Mens en dier
In zijn boek Uit de Akasha-kroniek (Amsterdam 2003) beschrijft Rudolf Steiner de opeenvolgende ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel. Als we deze beschrijving in ons opnemen, doen we er goed aan ons te realiseren dat Rudolf Steiner hier niet put uit manuscripten die voor een ieder te lezen zijn. Hij kon op helderziende wijze putten uit een spirituele bron waarin alle gebeurtenissen opgeslagen worden. Voor niet-helderzienden is de hierna volgende informatie onverifieerbaar, en daarmee, naar huidige maatstaven, onwetenschappelijk. Hoe het ook zij, de door Steiner vermelde feiten kunnen op z'n minst gebruikt worden als werkhypothese. Al studerend kan men dan voor zichzelf uitmaken welke elementen aanvaardbaar zijn en welke niet. Twijfel is het begin van elke wetenschap. Daaraan vooraf gaat onze bereidheid `het voordeel van de twijfel' te geven aan iemands stellingen. De Akasha-kroniek is voorzichtig te vergelijken met het Grote Boek van Sint Nicolaas Alle daden van ieder mens staan erin opgeschreven
De volgende reeks 7 ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel komt naar voren uit Steiners werk: 1.
Oude Saturnus
2.
Oude Zon
3.
Oude Maan
4.
Aarde met de volgende fasen: 4.1. Polair; 4.2. Hyperborea; 4.3. Lemurië; 4.4. Atlantis; 4.4.1.
Oer-Indische cultuurperiode;
4.4.2.
Oer-Perzische cultuurperiode;
4.4.3.
Egyptisch-Babylonische cultuurperiode;
4.4.4.
Grieks-Romeinse cultuurperiode;
4.4.5.
Vijfde na-Atlantische cultuurperiode (heden).
4.4.6.
En verder in de toekomst: Russische cultuurperiode;
4.4.7.
Chinese cultuurperiode
5.
Jupiter
6.
Venus
7.
Vulcanus
De zeven ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel, van Oude Saturnus in het verre verleden tot Vulcanus in de verre toekomst.
1
In onder andere De wetenschap van de geheimen der ziel geeft Rudolf Steiner een beschrijving van het ontstaan van ons zonnestelsel. De zogenaamde `engelhiërarchieën' leggen, spiritueel gesproken en onzichtbaar voor de huidige waarnemingsorganen, de basis voor het huidige zonnestelsel en scheppen door deze daad op hetzelfde moment de tijd. Steiner noemt deze situatie de Oude Saturnus naar de Griekse god van de tijd, in het Grieks Kronos. De kiemen voor wat later het fysieke lichaam van de mens moet worden, worden hier gelegd. Er is niet in jaren aan te geven hoe lang geleden deze scheppingsdaad heeft plaatsgevonden. Na deze eerste fase wordt geschetst hoe de volgende fase zich ontwikkelt. De tweede fase wordt de Oude Zon genoemd. Naast het zich verder ontwikkelende fysieke lichaam worden door de scheppende engelhiërarchieën de kiemen gelegd voor het etherlichaam. De ontwikkeling zet zich voort en de derde fase ontstaat: de Oude Maan. De verdere vervolmaking van het fysieke lichaam en van het etherlichaam vindt plaats. Er wordt dan een derde element toegevoegd: het astraal lichaam. Bij de daaropvolgende fase wordt van de Aarde gesproken. De voorafgaande ontwikkeling van de eerste drie wezensdelen zet zich voort maar er wordt nu een vierde element toegevoegd: het menselijke Ik. Zo bezien is het fysieke lichaam van de mens het oudst, het `ik' het jongst. De `aarde; die nog geen échte aarde is, maar een samenklontering van alle planeten die tegenwoordig in ons zonnestelsel aanwezig zijn, maakt ook weer verschillende ontwikkelingsfasen door. De een na de andere planeet scheidt zich af uit de samengeklonterde massa. Langzaam ontstaat zo ons huidige zonnestelsel. Deze fasen worden aangeduid met de termen: Polair, Hyperborea (zon en aarde scheiden zich), Lemurië (de maan en de aarde scheiden zich) en Atlantis. Rudolf Steiner beschrijft vervolgens de cultuur die op het verdronken continent Atlantis aanwezig was van ongeveer 50.000 v. Chr. tot de ondergang rond 10.000 v. Chr. Na de ondergang van Atlantis konden de gevluchte mensen op verschillende plaatsen nieuwe culturen vestigen. Atlantis heeft volgens Steiner gelegen op de plek waar zich nu de Atlantische oceaan bevindt. De verhalen van Noach en zijn ark, van Utanapitsjem uit het Gilgamesj Epos en van Manu en zijn Zeven Heilige Rishi's, duiden op deze gebeurtenissen. Uit alle gebeurtenissen na de ondergang van Atlantis haalt Rudolf Steiner een aantal culturen naar voren. De genoemde volkeren zijn dermate cultuurdragend geweest dat via hen de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid in zijn totaliteit goed gevolgd kan worden. De genoemde culturen zijn: - De Oer-Indische cultuur, 7227 - 5067 v. Chr. - De Oer-Perzische cultuur, 5067 - 2907 v. Chr. - De Egyptisch-Babylonische cultuur, 2907 - 747 v. Chr. - De Grieks-Romeinse cultuur, 747 v. Chr. - 1413 n. Chr. - De vijfde na-Atlantische cultuur, 1413 - 3573 n. Chr. In de toekomst volgen er nog twee cultuurperioden: de Russische cultuurperiode en de Chinese cultuurperiode. Daarna geeft Steiner aan dat ons zonnestelsel zich verder ontwikkelt. De hele planeetverdeling zal zich wijzigen. Er worden drie komende planetaire fasen aangegeven: Jupiter, Venus en Vulcanus. De geschetste ontwikkeling van Oude Saturnus naar Vulcanus duidt op een nauwelijks te bevatten concept. Toch is voor een goed begrip van de antroposofie enige kennis hiervan noodzakelijk.
Als we iets te weten willen komen over de ontstaansgeschiedenis van de aarde en de mens kunnen we op zoek gaan naar oorkonden die ons als gidsen een weg kunnen wijzen in deze ingewikkelde materie. Als gidsen kunnen onder andere dienen: - de paleontologie (fossielen) - vergelijkende anatomie - culturele erfenissen (bouwwerken bijvoorbeeld)
2
- rotstekeningen (Lascaux in Frankrijk bijvoorbeeld) - mythologieën - embryologie - en ook Rudolf Steiners informatie afkomstig uit de Akasha Kroniek. De naam van Charles Darwin 1809-1882 mag in dit verband zeker niet ontbreken. Zijn boek On the Origin of Species by means of Natural Selection verscheen in 1859- Op de eerste dag werden er al 1250 exemplaren verkocht. En nog steeds is het boek onderwerp van menige discussie. Volgens Darwin zijn de diverse soorten levensvormen op aarde ontstaan door natuurlijke selectie, voortkomend uit de strijd om het bestaan, waarbij de sterkste overleeft. Volgens Darwin is ook de mens op deze wijze ontstaan uit de hogere primaten. Geen goddelijke creatie dus, maar evolutie.
Het spanningsveld tussen mens en dier komt ook tot uitdrukking in het volgende citaat uit Pensées (`Gedachten') van de Franse wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623-1662): Het is gevaarlijk de mens te laten zien hoe sterk hij op het dier lijkt als men hem niet tegelijkertijd zijn eigen grootsheid laat zien. Het is even gevaarlijk als men deze grootsheid aantoont en niet tegelijkertijd ook zijn verdorvenheid.
De Franse paleontoloog, priester en filosoof Pierre Teilhard de Chardin 1881-1955 betoogt onder andere in zijn Le Phénomène Humain (`Het verschijnsel mens') in 1958, dat de aarde op een zeker punt, genaamd Alfa, ontstaan is en dat de ontwikkeling zich beweegt naar een toekomstig punt Omega. Hoewel er in zijn werk Darwinistische elementen aanwezig zijn, voegt hij een spiritueel element toe. Hij neemt aan dat er een spiritueel sturend element achter de evolutie aanwezig is. Er is in zijn oeuvre een verwantschap met Steiners werk te vinden. Rudolf Steiner plaatst de ontwikkeling van de mens in de totale ontwikkeling van de kosmos, van de Oude Saturnus tot en met de toekomstige Vulcanus. Enig begrip van wat Steiner onder `geest' verstaat is noodzakelijk om zijn gedachtegang te kunnen volgen. Volgens Steiner omvat natuurkennis in de breedste zin alles wat `uitgestoten' werd tijdens het scheppingsproces - uitgestoten uit de geestelijke wereld, waardoor het in de fysiek waarneembare wereld belandde. IJsbloemen op de ramen bestaan uit bevroren water, maar waar komt de vorm vandaan? Ter vergelijking: een zichtbaar ijsblokje kan ontstaan uit onzichtbare waterdamp. De meetbare en weegbare wereld is zo bezien een aggregatietoestand van iets anders. Als we nu alléén deze uitgeademde, deze gestolde wereld bestuderen, komen we nooit bij de oorsprong. We kunnen bij wijze van spreken een gebouw afbreken en elke steen apart bestuderen, maar de creatief regulerende gedachte van de architect zullen we nauwelijks aantreffen. Zo zien we onder een microscoop wat nietgeest is. De wijsheid uit de microscoop wordt wel winterwijsheid genoemd. De vergelijking dringt zich op met de ijsbloemen die in de winter op de ramen kunnen ontstaan: gewoon bevroren water, maar waar komen de vormen vandaan? En waarom juist die vormen? Op dat moment? Om ook maar iets van de ontwikkeling van de mens te begrijpen, moeten we ons begeven in deze wereld die niet direct voor het oog zichtbaar is. Steiner