Voorstel aan de raad Nummer: B12-21284
Portefeuille: Programma: Programmaonderdeel: Steller: Afdeling: Telefoon: E-mail:
Wmo & Maatschappelijke dienstverlening 2.1 Iedereen doet mee
J. Woltjer GRF 0320-278417
[email protected]
Punt 12d van de agenda voor de vergadering van 14 februari 2012. Onderwerp: Rekenkamer rapport "Kansen ZAT voor de jeugd". Voorgesteld besluit: 1. Bij decentralisatie de beleidslijn te hanteren dat de geïndiceerde jeugdhulpverlening in uitvoering zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan de scholen voor voortgezet onderwijs. 2. Nader onderzoek te doen om vast te stellen of nadelige cumulatieve effecten gaan optreden en, als blijkt dat dit inderdaad het geval is, specifiek beleid formuleren om deze nadelige gevolgen te voorkomen of hiervoor te compenseren. 3. Via de gemeentelijke regierol te stimuleren dat in de Zorg en Adviesteams (ZAT ’s) van de scholen voor voorgezet onderwijs casemanagers worden aangesteld, zodat per casus één partij de regie voert bij toeleiding en hulpverlening. 4. Snel van het college gerapporteerd te krijgen op welke wijze zorg aan leerlingen wordt opgeschaald als de lichte zorg op en rond de scholen niet langer voldoet. 5. Een voortgangsrapportage te krijgen van het college over de effecten van de kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen voor leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) op het verzuim, het bereik van leerplicht en RMC en op leerplichtmeldingen van uit het onderwijs. 6. Jaarlijks een korte samenvattende, bovenschoolse rapportage tegemoet zien over de prestaties en effecten van de zorg aan (risico) leerlingen, inclusief een overkoepelende inventarisatie van het gebruik van het zorgaanbod door verschillende groepen jongeren. 7. De bevindingen en de aanbevelingen van de Rekenkamer te betrekken bij de visievormende sessies rond de transitieagenda. Aanleiding en context: De Rekenkamer heeft op 24 november het rapport “Kansen ZAT voor de jeugd ?” aan de raad aangeboden. Het rapport is op 17 januari in een dubbele beeldvormende sessie gepresenteerd en besproken. Uit deze bespreking werd geconcludeerd dat het rapport te zijner tijd zal worden betrokken bij visievormende sessies rond de transitie agenda. De aanbevelingen van de Rekenkamer zijn onverkort in dit voorstel opgenomen. Daar is de procedurele conclusie uit de BOB sessie aan toegevoegd. Beoogd effect: De Rekenkamer wil met dit onderzoek een eerste richting geven om de knelpunten in de zorg voor de Lelystadse jeugd op te lossen en de kansen die er zijn te benutten. De rekenkamer sorteert daarbij voor op de decentralisatie van rijk en provincie naar gemeente en de herziening van het stelsel voor passend onderwijs.
paginanummer 1
Nummer: B12-21284
Argumenten: Afgesproken is dat de aanbevelingen van de Rekenkamer onverkort in het voorgestelde besluit worden opgenomen. Financiële aspecten: n.v.t. Kanttekeningen: n.v.t. Communicatie en Voortgang: n.v.t.
Lelystad, 30 januari 2012. de griffier,
de voorzitter,
paginanummer 2
Raadsbesluit Nummer: B12-21284 De raad van de gemeente Lelystad, Op voorstel van de voorzitter van de raad van de gemeente Lelystad d.d. 30 januari 2012, B E S L U I T: 1. Bij decentralisatie de beleidslijn te hanteren dat de geïndiceerde jeugdhulpverlening in uitvoering zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan de scholen voor voortgezet onderwijs. 2. Nader onderzoek te doen om vast te stellen of nadelige cumulatieve effecten gaan optreden en, als blijkt dat dit inderdaad het geval is, specifiek beleid formuleren om deze nadelige gevolgen te voorkomen of hiervoor te compenseren. 3. Via de gemeentelijke regierol te stimuleren dat in de Zorg en Adviesteams (ZAT ’s) van de scholen voor voorgezet onderwijs casemanagers worden aangesteld, zodat per casus één partij de regie voert bij toeleiding en hulpverlening. 4. Snel van het college gerapporteerd te krijgen op welke wijze zorg aan leerlingen wordt opgeschaald als de lichte zorg op en rond de scholen niet langer voldoet. 5. Een voortgangsrapportage te krijgen van het college over de effecten van de kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen voor leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) op het verzuim, het bereik van leerplicht en RMC en op leerplichtmeldingen van uit het onderwijs. 6. Jaarlijks een korte samenvattende, bovenschoolse rapportage tegemoet zien over de prestaties en effecten van de zorg aan (risico) leerlingen, inclusief een overkoepelende inventarisatie van het gebruik van heet zorgaanbod door verschillende groepen jongeren. 7. De bevindingen en de aanbevelingen van de Rekenkamer te betrekken bij de visievormende sessies rond de transitieagenda.
Lelystad, 14 februari 2012. De raad van de gemeente Lelystad, de griffier,
de voorzitter,
paginanummer 3
DISCUSSIENOTITIE Inleiding Jeugdzorg staat onverminderd op de politieke agenda ook in de gemeente Lelystad, blijkens o.m. recente raadsvragen van de PvdA en de motie 10 miljoen van CDA, Lelystads Belang, D66, Bindend Lokaal en CU. De complexiteit van dit beleidsterrein betreft zowel de inhoudelijke problematiek als de bestaande regelgeving met bijbehorende financiële stromen en structuren. Op rijksniveau zijn wat dat laatste betreft wijzigingen op til met verstrekkende gevolgen voor gemeenten. Bovendien hebben in Lelystad beleidsontwikkelingen plaatsgevonden. De rekenkamer heeft de aansluiting tussen de zorgstructuur op de scholen voor voortgezet onderwijs en het aanbod van preventieve jeugdzorg onderzocht. De zorgstructuur op scholen en het Centrum voor Jeugd en Gezin zijn de belangrijkste vindplaatsen voor herkennen, oppakken en oplossen van jongeren problematiek. Een van de aspecten waar in het kader van dit onderzoek aandacht aan is besteed, zijn de gevolgen van de verschillende stelselwijzigingen en decentralisaties voor de effectiviteit en efficiëntie van de zorg voor kwetsbare jeugdigen. De beeldvormende sessie van 13 december 2011 is bedoeld voor het informeren van de Raad over de landelijke ontwikkelingen en hun mogelijke gevolgen, alsmede de resultaten van het onderzoek. Aan de hand van de conclusies en aanbevelingen kunnen raadsleden in discussie treden over de prioriteiten bij de te nemen maatregelen op korte termijn. In deze notitie wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan: 1. De belangrijkste beleidswijzigingen: o.a. decentralisatie (jeugdzorg) en passend onderwijs 2. De belangrijkste uitkomsten van het rekenkameronderzoek 3. De aanbevelingen voor de verdere beleidsvorming
De belangrijkste beleidswijzigingen Op handen zijnde wijzigingen in de Jeugdzorg: A. Decentralisatie jeugdzorg: de gemeente zal geleidelijk aan vanaf 2013 steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgen voor het jeugdzorgstelsel, te beginnen met de provinciaal gefinancierde jeugdzorg (in 2013) en eindigend met de jeugdreclassering en jeugdbescherming (in 2016) Ook deze invoering gaat gepaard met een efficiencykorting van circa 10% B. Passend onderwijs (ingangsdatum 1 augustus 2012): de zorg aan probleemleerlingen wordt samengevoegd in regionale samenwerkingsverbanden waar lichte en zware zorg geïntegreerd vanuit scholen wordt aangeboden. Scholen krijgen een zorgplicht en moeten intensief samenwerken met de jeugdzorg en de gemeente onder het motto ;één kind, één gezin, één plan. De invoering van passend onderwijs gaat gepaard met een efficiencybezuiniging van circa 10% C. De overgang van de functie begeleiding van de AWBZ naar de WMO (krijgt zijn beslag in 2013 (voor huidige cliënten) en 2014 (voor nieuwe cliënten) D. De Wet werken naar vermogen die per 1 januari 2013 wordt ingevoerd en een samenvoeging is van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de Wet wajong (jong gehandicapten), de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ). Door deze ontwikkelingen krijgen gemeenten een integrale verantwoordelijkheid die kansen biedt voor integrale aanpak van de jeugdzorg. omdat het meer mogelijkheden voor maatwerk biedt en voor efficiency in de organisatie van de hulpverlening. Voorwaarde is dan wel strakke regievoering, mede met behulp van sterk verbeterde informatievoorziening. Een groot risico vormen de efficiencykortingen van rijkswege. Cumulatieve effecten van bezuinigingen kunnen leiden tot onvoldoende middelen voor adequate hulpverlening aan specifieke doelgroepen.
Conclusies rekenkameronderzoek De overkoepelende conclusie van de rekenkamer is, dat de beslissing om af te stappen van het doelgroepenbeleid en de zorg zo dicht mogelijk bij de school te organiseren, evenals de wijze
1
DISCUSSIENOTITIE waarop invulling is gegeven aan het Centrum voor Jeugd en Gezin en het instellen van Zorg en Adviesteams op de scholen, op zich tot een verbetering leiden van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het preventieve jeugdbeleid van de gemeente Lelystad. Knelpunten zijn: − doorontwikkeling is nodig van zowel de Zorg Advies Teams als de functie en rol van het Centum voor Jeugd en Gezin (CJG) voor 12+ jongeren; − de signalering, het bereik en het rendement van leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) zijn onvoldoende; − de informatievoorziening aan en sturing op beleid binnen zowel de uitvoeringspraktijk als het beleid rond de zorg aan (risico)leerlingen is gebrekkig.
Aanbevelingen rekenkameronderzoek 1. Trek huidige beleidslijn door van zorg zo dicht mogelijk bij de school en zoveel mogelijk coördinatie van zorg via CJG. 2. Doe nader onderzoek naar cumulatieve effecten bezuinigingen. De toekomstige decentralisaties en stelselwijzigingen vragen om een integrale visie van het College op de zorgverlening aan hulpbehoevenden in Lelystad, die zich niet alleen beperkt tot de jeugdzorg, maar ook de zorg in het onderwijs, de gezondheidszorg en de toeleiding naar arbeid omvat. Die visie moet de volgende elementen omvatten: waar staan we nu? Wat komt er op ons af? Waar willen we straks staan? Hoe kunnen we daar komen? Het is daarom van groot belang belangrijkste zo spoedig mogelijk een indicatie te krijgen van de kosten kostenplaatje van bestaande en toekomstig gewenste zorg. Zo kan meteen na nadere bekendmaking van budgettaire kaders van het Rijk een beeld worden geschetst, wat de gevolgen zijn voor Lelystad. Raad en College kunnen aan de hand daarvan bepalen wat de gewenste koers is in de onderhandelingen met Rijk, provincies en andere gemeenten
3. Stimuleer toepassing casemanagement in ZAT’s. 4. Ontwikkel van de CJG-functies voor jongeren van 12 jaar en ouder verder door. De komende jaren is prioriteit voor het versterken van de zorgstructuur op scholen, het uitbouwen van de CJG functie voor jongeren van 12 jaar en ouder en het leggen van een solide verbinding tussen deze twee zorgstructuren. Ook in de toekomst zal het CJG een centrale positie innemen. De signalerings- en doorverwijsfunctie van het CJG voor jongeren van 12 jaar en ouder moet worden verstevigd waarbij de volgende drie aspecten prioriteit hebben: - inbedding van de bovenlokale jeugdzorgfuncties; - versterking van de banden met het onderwijs; - versterking van de banden met arbeidstoeleiding. 5. Monitoren bereik en rendement van leerplicht en RMC bij zorgbehoevende jongeren en zo nodig maatregelen nemen ter verbetering. Meer prioriteit voor handhaving door Leerplicht. 6. Verbeter de informatievoorziening rond de zorg aan leerlingen. Bij gebrek aan zicht op de effectiviteit van de hulp is aansturing van de zorgketen onvoldoende. Dit betreft de informatievoorziening in de ZAT’s, als ook tussen de hulpverleningsinstellingen onderling en tussen de scholen en de gemeente. Om daadwerkelijk goed te kunnen sturen op doelmatigheid en doeltreffendheid in de lokale jeugdzorg heeft de raad (op geaggregeerd niveau) informatie nodig over:
2
DISCUSSIENOTITIE No
Omschrijving
Specificatie -
1
Jongeren die risico’s lopen uit te vallen en te marginaliseren, of breder geformuleerd, bedreigd worden in hun ontwikkeling.
2
Jongeren die bereikt worden door (jeugd)zorg en dus participeren in één of meer trajecten
3
Jongeren die niet bereikt worden.
4
Lokaal hulpaanbod en lokale capaciteit
5 6
Gebruik lokaal hulpaanbod Doelmatigheid lokaal hulpaanbod.
7
Doeltreffendheid (maatschappelijk effect) lokaal hulpaanbod
Zorgvraag en zorgbehoefte Persoons- en gezinskenmerken.
Vindplaats: - Zorg Adviesteams in PO, VO en MBO - Leerplicht/RMC - Jongerenloket/Wet werken naar vermogen - WMO loket - CJG loket, casuïstiekoverleg Jongerenwerk - Zorgvraag en zorgbehoefte - Persoons- en gezinskenmerken Vindplaats: - ZAT - CJG casuistiekoverleg - BJZ gegevens - Leerplicht / RMC Het verschil tussen 1 en 2. Maatschappelijke ondersteuning bij gezondheid en participatie: i. Algemene voorzieningen 1. JGZ algemeen deel 2. jeugd en jongerenwerk ii. Persoonsgerichte voorzieningen 1. JGZ maatwerk deel 2. Schoolmaatschappelijk werk 3. Opvoedingsondersteuning 4. Lichte vormen dagbesteding 5. Ambulante jeugdzorg (basisdeel) Maatschappelijke ondersteuning bij zelfstandig wonen: − ambulante jeugdzorg − begeleiding dagbesteding − pleegzorg − begeleid wonen Maatschappelijke ondersteuning bij ernstige bedreiging: − (semi)residentiële jeugdzorg − Gesloten jeugdzorg − Jeugdzorg en begeleiding specifieke doelgroepen (lvg/ggz) Hoeveel en welke jongeren zitten waar in de zorg? Het verschil tussen 4 en 5. Verschillende niveaus van effectiviteit: a. De juiste jongeren krijgen de juiste interventie b. De jongeren ‘consumeren’ de volledige interventie (geen tussentijdse uitval) c. De jongeren geven zelf aan dat de interventie meerwaarde heeft d. De interventie leidt tot kennisvergroting, verandering in attitude e. De interventie leidt tot gewenste gedragsverandering f. De gedragsverandering beklijft (geen terugval)
Conclusie: monitoring van output en outcome is gewenst.
Rekenkamer Lelystad en Regioplan, 21 november 2011
3
Inhoudsopgave Deel 1: Hoofdrapport 1
Inleiding
1
1.1
Aanleiding voor het onderzoek
1
1.2
Onderzoeksmethode
2
1.3
Doelstelling en vraagstelling
3
1.4
Leeswijzer
5
2
Samenvatting
6
3
Conclusies
11
3.1
Hoofdconclusie en algemene indruk
11
3.2
Subconclusies
11
4
Blik op de toekomst
13
5
Aanbevelingen
16
6
Bestuurlijke reactie
19
7
Nawoord van de Rekenkamer
25
Deel 2: Nota van bevindingen 1.
INLEIDING NOTA VAN BEVINDINGEN
1
1.1
De aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg
1
1.2
Doelstelling en vraagstelling
2
1.2.1 Doelstelling
2
1.2.2 Vraagstelling
2
Onderzoeksaanpak
5
2.2.1 Normenkader
5
2.2.2 Deskresearch
5
2.2.3 Interviews
6
Leeswijzer
7
1.3
1.4
2.
HET BELEID OMTRENT ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
8
2.1
Introductie op het gemeentelijke beleid
8
2.2
Ingezet beleid
8
2.2.1 Uitgangspunten van het beleid
8
2.2.2 Jeugdbeleid 2007-2010
9
2.3
2.4
3.
10
2.2.4 Centrum voor Jeugd en Gezin
12
De organisatie van zorg aan (risico)leerlingen
13
2.3.1 De organisatie op bestuurlijk niveau
13
2.3.2 De organisatie op uitvoerend niveau
15
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 2
17
DE ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN IN DE PRAKTIJK
18
3.1
Introductie zorg in de praktijk
18
3.2
Signaleren in het onderwijs
18
3.2.1 De zorgstructuur in het onderwijs
18
3.2.2 Signaleren in de uitvoeringspraktijk
20
Zorg en Advies Team
21
3.3.1 Opzet van het ZAT in Lelystad
22
3.3.2 Werkwijze van het ZAT
22
Het aanbod
23
3.4.1 Voorzieningen binnen het onderwijs
24
3.4.2 Het preventieve aanbod
25
3.4.3 De geïndiceerde jeugdzorg
27
3.4.4 Verschillende soorten zorg vanuit het ZAT
28
3.4.5 Ketensamenwerking
29
Leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC)
30
3.5.1 Leerplicht in Lelystad
31
3.5.2 RMC
32
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 3
34
3.3
3.4
3.5
3.6
4.
2.2.3 Lelystadse Educatieve Agenda
DE BEHAALDE RESULTATEN
35
4.1
Introductie behaalde resultaten
35
4.2
Resultaten Jeugd Voorop
35
4.3.1 Doelstellingen Jeugd Voorop
35
4.3.2 Resultaten Jeugd Voorop
35
Resultaten LEA
40
4.3.1 Doelstellingen LEA
40
4.3
4.4
5.
6.
4.3.2 Resultaten LEA
40
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 4
42
DE DOORLOPEN BELEIDSCYCLUS
43
5.1
Introductie beleidscyclus
43
5.2
Informatievoorziening naar de gemeente
43
5.3
Algemene en specifieke beleidscyclus
44
5.3.1 Algemene beleidscyclus
44
5.3.2 Specifieke informatie naar de raad
46
5.4
Overdracht jeugdzorg naar gemeenten
47
5.5
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 5
48
BEOORDELING ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
50
6.1
Introductie beoordeling
50
6.2
Belangrijkste bevindingen
50
6.3
Toetsing zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad
52
6.3.1 Signalering
52
6.3.2 Handelingsplan
53
6.3.3 Toeleiding
55
6.3.4 Aanbod
56
6.3.5 Sturing en controle gemeente
57
Analyse
60
6.4.1 Beleid en organisatie rond zorg aan (risico)leerlingen
60
6.4.2 Zorg aan (risico)leerlingen in de praktijk
61
6.4.3 Zicht op resultaten
62
6.4.4 Sturing en controle op zorg voor (risico)leerlingen
62
6.4.5 Consequenties voor de leerlingen
63
Bijlage 1: normenkader zorg voor (risico)leerlingen
65
Bijlage 2: geïnterviewde personen
69
Bijlage 3: beschrijving bestudeerde casussen
70
Bjilage 4: ingezet budget
73
Bijlage 5: beantwoording subvragen
75
Bijlage 6: begrippenlijst
78
Bijlage 7: literatuurlijst
81
6.4
BIJLAGEN
1 Inleiding Dit rekenkameronderzoek heeft als titel “Kansen ZAT voor de jeugd?”. ZAT is een verwijzing naar de Zorg en AdviesTeams die actief zijn op de scholen voor voortgezet onderwijs. Het woord ZAT drukt ook uit dat er nog een wereld te winnen is wanneer het gaat om de zorg voor de Lelystadse jeugd. De kansen zijn er, maar zoals uit dit onderzoek blijkt zijn er ook knelpunten en bedreigingen. Daarom wordt de titel afgesloten met een vraagteken. Met dit onderzoek wil de rekenkamer een eerste richting geven om de knelpunten op te lossen en de kansen die er wel degelijk zijn te benutten. Het gaat goed met een groot deel van de Nederlandse jeugd. Uit internationaal vergelijkend onderzoek komt naar voren dat de Nederlandse jeugd ´het goed doet en zich goed voelt´. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat jongeren waarmee het niet zo goed gaat, te maken hebben met een verscheidenheid aan problemen1. De problemen van (risico)jongeren worden meestal gesignaleerd op school. Via school kunnen deze (risico)jongeren vaak ook het beste worden bereikt. Het is vervolgens de taak van de preventieve - en indien nodig de geïndiceerde - jeugdzorg om het probleem aan te pakken. De gemeente heeft de regie over de preventieve jeugdzorg. De jeugdzorg heeft een complexe structuur waarbij rijk, provincies en gemeenten betrokken zijn. De provincie Flevoland is nu nog verantwoordelijk voor de (indicatieve) jeugdhulpverlening: zij stuurt en subsidieert de instellingen en bureau Jeugdzorg. De gemeente is verantwoordelijk voor de aansluiting tussen de geïndiceerde jeugdzorg en het gemeentelijke jeugdbeleid. Vanuit de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) is de gemeente verantwoordelijk voor de vijf ‘geschakelde’ (preventieve) jeugdzorgfuncties. Deze zijn: informatie & advies, probleemsignalering, toegang tot het aanbod, lichtpedagogische hulp en zorgcoördinatie. De gemeente kan een aantal instrumenten (zoals subsidies en convenanten) inzetten ter versterking van haar regiefunctie. De afgelopen jaren zijn er veel veranderingen geweest op het gebied van zorg, zoals de komst van de Centra voor Jeugd en Gezin en de vorming van de Zorg Advies Teams in het onderwijs. Er komt de komende jaren ook nog eens veel op de gemeenten af. Een aantal nieuwe taken en verantwoordelijkheden op gebied van jeugd, werk en inkomen en zorg en welzijn wordt gedecentraliseerd van rijk en provincie naar de gemeente. Het huidige kabinet is daarnaast van plan het stelsel voor passend onderwijs te herzien. In dit nieuwe stelsel krijgen scholen de plicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Al deze veranderingen hebben invloed op de effectiviteit van de zorg aan (risico)jongeren.
1.1
Aanleiding voor het onderzoek
De zorg voor hulpbehoevende kinderen en jongeren – de jeugdhulpverlening - staat zowel maatschappelijk in de belangstelling als hoog op de politieke agenda. Landelijke ervaring leert, dat de aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdhulpverlening doorgaans een groot knelpunt is. Complicerende factor in de praktijk blijken sinds jaar en dag de verschillen in organisatiestructuren en beroepscodes tussen onderwijs en jeugdhulpverlening. Deze verschillen leiden veelal tot belangentegenstellingen en maken overleg en verwijzing lastig. Bovendien is de huidige inrichting van de jeugdzorg in Nederland sterk afgebakend per doelgroep en probleemgebied, waardoor regelmatig (leerplichtige) jongeren buiten de boot vallen. Daarbij komen de voorgenomen toekomstige decentralisatieoperaties van het Rijk. 1
Health Behaviour in School-aged Children Report 2010’, 11-16 jaar, Trimbos Instituut e.a. (2010).
1
Zowel het maatschappelijk als het politiek belang van het onderwerp waren aanleiding voor de rekenkamer om een onderzoek te doen naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het (preventieve) jeugdbeleid van de gemeente. Specifiek aandachtspunt hierbij is de aansluiting tussen het voortgezet onderwijs (signalering en begeleiding) en de daartoe ingestelde (externe) instanties voor jeugdzorg. Het onderzoek richt zich voornamelijk op de volgende twee zorgstructuren: de (zorg)structuur in het voortgezet onderwijs; de werkwijze rond de nieuwe centra voor jeugd en gezin (waarmee het onderwijs nauw moet samenwerken).
1.2
Onderzoeksmethode
Eerst is – aan de hand van een algemene literatuurstudie - een concept normenkader opgesteld als uitgangspunt voor de toetsing van de bevindingen uit het onderzoek. Voor het verkrijgen van een eerste indruk van het beleid rondom de zorg aan (risico)leerlingen, zijn verschillende Lelystadse beleidskaders en beleidsinstrumenten bestudeerd. Hierna is het uitgebreide normenkader, dat is toegespitst op de gemeente Lelystad, opgesteld. Het normenkader is integraal opgenomen in bijlage 1 van de nota van bevindingen (deel 2 van dit rapport). Het normenkader beschrijft drie typen normen: procesnormen, resultaatnormen en normen omtrent sturingsmogelijkheden van de gemeente. Daarnaast zijn in het bureauonderzoek overige relevante beleidsdocumenten bestudeerd, zoals programmaverantwoordingen, raadsbesluiten, verantwoordingsverslagen van de jeugdzorginstellingen en eerder uitgevoerd relevant onderzoek. Bijlage 7 van de nota van bevindingen geeft een overzicht van de bronnen die in het kader van dit onderzoek zijn geraadpleegd. Op basis van de bestudeerde documenten is een beleidsbeschrijving gemaakt. Deze beschrijving is verder uitgewerkt in hoofdstuk 2 van de nota van bevindingen (deel 2 van dit rapport). De wijze waarop het beleid zich vertaalt naar de uitvoeringspraktijk is een belangrijk element in dit onderzoek. Daarom zijn interviews gehouden met onder anderen raadsleden, portefeuillehouders, beleidsmedewerkers en lijnverantwoordelijken vanuit onderwijs en zorg. Het doel van de gesprekken met de beleidsverantwoordelijken was zicht te krijgen op het ingezette beleid van de gemeente, de sturingsmogelijkheden van zowel raad als college en het functioneren van de beleidscyclus. In de gesprekken met lijnverantwoordelijken binnen het onderwijs en de jeugdzorginstellingen is de nadruk gelegd op de structurele werkwijze binnen deze organisaties en de behaalde resultaten. Van alle gevoerde gesprekken zijn verslagen gemaakt die ter goedkeuring aan de respondenten zijn voorgelegd. De uitkomsten van de interviews zijn uiteindelijk verwerkt in de nota van bevindingen. Bijlage 2 van de nota van bevindingen geeft een overzicht van de geïnterviewden. Tot slot zijn de bevindingen uit de documentenstudie en de interviews getoetst aan het uitgebreide normenkader en geanalyseerd. Op basis van deze analyse heeft de rekenkamer haar conclusies en aanbevelingen geformuleerd.
2
1.3
Doelstelling en vraagstelling
Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek wordt als volgt geformuleerd:
Het verkrijgen van inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het geheel van (preventief) jeugdbeleid van de gemeente Lelystad, in specifieke relatie tot de aansluiting tussen zorgstructuur bij scholen voor voortgezet onderwijs en de externe instellingen voor jeugdzorg ten behoeve van (risico)leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar in de praktijksituatie van de gemeente Lelystad. Het doel is hierbij inzicht te krijgen in zowel de vraag- als de aanbodzijde. Het doen van aanbevelingen voor eventuele verbeteringen. Het gaat in dit onderzoek specifiek om de factoren die door de gemeente Lelystad - bijvoorbeeld door sturing en / of als keten regisseur - zijn te beïnvloeden, zoals de wijze waarop niet geïndiceerde hulp wordt geboden en de wijze waarop de toegang tot de jeugdzorg wordt geregeld. De bedoeling is eventuele aanbevelingen te doen voor verbeteringen vanuit de rol van de gemeente. Het anticiperen op toekomstig beleid. Dit onderzoek dient tevens als nulmeting om als gemeente Lelystad te kunnen anticiperen op de verwachte overdracht van de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente.
Het onderzoek is afgebakend in de tijd en heeft betrekking op het tijdvak 2006 tot medio 2011. Het onderzoek beperkt zich tevens tot de zorg voor jongeren in de leeftijdscategorie 12 tot 18 jaar. De scholen voor regulier voortgezet onderwijs en voor Middelbaar Beroepsonderwijs worden meegenomen in het onderzoek. De scholen voor speciaal (voortgezet) onderwijs vallen buiten de onderzoeksvraag.
Centrale onderzoeksvraag De centrale onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd: In hoeverre is sprake van een doeltreffend en doelmatig geheel van (preventief) jeugdbeleid van de gemeente Lelystad, specifiek in relatie tot de aansluiting tussen zorgstructuur bij instellingen in het voortgezet onderwijs en de externe instellingen voor jeugdzorg, ten behoeve van (risico)leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar in de praktijksituatie van de gemeente Lelystad? Uit deze centrale vraagstelling zijn de volgende richtinggevende subvragen afgeleid: 1. 2.
3.
Hoe is voorzien in de afstemming tussen de zorgstructuur in het onderwijs en externe instellingen voor jeugdzorg? Welke beleidsinstrumenten zet de gemeente Lelystad in voor de zorg aan (risico)leerlingen? a. In het kader van de Wmo? b. In het kader van leerplicht? c. In het kader van voortijdig schoolverlaten? d. In het kader van onderwijs? Welke problematiek speelt er bij (risico)leerlingen en hoe wordt hiermee omgegaan? a. Met welke typen problemen wordt men geconfronteerd en welke omvang hebben die? b. Hoe wordt de heersende problematiek in beeld gebracht? 3
c. d. e. f. g. h.
In welke mate en op welke wijze wordt er gewerkt met plannen van aanpak? In hoeverre worden deze plannen van aanpak ook daadwerkelijk uitgevoerd? Welke soorten hulp zijn aanwezig voor zorgleerlingen? In hoeverre wordt deze hulp ook snel en adequaat aangeboden? In hoeverre doorlopen jongeren het gehele zorgtraject? Hoe vindt de overdracht plaats van het (zorg)dossier van risicoleerlingen naar de externe hulpverlening? 4. Beschikt de gemeente Lelystad over voldoende sturingsinstrumenten om de capaciteit en kwaliteit van de zorg aan (risico)leerlingen van twaalf tot achttien jaar te borgen? 5. Heeft de gemeente Lelystad in de periode 2006-2010 ook voldoende gebruikgemaakt van deze instrumenten? 6. Kan de afstemming tussen school en jeugdhulpverlening als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld? 7. Sluit het aanbod van jeugdzorg/jeugdhulpverlening in Lelystad kwalitatief en kwantitatief aan bij de behoefte? 8. Hoe kan de gemeente Lelystad anticiperen op de verwachte overdracht van toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente? 9. Hoeveel capaciteit zet de gemeente Lelystad nu in op preventief jeugdbeleid? 10. Hoeveel capaciteit besteedt Bureau Jeugdzorg aan de (zorg)leerlingen in de gemeente Lelystad, gerelateerd aan de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente? 11. Is het volume van de capaciteit en het bijbehorende budget adequaat voor de bijbehorende vraag? 12. Welke verbetermogelijkheden en best practices zijn er met betrekking tot het functioneren van de aansluiting tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de externe jeugdzorginstellingen? Wat kan de rol van de gemeente Lelystad hierbij zijn? De beantwoording van de onderzoeksvragen is te lezen in bijlage 5 van de nota van bevindingen.
4
1.4
Leeswijzer
Rapporten van de rekenkamer Lelystad bestaan meestal uit twee delen in één boekje: (deel 1) het hoofdrapport van de rekenkamer en (deel 2) de nota van bevindingen (het onderzoeksrapport van de externe onderzoekers). In deel 1 (hoofdrapport) geven we eerst een inleiding (hoofdstuk 1). Daarna is een samenvatting weergegeven van de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 beschrijven wij onze algemene indruk (de hoofdboodschap) in relatie tot de hoofdvraag van het onderzoek en de subconclusies. In hoofdstuk 4 wordt een blik op de toekomst gegeven waarna de aanbevelingen van de rekenkamer aan de orde komen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is de bestuurlijke reactie van het college integraal weergegeven en hoofdstuk 7 bevat een nawoord van de rekenkamer. In de nota van bevindingen (deel 2) staat de uitgebreide beschrijving van alle bevindingen uit het onderzoek.
5
2 Samenvatting Het zorgen voor een kwantitatief en kwalitatief dekkend preventief zorgaanbod voor (risico)leerlingen is een gemeentelijke taak. Voor de beleidsturing heeft de gemeente een aantal beleidsinstrumenten in handen. Hierbij kan gedacht worden aan regelgeving, beleidsnota’s, convenanten, subsidierelaties en overleg via stuurgroepen. In de afgelopen periode is de manier waarop de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad beleidsmatig is vormgegeven gewijzigd. Het college heeft besloten af te zien van het eerder gevoerde doelgroepenbeleid. Het beleid is nu georganiseerd rond twee lijnen: kansen versterken en vroegtijdig ingrijpen bij problemen. Het preventieve jeugdbeleid is georganiseerd rond het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het is de bedoeling dat de zorg aan risicoleerlingen zo regulier mogelijk en zo dicht mogelijk bij het (voortgezet) onderwijs wordt vormgegeven. De gemeente Lelystad lijkt gekozen te hebben voor een afgeslankte versie van de landelijk gestimuleerde Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Dit zien we ook terug in de ingezette middelen. Vanaf 2011 wordt zowel incidenteel als structureel bezuinigd op het CJG. Wel wordt in deze periode extra ingezet op de versterking van de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en op het ROC. Ook zijn extra middelen vrijgemaakt voor Leerplicht. Er is gesneden in de overlegstructuur van de zorg: onder meer het overleg ‘Breakpoint’2 is afgeschaft met ingang van 1 juli 2011. Het is nog niet precies helder hoe de taken van Breakpoint in de toekomst opgevangen worden. Preventieve en geïndiceerde zorg in de dagelijkse uitvoeringspraktijk. De basisinstrumenten voor het adequaat signaleren van risicoleerlingen, het opstellen van een handelingsplan en het toeleiden van leerlingen naar hulp, zijn in de praktijk redelijk op orde in Lelystad. Bij het signaleren van problematiek in het onderwijs spelen mentoren (VO) en coaches (ROC) een centrale rol. Elke school heeft zorgcoördinatoren, interne zorgoverleggen en een Zorg en Advies Team (ZAT). Leerlingen met problematisch (leer)gedrag op de scholen worden gesignaleerd en besproken in het overleg van het ZAT. Voor de leerlingen die dat nodig hebben, wordt vervolgens een zorgplan opgesteld. Op basis van dit plan wordt de zorg aangeboden. Het ZAT is in Lelystad ook de belangrijkste instantie waar afstemming plaatsvindt tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de jeugdhulpverlening. Door samenwerking in het ZAT zijn betrokkenen op de hoogte van de zorgtrajecten die (risico)leerlingen doorlopen. Zo weten partijen van elkaar wie met een bepaalde jongere of met een bepaald gezin aan de slag is. (Risico)leerlingen kunnen in Lelystad gebruik maken van verschillende preventieve en geïndiceerde voorzieningen, zowel binnen als buiten het onderwijs. Het onderwijs geeft primair de voorkeur aan samenwerking met de preventieve jeugdzorg boven geïndiceerde jeugdzorg. De preventieve jeugdzorg kan volgens het onderwijs sneller schakelen, is dicht bij het onderwijs georganiseerd zodat er sprake is een goede terugkoppeling van informatie. Wachttijden voor de geïndiceerde jeugdzorg zijn een bekend probleem, waarmee ook Lelystad te maken heeft. De preventieve jeugdzorg, waar nauwelijk sprake is van wachttijden, wordt daarom regelmatig ingezet als overbrugging naar de geïndiceerde jeugdzorg. Dit versoepelt de aansluiting tussen de zorgketens. De terugkoppeling van informatie vanuit de geïndiceerde jeugdzorg naar het onderwijs verloopt moeizaam. De geïndiceerde jeugdzorg is namelijk gebonden aan strikte privacyregels. Dit geldt in veel 2
Breakpoint was een opschalingsoverleg voor (risico)leerlingen 12+. Het was een centraal meldpunt voor zorgsignalen en was een samenwerkingsverband van alle partners op het gebied van jeugd en veiligheid. De doelgroep van Breakpoint kwam vaak in aanraking met politie en justitie.
6
mindere mate voor de preventieve jeugdzorg. De betrokkenen uit het onderwijs merken op, dat de geboden jeugdzorg in het algemeen gekenmerkt wordt door een gebrek aan daadkracht. Er worden te weinig concrete afspraken gemaakt met ouders en leerlingen. De mate waarin de geboden zorg leidt tot de gewenste resultaten wordt in de zorgdossiers ook onvoldoende bijgehouden. Het ZAT kan daarom ook niet bijsturen, als de geboden zorg niet tot het gewenste resultaat leidt. Er kan dus sprake zijn van een stapeling van zorg, waarbij de resultaten van de verschillende ingezette interventies niet helder zijn en leerlingen van het ene zorgtraject in het andere belanden. Verder worden de geregistreerde ZAT-gegevens nog niet gebruikt voor verantwoording en beleidsvorming. Werken volgens ‘één kind, één gezin, één plan’ is een gezamenlijke doelstelling van het onderwijs, de instellingen voor jeugdhulpverlening en de gemeente Lelystad. Verschillende partijen maken echter wel verschillende plannen rond één jongere/gezin. Het toepassen van casemanagement in het ZAT kan het werken volgens ‘één kind, één gezin, één plan’ versoepelen. Eén partij voert dan de regie bij de hulpverlening en toeleiding. Echter in de ZAT’s wordt nog geen gebruik gemaakt van casemanagers. Ook is er nog geen schakel tussen de ZAT’s van de individuele scholen en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Na het verdwijnen van Breakpoint is bovendien een nieuwe opschalingstructuur 12+ noodzakelijk, voor problematiek die buiten de reikwijdte van het ZAT valt. Momenteel zijn de hulpverlenende instanties en het onderwijs in overleg over de toekomstige opschalingsstructuur. De ervaringen met Breakpoint wijzen uit dat het organiseren van doorzettingsmacht, het beleggen van de eindverantwoordelijkheid en efficiënt overleg (zonder dubbelingen van partijen in overleggen) knelpunten zijn in een dergelijke zorgstructuur. Kortom: met het oog op de gesignaleerde knelpunten is niet uit te sluiten, dat bij een deel van de leerlingen de geboden zorg (nog) onvoldoende rendeert. Dit heeft tot gevolg dat de ondersteuning bij de aanpak van problemen op school mogelijk niet optimaal is, waardoor de leerling navenant minder goed presteert. Verzuim en Leerplicht / Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC). Het aantal leerlingen dat (veelvuldig) verzuimt is in Lelystad hoog. Het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters neemt sinds enkele jaren toe. Verzuimproblematiek wordt door het onderwijs in Lelystad adequaat gesignaleerd en geregistreerd. De logische vervolgstap is het aanmelden van leerlingen die verzuimen of voortijdig schoolverlater zijn bij Leerplicht / RMC3. Dit aanmelden gebeurt echter onvoldoende in Lelystad. Volgens het voortgezet onderwijs worden ongeveer de helft van de verzuimgevallen gemeld bij de leerplichtambtenaar. De school maakt hierbij zelf een afweging welke verzuimgevallen urgent zijn. Het inzetten van leerplicht is heel belangrijk. De leerplichtambtenaar is de enige functionaris binnen de preventieve zorg, die daadwerkelijk sanctiemogelijkheden heeft. Het inzetten van leerplicht is vaak een stimulans voor de betrokkenheid van ouders bij de professionele hulpverlening aan hun kind. Dit is een belangrijk voordeel van leerplicht boven andere in te zetten vormen van jeugdhulpverlening. Door de samenwerking tussen leerplicht en ouders kan beter voorkomen worden, dat jongeren uitvallen op school4. In schooljaar 2009/2010 maakte de leerplichtambtenaar in 8% van de gemelde gevallen een proces-verbaal op. 3
Leerplicht ziet toe op de naleving van de leerplicht (tot 16 jaar) én de kwalificatieplicht (16- en 17-jarigen). RMC is voor de doelgroep jongeren tussen 18 en 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben. 4 Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2009). Vertrouwen in de school. Over uitval van ‘overbelaste jongeren’.
7
In Lelystad wordt ook gebruik gemaakt van de RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie). De RMC-consulent voert gesprekken met voortijdig schoolverlaters, zodat zij terug worden geleid naar school en / of werk. In 2009 heeft de RMC-consulent ongeveer 25% van alle Lelystadse voortijdig schoolverlaters tussen de 16 en 23 jaar bereikt. Eén van de oorzaken van beperkte bereik van leerplicht en RMC is de beschikbare capaciteit. Deze sluit onvoldoende aan bij de omvang van de problematiek rond verzuim- en voortijdig schoolverlaten in de gemeente Lelystad. In oktober 2010 is de raad geïnformeerd over het voornemen5 leerplicht zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve impuls te geven. De kwantitatieve impuls bestond uit een uitbreiding van de formatie voor leerplicht van 4 naar 6 fte.
Leerplichtformatie in fte per 1.000 leerlingen Lelystad voor kwantitatieve impuls
0,326
Lelystad na kwantitatieve impuls
0,488
Gemiddeld bij Nederlandse gemeenten
0,330
G4
1,000
De totale leerplichtformatie in Lelystad is sindsdien iets hoger dan gemiddeld bij de Nederlandse gemeenten. Maar Lelystad heeft te maken met ‘Randstedelijke’ verzuimproblematiek. De Lelystadse formatie voor leerplicht na de maatregelen is nog steeds een stuk lager dan de formatie voor leerplicht bij de G4. Voor de kwalitatieve impuls van leerplicht is voorgesteld de formatie voor Leerplicht voor de helft in te vullen met leerplichtplusfunctionarissen6. Deze hebben een HBO opleidingsniveau en zijn ingeschaald in schaal 9. Voorheen hadden alle leerplichtfunctionarissen een MBO opleidingsniveau en waren zij allen ingeschaald in schaal 8. De voorgenomen wijzigingen zijn in de zomer van 2011 doorgevoerd. Het effect van deze maatregelen op het Lelystadse verzuim is nog niet bekend. Het beperkte bereik van leerplicht en RMC heeft tot gevolg, dat een deel van de zorgbehoevende leerlingen niet de benodigde zorg krijgt. Op basis van dit onderzoek is niet exact vast te stellen hoeveel leerlingen hier in de praktijk precies nadeel van ondervinden. Aangenomen wordt, dat het een substantieel deel is van de Lelystadse jongeren. Als een leerling stelselmatig verzuimt en leerplicht niet intervenieert, wordt geen gebruik gemaakt van een belangrijke ingang voor het bereiken van de leerling en diens ouders. De problemen die het verzuim veroorzaken blijven dan onopgelost. Het gevolg kan zijn, dat de leerling onnodig lang blijft verzuimen en zodoende een leerachterstand oploopt. Uit onderzoeksliteratuur is bekend, dat schoolverzuim een belangrijke indicator is voor het vertonen van problematisch (overlastgevend en/of crimineel) gedrag op latere leeftijd7. Leerlingen die niet bereikt worden, lopen dus een grotere kans om uiteindelijk af te glijden naar marginaal en / of crimineel gedrag.
5
Brief ‘formatie leerplicht Lelystad’, 7 oktober 2010. Gemeente Lelystad, afdeling Beleid. Deze functionarissen pakken ook het verzuim van jongeren van 18 tot 23 aan. Junger-Tas, Steketee & Moll (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: VerweyJonker Instituut 6 7
8
Resultaten van gemeentelijk beleid. Het gemeentelijke beleid is gebaseerd op duidelijke doelstellingen. Maar voor een gedeelte van de doelstellingen van het voormalig jeugdbeleid (Jeugd Voorop) en voor twee van de drie relevante doelstellingen van de Lelystadse Educatieve Agenda (LEA), is te weinig informatie beschikbaar om de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Zowel op uitvoerend niveau als op beleidsniveau mist de gemeente Lelystad informatie over de resultaten. Nieuw beleid wordt wel gedeeltelijk afgestemd op signalen vanuit het veld, maar het oude beleid wordt - buiten de reguliere P&C-cyclus - in veel gevallen niet nadrukkelijk geëvalueerd. Hierdoor mist de gemeente kansen om nieuw beleid te baseren op enerzijds de sterke kanten en anderzijds de verbeterpunten van het oude beleid. Voor de doelstellingen waarover wel voldoende gegevens beschikbaar zijn, kan niet eenduidig worden vastgesteld of de doelen zijn behaald. Bijvoorbeeld: de gemeente Lelystad geeft zelf aan, dat het totale aantal voortijdig schoolverlaters in de periode 2007-2009 is gedaald. Maar landelijke cijfers laten zien, dat het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters in de afgelopen periode is gestegen in Lelystad. Dit is met name het geval op het ROC. Het percentage jongeren dat het gevoel heeft nergens terecht te kunnen met problemen is nagenoeg gelijk gebleven. Dit ondanks de verschillende maatregelen die in de afgelopen beleidsperiode zijn genomen op het gebied van jeugd en onderwijs. Daarnaast stijgt het aantal indicaties voor de jeugdzorg in Lelystad. ‘Op de Rails’ is een voorbeeld van een preventieve voorziening in het onderwijs waar wel duidelijke resultaten zichtbaar zijn. Dit project heeft een duidelijke doelstelling: leerlingen terugleiden naar het regulier onderwijs. De resultaten zijn positief. Tussen de 70% en 80% van de deelnemers komt na het project weer terecht in het reguliere onderwijs. Informatievoorziening op micro-, meso- en macroniveau. De zorg voor leerlingen op scholen in het voortgezet onderwijs in Lelystad is zowel op micro-, meso- als macroniveau gebaseerd op onvolledige informatie. Concreet: de informatie is onvolledig in de leerlingen- en zorgdossiers (microniveau). De verzamelde informatie bij de ZAT’s en zorginstellingen is daarmee ook onvolledig (mesoniveau). Op macroniveau is de informatievoorziening richting de gemeente onvolledig. De gemeente mist onder andere informatie over de resultaten van de diverse genomen maatregelen om zorgleerlingen bij het onderwijs te betrekken en te laten uitstromen met een diploma. De gemeente mist op dit moment ook kwantitatieve gegevens over de problematiek van leerlingen in het onderwijs en over de zorgcyclus die risicoleerlingen in Lelystad doorlopen. Als de informatievoorziening op bovengenoemde drie niveaus niet op orde is, kunnen zowel de onderwijsinstellingen en de hulpverleningsinstanties als de gemeente Lelystad niet goed sturen op de gewenste resultaten en effecten van het zorgbeleid voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. De basisinformatievoorziening voor een effectief (en efficiënt) zorgbeleid is daarmee van onvoldoende niveau. Rol van de raad. Zowel de informatievoorziening aan de raad als de actieve sturing door de raad op beleidsthema’s rond de zorg aan (risico)leerlingen (zoals voortijdig schoolverlaten en het CJG), is in de afgelopen periode onvoldoende een punt van aandacht geweest in Lelystad. Dit blijkt uit de bestudeerde documenten en gevoerde gesprekken. De raad heeft zich niet erg actief opgesteld in het bijsturen van het onderwijs- en jeugdbeleid. Wellicht hangt dit onder andere samen met onvoldoende informatie over de resultaten van het beleid. Hoewel het college aangeeft, dat voor de verdere uitrol van het Centrum voor Jeugd en Gezin de uitkomsten van de pilot CJG van groot belang zijn, is er 9
nog geen evaluatie over de voortgang of resultaten van het CJG naar de raad gestuurd (anders dan de tussentijdse evaluatie uit 2009). De raad heeft het CJG-beleid de afgelopen jaren dan ook niet bijgestuurd. Passend onderwijs voor hoogbegaafden is binnen de LEA 2011-2014 daarentegen wel benoemd als prioriteit door de raad.
10
3 Conclusies 3.1
Hoofdconclusie en algemene indruk
De hoofdvraag van het onderzoek was of er in Lelystad sprake is van een doelmatig en doeltreffend preventief jeugdbeleid, met name toegespitst op de aansluiting tussen de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en de instellingen die in de (geïndiceerde en preventieve) jeugdzorg actief zijn. De overkoepelende conclusie van de rekenkamer is, dat de beslissing om af te stappen van het doelgroepenbeleid en de zorg zo dicht mogelijk bij de school te organiseren, evenals de wijze waarop invulling is gegeven aan het Centrum voor Jeugd en Gezin en het instellen van Zorg en Adviesteams op de scholen, op zich tot een verbetering leiden van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het preventieve jeugdbeleid van de gemeente Lelystad. De rekenkamer benadrukt hierbij, dat de signalering, het bereik en het rendement van leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) niet op orde zijn. De afstemming tussen voortgezet onderwijs en Centum voor Jeugd en Gezin (CJG) evenals de afstemming binnen het CJG zelf, moeten nog verder worden verbeterd. Ook is de informatievoorziening aan de gemeente voor het bepalen en bijstellen van beleid voor verbetering vatbaar.
3.2
Subconclusies
Hieronder lichten we de hoofdconclusie in detail toe aan de hand van een aantal subconclusies: 1. Er is sprake van verbetering in de afstemming en coördinatie van de laagdrempelige preventieve zorg die op schoolniveau wordt verleend. Van oudsher waren de knelpunten in de aansluiting tussen jeugdhulpverlening en voortgezet onderwijs de signalering, de verkokering en de toegang die de cliënt tot de jeugdhulpverlening heeft en vice versa. Uit dit onderzoek van de rekenkamer Lelystad komt naar voren, dat deze problemen voor een aanzienlijk deel zijn aangepakt met de in de hoofdconclusie genoemde beleidswijzigingen. Er is sprake van een duidelijke signaleringsstructuur, verbeterde afstemming tussen partijen en verbeterde doorverwijzing naar de preventieve jeugdzorg. De doorverwijzing naar en terugkoppeling vanuit de geïndiceerde jeugdzorg verdient echter verbetering.
2. Zowel de Zorg Advies Teams (ZAT’s) in het voortgezet onderwijs als de functie en rol van het Centrum voor Jeugd en Gezin, ten behoeve van jongeren van 12 jaar en ouder, moeten verder worden doorontwikkeld en verbeterd. Ondanks dat de ZAT’s in grote lijnen conform de kwaliteitseisen functioneren en de basisinstrumenten redelijk op orde zijn, zijn belangrijke randvoorwaarden voor een effectief en efficiënt functionerende zorgstructuur 12+ nog onvoldoende gerealiseerd. Knelpunten zijn met name het niet toepassen van casusregie (casemanagement) in de ZAT’s en het ontbreken van een structuur voor de opschaling van zorg. De afstemming tussen ZAT’s en CJG evenals de CJG-functies zelf, zijn momenteel nog in een fase van ontwikkelen en doorgroeien. 11
3. Het bereik en rendement van Leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) is onvoldoende. De problematiek rondom verzuim en voortijdig schoolverlaten is groot in Lelystad. Deze is vergelijkbaar met die in de Randstad. Verzuim wordt vanuit het onderwijs onvoldoende aangemeld bij leerplicht. Leerplicht heeft voorheen ook te weinig nadruk gelegd op haar handhavingstaak. Ook de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) heeft onvoldoende bereik onder de doelgroep. De capaciteit voor leerplicht / RMC lijkt – ondanks de in de zomer van 2011 genomen maatregelen – in ieder geval kwantitatief nog steeds tekort te schieten in vergelijking met de gemeenten in de Randstad (de G4). Tijdig ingrijpen bij verzuim is belangrijk om uitval van leerlingen te voorkomen8. Het gebrek aan bereik van Leerplicht en RMC heeft tot gevolg dat een deel van de zorgbehoevende leerlingen de benodigde zorg niet krijgt.
4. Een gebrekkige informatievoorziening en gebrekkige sturing op beleid is een telkens terugkerend knelpunt binnen zowel de uitvoeringspraktijk als het beleid rond de zorg aan (risico)leerlingen. De gemeente mist het totaalbeeld van de zorgcyclus die (risico)leerlingen in Lelystad doorlopen en welke resultaten worden bereikt. De gemeente weet daardoor niet welke opgestelde doelen en gemaakte afspraken met leerlingen en/of ouders worden behaald binnen de geboden zorg en of het ingezette beleid aansluit bij de problematiek van de doelgroep. Ook is het zorgbeleid op scholen in het voortgezet onderwijs onvoldoende geïntegreerd in het gemeentelijke jeugdzorgbeleid. Er is sprake van een gebrekkige informatie-uitwisseling tussen de gemeente Lelystad, de aanbieders van zorg en het onderwijsveld. Daardoor is de gemeente onvoldoende in staat te sturen op de gewenste effecten en resultaten van beleid. Daarnaast evalueert de gemeente het beleid rond zorg aan (risico)leerlingen onvoldoende. Hierdoor mist de gemeente kansen om nieuw beleid te baseren op de successen en knelpunten van het oude beleid. Door deze knelpunten heeft ook de raad onvoldoende handvatten voor het adequaat invullen van haar kaderstellende en controlerende rol.
8
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2009). Vertrouwen in de school. Over uitval van ‘overbelaste jongeren’.
12
4 Blik op de toekomst De Nederlandse gemeenten staan aan de vooravond van een aantal grote decentralisatieoperaties en stelselwijzigingen vanuit het rijk. Hoe deze verschillende decentralisatieoperaties van het rijk eruit gaan zien, is in grove lijnen beschreven in de bestuursafspraken die het rijk met provincies en gemeenten heeft gemaakt. Deze ontwikkelingen zullen een grote invloed hebben op de zorg aan (risico)leerlingen en kunnen in individuele gevallen leiden tot een cumulatie van nadelige effecten. In de context van dit onderzoek zijn de belangrijkste wijzigingen:
Decentralisatie jeugdzorg: de gemeente zal geleidelijk vanaf 2013 steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgen voor het jeugdzorgstelsel. De decentralisatie begint met de provinciaal gefinancierde jeugdzorg (in 2013) en eindigt met de jeugdreclassering en jeugdbescherming (in 2016). Over de overgang van provinciale jeugdzorg naar gemeenten bestaat op het moment inhoudelijk nog veel onduidelijkheid. De beleidskaders voor de overgang zijn nog in ontwikkeling. De financiële consequenties van de decentralisatieoperaties zijn op dit moment op het niveau van individuele gemeenten onduidelijk. Daarmee is ook nog weinig zicht op het benodigde budget binnen de gemeente voor zorgtaken in de toekomst. De rijksgelden worden verdeeld over het gemeentefonds. Welke verdeelsleutel of sleutels worden gehanteerd, is nog onderwerp van nader onderzoek en overleg. Deze decentralisatie gaat gepaard met een efficiencykorting van circa 10%. Passend onderwijs (ingangsdatum 1 augustus 2012). De huidige versnipperde zorg aan probleemleerlingen wordt samengevoegd in regionale samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingsverbanden moeten zowel lichte als zware zorg geïntegreerd op schoolniveau aanbieden. Het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt binnen de samenwerkingsverbanden gepositioneerd. Schoolbesturen krijgen ‘zorgplicht’ en moeten duidelijk maken welke zorg zij leerlingen kunnen bieden (zorgprofiel). Zij moeten hiertoe intensief samenwerken met de jeugdzorg en de gemeente onder het motto: één kind, één gezin, één plan. De consequenties van de ontwikkeling naar passend onderwijs zijn in grote lijnen bekend, maar de financiële consequenties voor onderwijsinstellingen en individuele gemeenten zijn dat nog niet. Sluitstuk van de stelselwijziging is een forse bezuiniging op de bureaucratie en het speciaal onderwijs van rijkswege. Tezamen met een herverdeling van de zorgmiddelen over Nederland (‘verevening’) kan dit een grote korting op het zorgbudget betekenen. Ook bij de invoering van passend onderwijs wordt een efficiencykorting van naar verwachting circa 10% toegepast. De overgang van de functie ‘begeleiding’ van de AWBZ naar de WMO. Met ingang van 2014 wordt de functie ‘begeleiding’ geschrapt uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Nieuwe aanvragen zijn al vanaf 2013 niet meer mogelijk. Tegelijkertijd wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) inhoudelijk uitgebreid en krijgen gemeenten de beschikking over het overgrote deel van de middelen die vrijvallen in de AWBZ. Het wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten om mensen te compenseren voor belemmeringen die zij ondervinden in hun zelfredzaamheid en participatie. Ook in dit geval zijn en worden bezuinigingen toegepast door het rijk. De Wet werken naar vermogen. Deze wet treedt naar verwachting per 1 januari 2013 in werking. De Wet werken naar vermogen is een samenvoeging van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de Wet Wajong (jong gehandicapten), de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ). Wie kan werken, wordt geacht zo veel mogelijk in zijn eigen onderhoud te voorzien. Iedereen die kan werken (en die na 1 januari 2013 een uitkering aanvraagt) valt onder dezelfde re13
gels, namelijk de regels die gelden in de bijstand. Mensen kunnen een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning en/of begeleiding naar werk. Werkgevers krijgen ondersteuning om makkelijker mensen met een arbeidsbeperking aan te kunnen nemen. Voor wie alleen in een beschutte omgeving kan werken, blijft instroom in de WSW mogelijk. Voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn – en dus geen mogelijkheden hebben om te werken - blijft de Wet Wajong bestaan. Andere maatregelen van het rijk die tot nadelige cumulatieve effecten kunnen leiden bij kwetsbare (jeugdige) inwoners zijn: De verhoging eigen bijdrage eerstelijnszorg ggz en de invoering eigen bijdrage tweedelijns zorg ggz (2012). De invoering van een eigen bijdrage in de jeugdzorg (2015). De bezuinigingen op leerplusarrangementen in het voortgezet onderwijs (2012). De AWBZ-IQ maatregel (2012). De bezuinigingen op het persoonsgebonden budget (2011). De bezuiniging op de re-integratiebudgetten (vanaf 2012). Door bovengenoemde decentralisaties en stelselwijzigingen in combinatie met het huidige takenpakket van de gemeente vanuit de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Maatschappelijke ondersteuning en de Leerplicht, worden gemeenten de komende jaren verantwoordelijk voor vrijwel de gehele ondersteuning van kwetsbare inwoners. Zorg en welzijn zal daardoor in menig gemeente waarschijnlijk de grootste begrotingspost worden. Een nadrukkelijk risico waarmee gemeenten rekening moeten houden is de financiering. Zoals al gezegd: het kabinet heeft zich voorgenomen om vooraf efficiencykortingen en bezuinigingen toe te passen. De combinatie van de efficiencykortingen met onder andere de voorgenomen bezuinigingen op de AWBZ en Passend Onderwijs, het verlagen van de IQ-grens als criterium voor het recht op AWBZ-zorg en de invoering van de eigen bijdrage voor AWBZ-hulp kan een nadelig effect versterken. Maar wanneer deze ontwikkelingen beleidsmatig goed op elkaar worden afgestemd door de gemeente, zijn er kansen voor een efficiëntere en effectievere zorg voor kwetsbare inwoners. In het concrete geval van de zorg aan risicoleerlingen, betekent dit dat de basis snel op orde moet worden gebracht. Een adequate organisatie van de lokale zorgstructuur en de laagdrempelige, preventieve vormen van zorg en ondersteuning, is in ieder geval een eerste randvoorwaarde voor een soepele overgang naar de nieuwe situatie. Daarvoor is het van belang dat Centrum voor Jeugd en Gezin en Zorg Advies Teams goed afstemmen en functioneren, er voldoende preventief aanbod is en het preventieve aanbod gestructureerd wordt ingezet. De overgang zal ongetwijfeld soepeler verlopen als bovenstaande peilers onder regie van de gemeente op orde worden gebracht. Het is tevens van belang dat gemeente en onderwijs gezamenlijk invulling geven aan de stelselwijzigingen rond de decentralisatie van de jeugdzorg en rond de wetgeving voor passend onderwijs. Zo kunnen zij de kansen voor verbetering van de dienstverlening optimaal benutten. De aanbevelingen uit het volgende hoofdstuk geven hiervoor een eerste aanzet. Kortom: via de toekomstige decentralisaties vanuit het rijk krijgen de gemeente en de betrokken uitvoeringsinstanties gezamenlijk meer kansen om integrale samenwerking, verbeterde afstemming en vernieuwende initiatieven vorm te geven ten behoeve van de cliënt.
14
De rekenkamer verwacht, dat zowel de raad als het college van de gemeente Lelystad de komende jaren bovengemiddeld veel aandacht aan deze dossiers zullen moeten besteden. In nauw overleg zal een duidelijke strategie moeten worden bepaald om te garanderen, dat ook in de nabije toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg op een budgettair verantwoorde wijze kan worden geleverd aan de inwoners die dat nodig hebben.
15
5 Aanbevelingen De rekenkamer constateert, dat het fundament voor een soepele overdracht van de geïndiceerde jeugdzorgtaken aan de gemeente verstevigd moet worden op een beperkt aantal essentiële onderdelen. Deze constatering onderstreept ons inziens de noodzaak om snel en voortvarend werk te maken van het opvolgen van de aanbevelingen uit dit rapport. Deze aanbevelingen hebben betrekking op kansen en bedreigingen rondom de decentralisatie van taken naar de gemeente: op het beleid van de gemeente ten aanzien van de zorg voor (risico)leerlingen, op het toekomstige beleid van de gemeenten met betrekking tot de zorg aan kwetsbare jongeren en op de informatieverstrekking. In aansluiting op de conclusies beveelt de rekenkamer de raad aan te besluiten tot het navolgende:
Aanbeveling 1: bij decentralisatie de beleidslijn hanteren dat de geïndiceerde jeugdhulpverlening in uitvoering zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan de scholen voor voortgezet onderwijs. Toelichting: het huidig preventieve jeugdbeleid gaat ervan uit, dat de zorg voor risicoleerlingen zoveel mogelijk georganiseerd wordt bij het reguliere onderwijs. De rekenkamer beveelt aan deze lijn verder door te trekken na decentralisatie. De rekenkamer beveelt bovendien aan de coördinerende, de indicatie- en doorverwijsfunctie, die nu nog door Bureau Jeugdzorg wordt uitgevoerd, te koppelen aan het Centrum voor Jeugd en Gezin. De uitvoerende functie (de daadwerkelijke hulpverlening) kan dan worden gekoppeld aan de scholen, uitgezonderd de zwaardere vormen van hulpverlening (zoals bijvoorbeeld intramurale zorg). Het college zou hierover sluitende afspraken moeten maken met de onderwijsinstellingen en de aanbieders van zorg.
Aanbeveling 2: nader onderzoek doen om vast stellen of nadelige cumulatieve effecten gaan optreden en, als blijkt dat dit inderdaad het geval is, specifiek beleid formuleren om deze nadelige gevolgen te voorkomen of hiervoor te compenseren. Toelichting: naast de in dit rapport genoemde decentralisatieoperaties van het rijk, hebben de overgang van de functie begeleiding van de AWBZ naar de WMO, de inwerkingtreding van de Wet Werken naar Vermogen en de invoering van een nieuw stelsel voor extra onderwijsondersteuning (Passend Onderwijs) invloed op de zorg aan (risico)leerlingen. Deze wijzigingen hebben alle drie betrekking op kwetsbare groepen (jeugdigen) die gebruik maken van publieke voorzieningen. Alle drie maatregelen gaan gepaard met zogenaamde efficiencykortingen en bezuinigingen. Het is zeer waarschijnlijk dat specifieke groepen jongeren in Lelystad geconfronteerd gaan worden met de cumulatieve effecten van deze maatregelen en daarmee in een moeilijke positie kunnen komen. De gemeente Lelystad zou nader onderzoek moeten uitvoeren of bovengenoemde nadelige effecten gaan optreden. In dit onderzoek moet met name naar gecombineerd gebruik worden gekeken. Indien noodzakelijk moet naar aanleiding van zo’n onderzoek specifiek beleid worden geformuleerd om eventuele nadelige cumulatieve effecten op te vangen.
16
Aanbeveling 3: via de gemeentelijke regierol stimuleren dat in de Zorg en Adviesteams (ZAT’s) van de scholen voor voortgezet onderwijs casemanagers worden aangesteld, zodat per casus één partij de regie voert bij toeleiding en hulpverlening. Toelichting: het doel van het aanstellen van casemanagers is het versoepelen van het werken volgens één kind, één gezin, één plan. De gezamenlijke onderwijsinstellingen zijn de aangewezen partij om deze afspraken op korte termijn te maken. Dat moeten zij wel in nauwe samenspraak met deinstanties voor hulpverlening doen en bij voorkeur onder regie van de gemeente. Het college kan vanuit haar regierol stimuleren dat dit ook gebeurt.
Aanbeveling 4: snel van het college gerapporteerd krijgen op welke wijze zorg aan leerlingen wordt opgeschaald als de lichte zorg op en rond de scholen niet langer voldoet. Toelichting: betrek daarbij het zorgbeleid voor jongeren (en hun ouders) van 12 jaar en ouder dat op dit moment in ontwikkeling is. Betrek ook het aspect jeugd en veiligheid hierbij; zorg en veiligheid liggen nauw in elkaars verlengde. Let erop dat een centraal casusoverleg waar ‘opgeschaalde’ leerlingen worden besproken, voldoende mandaat en doorzettingsmacht heeft. Streef naar een zo efficiënt mogelijk functionerende overlegstructuur: niet alle partners hoeven op elk niveau mee te beslissen.
Aanbeveling 5: een (voortgangs)rapportage krijgen van het college over de effecten van de kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen voor leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) op het verzuim, het bereik van leerplicht en RMC en op de leerplichtmeldingen vanuit het onderwijs. Toelichting: zet leerplicht – nog meer dan nu het geval is - in als instrument om ouders en (risico)leerlingen met dwang toe te leiden naar de juiste hulp en ondersteuning. De signalerings- en handhavingstaak van leerplicht moet voldoende nadruk krijgen. Het is hierbij van belang dat de raad gerapporteerd krijgt op welke wijze sluitende afspraken zijn gemaakt met de onderwijsinstellingen zodat de melding van verzuim bij leerplicht wordt verbeterd. Ook is het nodig te weten welk effect de reeds genomen maatregelen9 hebben op het verzuim en het bereik van leerplicht en RMC. Ook is het van belang te weten of er misschien ook nog andere oorzaken dan capaciteitsgebrek zijn voor het beperkte bereik van leerplicht en de RMC. Vervolgens kan de raad, indien hij dat op basis van het gerapporteerde noodzakelijk acht, het college vragen (financieel) onderbouwde verbetervoorstellen voor te leggen.
