Het ontstaan van de aarde en de cultuurperioden
In zijn boek Uit de Akasha-kroniek (Amsterdam 2003) beschrijft Rudolf Steiner de opeenvolgende ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel. Als we deze beschrijving in ons opnemen, doen we er goed aan ons te realiseren dat Rudolf Steiner hier niet put uit manuscripten die voor een ieder te lezen zijn. Hij kon op helderziende wijze putten uit een spirituele bron waarin alle gebeurtenissen opgeslagen worden. Voor niet-helderzienden is de hierna volgende informatie onverifieerbaar, en daarmee, naar huidige maatstaven, onwetenschappelijk. Hoe het ook zij, de door Steiner vermelde feiten kunnen op z'n minst gebruikt worden als werkhypothese. Al studerend kan men dan voor zichzelf uitmaken welke elementen aanvaardbaar zijn en welke niet. Twijfel is het begin van elke wetenschap. Daaraan vooraf gaat onze bereidheid `het voordeel van de twijfel' te geven aan iemands stellingen. De Akasha-kroniek is voorzichtig te vergelijken met het Grote Boek van Sint Nicolaas Alle daden van ieder mens staan erin opgeschreven
De volgende reeks 7 ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel komt naar voren uit Steiners werk: 1.
Oude Saturnus
2.
Oude Zon
3.
Oude Maan
4.
Aarde met de volgende fasen: 4.1. Polair; 4.2. Hyperborea; 4.3. Lemurië; 4.4. Atlantis; 4.4.1.
Oer-Indische cultuurperiode;
4.4.2.
Oer-Perzische cultuurperiode;
4.4.3.
Egyptisch-Babylonische cultuurperiode;
4.4.4.
Grieks-Romeinse cultuurperiode;
4.4.5.
Vijfde na-Atlantische cultuurperiode (heden).
4.4.6.
En verder in de toekomst: Russische cultuurperiode;
4.4.7.
Chinese cultuurperiode
5.
Jupiter
6.
Venus
7.
Vulcanus
De zeven ontwikkelingsfasen van ons zonnestelsel, van Oude Saturnus in het verre verleden tot Vulcanus in de verre toekomst.
1
In onder andere De wetenschap van de geheimen der ziel geeft Rudolf Steiner een beschrijving van het ontstaan van ons zonnestelsel. De zogenaamde `engelhiërarchieën' leggen, spiritueel gesproken en onzichtbaar voor de huidige waarnemingsorganen, de basis voor het huidige zonnestelsel en scheppen door deze daad op hetzelfde moment de tijd. Steiner noemt deze situatie de Oude Saturnus naar de Griekse god van de tijd, in het Grieks Kronos. De kiemen voor wat later het fysieke lichaam van de mens moet worden, worden hier gelegd. Er is niet in jaren aan te geven hoe lang geleden deze scheppingsdaad heeft plaatsgevonden. Na deze eerste fase wordt geschetst hoe de volgende fase zich ontwikkelt. De tweede fase wordt de Oude Zon genoemd. Naast het zich verder ontwikkelende fysieke lichaam worden door de scheppende engelhiërarchieën de kiemen gelegd voor het etherlichaam. De ontwikkeling zet zich voort en de derde fase ontstaat: de Oude Maan. De verdere vervolmaking van het fysieke lichaam en van het etherlichaam vindt plaats. Er wordt dan een derde element toegevoegd: het astraal lichaam. Bij de daaropvolgende fase wordt van de Aarde gesproken. De voorafgaande ontwikkeling van de eerste drie wezensdelen zet zich voort maar er wordt nu een vierde element toegevoegd: het menselijke Ik. Zo bezien is het fysieke lichaam van de mens het oudst, het `ik' het jongst. De `aarde; die nog geen échte aarde is, maar een samenklontering van alle planeten die tegenwoordig in ons zonnestelsel aanwezig zijn, maakt ook weer verschillende ontwikkelingsfasen door. De een na de andere planeet scheidt zich af uit de samengeklonterde massa. Langzaam ontstaat zo ons huidige zonnestelsel. Deze fasen worden aangeduid met de termen: Polair, Hyperborea (zon en aarde scheiden zich), Lemurië (de maan en de aarde scheiden zich) en Atlantis. Rudolf Steiner beschrijft vervolgens de cultuur die op het verdronken continent Atlantis aanwezig was van ongeveer 50.000 v. Chr. tot de ondergang rond 10.000 v. Chr. Na de ondergang van Atlantis konden de gevluchte mensen op verschillende plaatsen nieuwe culturen vestigen. Atlantis heeft volgens Steiner gelegen op de plek waar zich nu de Atlantische oceaan bevindt. De verhalen van Noach en zijn ark, van Utanapitsjem uit het Gilgamesj Epos en van Manu en zijn Zeven Heilige Rishi's, duiden op deze gebeurtenissen. Uit alle gebeurtenissen na de ondergang van Atlantis haalt Rudolf Steiner een aantal culturen naar voren. De genoemde volkeren zijn dermate cultuurdragend geweest dat via hen de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid in zijn totaliteit goed gevolgd kan worden. De genoemde culturen zijn: - De Oer-Indische cultuur, 7227 - 5067 v. Chr. - De Oer-Perzische cultuur, 5067 - 2907 v. Chr. - De Egyptisch-Babylonische cultuur, 2907 - 747 v. Chr. - De Grieks-Romeinse cultuur, 747 v. Chr. - 1413 n. Chr. - De vijfde na-Atlantische cultuur, 1413 - 3573 n. Chr. In de toekomst volgen er nog twee cultuurperioden: de Russische cultuurperiode en de Chinese cultuurperiode. Daarna geeft Steiner aan dat ons zonnestelsel zich verder ontwikkelt. De hele planeetverdeling zal zich wijzigen. Er worden drie komende planetaire fasen aangegeven: Jupiter, Venus en Vulcanus. De geschetste ontwikkeling van Oude Saturnus naar Vulcanus duidt op een nauwelijks te bevatten concept. Toch is voor een goed begrip van de antroposofie enige kennis hiervan noodzakelijk.
