeerd kan worden. • Een aantal mbo-scholen vervangt het bewerkelijke systeem van functionerings- en beoordelingsgesprekken gekoppeld aan een persoonlijk ontwikkelingsplan door een jaarlijks ontwikkelingsgesprek op basis van een duidelijke gespreksagenda en set van afspraken. • De trend naar versterking van de HR-functie door de contractering van gekwalificeerde functionarissen van buiten is onmiskenbaar. De afdelingen personeel & organisatie ontwikkelen zich in toenemende mate van de klassieke personeels- en salarisadministratie naar afdelingen die zich richten op de ontwikkeling van het human resourcebeleid en de ondersteuning bij de implementatie daarvan. • Professionalisering wordt nog te veel gezien als ‘op cursus gaan’. Dat kan in bepaalde situaties nuttig zijn, maar niet generiek gezien. Het rendement van het volgen van trainingen, workshops en cursussen is in veel gevallen aanwijsbaar laag. Met andere woorden: professionaliseren is meer dan opleiden en trainen alleen. • De zoektocht naar geëigende methoden en werkvormen is in volle gang. De sleutel ligt ergens bij aanpakken als training on the job en leren door doen zoals het ontwerpen van opleidingen. Maar de zoektocht is nog gaande en de oplossingen zijn nog niet uitgekristalliseerd. • Het onderwerp verandermanagement ontbreekt nog grotendeels in de professionaliseringsagenda van de scholen. Het is belangrijk dat dit onderwerp alle aandacht krijgt in de nabije toekomst.
18
Het is duidelijk dat er rond professionalisering sprake is van een ‘inhaalbeweging’. De ontwikkeling, waarvan de contouren in 2010 zichtbaar waren, zet zich dus door. Even terecht als noodzakelijk. Het prestatievermogen van een organisatie is de optelsom van de prestaties van de individuele medewerkers. De sleutel tot goed onderwijs ligt linksom of rechtsom bij de onderwijsgevenden. Zij zijn degenen, die uiteindelijk bepalen hoe hoog de prestatielat ligt. Het interviewteam heeft vastgesteld dat dit voor de bestuurders van de scholen duidelijk is. De voortvarende aanpak van het thema professionalisering is illustratief. Ook bij het thema professionalisering komt de zwaluw weer aanvliegen, maar de start geeft in ieder geval vertrouwen.
Doelmatigheid Het thema ‘macrodoelmatigheid’ is redelijk recent landelijk geagendeerd. Daarbij is soms van de zijde van het georganiseerd bedrijfsleven een beeld gecreëerd alsof mbo-scholen bij het aanbieden van opleidingen ‘maar wat doen’, zonder zich te bekommeren om het toekomstperspectief van de leerlingen. Het tegendeel is waar. Natuurlijk zijn er opleidingen waarbij vraagtekens gezet kunnen worden. Maar dat zijn uitzonderingen die de regel bevestigen. De bestuurders geven, naar het oordeel van het interviewteam terecht, aan dat in essentie sprake dient te zijn van een doelmatig aanbod aan mbo-opleidingen. Een situatie dus, waarbij macrodoelmatigheid en doelmatigheid bezien vanuit het lokaalregionale niveau met elkaar in harmonie zijn. Het realiseren van die match is complex. Het thema vraagt dus van alle betrokken partijen een slagvaardige en doordachte aanpak. Het mbo kent geen traditie van portfoliobeleid. Niet verwonderlijk na de processen van schaalvergroting en aanbodverbreding die zich in de jaren negentig hebben voltrokken. En dat ook in een markt die lange tijd als groeimarkt kon worden getypeerd. Het ontwikkelen van portfoliobeleid bevindt zich derhalve in de startfase. Uiteindelijk zal portfolio en externe doelmatigheid een integraal onderdeel moeten uitmaken van het opleidingenbeleid en kwaliteitsbeleid van de school. Het interviewteam heeft in oriënterende zin gesproken over het portfoliobeleid. MBO15 heeft naast het interviewteam een doelmatigheidteam geformeerd, dat vraaggericht de mbo-scholen adviseert en faciliteert. Onder verantwoordelijkheid van het programmamanagement verzorgt dit team periodiek tussenrapportages over de voortgang. Recent heeft het doelmatigheidteam een eerste tussenrapportage aan de beleidsdirectie BVE uitgebracht. Ten aanzien van portfoliobeleid werkt MBO15 met de volgende tweedeling: • Intern portfoliobeleid, waarbij periodiek ijking plaatsvindt van de effectiviteit, efficiency en kwaliteit van het aanbod. • Extern portfoliobeleid, waarbij periodiek ijking plaatsvindt als het gaat om zaken als arbeidsmarkt- en doorstroomrelevantie, aanbod op lokaalregionaal niveau en samenwerkingsverbanden tussen mbo-scholen onderling.