vertelt ons dat de kiem voor de huidige mens op de Oude Saturnus is gelegd. Om echter de ontwikkeling goed te laten verlopen, werden er met een zekere regelmaat belemmerende elementen uitgestoten, `afgescheiden' zou men kunnen zeggen. Dit principe van uitstoting of afscheiding is essentieel voor een goed begrip van het mensbeeld dat uit de antroposofie ontstaan is. Dit uitstoten vond plaats gedurende de hele ontwikkeling door de genoemde planetaire fasen van de aarde heen. De mens stond dus aan het begin van het hele proces en is de dragende as ervan. De mens is géén eindproduct, maar was vanaf het begin betrokken bij de scheppingsdaad van de engelhiërarchieën. Dr. Hermann Poppelhaum werkt deze antroposofische gedachte verder uit in zijn boek Mensch und Tier (1928) (Ned. vert. Mens en dier).
3
Het volgende beeld kan de ingewikkelde gedachte enigszins helpen begrijpen. Laten we ons voorstellen dat de mensenkiem aanwezig is in een grote zwevende ballon. Deze mensenkiem moet zich blijkbaar in een bepaalde richting ontwikkelen voordat de ballon op de aarde landt. De ballon zweeft naar de aarde. Het moment van landing wordt steeds uitgesteld doordat zich elementen uit de mensenkiem afscheiden en als het ware uit de ballon gestoten worden. Ten eerste daalt de ballon dan minder snel en ten tweede komt er meer ruimte voor de verdere ontwikkeling van de mensenkiem. Veel elementen worden achtereenvolgens uitgestoten: te beginnen met de mineralen, dan de planten, ongewervelde dieren, de vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels, de lagere zoogdieren, de viervoetige zoogdieren, de primaten, en ten slotte de mens. Er zijn dus parallel twee niveaus waarop een ontwikkeling plaatsvindt: de geestelijke kern (= de ballon die naar de aarde daalt) en de lichamelijke drager die in al deze fasen zich uit de ballon verwijdert, zich materialiseert, en op de aarde belandt. De in de verharding getreden vormen ontwikkelen zich ieder op hun eigen aardse wijze. Als de planten en de dieren op de aarde zijn beland, vindt het proces plaats dat Darwin `evolutie' noemt. Steiner vult dus aan wat Darwin zegt, spreekt hem niet tegen. De huidige diervormen zijn ontstaan uit eeuwenlange specialisatie. Elk dier is een specialist. Enkele voorbeelden:
Een dier is wat mensen hebben Papegaai snavel
nijptang
Specht
hamer
snavel
nagemaakt:
4
Sperwer Mol Paard vogel
poot graafpoot been vleugel
grijper pootschep kaplaars vliegtuig
Kangoeroe Tijger
staart hoektand
steunpilaar dolk
Kat
knipkiezen
schaar
Zo bezien is het dier vastgelopen in de eigen vorm. Het specialisme heeft dermate de uiterlijke vorm bepaald, dat het dier niets anders meer kan doen dan alleen wat zijn lichaam voorschrijft. Het dier is zijn vrijheid verloren. De mens, nog steeds aanwezig in de denkbeeldige ballon, houdt het moment van uitstappen in de aardesfeer nog steeds terug en voorkomt zo het onvermijdelijke verhardingsproces, dat direct na de `landing' plaats moet vinden. In het schema op blz. 6o is te zien dat de primaten, de mensapen, als voorlaatste de denkbeeldige ballon verlaten en incarneren op de aarde. Daarna volgen de voorlopers van de mens. Onder deze voorlopers worden in dit verband verstaan onder andere de Pekingmens (360.00o v. Chr), de Pithecanthropus ( 100.000 v. (Chr.) en ook de Neanderthaler (75.00o v. Chr.). Van al deze voorlopers zijn skeletresten gevonden. De huidige mens stamt niet af van deze voorlopers en al helemaal niet van de aapachtigen, zo moge duidelijk zijn uit het voorgaande. Toen al deze voorlopers al in de zichtbare wereld waren getreden, was er in de denkbeeldige ballon, in spi rituele toestand, nog een laatste vorm over. Deze laatste vorm treedt geleidelijk aan in het zichtbare rond 50.00o v. Chr. Deze vorm wordt doorgaans de Homo Sapiens genoemd. Volgens Rudolf Steiner waren deze eerste mensengestalten zo ijl als de geur van een bloem. Het verdichtingsproces zet zich voort. Langzaam verdicht het fysieke lichaam zich tot kraakbeen. Daarna treedt een verdere verharding in tot de huidige hardheid is bereikt. Als inderdaad, teruggedacht in de tijd, de botten steeds zachter worden, kunnen er ook nooit fossiele resten gevonden worden van deze voorouders van de huidige mens. Kraakbeen, of nog zachter materiaal, lost nu eenmaal sneller op na het sterven, dan harde botten.