Als we iets te weten willen komen over de ontstaansgeschiedenis van de aarde en de mens kunnen we op zoek gaan naar oorkonden die ons als gidsen een weg kunnen wijzen in deze ingewikkelde materie. Als gidsen kunnen onder andere dienen: - de paleontologie (fossielen) - vergelijkende anatomie
2
- culturele erfenissen (bouwwerken bijvoorbeeld) - rotstekeningen (Lascaux in Frankrijk bijvoorbeeld) - mythologieën - embryologie - en ook Rudolf Steiners informatie afkomstig uit de Akasha Kroniek. De naam van Charles Darwin 1809-1882 mag in dit verband zeker niet ontbreken. Zijn boek On the Origin of Species by means of Natural Selection verscheen in 1859- Op de eerste dag werden er al 1250 exemplaren verkocht. En nog steeds is het boek onderwerp van menige discussie. Volgens Darwin zijn de diverse soorten levensvormen op aarde ontstaan door natuurlijke selectie, voortkomend uit de strijd om het bestaan, waarbij de sterkste overleeft. Volgens Darwin is ook de mens op deze wijze ontstaan uit de hogere primaten. Geen goddelijke creatie dus, maar evolutie. Het spanningsveld tussen mens en dier komt ook tot uitdrukking in het volgende citaat uit Pensées (`Gedachten') van de Franse wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623-1662): Het is gevaarlijk de mens te laten zien hoe sterk hij op het dier lijkt als men hem niet tegelijkertijd zijn eigen grootsheid laat zien. Het is even gevaarlijk als men deze grootsheid aantoont en niet tegelijkertijd ook zijn verdorvenheid.
De Franse paleontoloog, priester en filosoof Pierre Teilhard de Chardin 1881-1955 betoogt onder andere in zijn Le Phénomène Humain (`Het verschijnsel mens') in 1958, dat de aarde op een zeker punt, genaamd Alfa, ontstaan is en dat de ontwikkeling zich beweegt naar een toekomstig punt Omega. Hoewel er in zijn werk Darwinistische elementen aanwezig zijn, voegt hij een spiritueel element toe. Hij neemt aan dat er een spiritueel sturend element achter de evolutie aanwezig is. Er is in zijn oeuvre een verwantschap met Steiners werk te vinden. Rudolf Steiner plaatst de ontwikkeling van de mens in de totale ontwikkeling van de kosmos, van de Oude Saturnus tot en met de toekomstige Vulcanus. Enig begrip van wat Steiner onder `geest' verstaat is noodzakelijk om zijn gedachtegang te kunnen volgen. Volgens Steiner omvat natuurkennis in de breedste zin alles wat `uitgestoten' werd tijdens het scheppingsproces - uitgestoten uit de geestelijke wereld, waardoor het in de fysiek waarneembare wereld belandde. IJsbloemen op de ramen bestaan uit bevroren water, maar waar komt de vorm vandaan? Ter vergelijking: een zichtbaar ijsblokje kan ontstaan uit onzichtbare waterdamp. De meetbare en weegbare wereld is zo bezien een aggregatietoestand van iets anders. Als we nu alléén deze uitgeademde, deze gestolde wereld bestuderen, komen we nooit bij de oorsprong. We kunnen bij wijze van spreken een gebouw afbreken en elke steen apart bestuderen, maar de creatief regulerende gedachte van de architect zullen we nauwelijks aantreffen. Zo zien we onder een microscoop wat niet-geest is. De wijsheid uit de microscoop wordt wel winterwijsheid genoemd. De vergelijking dringt zich op met de ijsbloemen die in de winter op de ramen kunnen ontstaan: gewoon bevroren water, maar waar komen de vormen vandaan? En waarom juist die vormen? Op dat moment? Om ook maar iets van de ontwikkeling van de mens te begrijpen, moeten we ons begeven in deze wereld die niet direct voor het oog zichtbaar is. Steiner vertelt ons dat de kiem voor de huidige mens op de Oude Saturnus is gelegd. Om echter de ontwikkeling goed te laten verlopen, werden er met een zekere regelmaat belemmerende elementen uitgestoten, `afgescheiden' zou men kunnen zeggen. Dit principe van uitstoting of afscheiding is essentieel voor een goed begrip van het mensbeeld dat uit de antroposofie ontstaan is. Dit uitstoten vond plaats gedurende de hele ontwikkeling door de genoemde planetaire fasen van de aarde heen. De mens stond dus aan het begin van het hele proces en is de dragende as ervan.