19
Op dit moment is de focus primair gericht op de interne toetsing. Soms in combinatie met de externe toetsing, maar meestal vindt die in een vervolgfase plaats. Het is vanzelfsprekend dat een gemeenschappelijke aanpak van extern portfoliobeleid een stevig beroep doet op de bestuurlijke verantwoordelijkheid. Waar samenwerking tussen scholen gewenst dan wel noodzakelijk is, zal de realisatie ongetwijfeld met vallen en opstaan tot stand komen. Maar het begin is gemaakt. Behalve bovengenoemde punten zijn voor de realisatie van een succesvol doelmatigheidsbeleid de volgende factoren van belang : • De versnippering bij een aantal opleidingen wordt mede veroorzaakt door het fijnmazige crebosysteem. Een realistisch beeld is pas mogelijk als de herziening van de kwalificatiestructuur mbo een aanwijsbare bijdrage levert aan de versterking van de doelmatigheid van het aanbod. Anders gezegd: de herziene kwalificatiestructuur moet daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de versterking van de doelmatigheid van het opleidingsaanbod mbo. • Er wordt niet of nauwelijks een verbinding gemaakt tussen doelmatigheid van het aanbod en onderwijstijd. Beter gezegd: de inzet van informatie- en communicatietechnologie. Leren op afstand door een digitale verbinding aan te leggen tussen verschillende vestigingen van een onderwijsorganisatie is ook een instrument om de interne doelmatigheid te versterken. • Uitruil van opleidingen respectievelijk overdracht ervan behoort vanzelfsprekend tot het repertoire van maatregelen om de doelmatigheid te versterken. Uit onderzoek is echter dikwijls gebleken dat leerlingen een andere opleiding kiezen als het aanbod in de betreffende stad of nabije omgeving ontbreekt. Een aspect dat de nodige aandacht verdient van de betrokken partijen. • De huidige wetgeving biedt de mbo-scholen niet of nauwelijks mogelijkheden samenwerkingsverbanden te sluiten die duurzaam en governance proof zijn. Het laatstgenoemde punt bedoeld als verzamelbegrip voor aspecten als inschrijving, diplomering, bekostiging, accountants- en inspectie-eisen en beperkte administratieve lasten. Alle reden de mogelijkheden te verruimen. Het team doelmatigheid van MBO15 zal in zijn separate rapportages enkele van deze aspecten nader uitwerken. Ten slotte merkt het interviewteam op dat het noodzakelijk is dat individuele mbo-scholen op een efficiënte wijze jaarlijks beleidsinformatie ter beschikking krijgen over de carrière van hun (on)gediplomeerde schoolverlaters op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs. Natuurlijk kunnen scholen deze informatie ook tegen hogere kosten zelf verzamelen. Het is echter efficiënter en effectiever als beleidsinformatie over de feitelijke carrière op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs van mbo’ers per instelling in kaart wordt gebracht door bijvoorbeeld het CBS. Voor onderzoek hiernaar kan gebruik worden gemaakt van beschikbare basisregisters (polisadministratie, diplomaregisters e.d.).
20
De noodzaak om op een toegankelijke wijze over deze informatie te kunnen beschikken is evident. Ook al omdat dan een scherp en betrouwbaar beeld ontstaat van de startpositie van de leerlingen op de arbeidsmarkt. in essentie gaat het immers om beantwoording van de volgende twee vragen : • Heeft de mbo-gekwalificeerde werk? • En zo ja, op het geëigende niveau? Ook genereren de gegevens informatie over leerlingen die starten in het hbo.
Bekostiging In de startrapportage ‘De basis op orde, de lat omhoog’ heeft het interviewteam zich beperkt tot enkele saillante punten ten aanzien van de voorstellen voor het verdeelmodel. De mbo-scholen zijn zeer content met het perspectief dat de minister heeft geboden met betrekking tot de bekostiging van het vierde leerjaar van de vierjarige mbo-opleidingen. Waar sprake is van een nominale opleidingsduur van vier jaar is het even logisch als rechtvaardig dat sprake is van 100% bekostiging in het vierde jaar. Dat geldt naar het oordeel van het interviewteam ook voor een zekere verruiming van de doorstroommogelijkheden op basis van een 100% bekostiging. Wat de bekostiging van de entreeopleiding betreft verwijst het interviewteam kortheidshalve naar de betreffende passage in deze rapportage. Wat de prijsfactoren betreft heeft het interviewteam in het tweede deel van de interviewronde vastgesteld, dat prolongatie van de methodiek van prijsfactoren in al of niet gemodificeerde vorm gekoppeld aan (clusters van) opleidingen op brede steun kan rekenen. Dat geldt ook voor het voornemen na oplevering van de herziene kwalificatiedossiers finale besluitvorming te plegen over de uiteindelijke set van prijsfactoren.