Mens- en diergestalte Als we mens en dier vergelijken valt de totale rechtopgaande gang van de mens het eerst op. De benen van de mens zijn helemaal ingeschakeld in het overwinningsproces van de zwaartekracht. Hierdoor komen de armen helemaal vrij. Deze vrijheid maakt de mens tot mens. Bij geen enkel dier, zelfs bij de mensapen niet, zijn de voorste ledematen zo vrij als bij de mens. Een oorkonde voor wat betreft de ontwikkeling van de mensheid die nog niet genoemd is, is de embryologie. Bij de bestudering en vergelijking van menselijke en dierlijke embryo's zou de gedachte kunnen ontstaan dat de mens, heel kort, in de embryonale fase de ontwikkelingstrap van verschillende diersoorten doormaakt. Héél kort lijkt het menselijk embryo op het embryo van een vis, met kieuwen en al, en van een vogel, enzovoort. De gelijkenissen zijn frappant. Juist door niet in die dierlijke vorm te schieten - het menselijk embryo houdt zich als het ware steeds terug - krijgt de mens de kans zich menselijk te ontwikkelen. Als de mens dan geboren wordt, is hij het meest `onaffe' schepsel, verre van het specialistische dier. Het meest hulpbehoevend van alle levende wezens. Tijdens zijn onderzoek stuit Teilhard de Chardin op het probleem dat hij wel botten vindt maar nooit de voorloper van degene van wie die botten waren. Welke levende groep ook het voorwerp van onze beschouwing is, altijd verdrinkt zij ten slotte in de richting van haar oorsprong in het weke, in het ongelede. Feilloos middel om haar steel (in de stamboom) te doen verdwijnen. Het verschijnsel mens, blz. 111
5
Als we het begin van dit hoofdstuk betrekken bij deze redenering, zouden we kunnen zeggen dat de mens vanaf de conceptie tot de volwassenheid in zeer korte tijd de hele geschetste ontwikkeling van Oude Saturnus tot heden herhaalt. Deze gedachte is ook opgekomen bij de Duitse filosoof Ernst Haeckel (1834 - 1919). Van hem stamt de zogenaamde biogenetische grondwet die zegt: De ontogenese is de herhaling van de fylogenese oftewel: De ontwikkeling van het individu van kiemcel tot volwassenheid is een verkorte herhaling van de reeks vormen die zijn voorgangers hebben doorlopen vanaf het allereerste begin. Rudolf Steiner geeft hieraan dus een uitbreiding door de voorafgaande planetaire fasen erbij te betrekken.
Pedagogische gevolgen De pedagogie die Rudolf Steiner heeft ontwikkeld is in grote lijnen gebaseerd op deze biogenetische grondwet. De keuze van de leerstof in de diverse leerjaren van de vrijescholen is gebaseerd op de psychologische ontwikkelingsfase van de leerling op een bepaalde leeftijd. De sprookjessfeer bijvoorbeeld omgeeft de kleuter en de leerling van klas één. De sfeer van het Oude Testament is de achtergrond van klas drie. En in de vijfde en de zesde klas komen de Grieken en de Romeinen aan bod. De ontdekkingsreizen vormen een inspiratiebron in de achtste klas, enzovoort. De opgroeiende mens herhaalt zo de belangrijkste ontwikkelingsfasen van de mensheid en laaft zich daaraan. Het voorouderschap van de mens is de inwendige band die de hele evolutie bij elkaar houdt.
Uit: Antroposofie, een kennismaking Henk van Oort
6