3
De cultuurperioden
Rudolf Steiner schetst hoe de zogenoemde Atlantische cultuur ten onderging in een waterramp. Een cultuur die begonnen was rond 50.00o jaar v. Chr. ging rond 1o.ooo v. Chr. ten onder in de golven van wat nu de Atlantische Oceaan genoemd wordt. Een cultuur verdween waar mensen volgens esoterische bron lichamen hadden die zachter waren dan kraakbeen, waar de mensen helderziend waren en een soort droombewustzijn hadden, waar de sterren nog niet te zien waren omdat de atmosfeer te vochtig was, waar men in staat was energie op te wekken uit visseneieren, een energie waarmee zelfs voertuigen konden worden voortbewogen, een cultuur waar hoog ingewijde priesters de leiding hadden op orakelplaatsen. Voorgoed verdween in een geweldige tsunami een compleet continent dat Atlantis heette. De Golfstroom omspoelt nog de plaats waar het ooit gelegen heeft. Bij Plato, in zijn dialogen Critias en Tïmaeus, lezen we ook over het verdwenen Atlantis. De fragmentarische en niet altijd even duidelijke informatie over Atlantis in deze teksten van Plato krijgt door Steiners toevoegingen een breder perspectief. Steiner put uit helderziende bron en beschrijft Atlantis onder andere in Aus der Akasha Chronik (1905) Het verhaal van Noach en zijn ark uit het Oude Testament wijst ook op deze geweldige gebeurtenis. In dit verhaal staat vermeld dat God, als de ramp voorbij is, de regenboog aan de hemel stelt. Blijkbaar was de atmosfeer na de ramp dermate helder geworden dat de regenboog vanaf dat moment, voor het eerst, voor mensenogen zichtbaar was geworden. In de Germaanse mythologie is er ook een herinnering aan Atlantis aan te wijzen. De term Niflheim uit de Germaanse Edda kan duiden op de nevelige atmosfeer van Atlantis. Ook in het Babylonische Gilgamesjepos wordt melding gemaakt van een leider die mensen na een waterramp in veiligheid brengt. Hier heet hij Utanapitsjem. Na de Atlantische ramp beginnen de zogenaamde na-Atlantische cultuurperioden. De indeling verloopt aan de hand van het Platonische wereldjaar, dat 25.920 jaar duurt. In die tijd doorloopt het lentepunt de twaalf tekens van de dierenriem. Een dierenriemteken wordt dan in ongeveer 2160 jaar doorlopen. De genoemde jaartallen als aanduiding van de cultuurperioden (zie blz. 55) zijn afkomstig uit deze indeling. Degenen die aan de Atlantische ramp wisten te ontkomen, vluchtten naar hogere gebieden. De voorouders van de oorspronkelijke bewoners van de Amerikaanse continenten moeten we zoeken op het verzonken continent Atlantis. Ook wijst Steiner op Manu, die met zijn heilige Rishi's via het huidige Europa naar Azië vlucht, de Himalaya oversteekt en in het huidige India de zogenoemde Oer-Indische cultuur sticht, die door Steiner de eerste na-Atlantische cultuurperiode wordt genoemd en die duurde van 22 7 7 tot 5067 v. Chr. De antroposofie hanteert de gedachte dat de huidige mens afstamt van de Atlantische voorouders. De oeroude menselijke skeletten die nu nog op uiteenlopende plaatsen gevonden worden, zijn alle afkomstig van uiteindelijk uitgestorven mensensoorten (zie ook blz. 59). Ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van liet verbond tussen mij en de aarde. Genesis 9:13 DE OER-INDISCHE CULTUURPERIODE Manu en zijnheilige Rishi's organiseerden de nieuwe samenleving volgens het kastensysteem: de priesters, de adel, de burgers, de handwerkslieden, en dan zijn er nog de `outcasts' of de paria's. Nog steeds doet dit kastenstelsel zijn invloed gelden. Op helderziende wijze vernamen de leidende priesters geestelijke inhouden waardoor zij leiding konden geven aan de bevolking. De door hen ontvangen goddelijk-geestelijke teksten zijn bekend geworden als de veda's. Deze zeer omvangrijke teksten, in omvang zes keer zo groot als de bijbel, werden en worden beschouwd als een werkelijke openbaring uit de godenwereld. Hoewel de inhoud van de veda's oeroud is, zijn de teksten in het Sanskriet pas rond 1500 v. Chr. op kwetsbare palmbladeren op schrift gesteld. De inhoud is dus veel ouder dan de manuscripten zelf.
4
Rudolf Steiner geeft aan dat in de veda's eigenlijk alle goddelijke wijsheid is samengevat die tot dat moment aan de mens is geopenbaard. Omdat de helderziendheid langzaam begon af te nemen, was het op deze wijze toch nog mogelijk om via de heilige teksten kennis te nemen van de geestelijke wereld. De vermogens tot helderziendheid werden langzaamaan steeds geringer doordat de wezensdelen, dat wil zeggen het astraal lichaam, het etherlichaam, en het prille `ik; steeds meer in het fysieke lichaam werden getrokken, steeds meer onder invloed van de aardezwaarte raakten. Dit proces zette zich voort door alle volgende cultuurperioden. Krishna leert Arjuna dat zijn geest, zijn `ik; onsterfelijk is en van incarnatie naar incarnatie trekt: `Zoals de mens zijn oude kleding afwerpt en nieuwe aantrekt, zo treedt ook de bewoner van het lichaam, als hij zijn vroegere en sterfelijke omhulsels heeft verlaten, in andere binnen, welke nieuw zijn: Bhagavad Gita, hoofdstuk 2, vers 22 Uit de antroposofie komt de volgende karakteristiek van de OerIndiër naar voren. Deze mens was overdag minder wakker dan de moderne mens, en zijn slaap 's nachts was minder diep. Een persoonlijk `ik' werd nog niet ervaren. Met andere woorden: het totale bewustzijn was anders dan bij de huidige mens. De Oer-Indiër leefde van wat de aarde spontaan te bieden had: vruchten, eetbare planten, honing, en melk van vee. Er was nog geen landbouw of veeteelt. Zij waren nomaden. Men ervoer de aarde als maya, als een onwerkelijke schijn. De geestelijke wereld was realiteit. Als het bliksemde, ervoer men niet zozeer de bliksemschicht zelf, maar de godheid Brahrna. Het was nu juist aan de priesters, de ingewijden uit die tijd, om de mensen te leren inzien dat er ook een fysieke aarde bestaat, dat die bliksemschicht óók een realiteit is, hoewel totaal anders dan de goddelijke kwaliteit ervan. Een tweede verzameling spirituele geschriften wordt gevormd door de Mahabarata. Een enorm epos bestaande Uit 200.000 regels. Het epos is ontstaan uit de vele legenden over strijdende stammen. Een bekend deel uit dit Mahabarata-epos is de Baghavad Gita. Rudolf Steiner geeft de spirituele achtergronden van dit verhaal, waarin de strijd van Arjuna, geassisteerd door Krishna, plaatsvindt tegen zijn neef Karna. In feite gaat het hier volgens Rudolf Steiner om de strijd die het geestelijk element van de mens, het `ik; te voeren heeft met de bloedsbanden, met de erfelijkheidsstroom waarin het `ik' incarneert. Als de banden van het bloed te sterk worden, komt de ontplooiing van het `ik' in het nauw. Arjuna, als uitstekend boogschutter en geassisteerd door Krishna, verslaat de te sterk wordende invloeden van de erfelijkheid, vertegenwoordigd door neef Karna. Arjuna wint van zijn neef en stelt de verdere ontplooiing van het `ik' veilig. Krishna is de hoge openbaring van het ik-wezen van de mens. Deze openbaring vindt plaats op het moment dat het nog jonge `ik' dreigt te bezwijken voor de krachten van het bloed. De Oer-Indische cultuur vormt volgens Rudolf Steiner een wezenlijke schakel in het ontwikkelingsproces van de mens. Daarom geeft Steiner deze cultuur, die op dat moment in de geschiedenis niet de enige cultuur was, een extra accent. Vanuit de geestelijke wereld, en begeleid door hogere machten, daalt het mensen-ik langzaam en behoedzaam af naar de fysieke aarde. Dit proces komt in de Oer-Indische geschriften tot uitdrukking. De ontwikkeling binnen de Indische cultuur gaat verder, maar op zeker moment wordt de denkbeeldige fakkel overgedragen aan de Oer-Perzische cultuur. De tweede na-Atlantische cultuurperiode neemt een aanvang, in de antroposofie wordt gesproken over de Oer-Perzische cultuurperiode.