Aanbeveling 6: jaarlijks een korte, samenvattende, bovenschoolse rapportage tegemoet zien over de prestaties en effecten van de zorg aan (risico)leerlingen, inclusief een overkoepelende inventarisatie van het gebruik van het zorgaanbod door verschillende groepen jongeren. Toelichting: gemeenten worden geleidelijk verantwoordelijk voor het totale jeugdbeleid. Het is de bedoeling dat dit leidt tot effectievere en efficiëntere zorg. Dat betekent een volstrekt nieuwe verantwoordelijkheid voor de gemeenten, die alleen goed kan worden opgepakt als onder meer de informatievoorziening omtrent het lokale jeugdbeleid op 9
Aangekondigd bij brief aan de raad van 7 oktober 2010.
17
orde is. Voor het vormgeven en evalueren van beleid is o.a. informatie nodig over de prestaties die zijn geleverd en de effecten hiervan. Ook is van belang te rapporteren in welke mate de geboden zorg een oplossing is geweest voor de onderliggende problemen. Het gaat hierbij vaak niet alleen om de problemen die ten grondslag liggen aan de gebrekkige participatie in het onderwijs van de leerling, maar bij multiproblemgezinnen ook om àlle problemen in het gezin (één kind, één gezin, één plan). Het is aan de onderwijsinstellingen om hierover, samen met de aanbieders van de zorg, te rapporteren aan de gemeente. Het is aan de gemeente (het college) om in overleg met de instellingen vast te stellen aan welke voorwaarden zo’n rapportage moet voldoen en welke sluitende afspraken verder nodig zijn. Op basis van deze informatie kan college in debat gaan met de raad over de resultaten en de effecten van het beleid en de eventuele gewenste bijsturing.
18
6 Bestuurlijke reactie Reactie college op rapport van de rekenkamer Lelystad 201110 “Aansluiting voortgezet onderwijs – jeugdzorg in Lelystad”
Algemeen Het rapport van de Rekenkamer Lelystad geeft op constructieve wijze een analyse over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het preventieve jeugdbeleid, met name met betrekking tot de aansluiting onderwijs en zorg. Gegeven het feit dat het decentralisatieproces rond de jeugdzorg nog in de startblokken staat, valt dit rapport te beschouwen als een belangrijke bouwsteen bij overheveling van de jeugdzorg van de provincie naar de gemeente die in 2016 moet zijn afgerond. En deze termijn staat onder druk. Dat maakt tegelijkertijd duidelijk dat de jeugdzorg op moment van schrijven nog niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Een ander belangrijk onderwerp in deze context vormt de ontwikkeling van passend onderwijs. Op het moment van schrijven is passend onderwijs echter primair een schoolbestuurlijke aangelegenheid, en die van de samenwerkingsverbanden binnen het onderwijs. En helaas dreigt deze formele verdeling van verantwoordelijkheden vooralsnog in de nabije toekomst niet anders te worden. Het college constateert dat in het rekenkameronderzoek op deze ontwikkelingen al vooruit wordt gelopen, en daarbij verantwoordelijkheden bij de gemeente worden neergelegd, die er op dit moment feitelijk niet liggen. Ook nu is het regulier en speciaal onderwijs niet de directe verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid. Het college onderschrijft de overkoepelende conclusie van de rekenkamer, namelijk dat de beslissingen om af te stappen van het doelgroepenbeleid en de zorg zo dicht mogelijk bij de school te organiseren, evenals de invulling zoals gegeven aan het Centrum voor Jeugd en Gezin, op zich tot een verbetering leiden van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het preventieve jeugdbeleid van de gemeente Lelystad.
Wat de subconclusies betreft: 2. Verbetering Zorg Advies Teams in het voortgezet onderwijs In de conclusie wordt gesteld dat, ondanks dat de ZAT’s in grote lijnen conform de kwaliteitseisen functioneren en de basisinstrumenten voor adequaat signaleren van problematiek redelijk op orde zijn, enkele belangrijke voorwaarden voor een effectief en efficiënt functionerende zorgstructuur 12+ nog onvoldoende gecreëerd zijn. Dit betreft met name de opschaling van zorg en casusregie via casemanagement. In september 2011 hebben de partners binnen het CJG (waaronder het voortgezet onderwijs) verdere afspraken gemaakt over de wijze van samenwerking. Bestaande afspraken zijn hiermee bevestigd, versterkt en verbeterd, en is de basis gelegd voor een goed functionerende zorgstructuur 12+. Hiermee is inhoud gegeven aan de doorontwikkeling van het CJG. Het CJG is geen aparte organisatie, maar vervult een schakelfunctie binnen de ZAT teams. Onderdeel van de afspraken betreffen de casusregie 10
Per e-mail ontvangen op woensdag 16 november 2011.
19
via casemanagement en opschaling van zorg. De overeengekomen wijze van samenwerking betekent een reductie van het aantal overlegvormen, die voorheen in de structuur van Breakpoint bestonden. Hierdoor is dubbeling van overleggen in belangrijke mate verminderd en is er, door middel van casemanagement, eenduidigheid over verantwoordelijkheid ten aanzien van de voortgang van de zorg voor de jongeren. Door implementatie van deze werkwijze wordt voldaan aan aanbeveling 3.
3. Het bereik van Leerplicht en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) is onvoldoende. Dat de effectiviteit van leerplicht en RMC op een hoger plan dient te worden gebracht, wordt door het college gedeeld. Zoals uit de in het rapport geciteerde achterliggende stukken blijkt, zijn er maatregelen in kwantitatieve en kwalitatieve zin genomen om de leerplichtfunctie te versterken. Hierbij hebben wij weliswaar een vergelijking gemaakt met de inzet voor Leerplicht en RMC bij de G4 maar wij zijn er nooit van uitgegaan dat Lelystad voor deze taak van het rijk vergelijkbare budgetten beschikbaar zou krijgen om deze problematiek aan te pakken. Enkele jaren geleden hebben wij in G 32 verband het rijksbeleid op een succesvolle wijze weten te beïnvloeden. Daardoor zijn de middelen voor de zogenaamde plusvoorzieningen op basis van het WRR rapport, niet enkel voor de G4, maar voor een aantal gemeenten, waaronder Lelystad en Almere beschikbaar gekomen. Hierbij zij aangetekend dat wij Leerplicht en RMC in de frontlinie gepositioneerd zien tussen onderwijs en zorg, maar dat zij niet degene zijn die zelf de zorg voor zorgbehoevende leerlingen gaan organiseren. De vastgelegde beleidswijziging om meer te richten op handhaving is ook ingegeven omdat de focus van de werkzaamheden van leerplicht een RMC en te sterke oriëntatie op zorg hadden. Nu de formatie op orde is, is leerplicht in staat om op elke school een leerplichtambtenaar of RMC-consulent te hebben. Daarnaast is op een aantal scholen het preventieve spreekuur ingevoerd (wanneer er sprake is van minder dan 16 uur verzuim), hierdoor kunnen meer jongeren in een eerder stadium worden bereikt. Verder worden ook de talentmanagers ingezet om het bereik nog verder te vergroten.
4. Een gebrekkige informatievoorziening en gebrekkige sturing op beleid is een telkens terugkerend knelpunt binnen zowel de praktijk als het beleid rond de zorg aan (risico)leerlingen. De gemeente heeft een faciliterende rol waarbij de “frontlijn” zo veel mogelijk wordt toegerust en ondersteund, echter, het is juist de frontlijn waar de zaken gerealiseerd moeten worden. Hierbij wijst het college ook op de gescheiden taken en verantwoordelijkheden. De laatste jaren heeft het Rijk een groot deel van de onderwijstaken weggehaald bij de gemeente en overgeheveld naar de schoolbesturen. Ook Passend Onderwijs wordt in de plannen van het Kabinet de primaire verantwoordelijkheid van de samenwerkingsverbanden Primair en Voortgezet onderwijs. De veronderstelling die de onderzoekers maken van een totaalbeeld van de zorgcyclus op micro-, meso- en macro- niveau, roept een beeld op van een gemeentelijke overheid die er naar streeft door te dringen tot in de haarvaten van het zorgsysteem. Wij geven er de voorkeur aan dit te realiseren door een systeem- benadering zoals ook bij de landelijke inspecties wordt gehanteerd. Wij spreken hierbij onze onderwijs- en 20
zorgpartners aan, opdat zorg voor jongeren optimaal beschikbaar is, bijvoorkeur op basis van evidenced based methoden. Op basis van deze uitgangspunten wordt de informatievoorziening bij het project decentralisatie jeugdzorg een belangrijk onderdeel waardoor de kwaliteit en de beleidsmatige aansturing van de zorgketen verbeterd. Wat de aanbevelingen betreft: Aanbeveling 1: bij decentralisatie de beleidslijn hanteren dat de tweedelijns jeugdhulpverlening in uitvoering zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan de scholen voor voortgezet onderwijs. Deze aanbeveling wordt ingebracht bij de uitwerking van de decentralisatie van jeugdzorg, en derhalve overgenomen.
Aanbeveling 2: nader onderzoek doen om vast stellen of nadelige cumulatieve effecten gaan optreden en, als blijkt dat dit inderdaad het geval is, specifiek beleid formuleren om de nadelige gevolgen te voorkomen dan wel te beperken. In G 32 verband laat de gemeente Lelystad door het het NICIS en Ecorys onderzoek doen naar de Stapelingseffecten bezuinigingen en decentralisatie sociaal beleid. Een eerste conceptrapportage is hiervan beschikbaar (23 september 2011). De resultaten van deze onderzoeken zullen worden doorvertaald naar lokaal beleid. Deze cumulatieve effecten treden op door veranderingen in het rijksbeleid. Het opvangen van deze eventuele nadelige cumulatieve effecten zal slechts gedeeltelijk door specifiek beleid kunnen worden gerealiseerd omdat het rijk systematisch kort op de middelen die aan de gemeenten beschikbaar worden gesteld. Deze aanbeveling wordt reeds concreet ingevuld, en derhalve overgenomen.
Aanbeveling 3: via de gemeentelijke regierol stimuleren dat in de Zorg en Adviesteams van de scholen voor voortgezet onderwijs casemanagers worden aangesteld, zodat per casus één partij de regie voert bij toeleiding en hulpverlening. Deze aanbeveling is inmiddels gerealiseerd en maakt onderdeel uit van het vastgestelde plan inzake samenwerking tussen CJG en scholen voor voortgezet onderwijs.
Aanbeveling 4: snel aan het college gerapporteerd krijgen op welke wijze zorg aan leerlingen wordt opgeschaald als de lichte zorg op en rond de scholen niet langer voldoet. Tot de uitwerking van het vastgestelde plan behoort de wijze van opschaling en doorzettingsmacht in gevallen waarin de lichte zorg niet langer voldoet. In elk geval worden in voorkomende gevallen afspraken gemaakt tussen bij de casus betrokken organisaties (rondetafeloverleg). De verbinding naar het veiligheidsbeleid is vorm gegeven door middel van het senario-overleg risicojongeren en de aanpak van jongeren die zich schuldig hebben gemaakt aan strafrechtelijke feiten. Deze aanbeveling is inmiddels gerealiseerd.
Aanbeveling 5: een (voortgangs)rapportage krijgen van het college over de effecten van de kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen voor Leerplicht en de Regionale 21
Meld- en Coördinatie functie (RMC) op het bereik van Leerplicht en RMC en op de leerplichtmeldingen vanuit het onderwijs. Voor Leerplicht is er op 15 november 2011 een extra leerplichtambtenaar benoemd. Met 4 fte aan leerplichtambtenaren en 1,66 fte aan RMC-medewerkers is de formatie nu kwantitatief in lijn met de landelijke normstelling. Verder is het cluster leerlingzaken per 1 juni naar de frontline van het werkplein gegaan. Daarmee heeft het cluster een logischere plaats gekregen binnen de gemeentelijke organisatie. Daarnaast is de werkwijze van leerlingzaken bij verzuim zoals verwoord in de accentennotitie voortijdig schoolverlaten door de stuurgroep Talentontwikkeling vastgesteld. Hiermee is een kader gecreëerd waarbinnen de medewerkers adequaat kunnen werken. Om het verzuim aan te pakken, wordt nu ook samengewerkt met CBZ. Dit is een onafhankelijke organisatie verzuimbezoeken verricht bij verzuimende studenten die onder de leerplichtwet, de kwalificatieplicht of RMC-wet vallen. CBZ controleert waar iemand is en geeft inzicht in hoe en wanneer iemand weer gaat doen wat hij kan of moet doen. In dit persoonlijke contact stimuleert CBZ de jongere om weer zo snel mogelijk aanwezig te zijn en maakt hierover concrete afspraken. Tot slot is het preventieve spreekuur van leerlingzaken voor het schooljaar 2011-2012 uitgebreid om daarmee in een eerder stadium samen met het onderwijs het verzuim een halt te kunnen toeroepen. De (voortgangs)rapportage heeft langs de diverse jaarstukken vanuit de planning en control cyclus plaatsgevonden, en zal nu ook meegenomen worden bij het uitvoeringsplan van de Lelystadse Educatieve Agenda van 2012. Hiermee staat het voortijdig schoolverlaten expliciet op de agenda, en op deze manier wordt invulling gegeven aan deze aanbeveling.
Aanbeveling 6: jaarlijks een korte, samenvattende, bovenschoolse rapportage tegemoet zien over de prestaties en effecten van de zorg aan (risico)leerlingen, inclusief een overkoepelende inventarisatie van het gebruik van het zorgaanbod door verschillende groepen jongeren. De aanbeveling om jaarlijks een bovenschoolse rapportage tegemoet te zien, wordt door het college overgenomen.
Wat de nota van bevindingen betreft: Hoofdstuk 2. Het beleid omtrent zorg aan (risico)leerlingen Zie reactie bij subconclusie 2.
Hoofdstuk 3. De zorg aan (risico)leerlingen in de praktijk Zie reactie bij subconclusie 2 en bij aanbeveling 3.
22
Hoofdstuk 4. De behaalde resultaten Terecht wijst regioplan erop dat de cijfers van de nieuwe vsv’ers het afgelopen jaar een stijging laten zien. Dit is de informatie van het laatste schooljaar, hetgeen nog niet bekend was op het moment van totstandkoming van de beleidsstukken waarnaar verwezen wordt. De dalende trend die toen zichtbaar werd, heeft helaas niet geleid tot een daling in 2009-2010. Het college benadrukt dat in Lelystad ook aandacht is voor de oude VSV’ers daar waar het ministerie alleen cijfers van de nieuwe VSV’ers presenteert. Het feit dat veel VSV’ers zijn toegeleid naar school heeft bovendien als keerzijde dat hiermee een moeilijke groep is binnengehaald met een verhoogde kans op uitval. Bij uitval worden deze dan ook telkens weer beschouwd als nieuwe VSV’ers. De LEA is een brede onderwijsagenda die niet een focus heeft op zorg, maar juist een aanjaagfunctie wil vervullen bij de verbetering van de kwaliteit in het algemeen. De LEA wil geen projectencarrousel zijn, maar faciliteren en ondersteunen. Het ontwikkelen van de instrumenten Digidoor en de Educatiemeter op het ROC zijn hier voorbeelden van. Het is bovendien een gezamenlijke agenda van de samenwerkende partners, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid. In tabel 2.3 van het rapport wordt voor enkele onderdelen van de LEA 2007-2010 de verdeling van de verantwoordelijkheden genoemd. Voor het versterken van de zorg werd in de LEA 2007-2010 aangesloten bij de ontwikkelingen van Passend Onderwijs die een majeure omslag meebrengt, ook in financiële zin. De verantwoordelijkheid voor de vormgeving van Passend Onderwijs is door het ministerie neergelegd bij de samenwerkingsverbanden van Primair en Voortgezet onderwijs. De grote kritiek op de Rijksplannen voor Passend Onderwijs maakt dat de invoering van Passend Onderwijs van Rijkswege bepaald chaotisch is verlopen met veel onduidelijkheid en onzekerheid voor het onderwijs. De afgelopen jaren heeft het onderwijs binnen de lokale situatie vorm en inhoud gegeven aan vormen van sectordoorbrekende samenwerking op het thema Passend onderwijs. Dat gebeurde in een situatie van onduidelijkheid en verwarring op het landelijk beleidsniveau. Ondertussen hebben tussentijdse beleidswijzigingen en heroverwegingen ons niet afgehouden de samenwerkingsrelaties bovensectoraal vast te houden. De samenwerking is op zich al winst en heeft probleembewustzijn opgeleverd op bestuurlijk niveau. Tegelijkertijd constateren wij dat landelijke onduidelijkheid en de weerbarstigheid van problemen leidt tot een hoge mate van stroperigheid op landelijk en lokaal niveau. Terecht constateren de onderzoekers dat de gemeente op andere niveaus een actieve bijdrage levert aan de zorgstructuur. Een voorbeeld zijn de Op de Rails klassen die leiden tot grofweg 80% terugkeer naar het reguliere onderwijs. Naast deze preventieve voorziening hecht het college ook aan het succes van voorzieningen als FlevoDrome en Meiden met Pit. Deze kenmerken zich door een combinatie van dagbesteding, zorg en begeleiding en bieden voor een groep kwetsbare jongeren een vangnet op het raakvlak onderwijs – arbeidsmarkt. Hierbij wordt niet uitgegaan van zorg, maar van mogelijkheden en passende begeleiding om jongeren weer “in hun kracht te zetten”.
Hoofdstuk 5. De doorlopen beleidscyclus De conclusie dat het college de raad niet of onvoldoende meegenomen zou hebben in haar aanpak van het VSV wensen wij te weerleggen. De systematiek die voor de LEA tussen de raad en het college is afgesproken, is dat de raad kaderstellend en specifiek richtinggevend optreed door het vaststellen van de 23
kadernota, waarbij de raad door het college jaarlijks via de uitvoeringsnota’s wordt geinformeerd. De behandeling door de raad van de huidige LEA 2011-2014, inclusief de evaluatie van de vorige LEA 2007-2010 heeft eind 2010 over 4 raadssessies plaatsgevonden. De opmerkingen van de raad zijn richtinggevend voor de koers en voor de specifieke aandachtspunten (bijv. hoogbegaafden en werkschool). De aandacht voor hoogbegaafden geeft mede aan dat de LEA geen onderwijs-zorg agenda is. Met de inrichting van de werkschool wordt uitvoering gegeven aan de wens van de raad om de structuur van het onderwijs voor kwetsbare jongeren te versterken. Door inrichting van een traject gericht op beroepsvaardigheden die in de praktijk ontwikkeld worden met passende ondersteuning en zorg, wordt uitgegaan van de mogelijkheden die ook deze jongeren hebben. Over de formatie van Leerplicht - RMC is door de raad een financieel besluit genomen in de Programmabegroting 2011-2014. De basis hiervoor vormt de notitie “Formatie leerplicht Lelystad” die met de brief U 10-21980 d.d. 7 oktober 2010 aan de leden van de raad is aangeboden. In deze notitie staat onverbloemd de problematiek van de achterblijvende resultaten met de daling van het VSV en de kwantitatieve en kwalitatieve onderbezetting van het team leerplicht RMC. Met ingang van 1 juli 2011 is het team ondergebracht bij de frontine van het werkplein. Hiermee is de functie logisch(er) ingebed in de gemeentelijke organisatie en de aansturing geborgd. Hiermee verwachten wij nu dat de gemeente het fundament heeft gelegd om haar verantwoordelijkheid met leerplicht/RMC op een adequate wijze te verrichten. In twee andere basisdocumenten, het MOP 2004-2009 en MOP 2010-2014 wordt ingegaan op de problematiek van schooluitval in Lelystad. In het coalitieakkoord 2010-2014 wordt ingezet op de doorontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin, waardoor er sprake zal zijn van verbetering van ketensamenwerking en het versterken van het preventieve aanbod voor jongeren (en hun ouders). Hiermee is de uitvoering van het programma “Jeugd Voorop 2007-2010” als zodanig beëindigd. Op korte termijn wordt de gemeenteraad nader geïnformeerd over de doorontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin en de hiervoor beschikbare middelen.
Hoofdstuk 6. Beoordeling zorg aan (risico) leerlingen Zie reactie bij subconclusie 2 en bij aanbeveling 3.
24
7 Nawoord van de Rekenkamer Het college van B&W heeft op woensdag 16 november 2011 per e-mail bestuurlijk gereageerd op het rapport van het rekenkameronderzoek naar de aansluiting tussen de jeugdzorg en het voortgezet onderwijs in de gemeente Lelystad. De rekenkamer is verheugd, dat het college het rapport een constructieve analyse naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van preventieve jeugdbeleid vindt en het rapport beschouwt als een belangrijke bouwsteen bij de decentralisatie van de jeugdzorg. Het college onderschrijft de overkoepelende conclusie en de subconclusies (zij het met kanttekeningen), neemt alle aanbevelingen expliciet over en verbindt hier ook concrete acties aan of heeft in sommige gevallen al actie ondernomen. Het college wijst er terecht op dat er, sinds de afronding van het feitelijke onderzoekswerk medio 2011, nieuwe ontwikkelingen zijn die relevant zijn voor de conclusies en aanbevelingen in dit rapport. Het beeld dat in het rapport wordt geschetst verdient daarom inderdaad enkele nuanceringen. Het college refereert bij subconclusie twee (verbetering Zorg Advies Teams en CJG) en de aanbevelingen drie en vier terecht aan de nieuwe samenwerkingsafspraken voor leerlingen 12+ in het kader van de doorontwikkeling CJG. De zorgstructuur voor 12+ leerlingen zelf is echter door deze afspraken de facto nog niet veranderd. Weliswaar hebben de afspraken naar verluidt al wel geresulteerd in een verbeterde samenwerking en verbeterde betrekkingen tussen bij de zorg aan leerlingen betrokken partijen, maar deze ontwikkeling moeten nog wel worden voortgezet en verankerd. Onder meer zijn daarbij aandachtspunten: het organiseren van doorzettingsmacht, het ontwikkelen van een goede zorgstructuur, casemanagement en eigenaarschap, de onderlinge relatie tussen partijen en het monitoren van resultaten11. De koppeling van de zorg met de component veiligheid wordt volgens het college via het scenario-overleg gerealiseerd. Er zijn aanwijzingen dat ook op dit onderdeel nog enige verdere uitwerking nodig is. Hoewel deze nieuwe maatregelen inderdaad belangrijke aanzetten zijn voor uitvoering van aanbeveling drie en vier is het wel van belang, dat de raad de vinger aan de pols houdt en zich over de voortgang en de effecten laat informeren. Het college wijst in het kader van subconclusie drie (bereik leerplicht / RMC) en aanbeveling vijf onder meer op reeds getroffen maatregelen zoals: de extra formatie voor leerplicht / RMC, de kwaliteitsimpuls, het werven van een extra leerplichtambtenaar, de herpositionering van leerplicht / RMC in de gemeentelijke organisatie, de inzet van talentmanagers, het borgen van de werkwijze via de ‘accentennotitie voortijdig schoolverlaten’, de verzuimbezoeken door CBZ bij ROC-leerlingen die onder de leerplichtwet, de kwalificatieplicht of de RMC-wet vallen, de uitbreiding van het preventieve spreekuur en het voornemen op elke school een leerplichtambtenaar of RMC-consulent te hebben. 11
Bron: ‘Samenwerken in het Centrum voor Jeugd en Gezin’ van 12 september 2011.
25
De rekenkamer juicht deze initiatieven van het college van harte toe. Welke de effecten hiervan zijn op rendement en bereik van leerplicht en RMC moet uiteraard nog worden vastgesteld. De rekenkamer vindt het daarom van belang, dat de raad zich hierover nader laat informeren. Het college zegt toe te rapporteren bij het uitvoeringsplan van de Lelystadse Educatieve Agenda 2012. De raad zal uiteraard moeten bepalen welke informatie dan minimaal beschikbaar moet zijn, wil sprake kunnen zijn van afdoende rapportage over voortgang en effecten van de maatregelen en of dan aanbeveling vijf eveneens afdoende is uitgevoerd. In het kader van subconclusie vier (gebrekkige informatievoorziening) wijst het college op de gescheiden taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende gremia. Ook heeft het college bedenkingen bij de conclusie van de rekenkamer, dat de informatievoorziening op micro-, meso- en macroniveau niet voldoet. Voor alle duidelijkheid: de rekenkamer bedoelt met deze conclusie niet dat de gemeente dient door te dringen tot in de haarvaten van het zorgsysteem. Wel constateert de rekenkamer dat de informatievoorziening aan de gemeenteraad nogal versnipperd is en dat belangrijke informatie ontbreekt. Door de geconstateerde lacunes in de informatievoorziening ontbreekt volgens de rekenkamer een belangrijke randvoorwaarde voor deugdelijke sturing en controle van gemeentelijk beleid door de raad. Immers, als er onvoldoende zicht is op het effect van ingezet beleid en de daarmee gemoeide middelen, hoe kan dan een onderbouwde beslissing worden genomen over het continueren of wijzigen van het beleid? Verbetering van de informatievoorziening wordt volgens het college een belangrijk onderdeel van het project decentralisatie jeugdzorg. De rekenkamer leidt hieruit af dat dit project, of in ieder geval het onderdeel verbetering informatievoorziening, nog van start moet gaan. De rekenkamer pleit ervoor zo snel mogelijk daadwerkelijk deze verbeteringen ter hand te nemen, opdat de gemeente Lelystad zo beslagen mogelijk ten ijs kan komen bij de effectuering van de decentralisaties en stelselwijzigingen van rijkszijde. Tot slot herkent de rekenkamer zich niet in de bewering dat in de nota van bevindingen zou zijn geconcludeerd, dat het college de raad niet of onvoldoende zou hebben meegenomen in haar aanpak van het VSV. In de nota van bevindingen staat hierover concreet als volgt: ‘Uit de gevoerde gesprekken met de raad en bestudeerde verantwoordingsverslagen komt naar voren dat de informatievoorziening naar de raad over de cijfers van voortijdig schoolverlaten en een actieve sturing vanuit de raad op het gebied van voortijdig schoolverlaten tot 2010 geen prioriteit is geweest in Lelystad.’ De rekenkamer Lelystad,
J. Bonhof Voorzitter.
26
Aansluiting Voortgezet onderwijs / Jeugdzorg in Lelystad
Nota van Bevindingen
Dr. Miranda Witvliet Drs. Frank Kriek
Amsterdam, 29 september 2011 Regioplan publicatienr. 2099
Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam Tel.: +31 (0)20 – 5315315 Fax: +31 (0)20 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van de Rekenkamer Lelystad
Inhoudsopgave nota van bevindingen 1.
INLEIDING NOTA VAN BEVINDINGEN
1
1.1
De aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg
1
1.2
Doelstelling en vraagstelling
2
1.2.1 Doelstelling
2
1.2.2 Vraagstelling
2
Onderzoeksaanpak
5
2.2.1 Normenkader
5
2.2.2 Deskresearch
5
2.2.3 Interviews
6
Leeswijzer
7
1.3
1.4
2.
HET BELEID OMTRENT ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
8
2.1
Introductie op het gemeentelijke beleid
8
2.2
Ingezet beleid
8
2.2.1 Uitgangspunten van het beleid
8
2.2.2 Jeugdbeleid 2007-2010
9
2.3
2.4
3.
2.2.3 Lelystadse Educatieve Agenda
10
2.2.4 Centrum voor Jeugd en Gezin
12
De organisatie van zorg aan (risico)leerlingen
13
2.3.1 De organisatie op bestuurlijk niveau
13
2.3.2 De organisatie op uitvoerend niveau
15
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 2
17
DE ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN IN DE PRAKTIJK
18
3.1
Introductie zorg in de praktijk
18
3.2
Signaleren in het onderwijs
18
3.2.1 De zorgstructuur in het onderwijs
18
3.2.2 Signaleren in de uitvoeringspraktijk
20
Zorg en Advies Team
21
3.3.1 Opzet van het ZAT in Lelystad
22
3.3.2 Werkwijze van het ZAT
22
3.3
3.4
3.5
3.6
4.
3.4.1 Voorzieningen binnen het onderwijs
24
3.4.2 Het preventieve aanbod
25
3.4.3 De geïndiceerde jeugdzorg
27
3.4.4 Verschillende soorten zorg vanuit het ZAT
28
3.4.5 Ketensamenwerking
29
Leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC)
30
3.5.1 Leerplicht in Lelystad
31
3.5.2 RMC
32
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 3
34
35
4.1
Introductie behaalde resultaten
35
4.2
Resultaten Jeugd Voorop
35
4.3.1 Doelstellingen Jeugd Voorop
35
4.3.2 Resultaten Jeugd Voorop
35
Resultaten LEA
40
4.3.1 Doelstellingen LEA
40
4.3.2 Resultaten LEA
40
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 4
42
4.4
6.
23
DE BEHAALDE RESULTATEN
4.3
5.
Het aanbod
DE DOORLOPEN BELEIDSCYCLUS
43
5.1
Introductie beleidscyclus
43
5.2
Informatievoorziening naar de gemeente
43
5.3
Algemene en specifieke beleidscyclus
44
5.3.1 Algemene beleidscyclus
44
5.3.2 Specifieke informatie naar de raad
46
5.4
Overdracht jeugdzorg naar gemeenten
47
5.5
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 5
48
BEOORDELING ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
50
6.1
Introductie beoordeling
50
6.2
Belangrijkste bevindingen
50
6.3
Toetsing zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad
52
6.3.1 Signalering
52
6.3.2 Handelingsplan
53
6.3.3 Toeleiding
55
6.3.4 Aanbod
56
6.3.5 Sturing en controle gemeente
57
Analyse
60
6.4.1 Beleid en organisatie rond zorg aan (risico)leerlingen
60
6.4.2 Zorg aan (risico)leerlingen in de praktijk
61
6.4.3 Zicht op resultaten
62
6.4.4 Sturing en controle op zorg voor (risico)leerlingen
62
6.4.5 Consequenties voor de leerlingen
63
Bijlage 1: normenkader zorg voor (risico)leerlingen
65
Bijlage 2: geïnterviewde personen
69
Bijlage 3: beschrijving bestudeerde casussen
70
Bjilage 4: ingezet budget
73
Bijlage 5: beantwoording subvragen
75
Bijlage 6: begrippenlijst
78
Bijlage 7: literatuurlijst
81
6.4
BIJLAGEN
1.
INLEIDING NOTA VAN BEVINDINGEN
1.1
De aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg De lokale zorgstructuur is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De komst van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), de vorming van de Zorg Advies Teams (ZAT) in het onderwijs, maar ook nieuwe plannen van de rijksoverheid over passend onderwijs12, zijn van invloed op de effectiviteit waarmee problemen bij jongeren worden gesignaleerd, geïndiceerd, doorgeleid en uiteindelijk behandeld. Het onderwijs is een belangrijke, zo niet de belangrijkste vindplaats als het gaat om jongeren met psychosociale problematiek. Het aanpakken van deze problematiek behoort tot de taak van de (preventieve en geïndiceerde) jeugdzorg. De praktijk leert dat de aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg regelmatig een knelpunt vormt. Het is de vraag of de zorg aan risicoleerlingen optimaal kan zijn als het onderwijs en de jeugdzorg niet goed op elkaar zijn afgestemd. De problematiek van risicoleerlingen zal naar verwachting toenemen door een stijging van de jeugdwerkloosheid en de steeds krapper wordende financiering. Bij doorverwijzing worden scholen nu al geconfronteerd met wachtlijsten in de jeugdzorg. Het zorgwekkende beeld van de dagelijkse praktijk in de jeugdzorg vormt voor de rekenkamer Lelystad aanleiding voor een onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het (preventieve) jeugdbeleid van de gemeente in specifieke relatie tot de aansluiting tussen de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en de jeugdzorg. Met jeugdzorg bedoelen we in dit onderzoek zeker niet alleen de geïndiceerde jeugdzorg, die immers onder verantwoordelijkheid valt van de provincie. De focus ligt nadrukkelijk op de preventieve jeugdzorg, waarvoor de gemeente wel verantwoordelijkheid draagt.
12
Het huidige kabinet is van plan het stelsel voor passend onderwijs te herzien. In dit nieuwe stelsel krijgen scholen de plicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
1
1.2
Doelstelling en vraagstelling
1.2.1
Doelstelling De doelstellingen van dit onderzoek worden als volgt geformuleerd:
Het verkrijgen van inzicht. Inzicht krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het geheel van (preventief) jeugdbeleid van de gemeente Lelystad in specifieke relatie tot de aansluiting tussen zorgstructuur bij instellingen in het voortgezet onderwijs en de externe instellingen voor jeugdzorg ten behoeve van (risico)leerlingen in de leeftijdscategorie van twaalf tot achttien jaar in de praktijksituatie van de gemeente Lelystad. Het doel is hierbij inzicht te krijgen in zowel de vraag- als aanbodzijde. Het doen van aanbevelingen voor eventuele verbeteringen. Het gaat in dit onderzoek specifiek om de factoren die door de gemeente Lelystad zijn te beïnvloeden – bijvoorbeeld door sturing en/of als ketenregisseur – zoals de wijze waarop niet geïndiceerde hulp wordt geboden en de wijze waarop de toegang tot de jeugdzorg wordt geregeld, om eventuele aanbevelingen te doen voor verbeteringen vanuit de rol van de gemeente. Het anticiperen op toekomstig beleid. Dit onderzoek dient tevens als nulmeting om als gemeente Lelystad te kunnen anticiperen op de verwachte overdracht van de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente.
Hierbij worden verschillende factoren in de overweging meegenomen, zoals de samenwerking tussen scholen en externe zorgaanbieders en het sturen dan wel de regie op de keten door de gemeente. Het te bestuderen gemeentelijke beleid omvat onder andere het (herijkte) jeugdbeleid, de Lelystadse lokale educatieve agenda (LEA), GAAF (Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland), Breakpoint (inclusief CJG) en leerplicht (inclusief voortijdig schoolverlaten). Het onderzoek is afgebakend in de tijd en heeft betrekking op het tijdvak 2006 tot heden. Het onderzoek beperkt zich tevens tot de zorg voor jongeren in de leeftijdscategorie twaalf tot achttien jaar. De scholen voor regulier voortgezet onderwijs en voor MBO worden meegenomen in het onderzoek. De scholen voor speciaal (voortgezet) onderwijs vallen buiten de onderzoeksvraag.
1.2.2
Vraagstelling De centrale onderzoeksvraag luidt:
2
In hoeverre is er sprake van een doeltreffend en doelmatig geheel van (preventief) jeugdbeleid van de gemeente Lelystad, specifiek in relatie tot de aansluiting tussen zorgstructuur bij instellingen in het voortgezet onderwijs en de externe instellingen voor jeugdzorg ten behoeve van (risico)leerlingen in de leeftijdscategorie van twaalf tot achttien jaar in de praktijksituatie van de gemeente Lelystad?
Uit deze centrale vraagstelling kunnen de volgende richtinggevende subvragen worden afgeleid: 1.
Hoe is voorzien in de afstemming tussen de zorgstructuur in het onderwijs en externe instellingen voor jeugdzorg? 2. Welke beleidsinstrumenten zet de gemeente Lelystad in voor de zorg aan (risico)leerlingen? a. In het kader van de Wmo? b. In het kader van leerplicht? c. In het kader van voortijdig schoolverlaten? d. In het kader van onderwijs? 3. Welke problematiek speelt er bij (risico)leerlingen en hoe wordt hiermee omgegaan? a. Met welke typen problemen wordt men geconfronteerd en welke omvang hebben die? b. Hoe wordt de heersende problematiek in beeld gebracht? c. In welke mate en op welke wijze wordt er gewerkt met plannen van aanpak? d. In hoeverre worden deze plannen van aanpak ook daadwerkelijk uitgevoerd? e. Welke soorten hulp zijn aanwezig voor zorgleerlingen? f. In hoeverre wordt deze hulp ook snel en adequaat aangeboden? g. In hoeverre doorlopen jongeren het gehele zorgtraject? h. Hoe vindt de overdracht plaats van het (zorg)dossier van risicoleerlingen naar de externe hulpverlening? 4. Beschikt de gemeente Lelystad over voldoende sturingsinstrumenten om de capaciteit en kwaliteit van de zorg aan (risico)leerlingen van twaalf tot achttien jaar te borgen? 5. Heeft de gemeente Lelystad in de periode 2006-2010 ook voldoende gebruikgemaakt van deze instrumenten? 6. Kan de afstemming tussen school en jeugdhulpverlening als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld? 7. Sluit het aanbod van jeugdzorg/jeugdhulpverlening in Lelystad kwalitatief en kwantitatief aan bij de behoefte? 8. Hoe kan de gemeente Lelystad anticiperen op de verwachte overdracht van toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente? 9. Hoeveel capaciteit zet de gemeente Lelystad nu in op preventief jeugdbeleid? 10. Hoeveel capaciteit besteedt Bureau Jeugdzorg aan de (zorg)leerlingen in de gemeente Lelystad, gerelateerd aan de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente? 11. Is het volume van de capaciteit en het bijbehorende budget adequaat voor de bijbehorende vraag?
3
12. Welke verbetermogelijkheden en best practices zijn er met betrekking tot het functioneren van de aansluiting tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de externe jeugdzorginstellingen? Wat kan de rol van de gemeente Lelystad hierbij zijn?
4
1.3
Onderzoeksaanpak Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, wordt deskresearch gedaan en interviews gehouden. Als leidraad voor het onderzoek hebben we echter eerst een normenkader opgesteld.
2.2.1
Normenkader Het normenkader (zie bijlage 1 voor de uitwerking hiervan) omvat drie typen normen: procesnormen, resultaatnormen en normen omtrent sturingsmogelijkheden van de gemeente. De procesnormen hebben betrekking op het werkproces van de partijen die verantwoordelijk zijn voor zorg aan (risico)leerlingen13 en op de samenwerking die plaatsvindt tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de externe jeugdzorginstellingen die actief zijn in Lelystad. De procesnormen sluiten zo veel mogelijk aan op de resultaatnormen. Positieve resultaten hangen immers samen met een goed functionerende praktijk. De normen omtrent sturingsmogelijkheden van de gemeente gaan in op de wijze waarop de gemeente regie voert op de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg en op kansen om op deze samenwerking waar nodig te sturen. Het normenkader dient als uitgangspunt voor de beoordeling van het gemeentelijke jeugdbeleid in relatie tot de aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en de (preventieve) jeugdzorg.
2.2.2
Deskresearch Om inzicht te krijgen in het beleid rondom de zorg aan (risico)leerlingen van de gemeente Lelystad, zijn verschillende ingezette beleidskaders en beleidsinstrumenten bestudeerd. We hebben ons hierbij gericht op de volgende beleidskaders en instrumenten.
13
Onder (risico)leerlingen verstaan we in dit onderzoek leerlingen met psychosociale problematiek, zoals gedragsproblemen, aandachtsproblemen, of problematiek die wat minder opvallend is, zoals angst en depressie. Ook verstaan we onder risicoleerlingen leerlingen die veelvuldig verzuimen en/of schoolleerproblemen vertonen.
5
Beleidskaders voor de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad Herijkt jeugdprogramma Jeugd Voorop Lelystadse Educatieve Agenda (LEA) CJG-beleid Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland (GAAF) Meerjaren Ontwikkeling Programma (MOP) Beleidsinstrumenten Waarmee de gemeente kan sturen: o Stuurgroepen o Convenanten o Verstrekte subsidies Uitvoerende beleidsinstrumenten: o Leerplicht/RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) o Beleid rond voortijdig schoolverlaten (VSV) o Zorg en Advies Teams (ZAT) o CJG o Breakpoint
Daarnaast zijn in de deskresearch overige relevante beleidsdocumenten bestudeerd, waaronder de programmaverantwoordingen en raadsbesluiten, verantwoordingsverslagen van de jeugdzorginstellingen en eerder uitgevoerd relevant onderzoek. Op basis van de verschillende documenten is een beleidsbeschrijving gemaakt. Deze beschrijving is verder uitgewerkt in hoofdstuk 2.
2.2.3
Interviews
Een doelmatige en doeltreffende samenwerking begint bij het opstellen van doelstellingen en het maken van afspraken, maar staat of valt met de uitvoering in de praktijk. Om hier meer zicht op te krijgen, hebben we gesprekken gevoerd met professionals, lijnverantwoordelijken en met beleidsverantwoordelijken. Dat wil zeggen met beleidsmedewerkers, portefeuillehouders en raadsleden. De gesprekken met de professionals dienden vooral om inzicht te krijgen in hoe het beleid zich vertaalt naar de uitvoeringspraktijk. In de gesprekken met lijnverantwoordelijken binnen het onderwijs en de jeugdzorginstellingen hebben we de nadruk gelegd op de structurele werkwijze binnen de organisatie en de behaalde resultaten. De gesprekken met de beleidsverantwoordelijken hadden tot doel om zicht te krijgen op het ingezette beleid van de gemeente, de sturingsmogelijkheden van de gemeente en het functioneren van de beleidscyclus. Van de gevoerde gesprekken zijn interviewverslagen gemaakt. Deze verslag zijn teruggelegd aan de geïnterviewden. Waar nodig zijn feitelijke onjuistheden aangepast. Bijlage 2 bevat een lijst met geïnterviewde personen.
6
1.4
Leeswijzer In de volgende hoofdstukken beschrijven we de resultaten van de deskresearch en de interviews. In hoofdstuk 2 geven we een overzicht van het ingezette beleid en beschrijven we de zorgstructuur in Lelystad. In hoofdstuk 3 gaan we in op het functioneren van de aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdzorg in de praktijk. In hoofdstuk 4 beschrijven we de behaalde resultaten van het ingezette beleid. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 5 de verantwoordingscyclus van het beleid en de sturing van het beleid vanuit de gemeente. We sluiten de nota ten slotte af met een analyse van de onderzoeksbevindingen (hoofdstuk 6) en conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 7 en 8).Voor de helderheid is een verklarende begrippenlijst als bijlage 6 bij dit rapport gevoegd.
7
2.
HET BELEID OMTRENT ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
2.1
Introductie op het gemeentelijke beleid De zorg aan (risico)leerlingen valt in de beleidsperiode 2006-2010 binnen het jeugdbeleid van de gemeente. Hiermee samenhangende beleidskaders zijn de Lelystadse Educatieve Agenda (LEA) en het beleid van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten, doelen en concrete plannen van de beleidskaders besproken. Ook wordt in dit hoofdstuk de organisatie van zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad beschreven. Er wordt eerst ingegaan op de bestuurlijke overlegstructuur en vervolgens op de organisatie op uitvoerend niveau.
2.2
Ingezet beleid
2.2.1
Uitgangspunten van het beleid Beleid rondom de zorg aan (risico)leerlingen krijgt richting vanuit verschillende lokale en provinciale ontwikkelingen, waaronder de Meerjaren Ontwikkeling Programma’s (MOP) 2005-2009 en 2010-2014 en het provinciale convenant Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland (GAAF). Sterk inzetten op de toekomst van de jeugd is volgens het MOP 2005-2009 een van de vijf topprioriteiten van de gemeente Lelystad. In de uitwerking van deze prioriteit beschrijft het gemeentebestuur een preventieve aanpak, gericht op het zo vroeg mogelijk signaleren en ingrijpen bij jongeren die risicogedrag vertonen. Speerpunten zijn onder andere het vroeg aanpakken van zorgwekkend verzuim, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en het vergroten van het aandeel jongeren in Lelystad met een startkwalificatie. In het MOP 2010-2014 komen het versterken van de zelfredzaamheid en ‘Lelystad voor het beste onderwijs’ naar voren als relevante uitgangspunten van het beleid. Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en doorlopende leerlijnen zijn speerpunten. In het provinciale convenant GAAF hebben partijen die betrokken zijn bij de professionele zorg en hulpverlening aan jongeren en hun ouders afspraken gemaakt over ketensamenwerking. Een goed functionerende ketensamenwerking komt volgens GAAF vooral tot uiting in het integraal werken rondom een kind en zijn/haar gezin vanuit diverse disciplines, ook wel ‘één kind, één gezin, één plan’ genoemd. Belangrijk daarbij is dat goed wordt belegd wie de zorgcoördinatie in handen heeft en wie uiteindelijk de problematiek van een kind en/of gezin oppakt. Daarnaast is het voor een goede ketensamenwerking belangrijk dat er heldere afspraken zijn over de uitwisseling van informatie en over de eindverantwoordelijkheid voor de gehele zorgketen. In de GAAF afspraken wordt het onderwijs nadrukkelijk genoemd als partner binnen de ketensamenwerking. Hoe de ketensamenwerking in de praktijk tot uiting komt, bespreken we in hoofdstuk 3.
8
De lijnen die het gemeentebestuur heeft uitgezet in het MOP en de provinciale afspraken rond ketensamenwerking in GAAF zijn verder uitgewerkt in het programma Jeugd Voorop (voor de periode 2007-2010), de LEA en het CJG-beleid. In tabel 2.1 geven we een overzicht van stukken die het beleid beschrijven. In de onderstaande paragrafen beschrijven we de doelstellingen en actiepunten geformuleerd in de beleidskaders. Een overzicht van het bijbehorende budget staat in bijlage 4.
Tabel 2.1 Relevante beleidsdocumenten Beleid Documenten Jeugdbeleid Herijking programma Jeugd Voorop 2007
2.2.2
LEA
Kadernota LEA 2007-2010 Uitwerkingsplan LEA 2007-2010 Kadernota LEA 2011-2014
CJG
Visienota CJG 2009 Uitwerkingsplan CJG 2009
Jeugdbeleid 2007-2010 Het (herijkte) programma Jeugd Voorop 2007-2010 is tot stand gekomen op basis van een analyse van de stand van zaken van Lelystadse jongeren en op basis van een evaluatie van het oude beleid. Verschillende externe partijen, waaronder het onderwijs, zijn betrokken bij de ontwikkeling van het herijkte jeugdbeleid. De behaalde resultaten van het jeugdbeleid en tevens van de LEA en het CJG-beleid, beschrijven we in hoofdstuk 4 van dit rapport. Het herijkte jeugdbeleid is gericht op het versterken van kansen van jongeren en op het zo vroeg mogelijk ingrijpen bij bedreiging van de optimale ontwikkeling. Verder spreekt het college de missie uit om vanuit gemeentelijke regie de samenwerking tussen ketenpartners te bevorderen. Het integrale karakter van het programma Jeugd Voorop komt tot uiting in de verschillende beleidsterreinen waarop de programmalijnen van toepassing zijn. Deze programmalijnen zijn zorg (programmalijn ‘vroegsignalering, opvoeden en zorg’), onderwijs (programmalijn ‘ontwikkelingskansen voor jeugd en de Lokaal Educatieve Agenda’) en welzijn en veiligheid (programmalijn ‘aantrekkelijke stad’). In de gesprekken die wij voerden met de portefeuillehouder onderwijs en de portefeuillehouder ondersteuning, zorg en welzijn komt naar voren dat het college voor de beleidsperiode 20112014 afziet van het doelgroepenbeleid uit de voorafgaande periode; men wil zo min mogelijk ‘aparte doosjes’. In de visie van het huidige college op jeugd en onderwijs gaat Lelystad voor ‘een zo regulier mogelijke en ononderbroken ontwikkelingslijn’. De LEA en het CJG krijgen in deze visie wel doorgang, maar vallen niet meer binnen één jeugdprogramma. Doelstellingen en actiepunten In het programma Jeugd Voorop zijn drie doelstellingen geformuleerd die relevant zijn voor het huidige onderzoek. Aan deze doelstellingen heeft de
9
gemeente concrete indicatoren en prioriteiten gekoppeld. De doelstellingen en actieplannen zetten we in tabel 2.2 op een rij.
Tabel 2.2 Doelstellingen en prioriteiten benoemd in Jeugd Voorop Doelstelling Indicatoren Actiepunten Betrokken instanties 1. Eerdere signa- - In 2010 geeft max. - Ontwikkeling van - Jeugdlering en een 5% van alle jongeCentrum voor gezondheidszorg breder aanbod ren aan nergens Jeugd en Gezin - Maatschappelijke aan jeugdzorgterecht te kunnen - Versterking hulpDienstverlening verlening voor - Het aantal jeugdaanbod Flevoland jongeren zorg-indicaties is - Stichting Welzijn gestabiliseerd Lelystad - Onderwijs 2. Jongeren zijn - In 2010 max. 20% - Doorlopende - Onderwijs beter voorvoortijdig schoolleerlijnen PO-VO- Bureau Jeugdzorg bereid op de verlaters ROC - Jeugdmaatschappij - 75% van de voor- zorg in en rond de gezondheidszorg tijdig schoolverlaschool: afspraken - Stichting Welzijn ters stroomt in zorgcoördinatie, Lelystad 2010 door naar versterking van de niveau 2 ZAT’s in het VO, - Jaarlijks wordt jeugdpreventie20% van de voorwerk tijdig schoolverla- aanpak voortijdig ters teruggeleid schoolverlaten: naar school of arinvesteren in leerbeid lingzaken, digitaal onderwijsloket, Op de Rails, RMC 3. Betere samen- - SMART afspraken - verbetering van - Gemeente werking en aftussen instellingen casuïstiek- Provincie stemming in over maximale bespreking - Jeugdde keten doorlooptijd Breakpoint gezondheidszorg - verbetering infor- Bureau Jeugdzorg matie-overdracht - Raad v.d. Kinderorganisaties bescherming (EKD) - Onderwijs - afspraken over - Breakpoint zorgcoördinatie (1 kind, 1 plan) - Monitoring en bijstelling GAAF afspraken Bron: Programma Jeugd Voorop 2007-2010, gemeente Lelystad
Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelstellingen en plannen benoemd in de LEA en het CJG beleid.
2.2.3
Lelystadse Educatieve Agenda In de LEA worden verantwoordelijkheden tussen schoolbesturen en de gemeente benoemd en maken de betrokkenen afspraken over de inzet
10
aan middelen en voorzieningen. In de kadernota LEA Samen werken aan onderwijs 2007-2010 zijn zeven speerpunten benoemd die verder zijn uitgewerkt in het uitwerkingsplan Lelystadse Educatieve Agenda 2007-2010. De gezamenlijke visie op het onderwijs van de schoolbesturen en de gemeente Lelystad is dat ‘elke leerling de hoogst mogelijke haalbare kans geboden moet worden op een succesvolle schoolloopbaan, die perspectief biedt voor zijn/haar verdere ontwikkeling tot een voor hem/haar haalbare startkwalificatie op de arbeidsmarkt’. In de LEA-kadernota Presteren met onderwijs 2011-2014 blikt de gemeente terug op de LEA werkwijze in de afgelopen periode. De betrokkenen constateren dat de partners constructief werken aan de speerpunten en bereid zijn ‘over elkaars schutting te kijken’. Er is echter wel behoefte aan een ‘continue verbeterslag’. De partijen die betrokken zijn bij de LEA hebben aangegeven behoefte te hebben aan een permanente beleidsagenda. Daarom is in de LEA voor de periode 2011-2014 gekozen voor een overgang van enkele speerpunten naar een permanente onderwijsagenda. De ingezette middelen hebben wel een ‘vliegwielfunctie’ en worden incidenteel ingezet. De speerpunten benoemd in de LEA-kadernota 2011-2014 zijn: 1. kwalitatief goed onderwijs; 2. horizontale samenwerking tussen instellingen/partijen versterken; 3. verticale samenwerking versterken voor het garanderen van een ononderbroken ontwikkelingslijn; 4. hoogwaardig aanbod en goede infrastructuur. Doelstellingen en actiepunten Hieronder (tabel 2.3) geven we kort de speerpunten en bijbehorende doelstellingen van de LEA voor de periode 2007-2010 weer die relevant zijn voor dit onderzoek. De gemeente is hoofdverantwoordelijke voor het beleid rond voortijdig schoolverlaten. Voor de andere doelstellingen is het onderwijs primair verantwoordelijk en heeft de gemeente een ondersteunende en faciliterende rol.
11
Tabel 2.3 Doelstellingen en actiepunten benoemd in de LEA Speerpunt Doelstelling Actiepunten Verantwoordelijk 1. Verbeteren De doorlopende - Verbeteren van Primair verantvan de doorlo- leerlijnen tussen schooladviezen. woordelijkheid van pende leerlijPO-VO en VO- Bredere toepassing het onderwijs. De nen MBO zijn in 2010 Warme Overdracht. gemeente heeft versterkt - Pilot School’s Cool. een onder- Digitaliseren van steunende rol overdrachtsdocumenten. - Afstemming onderwijsaanbod VO-MBO. - Sluitend systeem van overdracht VMBOMBO. 2. Versterken Het aantal voortij- Eerdere signalering De gemeente is van het voordig schoolverlavan risicojongeren hoofdverantwoorkomen van ters is in 2010 - Herplaatsen en terugdelijke voor het voortijdig afgenomen tot leiden van vsv’ers behalen van de schoolverlaten 20% door RMC doelstelling en - inzet preventieve heeft een regierol. voorzieningen (Op de De uitvoering van Rails-klassen) projecten ligt bij - Een werkgroep zal de uitvoerende nader uitwerken welke instellingen (o.a. maatregelen genomen onderwijs). Hier moeten worden om treedt de gemeenvsv te voorkomen te ondersteunend - Regie op jongerenin op. trajecten 3. Continueren In 2010 krijgt elke - Passende Verantwoordelijken versterken leerling met zorgzorgarrangementen in heid ligt bij het van de zorg in behoefte een het VO onderwijs. De en rond de passend zorggemeente heeft school arrangement, een meer faciliwaarbij de zorgterende rol. coördinatie adequaat is geregeld Bron: Uitwerkingsplan LEA 2007-2010, gemeente Lelystad
2.2.4
Centrum voor Jeugd en Gezin De Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) is op 1 januari 2007 ingevoerd. De Wmo is opgedeeld in negen prestatievelden. Prestatieveld 2 betreft de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen die problemen hebben met opgroeien en van ouders die problemen hebben met opvoeden. In het kader van prestatieveld 2 zet de gemeente Lelystad met name in op het CJG. Het CJG heeft als hoofddoel het beter stroomlijnen van zorg voor kinderen en jongeren. Eind 2006 heeft het college besloten om van start te gaan met de ontwikkeling van het CJG. Oktober 2009 zijn de visienota CJG en het uitwerkingsplan CJG ter kennisgeving aangenomen door de raad.
12
Uitgangspunten en doelstellingen De uitgangspunten van het CJG zijn: 1. Het CJG is van alle instellingen die met gezinnen en kinderen werken en voor alle kinderen en gezinnen in Lelystad. 2. Het CJG heeft een goede verbinding met het onderwijs. 3. het CJG is laagdrempelig. Op basis van deze uitgangspunten heeft de raad vijf doelstellingen van het CJG vastgesteld. In aansluiting hierop is in september 2008 gestart met de pilot CJG in Lelystad Noordoost. Voor de pilotperiode zijn de hieronder beschreven doelstellingen geformuleerd. Algemene doelstellingen CJG Het CJG krijgt fysiek vorm in de wijk (uitsluitend via bestaande accommodaties). De ontwikkeling van het kind staat centraal. Vergroten van de pedagogische kwaliteit in de wijk. Regie: één kind/één gezin, één plan. Een samenhangend aanbod. Relevante doelstellingen pilot CJG In Lelystad Noordoost is een CJG gevestigd. In het CJG zijn de volgende functies gebundeld: o Jeugdgezondheidszorg; o De Wmo-functies van het preventieve jeugdbeleid; o Schakel met Bureau Jeugdzorg; o Schakel met de onderwijsstructuur. Er is een multidisciplinair team samengesteld en een coördinator aangetrokken. De werkprocessen binnen het CJG zijn beschreven. Er is een communicatieplan ontwikkeld. Er zijn samenwerkingsafspraken tussen het CJG en BJZ vastgelegd. Er zijn samenwerkingsafspraken tussen het CJG en het onderwijs vastgelegd. Er zijn afspraken over toegang en gebruik van dossiers en privacyreglementen vastgelegd. Bron: Uitwerkingsplan CJG 2009, gemeente Lelystad
2.3
De organisatie van zorg aan (risico)leerlingen
2.3.1
De organisatie op bestuurlijk niveau Net als in van de vormgeving van het beleid, zien we dat het college de beleidsbeslissing heeft genomen om de organisatie van zorg aan (risico)leerlingen te wijzigen. In figuur 2.1 is deze verschuiving in organisatie tussen de beleidsperiode 2007-2010 en de huidige periode schematisch weergegeven.
13
Figuur 2.1
Bestuurlijke overlegstructuur jeugd en onderwijs
2007-2010
Stuurgroep jeugd - Portefeuillehouders Onderwijs en Doelgroepen - Directeuren samenwerkingpartners (BJZ, GGD etc.) - Vertegenwoordigers schoolbesturen
Lokaal Onderwijs Beraad (LOB) - Portefeuillehouder Onderwijs -Vertegenwoordigers schoolbesturen
2011-2014 Regiegroep jeugd - Portefeuillehouders Onderwijs en WMO - Beleidsmedewerkers verschillende afdelingen
Stuurgroep zorg en welzijn voor jeugd - Portefeuillehouder WMO - Directeuren samenwerkingspartners (BJZ, GGD etc.)
Stuurgroep talentontwikkeling jeugd - Portefeuillehouder Onderwijs - Vertegenwoordigers schoolbesturen
In de periode 2007-2010 was de zorg aan (risico)leerlingen onderdeel van het jeugdprogramma Jeugd Voorop. Dit beleid viel onder de verantwoordelijkheid van de portefeuillehouders doelgroepen en onderwijs. In de periode 2010-2014 is de bestuurlijke overlegstructuur anders vormgegeven. De portefeuillehouders Onderwijs en WMO geven hier over aan dat het uitgangspunt van het beleid rond zorg aan (risico)leerlingen is dat dit zo ‘regulier mogelijk’ dient te zijn. In de visie op jeugd en onderwijs in Lelystad kiest het college voor een zo regulier mogelijke en ononderbroken ontwikkelingslijn, met zo min mogelijk ‘aparte doosjes’. Daarom ziet het huidige college af van het doelgroepenbeleid. In de stuurgroep Zorg en Veiligheid voor de jeugd worden de thema’s CJG en ketensamenwerking opgepakt. De stuurgroep Talentontwikkeling voor de jeugd behandelt de onderwerpen LEA, leerplicht, doorlopende leerlijnen en voortijdig schoolverlaten. In het gesprek met de portefeuillehouders komt naar voren dat de verbinding tussen de twee stuurgroepen plaats vindt in de regiegroep jeugd, waar beide portefeuillehouders deel van uitmaken. De portefeuillehouders zijn ook elkaars plaatsvervangers voor het beleid rondom jeugd en onderwijs. Uit de gesprekken met verschillende betrokkenen komt naar voren dat het overleg op bestuurlijk niveau als constructief wordt ervaren. Lijnverantwoordelijken in het onderwijs geven bijvoorbeeld aan dat de scholen in het kader van de LEA de ruimte krijgen om mee te denken over de besteding van middelen, dit is positief. Ook hebben de verschillende jeugdzorgpartijen in Lelystad (Stichting Welzijn Lelystad, Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF), jeugdgezondheidszorg (JGZ) en Bureau Jeugdzorg (BJZ)) de taak gekregen om de nieuwe zorgstructuur rond het CJG vorm
14
te geven. Deze taak pakken de partijen graag op. De gemeente en het veld geven in de gesprekken aan dat ‘de jeugdzorginstellingen de afgelopen periode teveel aan de kant hebben gestaan’. Hoe de zorgstructuur voor de leeftijdscategorie 12+ op uitvoerend niveau is georganiseerd, beschrijven we hieronder.
2.3.2
De organisatie op uitvoerend niveau Uitvoerende overlegstructuur 12+ tot juni 2011 Lelystad had tot juni 2011 een scala aan overleggen waarin casuïstiek van jongeren in de leeftijdcategorie 12+ werden besproken. In het Breakpoint 12+-jaarverslag 2009 zijn de volgende casusoverleggen op een rij gezet.
Casusoverleggen 12+ in Lelystad
Breakpoint wijkoverleg 12-18 jaar Breakpoint stedelijk overleg 12-18 jaar Veilig Centrum Jeugd en Gezin Centraal Jeugd Loket Zorg en Advies Team Justitieel Casus Overleg
Breakpoint was vanaf 1999 tot en met juni 2011 de netwerkorganisatie van Lelystad. Onder de taken van Breakpoint vielen signalering, registratie, procescoördinatie en overleg tussen ketenpartners. Naast de overleggen die Breakpoint zelf organiseerde, nam de Breakpointfunctionaris ook deel aan de overige overleggen. In de gesprekken voor dit onderzoek gaven professionals aan dat zij de overleggen van Breakpoint als ‘prettig’ ervaren en de kennis van de Breakpointfunctionaris als ‘een toegevoegde waarde zagen aan de overleggen’. Er werd bijvoorbeeld genoemd dat Breakpoint een goed beeld heeft van de problematiek en de ingezette voorzieningen in Lelystad. Deze kennis is volgens hen vooral onmisbaar bij complexe casussen. Verder noemen betrokkenen in dit onderzoek dat bovenschoolse problematiek op individuele scholen opgeschaald werd naar het Breakpoint stedelijk overleg. In het Breakpoint stedelijk overleg besprak men problematiek die qua reikwijdte het ZAT overstijgt. In Lelystad zijn er meerdere partijen die deelnemen aan verschillende 12+-casusoverleggen. Bureau Jeugdzorg neemt bijvoorbeeld deel aan alle bovengenoemde overleggen. De scholen nemen deel aan het Zorg en Advies Team (ZAT), de Breakpoint-overleggen (tot en met juni 2011) en het Centraal Jeugd Loket. In het Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ)-onderzoek ‘Recidive onder jongeren in Lelystad’ uit 2009 en het onderzoek naar jongerenwerk van de Rekenkamer Lelystad uit 2009 is al geconstateerd dat er in Lelystad veel dubbeling bestaat in overlegvormen waarin risicojongeren en leerlingen worden besproken die zorg behoeven. Dit horen we ook terug in de gesprekken die we voor dit onderzoek voerden met de gemeente en met lijnverantwoorde-
15
lijken. Er zijn veel overleggen waar dezelfde jongeren besproken worden. Daarentegen mist Breakpoint doorzettingsmacht en worden casussen niet altijd opgepakt. Dit valt ook terug te zien in de resultaten van Breakpoint. Uit het jaarverslag van Breakpoint uit 2009 blijkt bijvoorbeeld dat van de 442 nieuwe dossiers in 2009 er 183 aan het einde van het jaar zijn afgesloten. Meer dan zestig procent van de dossiers staat aan het einde van het jaar dus nog open. Met ‘afgesloten dossier’ wordt bedoeld dat de jongere is doorgestroomd naar een hulpaanbod, er geen hulpvraag meer is, of de jongere uit beeld is. Het college heeft besloten om Breakpoint per juli 2011 stop te zetten. Redenen hiervoor zijn de hierboven genoemde dubbeling aan overleggen en een gebrek aan doorzettingsmacht binnen Breakpoint. Daardoor worden problematiek te veel vooruit geschoven. In de plaats daarvan moet er een nieuwe overlegstructuur voor de leeftijdcategorie 12+ komen. Nieuwe uitvoerende overlegstructuur 12+ De partijen Bureau Jeugdzorg, JGZ, Stichting Welzijn Lelystad en MDF hebben van de gemeente Lelystad de taak gekregen om de nieuwe 12+-structuur op te zetten. De partijen zijn nu bezig om deze nieuwe structuur vorm te geven en zijn hiervoor met elkaar ‘een dag op de hei’ geweest. Hoewel de vraag om de betrokkenheid van de instellingen vanuit de gemeente als positief wordt ervaren, noemen de jeugdzorginstellingen in de gevoerde gesprekken als kanttekening dat de kaders vanuit de gemeente te lang weinig richtinggevend zijn geweest. Hierdoor heeft het opzetten van de nieuwe zorgstructuur 12+ vertraging opgelopen. Dit zien we bijvoorbeeld ook terug in de timing van de presentatie van het CJG-visiedocument. Dit werd in oktober 2009 aangeboden aan de raad, terwijl de CJG-ontwikkelingen al in 2006 van start zijn gegaan. De plannen voor het CJG richten zich bovendien vooral op de leeftijdcategorie 12-. Voor de 12+-structuur zijn nog geen beleidskaders beschreven14..
Op dit moment is er nog geen documentatie beschikbaar over deze nieuwe zorgstructuur voor 12+ Wel hebben verschillende betrokkenen in de gesprekken voor dit onderzoek ideeën beschreven voor de nieuwe structuur. Een aantal overleggen wordt geschrapt (Breakpoint) die in de structuur tot en met juni 2011 plaatsvonden. De nieuwe zorgstructuur moet ‘zo dicht mogelijk bij het onderwijs’ worden geregeld en zo eenvoudig mogelijk zijn zonder overbodige bureaucratie. Een groot gedeelte van de hulp dient ter plekke geregeld te worden in het ZAT. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat ongeveer negentig procent van alle casussen die binnenkomen in het ZAT daar opgelost en doorverwezen kunnen worden en geen opschaling nodig is. Er zullen volgens de plannen in de nieuwe zorgstructuur casemanagers op de besproken casussen gezet worden, zodat problematiek niet vooruitgeschoven wordt. 14
Na de afronding van de dataverzameling voor dit onderzoek is duidelijk geworden dat er inmiddels (juli 2011) een werkconcept voor de nieuwe zorgstructuur 21+ is, waarover ook overeenstemming is bereikt met het onderwijs.