21
5
De aanbevelingen
Aan de minister • De mbo-scholen werken hard aan de voorbereidingen van de implementatie van het Actieplan mbo ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’. Blijf dan ook de ingezette koers volgen. • Handhaaf de invoeringsdatum van 1 augustus 2014, zodat de mbo-scholen in de positie zijn om, zoals afgesproken, de intensivering en verkorting van opleidingen synchroon in de tijd te realiseren met het moment waarop de scholen de herziene kwalificatiedossiers in gebruik nemen. • Zie er dan ook op toe dat de herziene kwalificatiedossiers tijdig, dus in de zomer van 2013, worden opgeleverd. En zie erop toe dat de kwalificatiedossiers voldoen aan de 20 criteria zoals vastgelegd in de brief van 10 oktober 2011, de geformuleerde doelstellingen daadwerkelijk waarmaken en voldoen aan het predicaat kwalitatief hoogwaardig. • Indien u zich genoodzaakt ziet de scholen ruimte te bieden wat betreft de implementatie van het Actieplan mbo, hanteer dan het volgende scenario: - Werk met een implementatiejaar. Er is dan sprake van twee implementatiedata: 1 augustus 2014 en 1 augustus 2015. - Zie er ook in dit scenario op toe dat alle herziene kwalificatiedossiers beschikbaar zijn, zodat de mbo-scholen zelf kunnen bepalen welke opleidingen op 1 augustus 2014 behoren tot de startgroep. • In de brief van 30 januari 2013 is een nieuw arrangement onderwijstijd vastgelegd, dat van harte de steun van de mbo-scholen heeft. Het arrangement maakt de intensivering zowel uitvoerbaar als financierbaar en biedt daadwerkelijk perspectief op degelijke en eigentijdse opleidingen. Werk dan ook bovenbedoeld arrangement één op één uit in een regeling, zonder verdere mutaties dan wel beperkingen. Dit naar de geest en de letter van de brief van 30 januari 2013. Zorg voor een hierop aangepast toezichtkader van de inspectie. • Geef zo snel mogelijk duidelijkheid over de uitwerking van het bekostigingsverdeelmodel. Realiseer daarbij de 100% bekostiging in het vierde leerjaar van mbo-4, bied een zekere verruiming van de doorstroommogelijkheden en handhaaf in al of niet gemodificeerde vorm de huidige prijsfactoren. • Besteed aandacht aan de (mogelijke) effecten die de randvoorwaarden bij de entreeopleiding hebben op bepaalde groepen leerlingen. Bevorder in dat kader ook een actieve rol van gemeenten. • Geef de mbo-scholen de ruimte zelf vorm en inhoud te geven aan hun intern- en extern portfoliobeleid in het kader van de realisatie van een doelmatig aanbod aan mbo-opleidingen. Zie dan ook op korte termijn af van eventuele interventies van uw zijde of van de zijde van andere organisaties. Maak in het voorjaar van 2014 de balans op en bepaal dan of overheidsinterventies noodzakelijk zijn en zo ja welke.
22
• Leg een verbinding tussen doelmatigheidsbeleid en onderwijstijd. Bied de mogelijkheid informatie- en communicatietechnologie in te zetten ten behoeve van de uitvoerbaar- en financierbaarheid van mbo-opleidingen. Verruim de samenwerkingsmogelijkheden tussen mbo-scholen zodanig dat die ook governance-proof zijn. • Ontwerp in het kader van de herbezinning op de wettelijke taken op korte termijn een arrangement voor de ontwikkeling en het onderhoud van de kwalificatiedossiers, dat efficiency, effectiviteit, herkenbaarheid en kwaliteit garandeert. Dit in combinatie met verantwoorde doorlooptijden en flexibiliteit. Dit alles op basis van uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kwalificatiedossiers, het WAT. • Blijf de mbo-scholen aanspreken op het richten van de focus op de essenties van het Actieplan mbo: ‘De basis op orde, de lat omhoog’. • De realisatie van de doelstellingen van het Actieplan mbo is voor de scholen een majeure opdracht. De mbo-scholen hebben daaraan hun handen vol. Bevorder daarom ook in de voorliggende periode zo veel mogelijk een ambiance van beleidsrust.