DE OER-PERZISCHE CULTUURPE RIODE De Oer-Perzische cultuurperiode duurt van 5067 tot 2907 v. Chr. en speelt zich hoofdzakelijk af rond de monding van de Eufraat en de Tigris, het huidige Irak en Iran. De belangrijkste inspirator van de Oer-Perzische cultuur is Zarathustra. Bij nadere bestudering blijken er twee Zarathustra's te hebben bestaan. Hoe het ook zij, Rudolf Steiner duidt in zijn uiteenzettingen over de Oer-Perzische cultuurperiode op de Zarathustra die ongeveeer 5000 jaar v. Chr. heeft geleefd. Deze grote ingewijde werd geïnspireerd door Ahura Muzdao, de grote zonne-aura. Op afbeeldingen zien we Ahura Mazdao als een gevleugelde godheid die zijn woon-
5
plaats heeft in de zon. Ahura Mazdao, de grote zonne-aura opeen poort van het paleis van Xcrxes in Persepolis. Bij de Oer-Indiërs was de schepping een eenheid. Bij de Oer-Perzen ontstaat een bewustzijn voorde tweeheid van de schepping. Er ontstaat bewustzijn voor een duistere wereld, de wereld van Ah riman, en een wereld van het licht, van Ahura Mazdao. De aarde is niet langer een `maya', maar een werkelijkheid die bewerkten bebouwd moet worden. De blik moet meer naar de aarde gericht worden. Zarathustra ontvangt in een goddelijke openbaring van Ahura Muzdao de opdracht de mensen te onderwijzen in de bebouwing van de aarde. Hij sticht een nieuwe godsdienst. Zarathustra leert hoe van wilde rozenstruiken appelbomen gekweekt kunnen worden. Hoe wilde grassoorten veranderd kunnen worden in eetbare granen. Hoe dieren getemd kunnen worden en hoe bolgewassen gekweekt kunnen worden. Zarathustra verbindt als het ware de hemel met de aarde. Gewassen die hun oorsprong hebben in deze tijd zijn verder: sla, kool, uien, peterselie, prei, asperges, appel, peer, abrikoos, pruim, kers, perzik. Voor het eerst leert de mens met behulp van goddelijke inspiratie die via de priesters werd ontvangen, de aarde te bebouwen. De heilige overleveringen van de Oer-Perzen treffen we aan in de Avesta. In het oudste deel van de Avesta lezen wede Gatha's. Dit zij n zangen, mantra's, waarin we kunnen lezen over de onderrichtingen van Zarathustra. Deze zangen zijn opgetekend door zijn leerlingen en hadden destijds de magische kracht waarmee de wilde gewassen in cultuur gebracht konden worden. Na eeuwen van mondelinge overlevering werd de Avesta op 12.ooo koeienhuiden opgeschreven en in het paleis van Xerxes (485-465 v. Chr) in Persepolis bewaard. Helaas werd het paleis in brand gestoken door Alexander de Grote (356-323 v. Chr.), of door een van zijn soldaten, waardoor het grootste deel van de Avesta vernietigd werd. Gelukkigerwijs was er al een Griekse kopie aanwezig in Athene. Afgezien van enkele kleine fragmenten, kwam een groter deel van de Avesta pas in de achttiende eeuw naar Europa. Eens zal de strijd een einde nemen en het slechte zal vergaan omdat het te lang het betere in de ogen heeft geblikt. Laten we de leugen overleveren in de handen van de waarheid. Avesta, yasna 30
De rosaeeeën werden in de Oer-Perzische cultuur geschikt gernaakt als menselijk voedsel. De gemeenschappelijke afkomst van de roos en de appel blijkt onder andere uit het pentagram dat we herkennen in het klokhuis van de appel en de kelkbladeren van de roos. Volgens Rudolf Steiner werd in de Oer-Perzische cultuurperiode het astraallichaam verder ontwikkeld tot een echt gewaarwordingslichaam. Het vroegere droombewustzijn moest met behulp van een veranderend astraal lichaam gewijzigd worden in een duidelijker dagbewustzijn, waarmee de fysieke aarde gedetailleerder en bewuster waargenomen kon worden. De mens moest zich leren interesseren in de aarde. 1)e mens kwam tegelijkertijd zo wel meer in aanraking met de doodskrachten van diezelfde aarde, met de krachten die het geestelijke in de aardeomgeving doen stollen, de mineraliserende krachten. Het onzichtbare geestelijke principe, dat ten grondslag ligt aan al het geschapene, treedt door deze krachten als het ware in een andere aggregatietoestand. Deze doodskrachten werden beschouwd als behorend tot het rijk van Ahriman. Rudolf Steiner werkt aan zijn sculptuur `De Christus als mensheidsrepr e sentant', het evenwicht houdend tussen Ahriman en Lucifer. Rudolf Steiner spreekt vaak over Ahriman, het geestelijk wezen dat aan de ene kant noodzakelijk is voor de mens en aan de andere kant een bedreiging vormt. Alle verhardingsprocessen worden gerekend te behoren tot het rijk van Ahriman. De mens heeft bijvoorbeeld zijn skelet te danken aan Ahrimanische werkingen. Ahriman leeft meer in het denken, in het hoofd. In de stofwisseling daarentegen
6