16
Voor het opzetten van de nieuwe zorgstructuur is nog geen overleg geweest met het onderwijs; dit overleg staat volgens de jeugdzorginstellingen wel op de planning. Uit de gevoerde gesprekken met de scholen komt naar voren dat de visie ‘zorg zo dicht mogelijk bij het onderwijs’ van de gemeente en de jeugdzorginstellingen ten tijde van het onderzoek nog niet gecommuniceerd is met het onderwijs. De geïnterviewde professionals binnen het onderwijs geven aan dat op uitvoerend niveau het onderwijs te weinig wordt betrokken bij het jeugdzorgbeleid van de gemeente. Als voorbeeld hiervan wordt genoemd dat de zorgcoördinatoren in het onderwijs niet zijn geconsulteerd bij de beleidsvorming rond NederlandsMarokkaanse jongeren. Ook onder professionals die betrokken zijn bij het ZAT die wij voor het onderzoek spraken, bestaat er nog veel onduidelijkheid over hoe de nieuwe zorgstructuur er in Lelystad uit zal gaan zien.
2.4
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 2 Voor de beleidsperiode 2011-2014 wordt afgezien van het doelgroepenbeleid uit de voorafgaande periode, men wil zo min mogelijk ‘aparte doosjes’. Dit houdt in dat ook het jeugdprogramma Jeugd Voorop van de beleidsperiode 2007-2010 wordt losgelaten. De LEA en het CJG krijgen in de periode 2011-2014 wel doorgang. Ook zien we een verschuiving in de manier waarop het beleid rond zorg voor (risico)leerlingen wordt ingezet. De gemeente Lelystad lijkt gekozen te hebben voor een afgeslankte versie van het CJG en, daarmee samenhangend, de zorg voor (risico)leerlingen dichter bij het onderwijs te brengen. Dit zien we ook terug in ingezette middelen. Zoals we ook beschrijven in bijlage 4, werden in 2009 nog extra middelen ingezet voor het versterken van het CJG. Vanaf 2011 zien we dat er zowel incidenteel als structureel wordt bezuinigd op het CJG. Daarentegen wordt in deze periode extra ingezet op de versterking van de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en het ROC en komen er extra middelen vrij voor leerplicht. Ook op bestuurlijk en uitvoerend niveau zien we grote veranderingen in de manier waarop de zorg voor (risico)leerlingen is georganiseerd. De plannen voor de nieuwe zorgstructuur 12+ houden in dat er wordt gesneden in het aantal overleggen en de zorg dichter bij het onderwijs wordt gebracht. Dit is in lijn met de visie van het college, dat pleit voor zo regulier mogelijke zorg aan (risico)leerlingen. Onder de lijnverantwoordelijken van de jeugdzorginstellingen en het onderwijs bestaat hier grotendeels draagvlak voor. Onder professionals in het echter nog niet helder hoe de taken van Breakpoint opgevangen zullen worden. De manier waarop opschaling van zorg in de nieuwe zorgstructuur 12+ wordt geregeld is nog onduidelijk. Professionals binnen de scholen geven aan dat het onderwijs te weinig wordt betrokken bij de beleidsvorming rond de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad.
17
3.
DE ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN IN DE PRAKTIJK
3.1
Introductie zorg in de praktijk In het normenkader (zie bijlage 1) wordt het gewenste verloop van de zorg aan (risico)leerlingen beschreven. De problematiek van de leerlingen dient allereerst adequaat gesignaleerd te worden. Vervolgens dient een handelingsplan opgesteld te worden en worden leerlingen, waar nodig, toegeleid naar verdere hulp. Ten slotte wordt hulp aangeboden en maken leerlingen hier optimaal gebruik van. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe deze cyclus van zorg aan (risico)leerlingen in de Lelystadse praktijk verloopt. We illustreren de zorgcyclus die risicoleerlingen in de praktijk doorlopen vervolgens aan de hand van vier casussen. Deze casussen zijn te vinden in bijlage 3.
3.2
Signaleren in het onderwijs Wat het signaleren van problematiek bij leerlingen betreft, wordt hier de signaleringsfunctie van het onderwijs beschreven. Het onderwijs is immers een belangrijke vindplaats voor problematiek bij leerlingen. Hierbij maken we een onderscheid in hoe het signaleren is geborgd binnen de zorgstructuur van de school en hoe het signaleren functioneert in de uitvoeringspraktijk.
3.2.1
De zorgstructuur in het onderwijs Binnen alle VO-scholen in Lelystad (ISG Arcus, Scholengemeenschap Lelystad, Scholengemeenschap de Rietlanden en het Groenhorst College) is de visie van de school op zorg en de uitwerking van deze visie vastgelegd. Alle scholen beschrijven hoe de zorgstructuur binnen de school is geregeld en welke zorg er voor leerlingen aanwezig is. Hoewel de verschillende scholen andere accenten leggen in de manier waarop de zorgstructuur is geregeld, komen de kernelementen binnen de scholen overeen. Een globale weergave van de zorgstructuur is weergegeven in figuur 3.1. Uit de gesprekken voor dit onderzoek komt naar voren dat bij alle scholen de mentor een centrale rol speelt in het signaleren van problemen. Indicatoren voor zorg bij leerlingen zijn sociaal-emotionele zorgsignalen, verzuim en slechte leerprestaties. Bij het Groenhorst College is de mentor bijvoorbeeld een spilfunctionaris die contact heeft met de leerling, ouders en medewerkers. Als de mentor signaleert dat er meer deskundige hulp nodig is dan in de eerste lijn in het onderwijs geboden kan worden, brengt hij/zij de leerling in het Zorg en Advies Team (ZAT). Bij de Rietlanden stelt de mentor een handelingsplan op wanneer hij/zij problemen signaleert bij de leerling. Als de problematiek na een aantal weken niet is opgelost, bespreekt de mentor de leerling met de zorgcoördinator. De zorgcoördinator brengt
18
de leerling in het ZAT als hij signaleert dat de leerling extra steun of begeleiding nodig heeft. Zorgcoördinatoren zijn aanwezig op alle scholen voor het voortgezet onderwijs in Lelystad. Ook heeft elke school een ZAT, waarin probleemsignalen van leerlingen worden besproken met verschillende interne en externe deskundigen. Op de opzet en het functioneren van het ZAT gaan we later in dit hoofdstuk in. De VO-scholen in Lelystad zijn momenteel bezig met het opzetten van een bovenschools zorgplan. De reden hiervoor, zo geven lijnverantwoordelijken in het onderwijs aan, is dat er behoefte bestaat aan een betere afstemming van de zorgplannen van de verschillende scholen op het niveau van het samenwerkingsverband VO in Lelystad. Over het bovenschools zorgplan is momenteel nog geen documentatie beschikbaar. Uit het gesprek met het ROC Flevoland wordt duidelijk dat binnen het ROC coaches en coaches+ de eerstelijnszorg verzorgen in het onderwijs. Coaches+ worden gefinancierd vanuit de plusvoorzieningen15 en komen in beeld als er zorgsignalen zijn bij leerlingen. De verantwoordelijkheid van de coaches ligt meer bij het primaire onderwijsproces. Regionaal is voor de coaches+ een cursusaanbod gericht op de inhoudelijke kennis over de problematiek van de doelgroep. Het coaches+-project is in 2010 van start gegaan en wordt de tweede helft van 2011 geëvalueerd. Als de problematiek het primaire onderwijsproces van leerlingen belemmert, wordt een leerling aangemeld bij het eerstelijnszorgteam. Hieraan nemen Matchpoint, coaches en coaches+ deel. Matchpoint is het bureau van ROC Flevoland, dat testen en toetsen uitvoert, waar extra ondersteuning aan jongeren plaatsvindt (bijvoorbeeld in de vorm van cursussen) en waar schoolmaatschappelijk werk is ondergebracht. Wanneer de problematiek groter is dan aangepakt kan worden binnen het eerstelijnszorgteam, wordt een leerling ingebracht in het ZAT. Voor het eerder signaleren van problematiek is op het ROC Flevoland sinds het schooljaar 2010/2011 de Educatiemeter en 0-meting Nederlandse taal en rekenvaardigheden ingezet bij eerstejaars BOL-studenten (beroepsopleidende leerweg). Deze instrumenten worden aan de start van de opleiding afgenomen om te bekijken in hoeverre de talenten en competenties van leerlingen aansluiten bij wat nodig is voor de opleiding. De instrumenten dienen ook om het risico op voortijdig schoolverlaten bij leerlingen te kunnen inschatten.
15
De plusvoorzieningen zijn een subsidieregeling vanuit het ministerie van OCW voor overbelaste jongeren in het onderwijs.
19
Figuur 3.1
3.2.2
De zorgstructuur in het onderwijs
Signaleren in de uitvoeringspraktijk Zorgsignalen en verzuim worden bij alle scholen vastgelegd in het digitale leerlingdossier. De signalen van zorg en verzuim worden binnen het onderwijs op verschillende plekken besproken, zo blijkt uit de interviews. De Arcus heeft bijvoorbeeld een kernteamoverleg waar (risico)leerlingen worden besproken. Bij de Rietlanden spreekt de mentor leerlingen door met de afdelingsleider en met de zorgcoördinator. De geïnterviewden in dit onderzoek melden dat de aanmelding van leerlingen met zorgsignalen bij het ZAT goed verloopt. De structuur hiervoor is helder. In het schooljaar 2009-2010 werd ruim dertien procent van alle leerlingen in het VO besproken in het ZAT (zie tabel 3.1). Voor het ROC Flevoland zijn hierover geen gegevens beschikbaar. Het onderwijs maakt geen gebruik van gestandaardiseerde signaleringsinstrumenten. Wel worden via Flevokans16 cursussen aangeboden voor het herkennen van probleemsignalen van leerlingen. Tabel 3.1 ROC)
Leerlingen ingebracht in het ZAT schooljaar 2009/2010 (exclusief Aantal leerlingen
Ingebracht in ZAT Totaal in het VO
497 3781
% leerlingen t.o.v. totaal in VO 13,1% 100%
Bron: 0-meting onderwijs 2009-2010
16
Flevokans biedt scholing voor leraren ter bestrijding van het dreigende lerarentekort in Flevoland.
20
De problematiek die binnen het onderwijs wordt gesignaleerd, is volgens de betrokkenen ‘zeer divers’. Vaak hebben risicoleerlingen een problematische thuissituatie. Dit zien we ook terug in de casussen beschreven in bijlage 3. Bij drie van de vier leerlingen in de casussen krijgen ouders pedagogische begeleiding of zou dit nodig zijn. Op individueel niveau wordt bijgehouden welke problematiek wordt gesignaleerd in het onderwijs en wordt besproken in het ZAT. Deze gegevens worden niet geaggregeerd voor het krijgen van een totaalbeeld van de problematiek. Het gezondheidsonderzoek dat periodiek wordt uitgevoerd door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) Flevoland geeft een indicatie van de problematiek van leerlingen in Lelystad. Uit de Rapportage Periodieke Gezondheidsonderzoeken Flevoland 2009 van de JGZ blijkt bijvoorbeeld dat vier procent van de jongeren tussen de 13 en 16 jaar in Lelystad een hoog risico heeft op ernstige psychosociale problemen, zoals gedragsproblemen of emotionele problemen. Ook kampt vier procent van de leerlingen op het VO met een schoolprobleem, waaronder leerproblemen, schoolverzuim en pesten. Deze percentages wijken niet af van het gemiddelde in de provincie Flevoland.
3.3
Zorg en Advies Team Het Zorg en Advies Team (ZAT) heeft in Lelystad een spilfunctie in de zorgstructuur voor leerlingen van 12 jaar en ouder. Het ZAT wordt vanuit verschillende bronnen gefinancierd, waaronder uit gemeentelijke middelen, budget vanuit het onderwijs en uit provinciale middelen (voor deelname van BJZ aan het ZAT). Het kwaliteitskader voor het ZAT ontwikkeld door het Nederlands Jeugd Instituut17, dient als beleidskader voor het ZAT in Lelystad, zo geven betrokkenen aan. Volgens het kwaliteitskader is het hoofddoel van het ZAT om zo veel mogelijk leerlingen en hun gezinnen zo vroeg mogelijk goede en afgestemde zorg te bieden en docenten in de klas te ondersteunen bij het omgaan met risicoleerlingen. Het ZAT vervult een aantal functies. Het ZAT functioneert als een casusoverleg, maar ook als een netwerk waarbinnen de verschillende partijen elkaar kunnen raadplegen en advies geven over de zorg aan (risico)leerlingen. In het ZAT worden afspraken gemaakt over welke interventies er nodig zijn, wie dit uitvoert en wie de zorgcoördinatie in handen heeft. Daarnaast kan ZAT deelnemers zelf informatie en advies aanbieden aan leerlingen en/of ouders. De gemaakte afspraken in het ZAT worden geregistreerd in het ZATdossier en in het leerlingdossier van de school. Ten slotte wordt informatie vanuit het ZAT beschikbaar gemaakt voor monitoring, verantwoording en beleidsvorming. Volgens het NJI-kwaliteitskader nemen de volgende partijen, naast het onderwijs zelf, in ieder geval deel aan het ZAT: leerplicht, JGZ, BJZ, maatschappelijk werk en politie. Er dient volgens het kwaliteitskader een schakel aanwezig te zijn tussen het ZAT en het CJG. We focussen in deze paragraaf op de opzet en de werking van het ZAT in Lelystad. De beschrijving hiervan hebben we gebaseerd op de gesprekken
17
Kwaliteit ZAT! Handreiking voor ZAT’s in het voortgezet onderwijs. NJI 2010.
21
die we hebben gevoerd met zorgcoördinatoren in het onderwijs en met externe partners betrokken bij het ZAT.
3.3.1
Opzet van het ZAT in Lelystad In het voortgezet onderwijs in Lelystad vindt op de meeste scholen het ZAT eens in de twee weken plaats. Dit is afwisselend een klein ZAT en een groot ZAT18. Aan het kleine ZAT nemen deel: de zorgcoördinator van de school (als voorzitter), de jeugdpreventiewerker die vanuit de Stichting Welzijn Lelystad verbonden is aan de school, de orthopedagoog verbonden aan de school, Op de rails en de spilfunctionaris van Bureau Jeugdzorg (BJZ). In het grote ZAT schuiven de politie, Breakpoint (tot en met juni 2011), de leerplichtambtenaar en de jeugdarts vanuit de GGD hierbij aan. Tevens zijn verschillende partijen, zoals Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF; gezinscoaches) en MEE (ondersteuning als er sprake is van een verstandelijke beperking) op afroep beschikbaar voor het ZAT. Ook het ROC kent een verdeling van het ZAT in een kleine en uitgebreide vorm. Zorgleerlingen worden eerst besproken in het eerstelijnszorgteam. Hieraan nemen Matchpoint, coaches en coaches+ deel. Wanneer de problematiek groter is dan aangepakt kan worden binnen het eerstelijnszorgteam, wordt een leerling ingebracht in het ZAT. Het ZAT-overleg vindt elke vier weken plaats. Elke locatie van het ROC heeft een ZAT. Naast Matchpoint en de coaches nemen BJZ, leerplicht, Stichting Welzijn Lelystad en de politie deel aan het ZAT. In de gesprekken die wij voor het onderzoek voerden op bestuurlijk niveau met het onderwijs, de jeugdzorginstellingen en de gemeente komt draagvlak voor het ZAT nadrukkelijk naar voren. Het ZAT wordt beschreven als de belangrijkste schakel tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de externe jeugdzorgpartijen in Lelystad. Binnen elke school is een protocol aanwezig voor het aanmelden van leerlingen in het ZAT. In de schakel tussen het ZAT en het CJG is in Lelystad nog niet voorzien. Dit heeft te maken met de manier waarop het CJG tot nu toe is vormgegeven. De nadruk ligt hierbij op de leeftijdcategorie 12-. De structuur voor 12+ is nog niet op orde.
3.3.2
Werkwijze van het ZAT In het ZAT in Lelystad worden per leerling afspraken gemaakt over welke partijen zorg bieden. Zoals ook te zien valt in de casussen beschreven in bijlage 3, zijn in de meeste gevallen meerdere partijen betrokken bij een leerling en/of het gezin. Het voordeel van bespreking in het ZAT is dat de kennis gebundeld wordt. Er is vaak op een ander leefgebied ook hulp nodig, bijvoorbeeld als er gezinsproblematiek speelt. De partijen in het ZAT weten van elkaar of een leerling aan een hulpverleningtraject deelneemt. Tot op heden wordt er per leerling/gezin echter geen casemanager vanuit het ZAT aangewezen. Het maken van één plan per kind of gezin is in de 18
Bij het SGL vergadert het ZAT een keer per maand. Er is geen klein ZAT, wel zijn er interne zorgoverleggen binnen de school.
22
praktijk dan ook lastig. Het ZAT houdt zich bezig met problematiek die de schoolgang van leerlingen belemmert, zo melden betrokkenen in dit onderzoek. De afspraken die partijen in het ZAT maken, worden vastgelegd in het ZAT-dossier. Dit dossier beschrijft per leerling welke partijen bij de zorg zijn betrokken, hoe een zorgtraject verloopt en welke afspraken worden gemaakt. Dit dossier is toegankelijk voor de partijen die deelnemen aan het ZAT. Daarnaast worden belangrijke afspraken die gemaakt zijn in het ZAT ook overgenomen in het leerlingdossier van de school, zodat het onderwijs zelf (bijvoorbeeld mentoren, afdelingsleiders et cetera) op de hoogte zijn van de ZAT-afspraken rond een (risico)leerling. Leerlingen blijven op de volglijst van het ZAT staan totdat er geen vragen meer zijn of tot een leerling van school gaat. Per vergadering worden tussen de twintig en veertig leerlingen besproken. In een aantal gevallen gaat het hierbij om het maken van (nieuwe) afspraken over het bieden van hulp. Verder worden de deelnemers tijdens de casusbespreking op de hoogte gesteld van het traject dat een leerling en/of ouders doorlopen. Het voortgezet onderwijs heeft over het schooljaar 2009-2010 een 0-meting uitgevoerd waarin is bekeken welke zorg is ingezet voor leerlingen die worden besproken in het ZAT.19 Het rapport van deze 0-meting is op dit moment in concept. De informatie uit de 0-meting kan gaan dienen voor monitoring en evaluatie van het ZAT. De externe partijen betrokken bij het ZAT en de gemeente hebben echter (nog) geen inzage in deze gegevens. De registratie van ZAT-gegevens wordt dan ook nog niet gebruikt voor verantwoording en beleidsvorming.
3.4
Het aanbod Zoals we laten zien in figuur 3.2, maken (risico)leerlingen gebruik van verschillende typen zorg. Naast voorzieningen binnen het onderwijs, kunnen leerlingen ook doorverwezen worden naar de preventieve jeugdzorg of naar de geïndiceerde jeugdzorg. Hieronder geven we een beschrijving van deze beschikbare voorzieningen in Lelystad.
19
De gegevens over zorg aan leerlingen in de 0-meting zijn afkomstig uit de ZAT-dossiers. De gegevens zijn achteraf gereconstrueerd en dienen daarom als indicatief beschouwd te worden voor de geboden zorg aan leerlingen.
23
Figuur 3.2
3.4.1
Het aanbod aan jeugdzorg voor (risico)leerlingen in Lelystad
Voorzieningen binnen het onderwijs Er zijn in Lelystad verschillende preventieve voorzieningen in het onderwijs aanwezig. Deze voorzieningen bestaan voornamelijk uit de aanwezigheid van orthopedagogen en mentoren op de scholen, het trainingsaanbod dat wordt verzorgd door de scholen20 en Op de rails klassen.21 De geïndiceerde onderwijszorg bestaat uit een cluster 1 t/m 4 indicatie.22 De mentor is betrokken bij zo goed als alle leerlingen die worden besproken in het ZAT. Verder neemt bijna een zesde van de leerlingen besproken in het ZAT deel aan de Op de Rails-klassen (zie tabel 3.5). Op de Rails is een timeoutvoorziening waarvan de begeleiders in de Op de Rails klassen ook deelnemen aan het ZAT. In de Op de Rails-klassen zitten leerlingen met gedragsproblemen en/of motivatieproblemen. Van de leerlingen wordt een actieve houding verwacht. De leerlingen worden binnen de school opgevangen in een eigen lokaal. De maximale begeleidingstijd is een jaar. Het doel is terugplaatsing binnen het onderwijs. Als dit doel niet haalbaar blijkt, volgt verwijzing naar cluster 4 van het speciaal onderwijs (leerlingen met gedragproblemen en psychiatrische problematiek). Zoals we zien in tabel 3.2, keert een groot gedeelte van de leerlingen vanuit Op de Rails terug naar de klas.
20
Hierbij valt te denken aan Faalangstreductie trainingen en Sociale vaardigheidstrainingen in het VO en op het ROC.
21
Daarnaast bestaat het preventieve aanbod in het onderwijs uit voorzieningen zoals Flevodrome, Meiden met pit en de Plusvoorzieningen. Op deze voorzieningen gaan we hier niet nader in.
22
Cluster 1 = voor visueel beperkte leerlingen; cluster 2 = voor dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden; cluster 3 = voor leerlingen met verstandelijke en/of lichamelijke beperkingen, leerlingen die langdurig ziek zijn en leerlingen met epilepsie; cluster 4 = kinderen met een gedragshandicap of psychiatrische stoornis.
24
Tabel 3.2
Aantal begeleide leerlingen en resultaat Op de Rails 2008/2009 en 2009/2010 Jaar Aantal bege- Aantal leerlingen Aantal leerlinUitstroom leide leerlinteruggestroomd gen uitgeonbekend gen naar de klas (% stroomd naar (% van van totaal n cluster 4 (% totaal n begeleide leervan totaal n begeleide lingen) begeleide leer- leerlingen) lingen) 2008/2009 56 44 (79%) 7 (13%) 5 (8%) 2009/2010 57 40 (70%) 13 (23%) 4 (7%)
Bron: Jaarverslag Op de Rails 2009/2010
3.4.2
Het preventieve aanbod Jeugdpreventiewerk De preventieve jeugdzorg voor (risico)leerlingen in Lelystad bestaat voornamelijk uit het Jeugdpreventiewerk (JPW) van Stichting Welzijn Lelystad en uit de gezinscoach van MDF. Het JPW maakt deel uit van de zorgstructuur van het onderwijs en draagt zorg voor laagdrempelige hulp aan risicoleerlingen. Het productenboek van Stichting Welzijn Lelystad 2011 beschrijft dat het JPW een doorlooptijd heeft van nul tot zes maanden. De interventie is gericht op het (sociaal) functioneren van de leerling binnen het onderwijs en dient ook ter versterking van het eigen netwerk van de leerling (gezin, onderwijs en vrije tijd). Naast individuele begeleiding verzorgt de JPW’er ook gerichte preventieve groepsactiviteiten. Tenslotte is de JPW’er beschikbaar voor consultatie door docenten en mentoren en neemt hij/zij deel aan het ZAT. De samenwerking en terugkoppeling van informatie tussen het onderwijs en JPW wordt vergemakkelijkt doordat de JPW’er direct werkzaam is op de school. De lijnen tussen het JPW en het onderwijs zijn daardoor kort, zo vermelden professionals in het onderwijs. Ook wordt genoemd dat de JPW’er direct met een leerling aan de slag kan gaan en niet gebonden is aan intakeprocedures. Het JPW houdt daarom ook vaak ‘een vinger aan de pols’ als een leerling wacht op geïndiceerde jeugdzorg. ‘JPW is daarom een onmisbare schakel tussen het onderwijs en de geïndiceerde jeugdzorg’, zo noemt een zorgcoördinator in het onderwijs. Dat JPW betrokken is bij leerlingen die wachten op geïndiceerde jeugdzorg, zien we ook terug in de casussen die we beschrijven in bijlage 3:
In juli staat een afspraak voor een intake bij BJZ. Totdat Natascha en haar moeder IPT-begeleiding (Intensieve Pedagogische Thuishulp) via een BJZ-indicatie krijgen, blijft een traject van jeugdpreventiewerk lopen.
Naast JPW verzorgt Stichting Welzijn ook Veldwerk Leerplicht. In opdracht van leerplichtzaken van de gemeente Lelystad voert Veldwerk Leerplicht onderzoek en rapportage uit voor leerlingen die in het VO dreigen uit te vallen door veelvuldig verzuim. Veldwerk Leerplicht adviseert leerplichtzaken en kan een leerling begeleiden die wordt besproken bij leerplicht. Het
25
aantal uitgevoerde JPW- en Veldwerk Leerplicht-trajecten beschrijven we in tabel 3.3.
Tabel 3.3 JPW Veldwerk Leerplicht
Aantal JPW- en Veldwerk Leerplicht-trajecten 2007 en 2009 2007 2009 VO 49 82 ROC 40 45 Onderzoek & rapportage 25 20 Trajectbegeleiding 16 20
Bron: Jaarrapport Stichting Welzijn 2007 en 2009
Gezinscoach MDF biedt in Lelystad in het kader van preventieve jeugdzorg de gezinscoach aan. Hiervan wordt door leerlingen en hun ouders geregeld gebruikgemaakt, zoals we zien in tabel 3.6 (40 leerlingen die zijn besproken in het ZAT in 2009/2010 maken gebruik van de gezinscoach). Volgens het jaarverslag MDF 2009 is de doelstelling om door middel van een outreachende aanpak te voorkomen dat jongeren verder afglijden tot ongewenst gedrag. De hulpverlening richt zich vooral op het thuismilieu van risicojongeren. Vanuit MDF vindt er terugkoppeling plaats naar de school. De school weet daardoor altijd wanneer een gezinscoach aan de slag is met een gezin, zo wordt gemeld in de gesprekken. In 2009 waren er in totaal 167 lopende dossiers bij de gezinscoach. Hiervan zijn er 103 (62%) afgesloten in 2009. De meest voorkomende problematiek betrof in 2009 de ouderkindrelatie. Ook kwamen problemen rond inkomensverwerving en huisvesting regelmatig aan bod. Van het totaal aantal gezinnen dat gebruikmaakt van de gezinscoach, wordt volgens MDF ongeveer vijftien procent doorverwezen naar Intensief Pedagogische Thuishulp (IPT).23 De caseload van de gezinscoach is volgens MDF de afgelopen jaren toegenomen. Net als het jeugdpreventiewerk, is de gezinscoach regelmatig betrokken bij gezinnen die wachten op geïndiceerde jeugdzorg. Ook zijn de gezinscoach en de JPW’er geregeld samen betrokken bij (risico)leerlingen en hun gezinnen. Dit zien we ook terug in de casussen beschreven in bijlage 3.
Februari 2011 vindt een evaluatie plaats met Tactus. Moeder en Natascha komen hierbij niet opdagen. Natascha is lange tijd afwezig van school. De gezinscoach en jeugdpreventiewerk gaan op huisbezoek. Het doel is om moeder te verplichten om mee te werken met BJZ. Als dit niet gebeurt, zal een AMK-melding gedaan worden door school, jeugdpreventiewerk en de MDF.
23
IPT is geïndiceerd aanbod, waarvoor een indicatie door BJZ wordt afgegeven.
26
3.4.3
De geïndiceerde jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Flevoland verzorgt vanuit de wettelijke taak de indicatiestelling van (risico)jongeren. Bureau Jeugdzorg indiceert, verwijst en heeft een coördinerende functie, maar behandelt zelf niet. Het aantal jeugdzorgindicaties onder jongeren tussen de nul en achttien jaar is de afgelopen jaren toegenomen in Lelystad (zie tabel 3.4). Lelystad heeft daarmee het hoogste aandeel jeugdzorgindicaties in Flevoland (gemiddeld 2,8 procent in 2008). Vanaf 2008 zijn de wachtlijsten voor de geïndiceerde jeugdzorg in Flevoland verminderd. In 2010 waren er volgens het Flevolands uitvoeringsprogramma jeugdzorg geen jongeren die langer dan negen weken hoefden te wachten op jeugdzorg. Naast de bijdrage vanuit het rijk, zet de provincie ook eigen middelen in voor de jeugdzorg. Deze eigen bijdrage is onder andere besteed aan het terugdringen van de wachtlijsten en aan de aansluiting met de gemeentelijk gefinancierde preventieve jeugdzorg. Het beschikbare budget voor de provinciale jeugdzorg (onder andere voor de toegangstaken van BJZ) geven we weer in bijlage 4. Tabel 3.4 Jaar 2006 2007 2008
Aandeel jeugdzorgindicaties jongeren tussen 0-18 jaar in Lelystad Aandeel jeugdzorgindicaties 3,0% 3,7% 3,9%
Bron: Bureau Jeugdzorg Flevoland
BJZ participeert in Lelystad in het ZAT. De spilfunctionaris van BJZ is een onderdeel van het ZAT. Volgens BJZ heeft de spilfunctionaris in het ZAT vooral een analyserende en adviserende taak. Over de aansluiting tussen de zorg in het onderwijs en BJZ komen gemixte berichten naar voren. Via het ZAT weet het onderwijs of een leerling deelneemt aan een geïndiceerd zorgtraject, zo melden BJZ en andere ZAT betrokkenen. Door strikte privacyregels bij BJZ kan echter niet alle informatie over een leerling gedeeld worden met het onderwijs. BJZ mag bijvoorbeeld geen informatie naar buiten brengen over de voortgang van de jongere binnen het zorgtraject. Professionals in het onderwijs zouden graag meer betrokken worden bij de geboden zorg via BJZ. Als voorbeeld wordt gegeven dat het onderwijs meer deel zou willen nemen aan rondetafelgesprekken die door BJZ worden georganiseerd. De geïndiceerde jeugdzorg staat, onder andere door de privacyregels, verder van het onderwijs af dan de preventieve jeugdzorg, zo melden professionals in het onderwijs. Waar mogelijk geven zorgcoördinatoren in het onderwijs daarom de voorkeur aan de ‘warmere afstemming’ met de preventieve zorg boven de geïndiceerde jeugdzorg. Verschillende professionals vanuit het onderwijs melden verder dat de geboden jeugdzorg te weinig daadkrachtig is. Volgens hen wordt er te weinig gestuurd, worden er weinig concrete afspraken gemaakt en worden leerlingen/ouders te weinig aangesproken op hun gedrag. Zoals we in tabel 3.7 zien wordt in het schooljaar 2009/2010 bij meer dan een kwart van de leerlingen die worden besproken in het ZAT de vrijwillig geïndiceerde
27
jeugdzorg ingeschakeld en bij elf procent de geïndiceerde jeugdzorg binnen het verplichte kader.
3.4.4
Verschillende soorten zorg vanuit het ZAT In tabel 3.5 t/m 3.8 beschrijven we het aantal VO-leerlingen besproken in het ZAT in 2009/2010 dat gebruikmaakt van de verschillende soorten zorg en het aantal leerlingen waarbij vanuit het ZAT extra onderzoek of risicosignalering is toegepast. Verderop in deze paragraaf beschrijven we het gebruik van het aanbod aan jeugdzorg door (risico)leerlingen in Lelystad. Bij bijna alle leerlingen besproken in het ZAT is de mentor betrokken. Bij ruim een kwart van de besproken leerlingen in het ZAT is externe preventieve zorg aanwezig. Ongeveer hetzelfde aantal leerlingen in het ZAT ontvangt vrijwillige geïndiceerde jeugdzorg. Leerplicht is betrokken bij ruim een derde van de leerlingen besproken in het ZAT. Tabel 3.5 Leerlingen met onderwijszorg in het ZAT schooljaar 2009/2010 Onderwijszorg Aantal leerlin% van totaal aantal gen in ZAT leerlingen in ZAT (n = 497) Zonder Orthopedagoog 166 33,4% indicatie Mentor 467 94,0% PAB* 19 3,8% Op de rails 77 15,5% Met indiCluster 4 49 9,9% catie Cluster 3 10 2,0% Cluster 2 2 0,4% Cluster 1 2 0,4% Bron: 0-meting onderwijs 2009-2010 * PAB = Persoonlijke assistentiebudget.
Tabel 3.6 Leerlingen met preventieve zorg in het ZAT schooljaar 2009/2010 Preventieve jeugdzorg Aantal leerlin% van totaal aantal gen in ZAT leerlingen in ZAT (n = 497) Systeemgerichte JPW* 82 16,5% hulp Gezinscoach 40 8,0% MEE 21 4,2% Totaal 143 28,8% Bron: Jaarverslag Jeugdpreventiewerk 2009 (Stichting Welzijn Lelystad), 0-meting onderwijs 2009-2010 * JPW = Jeugdpreventiewerk.
28
Tabel 3.7 Leerlingen naar geïndiceerde jeugdzorg vanuit het ZAT 2009/2010 Jeugdzorg met indicatie Aantal leerlin% van totaal aantal gen in ZAT leerlingen in ZAT (n = 497) Vrijwillig kader DDH* 26 5,2% IPT** 44 8,9% Overig 61 12,3% Totaal 131 26,4% Verplicht kader Gezinsvoogdij 5 1,0% Voogdij 9 1,8% Jeugdreclassering 31 6,2% Totaal 55 11,1% Bron: 0-meting onderwijs 2009-2010 * DDH = Deeltijd daghulp. ** IPT = Intensief Pedagogische Thuishulp.
Tabel 3.8
Risicosignalering en kindgebonden onderzoek/aanbod vanuit het ZAT schooljaar 2009/2010 Signalering/onderzoek Aantal leerlin% van totaal aantal gen in ZAT leerlingen in ZAT (n = 497) RisicoESAR* 10 2,0% signalering Leerplicht 186 37,4% Breakpoint 43 8,7% Politie 53 10,7% Kindgebonden Onderzoek GGZ** 135 27,2% onderzoek/ aanJeugdarts 42 8,5% bod Tactus 18 3,6% NP*** 12 2,4% Schuldhulpverlening 4 0,8% Training 27 5,4%
Bron: 0-meting onderwijs 2009-2010 * ESAR = Elektronisch Signaleringssysteem Alle Risicojeugd. ** GGZ = Geestelijke gezondheidszorg. *** NP = Nieuwe Perspectieven.
3.4.5
Ketensamenwerking Op gemeentelijk niveau geeft Lelystad aan rond de ketensamenwerking vooral in te zetten op het CJG. Tot op heden heeft het CJG zich echter nog niet gericht op de leeftijdcategorie 12+. De geïndiceerde jeugdzorg en preventieve jeugdzorg zijn nu bezig om met elkaar afspraken te maken over hoe het preventieve en geïndiceerde jeugdbeleid voor de leeftijdcategorie 12+ het beste op elkaar aangesloten kan worden. Het onderwijs moet nog aansluiten bij deze vormgeving van de nieuwe zorgstructuur 12+.24
24
Na afronding van de dataverzameling voor dit onderzoek is duidelijk geworden dat er inmiddels (juli 2011) een werkconcept voor de nieuwe zorgstructuur 12+ is, waarover ook overeenstemming is bereikt met het onderwijs.
29
In de afgelopen jaren zijn er vanuit de jeugdzorginstellingen verschillende acties ondernomen om de ketensamenwerking te versterken. Een voorbeeld hiervan is het project 'Over en weer'. In dit project werken MDF, Stichting Welzijn Lelystad, de JGZ en BJZ samen aan een betere afstemming rond zorg aan multiprobleemgezinnen. Dit project werkt vanuit een nieuwe methodiek voor de op- en afschaling van zorg. Hierbij kan bijvoorbeeld een gezinsadviseur van MDF problematiek opschalen naar het geïndiceerde IPT (intensieve pedagogische thuishulp) en tevens afschalen naar het niet-geïndiceerde gezinscoach aanbod van MDF. ’Over en Weer’ is nog niet geëvalueerd. Verder zijn er in Lelystad een aantal projecten uitgevoerd om de indicatiestelling en samenwerking met de preventieve jeugdzorg en het onderwijs te versoepelen. Een voorbeeld hiervan is het project Cross Over. In dit project zijn gezinscoaches van MDF bij BJZ gedetacheerd, om daar indicaties jeugdzorg te verzorgen (Flevolands uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2011).
3.5
Leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) In 1969 is de leerplichtwet ingesteld. Scholen zijn verplicht om verzuimende leerlingen te melden bij de gemeente, uiterlijk na drie achtereenvolgende verzuimdagen. Ook meldt de school wanneer de leerling gedurende vier opeenvolgende lesweken meer dan drie dagen bij elkaar opgeteld verzuimt. De leerplichtambtenaar is ingesteld voor het handhaven van de leerplichtwet. De leerplichtambtenaar geeft voorlichting aan leerlingen over het belang van naar schoolgaan en zoekt samen met de leerling en de ouders naar oplossingen. Als er geen wettige reden is voor het verzuim en leerlingen en/of ouders niet meewerken met de leerplichtambtenaar, kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. De leerplichtambtenaar stuurt het proces-verbaal naar de Officier van Justitie. Justitie besluit of zij de leerling en/of ouders strafrechtelijk vervolgt. In geval van vervolging kan Justitie bijvoorbeeld een boete of leerstraf opleggen. De leerplichtwet geldt voor leerlingen van vijf tot en met zestien jaar25. Om voortijdig schoolverlaten te bestrijden en te voorkomen, heeft de overheid in het verlengde van de leerplichtfunctie, in 2001 de RMC-wet (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) aangenomen. In de RMC-wet is de meldingsplicht van scholen van leerplichtige en niet-leerplichtige voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar bij de woongemeente vastgelegd. Daarnaast zijn in de RMC-wet de verantwoordelijkheden van gemeenten voor een integrale aanpak voortijdig schoolverlaten vastgelegd. De afspraken voor het aanpakken van voortijdig schoolverlaten zijn in Lelystad vastgelegd in het convenant VSV 2007-2011. Dit convenant is afgesloten tussen de staatssecretaris van OCW, de contactgemeente van de RMC-regio Flevoland (gemeente Lelystad), de scholen voor voortgezet onderwijs en de ROC’s.
25
Direct na de leerplicht begint de kwalificatieplicht. De kwalificatieplicht eindigt als een leerling een startkwalificatie heeft gehaald of 18 jaar is geworden.
30
3.5.1
Leerplicht in Lelystad Al het verzuim van leerlingen in het voortgezet onderwijs wordt geregistreerd in het digitale leerlingdossier. Volgens de lijnverantwoordelijken en de professionals in het onderwijs functioneert dit goed. Als een leerling te laat is, wordt dit ook direct gemeld aan de ouders. Echter, niet al het verzuim dat volgens de leerplichtwet gemeld zou moeten worden aan de gemeente, wordt ook daadwerkelijk gemeld, zo geven zorgcoördinatoren in onderwijs aan. Ongeveer de helft van het verzuim volgens de leerplichtnorm wordt gemeld bij de leerplichtambtenaar. De school maakt hierbij zelf een afweging welke verzuimgevallen urgent zijn. Zowel het onderwijs als de beleidsmedewerkers van de gemeente die betrokken zijn bij leerplicht constateren dat er meer capaciteit voor leerplicht nodig is en er beter toegeruste mensen voor ingezet moeten worden. In oktober 2010 is daarom vanuit de gemeente geadviseerd26 om de formatie leerplicht uit te breiden van 4 naar 6 fte. Daarmee stijgt de totale leerplichtformatie van 0,326 per 1000 leerlingen naar 0,488 per 1000 leerlingen. De totale leerplichtformatie komt daarmee wat hoger uit dan gemiddeld bij gemeenten exclusief de G4 (0,330 per 1000 leerlingen), maar nog wel een stuk lager dan de G4 (1,000 totale leerplichtformatie per 1000 leerlingen). Tevens geeft de gemeente het advies om het team leerplichtfunctionarissen voor de helft te laten bestaan uit leerplichtplus-functionarissen met een HBO opleidingsniveau (schaal 9). In de huidige samenstelling zijn alle leerplichtfunctionarissen ingeschaald in schaal 8 en hebben zij een MBO opleidingsniveau. Inmiddels is de besluitvorming rond een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van leerplicht in Lelystad afgerond. In de zomer van 2011 zal de voorgestelde uitbreiding worden geïmplementeerd. De leerplichtambtenaren hebben zitting in het ZAT in het voortgezet onderwijs. Hierdoor zijn de lijnen tussen leerplicht en het onderwijs korter geworden, zo melden betrokkenen. De leerplichtambtenaar is in het schooljaar 2009/2010 ingezet bij ongeveer een derde van de leerlingen besproken in het ZAT. De leerplichtambtenaar heeft eens in de twee à drie weken een spreekuur op de scholen voor voortgezet onderwijs, behalve bij het Groenhorst College. Het Groenhorst College meldt hierover dat zij zelf al een streng verzuimbeleid voeren en de leerplichtambtenaar daardoor niet veel ingezet hoeft te worden. Als leerplicht wel betrokken wordt (bij ongeveer 15 à 20 leerlingen per jaar), dan heeft de leerling een gesprek met de leerplichtambtenaar op het stadhuis. In tabel 3.9 beschrijven we het aantal verzuimgevallen en processen-verbaal in het voortgezet onderwijs vanaf het schooljaar 2007/2008 t/m 2009/2010. Opvallend is dat signaalverzuim (duidt op achterliggende problemen bij de leerling) veel vaker voorkomt (of wordt gemeld) dan luxe verzuim. In het schooljaar 2008/2009 zijn slechts 2 processen-verbaal opgemaakt bij signaalverzuim, in de andere schooljaren gebeurde dit in ongeveer acht procent van de gemelde verzuimgevallen.
26
Formatie leerplicht Lelystad, oktober 2010. Gemeente Lelystad, afdeling beleid.
31
Tabel 3.9 Soort verzuim Luxe verzuim* Signaal verzuim**
Verzuimmeldingen en processen-verbaal leerplicht Geen/wel proces-verbaal Geen Wel Geen Wel
2007/2008 1 221 20
2008/2009 270 2
2009/2010 3 1 251 24
*
Bij luxe verzuim gaat een leerling niet naar school omdat het gezin met vakantie gaat buiten de officiële schoolvakanties. ** Signaalverzuim duidt op achterliggende problemen bij de leerling, zoals problemen in het gezin.
De leerplichtambtenaar voert verder regelmatig gesprekken met leerlingen en/of ouders als er een verzuimmelding binnenkomt. Over de resultaten van deze gesprekken zijn geen gegevens beschikbaar. In de casussen (bijlage 3) wordt bijvoorbeeld besproken: Vanessa heeft een gesprek met leerplicht. Daarbij is ook vader aanwezig. het spijbelgedrag van Vanessa ziet er verontrustend uit, zo constateert leerplicht. Haar ouders sturen haar naar school, maar ze gaat naar het winkelcentrum of naar haar vriend van 21 jaar. Op de vraag waarom ze spijbelt, antwoordt Vanessa dat ze geen zin heeft in school. Ook vader vindt haar motivatie heel laag. De leerplichtambtenaar wijst Vanessa op het nut van het behalen van een diploma en op de leerplichtwet. De leerplichtambtenaar stelt voor om jeugdpreventiewerk in te schakelen. De vader stelt dat op prijs. Ook Vanessa geeft aan dat ze haar motivatie wil herwinnen. Vanessa krijgt van leerplicht een waarschuwing.
3.5.2
RMC In de RMC-regio Flevoland participeren de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder en Urk. Lelystad is door het rijk aangewezen als contactgemeente en is eindverantwoordelijk voor de coördinatie. In de stuurgroep RMC Flevoland nemen gemeenten, ROC’s en de provincie deel. Deze stuurgroep is in 2007 drie keer en in 2009 vijf keer bij elkaar gekomen. Op de agenda van de stuurgroep stond in 2009 het VSVconvenant, de conferentie die de stuurgroep heeft georganiseerd over overbelaste jongeren en reguliere zaken als financiën en rapportage. In de RMC-regio Flevoland wordt gewerkt met twee subregio’s; Lelystad is, net als Almere, onderdeel van subregio Zuid. In deze subregio participeren beleidsmedewerkers en uitvoerende medewerkers van de gemeenten, ROC Flevoland en het VO. De subregio heeft zowel in 2007 als 2009 negen keer vergaderd. Eén van de onderwerpen die daarbij is besproken is de overgang VO-MBO. De uitvoering van het RMC-beleid vindt plaats in de gemeenten. De melding, registratie en de doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters worden op lokaal niveau uitgevoerd. Uit de jaarverslagen van RMC Flevoland 2006/2007 en 2008/2009 blijkt dat in Lelystad in 2007 1,62 fte beschikbaar was voor de uitvoering en de administratie van het RMC en 0,8 fte voor beleid. In 2009 was er 1,5 fte beschikbaar voor het uitvoeren van de RMC-
32
functie. Daarnaast was er 0,5 fte strategisch beschikbaar en 0,7 fte voor beleid. Op uitvoerend niveau houdt het RMC-consulent zich bezig met het terugleiden van jongeren tussen de 16 en 23 jaar zonder startkwalificatie naar onderwijs en/of werk. De RMC-consulent heeft een wekelijks spreekuur op het ROC Flevoland. Een beperkende factor hierbij is, zo wordt genoemd in de gesprekken, de geringe sanctiemogelijkheden die vanuit het RMC kunnen worden opgelegd. Leerlingen boven de 16 jaar vallen immers niet meer onder de leerplichtwet en leerlingen boven de 18 jaar niet meer onder de kwalificatieplicht. Het aantal verzuimende leerlingen op het ROC en het aantal voortijdig schoolverlaters is fors, zo geven de gemeente en het ROC aan. Bij het ROC Flevoland is een oververtegenwoordiging van leerlingen die de laagste niveaus van het MBO volgen. Deze leerlingen lopen een groot risico om zonder startkwalificatie27 het onderwijs te verlaten. In tabel 3.10 en in tabel 3.11 beschrijven we de resultaten van de bemiddeling van de RMC-consulent in 2007 en 2009. In 2007 werden van de 1316 voortijdig schoolverlaters in de leeftijdscategorie 16 tot 23 jaar 578 (44 procent; bron: jaarverslag RMC Flevoland 2006/2007) benaderd door de RMC-consulent. Van de in totaal 971 voortijdig schoolverlaters in de leeftijdscategorie 16 tot 23 jaar in Lelystad in 2009 zijn er 251 (25 procent; bron: jaarverslag RMC Flevoland 2008/2009) benaderd voor bemiddeling door de RMC-consulent. Tabel 3.10
Resultaten van bemiddeling door RMC Lelystad in 2007 Aantal jongeren % van benaderde jongeren Teruggeleid naar onderwijs 155 26,8% Geplaatst naar werk of werk in combinatie 171 29,6% met opleiding Geplaatst naar traject 20 3,5% (Nog) in behandeling 165 28,5% Behandeling niet gelukt 41 7,1% Niet gereageerd op oproep 26 4,5% Totaal 578 100,0%
Bron: jaarverslag RMC Flevoland 2006-2007
27
Een startkwalificatie is een havodiploma of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2.
33
Tabel 3.11
Resultaten van bemiddeling door RMC in Lelystad 2009 Aantal jongeren % van benaderde jongeren Opleiding/onderwijstraject 105 41,8% Particuliere opleiding 3 1,2% Opvangvoorziening/zorg/hulpverlenings13 5,2% traject (nog zonder startkwalificatie) Werk met opleidingscomponent 38 15,1% Werk (nog zonder startkwalificatie) 51 20,3% Niet in behandeling, hoogst haalbaar 12 4,8% onderwijs al bereikt Wil geen bemiddeling 20 8,0% Nog in begeleiding 5 2,0% Overig 4 1,6% Totaal 251 100,0%
Bron: jaarverslag RMC Flevoland 2008-2009
3.6
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 3 Bij het signaleren van problematiek in het onderwijs spelen mentoren (VO) en coaches (ROC) een centrale rol. Op elke school zijn zorgcoördinatoren, interne zorg overleggen en ZAT’s aanwezig. De afstemming tussen het onderwijs en de instanties voor preventieve en geïndiceerde jeugdzorg vindt in Lelystad grotendeels plaats in het ZAT. De organisatie en werkwijze van het ZAT komt in grote lijnen overeen met het kwaliteitskader ZAT van het NJI. De schakel tussen het ZAT en het CJG ontbreekt echter nog en vanuit het ZAT worden geen casemanagers aangewezen. Verder wordt de registratie van ZAT-gegevens nog niet gebruikt voor verantwoording en beleidsvorming. (Risico)leerlingen kunnen in Lelystad gebruikmaken van verschillende preventieve en geïndiceerde voorzieningen binnen en buiten het onderwijs. Daarnaast voert leerplicht gesprekken met leerlingen die verzuimen. In het schooljaar 2009/2010 maakte de leerplichtambtenaar daarbij bij acht procent van de aangemelde leerlingen een proces-verbaal op. Niet alle verzuimmeldingen worden vanuit het onderwijs volgens de norm in de leerplichtwet aangemeld bij leerplicht. Volgens het voortgezet onderwijs worden ongeveer de helft van de verzuimgevallen aangemeld bij de leerplichtambtenaar. De RMC-consulent (hier was in 2009 1,5 fte beschikbaar voor) voert gesprekken met voortijdig schoolverlaters met als doel terugleiding naar school en/of werk. In 2009 heeft de RMC-consulent ongeveer een kwart van alle voortijdig schoolverlaters tussen de 16 en 23 jaar bereikt. Professionals in het onderwijs geven aan bij voorkeur samen te werken met de preventieve jeugdzorg. In vergelijking met de geïndiceerde jeugdzorg staat de preventieve jeugdzorg volgens hen dichter bij het onderwijs en kan het sneller ingezet worden voor hulp. De preventieve jeugdzorg wordt vaak betrokken bij de zorg aan een leerling en/of een gezin om de wachttijd voor de geïndiceerde jeugdzorg te overbruggen.
34
4.
DE BEHAALDE RESULTATEN
4.1
Introductie behaalde resultaten In dit hoofdstuk worden de behaalde resultaten van het beleid rond jeugd en onderwijs in de periode 2007-2010 beschreven. We sluiten daarbij zo veel mogelijk aan bij beschikbare cijfers en bij de uitgevoerde evaluaties over het beleid. De resultaten worden apart beschreven voor de doelstellingen die benoemd zijn in het programma Jeugd Voorop en de Lokaal Educatieve Agenda (LEA). Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft zich in de afgelopen tijd nog niet gericht op de doelgroep van dit onderzoek (risicoleerlingen tussen de 12 en 18 jaar). We gaan in dit hoofdstuk dan ook niet specifiek in op de behaalde resultaten van het CJG.
4.2
Resultaten Jeugd Voorop
4.3.1
Doelstellingen Jeugd Voorop Als doelstellingen die relevant zijn voor de doelgroep in dit onderzoek, worden in Jeugd Voorop benoemd (zie hiervoor ook hoofdstuk 2): 1 2 3
Eerdere signalering en een breder aanbod aan jeugdzorgverlening voor jongeren; Jongeren zijn beter voorbereid op de maatschappij; Betere samenwerking en afstemming in de keten.
We beschrijven, voor zover beschikbaar, de resultaten hiervan.
4.3.2
Resultaten Jeugd Voorop In tabel 4.1 geven we voor de doelstellingen geformuleerd in Jeugd Voorop weer of er genoeg feitelijke informatie beschikbaar is om iets te kunnen zeggen over het behaalde resultaat en of de binnen het programma benoemde indicatoren zijn behaald. De informatie in de tabel lichten we vervolgens hieronder toe.
35
Tabel 4.1 Informatievoorziening en resultaten Jeugd Voorop Doelstelling Indicatoren Informatie Indicator behaald? Voldoende 1. Eerdere signaIn 2010 geeft max. Nee, percentage ligt lering en een 5% van de jongeinformatie berond de 10% breder aanbod ren aan nergens schikbaar aan jeugzorgverterecht te kunnen Voldoende lening voor jonHet aantal jeugdNee, aantal indicaties geren zorgindicaties is informatie beis gestegen en hooggestabiliseerd schikbaar ste van Flevoland Voldoende 2. Jongeren zijn In 2010 max. 20% Gedeeltelijk, het totabeter voorbereid vsv’ers informatie bele aantal vsv’ers is op de maatschikbaar gedaald, maar het schappij percentage nieuwe vsv’ers is gestegen in Lelystad. Niet voldoende 75% van de ? vsv’ers stroomt in informatie be2010 door naar schikbaar niveau 2 Voldoende Jaarlijks worden Ja, in 2009 zijn on20% van de informatie begeveer 20% van de vsv’ers teruggeleid schikbaar vsv’ers in Lelystad naar school of teruggeleid naar arbeid onderwijs of arbeid Niet voldoende 3. Betere saSMART afspraken ? menwerking en tussen instellingen informatie beafstemming in de over maximale schikbaar keten doorlooptijd
Eerdere signalering en een breder aanbod aan jeugdzorgverlening Om te komen tot eerdere signalering en een breder aanbod voor jongeren, geeft de gemeente in het programma Jeugd Voorop aan vooral in te zetten op de ontwikkeling van het CJG. Uit de gevoerde gesprekken en de (concept-) evaluatie CJG in Lelystad blijkt echter dat het CJG zich tot nu toe niet heeft gericht op de leeftijdcategorie 12+. Wat het aanbod aan jeugdzorgverlening betreft, zet de gemeente vanaf 2007 verscheidene preventieve voorzieningen in voor (risico)leerlingen tussen de twaalf en de achttien jaar. Tot het aanbod behoort Jeugdpreventiewerk (Stichting Welzijn Lelystad), de preventieve zorg van de JGZ, Op de rails-klassen en opvoedondersteuning vanuit MDF. Een uitgebreidere beschrijving van deze voorzieningen geven we in hoofdstuk 3. De stand van zaken van de jeugd in Lelystad wordt tweejaarlijks in kaart gebracht door de gemeente in de Jongerenenquête. De meest recente beschikbare jongerenenquête is uitgevoerd in 2009. Hier hebben 1959 jongeren van 12 tot en met 23 jaar uit Lelystad aan meegedaan. In de enquête wordt aan jongeren gevraagd of ze hulp hebben gevonden bij problemen. Zoals te zien valt in tabel 4.2, geeft tien procent van de jongeren met problemen aan dat ze niet weten waar ze hulp moeten zoeken of hiervoor nergens terechtkunnen. Het aantal jongeren dat aangeeft nergens terecht te kunnen, zit hierbij dus boven de grens van vijf procent.
36
Tabel 4.2
Gevonden of gewenste hulp bij problemen onder (circa 40%) jongeren die in het voorgaande jaar problemen hebben ondervonden 2004 2007 2009 Ja, ik heb hulp gevonden in mijn directe 39% 39% 38% omgeving Ja, ik wil wel hulp, maar ik kan nergens 3% 2% 4% terecht Ja, ik sta op een wachtlijst voor hulp 2% 1% 1% Ja, ik heb professionele hulp gevonden 10% 11% 12% Nee, ik vind dat ik geen hulp nodig heb 38% 39% 40% Nee, ik weet niet waar ik hulp moet zoeken 9% 8% 6%
Bron: Jongerenenquête 2009, gemeente Lelystad
Het percentage jongeren tussen de nul en de achttien jaar dat een indicatie heeft ontvangen van Bureau Jeugdzorg wordt bijgehouden door Bureau Jeugdzorg (BJZ) en staat beschreven in het rapport Kinderen in Tel van het Verweij-Jonker instituut. Uit deze cijfers blijkt dat in de periode 2005 tot 2008 het percentage jeugdzorgindicaties in Lelystad is gestegen (zie figuur 4.1). Als we een vergelijking maken tussen het percentage jeugdzorgindicaties in Lelystad en de andere gemeenten in de provincie Flevoland (tabel 4.3), dan zien we dat Lelystad het hoogste percentage jeugdzorgindicaties heeft in 2008. Lelystad staat daarmee op de zevende plaats van alle Nederlandse gemeenten als het gaat om het aantal jongeren dat een indicatie heeft ontvangen van BJZ. Het aantal jeugdzorgindicaties in Lelystad lijkt daarmee geen stabilisatie te vertonen. Figuur 4.1
Percentage jeugdzorgindicaties tussen 2005 en 2008 in Lelystad
37
Bron: Bureau Jeugdzorg Flevoland
Tabel 4.3 Percentage jeugdzorgindicaties in Flevoland 2008 Gemeente Percentage Lelystad 3,86 Almere 2,49 Urk 1,75 Noordoostpolder 2,55 Dronten 3,06 Zeewolde 3,44 Provincie Flevoland 2,80 Bron: Kinderen in Tel, Verweij-Jonker Instituut 2010
Jongeren zijn beter voorbereid op de maatschappij Voor het behalen van deze doelstelling worden vooral acties en voorzieningen ingezet vanuit de LEA. We beschrijven de ingezette acties bij deze doelstelling in paragraaf 4.3, waar we de resultaten van de LEA nader uitwerken. Volgens de afdeling Onderzoek en statistiek van de gemeente Lelystad is het percentage voortijdig schoolverlaters onder jongeren van 18 tot en met 22 jaar gedaald van 23 procent in 2007 naar negentien procent in 2009. De RMC-rapportage 2008/2009 meldt een daling van het aantal voortijdig schoolverlaters in Lelystad van 1316 jongeren in 2007 naar 971 jongeren in 2009. Op het eerste gezicht lijkt het geboekte resultaat ten aanzien van voortijdig schoolverlaten daarmee positief. Lelystad kent echter landelijk gezien het grootste aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is landelijk gezien een veel gebruikte indicator om vsv te monitoren. De daling van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters kan deels veroorzaakt worden doordat voortijdig schoolverlaters met de tijd buiten de doelgroep van jongeren t/m 22 jaar vallen. De stijging van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters laat echter zien dat het lek nog niet gedicht is en de oplossing voor de vsv problematiek nog niet gevonden is. De stijging van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters wordt ook beschreven in de LEA-kadernota 2011-2014 en in de programmaverantwoording 2010. Het aantal voortijdig schoolverlaters is met name hoog op het ROC. Zoals te zien valt in figuur 4.2, is het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters op het ROC gestegen van elf procent in het schooljaar 2005/2006 naar dertien procent in 2009/2010. Daarmee ligt het percentage voortijdig schoolverlaters in Lelystad op hetzelfde niveau als in de vier grote steden. In de G4 is het percentage de afgelopen jaren echter fors gedaald, terwijl we in Lelystad juist een stijging zien van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters.
38
Figuur 4.2
Percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters in Lelystad
Bron: VSV-verkenner, ministerie van OCW
In de jaarverslagen van RMC Flevoland staat beschreven hoeveel jongeren zonder startkwalificatie zijn bemiddeld naar onderwijs of arbeid. In 2009 (zie hiervoor ook hoofdstuk 3) zijn 197 van de in totaal 251 bemiddelde voortijdig schoolverlaters teruggeleid naar school of naar werk. Het RMC-jaarverslag 2008/2009 beschrijft ook dat het aantal voortijdig schoolverlaters in 2009 in Lelystad in totaal 971 is. Daarmee komt het percentage teruggeleidde jongeren in Lelystad voor 2009, conform de doelstelling geformuleerd in Jeugd Voorop, uit op ongeveer twintig procent. Betere samenwerking en afstemming in de keten In het kader van de ketensamenwerking is op provinciaal niveau in 2006 het GAAF-convenant28 ondertekend met als doel het verbeteren van de samenwerking tussen onderwijs, politie/justitie, gemeenten en nietgeïndiceerde jeugdzorg, de provincie Flevoland en geïndiceerde jeugdzorg. In 2009 is een GAAF-analyse uitgevoerd (Axion, 2009). Uit deze analyse komt naar voren dat het rond de ketensamenwerking niet altijd duidelijk is wat precies de bevoegdheden zijn van regiehouders in de keten. Een ruime meerderheid van respondenten geeft in de analyse aan dat er niet volgens ‘één kind, één gezin, één plan’ wordt gewerkt. Verder wordt geconstateerd dat de GAAF-plannen zich vooral op bestuursniveau richten, maar nog niet altijd voldoende aansluiten bij de praktijk. Een verbeterde ketensamenwerking moet volgens het programma Jeugd Voorop blijken uit SMART afspraken tussen instellingen over maximale doorlooptijd. In dit onderzoek zijn we geen gegevens tegengekomen waaruit blijkt dat er tussen de verschillende instellingen SMART afspraken zijn gemaakt over een maximale doorlooptijd.
28
GAAF staat voor Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland.
39
4.3
Resultaten LEA
4.3.1
Doelstellingen LEA In de LEA voor de periode 2007-2010 worden de volgende doelstellingen genoemd (zie ook hoofdstuk 2): 1. de doorlopende leerlijnen tussen PO-VO en VO-MBO zijn versterkt in 2010; 2. het aantal voortijdig schoolverlaters is in 2010 afgenomen tot twintig procent; 3. in 2010 krijgt elke leerling met zorgbehoefte een passend zorgarrangement, waarbij de zorgcoördinatie adequaat is geregeld.
4.3.2
Resultaten LEA De ondernomen acties binnen de LEA staan beschreven in de tussentijdse evaluatie van de LEA uit 2009 en in de kadernota LEA 2011-2014. Om de doorlopende leerlijnen te versterken (doelstelling 1), zijn verschillende maatregelen ingezet. Voor het versoepelen van de overgang PO-VO is er een digitaal systeem van informatieoverdracht gekomen. Daarnaast vindt warme overdracht van leerlingen plaats door het mondeling bespreken van de leerlingen door het PO en VO. Ook is het mentorproject School’s Cool opgezet en ingezet bij twaalf leerlingen die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij de overgang van het PO naar VO. Er zijn verschillende projecten opgezet voor het versterken van de leerlijn VO-ROC. Dit houdt bijvoorbeeld een elektronische overdracht van dossiers in en het inrichten van een werkgroep met vaste vertegenwoordigers vanuit het VO en MBO. Het tegengaan van voortijdig schoolverlaten (doelstelling 2) is complex, omdat de oorzaak ervan niet eenduidig is. Het gaat dus niet om één probleem met één oplossing. In de evaluatie van het beleid voortijdig schoolverlaten (2007, gemeente Lelystad) wordt geconstateerd dat er veel gebeurt in Lelystad op het gebied van voortijdig schoolverlaten, maar dat het aanbod versnipperd is en er weinig zicht is op de effectiviteit. Naar aanleiding van deze evaluatie is door de gemeente een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de verschillende maatregelen die worden ingezet om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de overgang VO-MBO en het versterken van de zorgstructuur in het MBO extra aandacht verdienen. Voor 2010 en voor de beleidsperiode 2011-2014 zijn er extra middelen beschikbaar gesteld om de zorgstructuur op het MBO te versterken. Daarnaast is er in de nieuwe beleidsperiode extra budget beschikbaar gesteld om de kwantiteit en kwaliteit van de leerplichtbezetting te vergroten (zie bijlage 4). Leerplicht/RMC wordt daarbij geherpositioneerd binnen de afdeling Werk, Inkomen en Zorg om de gebieden voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkeloosheid meer met elkaar te verbinden.
40
Voor de periode 2007-2011 is het convenant VSV afgesloten tussen de staatsecretaris van OCW, de contactgemeente van de RMC-regio Flevoland (Lelystad) en de besturen van de VO scholen en ROC’s in Lelystad. Vanuit de afspraken in het convenant zijn in Lelystad verschillende maatregelen ingezet om voortijdig schoolverlaten te voorkomen: Er is aandacht besteed aan het op orde brengen van de leerlingadministratie. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met het digitaal onderwijsloket. Voor het eerder signaleren van risicojongeren is op het ROC de Educatiemeter ingezet. Dit instrument wordt aan de start van een opleiding afgenomen om te bekijken in hoeverre de talenten en competenties van leerlingen aansluiten bij wat nodig is voor de opleiding. De Educatiemeter dient ook om het risico op voortijdig schoolverlaten bij leerlingen te kunnen inschatten. Jongeren zonder startkwalificatie zijn door de RMC-consulent thuis benaderd en begeleid naar school of werk. Op de Rails klassen zijn binnen het regulier onderwijs ingezet om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Een groot gedeelte van de jongeren in deze klassen (tussen de 70 en 80%) is weer teruggeleid naar het regulier onderwijs. Voor het continueren en versterken van de zorg in en rond de school (doelstelling 3) is de gemeente met het onderwijs in gesprek over het vormgeven van passend onderwijs. In de tussentijdse evaluatie van de LEA in 2009 en de kadernota LEA 2011-2014 wordt met name beschreven welke acties zijn ondernomen en niet welke uiteindelijke resultaten zijn behaald. Het wordt bijvoorbeeld duidelijk dat er verschillende acties zijn ingezet om de doorlopende leerlijnen te versterken. De gemeente presenteert echter geen feitelijke gegevens waaruit blijkt dat er meer leerlingen doorstromen vanuit het VO naar het MBO. In tabel 4.4 zetten we de informatievoorziening en de resultaten voor de relevante doelstellingen van de LEA op een rij.
Tabel 4.4 informatievoorziening en resultaten LEA Doelstelling Informatie Niet voldoende informatie De doorlopende leerlijnen tussen PO-VO en VObeschikbaar MBO zijn in 2010 versterkt Voldoende informatie Het aantal voortijdig schoolverlaters is in 2010 beschikbaar afgenomen tot 20% Continueren en versterken van de zorg in en rond de school
Niet voldoende informatie beschikbaar
Doelstelling behaald? ?
Het totale aantal vsv’ers is gedaald, maar het percentage nieuwe vsv’ers is gestegen in Lelystad. ?