Aan de mbo-bestuurders • Werk voortvarend verder aan de voorbereidingen van de implementatie van het Actieplan mbo. Blijf de focus richten op de essenties: ‘De basis op orde’ en ‘de lat omhoog’. • Vergeet daarbij zeker de verhoging van de prestatielat niet. Uiteindelijk gaat het om de versterking van de kwaliteit van de mbo-opleidingen. • Zet in op het professionaliseren en standaardiseren van bedrijfsprocessen, procedures en onderwijskaders. Het mbo is en blijft immers ‘massamaatwerk’. • Breng de onderwijsteams in positie. Stimuleer ze om de beschikbare professionele ruimte daadwerkelijk te benutten. En bied ze de mogelijkheid zelf zorg te dragen voor het ontwerp van de opleidingen en de daaruit voortvloeiende programmering en inrichting ervan. Dit binnen de kaders van uw verantwoordelijkheid voor het WAT. Bezie ook de mogelijkheden de leerlingen op een actieve wijze te betrekken bij het ontwerp van opleidingen. • Zorg voor permanente communicatie met de onderwijsteams. En bevorder dat het begrip onderwijskundig leiderschap op een hoog kwaliteitsniveau vorm en inhoud krijgt. • Zorg voor voldoende aandacht voor een goede infrastructuur om ict-toepassingen kwalitatief en kwantitatief mogelijk te maken. • Blijf alert op het thema bedrijfsvoering. Werk aan continue kwaliteitsverbetering. • Zie het Actieplan mbo ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’ niet als een project. De basis op orde en de prestatielat omhoog zijn de kern van een florerende onderwijsorganisatie. Maak dat integraal onderdeel van de eigen PDCA-cyclus. In een professionele organisatie gaat het immers voortdurend om de dialoog met de professionals. En om de daarbij behorende systematiek om te sturen op concrete resultaten. Ook dat mag van professioneel opererende onderwijsteams worden verwacht. • De essenties van het Actieplan mbo beogen niets meer of minder dan de (verdere) versterking van de vitaliteit, herkenbaarheid, doelmatigheid, marktpositie en kwaliteit van het mbo. Accepteer dan ook geen attitude gericht op het behalen van zesjes en kleine zevens.
23
• Neem het intern- en extern portfoliobeleid serieus. Werk daaraan gericht en concreet. Neem en houd ook het initiatief in eigen hand. Immers, u kent de lokaalregionale context. Laat zien dat mbo-scholen prima in staat zijn zorg te dragen voor een doelmatige inzet van publieke middelen. • Professionalisering is in essentie het creëren van een professionele cultuur. Het is dus meer dan alleen opleiden en scholen. Richt het beleid dan ook op het realiseren van bedoelde cultuur. En zet daarbij creatieve, werkbare en werkzame methoden in. • De implementatie van het Actieplan mbo betekent het uitvoeren van een complex veranderingsproces. Besteed binnen het professionaliseringsbeleid dan ook de noodzakelijke aandacht aan de veranderkundige aspecten. Immers het invoeringsproces zelf is ook cruciaal om de operatie te doen welslagen.
Aan eenieder Blijf aan de slag om het mbo in Nederland groeiend en bloeiend te houden. Uiteindelijk gaat het altijd om de realisatie van mbo-opleidingen die: • Jongeren en jongvolwassenen een sterke startpositie op de arbeidsmarkt bieden met perspectief op verdere ontplooiing in werk en verdere scholing, of: • Jongeren en jongvolwassenen een sterke startpositie in het hbo bieden met uitzicht op het behalen van de hbo-bachelor. • Jongeren en jongvolwassenen bouwstenen leveren voor een stevige basis in het leven. Sterke, optimistische en betrokken burgers dus. • En volwassenen de kans bieden zich te scholen.
24
25
Colofon De basis op orde, de lat omhoog: het vervolg is een uitgave van: Programmamanagement MBO15 Horaplantsoen 20 6717 LT Ede Postadres: Postbus 7001, 6710 CB Ede Telefoon: (0318) 64 85 68 Gesprekken en tekstproductie: Leo van den Hoek (adviseur), Rob de Lusenet (adviseur) Ondersteuning gesprekken en tekstcommentaar: Hans van Nieuwkerk (programmamanager MBO15, chef d’équipe interviewteam) Verslaglegging: Gerda Mol Korving (projectsecretaris) Eindredactie: Rutger Zwart Vormgeving: Lauwers-C, Nijmegen
26