werkt een kracht die niet verkilt of verhardt maar juist verwarmt, verbrandt: de kracht van Lucifer. Zo worden dan in de antroposofie Ahriman en Lucifer gezien als elkaars tegenpolen, die zich ook in de mens manifesteren. De mens kan zich pas werkelijk manifesteren als hij de juiste balans weet te vinden tussen deze, overigens noodzakelijk aanwezige, verhardende Ahrimanische krachten en de verzachtende, oplossende, Luciferische krachten. De menselijke vrijheid hangt samen met dit wankele evenwicht. Aanhangers van de godsdienst van Ahura Mazdao en Zarathustra gaan op de vlucht als de Islam zich in de zesde eeuw n. Chr. uitbreidt in de landen rond de Eufraat en de Tigris. Zij vluchten naar India, waar zij Parsi's genoemd worden. Hun godsdienst is nog steeds een realiteit en wordt Zoroastrisme genoemd. Ook de naam Mazdaznan wordt gebruikt voor dezelfde godsdienst. Richard Strauss noemt een van zijn symfonieën Zoroaster (Zarathustra) In zijn pedagogische voordrachten wijst Rudolf Steiner op de overeenkomst tussen het nieuwe ontstane licht-donkerbewustzijn in de Oer-Perzische periode en de ontwikkelingsfase van het jonge kind in onze tijd rond het zevende/achtste jaar, waarin een duidelijk links/rechts bewustzijn gaat ontstaan. In het kader van de biogenetische grondwet (zie blz. 60) kunnen we dan zeggen dat het kind van deze leeftijd datgene doormaakt wat de Oer-Perzen toen doormaakten. Een pedagogisch principe dat nog altijd verhelderend kan werken voor een goed begrip van het opgroeiende kind. En tegelijkertijd kan kennis van de psychologische structuur van het zevenjarige kind ons helpen iets na te voelen van het algemene bewustzijn in de Oer-Perzische cultuurperiode. Dank de hemel, dank de aarde, opdat een ieder blij aanvaarde heel de milde overvloed die het leven juichen doet. Dank de hand ook die bereid heeft wat de dis ons heden schenkt. Neem met vreugde en bedenk dat slechts dat ons steunt en schraagt wat de wijding in zich draagt. Mazdaznan voedingsleer
DE EGYPTISCH-BABYLONISCHE CULTUURPERIODE De derde na-Atlantische cultuurperiode duurt van 2907 tot 747 v. Chr. Rudolf Steiner wijst op twee culturen die op hetzelfde moment een bloeitijd doormaken. Er wordt gesproken van een tweelingcultuur. Zowel in het stroomgebied van de Nijl als in het stroomgebied van de Eufraat en de Tigris ontwikkelen zich culturen die een belangrijke schakel vormen in de totale ontwikkeling van het menselijk bewustzijn. Daar het etherlichaam en het astraal lichaam van de mens steeds verder in het fysieke lichaam worden getrokken, wordt de oorspronkelijke helderziendheid steeds geringer. Het verlangen naar spiritueel inzicht en contact met de geestelijke wereld blijft echter aanwezig. Beide genoemde culturen worden gekenmerkt door dit proces. In de antroposofie wordt vaak gesproken over het Kali Yuga (het ijzeren tijdperk).Deze term komt uit het Hindoeïsme. Er wordt een periode van ongeveer 5000 jaar mee aangeduid, beginnend rond 3000 v. Chr. en eindigend in 1879 n. Chr. In deze periode moest de mens steeds meer leren zich te richten op de aarde. Directe waarneming van de geestelijke wereld moest worden geblokkeerd. De mens moest steeds meer aardemens worden. Vanaf de EgyptischBabylonische cultuur zien we dat er enerzijds een begin gemaakt wordt met ontwikkeling van de techniek, gericht op de aarde, en dat er anderzijds een strijd ontstaat om toch nog contact te houden met de godenwereld, die steeds minder manifest wordt. Pas na de afloop van het Kali Yuga in 1879 is de weg naar de geestelijke wereld in het algemeen gesproken weer wat gemakkelijker geworden. Vanaf dat moment beginnen het etherlichaam en het astraal lichaam zich langzaam weer wat losser van het fysieke
7
lichaam te maken, waardoor de etherische organen, de zogenaamde lotusbloemen of chakra's, weer hun werk kunnen doen. Het verschil met duizenden jaren geleden is echter dat het `ik' er nu bewuster bij betrokken kan, en moet, zijn. Want met dit `ik' is wel wat gebeurd in al die eeuwen.
Twee culturen die ín het derde millennium voor Christus min of meer tegelijkertijd tot ontwikkeling kwamen: de Egyptische cultuur en de Babylonische cultuur.
De mens heeft etherische organen, de chakra's of lotusbloemen. Als deze organen optimaal hun werk kunnen doen, kan er worden waargenomen in de niet-zintuiglijke wereld.
8
Egypte In 1799 werd in de Nijldelta de Steen van Rosette gevonden. De steen vormt nu één van de topattracties in het British Museum in Londen. Op de steen staat een drieledige inscriptie: hiëroglifisch, demotisch en Grieks. De Franse egyptoloog Jean Champollion ontdekte dat eenzelfde verhaal in drie talen op deze steen was aangebracht. Hij wist de hiërogliefen in 1822 te ontcijferen en legde zo de grondslag voor de egyptologie. Dankzij zijn werk kunnen we nu, uit de eerste hand, alle teksten die de oude Egyptenaren hebben achtergelaten lezen. Deze kennis, gecombineerd met de aanwijzingen van Rudolf Steiner, levert de volgende beschrijvingen op van enkele cruciale begrippen.
Bij de plaats Rosette in Egypte werd in 1799 een steen gevonden rnet inscripties in drie talen. Dankzij deze vondst kunnen de Egyptische hiéroglyfen geinterpreteerd worden. De Steen van Rosette r bevindt zich nu in het B itish Museurn in Londen.
De Egyptische zonnegod Amon-Re wordt op een poort afgebeeld als een gevleugelde zon.