41
4.4
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 4 Het wordt duidelijk dat voor een groot gedeelte van de doelstellingen niet te beoordelen valt welke resultaten er zijn behaald. Voor een gedeelte van de doelstellingen van Jeugd Voorop en voor twee van de drie relevante doelstellingen van de LEA is te weinig informatie beschikbaar om conclusies te kunnen trekken over de geboekte resultaten. Voor de doelstellingen waarbij wel voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen we niet eenduidig constateren dat de doelen zijn behaald. De gemeente Lelystad geeft zelf aan dat het totale aantal voortijdig schoolverlaters in de periode 2007-2009 is gedaald. Landelijke cijfers laten echter zien dat het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters in de afgelopen periode is gestegen in Lelystad, met name op het ROC. Ondanks de verschillende acties die in de afgelopen beleidsperiode zijn ondernomen op het gebied van jeugd en onderwijs, is het percentage jongeren dat het gevoel heeft nergens terecht te kunnen met problemen nagenoeg gelijk gebleven. Ook stijgt het aantal indicaties voor de jeugdzorg in Lelystad eerder dan dat dit een daling laat zien.
42
5.
DE DOORLOPEN BELEIDSCYCLUS
5.1
Introductie beleidscyclus Zoals ook staat beschrijven in het normenkader (zie bijlage 1) zijn er verschillende stappen relevant voor een goed functionerende beleidscyclus. Ten eerste is het belangrijk dat de gemeente op ambtelijk niveau goed geïnformeerd is omtrent de problematiek en het aanbod. Vervolgens gebruikt het college deze informatie idealiter voor het inzetten van beleid en informeert het college de raad over het beleid en de resultaten. Ten slotte zou de raad op basis van de informatie over het beleid moeten debatteren, het beleid beoordelen en waar nodig bijsturen. Als de raad onvoldoende informatie ontvangt van het college, neemt ze in het ideale geval zelf het initiatief om deze informatie toch te verkrijgen. In dit hoofdstuk wordt de doorlopen beleidscyclus voor beleid rond jeugd en onderwijs beschreven.
5.2
Informatievoorziening naar de gemeente De jeugdzorginstanties in het voorveld (Jeugdgezondheidszorg (JGZ), Stichting Welzijn Lelystad en Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF)) leggen via het jaarverslag verantwoording af aan de gemeente over de verkregen subsidies. In deze verantwoording staan gegevens over het aantal jongeren dat heeft deelgenomen aan de hulpverlening (de caseload). Daarnaast beschikt de gemeente over cijfers van leerplicht, RMC en Breakpoint, die immers onder directe verantwoordelijkheid vallen van de gemeente. Ook levert Bureau Jeugdzorg per kwartaal beleidsinformatie aan, waaronder over kenmerken van cliënten. Ten slotte bespreekt de gemeente de informatie over de uitvoering van het beleid op bestuurlijk niveau via de stuurgroepen. Uit de gesprekken met de gemeente en het onderwijsveld wordt duidelijk dat de gemeente niet beschikt over kwantitatieve gegevens over de zorg die wordt ingezet vanuit het ZAT. Daarmee heeft de gemeente geen cijfermatig inzicht in de zorgcyclus29 die deze leerlingen doorlopen. De scholen voor voortgezet onderwijs in Lelystad hebben sinds kort, op eigen initiatief, gegevens verzameld over de caseload van het ZAT, ingezette voorzieningen en de toeleiding van leerlingen naar externe jeugdzorginstanties. Deze informatie was niet eerder beschikbaar voor de gemeente.
29
De zorgcyclus die risicoleerlingen idealiter doorlopen, houdt in dat problemen worden gesignaleerd in het onderwijs, risicoleerlingen waar nodig worden besproken in het ZAT, vanuit het ZAT vervolgens worden toegeleid naar hulp en ten slotte optimaal gebruikmaken van de hulp.
43
5.3
Algemene en specifieke beleidscyclus De beleidscyclus die binnen de gemeente wordt doorlopen, zou moeten inhouden dat de doelstellingen van het jeugd- en onderwijsbeleid jaarlijks worden geëvalueerd. Dat wil zeggen, het college informeert de raad jaarlijks over de voortgang van het beleid in de programmaverantwoording en stelt in de voorjaarsnota en najaarsnota bijsturing van het beleid voor. Daarnaast informeert het college de raad idealiter periodiek over nieuw beleid en over de resultaten van het beleid. De informatievoorziening volgens de algemene beleidscyclus wordt eerst beschreven. Vervolgens gaan we in op de specifieke beleidsinformatie.
5.3.1
Algemene beleidscyclus Over de voortgang van het integraal jeugdbeleid, de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) en het beleid rond het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) rapporteert het college naar de raad in de programmaverantwoordingen 2007 tot en met 2010. De programmaverantwoordingen laten zien dat het aantal jeugdzorgindicaties blijft stijgen en dat nog een groot gedeelte van de jongeren aangeeft nergens terecht te kunnen met problemen. Het college geeft aan over de jaren heen ten aanzien van een betere aansluiting tussen de hulpvraag en het aanbod veel te verwachten van de komst van het CJG. Het CJG gaat in de coalitieperiode 2011-2014 pas echt de uitvoeringsfase in. Over de aanpak van voortijdig schoolverlaten komt tot en met de programmaverantwoording 2009 een positief beeld naar voren: er wordt veel ingezet aan voorzieningen en het percentage voortijdig schoolverlaters daalt. In de programmaverantwoording 2010 wordt voor het eerst melding gemaakt van het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters. Het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters is landelijk gezien een veel gebruikte indicator om voortijdig schoolverlaten te monitoren. Dit daalt volgens het college niet hard genoeg in Lelystad en verdient daarom binnen de LEA 2011-2014 de aandacht. Werken volgens ‘één kind, één gezin, één plan’ blijft volgens de programmaverantwoordingen een knelpunt. Ook ten aanzien van een betere ketensamenwerking verwacht de coalitie veel van de komst van het CJG. Hieronder geven we een beschrijving van de voortgang van het beleid gericht op zorg aan (risico)leerlingen in de programmaverantwoordingen 2007-2010. Programmaverantwoording 2007 In de programmaverantwoording van 2007 komt over de geboekte resultaten van het jeugdbeleid voor de doelgroep van dit onderzoek ((risico)leerlingen in de leeftijd 12 tot 18 jaar) overwegend een positief beeld naar voren. Omtrent het vergroten van het aanbod aan jeugdzorgverlening voor jongeren is met de Stichting Welzijn Lelystad afgesproken dat zij een voorstel doen voor het uitbreiden van jongerenwerk. In de voorjaarsnota 2007 waren hiervoor al extra middelen beschikbaar gesteld voor jeugdpreventiewerk in het onderwijs. De aanpak van voortijdig schoolverlaten ontwikkelt zich volgens het college in de goede richting. Hierbij wordt met name ingezet op het op orde brengen van de leerlingenadministratie en het maken van afspraken over een warme overdracht tussen PO-VOMBO. Ook is het uitwerkingsprogramma van de LEA door de raad vastgesteld. Ten aanzien van de verbetering in de ketensamenwerking meldt het
44
college dat het bestuurlijk akkoord GAAF (Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland) is ondertekend. Wat betreft de ketensamenwerking wordt als knelpunt genoemd het werken volgens ‘één kind, één gezin, één plan’ en het verankeren van doorzettingsmacht bij ingewikkelde casuïstiek. Ten slotte wordt als ernstig knelpunt de toenemende wachtlijsten bij Bureau Jeugdzorg genoemd.30 In de voorjaarsnota van 2008 worden ten aanzien van de voor dit onderzoek relevante doelstellingen van het jeugdbeleid geen extra bijsturingen vanuit het college voorgesteld. De boodschap in de voorjaarsnota is dat het jeugdbeleid nu ‘uitgevoerd en waargemaakt’ moet worden. Programmaverantwoording 2008 Uit de programmaverantwoording van 2008 wordt duidelijk dat, ondanks de toenemende aandacht voor preventie, het aantal jeugdzorgindicaties blijft stijgen. Het college benoemt dit als een knelpunt en geeft aan dat in samenwerking met de provincie hier nader onderzoek naar gedaan moet worden.31 Een positiever resultaat is dat een kleiner aandeel van de jongeren in Lelystad (tien procent) aangeeft dat ze nergens terechtkunnen met hun problemen dan voor aanvang van het herijkte jeugdbeleid. Dit is echter nog wel hoger dan de beoogde vijf procent in 2010. Het college verwacht dat door de komst van het CJG het aanbod jeugdzorgverlening beter zal aansluiten bij de behoeften van de jongeren. Ten aanzien van de doelstelling ‘jongeren zijn beter voorbereid op de maatschappij’ geeft het college bemoedigende resultaten aan: Het percentage voortijdig schoolverlaters onder jongeren is volgens de leerlingadministratie van 23 procent licht gedaald naar 22 procent in 2008. Het succes van de projecten School’s Cool en Streetwise helpen volgens het college daaraan mee. Ook geeft het college aan dat de leerlingadministratie betrouwbaarder is geworden en dat de leerplichtambtenaar deelneemt aan het ZAT. Behalve de opening van het eerste CJG, beschrijft het college ten aanzien van betere ketensamenwerking geen verdere resultaten. In de voorjaarsnota en najaarsnota van 2009 stelt het college voor om extra middelen in te zetten voor de ontwikkeling van het CJG. Daarnaast stelt het college voor extra middelen beschikbaar te stellen voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten op het MBO. Deze voorstellen zijn door de raad gehonoreerd. Programmaverantwoording 2009 Ten tijde van het schrijven van de programmaverantwoording 2009 loopt de pilot van het CJG in Lelystad Noordoost. De investeringen in het CJG hebben er echter nog niet toe geleid dat een kleiner aandeel van jongeren die met problemen kampen, aangeeft nergens terecht te kunnen. Ook is het aantal jeugdzorgindicaties nog ‘zorgwekkend hoog’. Verder geeft het college aan dat er nog hard gewerkt moet worden voor het realiseren van ‘één kind, één gezin, één plan’. De verwachting is dat betere ketensamenwerking en een groter preventief aanbod voor jongeren door de komst van het CJG bewerkstelligd zal worden. De werking van het CJG zal in een 30
Volgens gegevens van de provincie Flevoland vertonen de wachtlijsten vanaf 2008 echter een daling. Op 1 januari 2011 hoeven volgens de provincie jongeren nooit langer dan negen weken te wachten op jeugdzorg.
31
Kind centraal of cijfers centraal? Wat zeggen de wachtlijstcijfers over de prestaties in de jeugdzorg in de provincie Flevoland? Randstedelijke Rekenkamer, 2010.
45
later stadium geëvalueerd worden (maart 2011 is het evaluatiedocument CJG 2010 in concept). Verder geeft het college een daling van het percentage voortijdig schoolverlaters aan. De maatregelen genomen binnen de LEA en de ‘aanjaagfunctie’ van de LEA worden hierbij als positieve bijdrage genoemd. Programmaverantwoording 2010 Net als in de programmaverantwoording 2009 wordt vermeld dat het aantal jongeren dat zegt met problemen te kampen en zegt nergens terecht te kunnen op het niveau van 2007 (10%) blijft steken en dat het percentage voortijdig schoolverlaters in 2009 is gedaald naar 19 procent. Wel wordt hieraan toegevoegd dat het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters niet hard genoeg daalt en daarom de aandacht verdient. Ten aanzien van het CJG wordt vermeld dat in het vierde kwartaal van 2011 een voorstel over de doorontwikkeling van het CJG aan de raad wordt voorgelegd. Er is besloten om het CJG niet als separate organisatie te ontwikkelen, om de huidige overlegstructuren af te slanken en om de verantwoordelijkheid van de uitvoering bij de betrokken instanties te leggen. Het project Op de Rails heeft positieve resultaten geboekt, bijna 80% procent van de deelnemers stroomt terug naar het regulier onderwijs. De gezinscoach heeft in 2010 160 gezinnen begeleid. Coalitieakkoord 2010-2014 In aansluiting op de programmaverantwoording 2009 is het waarmaken van de prioriteiten van de LEA (waaronder het terugdringen van voortijdig schoolverlaten) speerpunt van het beleid rond jeugd en onderwijs in het coalitieakkoord 2010-2014. Verder beschrijft het coalitieakkoord dat het CJG nu ‘een echte uitvoeringsfase ingaat’. De daadwerkelijke resultaten van het CJG moeten dan ook nog blijken. Het college verwacht dat door de komst van het CJG de ketensamenwerking beter zal verlopen en het preventieve aanbod voor jongeren (en hun ouders) versterkt zal worden. In de programmabegroting 2011-2014 wordt voorgesteld om structureel en incidenteel te bezuinigen op het CJG. Het CJG wordt de komende periode wel verder doorontwikkeld, maar vanuit een zo licht mogelijke structuur. Het huidige activiteitenaanbod wordt daarbij tevens tegen het licht gehouden. Naast de bezuinigingen op het CJG worden extra middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en op het ROC.
5.3.2
Specifieke informatie naar de raad De informatie die het college verstrekt over het gevoerde beleid via de algemene beleidscyclus is, logischerwijs, vrij globaal en gaat vooral over de financiële kaders van het beleid. Naast de algemene beleidscyclus levert het college de raad idealiter dan ook meer specifieke informatie aan over het ingezette beleid, resultaten van het beleid en nieuw beleid. Om te bekijken hoe deze specifieke informatievoorziening voor het beleid rond jeugd en onderwijs vanaf 2007 is verlopen, hebben we verslagen van raadsbesluiten en raadsvergaderingen32 bestudeerd en gesprekken ge32
De verslagen van raadsvergaderingen tussen 2007-2010 zijn openbaar en worden beschikbaar gemaakt via www.lelystad.nl
46
voerd met raadsleden. Hieruit blijkt dat er naast de reguliere P&C cyclus weinig informatie werd verschaft aan de raad over de resultaten van het beleid. We zullen de bevindingen hiervan kort beschrijven voor het programma Jeugd Voorop, de LEA en het CJG-beleid. Jeugd Voorop In 2007 heeft de raad de programmalijnen van Jeugd Voorop vastgesteld. Over de doelstellingen van het programma is hoofdzakelijk gerapporteerd via de algemene beleidscyclus. Er is geen separate evaluatie van het integrale jeugdbeleid verstuurd naar de raad. Lokaal Educatieve Agenda In 2007 is het uitwerkingsplan van de LEA 2007-2010 door de raad vastgesteld. De tussentijdse evaluatie van de LEA is in 2009 voor kennisneming door de raad aangenomen. Deze evaluatie beschrijft de uitgevoerde maatregelen binnen de LEA. In 2011 heeft de raad kennisgenomen van de kadernota LEA 2011-2014 en de thema’s vastgesteld. Het versterken van zorg op en rond de school en het toekennen van prioriteit aan de ontwikkeling van passend onderwijs voor hoogbegaafden is daarbij als amendement toegevoegd. Het college heeft toegezegd dat er jaarlijks een uitvoeringsplan ter info aan de raad wordt gestuurd. Uit de gesprekken met de raad en bestudeerde raadsverslagen wordt duidelijk dat er ten aanzien van de LEA en het beleid ten aanzien van voortijdig schoolverlaten vanuit de raad nauwelijks wordt gestuurd. Ook wordt duidelijk dat de informatievoorziening over de resultaten geboekt op de LEA vanuit het college naar de raad beperkt is. Centrum voor Jeugd en Gezin In 2009 heeft de raad kennisgenomen van de visienota CJG en de tussentijdse evaluatie van de pilot CJG. De raad heeft de uitgangspunten en doelstellingen van de visienota vastgesteld. Als amendement is aangenomen dat het CJG fysiek vorm krijgt in de wijk, uitsluitend via bestaande accommodaties. De raad verzoekt het college om informatie over de opzet van het CJG en de resultaten die met de middelen worden bereikt. Het college geeft aan de verdere uitrol van het CJG te laten afhangen van de evaluatie van de pilot. De evaluatie van de pilot CJG is op dit moment (voorjaar 2011) in concept. De informatie naar de raad biedt weinig zicht op de inhoudelijke voortgang en geboekte resultaten van het CJG. Zoals ook wordt bevestigd in de gevoerde gesprekken met de raad, is ten aanzien van het CJG in de raad eigenlijk alleen gesproken over de inzet van financiële middelen.
5.4
Overdracht jeugdzorg naar gemeenten In de komende jaren zal een stelselwijziging plaatsvinden waarin de verantwoordelijkheden van provinciale jeugdzorg zullen overgaan naar de gemeenten. Uiterlijk in 2016 moet de decentralisatie van alle onderdelen van de jeugdzorg gerealiseerd zijn. De kaders voor deze stelselwijziging vanuit de rijksoverheid moeten hierbij nog duidelijk worden. Wel is helder dat bij de overgang van toegangstaken van BJZ naar de gemeente het CJG en ZAT een centrale rol zullen gaan spelen. Het CJG en ZAT zullen een spilfunctie gaan vervullen bij de inzet aan zowel niet-geïndiceerde als
47
geïndiceerde hulp. Verder zullen de wettelijke kaders van passend onderwijs en zorg voor jeugd in samenhang worden uitgewerkt. Het onderwijs en de gemeenten dienen hiervoor samenwerkingsafspraken te maken.33 In regionaal verband is de gemeente Lelystad aan het nadenken over de invulling van de nieuwe verantwoordelijkheid. De gemeente geeft hierbij aan dat de problematiek van de verschillende gemeenten in Flevoland te verschillend is voor een gemeenschappelijke regeling. Wel kunnen gemeenten de gezamenlijk opgedane expertise benutten bij het vormgeven van de stelselwijziging. In de gesprekken die wij voerden met de provincie Flevoland, BJZ, de preventieve jeugdzorg en de gemeente wordt een aantal punten genoemd die bij de overgang van verantwoordelijkheden speciale aandacht verdienen. Deze punten hebben te maken met de versterking van het preventieve aanbod, een gestructureerde aanpak en de specifieke expertise van BJZ.
Aandachtspunten overgang jeugdzorg naar gemeente Extra inzet op preventieve hulp is nodig om de inzet van duurdere, specialistische zorg te kunnen beperken. Het preventieve aanbod moet dekkend en goed georganiseerd zijn. Het is van belang om in kaart te hebben of er voor elk probleem een goed aanbod is. De gemeente moet ‘slagkracht hebben’. Daarbij is het essentieel dat de aanpak van problematiek gestructureerd is. Borg blijvend de expertise van BJZ. BJZ-medewerkers hebben een ander netwerk van zorgaanbieders dan professionals in de preventieve jeugdzorg. Verder hebben BJZ-medewerkers ervaring met de indicatiestelling voor gespecialiseerde, intensieve jeugdzorg. De gemeente heeft deze expertise van BJZ nodig bij het uitvoeren van de toegangstaken.
Aangezien de decentralisatie van de jeugdzorg in samenhang zal plaatsvinden met het invullen van de wettelijke kaders voor passend onderwijs, is het verder van belang dat de gemeente en het onderwijs gezamenlijk optrekken in het invullen van de stelselwijzigingen. Over de toekomstige overheveling van jeugdzorgtaken naar de gemeente is overigens nog geen officieel overleg geweest met de raad. Het college heeft met de raad afgesproken dat dit overleg zal plaatsvinden zodra de kaders voor de transitie vanuit de rijksoverheid duidelijk worden.
5.5
Terugblik en hoofdlijnen hoofdstuk 5 De informatievoorziening naar de gemeente over de zorg aan (risico)leerlingen komt vanuit veel verschillende bronnen binnen en is daar33
Bestuursakkoord 2011-2015, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Rijk.
48
door vrij versnipperd. De gemeente mist op dit moment nog kwantitatieve gegevens over de problematiek van leerlingen in het onderwijs en van de zorgcyclus die risicoleerlingen in Lelystad doorlopen. Er komt in de informatie aan de raad een positief beeld naar voren over de voortgang ten aanzien van voortijdig schoolverlaten. In de tussentijdse evaluatie van de LEA, de kadernota LEA 2011-2014 en de programmaverantwoording 2010 wordt voortijdig schoolverlaten op het ROC wel als een concrete zorg benoemd. Maar zoals te zien valt in de cijfers over voortijdig schoolverlaten in hoofdstuk 4, is het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters al voor 2010 aan het stijgen. Uit de gevoerde gesprekken met de raad en bestudeerde verantwoordingsverslagen komt naar voren dat de informatievoorziening naar de raad over de cijfers van voortijdig schoolverlaten en een actieve sturing vanuit de raad op het gebied van voortijdig schoolverlaten tot 2010 geen prioriteit is geweest in Lelystad. Passend onderwijs voor hoogbegaafden is binnen de LEA 2011-2014 daarentegen wel benoemd als prioriteit door de raad. Hoewel het college aangeeft dat voor de verdere uitrol van het CJG de uitkomsten van de pilot CJG van groot belang zijn, is er nog geen evaluatie over de voortgang of resultaten van het CJG naar de raad verstuurd (anders dan de tussentijdse evaluatie in 2009). De raad heeft het CJG-beleid de afgelopen jaren dan ook niet bijgestuurd. Over de transitie van provinciale jeugdzorg naar gemeenten bestaat op het moment nog veel onduidelijkheid. De beleidskaders voor de overgang zijn nog in ontwikkeling. Daarmee is ook nog weinig zicht op het benodigde budget binnen de gemeente om de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg te kunnen uitvoeren. Wel is duidelijk dat het een voorwaarde is voor een soepele transitie dat de preventieve jeugdzorg en de lokale zorgstructuur goed georganiseerd zijn. Daarvoor is van belang dat het CJG en het ZAT goed functioneren, er voldoende preventief aanbod is en het preventieve aanbod gestructureerd wordt ingezet. Verder is het van belang dat de gemeente en het onderwijs gezamenlijk optrekken in het invullen van de stelselwijzigingen rond de decentralisatie van de jeugdzorg en rond de wetgeving voor passend onderwijs.
49
6.
BEOORDELING ZORG AAN (RISICO)LEERLINGEN
6.1
Introductie beoordeling De bevindingen uit de deskresearch en interviews hebben we in hoofdstuk 2 tot en met 5 beschreven. In dit hoofdstuk analyseren we de bevindingen. Allereerst zetten we de belangrijkste bevindingen op een rij (paragraaf 6.2). In de derde paragraaf van dit hoofdstuk toetsen we de bevindingen aan het normenkader (zie bijlage 1). We maken daarbij een onderscheid in de manier waarop de signalering, het opstellen van een handelingsplan, de toeleiding, het aanbod en ten slotte de sturing en controle vanuit de gemeente functioneert. We geven daarbij per norm aan of er ‘voldoende’, ‘gedeeltelijk’ of ‘onvoldoende’ aan de norm wordt voldaan. In paragraaf 6.4 geven we betekenis aan de bevindingen en aan de koppeling van de bevindingen met de normen uit het normenkader. We analyseren de bevindingen in hun onderlinge samenhang en sorteren op deze wijze voor op de conclusies die we in hoofdstuk 7 van dit rapport presenteren.
6.2
Belangrijkste bevindingen Beleid en organisatie In de afgelopen periode hebben we een grote verschuiving gezien in de manier waarop de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad is vormgegeven in het beleid en in de organisatie. Het college ziet af van het eerder gevoerde doelgroepenbeleid. Als redenen hiervoor geven de portefeuillehouders Onderwijs en WMO aan dat het uitgangspunt van het beleid rond zorg aan leerlingen is dat dit zo regulier mogelijk dient te zijn. Centraal hierbij staat een zo regulier mogelijke en ononderbroken ontwikkelingslijn, met zo min mogelijk ‘aparte doosjes’. Vanuit dit uitgangspunt wil het college de zorg zo dicht mogelijk bij het onderwijs brengen, met zo min mogelijk overleg. Deze visie wordt grotendeels gedeeld door de betrokken lijnverantwoordelijken vanuit de jeugdzorginstanties. Deze lijn moet echter nog doorgetrokken worden naar het vormgeven van de organisatie van zorg aan (risico)leerlingen. Een nieuwe zorgstructuur voor de leeftijdcategorie 12+ op basis van de visie van het college moet nog uitgewerkt worden34. Op uitvoerend niveau geeft het onderwijs aan in de afgelopen periode te weinig te zijn betrokken bij de beleidsvorming rond de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad. Een voorbeeld hiervan is het gebrek aan betrokkenheid van het onderwijs bij de vormgeving van de nieuwe zorgstructuur 12+.
Zorg aan (risico)leerlingen in de praktijk
34
Na afronding van de dataverzameling voor dit onderzoek is duidelijk geworden dat er inmiddels (juli 2011) een werkconcept voor de nieuwe zorgstructuur 12+ is waarover ook overeenstemming is bereikt met het onderwijs en de instellingen voor jeugdzorg.
50
Het Zorg en Advies Team is in Lelystad de belangrijkste plek waar afstemming plaatsvindt tussen de zorgstructuur in het onderwijs en de jeugdzorg. De organisatie en de werkwijze van het ZAT komen in grote lijnen overeen met het kwaliteitskader ZAT van het NJI. De schakel tussen het ZAT en het CJG ontbreekt echter nog in Lelystad. Het CJG heeft zich nog niet gericht op de doelgroep 12+. Ook is er in het ZAT geen casemanager aanwezig. (Risico)leerlingen kunnen in Lelystad gebruikmaken van verschillende preventieve en geïndiceerde voorzieningen zowel binnen als buiten het onderwijs. Het onderwijs geeft de voorkeur aan samenwerking met de preventieve jeugdzorg boven geïndiceerde jeugdzorg. De preventieve jeugdzorg kan volgens professionals in het onderwijs sneller schakelen, staat dichter bij het onderwijs en de lijnen zijn korter dan dat het geval is bij de geïndiceerde jeugdzorg. BJZ is een onderdeel van het ZAT. Echter, door strikte privacyregels kan BJZ binnen het ZAT geen mededelingen doen over de inhoud van een zorgtraject dat een leerling doorloopt. Hierdoor is het onderwijs alleen op de hoogte of een leerling geïndiceerde zorg ontvangt en niet hoe het met de leerling gaat. Professionals in het onderwijs zouden graag meer betrokken zijn bij de geïndiceerde jeugdzorg die via BJZ wordt geboden. De zorgcoördinatoren in het onderwijs constateren een tekort aan daadkracht in de zorg die geboden wordt aan (risico)leerlingen. Er worden te weinig concrete afspraken gemaakt met leerlingen en ouders. Dit zien we ook terug in de casussen beschreven in bijlage 3. Er wordt wel besproken welke zorg leerlingen moeten krijgen, maar weinig over het behalen van de doelen en het resultaat van de geboden zorg. Het aantal leerlingen dat (veelvuldig) verzuimt is hoog in Lelystad. De capaciteit van leerplicht sluit volgens het onderwijs en volgens de gemeente op dit moment echter niet voldoende aan bij de omvang van de problematiek. Circa 50% van de leerlingen die verzuimen, wordt aangemeld bij Leerplicht. De RMC-consulent heeft in 2009 ongeveer een kwart van de voortijdig schoolverlaters tussen de 16 en 23 jaar in Lelystad bereikt voor begeleiding met als doel terugleiding naar onderwijs en/of werk. Behaalde resultaten In het beleid dat is opgesteld door de gemeente worden duidelijke doelstellingen geformuleerd. Voor een groot gedeelte van de doelstellingen is daarentegen onvoldoende informatie beschikbaar om iets te kunnen zeggen over het resultaat op de doelen. Voor de doelstellingen waarbij wel voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen we niet eenduidig constateren dat de doelen zijn behaald. De gemeente Lelystad geeft zelf aan dat het totale aantal voortijdig schoolverlaters in de periode 2007-2009 is gedaald. Echter, landelijke cijfers laten zien dat het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters in de afgelopen periode is gestegen in Lelystad, met name op het ROC. Ook blijft het aantal jeugdzorgindicaties stijgen in Lelystad.
Doorlopen beleidscyclus
51
De registratie van ZAT-gegevens wordt in Lelystad nog niet gebruikt voor verantwoording en beleidsvorming. Daarmee mist de gemeente een totaalbeeld van de zorgcyclus die (risico)leerlingen in Lelystad doorlopen. De gemeente heeft weinig zicht op de mate waarin het beschikbare aanbod aan hulp aansluit bij de problematiek. Dit geldt met name voor de kwaliteit en de resultaten van de geboden hulp. De gemeente heeft verschillende beleidsinstrumenten in handen om het beleid bij te sturen. De informatievoorziening naar de raad en een actieve sturing vanuit de raad op beleidsthema’s rond de zorg aan (risico)leerlingen (zoals voortijdig schoolverlaten en het CJG) zijn in de afgelopen periode echter geen prioriteit geweest in Lelystad, zo blijkt uit de bestudeerde documenten en gevoerde gesprekken.
6.3
Toetsing zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad
6.3.1
Signalering Norm Proces
Beschrijving norm Binnen het onderwijs zijn voldoende voorwaarden aanwezig om zorgsignalen en ongeoorloofd verzuim bij leerlingen vroegtijdig te signaleren.
Proces
Leerlingen die veelvuldig verzuimen worden aangemeld bij de leerplichtambtenaar en/of de RMC-consulent.
Proces
Leerlingen die ernstige zorgsignalen vertonen, worden aangemeld bij het ZAT. Er is een schoolzorgplan aanwezig waarin de aansluiting van de interne zorgstructuur op aanpalende zorgstructuren is geregeld.
Proces
Proces
Als de problematiek van een risicoleerling nog niet volledig in kaart is, voeren de partijen waarbij risicojongeren aangemeld worden aanvullende diagnostiek uit.
Aan voldaan Voldoende De werkwijze van signalering is vastgelegd, de registratie is op orde en leerkrachten zijn voldoende toegerust om signalen te herkennen. Onvoldoende Ongeveer de helft van de verzuimende leerlingen worden aangemeld bij leerplicht. Het bereik van de RMC-consulent was in 2009 25 procent van de vsv’ers. Voldoende Zorgsignalen worden besproken in het ZAT. Voldoende De zorgstructuur en aansluiting zijn per school vastgelegd. Er wordt gewerkt aan een bovenschools zorgplan VO. Voldoende Vanuit het ZAT wordt extra onderzoek gedaan bij leerlingen. ZAT, leerplicht en RMC voeren aanvullende gesprekken met leerlingen en/of ouders.
52
6.3.2
Norm Proces
Beschrijving norm Er vindt informatie-uitwisseling plaats tussen het onderwijs en de betrokken externe instanties betreffende de problematiek van de doelgroep in het algemeen en risicoleerlingen in het bijzonder.
Proces
De werkwijze van de informatieuitwisseling tussen het onderwijs en de betrokken externe instanties is vastgelegd.
Resultaat
Binnen het onderwijs is er zicht op de problematiek van leerlingen (en indien van toepassing van de gezinnen waaruit ze afkomstig zijn).
Resultaat
Problematiek wordt in het onderwijs vroegtijdig gesignaleerd en zo nodig aangemeld bij ZAT, RMC en leerplicht.
Aan voldaan Gedeeltelijk In het ZAT vindt informatieuitwisseling plaats. Informatie over leerlingen in zorgtrajecten wordt niet altijd gedeeld met het onderwijs. Strikte privacyprotocollen spelen hierin een rol. Gedeeltelijk Er zijn geen afspraken over het beschikbaar maken van ZATinformatie voor verantwoording en beleidvoering. Gedeeltelijk Probleemsignalen worden geregistreerd in leerlingdossiers. Het onderwijs heeft geen totaalbeeld van welke problemen in welke mate voorkomen. Problematiek wordt omschreven als ‘zeer divers’. Gedeeltelijk Problemen worden gesignaleerd, maar niet altijd aangemeld bij leerplicht/RMC.
Handelingsplan Norm Proces
Proces
Proces
Beschrijving norm Het uitgangspunt bij het opstellen van een handelingsplan voor risicoleerlingen is ‘1 kind, 1 gezin, 1 plan’. Dit uitgangspunt is een gezamenlijke beleidsvisie van het onderwijs, de gemeente en externe zorgaanbieders. De verantwoordelijkheden van het onderwijs en externe zorgaanbieders bij het opstellen en uitvoeren van een handelingsplan zijn duidelijk omschreven. De externe zorgaanbieders waarmee het onderwijs samenwerkt zijn dekkend voor de zorgproblematiek op de school.
Aan voldaan Voldoende In het convenant GAAF zijn afspraken gemaakt over ketensamenwerking. Het uitgangspunt is hierbij ‘1 kind, 1 gezin, 1 plan’.
Voldoende In het ZAT maken het onderwijs en externe partijen afspraken over wie welke problematiek oppakt. Deze afspraken worden vastgelegd. Voldoende De partijen die deelnemen aan het ZAT zijn dekkend volgens het kwaliteitskader van het NJI en volgens betrokkenen.
53
Norm Proces
Beschrijving norm De partijen die betrokken zijn bij de zorg aan risicoleerlingen beschikken over volledige dossiers en een volgsysteem van besproken leerlingen.
Proces
Per casus die is besproken in het ZAT, wordt een casemanager aangewezen die verantwoordelijk is voor de zorgcoördinatie. Er is vastgelegd hoe de eventuele opschaling van zorg voor risicoleerlingen wordt geregeld.
Proces
Proces
De partijen die betrokken zijn bij het opstellen van een handelingsplan hanteren een procedure hoe te handelen in geval van zorgmijding van leerlingen en/of ouders.
Proces
Er is een goed overzicht van het lokale en regionale aanbod aan preventieve en geïndiceerde programma’s voor risicoleerlingen. Het onderwijs is in samenwerking met het brede zorgnetwerk in Lelystad in staat om één handelingsplan op te stellen voor elke risicoleerling. De betrokkenen werken hierbij dan ook niet langs elkaar heen. Er wordt per risicoleerling een handelingsplan opgesteld dat aansluit bij de ernst en aard van de problematiek.
Resultaat
Resultaat
Aan voldaan Gedeeltelijk Relevante gegevens worden bijgehouden in het ZAT-dossier en leerlingdossier. Informatie over leerlingen in zorgtrajecten wordt niet altijd gedeeld met het onderwijs. Strikte privacyprotocollen spelen hierin een rol. Onvoldoende Er wordt vanuit het ZAT geen casemanager aangewezen. Gedeeltelijk Vanuit het ZAT vindt tot juni 2011 opschaling plaats naar het Breakpoint signaleringsoverleg. Hoe dit na deze periode wordt geregeld, is nog niet duidelijk. Gedeeltelijk In zeer problematische gevallen wordt een AMK-melding gedaan. Vanuit leerplicht wordt een proces-verbaal opgemaakt. Betrokkenen berichten ook dat veel problemen vooruit worden geschoven. Voldoende Partijen zijn op de hoogte van het beschikbare aanbod. Gedeeltelijk Via samenwerking in het ZAT weet men wie met welke leerlingen bezig is. Er wordt echter niet één handelingsplan per leerling/gezin opgesteld. Gedeeltelijk Als problematiek niet aansluit bij het aanbod, wordt op- of afgeschaald. Volgens het onderwijs zijn de handelingsplannen niet altijd voldoende doelgericht en worden er weinig concrete afspraken met leerlingen/ouders gemaakt.
54
6.3.3
Toeleiding Norm Proces
Beschrijving norm Er is sprake van een doorlopende zorglijn in het onderwijs: van PO naar VO en vervolgens naar het ROC. De overdracht van informatie over risicoleerlingen is vastgelegd tussen de onderwijsinstellingen.
Proces
Scholen, de gemeente en jeugdzorginstellingen hebben duidelijke afspraken over de manier waarop de toegang tot hulpverlening voor risicoleerlingen (en eventueel hun ouders) is geregeld. Dossiers van risicoleerlingen worden overgedragen aan de externe zorgaanbieders waar de leerlingen naartoe worden geleid (indien ouders daar toestemming voor geven).
Proces
Proces
Proces
Indicatietrajecten worden zo veel mogelijk al binnen de school (bijvoorbeeld binnen het ZAT) ingezet. Het onderwijs en BJZ maken hierover afspraken. Er is een schakeling en een afstemming tussen het onderwijs en het CJG. Deze schakeling vindt plaats in het ZAT.
Proces
Externe zorgaanbieders koppelen informatie over de risicoleerlingen terug aan de school.
Resultaat
De doorlooptijd van de overdracht van risicoleerlingen vanuit het onderwijs naar externe zorgaanbieders is minimaal.
Aan voldaan Gedeeltelijk Binnen het onderwijs en de gemeente wordt gewerkt aan het versterken van de doorlopende lijnen door het verbeteren van de registratie en door het versterken van de warme overdracht. Voldoende Er zijn afspraken over de toeleiding. Voor de preventieve jeugdzorg gaat dit informeler en sneller dan voor de geïndiceerde jeugdzorg. Gedeeltelijk Er vindt informatie-uitwisseling vanuit dossiers plaats. Door strikte privacyprotocollen wordt niet alle informatie teruggekoppeld. Dit geldt met name voor de geïndiceerde jeugdzorg. Voldoende De BJZ-spilfunctionaris is een onderdeel van het ZAT in het VO en op het ROC. Onvoldoende Er is geen schakeling met het CJG. Het CJG heeft zich nog niet gericht op de doelgroep 12+. Gedeeltelijk Het onderwijs is ervan op de hoogte als een leerling deelneemt aan een zorgtraject. Door strikte privacyprotocollen wordt niet alle informatie teruggekoppeld. Dit geldt met name voor de geïndiceerde jeugdzorg. Gedeeltelijk In het onderzoek komt het beeld naar voren dat de doorlooptijd gering is voor de preventieve jeugdzorg en veel langer voor de geïndiceerde jeugdzorg.
55
Norm Resultaat
6.3.4
Beschrijving norm De bespreking van zorgleerlingen in het ZAT draagt bij aan een snellere toeleiding van risicoleerlingen naar het zorgaanbod.
Aan voldaan Voldoende Door het bespreken van leerlingen in het ZAT kunnen sneller afspraken gemaakt worden over deelname van leerlingen aan een zorgtraject. De preventieve jeugdzorg is vaak een schakel tussen het onderwijs en de geïndiceerde jeugdzorg.
Aanbod Norm Proces
Proces
Beschrijving norm Er zijn voldoende preventieve middelen in de school aanwezig om leerlingen met lichte problematiek te begeleiden. De ZAT-deelnemers hebben voldoende capaciteit beschikbaar om meer te doen dan alleen het casusoverleg bijwonen. Tot het takenpakket van de ZAT-deelnemers behoort bijvoorbeeld ook het bijdragen aan preventie, het bieden of activeren van hulp en het geven van handelingsadvisering aan leerkrachten en zorgcoördinatoren.
Proces
Het RMC heeft voldoende aanbod beschikbaar om voortijdig schoolverlaters weer terug te leiden naar het onderwijs.
Proces
De werkwijze van de partijen die betrokken zijn bij de zorg aan risicoleerlingen (en eventueel hun ouders) zijn op elkaar aangesloten, zodat een naadloze keten van begeleidingsactiviteiten ontstaat.
Resultaat
Er zijn in Lelystad geen of minimale wachtlijsten voor zowel deelname aan de zorg als de indicatiestelling van risicoleerlingen.
Aan voldaan Voldoende In het onderwijs zijn Op de Rails, JPW, de orthopedagoog en mentoren aanwezig. Voldoende ZAT-deelnemers doen meer dan alleen casusoverleg. Leerplicht, de orthopedagoog en de JPW’er voeren gesprekken met leerlingen en/of ouders. De JPW’er is beschikbaar voor advisering van docenten en mentoren. De jeugdarts voert onderzoek uit om oorzaken van ziekteverzuim te achterhalen. Onvoldoende RMC voert gesprekken met leerlingen om hen te motiveren voor school en/of werk. Niet alle voortijdig schoolverlaters worden hiermee bereikt (25% in 2009). Voldoende De partijen zijn via het ZAT op de hoogte van elkaars werkzaamheden. Preventieve zorg wordt regelmatig ingezet als overbrugging naar de geïndiceerde jeugdzorg. Gedeeltelijk Er zijn geen wachtlijsten voor preventieve zorg. De wachtlijsten voor de indicatiestelling zijn afgenomen. Er zijn wel wachtlijsten voor geïndiceerde jeugdzorg.
56
6.3.5
Norm Resultaat
Beschrijving norm Het aanbod aan zorg voor risicoleerlingen sluit qua kwantiteit en kwaliteit aan bij de problematiek van de doelgroep.
Resultaat
Het gebruik van het aanbod wordt geregistreerd en bijgehouden door de zorgaanbieders.
Resultaat
Risicoleerlingen maken optimaal gebruik van het beschikbare aanbod.
Resultaat
Het vroegtijdig signaleren, toeleiden en aanbieden van zorg aan risicoleerlingen draagt ertoe bij dat de escalatie van lichte problematiek beperkt blijft (bijvoorbeeld van verzuim tot voortijdig schoolverlaten en van ongehoorzaam gedrag in de klas tot ernstige gedragsproblemen).
Aan voldaan Onvoldoende Er is een scala van preventieve en geïndiceerde voorzieningen aanwezig. Leerplicht en RMC worden echter niet bij alle leerlingen binnen de doelgroep ingezet. Voldoende Het gebruik van het aanbod wordt bijgehouden. Afgelopen schooljaar is dit voor het eerst bijgehouden vanuit het ZAT. Onduidelijk Het resultaat van de zorg in termen van het behalen van gemaakte afspraken en het verminderen van problematiek wordt in de meeste gevallen niet bijgehouden. Onduidelijk In veel gevallen wordt zowel preventieve als geïndiceerde zorg ingezet voor een risicoleerling. Of de inzet van preventieve voorzieningen de inzet van geïndiceerde voorzieningen vermindert, is niet duidelijk.
Sturing en controle gemeente Beschrijving norm De omschrijving en afbakening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gemeente met betrekking tot de zorg aan risicoleerlingen is vastgelegd.
De gemeente zet verschillende beleidsinstrumenten in voor de zorg aan risicoleerlingen. Deze beleidsinstrumenten zijn op elkaar afgestemd en de betrokkenen informeren elkaar over de inzet en resultaten van het beleid.
Aan voldaan Voldoende Beleid is vastgelegd in verschillende beleidskaders (LEA, CJG). Afspraken zijn gemaakt in verschillende convenanten (GAAF, VSV). Bestuurlijk overleg vindt plaats in de stuurgroepen. Voldoende De ingezette beleidsinstrumenten zijn convenanten, LEA, de stuurgroepen en subsidieafspraken. Op bestuurlijk niveau vindt overleg plaats in de stuurgroepen.
57
Beschrijving norm De beleidsvisie ‘1 kind, 1 gezin, 1 plan’ is door de gemeente uitgewerkt in concrete doelstellingen en de relevante risico’s zijn benoemd.
Op ambtelijk niveau wordt de gemeente door het onderwijs en de externe zorgaanbieders tijdig, juist en volledig geïnformeerd omtrent de aard en de omvang van de problematiek van de doelgroep en over het gebruik van het aanbod.
Het college gebruikt de aangeleverde informatie omtrent de problematiek en het aanbod voor het inzetten en bijsturen van het jeugdbeleid. Het college informeert de raad op hoofdlijnen over het gevoerde beleid en de bereikte resultaten in het kader van de controlerende en sturende bevoegdheden van de raad. De raad debatteert periodiek over de vorming van het jeugdbeleid op basis van de voortgangsverslagen van het college.
De raad beoordeelt het beleid op hoofdlijnen en stuurt op basis van de gebleken behoefte en noodzaak op hoofdlijnen bij.
De raad neemt voldoende initiatief om de benodigde informatie van het college te ontvangen indien deze informatie uitblijft of onvoldoende is.
Aan voldaan Gedeeltelijk Werken volgens ‘1 kind, 1 gezin, 1 plan’ is een doelstelling van het GAAFconvenant en van de gemeente Lelystad. Hoe deze doelstelling precies moet vorm krijgen in de praktijk, is niet op alle punten goed uitgewerkt. Onvoldoende Verschillende zorgaanbieders leggen verantwoording af via de jaarverslagen. De gemeente heeft hierdoor een versnipperd beeld van de zorgcyclus die risicoleerlingen doorlopen. Registratie hierover vanuit het ZAT is (nog) niet beschikbaar voor de gemeente. Gedeeltelijk Nieuw beleid wordt gedeeltelijk afgestemd op signalen vanuit het veld. De resultaten van ingezet beleid worden in veel gevallen niet in kaart gebracht. Gedeeltelijk Niet alle relevante informatie wordt tijdig geleverd aan de raad. Voorbeelden hiervan zijn de evaluatie van het CJG en problemen rond vsv op het ROC. Onvoldoende De raad debatteert zelden over het gevoerde onderwijs- en jeugdbeleid als het gaat om jongeren die zorg behoeven (vanuit het onderwijs). Onvoldoende De raad stuurt het onderwijs- en jeugdbeleid (met betrekking tot zorgjongeren in het onderwijs) van het college zelden bij. Onvoldoende De raad neemt hier geen actieve houding in aan.
58
Beschrijving norm De gemeente heeft een coördinerende functie omtrent het aanbod aan zorg: de gemeente is goed geïnformeerd over de problematiek van de doelgroep en het gebruik van het aanbod; de gemeente draagt ervoor zorg dat de juiste partijen betrokken zijn bij het aanbieden van zorg; de gemeente zorgt er voor dat het beleid van de betrokken partijen op elkaar afgestemd is en op elkaar aansluit.
De coördinerende functie van de gemeente resulteert in een dekkend aanbod dat voldoende is in omvang en toegankelijk is voor de doelgroep. Er zijn geen overlappingen en/of witte plekken in het aanbod.
De gemeente evalueert het beleid omtrent zorg aan risicoleerlingen en past naar aanleiding van deze evaluatie indien noodzakelijk het beleid aan.
De gemeente heeft doorzettingsmacht om in geval van zeer lastige problematiek zorg op te schalen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de vorm van een jeugdregisseur die direct verantwoording aflegt aan de wethouder.
De gemeente heeft zicht op de afspraken die het onderwijs en externe zorgaanbieders maken over de toegang tot het preventieve aanbod voor risicoleerlingen en (eventueel) hun ouders. De gemeente is, naast het onderwijs zelf, verantwoordelijk voor een goede aansluiting tussen PO–VO–ROC en zet hiervoor middelen in het kader van de LEA in. De gemeente wordt door het onderwijs geïnformeerd over het functioneren van de aansluiting.
Aan voldaan Gedeeltelijk De gemeente neemt de coördinerende functie op zich en overlegt met betrokken partijen via de LEA en de stuurgroepen. Het onderwijs wordt niet altijd betrokken bij de beleidsvorming rond zorg aan risicoleerlingen. Doordat de gemeente geen totaalbeeld heeft van hoe problematiek en aanbod (met name kwalitatief) op elkaar aansluiten, weet de gemeente ook niet of het aanbod gestructureerd en doeltreffend wordt ingezet. Onvoldoende De gemeente heeft onvoldoende zicht op de manier waarop problematiek en aanbod op elkaar aansluiten. De gemeente mist gegevens over het resultaat van het aanbod en een beeld van de zorgcyclus die risicoleerlingen doorlopen. Leerplicht en RMC hebben onvoldoende bereik onder de doelgroep. Onvoldoende Het beleid wordt, buiten de reguliere P&C cyclus, niet altijd geëvalueerd. Soms worden wel de activiteiten in kaart gebracht, maar niet de resultaten. Gedeeltelijk De opschaling vindt tot en met juni 2011 plaats via Breakpoint. Breakpoint verdwijnt echter m.i.v. 1 juli 2011 wegens gebrek aan doorzettingsmacht. Het is nog onduidelijk hoe de opschaling en doorzettingsmacht in de toekomst vorm gaat krijgen. Voldoende Afstemming met de zorgaanbieders vindt plaats via de stuurgroep Zorg en veiligheid voor jeugd. Gedeeltelijk In het kader van de LEA worden middelen ingezet om de aansluiting te verbeteren. Er is nog geen zicht op het resultaat van deze inzet.
59
6.4
Analyse In deze paragraaf wordt op basis van de resultaten een analyse gemaakt van de zorg aan (risico)leerlingen in Lelystad. Er wordt ingegaan op het beleid en de organisatie, de zorg aan leerlingen in de praktijk, het zicht op de resultaten en de sturing en controle vanuit de gemeente. Er wordt hierbij eerst beschreven wat er op deze onderdelen goed gaat. Daarna beschrijven we de knelpunten.
6.4.1
Beleid en organisatie rond zorg aan (risico)leerlingen Volgens het nieuwe beleid van de gemeente dient de organisatie van zorg aan (risico)leerlingen zo dicht mogelijk bij het onderwijs plaats te vinden. In de praktijk zien we dat leerlingen met zorgsignalen in voldoende mate worden aangemeld bij het ZAT van de school. Het ZAT voldoet in grote lijnen aan het NJI kwaliteitskader. Er zijn echter ook belangrijke knelpunten in dit onderzoek naar voren gekomen wat de organisatie rond zorg aan leerlingen betreft. De opschaling van ernstige en omvangrijke problematiek naar Breakpoint35 functioneert niet adequaat in Lelystad. Door een gebrek aan doorzettingsmacht, onduidelijkheid rond het beleggen van de eindverantwoordelijkheid en een veelheid aan overleg wordt problematiek in de Breakpoint-overleggen te vaak vooruitgeschoven en te weinig opgepakt. Dit laten ook de resultaten van Breakpoint in 2009 zien en wordt tevens geconstateerd in de onderzoeken naar recidive onder jongeren in Lelystad (Integraal Toezicht Jeugdzaken, 2009) en Jongerenwerk in Lelystad (Rekenkamer Lelystad, 2009). Ook zijn er in de ZAT’s nog geen casemanagers aangesteld. Hierdoor ontbreekt het aan één partij per casus die de regie voert als het gaat om hulpverlening en toeleiding. Opschaling van zorg Na het verdwijnen van Breakpoint zal een nieuwe opschalingstructuur noodzakelijk zijn voor problematiek die buiten de reikwijdte van het ZAT valt. Hoe deze nieuwe structuur eruit zal gaan zien, is grotendeels nog onduidelijk. Momenteel zijn de hulpverleningsinstanties en het onderwijs in overleg over het vormgeven van deze nieuwe zorgstructuur. De ervaring met Breakpoint leert dat doorzettingsmacht, het beleggen van de eindverantwoordelijkheid en efficiënt overleg (zonder dubbeling van partijen in overleggen) knelpunten in de zorgstructuur zijn. In de nieuwe zorgstructuur 12+ zullen hier oplossingen voor bedacht moeten worden, wil men niet in dezelfde valkuilen lopen. Casemanagment Werken volgens één kind, één gezin, één plan is een gezamenlijke visie van het onderwijs, de jeugdzorg en de gemeente. Via samenwerking in het ZAT zijn betrokkenen op de hoogte van de zorgtrajecten die leerlingen doorlopen en weten partijen van elkaar wie met een bepaalde jongere of gezin aan de slag is. Verschillende partijen maken echter wel verschillende plannen rond een jongere/gezin. Het instellen van casemanagers vanuit het ZAT kan het werken volgens één kind, één gezin, één plan versoepe-
35
Tot en met juni 2011. Na deze periode wordt Breakpoint opgeheven.
60
len, omdat dan één partij de regie voert als het gaat om hulpverlening en toeleiding.
6.4.2
Zorg aan (risico)leerlingen in de praktijk De basisinstrumenten om problematiek adequaat te kunnen signaleren, een handelingsplan op te stellen en een leerling toe te leiden naar hulp zijn in de praktijk redelijk op orde in Lelystad. De samenwerking van het onderwijs met de preventieve jeugdzorg functioneert echter beter dan met de geïndiceerde jeugdzorg en dan met leerplicht/RMC. De samenwerking met de geïndiceerde en preventieve jeugdzorg Wachttijden voor de geïndiceerde jeugdzorg zijn een bekend probleem waarmee ook Lelystad te maken heeft. De preventieve jeugdzorg, waar deze wachttijden nauwelijks voor gelden, wordt regelmatig ingezet als overbrugging naar de geïndiceerde jeugdzorg. Dit versoepelt de aansluiting van de zorgketens. De terugkoppeling van informatie vanuit de geïndiceerde jeugdzorg naar het onderwijs verloopt moeizaam. De geïndiceerde jeugdzorg is gebonden aan strikte regels rond privacy, dit geldt in veel mindere mate voor de preventieve jeugdzorg. Daarnaast merken betrokkenen uit het onderwijs op dat de geboden jeugdzorg gekenmerkt wordt door een gebrek aan daadkracht. Leerlingen belanden van het ene zorgtraject in het andere. Hierdoor ontstaat een stapeling van zorg, waarvan niet duidelijk is of dit effectief is. Snel kunnen schakelen, de organisatie van zorg dicht bij het onderwijs en een goede terugkoppeling van informatie zijn elementen waardoor professionals in het onderwijs bij voorkeur samenwerken met de preventieve jeugdzorg. Verzuim en voortijdig schoolverlaten Verzuimproblematiek wordt adequaat gesignaleerd en geregistreerd in Lelystad. De logische vervolgstap is aanmelding van leerlingen die verzuimen of die voortijdig schoolverlaters zijn bij leerplicht/RMC. Dit gebeurt echter onvoldoende in Lelystad. Slechts de helft van de leerlingen met verzuimproblematiek volgens de leerplichtnorm wordt aangemeld bij leerplicht; RMC bereikt maar een kwart van de voortijdig schoolverlaters. Zoals naar voren komt in dit onderzoek, is een van de redenen voor het beperkte bereik van leerplicht dat hun capaciteit onvoldoende aansluit bij de omvang van de verzuim-/vsv-problematiek in de gemeente. Met het onvoldoende bereik van leerplicht worden kansen gemist om voortijdig schoolverlaten aan te pakken. Een belangrijk voordeel van het inzetten van leerplicht is dat de leerplichtambtenaar de enige functionaris binnen het preventieve kader is die daadwerkelijk sanctiemogelijkheden heeft. Verder heeft de leerplichtambtenaar de mogelijkheid om verbinding te leggen met ouders. Dit is belangrijk, omdat via betrokkenheid van ouders voorkomen kan worden dat jongeren uitvallen op school36.
36
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2009). Vertrouwen in de school. Over uitval van ‘overbelaste jongeren’.
61
6.4.3
Zicht op resultaten Terugkoppeling resultaten op uitvoerend niveau Binnen en buiten het onderwijs is een scala aan jeugdzorgvoorzieningen aanwezig. Voor veel van deze voorzieningen wordt onvoldoende teruggekoppeld of opgestelde doelen en gemaakte afspraken met leerlingen of ouders worden behaald binnen een zorgtraject. Dit is wel van belang, omdat op basis van deze kennis zorg effectiever en efficiënter kan worden ingezet. Een voorbeeld van een preventieve voorziening in het onderwijs waar wel duidelijke resultaten worden teruggekoppeld is Op de Rails. Dit project heeft een duidelijke doelstelling: leerlingen terugleiden naar het regulier onderwijs. De resultaten zijn positief, tussen de 70 en 80 procent van de deelnemers komt na het project weer terecht in het regulier onderwijs. Beleidsresultaten Niet alleen op uitvoerend niveau, maar ook op beleidsniveau mist Lelystad informatie over de behaalde resultaten. Nieuw beleid wordt wel gedeeltelijk afgestemd op signalen vanuit het veld, maar het oude beleid wordt, buiten de reguliere P&C-cyclus, in veel gevallen niet geëvalueerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het jeugdbeleid van de gemeente in de afgelopen beleidsperiode. Dit beleid is niet als geheel geëvalueerd. Hierdoor mist de gemeente kansen om nieuw beleid te baseren op aan de ene kant de sterke kanten en aan de andere kant de verbeterpunten van het oude beleid. Informatievoorziening op micro-, meso- en macroniveau De zorg voor leerlingen op scholen in het voortgezet onderwijs is in Lelystad zowel op micro-, meso- als macroniveau gebaseerd op onvolledige informatie. Dat wil zeggen dat de informatie onvolledig is in de leerlingenen zorgdossiers (microniveau) en de geaggregeerde informatie bij de ZAT’s en zorginstellingen (mesoniveau). De onvolledigheid op macroniveau uit zich in de informatievoorziening van het onderwijs richting de gemeente over de resultaten van de diverse instrumenten die worden ingezet om zorgleerlingen bij het onderwijs te betrekken en te laten uitstromen met een diploma. Als de informatievoorziening op bovengenoemde drie niveaus niet op orde is, dan is het zowel voor de onderwijsinstellingen en de hulpverleningsinstellingen als voor de gemeente Lelystad niet goed mogelijk om in het zorgbeleid voor leerlingen in het voortgezet onderwijs te sturen op gewenste resultaten en effecten. De basis onder een effectief (en efficiënt) zorgbeleid wordt daarmee wankel.
6.4.4
Sturing en controle op zorg voor (risico)leerlingen Coördinerende functie gemeente Zorg dragen voor een kwantitatief en kwalitatief dekkend aanbod voor (risico)leerlingen behoort tot de coördinerende functie van de gemeente. De gemeente heeft voldoende beleidsinstrumenten in handen, zoals convenanten, subsidierelaties en overleg via stuurgroepen, om het beleid waar nodig bij te sturen. Er is echter een gebrek aan inzicht in de zorgcyclus die risicoleerlingen in Lelystad doorlopen en onvoldoende zicht op de resultaten van het beschikbare aanbod om hier adequaat op te kunnen sturen.
62
Pas recent is een eerste bovenschoolse rapportage verschenen (in concept) over de activiteiten van de diverse ZAT’s in het voortgezet onderwijs in Lelystad. De daarin gepresenteerde cijfers hebben betrekking op het schooljaar 2009/2010. Het functioneren van de ZAT’s voor die tijd is niet centraal gerapporteerd. Vanuit de gemeente heeft er derhalve ook geen sturing op kunnen plaatsvinden. Controlerende functie raad De raad neemt onvoldoende een actieve houding aan in het bijsturen van het onderwijs- en jeugdbeleid van het college. Een van de redenen hiervoor is dat de raad onvoldoende op de hoogte wordt gesteld van de resultaten van het beleid.
6.4.5
Consequenties voor de leerlingen Het onvoldoende bereik van Leerplicht en het RMC heeft tot gevolg dat een deel van de zorgbehoevende leerlingen zorg niet krijgt. Hoe groot dat deel in de praktijk is, is in dit onderzoek niet exact vastgesteld, maar aangenomen mag worden dat het een substantieel deel is. Als een leerling stelselmatig verzuimt en leerplicht niet intervenieert, wordt niet gebruikgemaakt van een belangrijke ingang om de leerling en zijn of haar ouders te bereiken en te werken aan de problemen die het verzuim veroorzaken. Het gevolg is dat de leerling onnodig lang blijft verzuimen en zodoende een leerachterstand oploopt. Uit de onderzoeksliteratuur is bekend dat schoolverzuim een belangrijke indicator is voor het vertonen van problematisch (overlastgevend en/of delinquent) gedrag op latere leeftijd37. De leerlingen die niet bereikt worden, lopen dus een grotere kans om af te glijden naar marginaal en/of crimineel gedrag. Leerlingen die problematisch (leer)gedrag vertonen op de scholen worden gesignaleerd en besproken in het ZAT-overleg. Voor de leerlingen die dat nodig hebben, wordt vervolgens een zorgplan samengesteld en wordt zorg/hulpverlening aangeboden. We hebben geconstateerd dat in de zorgdossiers onvoldoende wordt bijgehouden in hoeverre die zorg ook daadwerkelijk leidt tot de gewenste effecten. Dat betekent dat er vanuit het ZAT onvoldoende gestuurd kan worden op resultaat en er ook niet bijgestuurd kan worden als de aangeboden zorg niet tot het gewenste resultaat leidt. Het is daarom aannemelijk dat bij een deel van de leerlingen de zorg/hulpverlening onvoldoende rendeert en de leerling dus niet optimaal ondersteund wordt bij het werken aan zijn of haar problemen. Deze leerlingen kunnen niet optimaal presteren op school.
37
Junger-Tas, Steketee & Moll (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut
63
BIJLAGEN
64
Bijlage 1: normenkader zorg voor (risico)leerlingen Tabel B1.1 Procesnormen 1 Signaleren Binnen het onderwijs zijn voldoende voorwaarden aanwezig om zorgsignalen en ongeoorloofd verzuim bij leerlingen vroegtijdig te signaleren: - leerkrachten zijn toegerust om probleemsignalen bij leerlingen te herkennen; - er zijn valide en betrouwbare signaleringsinstrumenten en protocollen aanwezig; - de werkwijze voor signalering en aanmelding van risicoleerlingen is vastgelegd. 2 Signaleren Leerlingen die veelvuldig verzuimen worden aangemeld bij de leerplichtambtenaar en/of de RMC-consulent. 3 Signaleren Leerlingen die ernstige zorgsignalen vertonen, worden aangemeld bij het ZAT. 4 Signaleren Er is een schoolzorgplan aanwezig, waarin de aansluiting van de interne zorgstructuur op aanpalende zorgstructuren (waaronder ook het ZAT, RMC en Leerplicht) is geregeld. 5 Signaleren Als de problematiek van een risicoleerling nog niet volledig in kaart is, voeren de partijen waarbij risicojongeren aangemeld worden (ZAT, RMC, Leerplicht) aanvullende diagnostiek uit. 6 Signaleren Er vindt informatie-uitwisseling plaats tussen het onderwijs en de betrokken externe instanties over de problematiek van de doelgroep in het algemeen en risicoleerlingen in het bijzonder. 7 Signaleren De werkwijze van de informatie-uitwisseling tussen het onderwijs en de betrokken externe instanties is vastgelegd. 8 Handelingsplan Het uitgangspunt bij het opstellen van een handelingsplan voor risicoleerlingen (en eventueel hun ouders) is ‘één kind, één gezin, één plan’. Dit uitgangspunt is een gezamenlijke beleidsvisie van het onderwijs, de gemeente en externe zorgaanbieders. 9 Handelingsplan De verantwoordelijkheden van het onderwijs en externe zorgaanbieders bij het opstellen en uitvoeren van een handelingsplan zijn duidelijk omschreven. 10 Handelingsplan De externe zorgaanbieders waarmee het onderwijs samenwerkt (bijvoorbeeld in de vorm van het ZAT), zijn dekkend voor de zorgproblematiek op de school. 11 Handelingsplan De partijen die betrokken zijn bij de zorg aan risicoleerlingen beschikken over volledige dossiers en een volgsysteem van besproken leerlingen. 12 Handelingsplan Per casus die is besproken in het ZAT, wordt een casemanager aangewezen die verantwoordelijk is voor de zorgcoördinatie. 13 Handelingsplan Er is vastgelegd hoe de eventuele opschaling van zorg voor risicoleerlingen wordt geregeld. 14 Handelingsplan De partijen die betrokken zijn bij het opstellen van een handelingsplan hanteren een procedure hoe te handelen in geval van zorgmijding van leerlingen en/of ouders.
65
15
Handelingsplan
16
Toeleiding
17
Toeleiding
18
Toeleiding
19
Toeleiding
20
Toeleiding
21
Toeleiding
22
Aanbod
23
Aanbod
24
Aanbod
25
Aanbod
Er is een goed overzicht van het lokale en regionale aanbod aan preventieve en geïndiceerde programma’s voor risicoleerlingen. Er is sprake van een doorlopende zorglijn in het onderwijs: van po naar vo en vervolgens naar het roc. De overdracht van informatie over risicoleerlingen is vastgelegd tussen de onderwijsinstellingen. Scholen, de gemeente en jeugdzorginstellingen hebben duidelijke afspraken over de manier waarop de toegang tot hulpverlening voor risicoleerlingen (en eventueel hun ouders) is geregeld. Dossiers van risicoleerlingen worden overgedragen aan de externe zorgaanbieders waar de leerlingen naartoe worden geleid (indien ouders daar toestemming voor geven). Indicatietrajecten worden zo veel mogelijk al binnen de school (bijvoorbeeld binnen het ZAT) ingezet. Het onderwijs en BJZ maken hier afspraken over. Er is een schakeling en afstemming tussen het onderwijs en het CJG. Deze schakeling vindt plaats in het ZAT. Externe zorgaanbieders koppelen informatie over de risicoleerlingen terug aan de school. Er zijn voldoende preventieve middelen in de school aanwezig om leerlingen met lichte problematiek te begeleiden (ten denken valt aan Rebound/Op de rails, schoolmaatschappelijk werk). De ZAT-deelnemers hebben voldoende capaciteit beschikbaar om meer te doen dan alleen het casusoverleg bijwonen. Tot het takenpakket van de ZAT-deelnemers behoort bijvoorbeeld ook het bijdragen aan preventie, het bieden of activeren van hulp en het geven van handelingsadvisering aan leerkrachten en zorgcoördinatoren. Het RMC heeft voldoende aanbod beschikbaar om voortijdig schoolverlaters weer terug te leiden naar het onderwijs. De werkwijze van de partijen die betrokken zijn bij de zorg aan risicoleerlingen (en eventueel hun ouders) zijn op elkaar aangesloten, zodat een naadloze keten van begeleidingsactiviteiten ontstaat.