De mummies De zo kenmerkende mummiecultuur heeft te maken met de wil van de Egyptenaar om toch in contact te blijven met de geestelijke wereld. Door de mummificering bleef de ziel van de overledene langer dan normaal verbonden met het fysieke lichaam. De priesters konden via deze ziel nog lang na het overlijden in contact treden met de godenwereld. De mummie werd een soort geforceerde toegangspoort tot het dodenrijk. De inwijding Tijdens een inwijdingproces van drie dagen werd de inwijdeling, de noviet, in een driedaagse tempelslaap gebracht. Als de noviet ontwaakte, werd hem gevraagd wat hij in de geestelijke wereld beleefd had. De priesters wisten door rituelen en kruidenpreparaten te bewerkstelligen dat er een uittreding plaatsvond bij de inwijdeling, waardoor de waarneming in de geestelijke wereld tot stand kon komen. Amon-Re De zon werd vereerd als zijnde de belichaming van Amon-Re, de zonnegod die zich in de zonnewagen langs de hemel bewoog. Op vele tempels zien we de god afgebeeld als de zonneschijf niet vleugels. Zowel de Oer-Perzen, met hun Ahura Mazdao, als de Egyptenaren, li haddenbewustzijn voor het feit dat de zon niet alléén een vurige bal aan de hemel is. De zon werd gezien als woonplaats van een goddelijk wezen. Ook bij de Grieken is er sprake van een zonnegod: Helios. De indruk ontstaat dat alle oude volkeren gevoeld hebben dat er meer aan de hand is met dit hemellichaam. Zij lijken voorvoeld te hebben dat in een later stadium deze zonnegod naar de aarde zou komen: Christus' geboorte in een mensenkind. In de antroposofie wordt ook een relatie gelegd tussen de zon en Christus.
9
Isis, Osiris, Horus De Zwitserse psycholoog C. G. Jung (1 875-1961) wijstop het bestaan van zogenaamde archetypen. Dit zijn oerbeelden die in dromen en in mythologieën voorkomen. Zij wijzen op een spirituele werkelijkheid met een diepgelegen betekenis. Een van deze archetypen is `het goddelijke kind'. Door alle eeuwen heen en over de hele wereld komen we dit archetype tegen. Steeds is er sprake van een mannelijk en een vrouwelijk element waaruit een kind voortkomt. Een van de verklaringen van dit verschijnsel is de volgende. In het totale scheppingsproces, van de Oude Saturnus tot aan Vulcanus in de toekomst, wordt er door de hogere machten gewerkt aan de schepping en de vervolmaking van het menselijke `ik: Dit menselijke `ik' als vrucht van de geest als mannelijk element en de aarde als vrouwelijk element is het goddelijke kind. In de Egyptische mythologie trouwt de godin Isis met haar broer Osiris. Uit de verbintenis wordt het goddelijke kind Horus geboren. Horus staat voor het uiteindelijke mensen-ik, of hoger zelf," dat nog tot ontwikkeling moet komen bij de mens zelf en dat reeds in Christus, als `mensheids-ik' kortstondig op aarde was. Jozef In het Oude Testament, in Genesis 41, lezen we hoe de farao zijn eigen dromen niet meer begrijpt. Alle magiërs van het land moeten komen, maar ook deze wijzen kunnen de dromen van de farao niet meer uitleggen. Dan wordt Jozef, de Hebreeër, uit de gevangenis gehaald om de droom uit te leggen. Dromen behoorden in de voorgaande cultuurperioden tot een nog niet afgesloten nachtbewustzijn. In Egypte zien we dat nog slechts enkelen de droom weten te duiden: het Kali Yuga is definitief aangebroken. Babylonië De bekendste mythe uit het tweestromenland, het huidige Iran en Irak, is het verhaal van Gilgamesj. Het verhaal staat geschreven op kleitabletten die behoorden tot de bibliotheek van Assurbanipal (668-6a6 v. Chr), koning van Assyrië. Nog steeds worden nieuwe fragmenten gevonden. Het Gilgamesj-epos verplaatst ons naar ongeveer 3000 v. Chr. Afgezien van de reeds eerder genoemde verwijzing naar de zondvloed, is het verhaal ook interessant vanwege Gilgamesj' onverwachte confrontatie niet het verschijnsel dood. Als zijn beste vriend en medestrijder Enkidu sterft, vraagt Gilgamesj zich angstig af: Mijn broeder, wat is het voor een slaap die jou gevangen houdt? De ziel van Enkidu die het lichaam had verlaten, was voor Gilgamesj onzichtbaar geworden. Gilgamesj, hoewel voor tweederde god en voor éénderde mens, was niet meer in staat, evenals de Egyptische farao's, helderziend waar te nemen. De dood is een raadsel geworden.
Babel is bekend geworden door zijn hangende tuinen, maar ook door de toren die tot in de hemel moest reiken. Pieter Brueghel de Oudere (1525-1569) maakte in 1563 deze voorstelling. De toren van Babel is een ander voorbeeld waaruit kan blijken dat de wens in contact te komen met de goddelijke wereld sterk aanwezig was. Helaas was ook deze onderneming, toegeschreven aan Hammoerabi (17281686 v. Chr.), gedoemd te mislukken. De mens kon zich niet meer aan de aarde onttrekken. In onze tijd is het geheugen volledig verinnerlijkt. Als we ons best doen kunnen we zonder uiterlijke hulpmiddelen gebeurtenissen uit het verleden terughalen in ons voorstellingsvermogen. Rudolf Steiner wijst erop dat in de derde na-Atlantische cultuurperiode de gewaarwordingsziel ontwikkeld wordt. Na de ontwikkeling van het gewaarwordingslichaam wordt de mens nu in staat gesteld alle binnen-
10
gekomen indrukken vast te houden in de ziel. Dit proces kan ook goed geïllustreerd worden aan de hand van de geheugenontwikkeling. Aanvankelijk heeft de mens uiterlijke voorwerpen nodig om zich iets uit het verleden te kunnen herinneren. In de bijbel, Genesis 28:18, lezen we bijvoorbeeld dat Jacob na een indrukwekkende droom een steen overeind zet als herinnering aan deze gebeurtenis. De volgende morgen zette Jacob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. In kleuterklassen worden soms voorwerpen die in een sprookje een rol spelen in de klas geëtaleerd. Bijvoorbeeld een schaaltje linzen als Assepoester verteld wordt. A1 vertellend kan de leerkracht, of een kind, langs deze voorwerpen lopen. Een dergelijke uitstalling helpt het jonge kind het geheugen voor wat betreft tijd en ruimte te structureren. In feite hebben alle standbeelden in onze tijd hetzelfde effect. Als het herinneringsvermogen echter internaliseert, zien we dat ritme het herinneren ondersteunt. Veel oude mythen zijn eeuwenlang ritmisch gereciteerd.
Negentiende-eeuwse Finse runenzangers bewegen op het ritrne van dc gereciteerde tekst om het ritmischegeheugen te activeren.
DE GRIEKS-ROMEINSE CULTUURPERIODE De vierde na-Atlantische cultuurperiode duurt van 747 v. Chr. tot 1413 na Chr. De ontwikkeling naar het huidige bewustzijn wordt verder vervolgd aan de hand van de Griekse en de Romeinse cultuur. De laatste vindt een voortzetting in de christelijke Middeleeuwen totdat er in de vijftiende eeuw een essentiële verandering plaatsvindt. Griekenland Rudolf Steiner geeft het jaartal 747 v. Chr. als begin van de Griekse cultuur. Anderen laten deze cultuur beginnen bij de eerste Olympische Spelen in 776 v. Chr. Over deze spelen zegt Rudolf Steiner onder andere dat het verschijnsel `winnaar' ontstaat. Winnaar van bijvoorbeeld een hardloopwedstrijd. Door zo'n wedstrijd te winnen ontstaat bij de winnaar een extra bewustzijn van het `ik: En dat is precies wat de leidende goddelijke wereld als bedoeling had. Het nog zeer jonge `ik' moest een extra impuls hebben te groeien in aardse omstandigheden. Hoe de helderziende vermogens afnamen, af moesten nemen, wordt onder andere geïllustreerd door het verhaal van de cycloop Polyfemus uit de Griekse mythologie. Om aan de eenogige cycloop te ontkomen, besluit Odysseus hem blind te maken. Odysseus neemt een verhitte puntige paal en stoot deze in het ene oog van de slapende Polyfemus. Deze daad staat voor het beëindigen van de helderziendheid bij de mens, in z'n algemeenheid, door de figuur van Odysseus, die als het ware symbool staat voor het ontwakende zelfstandige denken. Om dit denken de kans te geven zich te ontwikkelen, moest de helderziendheid verdwijnen. Ieder mens heeft een `derde oog' tussen de twee gewone ogen. Op deze plek bevindt zich een chakra waarmee helderziende waarnemingen gedaan kunnen worden. Om het zelfstandig denken een kans te geven, moest de functie van dit derde oog, tijdelijk, worden opgeheven. Het Grimm sprookje over Eenoogje, Tweeoogje en Drieoogje heeft dezelfde achtergrond. Ook de verhalen over het labyrint van Koning Minos op Kreta duiden op de ontwikkeling van het opkomende zelfstandige denken. De draad van Ariadne waarmee Theseus uit het labyrint weet te ontsnappen, staat voor het menselijk denken dat in de hersenwindingen, het labyrint, zelfstandig een weg weet te vinden.
11
In de Griekse cultuur begint de mens voor het eerst te denken over het denken. De Griekse filosofie ontstaat. Genoemd moeten worden Plato, Socrates en Aristoteles. Plato onderricht de mensen met het beeld van de grot: we zien hier op aarde eigenlijk alleen maar schaduwbeelden van een spirituele werkelijkheid. Socrates zegt: `Word wie u bent!' En Aristoteles leert de mensen met zijn categorieën het `juiste wijsgerige denken: Alexander de Grote (356-323 v. Chr.) verbreidt het gedachtegoed van zijn leraar Aristoteles in een groot deel van Azië, zelfs tot aan de Ganges. De drieledigheid denken-voelen-willen vinden we terug in de Griekse heiligdommen. Elk Grieks heiligdom, bijvoorbeeld in Delphi, kent de driedeling in de vorm van tempel (denken), theater (voelen) en stadion (willen). De Griekse heiligdommen waren tegelijkertijd plaatsen waar mensen konden genezen onder andere door de verzorging van deze drie zielekwaliteiten. In de antroposofie zien we dezelfde aandacht voor deze driedeling in de gezondheidszorg en het onderwijs. Luchtfoto van Delphi. Linksonder de tempel (denken), in het midden het amfitheater (voelen) en schuin daarboven het stadion (willen). Rome De ontwikkeling van de verstandelijke vermogens was in Griekenland ingezet en bereikte in de cultuur van het oude Rome een voorlopig hoogtepunt. Tijdens het hoogtepunt van deze beschaving was de blik geheel op de aarde gericht. Uit alle overblijfselen blijkt dat de Romeinen uitstekend konden omgaan met allerlei bouwkundige problemen. Men verbond zich helemaal met alle krachtenvelden die bij de aarde horen waardoor vele bruggen, wegen, theaters, enzovoort, er nu nog staan. Een kijkje bij de opgravingen van Pompeï doet ons van de ene verbazing in de andere vallen. Ondanks de vele tempels in deze stad lijkt een echt religieus leven afwezig. De Romeinen absorbeerden eenvoudig de godsdiensten van overwonnen volkeren en gaven deze goden een andere naam. Van oorspronkelijk inspiratie is weinig waar te nemen. Het Kali Yuga is in volle gang. In deze cultuurperiode, waarin vrijwel ieder rechtstreeks contact met de geestelijke wereld voor de meeste mensen is verdwenen, wordt volgens Rudolf Steiner de verstandsziel ontwikkeld. Het etherlichaam en het astraal lichaam waren dermate binnen het fysieke lichaam getrokken, dat alle krachtenvelden daar aanwezig gebruikt konden worden voor de ontwikkeling van zelfstandig, dus niet goddelijk geïnspireerd, menselijk denken. Temidden van deze cultuur, waar de aardegerichte verhardingsprocessen zich zeer snel voltrokken, wordt dan de Christus geboren. Volgens Rudolf Steiner is deze daad van Christus, om in een mensenlichaam de aarde te betreden, mede tot stand gekomen om aan dit verhardingsproces van de aarde een halt toe te roepen. Als dit niet gebeurd zou zijn, zou de ontwikkeling van het `mensen-ik' in gevaar zijn gekomen. Christus, de goddelijke Logos volgens de evangelist Johannes, gaf aan de aarde een goddelijk `ik' en werd daardoor de zingever van deze planeet. Pas na driehonderd jaar werd de nieuwe godsdienst serieus genomen. Na een visioen verklaarde Keizer Con1 stantijn de Grote in 3 3 de christelijke godsdienst staatsgodsdienst in het Romeinse rijk. Uiteindelijk liet Constantijn zich dopen en werd zo de eerste christelijke keizer. “Winst is vreugde” Opschrift op een muur in Pompeï, eerste eeuw na Chr.