Tabel B1.2 Resultaatnormen 1 Signalering Binnen het onderwijs is er zicht op de problematiek van leerlingen (en indien van toepassing van de gezinnen waaruit ze afkomstig zijn). 2 Signalering Problematiek wordt in het onderwijs vroegtijdig gesignaleerd (bijvoorbeeld voordat ongeoorloofd verzuim verandert in voortijdig schoolverlaten) en zo nodig aangemeld bij het ZAT, RMC en/of Leerplicht. 3 Handelingsplan Het onderwijs is in samenwerking met het brede zorgnetwerk in Lelystad in staat om één handelingsplan op te stellen voor elke risicoleerling. De betrokkenen werken hierbij dan ook niet langs elkaar heen. 4 Handelingsplan Er wordt per risicoleerling een handelingsplan opgesteld dat aansluit bij de ernst en aard van de problematiek. 5 Toeleiding De doorlooptijd van de overdracht van risicoleerlingen vanuit
66
6
Toeleiding
7
Aanbod
8
Aanbod
9
Aanbod
10
Aanbod
11
Aanbod
het onderwijs naar externe zorgaanbieders is minimaal. De bespreking van zorgleerlingen in het ZAT draagt bij aan een snellere toeleiding van risicoleerlingen naar het zorgaanbod. Er zijn in Lelystad geen of minimale wachtlijsten voor zowel deelname aan de zorg als de indicatiestelling van risicoleerlingen. Het aanbod aan zorg voor risicoleerlingen sluit qua kwantiteit en kwaliteit aan bij de problematiek van de doelgroep. Het gebruik van het aanbod wordt geregistreerd en bijgehouden door de zorgaanbieders. Risicoleerlingen maken optimaal gebruik van het beschikbare aanbod. Het vroegtijdig signaleren, toeleiden en aanbieden van zorg aan risicoleerlingen draagt ertoe bij dat de escalatie van lichte problematiek beperkt blijft (bijvoorbeeld van verzuim tot voortijdig schoolverlaten en van ongehoorzaam gedrag in de klas tot ernstige gedragsproblemen).
Tabel B1.3 Sturings- en controlemogelijkheden gemeente 1 De omschrijving en afbakening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gemeente met betrekking tot de zorg aan risicoleerlingen is vastgelegd. 2 De gemeente zet verschillende beleidsinstrumenten in voor de zorg aan risicoleerlingen in het kader van de Wmo, leerplicht, voortijdig schoolverlaten en onderwijs. Deze beleidsinstrumenten zijn op elkaar afgestemd en de betrokkenen informeren elkaar over de inzet en resultaten van het beleid. 3 De beleidsvisie ‘één kind, één gezin, één plan’ is door de gemeente uitgewerkt in concrete doelstellingen en de relevante risico’s zijn benoemd. 4 Op ambtelijk niveau wordt de gemeente door het onderwijs en de externe zorgaanbieders tijdig, juist en volledig geïnformeerd omtrent de aard en omvang van de problematiek van de doelgroep en over het gebruik van het aanbod. 5 Het college gebruikt de aangeleverde informatie omtrent de problematiek en het aanbod voor het inzetten en bijsturen van het jeugdbeleid. 6 Het college informeert de raad op hoofdlijnen over het gevoerde beleid en de bereikte resultaten in het kader van de controlerende en sturende bevoegdheden van de raad. 7 De raad debatteert periodiek over de vorming van het jeugdbeleid op basis van de voortgangsverslagen van het college. 8 De raad beoordeelt het beleid op hoofdlijnen en stuurt op basis van de gebleken behoefte en noodzaak op hoofdlijnen bij. 9 De raad neemt voldoende initiatief om de benodigde informatie van het college te ontvangen indien deze informatie uitblijft of onvoldoende is. 10 De gemeente heeft een coördinerende functie omtrent het aanbod aan zorg: de gemeente is goed geïnformeerd over de problematiek van de doelgroep en het gebruik van het aanbod; de gemeente draagt er zorg voor dat de juiste partijen betrokken zijn bij het aanbieden van zorg; de gemeente zorgt er voor dat het beleid van de betrokken partijen op elkaar afgestemd is en op elkaar aansluit. 11 De coördinerende functie van de gemeente resulteert in een dekkend aanbod dat voldoende is in omvang en toegankelijk is voor de doelgroep. Er zijn geen overlappingen en/of witte plekken in het aanbod. 12 De gemeente evalueert het beleid omtrent zorg aan risicoleerlingen en past naar aanleiding van deze evaluatie als noodzakelijk het beleid aan.
67
13
14
15
De gemeente heeft doorzettingsmacht om in geval van zeer lastige problematiek zorg op te schalen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de vorm van een jeugdregisseur die direct verantwoording aflegt aan de wethouder. De gemeente heeft zicht op de afspraken die het onderwijs en externe zorgaanbieders maken over de toegang tot het preventieve aanbod voor risicoleerlingen en (eventueel) hun ouders. De gemeente is, naast het onderwijs zelf, verantwoordelijk voor een goede aansluiting tussen PO – VO – ROC en zet hiervoor middelen in het kader van de LEA in. De gemeente wordt door het onderwijs geïnformeerd over het functioneren van de aansluiting.
68
Bijlage 2: geïnterviewde personen Instelling
Persoon
Functie
Gemeente Lelystad
Willem de Jager
Leo Broekhuis Evelyn Kamann Tammo Donker Adri Jonker Fred Nilsen J. van den Heuvel
Portefeuillehouder Onderwijs Portefeuillehouder WMO Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Raadslid SP
P. Baaten
Raadslid IP
21-3-11
L. Caniels
Raadslid CDA
17-3-11
C. Homan
Raadslid BL
17-3-11
L. Kreuger
Raadslid GroenLinks
11-3-11
E. Marseille
Raadslid VVD
15-3-11
W. Raijmakers
Raadslid Trots
16-3-11
P. Schot
Raadslid D66
15-3-11
H. Soomers
Raadslid PvdA
18-3-11
Provincie Flevoland
Gerry Drijfhout
24-3-11
Samenwerkingsverband Vo Lelystad
Hans Terbach
Beleidsmedewerker jeugdzorg Directeur zorg
Marga Klein Swormink Karel van der Meer Martin Voermans Albert Albersen Machiel Oostwouder Ben Vermeer Jan Dekker
Adviseur KenK Consult Zorgcoördinator Zorgcoördinator Locatiedirecteur Zorgcoördinator Directeur Onderwijs Directeur
10-3-11 17-3-11 20-4-11 14-3-11 20-4-11 7-3-11 18-2-11
Michel Langereis
Manager Stedelijke Projecten Jeugdpreventiewerker, deelnemer ZAT Jeugdpreventiewerker, deelnemer ZAT Hoofd JGZ Locatiemanager JGZ Manager Teamleider Jeugd Breakpointfunctionaris, deelnemer ZAT Coördinator jeugdhulpverlening
21-2-11
Meta Jacobs
Groenhorst College ROC Flevoland Stichting Welzijn Lelystad
Mieke Hoogstraten Maartje Brinkman GGD
Breakpoint
Marika Glas Trudi Wilcke Wim Hermsen Alinda Apperlo Hetteke Wapenaar
Bureau Jeugdzorg
Anne Roelofs
MDF
Datum interview 10-3-11 10-3-11 15-3-11 15 -3-11 7-3-11 7-3-11 7-3-11 17-3-11
10-3-11
2-3-11 2-3-11 21-2-11 14-2-11 21-2-11 1-3-11 8-3-11 18-3-11
69
Bijlage 3: beschrijving bestudeerde casussen De volgende casussen zijn gebaseerd op de ZAT-dossiers van verschillende scholen voor voortgezet onderwijs in Lelystad. De namen van de leerlingen zijn gefingeerd. Vanessa is veertien jaar en zit in 3 HAVO/VWO. Bij de school is bekend dat ze in het verleden een eetprobleem had. 10 februari constateert de school dat Vanessa vaak afwezig is en vaak ziek wordt gemeld. De mentor meldt aan de ouders van Vanessa dat ze uitgenodigd wordt voor het spreekuur van leerplicht. Het verzuim van Vanessa wordt besproken in het ZAT. Op 3 maart is de absentie van Vanessa zo veelvuldig geworden dat ze een rechtstreeks gesprek zal hebben met leerplicht op het stadhuis. Aan de ouders wordt het advies gegeven om BJZ in te schakelen. Vader neemt contact op met BJZ, maar BJZ geeft aan dat de situatie van Vanessa niet ernstig of zwaarwegend genoeg is om hulp toe te voegen in het gezin. Op 18 maart heeft Vanessa een gesprek met leerplicht. Daarbij is ook haar vader aanwezig. Het spijbelgedrag van Vanessa ziet er verontrustend uit, zo constateert leerplicht. Haar ouders sturen haar naar school, maar ze gaat naar het winkelcentrum of naar haar vriend van 21 jaar. Op de vraag waarom ze spijbelt, antwoord Vanessa dat ze geen zin heeft in school. Ook haar vader vindt haar motivatie heel laag. De leerplichtambtenaar wijst Vanessa op het nut van het behalen van een diploma en op de leerplichtwet. De leerplichtambtenaar stelt voor om jeugdpreventiewerk in te schakelen. De vader stelt dat op prijs. Ook Vanessa geeft aan dat ze haar motivatie wil herwinnen. Vanessa krijgt van leerplicht een waarschuwing. Begin april verschijnt Vanessa stoned op school. Jeugdpreventiewerk is in gesprek met de ouders. Vanessa blijft op de bespreeklijst van het ZAT staan. Er wordt alsnog besloten om Vanessa aan te melden bij BJZ.
Kevin is vijftien jaar en zit in de derde klas van de basisberoepsgerichte leerweg van het VMBO. Daarmee volgt hij de hoogste opleiding in het gezin. Zijn broers en zussen gaan naar het praktijkonderwijs, van de ouders is een sterk vermoeden dat ze zwakbegaafd zijn. Het gezin leeft erg geïsoleerd. In oktober wordt in het ZAT besproken dat Kevin veel afwezig is en weinig aansluiting heeft bij de groep. Door de achtergrondkennis over het gezin wordt besloten dat de mentor vanuit school op huisbezoek zal gaan. Er wordt nog gewacht met het melden van verzuim bij leerplicht. Begin december gaat de mentor op huisbezoek. Intussen is de orthopedagoog van de school in gesprek met Kevin. Op school zijn er wat verbeteringen te zien. Kevin is nog wel vaak afwezig. Na de rapportvergaderingen zal bekeken worden of het nodig is om leerplicht in te schakelen. De vader van Kevin komt te overlijden. De orthopedagoog heeft half januari contact met maatschappelijk werk van de praktijkschool waar andere kinderen uit het gezin zitten. Met moeder gaat het steeds slechter en Kevin komt steeds minder op school. Er wordt besloten om vanuit de school nog een huisbezoek af te leggen bij het gezin. Als dat niets oplevert, zal de school een melding doen bij het AMK. Op 27 januari vindt vanuit school een huisbezoek plaats. Moeder wil geen hulp. De school geeft aan dat de gezinscoach van MDF een afspraak zal maken over de problemen en dat Kevin wordt opgeroepen voor het spreekuur leerplicht. Op 15 februari heeft Kevin een afspraak met leerplicht. De leerplichtambtenaar adviseert hem om de draad weer opnieuw op te pakken, zodat hij zijn diploma kan halen. Vanuit leerplicht wordt Kevin aangemeld voor een onderzoek bij de JGZ-arts.
70
Het doel hiervan is het inventariseren van de oorzaak van de ziekmeldingen. Op 3 maart bezoekt de gezinscoach van MDF het gezin. Moeder geeft aan geen hulp te willen. De absentie van Kevin blijft intussen hoog. Er wordt besloten opnieuw te melden bij leerplicht. Als er geen doorbraak komt, zal er een melding bij AMK worden overwogen. Begin april wordt vanuit het ZAT besloten om een AMK-melding te doen. De school, MDF en leerplicht zijn er niet in geslaagd om binnen te komen bij het gezin. Het onderzoek bij de JGZ-arts heeft nog niet plaats gevonden.
Natascha is veertien jaar en zit in 2 VMBO. Natascha en haar familie zijn al langere tijd in beeld bij de jeugdhulpverlening in Lelystad. Natascha heeft vroeger een traumatische gebeurtenis meegemaakt en haar ouders hebben weinig grip op haar. In mei 2010 wordt in het ZAT besproken dat de mentor Natascha slecht aanspreekbaar vindt op haar gedrag. Thuis lijkt er weinig structuur en duidelijkheid te zijn. Jeugdpreventiewerk begeleidt het gezin. In juni 2010 komen bij de jeugdpreventiewerker berichten binnen over drugsgebruik. Natascha's ouders zijn intussen gescheiden. In juli staat een afspraak voor een intake bij BJZ. Totdat Natascha en haar moeder IPT- (Intensieve Pedagogische Thuishulp) begeleiding via een BJZ-indicatie krijgen, blijft een traject van jeugdpreventiewerk lopen. In september 2009 wordt duidelijk dat moeder geen begeleiding wil van BJZ. Moeder wil wel in gesprek met de gezinscoach van MDF. Het gedrag van Natascha is zorgelijk. Ze geeft zelf aan veel te drinken en te blowen. Ook komt ze vaak te laat op school en is ze veel afwezig. Er is voor Natascha een gesprek gepland bij Tactus verslavingszorg. De jeugdpreventiewerker gaat mee tijdens dit gesprek. Vanuit de school gaat een melding naar leerplicht. In oktober 2010 gaat Natascha op gesprek bij Tactus. Natascha gaat onder begeleiding bij Tactus voor haar drugsgebruik. In december 2010 wordt een proces-verbaal in het kader van leerplicht opgemaakt. Natascha verzuimt veel. De school organiseert een rond-de-tafelgesprek. Hierbij zijn jeugdpreventiewerk, de gezinscoach en leerplicht aanwezig. Tactus kan hierbij niet aanwezig zijn. In februari 2011 vindt een evaluatie plaats met Tactus. Moeder en Natascha komen hierbij niet opdagen. Natascha is lange tijd afwezig van school. De gezinscoach en jeugdpreventiewerk gaan op huisbezoek. Het doel is om moeder te verplichten om mee te werken met BJZ. Als dit niet gebeurt, zal een AMK-melding gedaan worden. In maart 2011 wordt vanuit de school, jeugdpreventiewerk en MDF een AMKmelding gedaan. Moeder wil niet deelnemen aan vrijwillige hulp van BJZ. In april 2011 wordt Natascha besproken in het Breakpoint-overleg. Daaruit blijkt dat de ouders proberen om Natascha aan te melden bij verschillende andere scholen in Lelystad. BJZ stuurt aan op een OTS (ondertoezichtstelling; niet-vrijwillige geïndiceerde jeugdzorg). Het vervolg van de AMK-melding is nog onduidelijk.
Chantal is zeventien jaar en zit in klas 4 van het VMBO. Chantal is al lange tijd in beeld bij verschillende zorginstanties in Lelystad, zoals Stichting Welzijn, MDF, BJZ en de jeugdreclassering. Chantal is onder andere gehoord in verband met een winkeldiefstal en heeft een taakstraf opgelegd gekregen. In januari 2010 wordt de ondersteuning vanuit het jeugdpreventiewerk en MDF afgesloten. Het gezin gaat Functional Family Therapy (FFT) doen via Traverse. In maart 2010 is Chantal meerdere keren geschorst van school wegens verzuim. De school geeft aan dat er mogelijk een verwijderingsprocedure zal plaatsvinden als het niet beter gaat met de aanwezigheid. In juni 2010 vindt op initiatief van school een rond-de-tafelgesprek plaats met Traverse, moeder en Chantal. De communicatie in het gezin gaat beter en Chantal
71
geeft aan beter in haar vel te zitten. Het ongeoorloofd verzuim is afgenomen, ook lijkt Chantal over te gaan. Chantal geeft aan graag naar een andere school te gaan omdat ze een kappersopleiding wil gaan volgen. In september 2010 wordt Chantal niet toegelaten op de andere opleiding, omdat ze dan een jaar over zou moeten doen. Chantal vervolgt de huidige opleiding. De eerste dag van de stage komt ze echter niet opdagen. De stage loopt niet goed en ze komt vaak te laat. In november 2010 wordt tegen Chantal een proces-verbaal in het kader van leerplicht opgemaakt. Ze is inmiddels weggestuurd bij haar stageplek. De school heeft een gesprek met FFT. Het ondersteuningstraject met moeder vanuit Traverse gaat door. Moeder heeft nog pedagogische begeleiding nodig. In januari 2011 volgt Chantal een nieuwe stage, de berichten hierover zijn goed. Ze komt vaak op tijd en haar cijfers zijn goed. Te laat-meldingen van Chantal worden goed bijgehouden. Op basis hiervan kan snel leerplicht ingeschakeld worden als het weer minder goed zou gaan met de aanwezigheid.
72
Bjilage 4: ingezet budget Tabel B4.1
Budget ingezet voor zorg aan (risico)leerlingen vanuit de gemeentelijke beleidskaders
Beleidskader Jeugd Voorop
Periode 2007-2010
Lelystadse Educatieve Agenda (LEA)
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
Ingezet vanuit Fonds GSB (grotestedenbeleid)
2007-2010
Budget €308.000,00 (naast beschikbare middelen voor de LEA) €550.000,00
2010
€200.000,00
2011-2014
€550.000,00
2011
€122.000,00
2011
- €61.000,00
Incidenteel; voor terugdringen vsv op het roc Reserve speerpunten beleid Structureel vanuit gemeentefonds; voor versterken van leerplicht Besparing op RMC
2009
€2.826.000,00
2009
€200.000,00
2011
- €100.000,00
2012 en 2013
- €250.000,00
Vanaf 2014
- €439.000,00
Fonds GSB (grotestedenbeleid)
BDU (Brede Doeluitkering) Jeugd en Gezin Incidenteel; extra middelen voor opzet CJG Incidentele bezuiniging CJG Incidentele bezuiniging CJG Jaarlijkse structurele bezuiniging CJG
Bron: Programma Jeugd Voorop 2007-2010, kadernota LEA 2007-2010 en 2011-2014, raadsverslagen 2007-2010, Kadernota 2012-2015
73
Tabel B4.2 Budget ingezet vanuit de provincie voor toegangstaken BJZ* Subsidie 2009 2010 2011 Totale rijksbijdrage €39.408.145 €38.805.580 €39.218.085 provinciale jeugdzorg Eigen bijdrage provincie voor jeugdzorg**
€3.678.721
€4.811.743
€3.928.334
Totale subsidie Bureau Jeugdzorg
€13.925.955
€13.032.409
€13.015.859
Toegangstaken Bureau Jeugdzorg
€3.686.646
€3.801.679
€3.801.679
Bron: Flevolands uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2011
*
De provincie Flevoland hanteert geen verdeelsleutel wat het ingezette budget per gemeente betreft. Het is dan ook niet bekend welk aandeel van het budget wordt ingezet voor zorg aan jongeren in Lelystad. ** Bovenop de rijksbijdrage voegt de provincie Flevoland jaarlijks een eigen bijdrage toe voor het uitvoeren van de jeugdzorg. Een deel van deze extra middelen wordt ingezet voor het tegengaan van wachtlijsten voor de indicatiestelling (toegangstaak BJZ). Daarnaast stelt de provincie geld beschikbaar voor de aansluiting met de gemeentelijke jeugdzorg (in 2010 was dit €80.389)
74
Bijlage 5: beantwoording subvragen 1.
Hoe is voorzien in de afstemming tussen de zorgstructuur in het onderwijs en externe instellingen voor jeugdzorg?
Het ZAT vormt in Lelystad op uitvoerend niveau de belangrijkste schakel tussen de onderwijs-zorgstructuur en de jeugdzorg. De zorgstructuur voor de leeftijd 12+ wordt in de komende tijd anders vormgegeven. Men wil de zorg zo dicht mogelijk bij het onderwijs brengen met zo min mogelijk overleg. Met de opheffing van Breakpoint is onduidelijkheid ontstaan op welke manier de zorg aan (risico)leerlingen wordt opgeschaald. Het CJG-beleid heeft zich nog niet gericht op de leeftijdscategorie 12+.
2.
Welke beleidsinstrumenten zet de gemeente Lelystad in voor de zorg aan (risico)leerlingen?
De ingezette beleidsinstrumenten van de gemeente zijn convenanten (GAAF, VSV), de Lokaal Educatieve Agenda, leerplicht en RMC, de stuurgroepen en subsidieafspraken.
3.
Welke problematiek speelt er bij (risico)leerlingen en hoe wordt hiermee omgegaan?
De problematiek van de doelgroep wordt omschreven als ‘heel divers’. Het aantal leerlingen dat verzuimt en dat voortijdig de school verlaat is hoog in Lelystad. (Risico)leerlingen kunnen in Lelystad gebruikmaken van een scala aan preventieve en geïndiceerde voorzieningen binnen en buiten het onderwijs. Het komt regelmatig voor dat er verschillende zorgaanbieders betrokken zijn bij een leerling. De afstemming vindt plaats in het ZAT. Leerplicht bereikt ongeveer de helft van de leerlingen in het voortgezet onderwijs die volgens de leerplichtnorm verzuim vertoont. RMC heeft een bereik van ongeveer 25 procent onder voortijdig schoolverlaters.
4.
Beschikt de gemeente Lelystad over voldoende sturingsinstrumenten om de capaciteit en kwaliteit van de zorg aan (risico)leerlingen van 12 tot 18 jaar te borgen?
Met de ingezette beleidsinstrumenten (zie subvraag 2) heeft de gemeente voldoende sturingsinstrumenten in handen. Lelystad heeft op dit moment echter een tekort aan capaciteit bij leerplicht. 5.
Heeft de gemeente Lelystad in de periode 2006-2010 ook voldoende gebruikgemaakt van deze instrumenten?
De gemeente heeft hier niet in alle gevallen optimaal gebruik van gemaakt. De gemeente heeft onvoldoende zicht op de manier waarop problematiek en aanbod op elkaar aansluiten. De gemeente mist gegevens over het resultaat van het aanbod, een beeld van de zorgcyclus die risicoleerlingen doorlopen en het effect van ingezet beleid. Leerplicht en RMC hebben onvoldoende bereik onder de doelgroep. Het onderwijs wordt niet altijd betrokken bij de beleidsvorming rond zorg aan risicoleerlingen.
75
6.
Kan de afstemming tussen het onderwijs en jeugdzorg als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld?
Op uitvoerend niveau vindt de afstemming plaats in het ZAT. De opzet en werkwijze hiervan sluiten in grote lijnen aan bij het kwaliteitskader ZAT van het NJI. Belangrijke elementen waaronder opschaling van zorg en casemanagement ontbreken echter nog in de (nieuwe) zorgstructuur 12+. Op beleids- en uitvoerend niveau is het onderwijs in de afgelopen beleidsperiode nog onvoldoende betrokken bij de beleidsvorming. Een voorbeeld is de vormgeving van de nieuwe zorgstructuur 12+ in Lelystad. Het onderwijs is hier afgelopen beleidsperiode onvoldoende bij betrokken. 7.
Sluit het aanbod van jeugdzorg in Lelystad kwalitatief en kwantitatief aan bij de behoefte?
Dit sluit niet op alle terreinen aan. Er is een scala aan preventieve en geïndiceerde voorzieningen aanwezig in Lelystad. Voor de preventieve voorzieningen zijn geen wachtlijsten en ze kunnen snel ingezet worden. Voor de geïndiceerde voorzieningen zijn echter wel wachtlijsten. Leerplicht en RMC worden niet bij alle leerlingen binnen de doelgroep ingezet. Bij veel voorzieningen is niet duidelijk of opgestelde doelen en gemaakte afspraken met een leerling of ouders worden behaald binnen een zorgtraject. 8.
Hoe kan de gemeente Lelystad anticiperen op de verwachte overdracht van toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente?
Het is van belang dat het CJG en het ZAT goed functioneren en met elkaar verbonden zijn en dat belangrijke pijlers van de zorgstructuur (zoals opschaling van zorg en casemanagement) goed geregeld zijn. BJZmedewerkers hebben een ander netwerk en specifieke ervaring met indicatiestelling voor gespecialiseerde, intensieve jeugdzorg. De gemeente dient er tijdig voor te zorgen dat deze expertise blijvend wordt geborgd. Bovendien is het van belang dat er voldoende preventief aanbod is en het preventieve aanbod gestructureerd wordt ingezet. Voor een gestructureerde inzet is het belangrijk om goed zicht te hebben op de manier waarop het aanbod aan zorg aansluit bij de problematiek van (risico)leerlingen. Verder is noodzakelijk dat de gemeente en het onderwijs gezamenlijk optrekken in het invullen van de stelselwijzigingen rond de decentralisatie van de jeugdzorg en de wetgeving rond passend onderwijs. 9.
Hoeveel capaciteit zet de gemeente Lelystad nu in op preventief jeugdbeleid?
In de periode 2007 tot 2010 zijn middelen ingezet in het kader van het Jeugd Voorop beleid, de LEA en het CJG. Vanaf 2011 worden er extra middelen vrijgemaakt voor leerplicht. Daarentegen wordt bezuinigd op het CJG. We zetten het ingezette budget in bijlage 4 op een rij.
76
10. Hoeveel capaciteit besteedt Bureau Jeugdzorg aan de (zorg)leerlingen in de gemeente Lelystad, gerelateerd aan de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeente?
De totale subsidie vanuit de provincie voor Bureau Jeugdzorg Flevoland bedroeg in 2010 €13.032.409, waarvan €3.801.679 is ingezet voor de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg. We beschrijven het budget vanuit de provincie ingezet voor de jeugdzorg in bijlage 4. 11. Is het volume van de capaciteit en het bijbehorende budget adequaat voor de bijbehorende vraag?
De capaciteit leerplicht/RMC sluit niet aan bij de verzuim/vsvproblematiek in Lelystad. Voor de preventieve jeugdzorgvoorzieningen zijn er momenteel geen wachtlijsten, voor de geïndiceerde jeugdzorg wel.
77
Bijlage 6: begrippenlijst Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Breakpoint
Bureau Jeugdzorg (BJZ) Casemanager Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
Cluster 1 indicatie Cluster 2 indicatie
Cluster 3 indicatie
Cluster 4 indicatie
Coach+
Educatiemeter Eén kind, één gezin, één plan
Intensief Pedagogische Thuishulp (IPT) Jeugdgezondheidszorg (JGZ)
De centrale instantie voor het vragen van advies over of het melden van kindermishandeling Netwerkorganisatie in Lelystad met als taken signalering, registratie, procescoördinatie en overleg tussen ketenpartners. Breakpoint is per juli 2011 opgeheven. Vormt de toegangspoort tot de jeugdzorg en verzorgt indicatiestelling Voert de regie over een casus en stelt een handelingsplan op In dit centrum worden de belangrijkste functies rondom jeugdzorg, inclusief jeugdgezondheidszorg, samengevoegd. Het CJG moet de versnippering in de jeugdzorg tegengaan Leerlinggebonden financiering voor visueel beperkte leerlingen Leerlinggebonden financiering voor dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden Leerlinggebonden financiering voor leerlingen met verstandelijke en/of lichamelijke beperkingen, leerlingen die langdurig ziek zijn en leerlingen met epilepsie Leerlinggebonden financiering voor kinderen met een gedragshandicap of psychiatrische stoornis Begeleidt leerlingen met zorgsignalen op het mbo en wordt gefinancierd vanuit de plusvoorzieningen Computerprogramma dat de wensen en talenten van leerlingen in kaart brengt Methodiek waarbij één plan wordt opgesteld waarbinnen de zorg voor een jongere en het gezin wordt georganiseerd. Niet alleen de jeugdzorg, maar ook het onderwijs is hierbij betrokken Geïndiceerde jeugdzorgvoorziening die intensieve ambulante gezinsbegeleiding biedt Instelling ter bevordering van een gezonde lichamelijke en psychosociale gezondheid van kinderen en jongeren. Binnen de JGZ zijn onder andere jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen werkzaam
78
Jeugdpreventiewerk (JPW)
Jeugdzorginstellingen Geïndiceerde jeugdzorg Gezinscoach
Leerplicht
Lokaal Educatieve Agenda (LEA)
Matchpoint Op de Rails
Opschaling van zorg Passend onderwijs
Plusvoorzieningen Preventieve jeugdzorg
Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC)
Risicoleerlingen
Startkwalificatie
Veldwerk Leerplicht
Voortijdig schoolverlaten (VSV)
Preventieve voorziening van Stichting Welzijn Lelystad gericht op het (sociaal) functioneren van de leerling binnen het onderwijs en het eigen netwerk Bieden geïndiceerde of preventieve zorg aan kinderen, jongeren en/of hun ouders Gespecialiseerde intensieve jeugdzorg waarvoor een indicatie van BJZ vereist is Preventieve voorziening van MDF gericht op de thuissituatie van de jongere ter voorkoming van afglijden tot ongewenst gedrag Geldt voor alle kinderen van vijf tot en met zestien jaar en is vastgelegd in de leerplichtwet. De leerplichtambtenaar is ingesteld voor het handhaven van de leerplichtwet Instrument voor gemeenten, schoolbesturen en overige partners om tot gezamenlijke afspraken te komen over het onderwijs- en jeugdbeleid Informatiecentrum over studie en beroep van ROC Flevoland Preventieve voorziening in het onderwijs voor leerlingen met gedragsproblemen met als doel terugkeer in het regulier onderwijs Uitbreiding of verzwaring van zorg bij complexe problematiek Maatwerk in het onderwijs. In het nieuwe stelsel van passend onderwijs krijgen scholen de plicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben Extra voorzieningen in het onderwijs voor overbelaste jongeren om vsv tegen te gaan Laagdrempelige, niet-geïndiceerde jeugdzorg om een escalatie van problematiek te voorkomen Ingesteld voor het voorkomen en bestrijden van vsv. In de RMC-wet is de meldingsplicht van scholen van voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar bij de woongemeente vastgelegd Leerlingen met psychosociale problematiek, zoals gedragsproblemen, aandachtsproblemen, angst of depressie. Ook verstaan we hieronder leerlingen die veelvuldig verzuimen en/of schoolleerproblemen hebben Minimale onderwijsniveau om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een havo/vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2 Preventieve voorziening van Stichting Welzijn waarbij onderzoek wordt gedaan naar leerlingen die in het VO dreigen uit te vallen door veelvuldig verzuim Zonder startkwalificatie de school verlaten
79
Zorg en Advies Team (ZAT)
Zorgcoördinatie
Zorgcoördinator Zorgcyclus
Zorgstructuur
Zorgprofessionals en scholen werken hierin samen om problemen van risicoleerlingen vroegtijdig te signaleren, te bespreken en passende hulp in te schakelen Op uitvoerend niveau samenstellen en in stand houden van een adequaat pakket van zorg, ook wel ‘casemanagement’ genoemd Coördineert de zorg voor leerlingen in het onderwijs De cyclus die een risicoleerling doorloopt vanaf het signaleren van problematiek tot de terugkoppeling van het aanbod aan de leerling De organisatie en afstemming van zorg aan (risico)leerling binnen of buiten het onderwijs
80
Bijlage 7: literatuurlijst Bestuursakkoord 2011-2015, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Rijk. Coalitieakkoord 2010-2014. Gemeente Lelystad, 2010. Concept Evaluatiedocument CJG 2010. Gemeente Lelystad, 2010. Deen, C. & Laan, M. (2010). Kwaliteit ZAT! Handreiking voor zorg- en adviesteams (ZAT’s) in het voortgezet onderwijs. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. Doeltreffendheid beleid voortijdig schoolverlaten. Gemeente Lelystad, 2007. Formatie leerplicht Lelystad, oktober 2010. Gemeente Lelystad, afdeling beleid. Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland (GAAF) 2006-2009. Provincie Flevoland, 2006. Jaarrapport Welzijn Lelystad 2007. Stichting Welzijn Lelystad, 2008. Jaarrapport Welzijn Lelystad 2009. Stichting Welzijn Lelystad, 2010. Jaarverslag Breakpoint 12+ 2009. Gemeente Lelystad, 2009. Jaarverslag GGD Flevoland 2008. Almere, 2008. Jaarverslag MDF 2009. Lelystad, 2009. Jaarverslag Op de Rails 2009/2010. Gemeente Lelystad, 2010. Jaarverslag RMC Flevoland 2006/2007. Lelystad, 2008. Jaarverslag RMC Flevoland 2008/2009. Lelystad, 2010. Junger-Tas, Steketee & Moll (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut Jongerenwerk in Lelystad. Rekenkamer Lelystad, 2009. Jongerenenquête 2009. Gemeente Lelystad, 2009. Kadernota gemeente Lelystad 2012-2015. Gemeente Lelystad, 2011. Kadernota LEA Samen werken aan onderwijs in Lelystad 2007-2010. Gemeente Lelystad, 2006.
81
Kadernota LEA Presteren met onderwijs 2011-2014. Gemeente Lelystad, 2010. Meerjaren Ontwikkeling Programma 2005-2009. Gemeente Lelystad, 2005. Meerjaren Ontwikkeling Programma 2010-2014. Gemeente Lelystad, 2010. Naar een effectiever jeugdbeleid. Herijking van het programma Jeugd Voorop. Gemeente Lelystad, 2007. Najaarsnota 2009. Gemeente Lelystad, 2009. Productenboek Welzijn Lelystad. Stichting Welzijn Lelystad, 2010. Programmabegroting 2007-2010. Gemeente Lelystad, 2007. Programmabegroting 2011-2014. Gemeente Lelystad, 2011. Programmaverantwoording 2007. Gemeente Lelystad, 2008. Programmaverantwoording 2008. Gemeente Lelystad, 2009. Programmaverantwoording 2009. Gemeente Lelystad, 2010. Programmaverantwoording 2010. Gemeente Lelystad, 2011. Rapportage Periodieke Gezondheidsonderzoeken. Rapport gemeente Lelystad 2009. JGZ Flevoland, 2009. Recidive onder jongeren in Lelystad. Integraal Toezicht Jeugdzaken, 2009. Speerpunten waarmaken. Tussentijdse evaluatie 2008 van de LEA 2007-2010. Gemeente Lelystad, 2008. Steketee, M., Mak, J. & Tierolf, B (2010). Kinderen in Tel, databoek 2010. Utrecht: Verweij-Jonker instituut. Tussenevaluatie pilot CJG. Gemeente Lelystad, 2009. Transitie van de jeugdzorg. Strategisch visiedocument, 8 februari 2011. G32. Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2011, provincie Flevoland. Uitwerkingsplan Centrum voor Jeugd en Gezin in Lelystad. Gemeente Lelystad, 2009.
82
Uitwerkingsplan Lelystadse Educatieve Agenda 2007-2010. Gemeente Lelystad, 2007. Verslag raadsbesluiten 5/7/2007, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 6/12/2007, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 27/3/2008, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 2/6/2008, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 9/4/2009, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 11/6/2009, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 13/10/2009, gemeente Lelystad. Verslag raadsbesluiten 9/11/2010, gemeente Lelystad. Visienota CJG. Gemeente Lelystad, 2009. Voetee, L., Eggebeen, A., van der Krogt, M., Place, S. & Wiggers, A. (2010). Kind centraal of cijfers centraal? Wat zeggen de wachtlijstcijfers over de prestaties in de jeugdzorg in de provincie Flevoland? Amsterdam: Randstedelijke Rekenkamer. Voorjaarsnota 2007. Gemeente Lelystad, 2007. Voorjaarsnota 2008. Gemeente Lelystad, 2008. Voorjaarsnota 2009. Gemeente Lelystad, 2009. Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2009). Vertrouwen in de school. Over uitval van ‘overbelaste’ jongeren. Zuidberg, M. & van der Hoeven, A. (2010). GAAF analyse 2008-2009. Lelystad: Axion.
83
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein Tegen achtergrond van decentralisatie beleid Hoofdrapport Quickscan
Rotterdam/Den Haag, 23 november 2011
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale In opdracht van de G32
Gezamenlijke rapportage van NICIS en Ecorys Ecorys:
NICIS:
Ahmed Hamdi
Koos van Dijken
Ivo Gijsberts
Tineke Lupi
Jenny Verheijen
Cees-Jan Pen
Etienne van Nuland Marjolein Peters Projectnummer: II24348
Rotterdam/Den Haag, 23 november 2011
Over Ecorys
Met ons werk willen we een zinvolle bijdrage leveren aan maatschappelijke thema’s. Wij bieden wereldwijd onderzoek, advies en projectmanagement en zijn gespecialiseerd in economische, maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling. We richten ons met name op complexe markt-, beleids- en managementvraagstukken en bieden opdrachtgevers in de publieke, private en not-forprofit sectoren een uniek perspectief en hoogwaardige oplossingen. We zijn trots op onze 80-jarige bedrijfsgeschiedenis. Onze belangrijkste werkgebieden zijn: economie en concurrentiekracht; regio’s, steden en vastgoed; energie en water; transport en mobiliteit; sociaal beleid, bestuur, onderwijs, en gezondheidszorg. Wij hechten grote waarde aan onze onafhankelijkheid, integriteit en samenwerkingspartners. Ecorys-medewerkers zijn betrokken experts met ruime ervaring in de academische wereld en adviespraktijk, die hun kennis en best practices binnen het bedrijf en met internationale samenwerkingspartners delen. Ecorys Nederland voert een actief MVO-beleid en heeft een ISO14001-certificaat, de internationaal erkende kwaliteitsstandaard voor milieumanagementsystemen. Wij hebben onze doelen op het gebied van duurzame bedrijfsvoering vertaald in ons bedrijfsbeleid en in praktische maatregelen, zoals het printen van onze documenten op FSC-gecertificeerd papier en het compenseren van onze CO2-voetafdruk.
ECORYS Nederland BV Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Nederland T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] K.v.K. nr. 24316726 W www.ecorys.nl
4
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Over Nicis Institute
Nicis Institute is het Maatschappelijk Top Instituut voor de steden en richt zich op grootstedelijke problematiek. Door het doen van wetenschappelijk onderzoek, het verspreiden van kennis en het opleiden van stedelijke professionals werkt Nicis Institute mee aan het ontwikkelen van kennis en kunde voor de stedelijke beleidspraktijk. Het verbeteren van de wijkaanpak maakt daar expliciet onderdeel van uit. Nicis Institute is één van de kennispartners voor WWI voor de krachtwijkenaanpak. De inhoudelijke focus van Nicis Institute ligt bij de economische en sociale kracht van steden, de wisselwerking daartussen en de manieren waarop die met beleid, investeringen en samenwerking gestuurd kunnen worden. Veel van de kennis die Nicis Institute bezit komt uit de eigen wetenschappelijk onderzoeksprogramma’s. Nicis Institute vertaalt de verworven kennis over stedelijke vraagstukken in praktische handvatten voor de stedelijke praktijk. De opleidingen, het onderzoek en de kennisdeling zijn binnen Nicis Institute rond zes thema’s georganiseerd. Dit zijn de thema’s Bestuur, Economie & Innovatie, Onderwijs & Arbeidsmarkt, Veiligheid, Welzijn & Integratie en Wonen. Het Kenniscentrum Grote Steden maakt sinds 1 januari 2007 deel uit van Nicis Institute. De afdeling Nicis Advies maakt praktische onderzoek- en adviesproducten voor de steden: trendstudies, meta-evaluaties, ex-ante beleidsevaluaties en ex-post beleidsevaluaties. Voor diverse steden zijn evaluaties verricht van de (kracht)wijkaanpak. Naast het leveren van concrete onderzoek- en adviesproducten wordt Nicis Institute regelmatig door derden gevraagd om als kritische partner een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en visievorming van onderdelen van stedelijk beleid.
Nicis Institute Laan van N.O. Indië 300 2593 CE Den Haag Postbus 90750 2509 LT Den Haag telefoon +31(0)70 344 09 66 fax +31(0)70 344 09 67 email
[email protected] www.nicis.nl
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
5
Voorwoord In het najaar van 2010 werden de contouren duidelijk van de grote bezuinigingsopgaven die het toen nieuwe kabinet zich stelde. Ook werden grote veranderingen in de taakverdeling tussen de overheden aangekondigd als het gaat om de directe dienstverlening aan burgers. Als kersverse, of opnieuw aangestelde wethouders met sociale portefeuilles vroegen we ons af wat dit allemaal zou gaan betekenen. Welke gevolgen de verschillende maatregelen zouden gaan krijgen voor de bewoners van onze steden, vooral voor gezinnen die met meerdere maatregelen te maken krijgen. Deze vraag is sindsdien bij ons als bestuurders van (middel)grote steden niet van tafel geweest. Als G32-stedennetwerk zochten we naar een manier om beter inzicht te krijgen in de gevolgen van die belangrijke veranderingen. We hebben daarom Nicis gevraagd om voor ons een verkenning te doen. Nicis heeft dit samen met Ecorys uitgevoerd. Het resultaat is een eerste stap. Het blijkt lastig te zijn om goed inzicht te krijgen in de mate waarin huishoudens daadwerkelijk te maken krijgen met verschillende beleidswijzigingen tegelijk, en vooral bij hoeveel gezinnen dat ook in hun gezinsinkomen duidelijk te merken zal zijn. Daarvoor ontbreekt het aan koppelingen tussen essentiële bestanden. Het rapport zet alle nieuwe maatregelen op een rijtje en geeft aan hoeveel mensen met elke maatregel te maken hebben. Het rapport schetst ook een beeld van wat er in huishoudens van verschillende samenstelling en met specifieke kenmerken kan gebeuren. Het zijn geen concreet bestaande huishoudens die worden beschreven, maar exemplarische voorbeelden van huishoudens zoals ze er uit zouden kunnen zien. Het is een zorgwekkend inzicht. Nicis en Ecorys geven ons een duidelijke boodschap mee: als we willen weten wat er de komende jaren gebeurt op het niveau van de huishoudens in onze steden, en als we willen weten waar dat binnen elke stad vooral neerslaat, dan zullen we een monitoring op moeten zetten die daar antwoord op geeft. In dit rapport worden verschillende mogelijkheden daartoe aangegeven. Als het onze ambitie is om daar landelijk inzicht in te krijgen, dan moeten we daar gezamenlijk afspraken over maken. In de praktijk beginnen de contouren van de veranderingen zich af te tekenen. Meer en meer krijgen we als bestuurders inzicht in wat sommige van onze meer kwetsbare burgers reeds ervaren en nog te wachten staat. En dan gaat het niet alleen om de mensen die we als cliënt bij onze sociale diensten, bij de Centra voor Jeugd en Gezin of bij de WMO-loketten tegenkomen. Ook mensen die werken en daarmee een gezin onderhouden krijgen te maken met effecten op hun inkomen. En wat zorgwekkend is: hebben de bewoners van onze steden wel al inzicht in hetgeen waar zij precies rekening mee moeten houden? Als bestuurders vragen we ons bovendien af welke impact de economische recessie, en de bezuinigingen van de overheid, op de wat langere termijn zullen hebben op de leefbaarheid in onze kwetsbare wijken. Voor de G32 vormt dit rapport een begin. We willen het inzicht in de situatie van onze bewoners beter ontwikkelen, mogelijk negatieve gevolgen helpen opvangen en liever nog voorkomen. Daarom willen we niet alleen kunnen volgen wat de effecten zijn van huidige beleidswijzigingen, maar verwachten we van het rijk dat bij beleidswijzigingen op een gedegen manier vooraf in beeld wordt gebracht wat de gevolgen zullen zijn voor specifieke groepen burgers in het land. Aan zo’n beleidsimpact meting vooraf zal elke bestuurder en elke volksvertegenwoordiger zich willen committeren. Wij pakken, samen met het rijk, die handschoen graag op. Hubert Bruls Burgemeester gemeente Venlo, voorzitter van het G32-stedennetwerk Corrie Noom Wethouder gemeente Zaanstad, voorzitter van de sociale pijler van het G32-stedennetwerk Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
7
8
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
1. Inleiding Achtergrond De decentralisatie van beleid naar gemeenten (Werken naar Vermogen, jeugdzorg, delen van de AWBZ-zorg) en de bezuinigingen die doorgevoerd moeten worden op allerlei beleidsterreinen houden het gevaar in dat effecten voor bepaalde doelgroepen op negatieve wijze zullen cumuleren. Op dit moment ontbreekt bij de steden inzicht in de mogelijke stapeling van negatieve effecten onder hun burgers en hoe zij hier in hun beleidsontwikkeling rekening mee kunnen houden. De wethouders in de G32 steden geven aan dringend behoefte te hebben aan inzichten over de 1
mogelijke stapelingseffecten bij bepaalde doelgroepen onder hun burgers . De G32 hebben NICIS gevraagd dit inzicht te bieden. NICIS heeft dit onderzoek – in de vorm van een quickscan - samen met economisch onderzoeks- en adviesbureau Ecorys uitgevoerd. Doel van de quickscan Het is van belang om inzicht te krijgen in de mate waarin op huishoudniveau sprake kan zijn van stapeling van effecten op het inkomen door de verschillende voorgenomen beleidsmaatregelen. Daarbij moeten enkele pragmatische keuzes gemaakt worden in het aantal huishoudtypes dat onderscheiden kan worden omdat in wezen elk huishouden uniek is qua kenmerken, samenstelling, mogelijkheden om zich aan te passen, en gebruik van overheidsvoorzieningen. Als deze pragmatische keuze is gemaakt, is het van belang om inzicht te krijgen in het aantal huishoudens waarbij grote stapelingseffecten zouden kunnen optreden. Zijn het enkele gevallen per grote gemeente of honderden/duizenden huishoudens. De omvang van het mogelijke maatschappelijke probleem en het beleidsantwoord is mede afhankelijk van het aantal getroffen huishoudens. De quick scan kan ook gebruikt worden als een nulmeting. Daarom wordt in de quick scan ook ingegaan op de mogelijkheden om de komende jaren de effecten te meten en te monitoren. Onderzoeksopzet Om de stapelingseffecten te kunnen bepalen is het van belang om inzicht te hebben in de bezuinigingen per regeling, de invloed op inkomens van huishoudens en de mate van overlap van regelingen bij huishoudens (hoeveel huishoudens zijn er per combinatie/overlap van regelingen). Om de mate van overlap van regelingen te bepalen, lijkt de koppeling van de bestanden van de verschillende regelingen in theorie de beste aanpak. Uit de voorfase van dit onderzoek is echter gebleken dat dit in de praktijk geen realistische mogelijkheid is vanwege de bescherming van persoonsgegevens, de spreiding van bestanden over verschillende organisaties (gemeenten. UWV, belastingdienst, zorgkantoren) en de beperkte doorlooptijd van de studie. Daarom is gekozen voor een quickscan aanpak die er op is gericht om als een nulmeting een eerste inzicht op de hoofdlijnen van stapelingseffecten te kunnen geven. Hiertoe hebben we gebruik gemaakt van beschikbare gegevens op landelijk niveau en van reeds uitgevoerde analyses door verschillende 2
gemeenten. Ook is met een aantal G32 gemeenten contact opgenomen . De nadruk van de quickscan / nulmeting ligt op de effecten op de inkomens van huishoudens. Naast directe financiële effecten zijn ook andere (maatschappelijk en gedrags)effecten te verwachten. Waar mogelijk zijn deze kwalitatief beschreven. De quickscan is gericht op: •
de beschrijving van de voorgenomen inhoudelijke en organisatorische wijzigingen;
•
het aantal mensen/huishoudens in de G32 dat gebruik maakt van de diverse regelingen;
•
de inkomenseffecten voor een aantal exemplarische huishoudens waar sprake is van stapeling;
•
methoden en instrumenten om de stapelingseffecten te meten en te monitoren.
In de voorliggende rapportage behandelen we deze onderdelen achtereenvolgens. Deze hoofdrapportage is bewust beknopt gehouden ten behoeve van het overzicht en de leesbaarheid. 1 2
Bron notitie NICIS: Onderzoek Stapelingseffecten Gemeente Deventer, Gemeente Enschede, Gemeente Zaanstad, Gemeente Helmond en Gemeente Haarlemmermeer.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
9
In het bijbehorende achtergrondrapport is een uitgebreide uitwerking van de resultaten opgenomen inclusief cijfermatige gegevens en een overzicht van de geraadpleegde literatuur. In de tekst van de volgende paragrafen verwijzen we naar de verschillende hoofdstukken van het achtergrondrapport. In de bijlage van het voorliggende hoofdrapport is voor zeven verschillende huishoudtypen een uitgebreide analyse opgenomen van de verwachte stapelingseffecten. Samenvatting belangrijkste uitkomsten De belangrijkste uitkomst van de uitgevoerde studie is dat de voorgenomen bezuinigingen veel huishoudens direct of indirect (in de portemonnee) zullen raken. De effecten per huishoudenstype zijn divers. De grootste effecten zijn te verwachten bij huishoudens met lage inkomens die afhankelijk zijn van een of meerdere uitkeringen, bij huishoudens die te maken hebben met multiproblematiek en bij werkende minima met kinderen die ook gebruik moeten maken van zorgen welzijnsvoorzieningen. Huishoudens welke afhankelijk zijn van een uitkering en daarnaast extra zorgkosten hebben, zijn extra kwetsbaar. Zij krijgen te maken met de wijzigingen in de Wajong, WSW, AWBZ, WMO en Jeugdzorg, hogere zorgpremies, met grotere eigen bijdragen, pakketversoberingen en lagere zorgtoeslagen. Ook zijn er stapelingseffecten te verwachten bij werkenden en met name “werkende armen”. Deze groep krijgt te maken met de bezuiniging op de kinderopvang, hogere premies en eigen risico’s voor de ziektekostenverzekering en met een verlaging van de inkomensnormering tot 110%, waardoor minder gebruik kan worden gemaakt van lokale inkomensondersteunende regelingen. Naast de inkomenseffecten zijn er ook de nodige gedragseffecten te verwachten. Aan de ene kant worden mensen gestimuleerd tot het verrichten van betaald werk. Tegelijkertijd zijn andere belangrijke verwachte gedragseffecten het juist stoppen met werken (vooral part-time werk en bijbaantjes van jongeren) of het verhuizen van gezinsleden om zo als gezin geen uitkering te verliezen door de invoering van de huishoudtoets. Ook het verminderd afnemen van (de benodigde) zorg als reactie op hogere eigen bijdragen is een verwacht gedragseffect.
2. Overzicht regelingen en beleidswijzigingen Deze paragraaf geeft een kort overzicht van de regelingen die zijn meegenomen in het onderzoek en de belangrijkste voorgenomen beleidswijzigingen. De onderstaande tabel geeft inzicht in de geselecteerde regelingen en de voorgenomen bezuinigingen zoals deze zijn weergegeven in het regeerakkoord van de VVD en het CDA. De wijzigingen en bezuinigingen worden ingevoerd op verschillende tijdstippen en er zijn verschillende tijdpaden voordat de bezuiniging zijn volledige structurele effect heeft bereikt. In de onderstaande tabel is de structurele bezuiniging opgenomen die uiteindelijk door het kabinet wordt nagestreefd. Hier worden alleen de wijzigingen weergegeven die invloed hebben op het inkomen van huishoudens of wijzigingen die invloed hebben op het takenpakket van de gemeenten. De totale bezuinigingen zijn dus breder dan hieronder weergegeven. In hoofdstuk 2 van het achtergrondrapport zijn de voorgenomen wijzigingen en bezuinigingen uitgebreid beschreven.
10
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Tabel.1 – Overzicht voorgenomen beleidswijzigingen met invloed op huishoudensinkomen en organisatorische veranderingen van invloed op gemeenten. Bezuiniging (mln. € ) a)
Regeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) - Scheiden wonen en zorg - Revalidatiezorg naar de Zvw - Functies dagbesteding en begeleiding naar de WMO - Vermogensinkomensbijtelling AWBZ - Beperken doelgroep AWBZ
300 50 140 80 250
Wet Werk en Bijstand (WWB) - Maatregelen WWB w.o. invoering huishoudenstoets b) - Normeren lokaal inkomensbeleid
100 40
Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong) - Beperken Wajong tot volledig en duurzaam arbeidsongeschikten - Verlagen uitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten
900 <10
Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) - Beperken nieuwe instroom WSW tot beschutte arbeid
650
Jeugdzorg - Eigen bijdrage Jeugdzorg breed
70
Overige regelingen en toeslagen
-
Algemene heffingskorting in referentieminimumloon afbouwen in 20 jaar Aanpassen kinderopvangtoeslag Maatregelen kind gebonden budget Vermogenstoets kind gebonden budget Niet exporteren kinderbijslag buiten de EU Bevriezen doelgroep zorgtoeslag Vermogenstoets zorgtoeslag Eigen bijdrage GGZ Zelf betalen no-show GGZ Sociaal leenstelsel inburgering
1.000 200 230 20 10 2.900 170 40 20 10
a)
Structurele bezuiniging zoals weergegeven in het regeerakkoord VVD-CDA.
b)
Het principe van het toetsen op het huishoudinkomen zal, naast de WWB, ook worden gehanteerd bij de
bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag en collectieve ziektekostenverzekering.
Om de cumulatie van inkomenseffecten te verzachten voor kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld chronische zieken, gehandicapten en ouderen wordt de bijzondere bijstand geïntensiveerd met € 90 miljoen structureel (septembercirculaire 2011). De middelen worden toegevoegd aan de algemene uitkering en verdeeld via de maatstaven bijstandsontvangers en huishoudens met laag inkomen (drempel). Organisatorische veranderingen De organisatorische veranderingen leiden er vooral toe dat gemeenten een grotere rol krijgen bij de uitvoering van verschillende regelingen. Zo gaan de functies dagbesteding en begeleiding vanuit de AWBZ naar de WMO. Dit betekent dat de gemeenten hier verantwoordelijk voor worden. Ook de uitvoering van de vrijwillige Jeugdhulpverlening, Jeugdbescherming en Jeugd reclassering, Jeugd GGZ, langdurige jeugd GGZ en Jeugd met een lichtverstandelijke beperking gaat naar de gemeenten. Daarnaast zullen de gemeenten de nieuwe Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) uitvoeren. Deze wet vervangt (delen van) de WIJ, Wajong, WSW en WWB. De decentralisatie en de overdracht van beleid naar gemeenten houdt de belofte in zich dat het beleid doelmatiger en effectiever uitgevoerd kan gaan worden. Dit beoogde effect kan alleen optreden als de gemeenten beleid mogen integreren, schotten mogen doorbreken, beleidsvrijheid krijgen en geen gedetailleerde uitvoeringsbepalingen van het rijk of de provincie krijgen opgelegd. Een verandering waar gemeenten niet bij betrokken zijn is dat in plaats van de zorgkantoren de zorgverzekeraars de AWBZ uitvoeren.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
11
Figuur 1 op de volgende pagina geeft een overzicht van de tijdslijn waarin de verschillende inhoudelijke en organisatorische veranderingen zijn voorzien. Figuur 2 geeft een overzicht van de organisatorische veranderingen.3.
3. Deelnemers aan regelingen Deze paragraaf geeft een overzicht van het aantal deelnemers van de verschillende regelingen binnen de G32, G4 en totaal in Nederland. Hoofdstuk 3 in het achtergrondrapport bevat een uitgebreide beschrijving van het aantal deelnemers aan de verschillende regelingen. Voor een deel is het aantal gebruikers van de verschillende regelingen in de G32 gemeenten bekend en voor ene deel moet het aantal geraamd worden. Tabel.2 – Aantal inwoners dat gebruik maakt van regelingen (afgerond op duizendtallen) G32 Regeling
G4
Nederland
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en WMO (AWBZ/WMO) *
221.000
115.000
875.000
Kinderopvang (huishoudens) *
135.000
70.000
533.000
Kinderopvang (kinderen) *
208.000
108.000
822.000
Wet Werk en Bijstand (WWB)
101.000
99.000
313.000
Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong)
60.000
65.000
204.000
Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)
30.000
9.000
103.000
Overheveling AWBZ naar WMO
57.000
30.000
224.000
Inperking PGB
33.000
17.000
131.000
WIJ
16.000
5.000
44.000
Niet-thuiswonenden Jeugdzorg – inclusief pleegzorg * Niet-thuiswonenden Jeugdzorg – exclusief pleegzorg *
11.000 5.000
6.000 3.000
43.000 21.000
* = geraamd: De aantallen voor de individuele gemeenten en totalen voor de G32 en G4 zijn geraamd op basis van de landelijke cijfers en het bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
Op basis van het aandeel in de bevolkingsomvang lijkten de effecten van de voorgenomen maatregelen zich meer dan evenredig in de G32 gemeenten voor te doen. Het totaal aantal inwoners van de G32 bedraagt ruim 25% van de Nederlandse bevolking. Het aandeel deelnemers aan de verschillende regelingen in de G32 gemeenten ligt echter substantieel hoger. Zo bedraagt het aandeel deelnemers aan de WIJ in de G32 ruim 36% van de landelijke totaal, van de WWB 32% van het landelijk totaal en voor de WSW en Wajong circa 29% van het landelijk totaal. Voor de AWBZ/WMO, Jeugdzorg en Kinderopvang beschikken we niet over gemeentelijke cijfers.
12
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Figuur 1. Tijdslijn veranderingen (verwachtingen oktober 2011)
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Figuur 2. Overzicht huidige en toekomstige organisatie van wetten en regelingen Huidige organisatievormen
Toekomstige organisatievormen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
4. Effecten beleidswijzigingen voor huishoudens Deze paragraaf behandelt hoe de verschillende voorgestelde beleidswijzigingen uitwerken op huishoudniveau. Het ministerie van VWS heeft een verkenning uitgevoerd naar de cumulatieve effecten van het regeerakkoord en verschillende gemeentes hebben onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren naar de consequenties van bezuinigingen en de gevolgen voor het huishoudinkomen en andere consequenties en verwachte aanpassingen. Voorbeelden zijn Enschede, Almelo, Amsterdam, Helmond, Rotterdam, Tilburg en Nijmegen. Op basis van deze studies onderscheiden wij zeven huishoudtypes waar de verschillende beleidswijzigingen in grote mate cumuleren. 1. Gezinnen afhankelijk van de WWB met volwassen inwonende kinderen die te maken krijgen met de introductie van de toets op huishoudinkomen (toets op huishoudinkomen) 2. Ouders met kinderen met een licht verstandelijke handicap 3. Ouders met kinderen met psychische en gedragsproblematiek 4. Ouders met arbeidsongeschikte kinderen 5. Gezinnen met hoge zorgkosten 6. Werkende ouders met jonge kinderen 7. Gezinnen met inburgeraars Voor elk van deze groepen is geïnventariseerd welke voorgenomen maatregelen een inkomenseffect hebben, hoeveel mensen op dit moment gebruik maken van de voorzieningen en wat de verwachte neveneffecten zijn. Een uitgebreide uitwerking van de verschillende typen huishoudens is opgenomen in de bijlage van dit rapport. Diverse effecten De effecten per huishoudenstype zijn divers. De grootste effecten zijn te verwachten bij huishoudens met lage inkomens die afhankelijk zijn van een of meerdere bijstandsuitkeringen, bij werkende minima met kinderen die ook gebruik moeten maken van zorg- en welzijnsvoorzieningen 3
en bij huishoudens die te maken hebben met multiproblematiek . Naast directe effecten op het binnenkomende inkomen zijn er ook effecten op de uitgaven/kosten voor gezinnen. Te denken valt dan aan extra of hogere eigenbijdragen bij verschillende regelingen of lagere zorg-, kind- of huurtoeslagen. Hierdoor neemt het totale inkomen niet direct af, maar het vrij besteedbare inkomen of de kwaliteit van het bestaan wel. Gedragseffecten De invloed op het inkomen of de kwaliteit van bestaan is mede afhankelijk van gedragseffecten. Zo kunnen mensen een baan verwerven met een hoger inkomen dan voorheen de uitkering, kunnen in een goedkopere woning gaan wonen of vanwege de hogere eigen bijdragen afzien van zorg. De verwachte gedragseffecten kunnen zeer divers zijn. Dit geldt met name voor de invoering van de huishoudtoets. Deze toets zal in een deel van de gevallen leiden tot het eerder op zoek gaan en accepteren van werk. In andere gevallen zal het juist leiden tot het stoppen met werken (vooral bijbaantjes) om zo te voorkomen dat uitkeringen van (gezinsleden) worden verlaagd. Ook zal het er toe leiden dat inwonende volwassen jongeren (met werk of uitkering) eerder op zichzelf gaan wonen om zo te voorkomen dat hun eigen uitkering of die van gezinsleden worden verlaagd. Het is tenslotte ook aannemelijk dat fraude zal optreden, waarbij personen aangeven elders te wonen om zo uitkeringen te kunnen behouden. Effecten op inkomen en koopkracht Veel van de voorgenomen maatregelen gaan de huishoudens in de portemonnee raken, direct dan wel indirect. Door de introductie van de toets op huishoudinkomen wordt het aantal nieuwe 3
Uit de studie van Astri/Meccano (2011) blijkt dat ruim 360.000 personen in Nederland te kampen hebben met multiproblematiek.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
15
uitkeringen beperkt. In een kleiner aantal gevallen, het ministerie van SZW heeft dit berekend op 18.000 huishoudens leidt de invoering van de huishoudtoets tot het intrekken van uitkeringen omdat het inkomen van inwonende jongeren als onderdeel van het gezinsinkomen wordt gezien. In een veel groter aantal gevallen is er sprake van koopkrachtverlies, omdat AWBZ zorg wegvalt of 4
hogere eigen bijdrages (Jeugdzorg) betaald moeten worden of PGB’s wegvallen . Het zijn met name de huishoudens met extra zorgkosten welke hiervan de dupe worden. Exacte berekeningen van het volume aan getroffen huishoudens zijn niet te maken. Huishoudens met uitkering en hoge zorgkosten extra kwetsbaar Huishoudens welke afhankelijk zijn van een uitkering en daarnaast extra zorgkosten hebben, zijn extra kwetsbaar. Zij krijgen te maken met de wijzigingen in de Wajong, WSW, AWBZ, WMO en Jeugdzorg, hogere zorgpremies, met grotere eigen bijdragen, pakketversoberingen en lagere zorgtoeslagen. Deze groep is daardoor extra gevoelig voor stapeling en kunnen onder het bestaansminimum komen, en dit kan dan weer doorwerken naar andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals de schuldhulpverlening en het gemeentelijk armoedebeleid. Ook stapelingseffecten bij werkenden en met name “ werkende armen” Gemeenten dienen zich niet alleen te concentreren op die huishoudens welke afhankelijk zijn van een uitkering. Ook de groep die nu net boven het minimuminkomen uitkomt - de zogenaamde werkende armen - dient in de gaten gehouden te worden. Alhoewel deze groep niet geraakt wordt door bezuinigingen op uitkeringen, krijgen zij wel te maken met twee generieke maatregelen, namelijk de bezuiniging op de kinderopvang en hogere premies en eigen risico’s voor de ziektekostenverzekering. Ten eerste wordt de kinderopvangtoeslag beperkt, met alleen een toeslag op basis van het aantal gewerkte uren en een beperking van de kinderopvangtoeslag voor de hoge en middeninkomens. Op basis van gegevens van het NIBUD is becijferd dat ouders die gebruik maken van de kinderopvang er maandelijks flink op achteruit gaan. Het verschil tussen wel of geen kinderopvang kan oplopen tot ruim € 100 per maand. Ten tweede gaan de premies voor de ziektekostenverzekering omhoog, stijgt het maximale eigen risico en worden Wtcg-tegemoetkomingen alleen nog uitgekeerd tot een bepaalde inkomensgrens (€ 31.200). Het NIBUD heeft koopkrachtmutaties uitgerekend voor verschillende type huishoudens 5
in het geval van lage ziektekosten en hoge ziektekosten . Het blijkt dat in 2012 alle huishoudens erop achteruitgaan. Hogere inkomens met extra zorg leveren meer in dan de lagere inkomens. Dit komt aan de ene kant door het wegvallen van de Wtcg-vergoeding en aan de andere kant door de verandering in de inkomensafhankelijke premie voor de zorgverzekering. Deze premie wordt duurder voor de hogere inkomens en goedkoper voor de lagere inkomens. Daarnaast ontvangen een aantal huishoudens een lagere zorgtoeslag. Daarnaast kunnen huishoudens in deze groep ook te maken krijgen met de verlaging van de inkomensnormering van 120%/110% naar 110%, waardoor ze minder gebruik kunnen maken van lokale inkomensondersteunende regelingen. Een huishouden net boven het minimuminkomen met kleine kinderen tussen de 0 en 4 jaar en hoge zorgkosten wordt extra kwetsbaar. Deze groep kan ook te maken krijgen met hogere kosten kinderopvang, lagere huurtoeslagen en stijgende huren en woonlasten.
4 5
16
Bijvoorbeeld bij het betaald verzorgen van familieleden. NIBUD, Koopkrachtberekeningen voor huishoudens met extra zorgkosten naar aanleiding van de Miljoenennota 2012 (16 september 2011).
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Inburgeraars De regering is van plan om inburgeraars zelf te laten betalen voor hun inburgering. Wanneer vreemdelingen niet zelf kunnen betalen voor het inburgeringstraject kunnen zij gebruik maken van een sociaal leenstelsel. Het niet voldoen aan de inburgeringsplicht leidt – met uitzondering van bijzondere omstandigheden – tot intrekking van de verblijfsvergunning. De totale kosten voor het inburgeringstraject verschillen van persoon tot persoon. De kosten voor het centrale examen die in de toekomst door de inburgeraar worden gedragen bedragen, op dit moment €230, zijn in de meeste gevallen een fractie van de totale kosten. Voor inburgeraars kan de wijziging leiden tot hogere schulden en schuldproblemen. Het onduidelijk wat de mogelijke effecten van de wijziging zijn voor gemeenten, aangezien de integrale tekst van de wetsvoorstel niet publiek is. Gemeenten wijzen erop dat het weghalen van de inburgeringstaak enerzijds leidt tot het uit het zicht raken van inburgeraars en anderzijds tot vernietiging van investeringen in een duurzaam integratie- en 6
Inburgeringbeleid van de laatste jaren .
5. Instrumenten en methoden voor monitoring effecten Er staan de steden diverse mogelijkheden ter beschikking om de effecten van stapeling in kaart te brengen en om de toekomstige ontwikkelingen te monitoren. Daarbij is het beleidsmatig vooral van belang om inzicht te hebben in het aantal huishoudens. Betreft het slechts enkele gevallen of zijn de aantallen aanzienlijk. In het eerste geval kunnen hardheidsclausules een oplossing zijn, terwijl in het tweede geval de beleidsreactie veel minder eenvoudig is. Koppeling van bestanden Het is verstandig om de bestanden van de gemeente zelf op korte termijn te koppelen omdat deze koppeling als een eigen nulmeting een belangrijke rol kan vervullen in het monitoren van de effecten van stapeling voor burgers en huishoudens. Enkele G32-steden hebben al eerste stappen gezet (o.a. Deventer, Enschede en Tilburg). Uit de analyse van de gemeente Enschede blijkt dat voor 200 tot 400 huishoudens de invoering van de huishoudtoets direct leidt tot een inkomenseffect (0,3 tot 0,5% van het totale aantal huishoudens in Enschede). Uit de analyse van Tilburg blijkt dat circa 700 huishoudens er in koopkracht op achteruit gaan door de invoering van de huishoudtoets. Uit een eerste analyse door de gemeente Deventer blijkt dat in de huidige situatie circa 10 procent van de huishoudens met een WWB uitkering ook gebruik maken van de WMO. Als gevolg van het overbrengen van de begeleiding van de AWBZ naar de WMO zal deze overlap in de toekomst in ieder geval hoger liggen. Vanwege de vervuiling in bestanden, het ontbreken van een koppelingsvariabele in sommige bestanden, de privacybescherming, de relatief kleine groepen personen en huishoudens die met een aanzienlijke stapeling te maken hebben, en de hoeveelheid werk die het vergt, is het maken van koppelingen met bestanden van andere instanties (zorgkantoren, UWV, provincie) niet aan te raden. De verkregen inzichten zullen bovendien veelal betrekking op het (verre) verleden en hebben onvoldoende zeggingskracht voor de toekomst. Maak actief gebruik van het Inlichtingenbureau en bestaande instrumenten De gemeenten kunnen Stichting Inlichtingenbureau gebruiken om voor zelf gedefinieerde exemplarische huishoudens in het kader van de stapeling de kenmerken van de huishoudens (inkomen, gebruik regelingen) en hun aantal in kaart te laten brengen. Men kan ook gebruik maken – en sommige gemeenten doen dat ook – van de Minimum Effectrapportage van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) of van rekenprogramma LOKOSIM van het Centrum voor Onderzoek en Economie van Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. De
6
Brief van de G32 aan de minister van BZK d.d. 6 juli 2011
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
17
Minimum Effectrapportage van het NIBUD brengt de gevolgen van bezuinigingen op het huishoudbudget van huishoudens met een laag inkomen in beeld. Terwijl LOKOSIM een rekenmodel is waarmee gemeenten het inkomensverlies van landelijke en eigen maatregelen op het gebied van inkomensondersteuning en armoedebeleid in kaart kunnen brengen. Zorg voor voldoende aandacht voor de steden in landelijke onderzoeken Het Sociaal Cultureel Planbureau brengt – in samenwerking met TNO, UWV en CBS - halverwege volgend jaar een nieuwe monitor ‘Beperkt aan het Werk’ uit. De steden kunnen er bij het SCP op aandringen dat in voldoende mate aandacht besteed gaat worden aan de situatie in de steden en dat ook op stadsniveau of voor groepen steden (G4, G32) gerapporteerd gaat worden. Onderzoek of gebruik gemaakt kan worden van het Sociaal Statistisch Bestand Het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) bestaat uit meer dan veertig onderling gekoppelde registers (GBA, UWV, Belastingdienst, Informatie Beheergroep, zorginstellingen e.d.) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarin demografische, sociaal-culturele en sociaaleconomische gegevens zijn opgenomen. Op basis van het burgerservicenummer of informatie over leeftijd, geslacht en huisadres worden de verschillende databestanden aan elkaar gekoppeld. Vanwege de privacy worden deze direct identificerende kenmerken bij koppeling vervangen door een intern persoonsidentificatienummer. Alle personen in Nederland zijn individueel in het bestand opgenomen zodat in de tijd de dynamiek van kleine groepen mensen in steden en regio’s geanalyseerd kan worden. Door de gedetailleerdheid en omvang van de informatie kan met behulp het SSB de groep sociaal-zwakke huishoudens onder de bevolking in beeld gebracht worden. Het is ook mogelijk om te kijken naar de verspreiding over Nederland van bijvoorbeeld Wajong’ers of bijstandsmoeders. Met enige bewerking kan het gebruik van inkomensregelingen onder bevolkingsgroepen geanalyseerd worden. Het SSB onderscheidt geen standaard huishoudenstypen, maar door koppeling van de bestanden zijn deze door onderzoekers die gebruik maken van het SSB wel samen te stellen. Zo kan vastgesteld worden hoeveel mensen in Nederland getroffen zouden worden door beleidswijzigingen en landelijke bezuinigingen. Het exacte inkomenseffect kan daarbij niet worden bepaald omdat het SSB niet over volledige inkomensgegevens per huishouden of hoofd van de bevolking beschikt. Medewerkers van universiteiten, planbureaus en gecertificeerde onderzoeksbureaus kunnen de beschikbare gegevens in het SSB zelf analyseren. Hieraan zijn echter strenge voorwaarden en aanzienlijke kosten verbonden. De G32-steden kunnen de handen ineen slaan en door de eigen onderzoeksbureaus of door ingeschakelde onderzoeksbureaus analyses op het SSB laten verrichten. Het is eveneens mogelijk om een opdracht te formuleren voor het Centrum voor Beleidsstatistiek van het CBS. Ook hieraan zijn kosten verbonden. Monitoring De steden kunnen ook met behulp van de eigen gekoppelde bestanden en hun eigen stadsenquêtes en burgerpanels de vinger aan de pols houden en de komende maanden alert zijn op het optreden van stapelingseffecten en de daaruit voortvloeiende positieve en negatieve gedragseffecten. Een bijzonder initiatief is het early warning systeem dat de gemeente Almere in samenspraak met de rijksoverheid aan het ontwikkelen is. Het doel van het early warning systeem is om vroegtijdig problemen van huishoudens te signaleren zodat maatregelen genomen kunnen worden om grootstedelijke problemen voor te kunnen zijn. Het early warning systeem moet een monitorsysteem worden waarin (traditionele) indicatoren, zoals inkomen, opleiding en werkloosheid, worden gekoppeld aan (meet)gegevens uit de ‘haarvaten’ van wijken, zoals bijvoorbeeld huurachterstanden, zorgconsumptie en schuldenposities. Het signaleringssysteem is 18
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
erop gericht om te voorkomen dat problemen van individuele huishoudens, woning, portiek buurt overstijgende gevolgen krijgen. De overige G32-steden kunnen onderzoeken of zij kunnen profiteren van de ontwikkeling van het early warning systeem in Almere.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
19
Bijlage. Effecten beleidswijzigingen voor huishoudens
Inleiding Deze bijlage gaat in op hoe de verschillende voorgestelde beleidswijzigingen uitwerken op huishoudniveau. Het ministerie van VWS heeft een verkenning uitgevoerd naar de cumulatieve effecten van het regeerakkoord, Divosa heeft de effecten laten uitrekenen van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmark, NIBUD heeft de koopkrachteffecten geraamd voor huishoudens met extra zorgkosten van de aangekondigde maatregelen in de Miljoenennota 2012 en verschillende gemeentes hebben onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren naar de consequenties van bezuinigingen en de gevolgen voor het huishoudinkomen en andere consequenties en verwachte aanpassingen. Voorbeelden zijn Enschede, Almelo, Amsterdam, Helmond, Rotterdam, Tilburg en Nijmegen. Hoofdstuk 4 van het achtergrondrapport geeft een overzicht van de casestudies welke wij gebruikt hebben bij het opstellen van deze rapportage. Op basis van deze studies hebben wij zeven huishoudtypes geïdentificeerd waar de verschillende beleidswijzigingen in grote mate cumuleren. 1. Gezinnen afhankelijk van de WWB met volwassen inwonende kinderen die te maken krijgen met de introductie van de toets op huishoudinkomen 2. Ouders met kinderen met een licht verstandelijke handicap 3. Ouders met kinderen met psychische en gedragsproblematiek 4. Ouders met arbeidsongeschikte kinderen 5. Werkende ouders met jonge kinderen 6. Gezinnen met hoge zorgkosten 7. Gezinnen met inburgeraars. In workshops met gemeentes hebben wij getoetst of deze selectie overeenstemt met de praktijk 7
waar gemeentes tegen aanlopen in hun voorbereiding op de nieuwe wetswijzigingen . Voor elk van deze groepen wordt in dit hoofdstuk kort beschreven welke maatregelen ingevoerd gaan worden, hoeveel mensen op dit moment gebruik maken van de voorzieningen en wat de verwachte neveneffecten zijn. We gaan hierbij in op zowel inkomenseffecten als verwachte gedragseffecten. Onderdeel van hoofdstuk 3 van het achtergrondrapport is een statistisch overzicht op basis waarvan we de verschillende groepen deels hebben gekwantificeerd. Het is daarnaast belangrijk te realiseren dat de effecten van generieke maatregelen, zoals hogere zorgpremies en pakketversoberingen en aanpassingen in de huur- en zorgtoeslagen niet zijn meegenomen. 1. Toets op huishoudens inkomen Gezinnen afhankelijk van de WWB met volwassen inwonende kinderen die te maken krijgen met de introductie van de toets op huishoudinkomen In de WWB, welke per 1 januari 2012 wordt gewijzigd, wordt de bijstand voor inwonende afgeschaft en wordt de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Inkomens van volwassen inwonende kinderen worden voortaan meegeteld bij het bepalen van recht op bijstand en voor deze inwonende kinderen vervalt het zelfstandig recht op bijstand.
7
Workshop met de gemeente Enschede op 16 September en de gemeente Zaandam op 20 September.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
21
De maatregel is bedoeld om (gezonde) kinderen met een eigen uitkering die zonder werk zijn, maar ook geen opleiding volgen te activeren. De huishoudens kunnen er tientallen procenten in inkomen op achteruit gaan. De maatregel is ook van invloed op thuiswonende kinderen met een geestelijke of lichamelijke handicap. Deze kinderen hebben daarnaast ook te maken met de bezuinigingen op de WSW. Het zal moeilijker voor hen worden om in te stromen in de WSW en een indicatie voor een beschutte werkplek te verkrijgen. De Gemeente Enschede heeft een aantal casussen uitgewerkt waarin de huidige situatie wordt vergeleken met de verwachte situatie. Neem het echtpaar Jansen dat een bijstandsuitkering ontvangt en twee inwonende kinderen heeft van respectievelijk 21 en 24 jaar. Beide kinderen ontvangen een WIJ-uitkering. In de huidige situatie heeft het echtpaar Jansen een WWB uitkering voor echtpaar met medebewoners van € 1.182 plus tweemaal een WIJ-uitkering van € 657, wat het huishoudinkomen op € 2.496 brengt. In de verwachte situatie vervalt de WIJ-uitkering van de inwonende kinderen en valt het gezin terug op het nieuwe normbedrag van €1.314, oftewel een inkomensachteruitgang van 47%. Er zijn ook situaties denkbaar waar de invoering van de toets op huishoudinkomen gaat leiden tot een situatie waar inwonende kinderen met (bij-)baantjes de ouders gaan onderhouden. Neem het echtpaar Mulder met vier kinderen, waarvan drie boven de 18 jaar en een kind van 12 op het voortgezet onderwijs. De vier kinderen wonen allen thuis. Het echtpaar heeft , heeft na het ontslag van de man vier jaar geleden een WWB-uitkering van € 1.182 voor een echtpaar met medebewoners. De oudste kinderen van 18, 22 en 23 jaar hebben allemaal inkomen uit (bij)baantjes. De 18- en 23-jarige gaan nog naar school, de 22-jarige heeft een WIJ-uitkering aangevraagd. De kinderen hebben respectievelijk € 400, € 400 en € 900 per maand aan netto inkomsten. Doordat het inkomen van de kinderen met de aanvullende WIJ van € 257 (normbedrag van € 657 - € 400 aan inkomsten) boven het sociaal minimum uitkomt, het is namelijk € 1.957), vervalt de WWB-uitkering van de ouders. Het gezin krijgt te maken met een inkomensachteruitgang van € 1.182, oftewel 38%. Deze maatregel heeft niet alleen invloed op kerngezinnen (ouders met inwonende kinderen), maar ook op andere leefvormen, zoals een oudere die inwoont bij zoon of dochter, maar is gekort op de AOW en aanvullend een AIO-uitkering ontvangt. De Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen is aanvullende bijstand die de SVB verstrekt aan 65-plussers met een inkomen onder het sociaal minimum. Neem het gezin Magtab, man en vrouw, met een netto loon van €1.400 en een inwonend kind van 18 jaar of ouder met een WIJ-uitkering en een inwonende grootouder met gekorte AOW (€400) en aanvullende AIO (€500). In de huidige situatie komt het inkomen van de familie Magtab op €2.957 uit, en in de verwachte situatie verdwijnt de AIO en de WIJ-uitkering, en zakt het huishoudinkomen naar €1.800, oftewel een inkomensverlies van €1.157 (39%). Omvang van het probleem Er zijn momenteel 25.420 WIJ uitkeringen versterkt aan alleenstaanden. Volgens de wet worden alleenstaanden gedefinieerd als de “ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte” . We kunnen hieruit deduceren dat de cumulatie van WWB en WIJ in Nederland in maximaal 25.000 huishoudens kan voorkomen. In totaal zijn er 120.000 huishoudens (alleenstaande ouder en (echt)paren) afhankelijk van de WWB. SZW heeft een schatting gemaakt van het aantal WWB-cliënten met inwonende meerderjarige kinderen met een eigen inkomen. Dit zijn er 18.000.
22
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Daarnaast zijn er in de nieuwe wet uitzonderingsbepalingen op de toets van huishoudinkomen opgenomen. Dit geldt voor het kind dat Wajong ontvangt en in het specifieke geval wanneer er sprake is van een zorgbehoevend gezinslid met een geldig indicatiebesluit AWBZ voor tien of meer uren zorg per week en deze zorg door een ander gezinslid wordt verleend (mantelzorgfunctie). We hebben geen informatie kunnen vinden over het aantal verstrekte AIO uitkeringen. Neveneffecten Het Kabinet verwacht dat er een stevige prikkel uitgaat van de verwachte inkomensachteruitgangen en dat getroffen mensen zich actiever zullen opstellen richting de arbeidsmarkt. Men verwacht dat het zoekgedrag wordt geïntensiveerd en er sneller een baan wordt geaccepteerd om zodoende de inkomenspositie te verbeteren. De inkomensdalingen in de opgestelde casussen zijn zodanig fors dat de armoedeval niet optreedt: met andere woorden, werken loont. Hier dient wel te worden vermeld dat in de bovenstaande casussen bovenlokale- en lokale inkomensondersteunende maatregelen niet zijn meegenomen. De belangrijkste bovenlokale regelingen zijn de huur- en zorgtoeslag welke via de Belastingdienst lopen en het kindgebonden budget. De lokale regelingen verschillen van gemeente tot gemeente maar betreffen de bijzondere bijstand, de kwijtschelding gemeentelijke heffingen en de langdurigheidstoeslag, of een combinatie daarvan. Het is inderdaad te verwachten dat een deel van de personen met een (sterke) inkomensdaling als gevolg van de maatregelen zal proberen om een eigen inkomen te verwerven. Het zal echter lang niet in alle gevallen lukken, of het zal tijd nodig hebben om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Er is bijvoorbeeld een groep jongeren met gebroken schoolcarrières en andere opvoed- en opgroeiproblemen die behoorlijk ver van de arbeidsmarkt afstaan en waar de gemeente ondersteuning moet bieden in de vorm van leer-werktrajecten en andere maatregelen (bijvoorbeeld Jeugdzorg) om die afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Met de invoering van de nieuwe wet Werken naar Vermogen (WWNV) (per 1-1-2013) krijgen gemeente ook te maken met een forse bezuiniging op het re-integratiebudget die hun mogelijkheden gaat beperken. Voorts zitten er een aantal negatieve prikkels in de voorgenomen maatregelen. Bijvoorbeeld een inwonende jongere die een baan accepteert maar tegelijker geconfronteerd wordt met het feit dat zijn inkomsten verrekend worden met de uitkering van zijn ouders. De jongere moet dan zijn ouders gaan onderhouden, wat niet erg motiverend werkt. Daarnaast dient men in acht te nemen dat zoekperiodes en re-integratietrajecten tijd in beslag nemen, zeker in een situatie van oplopende werkloosheid. De consequentie is dat een aantal huishoudens te maken zal krijgen met forse koopkrachtdalingen. Deze koopkrachtdalingen kunnen ook leiden tot ongewenst gedrag, zoals het stoppen met schuldsaneringstrajecten, het niet langer betalen van de zorgpremie of afzien van zorg vanwege verhoogde eigen bijdrages, en verhoogde criminaliteit, met alle maatschappelijke consequenties. Daarnaast zijn er bewegingen te verwachten welke niet gericht zijn op het verkrijgen van betaald werk. Een deel van de huishoudens zal zich aanpassen door: •
Het huishouden (eerder) te verlaten om elders zelfstandig te gaan wonen (of een soort van schijnzelfstandigheid creëren door middel van nephuurcontracten). Dit kan leiden tot een stijging van de huurtoeslagen en heeft ook effecten op de ecologische footprint (eigen wasmachine, meer energieverbruik, etc.). Daarnaast zal de gemeente meer moeten inzetten op controle en handhaving om fraudeurs op te sporen. Uiteraard zal dit gedrag afhangen van de beschikbare ruimte op de woningmarkt in de verschillende gemeentes; op een krappe woningmarkt is het lastig betaalbare zelfstandige woonruimte te vinden.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
23
•
Het huishouden (eerder) te verlaten om in een zorginstelling te gaan wonen. Hierdoor ontstaat een beweging om de mantelzorg vanuit het huishouden (eerder) te vervangen door institutionele zorg. Dit staat haaks op de beweging in de WMO, waarbij een groter beroep gedaan wordt op mensen (ook niet-familieleden) om naar elkaar om te zien en zorg voor elkaar te hebben en langer in de eigen woning en omgeving te blijven wonen.
•
Minder te gaan werken, of te werken tot het bedrag van de eventuele vrijstelling. Vooral bij jongeren kan een daling van de arbeidsparticipatie optreden als het inkomen van de startende jongere op de arbeidsmarkt gebruikt moet worden om een ouder (gedeeltelijk) te onderhouden
Het effect op de wat langere termijn hangt af van het aanpassingsgedrag van de leden van de huishoudens, van de controle op fraude en de handhaving in het algemeen en op het verplichten van arbeids-en re-integratietrajecten in het bijzonder. Aan de ene kant kunnen gemeentes het niet of onvoldoende nakomen van arbeids- en re-integratieverplichtingen sanctioneren met een verlaging van de uitkering. Aan de andere kant wordt als onderdeel van de bezuinigingen het reintegratiebudget gehalveerd (met € 500 miljoen). Dit betekent dat gemeentes minder ondersteuning kunnen bieden aan uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Door het inboeken van de bezuiniging aan het begin van de voorgenomen wetswijziging in de WWB zijn de gemeentes min of meer gedwongen om het gemeentelijke beleid zo vorm te geven zodat de bezuiniging ook wordt gehaald. In andere gevallen worden zij een dief uit eigen portemonnee, omdat tekorten op de uitvoering van de gewijzigde WWB door de gemeente zelf aangevuld dienen te worden.
2. Ouders met kinderen met een licht verstandelijke handicap (Echt)paren en alleenstaande ouders met inwonende kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) of een IQ tussen de 70 en 85. Deze huishoudens krijgen te maken met bezuinigingen op AWBZ (geen AWBZ voor zwakbegaafden, geen PGB voor personen zonder AWBZ-indicatie), met minder mogelijkheden voor begeleiding vanuit WMO en een eigen bijdrage voor de Jeugdzorg. Daarnaast krijgen zij te maken met bezuinigingen op het passend onderwijs, welke in dit onderzoek niet zijn meegenomen. Het Kabinet had ook voorgesteld om de IQ-grens te verlagen van 85 punten naar 70 punten. Dit zou betekenen dat voor mensen met een IQ tussen de 70 en 85 de AWBZ zorg zal wegvallen. De G-32 heeft een sterke lobby gevoerd tegen deze maatregel. De G-32 is van mening dat binnen de range van ongeveer 50 tot 85 een IQ-score weinig tot niets zegt over de ernst van de problemen en de aanwezige ondersteuningsbehoefte. Veel bepalender is of er sprake is van een bijkomende beperking in het sociaal aanpassingsvermogen en de ernst daarvan. Door alle mensen met een IQ boven de 70 uit te sluiten van gehandicaptenzorg is het gevaar reëel dat in een later stadium ernstiger problematiek voor de persoon in kwestie en de maatschappij optreedt. Op 21 april 2011 heeft het CVZ de Uitvoeringstoets IQ-maatregel uitgebracht aan de staatssecretaris van VWS en daarin geconcludeerd dat de IQ-maatregel per 1 januari 2012 niet uitvoerbaar is. Op 1 juni 2011 heeft het kabinet bekendgemaakt dat de IQ-maatregel een jaar wordt uitgesteld. Om de maatregel zo goed mogelijk vorm te geven vindt nader onderzoek plaats. Daarbij stelt het kabinet wel, dat mensen die dat nodig hebben "ook in de toekomst adequaat worden ondersteund". Huishoudens met lvb-kinderen krijgen dus indirect te maken met koopkrachtdalingen, omdat zij in de toekomst meer gaan betalen voor zorg afgenomen via de AWBZ of de Jeugdzorg middels verhoogde eigen bijdrages. Het is ondoenlijk om precieze berekeningen te maken van het inkomensverlies omdat op dit moment onvoldoende bekend is hoe de bezuinigingen precies
24
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
uitgewerkt gaan worden. Daarnaast bestaat er een grote variatie in huishoudens, elk met weer een andere problematiek en daarop toegespitste zorgvraag. Het moge duidelijk zijn dat indien deze kinderen behoren tot huishoudens met WWB ze extra kwetsbaar zijn. Daar komt bij dat de AWBZ per 1 januari 2013 zal worden uitgevoerd door zorgverzekeraars voor de eigen verzekerden. Dit past in de omslag die het Kabinet wil bewerkstelligen naar een meer cliëntgerichte zorg met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Dit gaat waarschijnlijk goed werken voor het gemiddelde gezin, maar voor mensen met meervoudige problematiek (schuldhulpverlening, bijstand, en daarnaast een kind met lvb) die zorg mijden of een gebrekkig zelfinzicht hebben wordt het een stuk lastiger. Er ontstaat de facto een prikkel, een financiële bonus, voor zorgverzekeraars of zorginstellingen, om deze mensen zorg te laten mijden. De kinderen met een lvb zullen ook minder mogelijkheden krijgen in te stromen in de Wajong en de WSW vanwege de beperking instroom Wajong en WSW. Uit een studie uit 2007, Combinaties 8
van zorg , blijkt dat in de provincies Utrecht en Noord-Brabant zo’n 40% van de instromers in de Wajong uit de jeugd-lvb komt. Omvang van het probleem De onderzoekers hebben slechts sporadische informatie kunnen vinden over jeugd-lvb cliënten. Uit cijfers van het CVZ blijkt dat in 2008 4.500 lvg-cliënten in zorg kwamen. Dit betreft zowel zorg met 9
verblijf (2.600) als wel zorg zonder verblijf (1.900) . Het zijn veelal langdurige trajecten waarin deze jeugdigen terecht komen. In 2008 waren er in totaal 13.000 jeugd-lvg trajecten actief. Ook is bekend dat er ca. 43.100 personen met een IQ van 70 tot 85 in de AWBZ zitten. Zij zullen, op termijn, als gevolg van de beperking van de AWBZ tot personen met een IQ tot 70, wellicht de AWBZ zorg moeten verlaten. Neveneffecten Huishoudens met lvb-jongeren zijn kwetsbaar. Het zijn jongeren die in hun ontwikkeling zijn belemmerd en die zich op grond van hun lagere intellectueel functioneren én beperkte sociale redzaamheid niet (zonder hulp) kunnen handhaven in een of meer reguliere maatschappelijke verbanden, zoals gezin, school, werk, groep, leeftijdsgenoten of buurt. Bij deze groep treedt een cumulatie van bezuinigingen op met de voorgenomen maatregelen in de Wajong, WSW, AWBZ, JZ en de WMO. De gemeentes verwachten dat veel van deze jongeren thuis op de bank zullen blijven hangen. Zij zullen niet meer instromen in de Wajong omdat ze niet volledig arbeidsongeschikt zijn. Zij zullen waarschijnlijk ook niet in aanmerking komen voor een beschutte werkplek omdat de problematiek niet ernstig genoeg zal zijn. Gemeentes zullen zich behoorlijk moeten inzetten om gezinnen met deze jongeren te begeleiden naar regulier werk. Het is de vraag of zij daar nu voor geëquipeerd zijn en of zij hiervoor de financiële middelen hebben.
3. Ouders met kinderen met psychische en gedragsproblematiek (Echt)paar of alleenstaande ouder met inwonende kinderen met psychische en gedragsproblematiek, waaronder jongeren met ADHD, autisme en andere stoornissen. Deze huishoudens krijgen te maken met bezuinigingen op AWBZ (overheveling begeleiding vanuit AWBZ naar WMO, alleen PGB voor personen zonder AWBZ-indicatie voor verblijf), eigen bijdrage voor de Jeugdzorg, eigen bijdrage GGZ voor eerstelijns- en tweedelijns psychologische zorg en bezuinigingen op het passend onderwijs (niet meegenomen in dit onderzoek).
8 9
Combinaties van Zorg bij Jeugdigen, Rapport, 20 April 2009 Research voor Beleid (2009), Wachtlijsten voor jeugd-LVG: aantallen en achtergronden
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
25
Deze huishoudens krijgen met eenzelfde pakket maatregelen te maken als de vorige groep, met uitzondering van de IQ-maatregel en houdbaar PGB. Deze groep jongeren is de laatste jaren sterk in omvang gegroeid en maakt, via hun ouders, veel gebruik van PGB in het geval van AWBZbegeleiding. Zij doen een beroep op aanvullende voorzieningen in zowel zorg, onderwijs als op de arbeidsmarkt. Door de stapeling van maatregelen, zal er voor deze groep ook koopkrachtverlies optreden omdat zij in de toekomst verhoogde eigen bijdrages gaan betalen en het PGB-budget wegvalt. In het geval de problemen zodanig escaleren dat het kind uit huis geplaatst moet worden wordt vanaf 2015 van de ouders een eigen bijdrage van €3.400 per verwacht. Aangezien de problematiek in deze groep redelijk divers is, is het ondoenlijk om precieze berekeningen te maken van het inkomensverlies omdat op dit moment onvoldoende bekend is hoe de bezuinigingen precies uitgewerkt gaan worden. Omvang van het probleem Er zijn in Nederland 130.700 PGB budgethouders (april 2011), waarvan 57.500 jeugdigen (18+). Gegevens zijn afkomstig van het CVZ. In 2009 waren er 10.522 uithuisplaatsingen. Het totaal aantal cliënten van Jeugdzorg was in 2009 gelijk aan 32.775. Neveneffecten In die gevallen waar ouders van kinderen met psychische en gedragsproblemen het PGB budget inzette om zelf een deel van de zorg over te nemen en dus minder uren beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt zal het verlies van het PGB voor zorg in natura leiden tot een terugkeer naar die arbeidsmarkt om inkomensverlies goed te maken.
4. Ouders met arbeidsongeschikte kinderen (Echt)paar of alleenstaande ouder met inwonende kinderen welke geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden verklaard Deze huishoudens krijgen te maken met beperking van de instroom in de Wajong en de WSW en vermindering van het inkomen. Met ingang van 2013 worden alleen jongeren die langdurig en volledig arbeidsongeschikt zijn toegelaten tot de Wajong. Andere jongeren met een arbeidsbeperking komen in de WWNV. Het Kabinetsbeleid is erop gericht dat iedereen met arbeidsvermogen werkt naar vermogen, zoveel mogelijk bij een reguliere werkgever, eventueel aangevuld met loondispensatie. In de WWNV krijgen de jongeren te maken met de huishoudtoets, en vervalt hun recht op een zelfstandige bijstandsuitkering. Dat betekent niet dat deze jongeren automatisch en op eigen kracht aan de slag komen. Ook voor deze groep zullen de gemeentes extra mogelijkheden moeten ontwikkelen om hen te begeleiden naar regulier werk. Voor het zittend bestand Wajong met arbeidsvermogen gaat de uitkering in 2014 van 75% van het wettelijk minimumloon naar 70% van het wettelijk minimumloon. Diegene die nu volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn behouden hun Wajong-uitkering op 75% van het wettelijk minimumloon, zonder partner en middelentoets. Omvang van het probleem Het Kabinet schat dat er straks 10.000 jongeren per jaar zijn die niet meer in de Wajong zullen instromen, maar worden overgeheveld naar de WWNV. Er zitten op dit moment 66.800 jongeren (leeftijd 15-30 jaar) in de Wajong statistiek (peildatum 2008), waarvan er 3.400 ook een SWindicatie hebben. Het aantal beschutte werkplekken gaat ook geleidelijk afnemen tot 30.000 (eind 2009: 96.000 dienstbetrekkingen).
26
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Neveneffecten Het is lastig om te beoordelen wat de effecten van deze maatregel gaan worden. Jongeren met een arbeidsbeperking zullen zonder een WWNV of Wajong uitkering veel sneller bij de gemeente op de stoep staan om begeleiding naar regulier werk aan te vragen. De invulling van de Wet werken naar vermogen moet uitwijzen of de gemeente de mogelijkheden en het budget krijgen om in de toekomst iets voor deze groep te betekenen. 5. Werkende ouders met jonge kinderen Er zijn drie kindregelingen waarvoor het kabinet wijzigingen heeft voorgesteld of doorgevoerd per 1 januari 2012. Het gaat om de kinderopvangtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderbijslag. De maatregelen komen kort aan de orde in het regeerakkoord VVD-CDA en de bijbehorende bijlage. De wijzigingen voor de kinderopvangtoeslag zijn vastgelegd in een Besluit van 16 september 2011. Veranderingen die betrekking hebben op het kindgebonden budget en de kinderbijslag zijn in wetsvoorstellen vervat. In deze paragraaf gaan we eerst in op de belangrijkste wijzigingen per kindregeling. Vervolgens maken we inzichtelijk hoe groot de inkomensgevolgen zijn aan de hand van een aantal voorbeelden van gezinnen met lage inkomens. Daarna gaan we in op het aantal huishoudens wat naar schatting met de verschillende maatregelen te maken krijgt. Tenslotte beschrijven we verwachte neveneffecten. Kinderopvangtoeslag Drie maatregelen die per 2012 ingaan zijn: - een koppeling van het maximum aantal opvanguren aan het aantal gewerkte uren; - het niet indexeren van de maximale uurprijs; - het aanpassen van de inkomens- en percentagetabellen voor de kinderopvangtoeslag. Invoering van een maandelijkse vaste eigen bijdrage van circa € 15 per gezin volgt per 1 januari 2013. Deze bezuinigingen zijn nieuw. In 2011 heeft het vorige kabinet besloten tot bezuinigingen van respectievelijk € 375 miljoen en € 444 miljoen. In totaal komt het neer op € 1.019 miljoen aan bezuinigingen in 2015. De eerste maatregel betreft een koppeling tussen het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder en het recht op kinderopvangtoeslag. Ten opzicht van het aantal gewerkte uren is recht op 140% kinderopvangtoeslag in de dagopvang en 70% voor de buitenschoolse opvang. De tweede maatregel houdt in dat de maximum uurprijs voor opvang wordt bevroren op het niveau van 2011. De derde aanpassing heeft het grootste effect op de toeslag die ouders vanaf 2012 ontvangen. Er is een toeslagtabel voor het eerste kind (het kind dat de meeste uren afneemt) en een tabel voor eventuele volgende kinderen. De toeslag voor het tweede en volgende kind wordt versneld afgebouwd en de ouderbijdrage proportioneel verhoogd. In het wetsvoorstel wordt hierover geschreven dat de proportionele verhoging op een zodanige manier is ingestoken dat ouders, ongeacht hun inkomen, bij gelijk gebruik van kinderopvang, eenzelfde percentage meer gaan betalen, tot een maximum van 66,7 procent voor het eerste kind. Ouders dragen hierdoor naar rato van hun huidige ouderbijdrage bij aan de kostenstijging, waardoor lage inkomens relatief worden ontzien. Bezuinigingen en het financieel beheersbaar houden van de toeslag zijn de reden voor de wijziging. Het doel van de kinderopvangtoeslag is om de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen te faciliteren. Ouders met lage inkomens hebben meer toeslag nodig om de stap naar werk lonend te laten zijn. Voor ouders met midden en hoge inkomens werkt de toeslag als prikkel om meer uren te werken en om te blijven werken bij de komst van een tweede kind. Volgens het Besluit worden de laagste inkomens relatief ontzien zodat een vergroting van de armoedeval zoveel mogelijk wordt vermeden. De kinderopvangtoeslag wordt sterker inkomensafhankelijk, waardoor de marginale druk voor ouders verslechtert naarmate hun verzamelinkomen stijgt. De prikkel om meer uren te Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
27
werken en een hoger loon te verdienen neemt daarmee af en de deeltijdval wordt hierdoor een 10
groter probleem . Het invoeren van een vaste eigen bijdrage per gezin in 2013 is een manier om het effect van hogere lasten voor midden en hogere inkomens ten gunste van lagere inkomens te mitigeren. Kindgebonden budget In het wetsvoorstel tot aanpassing van de wet op het kindgebonden budget zijn een vijftal 11
belangrijke wijzigingen opgenomen . Ten eerste vervalt het kindgebonden budget voor gezinnen met een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 28.897 of meer. De tweede wijziging houdt in dat het kindgebonden budget wordt beperkt tot twee kinderen onder de 18 jaar. Verder wordt de verhoging van de bedragen in 2011 wordt per 1 januari 2012 teruggedraaid en komen weer op het niveau van 2010. Deze wijziging is in de rijksbegroting van het ministerie weer teruggedraaid, zodat het bedrag voor het eerste en tweede kind in totaal € 60 hoger uitvallen dan in 2011. De vierde wijziging houdt in dat het kindgebonden budget niet wordt gecorrigeerd voor de inflatie van 2012 tot en met 2015. Tenslotte kunnen ouders vanaf 2013 niet langer aanspraak maken op het kindgebonden budget wanneer de grondslag sparen en beleggen van de ouder en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80.000. Vanwege het heffingsvrije vermogen van € 20.785 voor een alleenstaande en het dubbele bedrag voor partners en een verhoging van het heffingsvrije vermogen van € 2.779 per minderjarig kind vervalt het recht in de praktijk bij een vermogen van ruim € 100.000 voor alleenstaande ouders of ruim € 120.000 voor stellen. De doelstelling van het kindgebonden budget is het geven van een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het betreft een bijdrage van de overheid, terwijl ouders in principe zelf verantwoordelijk zijn voor hun kind. Het kabinet stelt dat de aanpassing van de wet een van de maatregelen is om het begrotingstekort terug te dringen. Aangezien lagere inkomens een groter bedrag aan kindgebonden budget krijgen, is het inkomenseffect groter voor deze groep ouders. Volgens de Memorie van Toelichting bij het Besluit blijft het negatieve inkomenseffect beperkt tot minder dan één procent voor 50 procent van de gezinnen met een minimum inkomen en 55 procent van de gezinnen met een inkomen tussen het minimum en modaal. Voor respectievelijk 35 en 32 procent van deze gezinnen ligt het negatieve inkomenseffect tussen 1 en 2 procent. Kinderbijslag De veranderingen met betrekking tot de kinderbijslag zijn beperkt. Het regeerakkoord stelt dat het kabinet ouders in de kosten van kinderen blijft ondersteunen via de kinderbijslag. Vanaf uiterlijk 2014 worden kinderbijslag en kindgebonden budget niet meer buiten de EU geëxporteerd. Dit staat in een wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd. Vanaf uiterlijk 2014 komen alleen nog ouders met kinderen die in Nederland of de Europese Unie wonen in aanmerking voor deze 12
toeslagen . Vanaf 2012 neemt de kinderbijslag per kind per jaar af met € 29 voor kinderen van 0 tot 5 jaar, met € 35 voor kinderen tussen 6 en 11 jaar en met € 41 voor kinderen tussen 12 en 17 13
jaar . Werkende ouders met jonge kinderen en een laag inkomen Gezin van der Steen bestaat uit een vader en moeder die beide het minimumloon verdienen en respectievelijk 32 en 24 uur werken. Hun twee kinderen zijn 3 en 1 jaar oud en gaan naar de dagopvang. Het jaarinkomen van het gezin bedraagt bruto € 26.633 en ligt daarmee onder het toetsingsinkomen van € 28.897. De twee kinderen gaan per maand ruim 145 uur naar de
10
Besluit van 16 september 2011 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag […]. Staatsblad 2011, 424 Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget, juni 2011 12 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/09/30/export-kinderbijslag-en-kindgebondenbudget-aan-banden.html 13 http://rijksbegroting.nl/2012/voorbereiding/begroting,kst160372_28.html, Tabel 4.3.3: Bedragen (per jaar, euro) kindgebonden budget en kinderbijslag 11
28
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
dagopvang. De kosten die hiermee gemoeid zijn bedragen € 1.852 per maand (twee keer 145 uur à € 6,36 per uur) in 2011. In 2011 is de maandelijkse eigen bijdrage voor de kinderopvang € 259. 14
Door de wijzigingen stijgt de eigen bijdrage in 2012 tot € 385 . Dit is een kostenstijging van € 126 per maand. Doordat het kindgebonden budget voor het eerste en tweede kind omhoog gaat in 2012, stijgt het bedrag dat het gezin maandelijks ontvangt van € 122 in 2011 naar € 127 in 2012. Deze stijging wordt goeddeels teniet gedaan door de daling in kinderbijslag dat het gezin ontvangt van € 5 euro per maand. Het gezin Jacobs bestaat uit twee ouders die beide werken en drie kinderen in de leeftijd van 8, 6 en 4 jaar. Zowel de vader als de moeder verdient 120% van het minimumloon. De vader werkt 40 uur per week en de moeder 32 uur. Het verzamelinkomen van het gezin komt uit op € 40.176. Doordat de kinderen naar school gaan, maken ze gebruik van buitenschoolse opvang. Voor ieder kind gaat het maandelijks om 97 uur. In totaal bedragen de maandelijkse kosten voor buitenschoolse opvang € 1.727 in 2011. De eigen bijdrage is € 263. In 2012 stijgt de eigen bijdrage naar € 383. De kosten voor het gezin nemen toe met € 120 per maand. Doordat het gezin Jacobs meer verdient dan gezin van der Steen, is het bedrag dat het gezin maandelijks ontvangt € 81. Doordat het kindgebonden budget vervalt voor gezinnen met een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 28,897 of meer komt het gezin in 2012 niet langer in aanmerking hiervoor. De bezuiniging op de kinderbijslag betekent voorts dat het gezin maandelijks € 8 minder ontvangt. Wanneer we de inkomenseffecten van de drie regelingen optellen, komen we uit op een maandelijks verschil van min € 209 in 2012. Tenslotte is er het gezin van Rooijen. De vader is kostwinnaar, werkt 40 uur per week en verdient daarbij 140 procent van het minimumloon. De moeder werkt niet. De drie kinderen zijn 12, 14 en 16 jaar en gaan naar de middelbare school. Het gezin heeft een bruto inkomen van € 26.040. Het gezin heeft niet te maken met kinderopvang, maar komt wel – zowel in 2011 als in 2012 – in aanmerking voor kindgebonden budget. Voor de twee kinderen tussen 12 en 15 jaar krijgt het gezin een jaarlijkse toeslag van € 231 en voor het oudste kind € 296. Door het vervallen van het kindgebonden budget voor het derde kind krijgt het gezin in 2012 te maken met een daling in het maandelijks te ontvangen bedrag. Terwijl het kindgebonden budget voor gezin van Rooijen in 2011 maandelijks € 233 bedraagt, daalt dit in 2012 naar € 145. Het verschil is € 88 per maand. Zoals eerder in dit rapport beschreven zijn er in totaal zo’n 533.000 gezinnen die gebruik maken van kinderopvang. De tegemoetkoming van de overheid in de kosten voor kinderopvang daalt naarmate het inkomen van een huishouden hoger is, maar voor het tweede en volgende kind is er geen bovengrens. Daardoor kan gesteld worden dat nagenoeg alle 533.000 gezinnen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Het aantal huishoudens dat in 2011 kindgebonden budget ontvangt is 15
circa 950.000 . Een schatting van het aantal huishoudens dat in 2012 recht heeft op kindgebonden budget – na invoering van de vermogens- en inkomenstoets –is niet beschikbaar. Het aantal gezinnen dat recht heeft op kinderbijslag was 1.941.737 in het derde kwartaal van 16
2010 . Het aantal kinderen in deze gezinnen was 3.489.734. De maatregelen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag kunnen de beslissing om te gaan werken negatief beïnvloeden. Voor iemand met een laag inkomen zorgt de toeslag ervoor dat het (voldoende) lonend is om te gaan werken. Door een verlaging van de toeslag is het mogelijk dat meer mensen de keuze maken om niet meer te gaan werken. Daarnaast kan de zogenaamde deeltijdval optreden. De kinderopvangtoeslag wordt sterker inkomensafhankelijk. De prikkel om
14
De kosten voor de kinderopvang zijn berekend met behulp van de Kinderopvangvergelijker van het NIBUD, http://www.nibud.nl/inkomsten/tegemoetkomingen-voor-ouders/kinderopvang-2012.html 15 Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget, Memorie van Toelichting, juni 2011 16 Sociale Verzekeringsbank, SUWI-jaarverslag 2010
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
29
meer uren te werken en een hoger loon te verdienen neemt daardoor af voor midden en hogere inkomens. Beide effecten treden met name op voor vrouwen. Voor tweeverdienersgezinnen met kinderen tot vier jaar zal het effect groot zijn doordat het aantal uur dat gebruik wordt gemaakt van kinderopvang groter is. Bij het krijgen van een tweede kind stijgen de kosten voor kinderopvang en kan de beslissing om te blijven werken of om minder te gaan werken worden beïnvloed door de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Een hogere eigen bijdrage voor de kinderopvang kan leiden tot minder arbeidsparticipatie van vrouwen of tot kleinere deeltijdbanen. Voor gezinnen met meer dan twee kinderen, gezinnen met een inkomen dat hoger is dan van € 28.897 of – vanaf 2013 – met een groot vermogen leiden de maatregelen rondom het kindgebonden budget tot een lagere tegemoetkoming. Van de huishoudens die kindgebonden 17
budget ontvangen behoort 16 procent tot de minima . Voor 4 procent van deze huishoudens treedt naar verwachting een negatief inkomenseffect (verandering in het besteedbaar inkomen) van meer dan 4 procent op, voor 11 procent van deze huishoudens is het negatieve effect tussen 2 en 4 procent. Voor deze groep gezinnen met lage inkomens kan het negatieve inkomenseffect dermate groot zijn dat ze vaker een beroep moet doen op lokale inkomensondersteunende maatregelen. Het is goed denkbaar dat voor veel van de gezinnen in deze groep een vrij grote kans bestaat dat een cumulatie van bezuinigingen optreedt. De verlaging van de kinderbijslag is beperkt. Hiervan veronderstellen we dat het effect verwaarloosbaar is. 6. Gezinnen met hoge zorgkosten In 2012 treden een reeks van maatregelen in werking die betrekking hebben op de zorg en die voor een deel met name van invloed zijn op gezinnen die relatief veel zorgkosten hebben. We bespreken eerst de belangrijkste wijzigingen voor 2012. Daarna presenteren we de koopkrachteffecten die dit voor een aantal typen gezinnen met hoge zorgkosten heeft. We maken daarbij gebruik van een publicatie van het Nibud waarin deze effecten zijn berekend. Zorgtoeslag De zorgtoeslag wordt per 1 januari 2012 verlaagd. Gezinnen met een minimuminkomen gaan er jaarlijks € 100 op achteruit. Alleenstaanden met een minimuminkomen gaan er € 40 op achteruit. De maatregel treft alle personen vanaf 18 jaar met een Nederlandse zorgverzekering en een inkomen lager dan € 36.022 voor alleenstaanden of een gezamenlijk inkomen van maximaal € 54.264 voor samenwonenden. Zorgverzekering Het maximale eigen risico van de zorgverzekering wordt met € 50 verhoogd naar € 220 per jaar. Voor personen met hoge zorgkosten geldt dat de tegemoetkoming voor het eigen risico stijgt met € 18
29 per jaar, van € 59 in 2011 naar € 88 in 2012 . Het eigen risico is verplicht. Deze maatregel raakt daarom alle mensen met een Nederlandse zorgverzekering. Het basispakket wordt daarnaast versoberd. De volgende onderdelen worden uit het basispakket geschrapt: •
Vergoeding maagzuurremmers voor niet-chronisch zieken
•
Vergoeding dieetadvisering
•
Vergoeding beweegkuur
•
Vergoeding stoppen met roken
•
Een aantal wijzigingen met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorg die in tabel 2.2 van dit rapport zijn beschreven
17
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget, Memorie van Toelichting, juni 2011 18 Voor details over het in aanmerking komen voor de toeslag zie http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorgverzekering/verplicht-eigen-risico/compensatie-eigen-risico
30
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
•
Verhoging van het aantal fysiotherapiebehandelingen dat voor eigen rekening komt voor volwassenen van 12 naar 20 behandelingen
Tenslotte stijgt de premie voor de basisverzekering met naar verwachting € 1 per maand tot gemiddeld € 102. Inkomensafhankelijke zorgverzekeringspremie De inkomensgrens voor inkomensafhankelijke zorgverzekeringpremie wordt verhoogd van € 33.427 naar € 50.065. De premie daalt daarbij van 7,75 procent naar 7,1 procent. Werkgevers en uitkeringsinstanties zijn verplicht om de inkomensafhankelijke premie aan werknemers te vergoeden. Werknemers zijn inkomstenbelasting verschuldigd over de bijdrage van werkgever of uitkeringsinstantie. De stijging van de maximale inkomensgrens kan daardoor voor zowel werkgevers als werknemers negatief uitpakken. Het Nibud heeft becijferd dat de maatregel een positief effect heeft voor inkomens tot ongeveer € 36.500 maar daarna negatief is. Voor werknemers met een bruto jaarinkomen van € 50.000 treedt een negatief effect op van € 30 per maand. Zelfstandigen en 65-plussers moeten de inkomensafhankelijke premie zelf betalen. Voor een zelfstandige die € 50.000 verdient treedt dan ook een negatief effect op van € 80 per maand. Koopkrachteffecten Het Nibud heeft koopkrachtberekeningen gemaakt voor een aantal huishoudtypen met hoge en lage zorgkosten. Naast de bovengenoemde maatregelen zijn ook andere effecten die van invloed zijn op de koopkracht meegenomen: een verhoging het belastingtarief voor de eerste schijf van 0,1 procent, een verhoging van de heffingskorting met € 4 per maand, verlaging van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting met 6,67 procent, de daling van de kinderbijslag en kinderopvangtoeslag, de verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, inflatie van 2 procent en tenslotte de verhoging van boetes met 20 procent en – per 1 juli 2012 – van griffierechten. Ook zijn een aantal maatregelen die ouderen en bijstandsgerechtigden treffen, in de berekeningen opgenomen. We gaan in op de geraamde effecten voor een aantal verschillende gezinstypen met hoge zorgkosten en een lage tegemoetkoming Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten). Deze eenmalige jaarlijkse tegemoetkoming bedraagt in 2011 € 306 voor personen tot 65 jaar en is opgenomen in de berekeningen van het Nibud aangezien deze zijn gemaakt in opdracht van de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad. Alleenstaanden met een Wwb−uitkering en hoge zorgkosten gaan er in 2012 € 11 per maand op achteruit. Voor een paar met een Wwb−uitkering verslechterd de koopkracht met € 23 per maand en wanneer dit paar kinderen heeft daalt de koopkracht maandelijks met € 28. Een kinderloos paar met hoge zorgkosten dat 130 procent van het Wwb verdient en te maken heeft met dieetkosten gaat de koopkracht € 23 per maand omlaag. Samenwonenden zonder kinderen met een inkomen van € 40.000 per jaar moet rekening houden met een lagere koopkracht van € 59 per maand. Samenwonenden met hoge zorgkosten die 1,5 keer modaal verdienen gaan er maandelijks € 89 op achteruit. Een stel met kinderen dat hoge zorgkosten heeft en een inkomen van 130 procent van het Wwb moet rekening houden met een maandelijkse terugval in koopkracht van € 33. Wanneer dit paar 1,5 keer modaal verdient is de achteruitgang in koopkracht € 103 per maand. 7. Gezinnen met inburgeraars De wet inburgering is in principe van toepassing op vreemdelingen van 16 tot 65 jaar van buiten de EU die duurzaam in Nederland verblijven. Er is een reeks uitzonderingen 19
19
die personen kunnen
Voor een overzicht van uitzonderingen zie http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/inburgering/handreiking-inburgeringgemeenten/inburgeringsplicht/uitzonderingen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
31
vrijstellen van de plicht om in te burgeren. Doel van de inburgering is het verminderen van achterstanden bij de integratie van minderheden en het voorkomen van nieuwe achterstanden. Gemeenten hebben de taak de inburgering te organiseren door inburgeraars ondermeer te helpen bij het inburgeren. Concreet houdt dit in dat gemeenten immigranten actief proberen te benaderen en betrekken en hen een passend inburgeringstraject bieden. In 2010 zijn door gemeenten 55.000 inburgeringstrajecten gestart. Tot en met 2013 krijgen de gemeenten geld van de Rijksoverheid voor de kosten van inburgering. Deze middelen worden uitgekeerd via het Gemeentefonds en het Participatiebudget. De regering is van plan om migranten en asielzoekers zelf te laten betalen voor hun inburgering. Wanneer vreemdelingen niet zelf kunnen betalen voor het inburgeringstraject kunnen zij gebruik maken van een sociaal leenstelsel. Het niet voldoen aan de inburgeringsplicht leidt – met uitzondering van bijzondere omstandigheden – tot intrekking van de verblijfsvergunning. Deze intrekking geldt niet voor vreemdelingen zolang zij recht hebben op asiel. Voor hen geldt dat een boete opgelegd kan worden wanneer ze niet inburgeren. Het bedrag van de boete bij het niet nakomen van de inburgeringsplicht wordt verhoogd. Er komt een centraal examen. De ministerraad heeft inmiddels ingestemd met het voorstel van de ministers van BZK en van Immigratie en Asiel om de wet inburgering en de vreemdelingenwet te wijzigen. Het wetsvoorstel ligt voor advies bij de 20
Raad van State. Wanneer deze kabinetsplannen ingevoerd worden is nog onbekend . De kosten voor het gehele inburgeringstraject verschillen per persoon. De prijs van eventuele cursussen kan uiteenlopen. Doordat de inburgeraar zelf verantwoordelijk wordt voor het inburgeren, mag hij zelf bepalen hoe, waar en tegen welke prijs hij zich voorbereid op het inburgeringsexamen. De kosten die gepaard gaan met het centrale examen zijn eveneens bekend. Het gaat om € 104 voor het praktijkexamen en € 37 voor het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving. De Toets Gesproken Nederlands kost € 52 en het Elektronisch Praktijkexamen kost € 37. Opgeteld komt dit neer op € 230. Dit bedrag is slechts een deel van de kosten die inburgeraars moeten gaan betalen voor het inburgeringstraject. Doordat de integrale tekst van de wetsvoorstel niet publiek is, is het onduidelijk wat de mogelijke effecten van de wijziging zijn voor gemeenten. Mogelijkerwijs wordt de huidige rol van gemeenten sterk teruggebracht en ontvangen gemeenten in de nieuwe situatie niet langer geld via het Gemeentefonds en het Participatiebudget, maar wijst de praktijk uit dat gemeenten zich wel degelijk een rol moeten toedichten bij het inburgeren en hiervoor eigen middelen moeten vrijmaken. Gemeenten wijzen erop dat zij tot en met de eerste helft van 2017 verantwoordelijk zijn voor handhaving van inburgeringstrajecten die voor 2013 zijn gestart. De middelen voor de uitvoering van de huidige wet reiken slechts tot 2014, zodat er daarna voor gemeenten geen middelen zijn om de handhavingstaak uit te voeren. Gemeenten stellen dat de afgelopen jaren hard is gewerkt aan een duurzaam integratie- en Inburgeringbeleid en dat het weghalen van de inburgeringstaak bij gemeenten daardoor een 21
vernietiging van kapitaal en gedane investeringen betekent . Daarnaast leidt weghalen van deze taak ertoe dat inburgeraars uit het zicht raken van gemeenten. Dit brengt risico’s met zich mee aangezien inburgeraars niet altijd bekend zijn met de wegen naar hulp.
20 21
32
Persbericht ‘Eigen verantwoordelijkheid en sociaal leenstelsel bij inburgering’ van 17 juni 2011 Brief van de G32 aan de minister van BZK d.d. 6 juli 2011
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Postbus 4175
Nicis Institute
3006 AD Rotterdam
Laan van N.O. Indië 300
Nederland
2593 CE Den Haag Postbus 90750
Watermanweg 44
2509 LT Den Haag
3067 GG Rotterdam telefoon +31(0)70 344 09 66
Nederland
fax +31(0)70 344 09 67 email
[email protected]
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected]
www.nicis.nl
W www.ecorys.nl
Sound analysis, inspiring ideas
BELGIË – BULGARIJE – HONGARIJE – NEDERLAND – POLEN – RUSSISCHE FEDERATIE – SPANJE – TURKIJE - VERENIGD KONINKRIJK - ZUID-AFRIKA
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein Achtergrondrapport met cijfers en achtergrondinformatie Rotterdam/Den Haag, 23 november 2011
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domeinsociale domein In opdracht van de G32
Gezamenlijke rapportage van NICIS en Ecorys Ecorys:
NICIS:
Ahmed Hamdi
Koos van Dijken
Ivo Gijsberts
Tineke Lupi
Jenny Verheijen
Cees-Jan Pen
Etienne van Nuland Marjolein Peters Projectnummer: II24348
Rotterdam/Den Haag, 23 november 2011
Over Ecorys
Met ons werk willen we een zinvolle bijdrage leveren aan maatschappelijke thema’s. Wij bieden wereldwijd onderzoek, advies en projectmanagement en zijn gespecialiseerd in economische, maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling. We richten ons met name op complexe markt-, beleids- en managementvraagstukken en bieden opdrachtgevers in de publieke, private en not-forprofit sectoren een uniek perspectief en hoogwaardige oplossingen. We zijn trots op onze 80-jarige bedrijfsgeschiedenis. Onze belangrijkste werkgebieden zijn: economie en concurrentiekracht; regio’s, steden en vastgoed; energie en water; transport en mobiliteit; sociaal beleid, bestuur, onderwijs, en gezondheidszorg. Wij hechten grote waarde aan onze onafhankelijkheid, integriteit en samenwerkingspartners. Ecorys-medewerkers zijn betrokken experts met ruime ervaring in de academische wereld en adviespraktijk, die hun kennis en best practices binnen het bedrijf en met internationale samenwerkingspartners delen. Ecorys Nederland voert een actief MVO-beleid en heeft een ISO14001-certificaat, de internationaal erkende kwaliteitsstandaard voor milieumanagementsystemen. Wij hebben onze doelen op het gebied van duurzame bedrijfsvoering vertaald in ons bedrijfsbeleid en in praktische maatregelen, zoals het printen van onze documenten op FSC-gecertificeerd papier en het compenseren van onze CO2-voetafdruk.
ECORYS Nederland BV Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Nederland T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] K.v.K. nr. 24316726 W www.ecorys.nl
2
Over Nicis Institute
Nicis Institute is het Maatschappelijk Top Instituut voor de steden en richt zich op grootstedelijke problematiek. Door het doen van wetenschappelijk onderzoek, het verspreiden van kennis en het opleiden van stedelijke professionals werkt Nicis Institute mee aan het ontwikkelen van kennis en kunde voor de stedelijke beleidspraktijk. Het verbeteren van de wijkaanpak maakt daar expliciet onderdeel van uit. Nicis Institute is één van de kennispartners voor WWI voor de krachtwijkenaanpak. De inhoudelijke focus van Nicis Institute ligt bij de economische en sociale kracht van steden, de wisselwerking daartussen en de manieren waarop die met beleid, investeringen en samenwerking gestuurd kunnen worden. Veel van de kennis die Nicis Institute bezit komt uit de eigen wetenschappelijk onderzoeksprogramma’s. Nicis Institute vertaalt de verworven kennis over stedelijke vraagstukken in praktische handvatten voor de stedelijke praktijk. De opleidingen, het onderzoek en de kennisdeling zijn binnen Nicis Institute rond zes thema’s georganiseerd. Dit zijn de thema’s Bestuur, Economie & Innovatie, Onderwijs & Arbeidsmarkt, Veiligheid, Welzijn & Integratie en Wonen. Het Kenniscentrum Grote Steden maakt sinds 1 januari 2007 deel uit van Nicis Institute. De afdeling Nicis Advies maakt praktische onderzoek- en adviesproducten voor de steden: trendstudies, meta-evaluaties, ex-ante beleidsevaluaties en ex-post beleidsevaluaties. Voor diverse steden zijn evaluaties verricht van de (kracht)wijkaanpak. Naast het leveren van concrete onderzoek- en adviesproducten wordt Nicis Institute regelmatig door derden gevraagd om als kritische partner een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en visievorming van onderdelen van stedelijk beleid.
Nicis Institute Laan van N.O. Indië 300 2593 CE Den Haag Postbus 90750 2509 LT Den Haag telefoon +31(0)70 344 09 66 fax +31(0)70 344 09 67 email
[email protected] www.nicis.nl
3
Inhoudsopgave
1
Inleiding
2
Overzicht regelingen & beleidswijzigingen
9
2.1
Inleiding
9
2.2
Overzicht regelingen en beleidswijzigingen
10
2.3
Organisatorische veranderingen
14
2.4
Overzicht regelingen en bezuinigingen
18
3
7
Deelnemers aan regelingen
29
3.1
Inleiding
29
3.2
WWB
29
3.3
WIJ
30
3.4
Wet Wajong
30
3.5
WSW
31
3.6
AWBZ/WMO, Jeugdzorg en Kinderopvang
31
3.7
Deelnemers per regeling
33
4. Casestudies
45
5
Instrumenten en methoden voor monitoring effecten
51
5.1
Inleiding
51
5.2
Koppelen van bestanden
51
5.3
Schatten van aantallen
52
5.4
Gebruik van beschikbare instrumenten
52
5.5
Monitoring
62
6
Literatuurlijst
63
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
5
1
Inleiding
De voorliggende achtergrondrapportage behoort bij de rapportage, “Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein: Tegen achtergrond van decentralisatie beleid, Hoofdrapport Quickscan” , Ecorys en NICIS (2011). De voorliggende rapportage bevat achtergrondinformatie, cijfers en een overzicht van de geraadpleegde literatuur. In het hoofdrapport wordt waar van toepassing specifiek verwezen naar achterliggende gegevens en cijfers in de verschillende hoofdstukken in deze achtergrondrapportage. De achtergrondrapportage bevat geen doorlopend verhaal maar is een naslag werk voor de behandelde thema’s.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
7
2
Overzicht regelingen & beleidswijzigingen
2.1
Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de regelingen die zijn meegenomen in het onderzoek en de belangrijkste voorgenomen beleidswijzigingen. Een kort overzicht van de kenmerken van alle regelingen en de voorgenomen beleidswijzigingen is terug te vinden in paragraaf 1.2. Paragraaf 1.3 geeft een kort overzicht van de belangrijkste organisatorische wijzigingen en de tijdslijn van voorgenomen veranderingen. Paragraaf 1.4 geeft tenslotte een uitgebreide beschrijving van de wijzigingen per regeling/voorziening.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
9
2.2
Overzicht regelingen en beleidswijzigingen Onderstaande tabel geeft een overzicht van de meegenomen regelingen en de beleidswijzingen die zijn voorgenomen. Hier zijn alleen wijzingen meegenomen die een directe invloed hebben op het inkomen van huishoudens en organisatorische wijzigingen die invloed hebben op het gemeentelijke takenpakket. De totale veranderingen binnen de regelingen kunnen dus breder zijn dan zoals weergegeven in onderstaande tabel. De meegenomen regelingen en de veranderingen binnen de regelingen zijn verder uitgewerkt in bijlage 2. Tabel 2.1 - Overzicht hoofdpunten beleidswijzigingen per regeling
Regeling
Doelgroepen
Diensten / voorzieningen
Voorgenomen beleidswijzigingen
Uitvoering
1. Wet Werken naar
Voormalige cliënten WSW, Wet
Werkgevers betalen werknemers
Met invloed op het takenpakket van de gemeente:
Gemeenten
vermogen (WWNV)
Wajong en WIJ.
naar hun productiviteit.
Vervangt (deels) WSW, Wet Wajong en WIJ.
2. Jeugdzorg, Jeugd
Vrijwillige juegdhulpverlening,
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
In de huidige situatie:
GGZ, Jeugd LVB en
kinder- en jeugdpsychiatrie,
Jeugdzorg
-Provincie: Vrijwillige JHV,
Kinderen en jongeren met
orthopedagogische begeleiding en
Eigen bijdrage bij uithuisplaatsing Jeugdzorg verhoogd tot 3.400 euro per jaar.
JB en JR.
opgroeiproblemen en hun
jeugdbescherming en
- Invoer eigen bijdrage voor alle vormen van hulp
- Zorgverzekeringen:
ouders.
jeugdreclassering.
(zie voor eigen bijdragen GGZ regeling 10, overige zorg-gerelateerde regelingen en
Jeugd GGZ.
toeslagen)
-Zorgkantoren:Jeugd GGZ
Passend onderwijs
en Jeugd met een licht
- Meer kinderen en jongeren worden opgevangen in het regulier onderwijs.
verstandelijke beperking.
Passend onderwijs
- Minder medicalisering en verbijzondering van problemen. De uitvoering van al deze Met invloed op het takenpakket van de gemeente:
vormen van jeugdzorg
-Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd.
berust straks bij de
-Generieke korting van 10% op het huidige budget.
gemeenten. De centralisatie wordt gefaseerd uitgevoerd tussen 2014 en 2016.
3. Algemene Wet
Personen die langdurige zorg
Hulp bij persoonlijke verzorging,
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
Indicatie
Bijzondere
en/of ondersteuning nodig
verpleging, begeleiding in het
- Persoonsgebonden budget alleen bij indicatie ‘verblijf’.
- Centrum indicatiestelling
Ziektekosten (AWBZ)
hebben.
dagelijkse leven, behandeling van
- Betaling wonen en zorg scheiden
zorg
een aandoening of beperking,
- Wettelijke verankering persoonsgebonden budget
- Bureau Jeugdzorg
verblijf in verzorgingshuis.
- Eigen bijdrage afhankelijk van vermogen (2013)
Uitvoering - Zorgkantoren
Met invloed op het takenpakket van de gemeenten:
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
(momenteel)
Regeling
Doelgroepen
4. Wet Werk en
Personen langdurig zonder
Bijstand (WWB)
werk.
Diensten / voorzieningen
Uitkering en toeleiding naar werk
Voorgenomen beleidswijzigingen
Uitvoering
- Dagbesteding, begeleiding en jeugdzorg van AWBZ naar WMO
- Zorgverzekeraars (vanaf
- Uitvoering AWBZ door zorgverzekeraars
2013)
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
Gemeenten
Minimumloon hoger dan bijstand - Scherpere inkomensnorm voor gezinsbijstand door invoering huishoudtoets; bijstandsnorm voor gezin wordt 100% van het netto minimumloon.. Met invloed op zowel het inkomen van huishoudens als het takenpakket van de
Werk-/leeraanbod
5. Wet Investeren in
Jongeren onder de 27 die niet
Jongeren (WIJ)
werken en niet naar school
gemeente:
gaan.
- Vanaf 1-1-2013 geen instroom meer mogelijk (naar WWNV).
Gemeenten
- Voor jongeren die al voor 1-1-2013 gebruik maken van de regeling veranderd er niets. - Ondersteuning bij het vinden van
Met invloed op zowel het inkomen van huishoudens als het takenpakket van de
UWV (indicatie en
arbeidsondersteuning
werk bij een reguliere werkgever
gemeente:
uitvoering)
Jonggehandicapten
- (Aanvullende) uitkering
6. Wet werk en
Jonggehandicapten
(Wet Wajong)
- Vanaf 1-1-2013 geen instroom meer mogelijk (overheveling naar WWNV). - Voor volledig arbeidsongeschikten blijft de Wet Wajong bestaan.
7. Wet
Personen met een beperking
Voorzieningen, hulp en
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
maatschappelijke
(ouderen, gehandicapten of
ondersteuning
Besparing op thuiszorg, hogere eigen bijdrage?
ondersteuning
mensen met psychische
(WMO)
problemen)
Gemeenten (WMO loket)
Met invloed op het takenpakket van de gemeente: Dagbesteding, begeleiding en jeugdzorg van AWBZ naar WMO
8. Wet sociale
Personen met een lichamelijke,
Sociale werkvoorziening voor
Met invloed op zowel het inkomen van huishoudens als het takenpakket van de
- Gemeenten en ongeveer
werkvoorziening
verstandelijke of psychische
personen met een lichamelijke,
gemeente:
94 SW-bedrijven.
(WSW)
handicap.
verstandelijke of psychische
- Beperking per 1-1-2013 tot werknemers die alleen in een beschutte werkomgeving
- Brancheorganisatie SW-
handicap.
kunnen werken.
bedrijven: Cedris
- Overige personen stromen in de WWNV. 9. Overige kind-
Alle gezinnen met kinderen en
Bijdrage aan de kosten voor
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
Kinderopvangtoeslag:
gerelateerde
gezinnen met kinderen die
kinderopvang en de opvoeding van
Kinderopvangtoeslag
Belastingdienst
regelingen en
gebruik maken van
kinderen.