D e M i d d e l e e u we n : 5 o o - 1 4 5 o n . C h r . Als het Romeinse rijk instort, verplaatst de draaggolf van het ontwikkelende bewustzijn zich naar Midden- en Noord-Europa. Er zij nogmaals op gewezen dat de andere culturen niet door Steiner genegeerd worden in deze visie. Steiner duidt op een draaggolf, een rode draad, die loopt van de ene cultuur naar de andere en die duidt op de lange ontwikkelingsweg van een aanvankelijk diffuus, helderziend bewustzijn naar een door het denkende `ik' gestuurd zelfstandig bewustzijn. Het christendom drukt in de Middeleeuwen haar stempel op bijna alle culturele uitingen in Europa. Enerzijds wijst zij op een goddelijke oorsprong van de schepping, anderzijds, door de afschaffing van het begrip `geest' tijdens het Concilie van Constantinopel in 869 versterkt zij de blik op de aarde. Als de kerk een te grote
12
macht begint te krijgen over de vrijheid van het denken, ontstaan tegenimpulsen. We kunnen hier onder andere denken aan de katharen, de tempeliers en de gnosis.
13
DE VIJFDE NA-ATLANTISCHE CULTUURPERIODE In 1413 begint de vijfde na-Atlantische cultuurperiode. In de antroposofie bestaat er geen speciale naam voor dit tijdperk. De periode zal duren tot 3573 n. Chr. De bewustzijnsveranderingen worden duidelijk in de Renaissance en het Humanisme. De mens wil zelf teksten bestuderen, in de eigen taal. Door de uitvinding van de boekdrukkunst rond 1450 kunnen de nieuwe ideeën zich snel verspreiden. De ontdekkingsreizen (bijvoorbeeld Amerika in 1492) en de ontdekking van Copernicus (1473-1543) dat niet de aarde maar de zon in het middelpunt staat, veranderen de blik op de schepping grondig. In de schilderkunst verschijnt het `stilleven'. De mens is zich dermate bewust geworden van de fysieke wereld dat hij er op afstand naar kan kijken en zo de doodskrachten - vaak is er een schedel op stillevens afgebeeld - volledig objectiverend kan waarnemen. De basis voor de The Royal Society of London for the Improving of Natural Knowledge werd in 1645 in Oxford gelegd en werd geïnspireerd door Francis Bacon (1561-1626). Ondanks een tegenbeweging als de Rozenkruizers in het begin van de zeventiende eeuw, werd het principe dat alles meetbaar en weegbaar moest zijn het uitgangspunt van elk wetenschappelijk onderzoek, culminerend in de industriële revolutie van de achttiende eeuw. Na de poging van de Rozenkruizers in de zeventiende eeuw vindt er een tweede poging om spiritualiteit terug te brengen plaats in de achttiende eeuw. De Franse Revolutie van 1789 - met de driegelede leus Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap - wordt door Rudolf Steiner beschouwd als deze tweede poging, die overigens mislukt omdat Napoleon, volgens Steiner, zijn opdracht vergeten was. Aan het eind van de negentiende eeuw, een eeuw waarin de ene uitvinding de andere opvolgt, komt er in 1879 een eind aan het Kali Yuga. De menselijke geest, die zich tot in de diepste diepten verbonden heeft met de materie, kan weer een begin maken met de weg omhoog. De wezensdelen maken zich weer langzaam los uit het fysieke lichaam en stellen de mens zo in staat langzaamaan weer bewustzijn te krijgen voor de geestelijke wereld die ten grondslag ligt aan heel de schepping. Maar nu is het `ik' er bewust bij betrokken. Na de ontwikkeling van het gewaarwordingslichaam (OerPerzië), de gewaarwordingsziel (EgypteBabylonië), de verstandsziel (Griekenland-Rome), ontwikkelt zich in de vijfde na-Atlantische cultuurperiode de zogenaamde bewustzijnsziel. De werking van het `ik' drukt zich tijdens het leven steeds meer af in het fysiek, ether- en astraal lichaam. Het `ik' werkt deze drie wezensdelen als het ware om, eigent zich delen toe. Alles wat op die manier omgewerkt is, toegeëigend is, kan de mens bij de dood met zich meenemen. Deze omgewerkte delen, het geestzelf de levensgeest en de geestmens (zie ook blz. 30) bepalen mede wat de ziel tussen de dood en een volgend leven kan leren in de geestelijke wereld voordat de ziel weer naar de aarde afdaalt. Zo werkt de mens dus ook aan de kwaliteit van een volgende incarnatie. De mens beweegt zich niet in een cyclisch bestaan maar in een lineaire ontwikkeling, waarvan het doel weliswaar niet zonder meer zichtbaar is. De antroposofie van Rudolf Steiner echter wil een soort Gouden Tak zijn waarmee de mens zich voorzichtig een toegang kan verschaffen tot de geestelijke wereld die ten grondslag ligt aan heel de schepping. Want zonder geestelijke vermogens verstart de mens en daarmee de aarde. Volgens de antroposofie zal de aarde, de planeet der wijsheid, zich metamorfoseren in de volgende planetaire fase: de nieuwe Jupiter, de planeet der liefde. Uit Antroposofie, een kennismaking Henk van Oort
14