- Alleen toeslag voor gewerkte uren
toeslagen;
kinderopvang.
- Beperking kinderopvangtoeslag hoogste inkomens
Kindgebonden budget:
-
- Maatregelen tegen fraude kinderopvangtoeslag
Belastingdienst
Kinderopvangtoeslag
- Maandelijkse vaste eigen bijdrage van circa € 15 per gezin
- Kindgebonden
Kindgebonden budget
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Kinderbijslag: Sociale
Regeling
Doelgroepen
Diensten / voorzieningen
Voorgenomen beleidswijzigingen
Uitvoering
budget
- Beperking tot twee kinderen onder de 18 jaar
Verzekeringsbank
- Kinderbijslag
- budget vervalt voor gezinnen met een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 28,897 of meer - Invoering vermogenstoets (geen kindgebonden budget meer bij vermogen boven € 100.000 voor alleenstaanden of € 120.000 voor tweeoudergezin) - Verlaging bedragen naar niveau 2010 en geen correctie voor inflatie tot en met 2015 Kinderbijslag - Verlagen met gemiddeld € 35 per kind per jaar vanaf 2012 - De kinderbijslag en het kindgebonden budget worden vanaf 2014 niet meer buiten de EU geëxporteerd
10. Overige zorg-
Zorgtoeslag
Zorgtoeslag
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
Zorgtoeslag
gerelateerde
Personen van 18 jaar of ouder
Bijdrage aan de kosten voor de
Zorgtoeslag
Belastingdienst
regelingen en
met een Nederlandse
zorgverzekering.
De zorgtoeslag wordt verlaagd. Gezinnen met een minimuminkomen gaan er €100 op
toeslagen;
zorgverzekering en een inkomen
Zorgtoeslag
lager dan €36.022 per jaar (of
- Zorgverzekering
€54.264 voor samenwonenden).
- Geestelijk
achteruit. Alleenstaanden met een minimuminkomen gaan er €40 op achteruit. (2012)
Zorgverzekering
Zorgverzekering
Zorgverzekering
Verzekeraars.
Verplichte verzekering tegen
- Het eigen risico wordt met €50 verhoogd naar €220 per jaar. (2012)
ziektekosten.
- Het basispakket wordt versoberd waardoor mensen meer dingen zelf moeten gaan
GGZ
betalen. (2012)
Verzekeraars
Gezondheidszorg
Zorgverzekering
(GGZ)
Alle personen met een
GGZ
GGZ
zorgverzekering.
Geestelijke gezondheidszorg.
-De eigen bijdrage in de eerstelijns zorg gaat omhoog van €10 naar €20 per consult. - Het aantal sessies in de eerstelijns zorg dat wordt vergoed gaat omlaag van 8 naar 5
GGZ
- De eigen bijdrage voor een internet-behandelingstraject wordt €50.
Cliënten van de geestelijke
- De eigen bijdrage in de tweedelijns zorg wordt €100 voor behandelingen tot 100
gezondheidszorg.
minuten en €200 voor behandelingen langer dan 100 minuten. - Eigen bijdrage voor verblijf in een GGZ instelling en bedraagt €145 vanaf de tweede maand van opname. Tegemoetkoming in de huurkosten
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
11. Overige woon-
Personen met een huur niet
gerelateerde
hoger dan €652 per maand (bij
- Het percentage van de huur dat vergoed wordt tussen de kwaliteitskortingsgrens van
regelingen en
personen onder de 23 jaar mag
€361 en de aftoppingsgrens wordt verlaagd van 75% naar 65%. (2012)
toeslagen;
de huur niet hoger zijn dan €361
- Voor ouderen, gehandicapten en alleenstaanden daalt het percentage huursubsidie
- Huurtoeslag
per maand) en een inkomen dat
van 50% naar 40%. (2012)
niet hoger is dan €21.625
- De normhuur neemt toe met €3,93 voor alle mensen die huurtoeslag ontvangen.
(alleenstaanden) of €29.350
(2013)
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Belastingdienst
Regeling
Doelgroepen
Diensten / voorzieningen
Voorgenomen beleidswijzigingen
(samenwonenden). Voor 65+’ers
- De huurgrens wordt aangepast waardoor minder mensen in aanmerking komen voor
geldt een maximuminkomen van
huurtoeslag. (2012)
€20.325 (alleenstaanden) of
- De inkomensgrens wordt aangepast waardoor minder mensen in aanmerking komen
€27.750 (samenwonenden).
voor huurtoeslag. (2012)
Uitvoering
12. Overige
Inburgering
Inburgering
Met invloed op het inkomen van huishoudens:
Inburgering
regelingen en
Migranten en asielzoekers.
Inburgering in de Nederlandse
Inburgering
Gemeenten
samenleving.
De regering is voornemens migraten en asielzoekers zelf te laten betalen voor hun
toeslagen: - Inburgering
AOW
- AOW
Personen van 65 jaar en ouder.
inburgering in Nederland. Als zij dat niet kunnen, kunnen zij gebruik maken van een
AOW
AOW
sociaal leenstelsel. (datum nog niet bekend)
Sociale verzekeringsbank
Basispensioen voor mensen die 65
AOW
jaar of ouder zijn.
-De partnertoeslag voor AOW’ers van wie de partner jonger dan 65 jaar is en weinig of geen inkomen heeft vervalt. De AOW’er ontvangt dan alleen het eigen deel van het pensioen (2015)
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
2.3
Organisatorische veranderingen Op organisatorisch gebied vinden de volgende veranderingen plaats: •
De functies dagbesteding en begeleiding gaan vanuit de AWBZ naar de WMO. Dit betekend dat
•
In plaats van de zorgkantoren gaan de zorgverzekeraars de AWBZ uitvoeren.
•
Wet Wajong blijft alleen bestaan voor volledig arbeidsongeschikten. Deels arbeidsongeschikten
de gemeenten hier verantwoordelijk voor worden.
komen terecht in de nieuwe WWNV. •
Nieuwe instroom in de WSW wordt beperkt tot mensen die alleen op een beschutte werkplek kunnen werken. Overige personen stromen in de WWNV.
•
De WIJ houdt op te bestaan voor nieuwe aanvragers, deze stromen in de WWNV.
•
De nieuwe WWNV zal worden uitgevoerd door de gemeenten.
•
De uitvoering van de vrijwillige Jeugd Hulp Verlening (JHV), Jeugd Bescherming (JB), Jeugd Reclassering (JR), Jeugd GGZ, langdurige jeugd GGZ en Jeugd met een lichtverstandelijke beperking gaat naar de gemeenten.
Een overzicht van de huidige organisatorische situatie en de verwachte situatie na de voorgenomen beleidswijzingen is te vinden in figuur 2.1 op de volgende bladzijde. Vervolgens geeft figuur 2.2 de tijdslijn van voorgenomen wijzigingen weer.
14
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Figuur 2.1 - Overzicht huidige en toekomstige organisatie van wetten en regelingen
Huidige organisatievormen
Organisatievorm na voorgenomen beleidswijzigingen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Figuur 2.2 - Tijdslijn wijzigingen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
2.4
Overzicht regelingen en bezuinigingen In deze paragraaf beschrijven we de verschillende regelingen en de voorgenomen beleidswijzigingen: 1. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) 2. Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 3. Wet Werk en Bijstand (WWB) 4. Wet Investeren in Jongeren (WIJ) 5. Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong) 6. Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) 7. Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) 8. Jeugdzorg, Jeugd GGZ en Jeugd LVB 9. Overige regelingen en toeslagen - Kinderopvangtoeslag - Kindgebonden budget - Kinderbijslag - Zorgverzekeringswet (ZVW) - Zorgtoeslag - Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) - Huurtoeslag - Inburgering - AOW - Heffingskorting Naast de bovenstaande regelingen zijn er nog andere wetten en regelingen waarvan de voorgenomen beleidswijzigingen invloed op het inkomen van personen kunnen hebben. Een overzichtstabel met de belangrijkste wijzigingen per regeling is te vinden in hoofdstuk 2. 1. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) Beschrijving regeling De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bestaat voor personen die langdurige zorg en/of ondersteuning nodig hebben. De AWBZ zorgt o.a. voor hulp bij persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding in het dagelijkse leven, behandeling van een aandoening of beperking en verblijf in een verzorgings- of verplegingstehuis. De indicatie van de AWBZ wordt momenteel uitgevoerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg (BJZ). De uitvoering ligt momenteel nog in handen van de zorgkantoren. Vanaf 1 januari 2013 zal de uitvoering van de AWBZ bij de zorgverzekeraars liggen. Voorgenomen beleidswijzigingen Er zijn verschillende beleidswijzigingen voorgenomen voor de AWBZ. Deze veranderingen zullen zich voordoen in de periode 2012-2016. Het gaat om de volgende beleidswijzigingen: •
Persoonsgebonden budget alleen bij indicatie ‘verblijf’ - Vanaf 1 januari 2012 is het persoonsgebonden budget van de AWBZ alleen nog bestemd voor mensen die van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een ‘verblijfsindicatie’ hebben gekregen. Dit zijn mensen die zoveel zorg nodig hebben, dat verblijf in een verpleeghuis of verzorgingshuis wordt aangeraden. Voor mensen die niet tot deze groep behoren heeft deze beleidswijziging de volgende consequenties:
18
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
-
Personen die een AWBZ-indicatie hebben voor persoonlijke verzorging en/of verpleging zijn vanaf uiterlijk 1 januari 2014 aangewezen op zorg in natura.
-
Personen die een AWBZ-indicatie hebben voor begeleiding of dagverzorging zijn vanaf uiterlijk 1 januari 2014 aangewezen op begeleiding vanuit de gemeente op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
-
Personen die op dit moment wel een pgb ontvangen, maar geen AWBZ-indicatie voor verblijf hebben ontvangen vanaf uiterlijk 1 januari 2014 geen pgb meer.
•
Dagbesteding, begeleiding en jeugdzorg van Rijk naar gemeenten - De functies dagbesteding en begeleiding worden overgeheveld van de AWBZ naar de WMO, welke de gemeenten zullen uitvoeren. Vanaf 2013 worden gemeenten verantwoordelijk voor nieuwe cliënten dagbesteding en begeleiding, vanaf 2014 voor alle cliënten. Ook de jeugdzorg, die nu nog onder AWBZ valt, zal vanaf 1 januari 2016 worden overgeheveld naar de WMO.
•
Betaling wonen en zorg scheiden - Vanaf 1 januari 2014 wil het kabinet in de AWBZ het ‘scheiden van wonen en zorg’ invoeren. Dit houdt in dat personen zelf de betaling van hun woonlasten regelen.
•
Uitvoering AWBZ door zorgverzekeraars - Op dit moment voeren zorgkantoren de AWBZ uit,
•
Wettelijke verankering persoonsgebonden budget - Het pgb biedt personen de keuzevrijheid om
vanaf 1 januari 2013 nemen de zorgverzekeraars dit over. zorg in te richten zoals zij dat willen. Om dit recht te handhaven wordt de pgb-susidieregeling opgeheven en wordt het pgb wettelijk verankerd. Hierbij zal rekening worden gehouden met de bestaande budgetten van het pgb. •
Van handelingsfinanciering naar uitkomstfinanciering voor de AWBZ - De huidige wijze van financiering per handeling in de AWBZ wordt veranderd in financiering op resultaat.
2. Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) Beschrijving regeling De Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) regelt dat mensen met een beperking de voorzieningen, hulp en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Het kan gaan om ouderen, gehandicapten of mensen met psychische problemen. De WMO zorgt ervoor dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zelfstandig kan blijven wonen. Gemeenten voeren de WMO uit en iedere gemeente legt andere accenten. Voorgenomen beleidswijzigingen De grootste beleidswijziging binnen de WMO is dat dagbesteding, begeleiding en jeugdzorg van de AWBZ naar de WMO wordt overgeheveld, waardoor gemeenten hier verantwoordelijk voor zullen worden. Vanaf 2013 worden gemeenten verantwoordelijk voor nieuwe cliënten dagbesteding en begeleiding, vanaf 2014 voor alle cliënten. De gemeenten worden vanaf 2016 verantwoordelijk voor de jeugdzorg.
3. Wet Werk en Bijstand (WWB) Beschrijving regeling De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand. Een voorwaarde voor een bijstandsuitkering is dat een persoon onvoldoende inkomen of vermogen heeft om van te leven. Met een bijstandsuitkering kan de periode tussen 2 banen overbrugd worden.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
19
Voorgenomen beleidswijzigingen Er zijn verschillende voorgenomen beleidswijzigingen met betrekking tot de WWB. De maatregelen zijn uitgewerkt in twee wetsvoorstellen. Deze voorstellen gaan voor advies naar de Raad van State. •
Minimumloon hoger dan bijstand - Het kabinet schaft de dubbele heffingskorting voor bijstandsgerechtigden af. Dit moet voorkomen dat de netto bijstand voor een stel dat niet werkt straks hoger is dan de netto inkomsten van een werkende kostwinner die het minimumloon verdient.
•
Jongeren verplicht tot zoeken van baan - Jongeren tot 27 jaar moeten eerst 4 weken zelf actief op zoek gaan naar werk en een opleiding voordat zij een uitkering of ondersteuning kunnen aanvragen (zie ook WIJ).
•
Tegenprestatie voor een uitkering - Gemeenten krijgen ruimere mogelijkheden om een tegenprestatie te vragen van mensen die een uitkering ontvangen.
•
Scherpere inkomensnorm voor gezinsbijstand - Ouders en inwonende kinderen moeten straks gezamenlijk één uitkering aanvragen. Er wordt niet meer alleen gekeken naar de inkomsten van de ouders onderling, maar ook naar die van inwonende kinderen (het huishoudinkomen).
•
Alleenstaande ouders sneller aan het werk - De ontheffing van de sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsouders met kinderen onder de 5 jaar, wordt afgeschaft. Om werken te stimuleren, mogen alleenstaande ouders meer bijverdienen zonder dat de uitkering wordt gekort.
•
Normering gemeentelijk inkomensbeleid - Het kabinet stelt één centrale inkomensgrens. Alleen op basis van individuele omstandigheden mogen gemeenten maatwerk leveren en extra inkomensondersteuning te geven, maar dit wordt gemaximeerd op 110% van het wettelijk minimumloon. .
•
Minder lang in het buitenland met behoud bijstand - Mensen met een bijstandsuitkering die tijdelijk geen werk hoeven te zoeken, mogen voortaan maximaal 4 weken per jaar naar het buitenland. Nu is dat 13 weken. Voor 65-plussers wordt de termijn teruggebracht van 26 weken naar maximaal 8 weken per jaar.
4. Wet Investeren in Jongeren (WIJ) Beschrijving regeling Jongeren onder de 27 die niet werken en niet naar school gaan, kunnen sinds 1 oktober 2009 geen beroep meer doen op een bijstandsuitkering maar vallen onder de Wet Investeren in Jongeren (WIJ). Zij krijgen van de gemeente een werk-/leeraanbod, afgestemd op hun situatie, zodat ze kunnen werken, leren of beide combineren. De uitvoering van de WIJ ligt bij de gemeenten. Voorgenomen beleidswijzigingen Per 1 januari 2012 krijgen gemeenten de plicht om iedere jongere aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid zelf werk te zoeken. Iedere jongere, die zich meldt bij het UWV, wordt verplicht eerst zelf vier weken naar werk te zoeken alvorens hij/zij aanspraak kan maken op ondersteuning. Vanaf 1 januari 2013 houdt de WIJ op te bestaan voor nieuwe aanvragers. Vanaf deze datum stromen jongeren onder de 27 die niet werken en niet naar school gaan in de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV). Voor jongeren die voor 1 januari 2013 al gebruik maken van de WIJ verandert er voorlopig niets (de Tweede Kamer moet nog stemmen over dit wetsvoorstel).
20
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
5. Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong) Beschrijving regeling Jonggehandicapten en studenten die op jonge leeftijd arbeidsongeschikt raken krijgen via de Wet Wajong ondersteuning bij het vinden van werk bij een reguliere werkgever. Als ze door hun beperking niet genoeg geld kunnen verdienen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien, krijgen zij een (aanvullende) uitkering. Het UWV is verantwoordelijk voor indicatie en uitvoering van de Wet Wajong. De Wet Wajong bestaat momenteel uit de volgende regelingen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten: •
Werkregeling jonggehandicapten tot 27 jaar - Als het salaris tot 20% van het minimumloon bedraagt, vult de overheid dit aan tot 75%. Van elke euro die ze meer verdienen, mogen ze de helft zelf houden. Tot een maximum van 100% van het minimumloon. Hierdoor loont het om extra te werken.
•
Werkregeling jonggehandicapten vanaf 27 jaar - Jonggehandicapten die verdienen wat ze theoretisch kunnen (verdiencapaciteit benutten) krijgen hun salaris aangevuld tot 100% van het wettelijk minimumloon. Als ze minder verdienen dan theoretisch mogelijk is, krijgen ze het inkomen aangevuld tot 75% van het wettelijk minimumloon.
•
Werkregeling met begeleiding - Via deze regeling kunnen jonggehandicapten vanaf 27 jaar een aanvulling krijgen tot 120% van het wettelijk minimumloon. Het gaat hierbij om jonggehandicapten die: -
Verdienen wat theoretisch mogelijk is.
-
Werken met begeleiding van een job coach.
-
Loondispensatie krijgen.
Voor volledig arbeidsongeschikten geldt dat zij recht hebben op een volledige Wajong-uitkering. Dit is 75% van het wettelijk minimumloon. Voorgenomen beleidswijzigingen Vanaf 1 januari 2013 vervalt de Wet Wajong voor nieuwe aanvragers die gedeeltelijk kunnen werken. Vanaf deze datum stromen deze mensen in de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV), welke wordt uitgevoerd door de gemeenten. Voor volledig arbeidsongeschikten blijft de Wet Wajong bestaan en blijft het UWV verantwoordelijk voor indicatie en uitvoering.
6. Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) Beschrijving regeling Mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap kunnen vaak moeilijk een baan vinden. Ze zijn minder productief dan andere werknemers of kunnen niet goed meekomen in het werk. Middels de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) worden deze personen geholpen om toch (gedeeltelijk) te werken en in hun eigen onderhoud te voorzien. De WSW wordt uitgevoerd door gemeenten en circa 94 SW-bedrijven. Voorgenomen beleidswijzigingen Voor mensen die na 15 mei 2011 op de wachtlijst voor de WSW staan kunnen de regels vanaf 2013 gaan veranderen. De regering heeft zich verschillende beleidswijzigingen voorgenomen, deze plannen moeten nog in wetten en regels worden omgezet. Streefdatum voor de inwerkingtreding van de maatregelen is 1 januari 2013. Personen komen dan alleen in aanmerking voor een plaats in de sociale werkvoorziening als zij uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken. Wanneer dit niet het geval is stromen de personen in de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV).
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
21
7. Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) Beschrijving regeling De nieuwe Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) moet ervoor gaan zorgen dat zoveel mogelijk mensen naar vermogen gaan meedoen op de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om de volgende maatregelen; •
Mensen die nu nog niet werken maar dat wel kunnen te prikkelen om te gaan werken.
•
Gemeenten meer ruimte geven hun daarbij te ondersteunen.
•
Werkgevers stimuleren deze mensen in dienst te nemen.
De nieuwe WWNV zal worden uitgevoerd door de gemeenten. Voorgenomen beleidswijzigingen De WWNV zal vanaf 1 januari 2013 worden ingevoerd en vervangt dan (deels) de Wet Wajong, WIJ en WSW. De inkomenshoogte binnen de WWNV is gelijk aan de inkomensnorm van de WWB/WIJ.
8. Jeugdzorg, Jeugd GGZ en Jeugd LVB Beschrijving regeling Het uitgangspunt van de jeugdzorg is de Wet op de jeugdzorg. Deze richt zich op de hulpvraag van kinderen, jongeren en hun ouders en opvoeders die opgroei- en opvoedproblemen hebben. Het doel van de wet is vraaggerichte jeugdzorg. Momenteel zijn de gemeenten en provincies samen verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Deze verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in de WMO en de Wet op de Jeugdzorg. De provincie financiert Bureau Jeugdzorg en daarmee de toegang tot de jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De provincie koopt verder de zorg voor kinderen, jongeren en hun ouders / opvoeders in bij jeugdzorginstellingen. De gemeente heeft vijf functies in de zorg voor kinderen, jongeren en hun ouders / opvoeders; •
Informatie en advies geven
•
Signaleren van problemen bij opgroeien en opvoeden
•
Zorgen dat jeugdigen en hun ouders de juiste hulp krijgen
•
Pedagogische hulp
•
Coördinatie van zorg
De onderstaande figuur toont het stelsel van de Jeugdzorg in Nederland. Het aanbod van jeugdzorg kan worden onderverdeeld in (1) jeugd GGZ, (2) jeugd LVG, (3) provinciale jeugdzorg en (4) gesloten jeugdzorg. De provinciale jeugdzorg richt zich op ambulante hulp, dagbehandelingen, pleegzorg en residentiële hulp.
22
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Figuur B.2 – Stelsel van Jeugdzorg in Nederland
Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Jeugdzorg in de groeifase – Ontwikkelingen in gebruik en kosten van de jeugdzorg (2011)
Voorgenomen beleidswijzigingen De gemeenten worden in de toekomst verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor de jeugd. Deze decentralisatie wordt gefaseerd tussen 2014 en 2016 ingevoerd. Verder wordt een eigen bijdrage ingevoerd voor alle vormen van jeugdhulp. De eigen bijdrage bij uithuisplaatsing in de Jeugdzorg wordt verhoogd tot 3.400 euro per jaar. Ook zal een generieke korting van 20% op het huidige budget worden doorgevoerd.
9. Overige regelingen en toeslagen Kinderopvangtoeslag Ouders kunnen een deel van de kosten terugkrijgen van de Belastingdienst als zij gebruikmaken van een kindercentrum of gastouderbureau dat is geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Voor registratie in het LRK moeten kindercentra, gastouderbureaus en gastouders voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang. Vanaf 1 januari 2012 wordt de kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het aantal uren dat de ouders werken. Verder wordt de kinderopvangtoeslag voor de hoogste inkomens beperkt en wordt fraude strenger aangepakt. •
Alleen toeslag voor gewerkte uren – Vanaf 201 2 wordt de kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het aantal uren dat de ouder met de kleinste baan werkt. Ouders hebben dan bij dagopvang (voor kinderen van 0 tot en met 4 jaar) recht op toeslag voor 140% van de werkuren van de minst werkende partner. Voor schoolgaande kinderen kunnen ouders 70% van de uren declareren.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
23
•
Beperking kinderopvangtoeslag hoogste inkomens – Voor hoge inkomens worden de volgende maatregelen ingesteld, deze moeten nog worden goedgekeurd door de Tweede Kamer; -
De kinderopvangtoeslag voor het tweede en volgende kind wordt voor de hoogste inkomens versneld afgebouwd. De toeslag zal voor de hoogste inkomens dalen van ruim 82% naar 58,2%.
-
De mensen met de hoogste inkomens, vanaf een gezamenlijk inkomen van ongeveer
-
De maximum uurtarieven voor de kinderopvangtoeslag worden in 2012 niet geïndexeerd.
€130.000, ontvangen vanaf 2013 geen kinderopvangtoeslag meer voor hun eerste kind. •
Maatregelen tegen fraude kinderopvangtoeslag – Vanaf 2012 komen er extra maatregelen tegen fraude met de kinderopvangtoeslag; -
De mogelijkheid om met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag aan te vragen wordt beperkt.
-
Gastouders die geen andere inkomsten hebben dan inkomsten uit de gastouderopvang hebben vanaf 2012 geen recht meer op toeslag.
-
Momenteel kunnen ouders per kind per maand 230 uur declareren per soort kinderopvang. Dit wordt 230 uur voor alle soorten kinderopvang samen.
-
Instellingen voor kinderopvang moeten ouders voorlichten over welke uren opvang in aanmerking komen voor toeslag en welke niet.
-
De boetes bij misbruik van de kinderopvangtoeslag worden hoger. De boete kan oplopen tot 100% van het terug te betalen bedrag.
•
Invoering generieke eigen bijdrage WWB-ers – Tot 2011 hadden alleenstaande WWB’ers in een re-integratietraject recht op een volledige compensatie van de eigen bijdrage voor kinderopvang. De gemeente nam deze kosten voor haar rekening. Met de bezuiniging op de kinderopvang in 2011 is het compensatiepercentage voor de WWB’ers niet evenredig verhoogd. Met de invoering per 2012 van de generieke eigen bijdrage van €15 per maand heeft de VNG berekend dat WWB’ers die een volledige week kinderopvang nodig hebben ca. €125 per maand voor eigen rekening moeten nemen. Dit heeft mogelijk voor deze groep een remmend effect op mogelijkheden om te re-integreren.
Kindgebonden budget In het wetsvoorstel tot aanpassing van de wet op het kindgebonden budget zijn een vijftal 1
belangrijke wijzigingen opgenomen . Ten eerste vervalt het kindgebonden budget voor gezinnen met een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 28.897 of meer. De tweede wijziging houdt in dat het kindgebonden budget wordt beperkt tot twee kinderen onder de 18 jaar. Verder wordt de verhoging van de bedragen in 2011 wordt per 1 januari 2012 teruggedraaid en komen weer op het niveau van 2010. Deze wijziging is in de rijksbegroting van het ministerie weer teruggedraaid, zodat het bedrag voor het eerste en tweede kind in totaal € 60 hoger uitvallen dan in 2011. De vierde wijziging houdt in dat het kindgebonden budget niet wordt gecorrigeerd voor de inflatie van 2012 tot en met 2015. Tenslotte kunnen ouders vanaf 2013 niet langer aanspraak maken op het kindgebonden budget wanneer de grondslag sparen en beleggen van de ouder en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80.000. Vanwege het heffingsvrije vermogen van € 20.785 voor een alleenstaande en het dubbele bedrag voor partners en een verhoging van het heffingsvrije vermogen van € 2.779 per minderjarig kind vervalt het recht in de praktijk bij een vermogen van ruim € 100.000 voor alleenstaande ouders of ruim € 120.000 voor stellen. De doelstelling van het kindgebonden budget is het geven van een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het betreft een bijdrage van de overheid, terwijl ouders in principe zelf verantwoordelijk zijn voor hun kind. Het kabinet stelt dat de aanpassing van de wet 1
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget, juni 2011
24
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
een van de maatregelen is om het begrotingstekort terug te dringen. Aangezien lagere inkomens een groter bedrag aan kindgebonden budget krijgen, is het inkomenseffect groter voor deze groep ouders. Volgens de Memorie van Toelichting bij het Besluit blijft het negatieve inkomenseffect beperkt tot minder dan één procent voor 50 procent van de gezinnen met een minimum inkomen en 55 procent van de gezinnen met een inkomen tussen het minimum en modaal. Voor respectievelijk 35 en 32 procent van deze gezinnen ligt het negatieve inkomenseffect tussen 1 en 2 procent. Kinderbijslag De veranderingen met betrekking tot de kinderbijslag zijn beperkt. Het regeerakkoord stelt dat het kabinet ouders in de kosten van kinderen blijft ondersteunen via de kinderbijslag. Vanaf uiterlijk 2014 worden kinderbijslag en kindgebonden budget niet meer buiten de EU geëxporteerd. Dit staat in een wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd. Vanaf uiterlijk 2014 komen alleen nog ouders met kinderen die in Nederland of de Europese Unie wonen in aanmerking voor deze 2
toeslagen . Vanaf 2012 neemt de kinderbijslag per kind per jaar af met € 29 voor kinderen van 0 tot 3
5 jaar, met € 35 voor kinderen tussen 6 en 11 jaar en met € 41 voor kinderen tussen 12 en 17 jaar . Zorgtoeslag De zorgtoeslag zorgt voor een bijdrage aan de kosten van de zorgverzekering voor personen van 18 jaar of ouder met een inkomen lager dan 36.022 euro per jaar (alleenstaanden) of lager dan 54.264 euro per jaar (samenwonenden). Vanaf 2012 zal de zorgtoeslag worden verlaagd. Gezinnen met een minimum inkomen zullen er circa 100 euro per jaar op achteruit gaan en alleenstaanden met een minimuminkomen gaan er circa 40 euro per jaar op achteruit. Zorgverzekeringswet (ZVW) In de huidige zorgverzekeringswet zijn de volgende beleidswijzigingen voorgenomen: •
Uit het basispakket van de ziektekostenverzekering worden onderdelen geschrapt - Het collectief verzekerde pakket wordt ingeperkt. Bepaalde zorg zal door de gebruiker zelf betaald moeten worden of moeten worden bijverzekerd. De kosten voor een aanvullende ziektekostenverzekering zullen hierdoor toenemen.
•
De ZVW premie gaat stijgen – De ZVW premie die gezinnen gaan betalen stijgen met in totaal
•
De doelgroep voor de zorgtoeslag wordt beperkt – Minder mensen hebben recht op
2,8 miljard euro. De premies die bedrijven betalen dalen met 0,3 miljard euro. zorgtoeslag, het aantal huishoudens dat aanspraak kan maken op de toeslag wordt sterk teruggebracht. •
Risicoverevening in de ZVW wordt afgebouwd – De afbouw van de risicoverevening in de ZVW zal leiden tot premieverhoging.
•
Het eigen risico in de ZVW stijgt tot 250 euro (in 2015)
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Geneeskundige GGZ bestaat uit eerstelijnspsychologische zorg en tweedelijns gespecialiseerde zorg. Eerstelijns GGZ is generalistisch, laagdrempelig, voor eenvoudige/niet zo ernstige problematiek, de behandeling is monodisciplinair en zorg in vaak in de buurt aanwezig. Tweedelijns zorg is specialistischer, er vindt een voorselectie plaats (bijvoorbeeld op verwijzing door de
2
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/09/30/export-kinderbijslag-en-kindgebondenbudget-aan-banden.html 3 http://rijksbegroting.nl/2012/voorbereiding/begroting,kst160372_28.html, Tabel 4.3.3: Bedragen (per jaar, euro) kindgebonden budget en kinderbijslag
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
25
huisarts), de zorg is voor complexe en/of multipele stoornissen/diagnosen en bij tweedelijnszorg is ook multidisciplinaire behandeling mogelijk. Er gaan verschillende dingen veranderen in de GGZ. Onderstaand worden de wijzingen apart voor eerstelijns- en tweedelijnszorg opgesomd. Het is de bedoeling dat deze wijzigingen vanaf 2012 van start gaan. Eerstelijnszorg; • •
Eigen bijdrage gaat naar €20 per consult (is nu €10). Het aantal sessies dat wordt vergoed gaat terug van 8 naar 5. Eigen bijdrage voor een internet-behandelingstraject wordt €50.
Tweedelijns psychologische zorg: • •
•
Eigen bijdrage van €100 voor behandelingen tot 100 minuten. Eigen bijdrage van €200 voor behandelingen langer dan 100 minuten. (Dit zijn bijdragen per kalenderjaar en er hoeft geen eigen bijdrage betaald te worden (1) door mensen jonger dan 18 jaar, (2) bij een crisis behandeling, (3) bij onvrijwillige opname. Bij verblijf in een GGZ instelling komt een aparte eigen bijdrage; Deze gaat in vanaf de tweede maand van verblijf en bedraagt €145 per maand. Deze komt dus bovenop de eigen bijdrage (van €100 of €200) die betaald wordt voor de behandeling in de instelling.
Huurtoeslag De huurtoeslag geeft een tegemoetkoming in de huurkosten voor personen met een laag inkomen en wordt uitgevoerd door de belastingdienst. Er gaan in 2012 verschillende dingen veranderen; •
Het percentage van de huur dat vergoed wordt tussen de kwaliteitskortingsgrens van €361 en de aftoppingsgrens wordt verlaagd van 75% naar 65%. (2012)
•
Voor ouderen, gehandicapten en alleenstaanden daalt het percentage huursubsidie van 50% naar 40%. (2012)
•
De normhuur neemt toe met €3,93 voor alle mensen die huurtoeslag ontvangen. (2013)
•
De huurgrens wordt aangepast waardoor minder mensen in aanmerking komen voor huurtoeslag. (2012)
•
De inkomensgrens wordt aangepast waardoor minder mensen in aanmerking komen voor huurtoeslag. (2012)
Inburgering De wet inburgering is in principe van toepassing op vreemdelingen van 16 tot 65 jaar van buiten de 4
EU die duurzaam in Nederland verblijven. Er is een reeks uitzonderingen die personen kunnen vrijstellen van de plicht om in te burgeren. Doel van de inburgering is het verminderen van achterstanden bij de integratie van minderheden en het voorkomen van nieuwe achterstanden. Gemeenten hebben de taak de inburgering te organiseren door inburgeraars te helpen bij het inburgeren. Concreet houdt dit in dat gemeenten immigranten actief proberen te benaderen en betrekken en hen een passend inburgeringstraject bieden. In 2010 zijn door gemeenten 55.000 inburgeringstrajecten gestart. Tot en met 2013 krijgen de gemeenten geld van de Rijksoverheid voor de kosten van inburgering. Deze middelen worden uitgekeerd via het Gemeentefonds en het Participatiebudget. De regering is van plan om migranten en asielzoekers zelf te laten betalen voor hun inburgering. Wanneer vreemdelingen niet zelf kunnen betalen voor het inburgeringstraject kunnen zij gebruik 4
Voor een overzicht van uitzonderingen zie http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/inburgering/handreiking-inburgeringgemeenten/inburgeringsplicht/uitzonderingen
26
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
maken van een sociaal leenstelsel. Het niet voldoen aan de inburgeringsplicht leidt – met uitzondering van bijzondere omstandigheden – tot intrekking van de verblijfsvergunning. Deze intrekking geldt niet voor vreemdelingen zolang zij recht hebben op asiel. Voor hen geldt dat een boete opgelegd kan worden wanneer ze niet inburgeren. Het bedrag van de boete bij het niet nakomen van de inburgeringsplicht wordt verhoogd. Er komt een centraal examen. De ministerraad heeft inmiddels ingestemd met het voorstel van de ministers van BZK en van Immigratie en Asiel om de wet inburgering en de vreemdelingenwet te wijzigen. Het wetsvoorstel ligt voor advies bij de 5
Raad van State. Wanneer deze kabinetsplannen ingevoerd worden is nog onbekend . De kosten voor het gehele inburgeringstraject verschillen per persoon. De prijs van eventuele cursussen kan verschillen. Doordat de inburgeraar zelf verantwoordelijk wordt voor het inburgeren, mag hij zelf bepalen hoe, waar en tegen welke prijs hij zich voorbereid op het inburgeringsexamen. De kosten die gepaard gaan met het centrale examen zijn eveneens bekend. Het gaat om € 104 voor het praktijkexamen, € 37 voor het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving, de Toets Gesproken Nederlands kost € 52 en het Elektronisch Praktijkexamen kost € 37. Opgeteld komt dit neer op € 230. Dit bedrag is slechts een deel van de kosten die inburgeraars moeten gaan betalen voor het inburgeringstraject. De AOW omvat een basispensioen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Er gaan verschillende zaken veranderen in de AOW; •
Vanaf 1 januari 2012 heeft een persoon recht op AOW pensioen vanaf de dag dat deze 65 jaar wordt. Tot die datum geldt dat u AOW pensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin een persoon 65 jaar wordt.
•
De partnertoeslag voor AOW’ers van wie de partners jonger dan 65 jaar is en weinig of geen inkomen heeft vervalt in 2015. De AOW’er ontvangt dan alleen het eigen deel van het pensioen.
•
In 2020 wordt de AOW-leeftijd, zoals afgesproken in het regeer- en gedoogakkoord, verhoogd van 65 naar 66 jaar. Het Wetsvoorstel verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar is naar de Tweede Kamer gestuurd.
Heffingskorting Een heffingskorting is in de Nederlandse Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen belasting. In het verleden was nog een dubbele heffingskorting mogelijk voor mensen met een partner die geen inkomen heeft. Vanaf 2009 is de afbouw van de dubbele heffingskorting gestart. Deze wordt in 15 jaar helemaal afgebouwd.
5
Persbericht ‘Eigen verantwoordelijkheid en sociaal leenstelsel bij inburgering’ van 17 juni 2011
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
27
3
Deelnemers aan regelingen
3.1
Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het aantal deelnemers van de verschillende regelingen binnen de G32, G4 en totaal in Nederland. Ook wordt gekeken welk gedeelte van de totale deelnemers in Nederland uit een G32 gemeente komen en hoe dit zich verhoudt met het bevolkingsaandeel van de G32 in Nederland. In de rest van dit hoofdstuk worden alle regelingen apart besproken en is telkens het totaal voor de G32 weergegeven. De afsluitende paragraaf van dit hoofdstuk bevat een cijfermatig overzicht per regeling per individuele G32 gemeente.
WWB In heel Nederland waren er per december 2010 in totaal 315.050 deelnemers aan de WWB regeling. Hiervan kwamen 100.730 deelnemers uit een G32 gemeente, dit is 32,2% van het totale aantal WWB deelnemers en circa 2,4% van het totaal aantal inwoners van de G32. Aangezien het bevolkingsaandeel van de G32 in Nederland gelijk is aan 25,3% is het aandeel WWB’ers in de G32 proportioneel gezien hoog. In de G4 steden was het aantal WWB’ers eind 2010 gelijk aan 98.700, dit is 31,5% van het totale aantal deelnemers in Nederland. Aangezien het bevolkingsaandeel van de G4 binnen Nederland gelijk is aan 13,2% is er ook een bovengemiddeld aandeel WWB’ers in de G4 gemeenten. De gemeenten zijn momenteel aan het inventariseren hoeveel deelnemers van de WWB thuiswonende kinderen hebben tussen de 18 en 27 jaar en dus waarschijnlijk getroffen gaan worden door de invoering van de inkomenstoets op huishoudinkomen.
Totaal G4
100.730
65 jaar of
11.250
jaar
jaar
ouder
21.810
jaar
26.220
55 tot 65
24.700
45 tot 55
16.730
35 tot 45
55.660
jaar
45.180
27 tot 35
Vrouwen
Totaal G32
Waarvan… Mannen
Totaal WWB
Tabel 3.1 – Deelnemers aan de WWB regeling
98.700
46.870
51.820
13.880
22.130
25.490
20.980
16.050
313.050
139.910
173.140
48.600
75.210
81.440
69.040
38.500
% G32 van Nederland
32,2%
32,3%
32,1%
34,4%
32,8%
32,2%
31,6%
29,2%
% G4 van Nederland
31,5%
33,5%
29,9%
28,6%
29,4%
31,3%
30,4%
41,7%
Totaal Nederland
r > 1 jaar
Uitkeringsduu
r < 1 jaar
Uitkeringsduu
(Echt)paar
ouder
Alleenstaande
Alleenstaande
Waarvan… Totaal WWB
3.2
Totaal G32
100.730
62.070
21.970
16.460
19.510
81.250
Totaal G4
98.700
63.620
19.380
15.660
16.510
82.190
Totaal Nederland
313.050
193.070
67.520
51.870
60.540
252.510
% G32 van Nederland
32,2%
32,1%
32,5%
31,7%
32,2%
32,2%
% G4 van Nederland
31,5%
33,0%
28,7%
30,2%
27,3%
32,5%
Bron: CBS Statline (december 2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
29
3.3
WIJ Het aantal deelnemers aan de WIJ regeling per gemeente is berekend door het totaal aan WWB deelnemers af te trekken van het totale aantal WWB/WIJ deelnemers. In totaal waren er in Nederland in december 2010 43.630 deelnemers aan de WIJ regeling . Hiervan kwamen er 15.900 uit een G32 gemeente. Dit is 36,4% van het totale aantal deelnemers en dit is, evenals bij het aantal WWB deelnemers, een hoger aandeel deelnemers dan op basis van het bevolkingsaandeel van de G32 verwacht wordt. Binnen de G4 zijn er 5.340 WIJ deelnemers. Dit is 12,2% van alle Nederlandse deelnemers en komt overeen met het bevolkingsaandeel van de G4 in Nederland (13,2%). Tabel 3.2 – Deelnemers aan de WIJ regeling Totaal WIJ Totaal G32
15.900
Totaal G4
5.340
Totaal Nederland
43.630
% G32 van Nederland
36,4%
% G4 van Nederland
12,2%
Bronnen: CBS Statline (december 2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente - CBS Statline (december 2010), Totaal WWB & WIJ uitkeringen.
3.4
Wet Wajong Wet Wajong kent per ultimo 2010 204.230 deelnemers waarvan er bijna 60.000 uit een G32 gemeente komen. Dit is 29,2% van het totale aantal deelnemers. Van deze deelnemers is 57.396 volledig arbeidsongeschikt en 2.178 deels arbeidsongeschikt. Het aantal Wajong deelnemers in de G4 steden is hoger dan in de G32. In de vier grote steden van Nederland zijn in totaal 64.556 Wajong deelnemers, wat overeenkomt met 31,6% van het totale aantal Wajonggerechtigden. Tabel 3.3 – Deelnemers aan Wet Wajong
jaar
duur >5
jaar
Uitkerings-
duur <5
Uitkerings-
ongeschikt
Totaal G32
59.574
32.747
26.827
2.178
57.396
20.486
39.088
Totaal G4
64.556
35.432
29.124
2.346
62.210
22.372
42.184
90.463
7.243
196.987
64.312
139.918
28,8%
29,7%
30,1%
29,1%
31,9%
27,9%
% G4 van Nederland
31,6%
31,1%
32,2%
32,4%
31,6%
34,8%
30,1%
Wajong
113.767
29,2%
Wet
204.230
% G32 van Nederland
Totaal
Totaal Nederland
Waarvan… < 25 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
54-64 jaar
Totaal G32
59.574
18.736
16.542
10.653
8.571
5.072
Totaal G4
64.556
20.453
18.038
11.582
9.123
5.360
204.230
61.461
52.946
37.822
31.887
20.113
% G32 van Nederland
29,2%
30,5%
31,2%
28,2%
26,9%
25,2%
% G4 van Nederland
31,6%
33,3%
34,1%
30,6%
28,6%
26,6%
Totaal Nederland
Bron: Atlas SV 2010, Regionale informatie sociale verzekeringen
30
arbeids-
Volledig
ongeschikt
Deels
arbeids-
Vrouwen
Mannen
Wajong
Totaal Wet
Waarvan…
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
3.5
WSW In Nederland waren er in juni 2010 in totaal bijna103.000 WSW’ers. Hiervan werkten circa 72.000 deelnemers in een beschutte omgeving. Ruim 30.000 WSW’ers, ofwel 29,5% van het totaal bevond zich in 2010 in de G32. Hiervan werkten ruim 20.000 deelnemers in de beschutte omgeving. De omvang van de totale wachtlijst is in Nederland gelijk aan circa 20.000. In de G32 is deze totale wachtlijst gelijk aan bijna 7.000 potentiële deelnemers, ofwel 32,6% van de totale wachtlijst. Zowel het totale aandeel WSW’ers als het aandeel deelnemers in de beschutte omgeving en het aandeel op de wachtlijst is voor de G32 relatief hoog. Het aandeel WSW’ers dat een dienstbetrekking heeft bij een reguliere werkgever (24,9%) is vergelijkbaar met het bevolkingsaandeel van de G32 (25,3%). De G4 heeft in totaal ruim 9.000 WSW’ers en een wachtlijst van bijna 2.000 potentiële WSW’ers. Dit is respectievelijk 9,2% en 9,7% van het totaal en daarmee lager dan het bevolkingsaandeel (13,2%) van de G4. Gemeenten zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de WSW en vanaf 1 januari 2008 ook verantwoordelijk voor het verstrekken van beleidsinformatie over WSW -geïndiceerde inwoners die in de sociale werkvoorziening werkzaam zijn of op de wachtlijst staan, inclusief WSW -geïndiceerde inwoners die bij een andere gemeente of uitvoeringsorganisatie werken. Namens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzamelt en bewerkt Research voor Beleid de 6
WSW-statistiek . Gegevens per gemeente uit de WSW-statistiek zijn beschikbaar via de website 7
van de het Ministerie . De gegevens over WSW’ers in dit rapport zijn ontleend aan de WSWstatistiek. Tabel 3.4 – Deelnemers aan de WSW en wachtlijsten Totaal WSW
Waarvan… Beschutte
Detachering
arbeid:
vanuit
dienstbetrekking
dienstbetrekking
bij gemeente
bij gemeente
Wachtlijst
Dienstbetrekking bij reguliere werkgever
Totaal G32
30.277
6.694
20.747
8.160
1.370
Totaal G4
9.421
1.982
6.083
2.590
748
Totaal Nederland
102.918
20.515
72.447
24.961
5.510
% G32 van Nederland
29,4%
32,6%
28,6%
32,7%
24,9%
% G4 van Nederland
9,2%
9,7%
8,4%
10,4%
13,6%
Bron: Ministerie SZW, Gemeenteloket (t/m 30 juni 2010)
3.6
AWBZ/WMO, Jeugdzorg en Kinderopvang Voor de AWBZ/WMO, Jeugdzorg en Kinderopvang zijn geen gemeentelijke cijfers beschikbaar bij het CBS. Om toch een beeld per gemeente en voor de G32 te geven zijn gemeentelijke cijfers berekend op basis van het bevolkingsaandeel van de individuele gemeenten in Nederland. AWBZ/WMO Het totale aantal deelnemers van de AWBZ/WMO in Nederland was in 2009 gelijk aan 875.430. Op basis van het bevolkingsaandeel van de G32 wordt ingeschat dat minimaal 25,3% van deze deelnemers uit een van de G32 gemeenten komt.
6 7
Zie Research voor Beleid i.o.v. het Ministerie SZW (2009), WSW-statistiek 2009 jaarrapport. http://resultaten-wsw.szw.nl/
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
31
Wanneer de voorgenomen beleidsmaatregelen worden doorgevoerd is de inschatting dat in totaal 224.000 deelnemers overgeheveld worden van de AWBZ naar de WMO en 130.700 deelnemers zullen getroffen worden door de inperking van het PGB.
Aantallen die worden getroffen door beleidsmaatregelen WMO
AWBZ /
Totaal
Tabel 3.5 – Deelnemers aan de AWBZ/WMO en aantal getroffenen door beleidsmaatregelen (raming)
Overheveling naar WMO
PGB
Totaal G32
221.287
56.622
33.038
Totaal G4
115.456
29.542
17.237
Totaal Nederland
875.430
224.000
130.700
% G32 van Nederland
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van Nederland
13,2%
13,2%
13,2%
a)
De aantallen voor de individuele gemeenten en totalen voor de G32 en G4 zijn geraamd op basis van de
landelijke cijfers en het bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland. Bronnen: Ministerie VWS (2011), Ambtelijke verkenning cumulatieve effecten regeerakkoord - CBS Statline (2009), AWBZ zorg met verblijf - CBS Statline (2009), AWBZ zorg zonder verblijf - CBS (2011), Bevolking per regio op 1 januari 2011
Jeugdzorg In 2011waren er bij Bureau Jeugdzorg 101.000 aanmeldingen waarvan er 64.000 zijn geaccepteerd. (zie tabel 2.6).
AMK
Jeugd LGV
Jeugd GGZ
Jeugdzorg Plus
opvoedhulp
Jeugd- en
Jeugd-reclassering
Jeugd-bescherming
aanmeldingen
Geaccepteerde
bureau Jeugdzorg
Aanmeldingen
Tabel 3.6 – Cliënten van de Jeugdzorg
Totaal G32
25.452
16.130
12.894
5.862
25.672
811
40.065
3.286
15.025
Totaal G4
13.279
8.416
6.727
3.058
13.394
423
20.904
1.715
7.839
Totaal Nederland
100.690
63.810
51.010
23.190
101.560
3.210
158.500
13.000
59.440
% G32 van Nederland
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van Nederland
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
residentieel
Totaal G32
10.842
5.492
2.914
811
Totaal G4
5.657
2.865
1.520
423
848
Totaal NL
42.891
21.727
11.527
3.209
6.428
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
a)
De aantallen voor de individuele gemeenten en totalen voor de G32 en G4 zijn geraamd op basis van de
landelijke cijfers en het bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland. Bronnen: Sociaal cultureel planbureau (2011), Jeugdzorg in groeifase & Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut
32
Jeugd GGZ
Jeugdzorg)
Plus (gesloten
Jeugdzorg
residentieel
Jeugdzorg
uurs
Verblijf 24
Pleegzorg
thuiswonenden
Gemeente
Totaal niet-
Waarvan…
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
1.625
Voor directe inkomenseffecten moeten we kijken naar het aantal niet-thuiswonenden bij de Jeugdzorg. Het gaat hier om de pleegzorg, 24-uurs residentieel verblijven, Jeugdzorg Plus (gesloten Jeugdzorg) en Jeugd GGZ residentieel. In totaal waren er in Nederland in 2009 42.891 niet-thuiswonenden. Op basis van het bevolkingsaandeel van de G32 wordt ingeschat dat minimaal 25,3% van deze deelnemers (10.842) uit een van de G32 gemeenten komt. Kinderopvang In totaal maakten in 2010 533.000 huishoudens gebruik van de kinderopvang, het ging hierbij om 822.000 kinderen. Op basis van het bevolkingsaandeel van de G32 wordt ingeschat dat minimaal 25,3% van deze huishoudens (134.729) uit een van de G32 gemeenten komt. Tabel 3.7 – Aantal kinderen en huishoudens dat gebruik maakt van Kinderopvang (raming)
Totaal G32
a)
Buiten- en kinderen
Totaal aantal
Waarvan…
Kinderopvang
naschoolse
(0 t/m 3 jaar)
opvang (4 t/m
Gastouder-
Gastouder-
opvang (0 t/m 3
opvang (4
jaar)
t/m 11 jaar)
11 jaar)
207.781
95.043
79.624
18.958
14.155
Totaal G4 a)
108.409
49.589
41.544
9.891
7.386
Totaal Nederland
315.000
75.000
56.000
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van Nederland
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
huishoudens
376.000
25,3%
Totaal
822.000
% G32 van Nederland
Waarvan…
Tweeoudergezinnen
Eenoudergezinnen
Totaal G32
134.729
112.232
22.497
Totaal G4
70.295
58.557
11.738
Totaal Nederland
533.000
444.000
89.000
% G32 van Nederland
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van Nederland
13,2%
13,2%
13,2%
a)
De aantallen voor de individuele gemeenten en totalen voor de G32 en G4 zijn geraamd op basis van de
landelijke cijfers en het bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland. Bronnen: Brancheorganisatie Kinderopvang (2010), Factsheet Kinderopvang 2011 - CBS (2011), Bevolking per regio op 1 januari 2011
3.7
Deelnemers per regeling
Op de volgende pagina’s worden de deelnemers per regeling uitgesplitst naar gemeenten.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
33
AWBZ / WMO Tabel 3.8 – Totale AWBZ / WMO zorg en aantallen die worden getroffen door specifieke maatregelen 8 Aantallen die worden getroffen door maatregelen Totaal AWBZ
Gemeente
zorg a)
Overheveling naar WMO
Alkmaar
a)
4.937
Maatregelen
a)
1.263
PGB a) 737
Almelo
3.816
976
570
Almere
10.021
2.564
1.496
Amersfoort
7.705
1.971
1.150
Apeldoorn
8.210
2.101
1.226
Arnhem
7.783
1.991
1.162
Breda
9.177
2.348
1.370
Delft
5.135
1.314
767
Deventer
5.190
1.328
775
Dordrecht
6.245
1.598
932
Ede
5.691
1.456
850
Eindhoven
11.355
2.905
1.695
Emmen
5.743
1.469
857
Enschede
8.296
2.123
1.239
Groningen
9.986
2.555
1.491
Haarlem
7.919
2.026
1.182
Haarlemmermeer
7.536
1.928
1.125
Heerlen
4.689
1.200
700
Helmond
4.655
1.191
695
Hengelo
4.244
1.086
634
‘s-Hertogenbosch
7.400
1.893
1.105
Leeuwarden
4.985
1.275
744
Leiden
6.198
1.586
925
Lelystad
3.948
1.010
589
Maastricht
6.290
1.609
939
Nijmegen
8.632
2.209
1.289
Schiedam
3.980
1.018
594
Sittard-Geleen
4.983
1.275
744
Tilburg
10.840
2.774
1.618
Venlo
5.245
1.342
783
Zaanstad
7.723
1.976
1.153
Zoetermeer
6.408
1.640
957
Zwolle
6.326
1.619
944
Totaal G32
221.287
56.622
33.038
Totaal G4
115.456
29.542
17.237
Totaal NL
875.430
224.000
130.700
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
De aantallen voor de individuele gemeenten zijn berekend op basis van de landelijke cijfers en het
bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
8
Bronnen: Ministerie VWS (2011), Ambtelijke verkenning Cumulatieve effecten regeerakkoord / CBS Statline
(2009), AWBZ zorg met verblijf / CBS Statline (2009), AWBZ zorg zonder verblijf / CBS Statline (2011), Bevolking per regio op 1/1/2011.
34
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Tabel 3.9 – AWBZ / WMO zorg met verblijf 9
18 tot 35 jaar a)
35 tot 50 jaar a)
50 tot 65 jaar a)
65 tot 80 jaar a)
80 jaar of ouder a)
337
122
143
148
167
240
691
718
261
95
110
114
129
185
534
Almere
2.819
1.049
1.770
1.886
684
248
290
300
340
486
1.403
Amersfoort
2.168
806
1.361
1.450
526
191
223
231
261
374
1.079
Apeldoorn
2.310
859
1.450
1.545
561
203
238
246
278
398
1.149
Arnhem
2.189
815
1.375
1.465
532
193
225
233
264
378
1.090
Breda
2.582
961
1.621
1.727
627
227
266
275
311
445
1.285
Delft
1.444
537
907
967
351
127
149
154
174
249
719
Deventer
1.460
543
917
977
354
129
150
155
176
252
727
Dordrecht
1.757
654
1.103
1.175
426
155
181
187
212
303
874
Ede
1.601
596
1.005
1.071
389
141
165
170
193
276
797
Eindhoven
3.194
1.188
2.006
2.137
776
281
329
340
385
551
1.590
Emmen
1.616
601
1.014
1.081
392
142
166
172
195
279
804
Enschede
2.334
868
1.465
1.562
567
206
240
248
281
403
1.161
Groningen
2.809
1.045
1.764
1.880
682
247
289
299
339
485
1.398
Haarlem
2.228
829
1.399
1.491
541
196
229
237
269
384
1.109
Haarlemmermeer
2.120
789
1.331
1.419
515
187
218
226
256
366
1.055
Heerlen
1.319
491
828
883
320
116
136
140
159
228
656
Helmond
1.309
487
822
876
318
115
135
139
158
226
652
Hengelo
1.194
444
750
799
290
105
123
127
144
206
594
‘s-Hertogenbosch
2.082
775
1.307
1.393
505
183
214
222
251
359
1.036
Leeuwarden
1.402
522
881
938
340
124
144
149
169
242
698
Leiden
1.744
649
1.095
1.167
423
154
179
186
210
301
868
Lelystad
1.111
413
697
743
270
98
114
118
134
192
553
Maastricht
1.769
658
1.111
1.184
430
156
182
188
213
305
881
Nijmegen
2.428
903
1.525
1.625
590
214
250
258
293
419
1.208
Schiedam
1.120
417
703
749
272
99
115
119
135
193
557
Sittard-Geleen
1.402
522
880
938
340
123
144
149
169
242
698
Tilburg
3.049
1.135
1.915
2.041
740
269
314
324
368
526
1.518
Venlo
1.476
549
927
987
358
130
152
157
178
255
734
Zaanstad
2.173
808
1.364
1.454
527
191
224
231
262
375
1.081
Zoetermeer
1.803
671
1.132
1.206
438
159
185
192
217
311
897
a) a)
Geestelijke
929
674
zorg a)
872
399
Gehandicapten-
Vrouwen a)
517
1.073
verzorging a)
Mannen
1.389
Almelo
Verpleging &
Totaal Alkmaar
Gemeente
a)
gezondheidszorg a)
Waarvan…
Zwolle
1.780
662
1.117
1.191
432
157
183
189
215
307
886
Totaal G32
62.252
23.162
39.090
41.655
15.113
5.483
6.404
6.624
7.504
10.740
30.980
Totaal G4
32.480
12.085
20.395
21.733
7.885
2.861
3.341
3.456
3.915
5.604
16.164
Totaal NL
246.275
91.630
154.645
164.790
59.790
21.690
25.335
26.205
29.685
42.490
122.560
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
De aantallen voor de individuele gemeenten zijn berekend op basis van de landelijke cijfers en het
bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
9
Bronnen: CBS Statline (2009), AWBZ zorg met verblijf / CBS Statline (2011), Bevolking per regio op 1/1/2011.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
35
Tabel 3.10 – AWBZ / WMO zorg zonder verblijf 10
Verpleging a)
18 tot 65 jaar a)
65 tot 80 jaar a)
80 jaar of ouder a)
2.493
2.425
1.914
1.042
656
1.246
1.646
815
1.927
1.874
1.480
805
507
963
1.272
Almere
7.202
2.141
5.060
4.921
3.885
2.115
1.332
2.528
3.341
Amersfoort
5.537
1.646
3.891
3.784
2.987
1.626
1.024
1.944
2.569
Apeldoorn
5.900
1.754
4.146
4.032
3.183
1.733
1.092
2.071
2.738
Arnhem
5.593
1.663
3.930
3.822
3.018
1.642
1.035
1.963
2.595
Breda
6.595
1.961
4.634
4.507
3.558
1.937
1.220
2.315
3.060
Delft
3.690
1.097
2.593
2.522
1.991
1.084
683
1.295
1.712
Deventer
3.730
1.109
2.621
2.549
2.012
1.095
690
1.309
1.730
Dordrecht
4.488
1.334
3.153
3.067
2.421
1.318
830
1.575
2.082
Ede
4.090
1.216
2.874
2.795
2.207
1.201
757
1.436
1.898
Eindhoven
8.161
2.426
5.734
5.576
4.403
2.396
1.510
2.864
3.786
Emmen
4.127
1.227
2.900
2.820
2.227
1.212
764
1.449
1.915
Enschede
5.962
1.773
4.189
4.074
3.217
1.751
1.103
2.093
2.766
Groningen
7.177
2.134
5.043
4.904
3.872
2.107
1.328
2.519
3.330
Haarlem
5.691
1.692
3.999
3.889
3.071
1.671
1.053
1.998
2.641
Haarlemmermeer
5.416
1.610
3.805
3.701
2.922
1.590
1.002
1.901
2.513
Heerlen
3.370
1.002
2.368
2.303
1.818
990
623
1.183
1.564
Helmond
3.345
995
2.351
2.286
1.805
982
619
1.174
1.552
Hengelo
3.050
907
2.143
2.084
1.646
896
564
1.071
1.415
‘s-Hertogenbosch
5.318
1.581
3.737
3.634
2.869
1.562
984
1.867
2.467
Leeuwarden
3.582
1.065
2.517
2.448
1.933
1.052
663
1.257
1.662
Leiden
4.454
1.324
3.130
3.044
2.403
1.308
824
1.563
2.067
Lelystad
2.837
844
1.994
1.939
1.531
833
525
996
1.316
Maastricht
4.520
1.344
3.176
3.089
2.439
1.327
836
1.587
2.097
Nijmegen
6.203
1.845
4.359
4.239
3.347
1.822
1.148
2.177
2.878
Schiedam
2.860
850
2.010
1.954
1.543
840
529
1.004
1.327
Sittard-Geleen
3.581
1.065
2.517
2.447
1.932
1.052
663
1.257
1.662
Tilburg
7.790
2.316
5.474
5.324
4.203
2.288
1.441
2.735
3.615
Venlo
3.770
1.121
2.649
2.576
2.034
1.107
697
1.323
1.749
Zaanstad
5.551
1.650
3.900
3.793
2.995
1.630
1.027
1.948
2.575
Zoetermeer
4.605
1.369
3.236
3.147
2.484
1.352
852
1.616
2.137
Zwolle Totaal G32
verzorging a)
1.055
2.742
Persoonlijke
Vrouwen a)
3.548
Almelo
verzorging a)
Mannen a)
Alkmaar
Gemeente
Huishoudelijke
Totaal a)
Waarvan…
4.546
1.352
3.194
3.107
2.453
1.335
841
1.596
2.109
159.035
47.288
111.747
108.674
85.799
46.699
29.423
55.823
73.789
Totaal G4
82.976
24.672
58.304
56.701
44.766
24.365
15.351
29.125
38.499
Totaal NL
629.155
187.075
442.080
429.925
339.430
184.745
116.400
220.840
291.915
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
a)
De aantallen voor de individuele gemeenten zijn berekend op basis van de landelijke cijfers en het
bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
10
Bronnen: CBS Statline (2009), AWBZ zorg zonder verblijf / CBS Statline (2011), Bevolking per regio op
1/1/2011.
36
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
WWB Tabel 3.11 – Deelnemers aan de WWB regeling onderverdeeld naar geslacht en leeftijdscategorie 11
27 tot 35 jaar
35 tot 45 jaar
45 tot 55 jaar
55 tot 65 jaar
65 jaar en ouder
Waarvan…
Alkmaar
1.700
660
1.050
220
350
410
470
250
Almelo
2.200
1.010
1.200
340
500
560
490
310
Almere
4.090
1.540
2.560
860
1.030
960
710
530
Amersfoort
2.480
1.000
1.480
390
610
620
470
380
Apeldoorn
2.380
1.040
1.350
380
670
620
490
220
Arnhem
5.480
2.610
2.870
750
1.350
1.510
1.250
620
Breda
3.420
1.490
1.930
550
730
890
820
440
Delft
2.600
1.160
1.450
420
620
720
570
280
Deventer
1.860
760
1.100
330
510
470
350
210
Dordrecht
3.260
1.490
1.770
580
750
820
660
450
Ede
1.230
530
700
220
280
310
240
180
Eindhoven
5.420
2.500
2.930
820
1.310
1.390
1.120
780
Emmen
2.440
1.000
1.440
450
640
690
530
120
Enschede
5.170
2.400
2.770
770
1.310
1.320
1.060
710
Groningen
7.500
3.910
3.590
1.470
1.990
2.060
1.610
360
Haarlem
2.620
1.240
1.380
370
630
660
630
320
Haarlemmermeer
1.310
570
740
210
330
320
290
170
Heerlen
3.860
1.840
2.020
740
940
1.050
820
310
Helmond
2.110
990
1.120
330
500
520
520
240
Hengelo
1.790
850
940
270
480
410
370
260
‘s-Hertogenbosch
2.840
1.230
1.610
450
650
750
670
330
Leeuwarden
3.130
1.560
1.560
640
830
800
680
170
Leiden
2.640
1.260
1.390
390
590
730
590
340
Lelystad
1.760
670
1.100
310
390
380
430
250
Maastricht
3.020
1.320
1.710
380
640
950
750
290
Nijmegen
5.220
2.420
2.810
790
1.260
1.330
1.240
600
Schiedam
2.210
960
1.250
440
540
540
430
260
Sittard-Geleen
2.400
1.060
1.340
350
560
720
570
190
Tilburg
5.000
2.250
2.760
950
1.270
1.270
970
530
Venlo
2.250
1.030
1.220
390
550
600
470
230
Zaanstad
2.490
1.010
1.480
380
630
640
530
320
Zoetermeer
2.410
810
1.610
330
590
580
520
390
Zwolle
2.440
1.010
1.430
460
670
620
490
210
Totaal G32
100.730
45.180
55.660
16.730
24.700
26.220
21.810
11.250
Totaal G4
98.700
46.870
51.820
13.880
22.130
25.490
20.980
16.050
Totaal NL
313.050
139.910
173.140
48.600
75.210
81.440
69.040
38.500
% G32 van NL
32,2%
32,3%
32,1%
34,4%
32,8%
32,2%
31,6%
29,2%
% G4 van NL
31,5%
33,5%
29,9%
28,6%
29,4%
31,3%
30,4%
41,7%
11
Vrouwen
Mannen
Totaal
Gemeente
Bron: CBS Statline (december 2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
37
Tabel 3.12 – Deelnemers aan de WWB regeling onderverdeeld naar gezinssituatie en uitkeringsduur 12
> 1 jaar
Uitkeringsduur
< 1 jaar
Uitkeringsduur
(Echt)paar
1.700
1.140
370
190
330
1.370
Almelo
2.200
1.240
420
540
430
1.780
Almere
4.090
2.230
1.250
590
940
3.160
Amersfoort
2.480
1.440
600
440
480
2.000
Apeldoorn
2.380
1.410
570
400
590
1.790
Arnhem
5.480
3.370
1.050
1.050
900
4.580
Breda
3.420
2.110
710
600
540
2.880
Delft
2.600
1.660
600
340
520
2.080
Deventer
1.860
1.080
450
310
410
1.450
Dordrecht
3.260
2.120
670
460
710
2.550
Ede
1.230
680
260
290
230
990
Eindhoven
5.420
3.390
1.160
880
860
4.560
Emmen
2.440
1.400
630
390
540
1.890
Enschede
5.170
2.930
1.080
1.130
850
4.320
Groningen
7.500
5.290
1.410
770
1.330
6.170
Haarlem
2.620
1.700
510
380
520
2.100
Haarlemmermeer
1.310
760
310
230
220
1.090
Heerlen
3.860
2.560
770
520
730
3.130
Helmond
2.110
1.190
430
490
370
1.750
Hengelo
1.790
1.080
330
370
340
1.450
‘s-Hertogenbosch
2.840
1.750
580
490
560
2.280
Leeuwarden
3.130
2.120
620
380
820
2.310
Leiden
2.640
1.680
520
440
530
2.120
Lelystad
1.760
1.060
430
260
450
1.320
Maastricht
3.020
1.920
590
510
460
2.560
Nijmegen
5.220
3.330
1.040
850
870
4.350
Schiedam
2.210
1.270
560
380
450
1.760
Sittard-Geleen
2.400
1.490
470
440
430
1.970
Tilburg
5.000
3.100
1.140
760
1.150
3.850
Venlo
2.250
1.280
510
450
350
1.900
Zaanstad
2.490
1.500
610
380
590
1.900
Zoetermeer
2.410
1.310
700
400
570
1.840
Totaal G32
38
ouder
Alkmaar
Zwolle
12
Alleenstaande
Totaal
Gemeente
Alleenstaand
Waarvan…
2.440
1.480
620
350
440
2.000
100.730
62.070
21.970
16.460
19.510
81.250
Totaal G4
98.700
63.620
19.380
15.660
16.510
82.190
Totaal NL
313.050
193.070
67.520
51.870
60.540
252.510
% G32 van NL
32,2%
32,1%
32,5%
31,7%
32,2%
32,2%
% G4 van NL
31,5%
33,0%
28,7%
30,2%
27,3%
32,5%
Bron: CBS Statline (december 2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
WIJ Tabel 3.13 – Deelnemers aan de WIJ regeling 13 Totaal a)
Gemeente Alkmaar
50
Almelo
440
Almere
770
Amersfoort
250
Apeldoorn
490
Arnhem
700
Breda
480
Delft
280
Deventer
250
Dordrecht
430
Ede
190
Eindhoven
690
Emmen
750
Enschede
1.030
Groningen
1.360
Haarlem
320
Haarlemmermeer
200
Heerlen
780
Helmond
540
Hengelo
230
‘s-Hertogenbosch
460
Leeuwarden
670
Leiden
290
Lelystad
220
Maastricht
380
Nijmegen
690
Schiedam
330
Sittard-Geleen
440
Tilburg
870
Venlo
360
Zaanstad
260
Zoetermeer
260
Zwolle
440
Totaal G32
15.900
Totaal G4
5.340
Totaal NL
43.630
% G32 van NL
36,4%
% G4 van NL
12,2%
a)Het aantal deelnemers aan de WIJ regeling is ingeschat op basis van de volgende berekening: Totale WWB & WIJ uitkeringen – Uitkeringen op grond van de WWB (Cijfers december 2010)
13
Bronnen: CBS Statline (december 2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente / CBS Statline
(december 2010), WWB & WIJ uitkeringen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
39
Wet Wajong Tabel 3.14 – Deelnemers Wet Wajong 14
55 tot 64 jaar
80
1.400
1.400
447
456
287
197
93
541
660
55
1.362
1.362
449
383
268
215
102
466
Almere
1.760
939
821
68
1.692
1.692
799
522
225
150
64
811
Amersfoort
1.693
903
790
54
1.639
1.639
547
531
300
200
115
563
Apeldoorn
2.662
1.509
1.153
67
2.595
2.595
796
621
434
375
436
803
Arnhem
3.155
1.806
1.349
123
3.032
3.032
975
874
577
474
255
1.262
Breda
1.814
972
842
59
1.755
1.755
610
506
296
255
147
684
Delft
1.025
589
436
40
985
985
305
258
192
151
119
367
Deventer
1.614
872
742
56
1.558
1.558
533
466
295
230
90
564
Dordrecht
1.298
689
609
43
1.255
1.255
496
369
173
150
110
521
Ede
1.667
892
775
69
1.598
1.598
508
419
279
292
169
562
Eindhoven
2.561
1.434
1.127
99
2.462
2.462
732
730
499
372
228
708
Emmen
1.680
959
721
55
1.625
1.625
495
411
365
258
151
533
Enschede
3.169
1.769
1.400
80
3.089
3.089
910
1.016
608
434
201
994
Groningen
3.319
1.837
1.482
134
3.185
3.185
1.045
989
610
407
268
1.230
Haarlem
1.608
903
705
85
1.523
1.523
410
397
327
292
182
536
Haarlemmermeer
1.229
661
568
63
1.166
1.166
348
324
228
177
152
364
Heerlen
1.840
1.036
804
57
1.783
1.783
560
461
353
290
176
567
Helmond
1.025
557
468
40
985
985
410
286
160
102
67
357
Hengelo
1.347
778
569
59
1.288
1.288
452
467
228
148
52
450
‘s-Hertogenbosch
1.966
1.127
839
65
1.901
1.901
618
483
351
350
164
647
Leeuwarden
1.590
919
671
58
1.532
1.532
504
456
289
218
123
551
Leiden
1.435
764
671
61
1.374
1.374
445
444
234
187
125
542
Lelystad
1.139
605
534
45
1.094
1.094
433
371
184
101
50
446
Maastricht
2.050
1.069
981
64
1.986
1.986
549
526
368
373
234
616
Nijmegen
2.888
1.539
1.349
145
2.743
2.743
875
786
478
488
261
1.163
> 5 jaar
45 tot 54 jaar
Uitkeringsduur
35 tot 44 jaar
670
757
< 5 jaar
25 tot 34 jaar
Uitkeringsduur
< 25 jaar
810
1.417
ongeschikt
Vrouwen
1.480
Almelo
Schiedam
766
423
343
18
748
748
271
213
126
92
64
278
Sittard-Geleen
1.606
938
668
41
1.565
1.565
409
399
308
318
172
427
Tilburg
2.689
1.396
1.293
86
2.603
2.603
704
617
507
544
317
687
Venlo
1.100
610
490
41
1.059
1.059
384
265
175
179
97
360
Zaanstad
1.545
794
751
43
1.502
1.502
509
434
311
200
91
546
Zoetermeer
1.108
601
507
37
1.071
1.071
447
336
166
101
58
439
Zwolle
2.329
1.290
1.039
88
2.241
2.241
761
726
452
251
139
901
Totaal G32
59.574
32.747
26.827
2.178
57.396
57.396
18.736
16.542
10.653
8.571
5.072
20.486 42.184
Totaal G4
64.556
35.432
29.124
2.346
62.210
20.453
18.038
11.582
9.123
5.360
22.372
Totaal NL
204.230
113.767
90.463
7.243
196.987
196.987
61.461
52.946
37.822
31.887
20.113
64.312
% G32 van NL
29,2%
28,8%
29,7%
30,1%
29,1%
29,1%
30,5%
31,2%
28,2%
26,9%
25,2%
31,9%
% G4 van NL
31,6%
31,1%
32,2%
32,4%
31,6%
33,3%
34,1%
30,6%
28,6%
26,6%
34,8%
30,1%
14
40
Volledig arbeids-
Mannen
Alkmaar
Deels
Totaal
Gemeente
arbeidsongeschikt
Waarvan…
Bron: Atlas SV 2010, Regionale informatie sociale verzekeringen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
WSW Tabel 3.15 – Deelnemers aan de WSW regeling en wachtlijsten 15
wachtlijst
Omvang
werkgever
bij reguliere
Dienstbetrekking
bij gemeente)
(dienstbetrekking
Detachering
bij gemeente)
Alkmaar
462
343
92
27
155
Almelo
789
508
226
55
145
Almere
467
348
73
46
151
Amersfoort
960
910
8
42
217
Apeldoorn
1.061
670
322
69
235
Arnhem
1.397
1.215
162
20
299
Breda
1.137
917
185
35
288
Delft
617
488
118
11
64
Deventer
857
269
501
87
193
Dordrecht
1.017
751
214
52
210
459
322
126
11
108
Eindhoven
1.454
821
536
97
268
Emmen
1.432
1.191
197
44
291
Enschede
1.855
865
949
41
479
Groningen
1.485
1.063
300
122
368
813
700
106
7
159
Ede
Haarlem Haarlemmermeer
398
248
134
16
44
Heerlen
1.469
951
432
86
337
Helmond
879
136
652
91
208
Hengelo
559
331
217
11
146
1.153
840
259
54
264
Leeuwarden
607
545
37
25
155
Leiden
908
665
210
33
112
Lelystad
286
240
33
13
132
Maastricht
1.166
824
297
45
297
Nijmegen
1.215
483
685
47
227
Schiedam
542
483
54
5
132
Sittard-Geleen
928
693
222
13
190
Tilburg
1.615
1.251
292
72
340
Venlo
707
578
85
44
134
Zaanstad
509
334
142
33
131
Zoetermeer
391
308
68
15
72
Zwolle
683
456
226
1
143
Totaal G32
30.277
20.747
8.160
1.370
6.694
Totaal G4
9.421
6.083
2.590
748
1.982
Totaal NL
102.918
72.447
24.961
5.510
20.515
% G32 van NL
29,4%
28,6%
32,7%
24,9%
32,6%
% G4 van NL
9,2%
8,4%
10,4%
13,6%
9,7%
‘s-Hertogenbosch
15
(dienstbetrekking
Totaal
Gemeente
Beschutte arbeid
Waarvan…
Bron: Ministerie SZW, Gemeenteloket (t/m 30 juni 2010)
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
41
Jeugdzorg
Jeugd LGV
AMK
131
573
18
894
73
335
222
101
443
14
691
57
259
Almere
1.153
730
584
265
1.163
37
1.814
149
680
Amersfoort
886
562
449
204
894
28
1.395
114
523
Apeldoorn
944
598
478
217
952
30
1.486
122
557
Arnhem
895
567
453
206
903
29
1.409
116
528
1.056
669
535
243
1.065
34
1.662
136
623
Delft
591
374
299
136
596
19
930
76
349
Deventer
597
378
302
137
602
19
940
77
352
Dordrecht
718
455
364
165
724
23
1.131
93
424
Ede
655
415
332
151
660
21
1.030
85
386
Jeugd- en
288
278
Jeugd-
360
439
Jeugd-
568
Almelo
Eindhoven
1.306
828
662
301
1.317
42
2.056
169
771
Emmen
661
419
335
152
666
21
1.040
85
390
Enschede
954
605
483
220
962
30
1.502
123
563
Groningen
1.149
728
582
265
1.158
37
1.808
148
678
Haarlem
911
577
461
210
919
29
1.434
118
538
Haarlemmermeer
867
549
439
200
874
28
1.364
112
512
Heerlen
539
342
273
124
544
17
849
70
318
Helmond
535
339
271
123
540
17
843
69
316
Hengelo
488
309
247
112
492
16
768
63
288
‘s-Hertogenbosch
851
539
431
196
858
27
1.340
110
502
Leeuwarden
573
363
290
132
578
18
902
74
338
Leiden
713
452
361
164
719
23
1.122
92
421
Lelystad
454
288
230
105
458
14
715
59
268
Maastricht
723
458
366
167
730
23
1.139
93
427
Nijmegen
993
629
503
229
1.001
32
1.563
128
586
Schiedam
458
290
232
105
462
15
721
59
270
Sittard-Geleen
573
363
290
132
578
18
902
74
338
Tilburg
1.247
790
632
287
1.258
40
1.963
161
736
Venlo
603
382
306
139
608
19
950
78
356
Zaanstad
888
563
450
205
896
28
1.398
115
524
Zoetermeer
737
467
373
170
743
23
1.160
95
435
Zwolle
728
461
369
168
734
23
1.145
94
430
Totaal G32
25.452
16.130
12.894
5.862
25.672
811
40.065
3.286
15.025
Totaal G4
13.279
8.416
6.727
3.058
13.394
423
20.904
1.715
7.839
Totaal NL
100.690
63.810
51.010
23.190
101.56
3.210
158.500
13.000
59.440
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
De aantallen voor de individuele gemeenten zijn berekend op basis van de landelijke cijfers en het
bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
16
42
Jeugd GGZ
Jeugdzorg Plus
opvoedhulp
reclassering
bescherming
aanmeldingen
Geaccepteerde
Aanmeldingen Alkmaar
Breda
a)
bureau Jeugdzorg
Tabel 3.16a –Cliënten aantal Jeugdzorg 16
Bronnen: Sociaal cultureel planbureau (2011), Jeugdzorg in groeifase.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
17
Jeugd GGZ residentieel
(gesloten Jeugdzorg)
Jeugdzorg Plus
Jeugdzorg residentieel
Verlijf 24 –uurs
Gemeente
Waarvan…
Pleegzorg
Totaal niet-thuiswonenden
Tabel 3.17b – Jeugdzorg ‘ Niet thuiswonenden’
Alkmaar
242
123
65
18
36
Almelo
187
95
50
14
28
Almere
491
249
132
37
74
Amersfoort
377
191
101
28
57
Apeldoorn
402
204
108
30
60
Arnhem
381
193
102
29
57
Breda
450
228
121
34
67
Delft
252
127
68
19
38
Deventer
254
129
68
19
38
Dordrecht
306
155
82
23
46
Ede
279
141
75
21
42
Eindhoven
556
282
150
42
83
Emmen
281
143
76
21
42
Enschede
406
206
109
30
61
Groningen
489
248
131
37
73
Haarlem
388
197
104
29
58
Haarlemmermeer
369
187
99
28
55
Heerlen
230
116
62
17
34
Helmond
228
116
61
17
34
Hengelo
208
105
56
16
31
‘s-Hertogenbosch
363
184
97
27
54
Leeuwarden
244
124
66
18
37
Leiden
304
154
82
23
46
Lelystad
193
98
52
14
29
Maastricht
308
156
83
23
46
Nijmegen
423
214
114
32
63
Schiedam
195
99
52
15
29
Sittard-Geleen
244
124
66
18
37
Tilburg
531
269
143
40
80
Venlo
257
130
69
19
39
Zaanstad
378
192
102
28
57
Zoetermeer
314
159
84
23
47
Zwolle Totaal G32
310
157
83
23
46
10.842
5.492
2.914
811
1.625
Totaal G4
5.657
2.865
1.520
423
848
Totaal NL
42.891
21.727
11.527
3.209
6.428
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
17
Bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe
jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
43
Kinderopvang
Eenoudergezinnen a)
Alkmaar
4.636
2.121
1.777
423
316
3.006
2.504
Almelo
3.583
1.639
1.373
327
244
2.323
1.935
388
Almere
9.409
4.304
3.606
859
641
6.101
5.082
1.019
Amersfoort
7.235
3.309
2.772
660
493
4.691
3.908
783
Apeldoorn
7.709
3.526
2.954
703
525
4.999
4.164
835
Arnhem
7.308
3.343
2.800
667
498
4.738
3.947
791
Breda
8.617
3.942
3.302
786
587
5.587
4.654
933
Delft
4.821
2.205
1.848
440
328
3.126
2.604
522
Deventer
4.873
2.229
1.867
445
332
3.160
2.632
528
Dordrecht
5.864
2.682
2.247
535
399
3.802
3.167
635
Ede
5.344
2.445
2.048
488
364
3.465
2.887
579
Eindhoven
10.662
4.877
4.086
973
726
6.913
5.759
1.154
Emmen
5.392
2.466
2.066
492
367
3.496
2.913
584
Enschede
7.790
3.563
2.985
711
531
5.051
4.208
843
Groningen
9.376
4.289
3.593
856
639
6.080
5.065
1.015
Haarlem
7.436
3.401
2.850
678
507
4.822
4.016
805
Haarlemmermeer
7.076
3.237
2.712
646
482
4.588
3.822
766
Heerlen
4.403
2.014
1.687
402
300
2.855
2.378
477
Helmond
4.371
1.999
1.675
399
298
2.834
2.361
473
Hengelo
3.985
1.823
1.527
364
271
2.584
2.153
431
‘s-Hertogenbosch
6.948
3.178
2.663
634
473
4.505
3.753
752
Leeuwarden
4.680
2.141
1.794
427
319
3.035
2.528
507
Leiden
5.819
2.662
2.230
531
396
3.773
3.143
630
Lelystad
3.707
1.696
1.421
338
253
2.404
2.002
401
Maastricht
5.906
2.701
2.263
539
402
3.829
3.190
639
Nijmegen
8.105
3.707
3.106
739
552
5.255
4.378
878
Schiedam
3.737
1.709
1.432
341
255
2.423
2.018
405
Sittard-Geleen
4.679
2.140
1.793
427
319
3.034
2.527
507
Tilburg
10.178
4.656
3.900
929
693
6.600
5.498
1.102
Venlo
4.925
2.253
1.887
449
336
3.193
2.660
533
Zaanstad
7.252
3.317
2.779
662
494
4.702
3.917
785
Zoetermeer
6.017
2.752
2.306
549
410
3.901
3.250
651
Zwolle
502
5.940
2.717
2.276
542
405
3.851
3.208
643
Totaal G32
207.781
95.043
79.624
18.958
14.155
134.729
112.232
22.497
Totaal G4
108.409
49.589
41.544
9.891
7.386
70.295
58.557
11.738
Totaal NL
822.000
376.000
315.000
75.000
56.000
533.000
444.000
89.000
% G32 van NL
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
25,3%
% G4 van NL
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
13,2%
a)
De aantallen voor de individuele gemeenten zijn berekend op basis van de landelijke cijfers en het
bevolkingsaandeel van de betreffende gemeente in de totale bevolking van Nederland.
18
44
Waarvan… Tweeoudergezinnen a)
(4 t/m 11 jaar) a)
Gastouderopvang
(0 t/m 3 jaar) a)
Gastouderopvang
opvang (4 t/m 11 jaar) a)
Buiten / Naschoolse
(0 t/m 3 jaar) a)
Kinderopvang
Gemeente
Totaal aantal kinderen a)
Waarvan…
Totaal aantal huishoudens a)
Tabel 3.18 – Aantal cliënten kinderopvang 18
Bron: Brancheorganisatie Kinderopvang, Factsheet Kinderopvang 2010
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
4. Casestudies
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
Paar met WWB en 1 inwonend kind >= 23 jaar met WIJ. Paar met WWB en 2 inwonende kinderen >= 23 jaar met WIJ.
Inkomen nu
Inkomen straks
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen?
€1.950
€1.300
€650 achteruit
WWB & WIJ
€2.730
€1.300
€1.430 achteruit
WWB & WIJ
€2.070
€1.300
€770 achteruit
-
€2.400
€1.800
€600 achteruit
-
€3.080
€1.800
€1.280 achteruit
-
€2.496
1.314
€1.182 achteruit
WWB & WIJ
€2.496
€1.314
€1.182 achteruit
WWB & WIJ
€2.520
€2.520
Ongewijzigd
-
Oma met AOW + pensioen (totaal €900) woont in bij haar dochter + Het in beeld brengen van de Onbekend
inkomensgevolgen van de invoering van het
•
WWB
•
WIJ
schoonzoon met WWB. Oma met gekorte AOW/AIO (€400 + €600) woont in bij dochter en
huishoudinkomen in de
schoonzoon met inkomen €1.400.
WWB.
Oma met gekorte AOW/AIO (€400 + €500) woont in bij dochter en schoonzoon met inkomen van €1.400 met een inwonende zoon >=24 jaar met WIJ. Echtpaar met bijstandsuitkering en 2 inwonende kinderen van 21 en 24 jaar. Beide kinderen ontvangen een WIJ uitkering.
Het in beeld brengen van de inkomensgevolgen van de Gemeente X
invoering van het huishoudinkomen in de WWB.
•
WWB
•
WIJ
Zie bovenstaande case. Het oudste kind heeft nu een baantje (netto €300). Het jongste kind ontvangt een WIJ uitkering. Echtpaar met een inkomen van €1.900 (netto). Twee inwonende kinderen van 23 en 24 jaar die
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
Inkomen nu
Inkomen straks
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen?
beide studeren en geen bijbanen hebben. Zie bovenstaande case. Het oudste kind heeft nu een baantje voor netto
€2.520
€2.820
€300 vooruit
-
€300. Eerste zes
Weduwe met een weduwepensioen (€800) en een bijbaan in de zorg (netto €400). Een inwonend kind
€1.857
met een WIJ uitkering van netto
Eerste zes
maanden: 443
maanden €1.414
achteruit
Daarna: €1.314
Daarna: 543
€657. Vrouw met bijstandsuitkering en epilepsie. Zoon met bijbaan (€500) en aanvullende WIJ uitkering Zie bovenstaande case. Zoon heeft nu een volledige baan met inkomen €1.400
achteruit €1.314 (WWB 657, bijbaan 500, WIJ 157)
1.314 (bijbaan 500, aanvulling WWB
€1.314 (WWB 657,
1.400 (baan 1.400,
bijbaan 500, WIJ 157)
aanvulling WWB 0)
Echtpaar met bijstandsuitkering en
3.139 (WWB 1182 +
4 kinderen. Een kind heeft een WIJ
inkomen kinderen
uitkering en drie kinderen hebben
1.700 + WIJ uitkering
bijbaantjes (totaal 1.700)
257)
Ongewijzigd
WWB, Wij
+86
-
-1.182
WWB, WIJ
814)
1.957 (inkomen kinderen inclusief aanvulling WIJ)
•
Zwakbegaafden (IQ 70-85), zowel
•
AWBZ
jongeren als volwassenen, met
Verkenning van mogelijke
(overheveling
ernstige bijkomende problematiek
ongewenste cumulatieve
begeleiding naar
die per 2013 geen aanspraak meer
Ministerie
effecten van de
WMO, IQ
hebben op de AWBZ-zorg.
VWS
maatregelen uit het
maatregel, PGB)
Regeerakkoord voor
•
Jeugdzorg
Cumulatie bij de groep van jongeren
specifieke groepen.
•
WWNV
met psychische en
•
WWB
gedragsproblematiek, waaronder
-
IQ-maatregel in de AWBZ.
-
-
-
•
Overheveling van begeleiding vanuit AWBZ naar WMO.
•
WWNV.
•
Overheveling van begeleiding vanuit
-
jongeren met ADHD en autisme.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
-
-
AWBZ naar WMO.
•
Houdbaar PGB.
•
Decentralisatie
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
Inkomen nu
Inkomen straks
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen? Jeugdzorg.
• Multiprobleemhuishoudens
-
Jongeren met een
•
-
-
WWNV.
Verschillende mogelijkheden.
Verschil nu en straks:
70-85.
lichtverstandelijke handicap (4-12 jarigen)
Geen aanspraak meer op AWBZ-zorg voor jeugdigen met een IQ
•
Minder mogelijkheden voor begeleiding vanuit WMO.
•
Hogere drempel voor vrijwillige uithuisplaatsing.
AWBZ, WMO, Jeugdzorg
Verschil nu en straks: Jongeren met een
Cumulatieve effecten van
•
Geen aanspraak meer op AWBZ-zorg voor jeugdigen met een IQ 70-85.
AWBZ, WMO, Wajong,
•
Minder mogelijkheden voor begeleiding vanuit WMO.
WSW
Begeleiding vanuit
•
Meer jonggehandicapten in de bijstand (WWNV)
WMO
•
Minder mogelijkheden in te stromen in de WSW.
lichtverstandelijke handicap (12-23
•
AWBZ – IQ
•
jarigen)
Gemeente
bezuinigingen voor
Amsterdam
jeugdigen in de gemeente
•
PGB korting van 3%
Jongeren met psychiatrische
Verschil nu en straks:
Amsterdam.
•
Eigen bijdrage
problematiek (4-12 jarigen)
Hogere drempel voor vrijwillige uithuisplaatsing.
Jeugdzorg
Verschil nu en straks: Jongeren met psychiatrische
•
Hogere drempel voor vrijwillige uithuisplaatsing.
Jeugdzorg, Wajong,
problematiek (12-23 jarigen)
•
Meer jongeren in de bijstand ipv Wajong (WWNV).
WSW
•
Minder mogelijkheden in te stromen in de WSW.
Risico / Criminele jongeren (4-12
Verschil nu en straks:
jarigen)
Minder ondersteuning vanuit Jeugdzorg
Risico / Criminele jongeren (12-23 jarigen) Gemeente
De gemeenteraad van
Almelo ‘In de
Almelo inzicht verschaffen
val. Een
in de omvang van de
onderzoek
armoedeval van Wwb-
naar de
cliënten in Almelo. De
-
-
Verschil nu en straks:
•
Minder ondersteuning vanuit Jeugdzorg
•
Minder budget mogelijkheden voor re-integratie.
Jeugdzorg & WWNV
Inkomensondersteune
•
Wwb
Alleenstaande ouder met bijstandsuitkering
nde regelingen € 20.727 per jaar
€ 14.087 per jaar
€ 6.640 per jaar Bovenlokaal: huurtoeslag,
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
Inkomen nu
Inkomen straks
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen?
armoedeval
probleemstelling van het
zorgtoeslag,
van Almelose
onderzoek is ‘In welke mate
kwijtschelding
Wwb-cliënten’
dragen
waterschapslasten
inkomensondersteunende
Lokaal: bijzondere
regelingen van de
bijstand,
gemeente Almelo bij aan de
maatschappelijke
armoedeval van Wwb-
participatie,
cliënten?’.
kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen, langdurigheidstoeslag Inkomensondersteune Alleenstaande met bijstandsuitkering
nde regelingen € 14.721 per jaar
€ 10.957 per jaar
€ 3.764 per jaar Bovenlokaal: huurtoeslag, zorgtoeslag,
Paar met kinderen met bijstandsuitkering
€ 23.225 per jaar
€ 15.652 per jaar
€ 7.573 per jaar
kwijtschelding waterschapslasten Lokaal: bijzondere bijstand,
Paar zonder kinderen met bijstandsuitkering
maatschappelijke € 20.951 per jaar
€ 15.652 per jaar
€ 5.299 per jaar
participatie, kwijtschelding gemeentelijke
€ 110 per jaar Alle huishoudens
-
-
(stijging premie basisverzekering)
belastingen en heffingen, langdurigheidstoeslag -
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
Inkomen nu
Inkomen straks
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen? Minder geld voor speciaal onderwijs + Kinderopvang duurder + Beperking PGB +
Huishoudens met risicokinderen
-
-
-
Stijging premie basisverzekering + Instroom WSW beperkt
•
Wwb
+ Instroom Wajong
Betekenis van
•
Wajong
beperkt
aangekondigde
•
WSW
Gemeente
bezuinigingsmaatregelen
•
AWBZ
Almelo
die het sociale domein
•
Gemeentelijk
‘Stapeling
raken – inclusief de mate
effecten
waarin er eventueel sprake
•
WW
bezuinigingen
is van een cumulatie van
•
Heffingskorting
sociaal
effecten – scherper in beeld
domein’
brengen voor raad en
•
Wet Inburgering
college van gemeente
•
Kinderbijslag
Almelo
•
Basisverzekering
minimabeleid
Eigen bijdrage onder Risico/probleemjongeren
-
-
€ 3.400
toezichtstelling door Jeugdzorg
minimumloon Minder begeleiding vanuit AWBZ + Betalen Ouderen
-
-
-
ziektekosten
huur voor intramurale zorg + Stijging premie basisverzekering Instroom WSW beperkt, recht op zorg
Licht verstandelijk gehandicapten
-
-
-
voor licht verstandelijk gehandicapten met een IQ tussen 70 en 85 vervalt
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Organisatie / Gemeente
Doel van de case studie
Betrokken regelingen uit onderzoek
Huishoudtype
-
Een opsomming maken van Gemeente Helmond, ‘Maatregelen die gevolgen (kunnen) hebben voor minima
•
beleids- en wetswijzigingen die het gevolg zijn van de
-
Inkomen straks
-
Verschil situatie nu en straks
Sprake van stapelingseffecten? Welke regelingen?
-
-
Alleenstaande onder de 65 jaar
€ 296
1, 2, 3, 6
Alleenstaande, 65 jaar of ouder
€ 296
1, 2, 3, 6
€ 496
1,2,3,5,6
€ 796
1,2,3,5,6
€ 546
1,2,3,5,6
€ 846
1,2,3,5,6
Echtpaar jonger dan 65 jaar
€ 346
1,2,3,6
Echtpaar, 65 jaar of ouder
€ 346
1,2,3,4,6
Participatiebudget / Wwb
•
economische crisis, het
WWNV (WWB/WIJ, Wajong, Wsw)
nieuwe regeerakkoord en
•
Schuldhulpverlening
gemeenteljike maatregelen
•
Inkomensondersteu
en de mogelijke gevolgen
nende regelingen
ervan voor minima (geen case study)
Inkomen nu
(gemeentelijk)
•
Kinderopvangregeli ng
Minimaeffectrapporta
Eenoudergezin met twee jonge
ge gemeente
kinderen (3 en 5 jaar) Eenoudergezin met twee oudere
Venlo. De
Inzicht geven in de
invloed van
koopkracht van de armste
Geen: gemeentelijke
kinderen (14 en 16 jaar)
gemeentelijke
groepen in de gemeente
regelingen voor
Echtpaar met twee jonge kinderen
maatregelen
Venlo en in de effecten van
inkomensondersteuning
(3 en 5 jaar)
op de
landelijke en gemeentelijke
staan centraal.
Echtpaar met twee oudere kinderen
financiële
maatregelen daarop
(14 en 16 jaar)
positie van inwoners met lage inkomens
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
5
Instrumenten en methoden voor monitoring effecten
5.1
Inleiding Er staan de steden diverse mogelijkheden ter beschikking om de effecten van stapeling in kaart te brengen. Bestanden van de verschillende regelingen kunnen worden gekoppeld (paragraaf 5.2), er zijn bestaande instrumenten om effecten van beleid en stapeling in beeld te brengen (par. 5.3) en inzicht kan worden verkregen in de mogelijke toekomstige effecten van stapeling door middel van monitoring (par. 5.4). In de diverse paragrafen zijn aanbevelingen van de auteurs opgenomen over de drie genoemde mogelijkheden.
5.2
Koppelen van bestanden Door het koppelen van bestanden van gemeenten (Basisadministratie, WWB, WIJ, WSW, WMO, jeugdzorg), UWV (Wajong, WAO, WIA), zorgkantoren (AWBZ), provincie (jeugdzorg), onderwijs (speciaal en aangepast onderwijs) en Belastingdienst kunnen gemeenten redelijk nauwkeurig vaststellen bij welke personen en in welke huishoudens de stapelingseffecten zich gaan voordoen. Er zijn echter allerlei praktische beperkingen om dit te realiseren. De vervuiling in bestanden, het ontbreken van een koppelingsvariabele in sommige bestanden, de privacybescherming en de hoeveelheid werk die het vergt, maken het (op korte termijn) praktisch onmogelijk om dit te realiseren. Bovendien zouden alle gegevens up-to-date moeten zijn om conclusies te kunnen baseren op de gegevens. Verder is het inzicht altijd een statisch beeld uit het verleden. Door gebeurtenissen en gedragsveranderingen kan de feitelijke situatie van personen en huishoudens weer in belangrijke mate afwijken van het eerder verkregen statische beeld. Omdat ook de hoeveelheid werk niet opweegt tegen de relatief kleine groepen personen en huishoudens die met een aanzienlijke stapeling te maken hebben, is een integrale integratie van de bestanden van gemeente, UWV, zorgkantoren e.d. niet aan te raden. Wel is het verstandig om de bestanden van de gemeente zelf op korte termijn te koppelen omdat deze koppeling als een nulmeting een belangrijke rol kan vervullen in het monitoren van de effecten van stapeling voor burgers en huishoudens. Enkele G32-steden hebben al eerste stappen gezet (o.a. Deventer en Enschede). Uit een eerste analyse door de gemeente Deventer blijkt dat circa 10 procent van de huishoudens met een WWB uitkering ook gebruik maken van de WMO. Uit de analyse van de gemeente Enschede blijkt dat voor 200 tot 400 huishoudens de invoering van de huishoudtoets direct leidt tot een inkomenseffect (0,3 tot 0,5% van het totale aantal huishoudens in Enschede). Een alternatieve weg is om analyses te laten verrichten met het Sociaal Statistisch Bestand van het CBS of met de instrumenten van NIBUD (Minimum Effectrapportage) en COELO (LOKOSIM). In dit bestand of ten behoeve van de toepassing van deze instrumenten zijn bestanden gekoppeld. Ook is denkbaar om bij Stichting Inlichtingenbureau te onderzoeken in welke mate de Stichting in staat is om exemplarische stapelingshuishoudens en aantallen huishoudens aan te reiken.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
51
5.3
Schatten van aantallen Op dit moment bestaat redelijk inzicht in het soort burgers en huishoudens waarbij de stapelingseffecten zich in belangrijke mate gaan voordoen. Het betreft huishoudens met één of meerdere uitkeringen, multiprobleem huishoudens, huishoudens met een inwonende ouder met aanvullende bijstand, zwakbegaafden met ernstige bijkomende problematiek, jongeren met psychische en gedragsproblematiek, ouderen die gebruik maken van zorg met minimuminkomens en gezinnen met kinderen met minimuminkomens die gebruik maken van kinderopvang, zorg en huurtoeslag. Op anekdotische wijze zijn de effecten te beschrijven en te ramen. Echter waar het in belangrijke mate momenteel aan ontbreekt, is inzicht in het aantal burgers en huishoudens in de afzonderlijke steden en in de G32 steden. Daarmee kunnen alle voorbeelden van inkomensdalingen van tientallen procenten, waardoor mensen in problemen gaan komen, de problemen niet meer kunnen oplossen en uiteindelijk een ondraaglijke zorg worden voor de gemeente als eerste overheid terzijde geschoven worden. Het is dan ook van het allergrootste belang dat de steden prioriteit geven aan het ramen van het aantal huishoudens dat getroffen wordt door de stapeling. Op grond van deze inzichten valt ook beleidsmatig en politiek te bepalen of de problemen beheersbaar zijn (enkele gevallen) of onbeheersbaar (honderden/duizenden gevallen). Het valt te overwegen om als G32 het Centraal Bureau voor de Statistiek (Centrum voor Beleidsonderzoek) een gezamenlijke opdracht te geven om vanuit het Sociaal Statistisch Bestand het aantal potentiële probleemhuishoudens in kaart te laten brengen.
5.4
Gebruik van beschikbare instrumenten Voor gemeenten is het belangrijk om zicht te hebben op sociaaleconomische ontwikkelingen en de effecten van beleid op bevolkingsgroepen. Daarvoor staan hen verschillende methoden ter beschiking. Gemeenten kunnen zelf berekeningen maken met de hun beschikbare gegevens maar dit is een ingewikkelde en tijdrovende exercitie. Om effecten goed te kunnen doorrekenen is kennis nodig van zowel landelijke als lokale regelingen en vergaand inzicht in de inkomenssituatie van huishoudens. Vaak ontbreekt dit op gemeentelijk niveau. Diverse instellingen en onderzoeksbureaus hebben daarom instrumenten ontwikkeld die sociaaleconomische effecten doorrekenen ten behoeve van beleidsvorming. Elk brengt op eigen wijze ontwikkelingen rondom werk, inkomen en koopkracht voor huishoudens in beeld. Deze paragraaf beschrijft vier van deze instrumenten zodat gemeenten die een effectmeting willen laten uitvoeren, een beredeneerde keuze kunnen maken. De vier instrumenten die beschikbaar zijn voor de steden om de effecten van stapeling in kaart te brengen zijn het betreft het microsimulatiemodel MIMOSI van het Centraal Planbureau, het rekenprogramma LOKOSIM van het Centrum voor Onderzoek en Economie van de Lagere Overheden (COELO) om de koopkrachtveranderingen door te rekenen van het gemeentelijke armoedebeleid, de minima effectrapportage MER van het NIBUD en Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
MIMOSI (Centraal Planbureau) Doel instrument MIMOSI is een model dat mutaties in het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens onder invloed van beleidsveranderingen doorrekent. Het CPB maakt sinds de zomer van 2007 bij
52
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
ramingen en analyses op de samenhangende terreinen van koopkracht, loonkosten, sociale zekerheid en loon- en inkomstenheffing gebruik van dit microsimulatiesysteem. Het instrument integreert de drie afzonderlijke modellen op dit gebied. Omdat MIMOSI gebaseerd is op een representatief steekproef laat het de volledige diversiteit van effecten onder de bevolking zien. Zo ontstaat een meer genuanceerd beeld van hoe maatregelen van de overheid in de portemonnee van de burger doorwerken dan bij enkel fictieve standaardplaatjes, bijv. gezin met kinderen of 65plusser. MIMOSI is niet bedoeld voor het bepalen van gedragsreacties, oftewel de verdere gevolgen van wijzigingen in inkomen onder huishoudens. Deze kunnen wel in samenhang met andere instrumenten van het CPB, zoals het macro-economische model SAFFIER of het arbeidsaanbodmodel MIMIC, worden berekend. Kenmerken MIMOSI bestaat uit kent negen inhoudelijke bewerkingsmodellen die tezamen een raming vormen. Als input voor het systeem worden economische vooruitzichten, nieuw of bestaand beleid en feitelijke ontwikkelingen gebruikt. Deze gegevens zijn voor een belangrijk deel afkomstig van het CPB zelf, maar ook ministeries, de belastingdienst en uitkeringsinstanties leveren informatie aan. Het nominaal beschikbaar inkomen van individuen en hun huishoudens vormt de basis voor de berekening van de koopkrachtontwikkeling. De uitkomst van MIMOSA is een puntenwolk waarin de financiële gevolgen van elk van deze basisgegevens zijn afgezet tegen het inkomen van individuele huishoudens. Omdat het systeem gebaseerd is op 85.000 huishoudens levert een berekening 85.000 individuele koopkrachtveranderingen op. Om tot een raming te komen, past MIMOSI een model van het ‘bruto-nettotraject’ toe op inkomensgegevens van individuele personen. Concreet betekent dit dat op basis van collectieve regelingen (o.a. sociale zekerheid, loon- en inkomstenbelastingen, pensioenpremies en toeslagen) bedragen bij het bruto inkomen worden opgeteld en ervan afgetrokken zodat uiteindelijk iemands nominaal beschikbaar inkomen resteert. Daarbij wordt naast loon en uitkering, ook met allerlei andere inkomensbronnen (zoals inkomen uit eigen huis en ander vermogen, winst uit eigen onderneming en alimentatie) rekening gehouden. MIMOSI berekent tevens de loon- en uitkeringskosten door bij het bruto loon of uitkering alle verplichte sociale lasten op te tellen die werkgevers en uitkeringsinstanties afdragen. Op geaggregeerd niveau, de over alle individuen opgetelde ontvangen uitkeringen en toeslagen, en betaalde premies en belastingen, worden de gegevens gebruikt voor raming van de macroeconomische uitkomsten van de sociale zekerheid en loon- en inkomstenheffing. MIMOSI berekent de uitkomsten voor de sociale zekerheid en de koopkracht echter ceteris paribus. Dit wil zeggen dat eventuele veranderingen in inkomen onder de wijzigingen in de koopkracht van huishoudens niet meegenomen worden. Welke variabelen worden meegenomen Voor microsimulatie zijn gegevens nodig over reële individuele personen. Voor MIMOSI wordt gebruik gemaakt van het inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS uit 2002. Het IPO bevat een steekproef van 85.000 kernpersonen en al hun huishoudensleden, tezamen ruim 240.000 personen. Dit bestand is representatief voor 85 procent van alle huishoudens in Nederland. Door weging ontstaat uiteindelijk een beeld van de gehele Nederlandse bevolking. De basisgegevens van IPO zijn afkomstig uit diverse administraties zoals het GBA en de belastingdienst . Op basis hiervan bevat MIMOSI voor één jaar ongeveer honderd variabelen voor elk van de personen in het bestand. Dit zijn o.a. individuele data over ontvangen loon, uitkeringen en toeslagen en betaalde belastingen en premies. Daarnaast zijn achtergrondkenmerken van
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
53
personen opgenomen, zoals geslacht, leeftijd, huishoudenssamenstelling en eigendomssituatie van de woning. Deze zijn mede van belang om het recht op sociale zekerheidsregelingen en fiscale instrumenten te berekenen. Tenslotte bevat IPO enkele specifiek afgeleide variabelen die de sociaaleconomische situatie van het huishouden beschrijven, zoals laag inkomen, uitkeringsafhankelijkheid, tweeverdiener of langdurige minima. De gegevens van het IPO zijn verder aangevuld met informatie over het gewerkte aantal dagen per jaar en uren per week, oftewel de deeltijdfactor. Ook is informatie toegevoegd over het woonwerkverkeer, huur en vermogen. Om identificatie van individuele personen te voorkomen zijn gegevens over woonplaats en adres verwijderd. Momenteel wordt MIMOSI geactualiseerd met gegevens uit het IPO van 2007. In sommige gevallen worden de ramingen in MIMOSI in plaats van met de individuele huishoudens uit het steekproefbestand met zogenaamde standaardhuishoudens gemaakt. Dit zijn gestileerde huishoudens die op basis van enkele kenmerken symbool staan voor een bepaald type. Omdat het een versimpeling betreft zijn de uitkomsten minder genuanceerd dan wanneer het volledige bestand wordt gebruikt. Juist door het ontbreken van de complexiteit maakt het werken met standaardhuishoudens zijn koopkrachtontwikkelingen echter eenvoudiger te duiden. Daarom worden ze in de communicatie van de uitkomsten van MIMOSA naar departementen, politiek en pers nog vaak gebruikt. Gebruik Het CPB maakt vier keer per jaar een nieuwe korte-termijn raming van het economisch beeld en de overheidsfinanciën. Het gaat daarbij om macro-economische verkenningen. MIMOSI is een van de specialistische modellen die hiervoor gebruikt worden en hoewel het dus een microsimulatiesysteem is, bevinden de uitkomsten zich op macroniveau. Deze resultaten worden in de eerste plaats gebruikt door onderzoekers van het CPB. Daarnaast zijn de ministeries van Financiën en SZW een belangrijke afnemer. Tot slot komt een versimpelde versie beschikbaar voor een breder publiek. Omdat het werken met het model en de achterliggende gegevens zeer specialistisch werk is, kan MIMOSI niet door externen worden gehanteerd. Eventueel kunnen ministeries en de landelijke politiek het verzoek indienen voor het maken van bepaalde ramingen, maar het CPB is er vrij in deze opdrachten in te vullen. Gemeenten moeten, ook in de vorm van de G32, altijd toestemming van het ministerie van BZK vragen. Bovendien zijn de mogelijkheden MIMOSI aan te passen naar doelgroepen en lokale situaties beperkt. Selectie naar plaats en toevoeging van lokale regelingen en instrumenten zijn niet mogelijk. Het model berekent de algemene koopkrachtverandering van de gehele Nederlandse bevolking op basis van rijksbeleid. MIMOSI is kortom vooral nuttig om de kans voor op het optreden van stapelingseffecten door kabinetsplannen te analyseren.
LOKOSIM (COELO) Doel instrument LOKOSIM is een rekenprogramma ontwikkeld door het Centrum voor Onderzoek en Economie van de Lage Overheden van de Rijksuniversiteit (COELO) dat LOkale Koopkrachtveranderingen SIMuleert. Het model brengt inkomensverlies door de samenloop van landelijke en gemeentelijke regelingen in kaart. LOKOSIM is een maatwerkinstrument waarmee gemeenten op basis van hun eigen gegevens zelf mee aan de slag kunnen. De resultaten bestaan uit figuren en tabellen die in nota’s, rapportages en andere beleidsdocumenten gebruikt kunnen worden. LOKOSIM dient ter ondersteuning van gemeentelijke beleidsvorming en beleidsevaluatie op het gebied van inkomensondersteuning en armoedebestrijding.
54
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Kenmerken Met LOKOSIM kan voor diverse huishoudtypen en voor elk inkomensniveau het netto inkomen, de bedragen waarop aanspraak bestaat uit hoofde van inkomensondersteunende regelingen en de resulterende koopkracht berekend worden. Naast de landelijke regelingen worden ook de lokaal geldende regelingen in het programma opgenomen. Zo ontstaat een divers en breed beeld van ontwikkeling in de koopkracht en de armoedeval. LOKOSIM bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel beschrijft bestaande landelijke regelingen zoals het bruto-netto traject en huurtoeslag. Dit is een vast onderdeel van het programma hetgeen COELO zelf actueel houdt. Het tweede deel beschrijft de lokale regelingen. Dit stuk maakt COELO naar opdracht voor elke gemeente op maat. LOKOSIM is flexibel opgesteld. Gebruikers kunnen in zowel in het landelijke als lokale deel van het programma zelf fictief uitkeringsbedragen, drempelwaardes en inkomensniveaus aanpassen. Zo kan men bijvoorbeeld een ander huurbedrag kiezen of de hoogte van het kindgebonden budget wijzigen. Door deze kenmerken kan het effect van een wijziging van een minimaregeling direct zichtbaar gemaakt kan worden. LOKOSIM meet echter uitsluitend de inkomenseffecten en niet de daadwerkelijke bestedingseffecten, oftewel de uitgaven kant. Bovendien kunnen de uitkomsten niet vergeleken worden met landelijke cijfers of die van andere gemeenten. Welke variabelen meegenomen LOKOSIM bevat diverse huishoudenstypen, gelijk de standaardhuishoudens van het CPB, en inkomensniveaus van bijstand tot modaal. Voor elk van deze ‘cases’ is het netto inkomen beschikbaar evenals de bedragen waarop aanspraak bestaat uit hoofde van inkomensondersteunende regelingen en de resulterende koopkracht. Om ontwikkelingen door de tijd te volgen wordt zowel het lopende halfjaar als het voorafgaande halfjaar weergegeven. Figuur 5.1 is een voorbeeld uit LOKOSIM. Het illustreert de armoedeval voor een paar zonder kinderen in een fictieve gemeente in de eerste helft van 2011. Om armoedeval te markeren zijn twee horizontale grijze lijnen getekend. De onderste lijn representeert de koopkracht die hoort bij een minimumuitkering; de bovenste lijn geeft een 10 procent hogere koopkracht aan. Het uitgangspunt is dat een baan die minder dan 10 procent extra koopkracht oplevert voor een uitkeringsontvanger financieel weinig interessant is als ze niet gecompenseerd worden voor de kosten (reiskosten, kleding, inleveren van vrije tijd). Aanvaarden van werk is dus pas financieel aantrekkelijk als de koopkracht de bovenste horizontale grijze lijn ten minste evenaart. Een paar zonder kinderen ontvangt een minimumuitkering die bruto gelijk is aan 90 procent van het minimumloon. Dat inkomensniveau staat op de horizontale as van figuur 1 helemaal links. Bij werkaanvaarding stijgt het bruto inkomen en ook de koopkracht. De dikke zwarte lijn bovenin de figuur toont de totale koopkracht bij steeds hogere niveaus van het brutoloon. De totale koopkracht is gelijk aan het saldo van het meestijgende nettoloon (de diagonale zwarte lijn) en de dalende aanspraak op zorgtoeslag, huurtoeslag, bijzondere bijstand, kwijtschelding, enzovoort; dit zijn de gekleurde aflopende lijnen. De schaal van de inkomensafhankelijke regelingen (gekleurde lijnen) staat op de rechteras van de figuur; de schaal van inkomen en koopkracht (grijze en zwarte lijnen) staat op de linkeras.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
55
Figuur 4.1 – Armoedeval paar zonder kinderen, 2011
Gebruik LOKOSIM werkt in Excel en is beschikbaar op CD-ROM. Doordat het is een laagdrempelig computerprogramma is, volstaat elementaire Windows-kennis voor gebruik. De eerste stap is het op maat maken van het tweede deel van het programma door toevoeging van lokale regelingen. Elk halfjaar volgt vervolgens een update met nieuwe bedragen en regelingen zodat de gegevens altijd actueel blijven. Medewerkers van gemeenten kunnen zodoende in principe zelf en op elk moment koopkracht-berekeningen uitvoeren. Een abonnement op deze dienst kost 9000 euro per jaar. COELO kan daarnaast desgewenst op basis van de figuren en tabellen uit LOKOSIM een rapportage maken met nadere analyse en conclusies. Hiervoor wordt een uurtarief in rekening gebracht en de rapportages hebben, naar gelang de wensen, een levertijd van enkele weken. Zo is in opdracht van diverse gemeentes onderzoek gedaan naar het lokaal armoedebeleid. Voor Amsterdam bestudeerde COELO de koopkrachtontwikkeling van verschillende kwetsbare groepen (ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. Ook de gemeentes Heerlen, Alphen aan den Rijn, Soest, Vlaardingen, Groningen en Delftzijl hebben gebruik gemaakt van deze service.
Minima Effectrapportage (NIBUD) Doel instrument Een Minima-Effectrapportage (MER)van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) brengt de gevolgen van bezuinigingen op het huishoudbudget van huishoudens met de laagste inkomens in beeld. Doel van het instrument is inzicht te geven in de koopkracht van groepen met een laag inkomen in een gemeente en in de effecten van landelijke en lokale maatregelen daarop. Gemeentelijke overheden kunnen zodoende op gedetailleerde wijze hun minimabeleid toetsen. Met een MER brengt het Nibud niet alleen een eventuele armoedeval in kaart, maar geeft het ook advies over het armoedebeleid in een gemeente. Kenmerken In een MER worden begrotingen opgesteld voor diverse huishoudtypen met een minimuminkomen. In de eerste plaats gebeurt dit op basis van landelijke en gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen. Daarnaast worden allerhande lokale uitgavenposten in de berekeningen meegenomen,
56
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
zoals de tarieven voor afvalstoffenheffing, internetabonnement, bibliotheekkosten en de gemiddelde prijzen van de lokale sportverenigingen. Zo ontstaat een duidelijk beeld van de bestedingsruimte (en daarmee de koopkracht) van de armste groepen in de gemeente, en het effect van landelijke en gemeentelijke maatregelen daarop. Wanneer een gemeente van plan is te bezuinigen op inkomensondersteunende voorzieningen, kan dit in de MER worden meegenomen. Zo kan de bestedingsruimte van minima vóór en na de bezuinigingen worden vergeleken. Hiermee wordt inzichtelijk hoe bezuinigingen verschillende huishoudtypen treffen en wat dit betekent voor hun maandbegroting. Deze resultaten kunnen worden gebruikt bij de onderbouwing van raadsvoorstellen. In tegenstelling tot de instrumenten van het CPB en COELO kijk het NIBUD niet alleen naar het besteedbaar inkomen, maar ook naar kosten op basis van de zogenaamde pakketmethode. Deze methode gaat uit van bepaalde uitgaven die onvermijdbaar of noodzakelijk zijn en de keuzevrijheid van een huishouden beperken. Het basispakket omvat de noodzakelijke uitgaven die min of meer sociaal bepaald zijn, zoals woonlasten, primaire levensbehoeften en kleding. Daarnaast zijn er vrije bestedingen in een ‘restpakket’. De begrotingen worden bovendien zoveel mogelijk toegespitst op de lokale situatie. Zo wordt onder meer uitgegaan van de veel voorkomende huren in de gemeente, van de tarieven van gemeentelijke heffingen en van lokale energietarieven. Ook de kwijtschelding voor gemeentelijke heffingen en heffingen van het waterschap worden in het basispakket verwerkt. Om de financiële situatie van minima verder inzichtelijk te maken, vult het NIBUD behalve het basispakket, ook het restpakket nader in. Een bedrag onderaan de begroting zegt namelijk nog niks over de uitgavenposten die hiermee gedekt kunnen worden. Door verschillende keuzes door te rekenen voor diverse huishoudenstypen, komt de realiteit beter in beeld. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk dat een maatregel als het verlenen van korting op de contributie van een sport- of hobbyclub een groter effect heeft op een huishouden met kinderen dan op een alleenstaande. Naast het doorrekenen van de gemeentelijke begrotingen worden de resultaten vergeleken met het landelijk gemiddelde. Eventueel kan een benchmark met andere steden worden opgenomen. Een MER wordt doorgaans afgesloten met conclusies en aanbevelingen voor het armoedebeleid in de desbetreffende gemeente. Welke variabelen meegenomen Een MER kent drie kerngegevens, te weten huishoudtypen, inkomensniveaus en huren. Gemeenten kunnen daarbij aangeven zelf aangeven welke variabelen ze in de analyse willen opnemen. Daarbij wordt gewerkt met een brede reeks aan standaard huishoudtypen op basis van gezinssituatie, leeftijd van de kostwinnaar en leeftijd van de eventuele kinderen. In een standaardrapportage worden de volgende huishoudenstypen onderscheiden: - Alleenstaande onder de 65 jaar, - Alleenstaande van 65 jaar of ouder, - Eenoudergezin met jonge kinderen, - Eenoudergezin met oudere kinderen, - Echtpaar met jonge kinderen, - Echtpaar met oudere kinderen, - Echtpaar zonder kinderen onder de 65 jaar, - Echtpaar zonder kinderen van 65 jaar of ouder. Daarnaast kan bij de 65-plussers de zorgvraag, niet, licht of zwaar, worden meegenomen. Inkomens worden onderscheiden naar een bepaald percentage van het netto minimuminkomen. Standaard kijkt een MER naar bijstandsniveau en 110% en 120% daarboven. Van huren worden ten slotte twee standaardbedragen opgenomen.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
57
Gebruik Een MER is altijd maatwerk en er zijn dan ook geen standaardtarieven. Op basis van de wensen en planning van een gemeente stelt het NIBUD een offerte op. Om de rapportage te kunnen maken dient de opdrachtgever een reeks van gegevens aan te leveren. Hiervoor heeft het Nibud een vragenlijst ontwikkeld. Na ontvangst van de bevestiging van de offerte en alle benodigde gegevens van de gemeente, start het NIBUD met het onderzoek. Na uiterlijk zes weken, ontvangt de gemeente een conceptrapportage. Hierna volgt een leesperiode van twee weken (of anders indien dat is afgesproken). Nadat het Nibud de reactie van de gemeente heeft ontvangen is uiterlijk twee weken later een definitieve rapportage gereed. Het NIBUD biedt de mogelijkheid om de methode en de resultaten van de MER te presenteren aan bijvoorbeeld de gemeenteraad, de raadscommissie of een cliëntenraad. De analyse kan desgewenst herhaald worden nadat het beleid is aangepast om verwachtte effecten te toetsen. De afgelopen tien jaar hebben talloze gemeenten de effecten van hun minimabeleid door het NIBUD laten doorreken. Op internet zijn talloze verwijzingen naar deze rapportages te vinden. Daarnaast wordt het instrument ingeschakeld door sociale diensten en regionale samenwerkingsverbanden. Over het algemeen zijn opdrachtgevers zeer tevreden over de berekeningen en analyses. Het Nibud maakte reeds een MER voor: gemeente Amersfoort, gemeente Boxtel, gemeente Brunssum, gemeente Bussum, gemeente De Bilt, gemeente Delftzijl, gemeente Den Helder, gemeente Dronten, gemeente Etten-Leur, gemeente Gouda, gemeente Hellevoetsluis, gemeente ’s-Hertogenbosch, gemeente Hoogeveen, gemeente Leiden, gemeente Leidschendam-Voorburg, gemeente Leusden, gemeente Lochem, gemeente Maastricht, Sociale Dienst Hoeksche Waard, gemeente Rheden, gemeente Tiel, Regio Hof van Twente, gemeente Sittard Geleen, gemeente Steenbergen, gemeente Utrecht, gemeente Venlo, gemeente Vlissingen, gemeente Waalwijk, gemeente Wijl-bij-Duursteden, gemeente Zeist, gemeente Zevenaar en gemeente Zwijndrecht.
SOCIAAL STATISTISCH BESTAND (CBS) Doel instrument Het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) bestaat uit een aantal onderling gekoppelde registers, waarin demografische, sociaal-culturele en sociaaleconomische gegevens zijn opgenomen. Het SSB is niet één fysiek bestand al doet de naam dat wel vermoeden. Dat is ook niet mogelijk, omdat 19
er verschillende eenheden worden onderscheiden (banen, uitkeringen, personen, woningen) . Hiermee kan een samenhangende, consistente beschrijving van een aantal aspecten van de Nederlandse bevolking worden gemaakt. Een meerwaarde van het SSB is het bestaat uit verschillende jaargangen, zodat de arbeidsmarktpositie, de sociale zekerheidspositie en de demografische situatie van een persoon longitudinaal gevolgd kan worden. Het SSB leent zich daarom goed voor duur- en stroomanalyses. Omdat in principe alle personen in Nederland individueel zijn opgenomen - en er dus niet gewerkt wordt met steekproeven of standaard huishoudenstypen - kunnen op basis van het SSB tevens de dynamiek van kleine groepen of regio’s bestudeerd worden. Het SSB is bedoeld om statistische overzichten over belangrijke ontwikkelingen in de samenleving op te stellen. Het is gebaseerd op feitelijke gegevens en niet geschikt om simulaties mee uit te voeren, zoals de hiervoor besproken instrumenten.
19
58
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/informatie/onderzoekers/ssb/ssb-info-medio-07.htm
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Kenmerken Het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) is niet een daadwerkelijk fysiek bestand, maar een methode om verschillende registers onderling te koppelen en consistent te maken. Daarbij worden verschillende eenheden onderscheiden (banen, uitkeringen, personen, woningen). Uit de gekoppelde registers wordt per eenheid een bestand gemaakt: zoals een bestand met bijstandsgerechtigden, een bestand met werklozen, een banenbestand van werknemers in Nederland, een bestand met woningen en een personenbestand waarin demografische informatie is opgenomen. Dit worden eindbestanden genoemd die vervolgens aan elkaar gekoppeld worden. Zo ontstaat thema-overstijgende , integrale en gedetailleerde informatie over de Nederlandse bevolking op individueel niveau. Omdat de gegevens in het SSB individuele en gevoelige informatie bevat, wordt deze niet zonder meer ter beschikking gesteld. Gebruikers kunnen tegen betaling het SSB "on site" op het CBS of via "remote access" analyseren. Ook is het mogelijk om gespecificeerde tabellen tegen betaling op te vragen. De input voor het SSB bestaat uit meer dan veertig administratieve registers met demografische en sociaaleconomische brongegevens. Dit betreft onder andere de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), het UWV en andere uitkeringsinstanties, de belastingdienst, de Informatie Beheergroep, verzekeraars, de politie en instellingen in de gezondheidszorg. Tevens worden gegevens uit enquêtes van het CBS zelf meegenomen, zoals tot 2005 de bedrijfsenquête Enquête Werkgelegenheid. De demografische gegevens van het SSB komen voornamelijk uit de "Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens" (GBA). Daarnaast is veel informatie over werknemers opgenomen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit de Verzekerdenadministratie van de UWV, de loonbelastinggegevens van de Belastingdienst, de bedrijfsenquête Enquête Werkgelegenheid en Lonen en voor de recentere jaargangen ook de Polisadministratie van het UWV. Van de mensen die een uitkering ontvangen is veel informatie beschikbaar van de UWV en de Belastingdienst. Een aantal voor dit onderzoek relevante gegevens van de in het SSB opgenomen registers is weergegeven in de onderstaande tabel. Tabel 4.1 – Voor het onderzoek relevante gegevens die opgenomen zijn in het SSB Bron
Afkomstig van
Variabelen
Gemeentelijke
Gemeenten
Geslacht, geboortedatum, adres, burgerlijke staat,
basisadministratie
nationaliteit, geboorteland, gezinsrelaties, huishoudens
Administratie algemene
Gemeenten
bijstandswet (ABW/WWB)
Soort uitkering, leefvorm, aanvang en einde, bedragen
Administratie
UWV
Soort uitkering, mate en aard van
arbeidsongeschiktheidswetten
arbeidsongeschiktheid, aanvang en einde, reden
(AO)
beëindiging, WSW-indicatie, bedragen
Aangiftegegevens Inkomstenbelasting
Belastingdienst
Al dan niet werkzaam als zelfstandige, winstbedrag, loon of uitkering uit buitenland, loon uit overige arbeid, bedrag werkgeversbijdrage kinderopvang
Het SSB bevat gegevens over alle personen die in Nederland wonen en personen die niet in Nederland wonen, maar in Nederland werken of een uitkering dan wel pensioen vanuit Nederland ontvangen. Op basis van het burgerservicenummer of informatie over leeftijd, geslacht en huisadres worden de verschillende databestanden aan elkaar gekoppeld. Vanwege de privacy worden deze direct identificerende kenmerken bij koppeling vervangen door een intern persoonsidentificatienummer, het betekenisloze RIN-nummer. Aangezien de gegevens op persoonsniveau in het SSB beschikbaar zijn en registers onderling gekoppeld zijn, is het mogelijk om middels een analyse van het SSB-bestand de overlap tussen
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
59
regelingen te bepalen. Dit is uiteraard slechts mogelijk voor zover informatie over relevante regelingen in het SSB beschikbaar is. Doordat adresgegevens bekend zijn, is het niet alleen mogelijk de analyse op landelijk niveau uit te voeren, maar kunnen de uitkomsten ook naar gemeente worden uitgesplitst. Sinds 1999 wordt het SSB jaarlijks bijgewerkt. De data bevatten gegevens op het niveau van banen, uitkeringen, personen, huishoudens en bedrijven per kalenderjaar. Hierdoor heeft het bestand een panel-karakter en kan de ontwikkeling van mensen over de tijd worden gevolgd. Deze longitudinale gegevens lopen echter altijd achter omdat pas 18 maanden na afloop van het verslagjaar wordt gepubliceerd. Het koppelen en consistent maken van bestanden neemt namelijk enige tijd in beslag. Het CBS publiceert daarom enkele basisvariabelen waarmee snel een actueel overzicht van de Nederlandse bevolking verkregen kan worden zonder bewerking met een voorlopige status. Het SSB is nog volop in ontwikkeling. Momenteel bevat het gegevens over vrijwel de gehele Nederlandse beroepsbevolking. Voor zelfstandigen en freelancers zijn nog grote ‘gaten’, maar het CBS werkt aan aanvullende bestanden over deze groepen, zodat over enige tijd ook deze informatie kan worden toegevoegd. Welke variabelen meegenomen Het SSB bevat uitgebreide en samenhangende informatie over een breed scala aan sociale kenmerken van onze samenleving: demografische (leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, huishoudenssamenstelling, etniciteit etc.) en sociaaleconomische (m.n. arbeidsmarkt, inkomen en sociale zekerheid) informatie, en daarnaast informatie op specifiekere terreinen zoals onderwijs, criminaliteit, zorg, regio’s en wonen. Zo hebben de data betrekking op on der andere banen, uitkeringen, zelfstandigen, processen-verbaal, opleidingen en woningen. De gegevens zijn doorgaans in eerst instantie verzameld vanwege bepaalde administratieve doelen. Het CBS voert hier echter een bewerking op uit zodat de gegevens geschikt zijn voor onderzoek. Bovendien worden door koppeling met eigen enquêtes van het CBS bepaalde deelpopulaties ontsloten. Door de gedetailleerdheid en omvang van de informatie kan met behulp het SSB de groep sociaalzwakke huishoudens onder de bevolking in beeld gebracht worden. Het is mogelijk te kijken naar de verspreiding over Nederland van bijvoorbeeld Wajong’ers of bijstandsmoeders. Met enige bewerking zou het gebruik van inkomensregelingen onder bevolkingsgroepen geanalyseerd kunnen worden. Het SSB onderscheidt geen standaard huishoudenstypen, maar door koppeling van de bestanden zijn deze wel samen te stellen. Zo kan vastgesteld worden hoeveel mensen in Nederland getroffen zouden worden door landelijke bezuinigingen. Het exacte inkomenseffect kan echter niet worden bepaald omdat het SSB niet over volledige inkomensgegevens per huishouden of hoofd van de bevolking beschikt. Een overzicht van de voor het onderzoek relevante wetten/regelingen en de beschikbaarheid van microdata op persoonsniveau over deze wetten/regelingen is opgenomen in onderstaande tabel.
60
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Tabel 4.2 – Overzicht van relevante wetten/regelingen beschikbaar in het SSB Wet / Regeling
Beschikbaar via SSB
AWBZ / WMO
Nee
WWB / WIJ
Ja. WWB-gegevens in Administratie algemene bijstandswet (ABW/WWB), data van gemeente bevatten wellicht ook gegevens over wet WIJ voor de SSB data vanaf 2009. Dit is niet op te maken uit de informatie over het SSB die momenteel op de website van het CBS beschikbaar is.
Wet Wajong
Ja. Wajong-indicatie beschikbaar via bron ' Administratie arbeidsongeschiktheidswetten (AO)' , UWV
WSW
Ja. WSW-indicatie beschikbaar, bron: 'Administratie arbeidsongeschiktheidswetten (AO)', UWV
WWNV
Nee, wet nog niet van kracht
Jeugdzorg
Nee
Kinderopvang
Ja. Informatie beschikbaar via bron 'Aangiftegegevens Inkomstenbelasting', Belastingdienst. Via variabele 'Bedrag werkgeversbijdrage kinderopvang' uit bestand 'Loonaangiften'
Huursubsidie- en zorgtoeslaggegevens zijn eveneens beschikbaar via het SSB. Gebruik De gegevens van het SSB dienen als bron- of hulpvariabele bij het vervaardigen van een verscheidenheid aan publicaties. Vanwege de gevoelige informatie op individueel niveau is het SSB in zijn geheel echter niet zomaar toegankelijk. Een deel van de data is voor iedereen en kosteloos beschikbaar via de online databank StatLine. De structuur van StatLine bestaat uit tabellen die naar thema geordend zijn. Uit deze tabellen kan de gebruiker selecties samenstellen, op het beeldscherm presenteren, afdrukken en downloaden in diverse formaten. Iedere tabel is voorzien van een toelichting. Het is ook mogelijk in beperkte mate onderzoek op maat te laten uitvoeren door het CBS, waarbij verschillende registraties en andere gegevensverzamelingen kunnen worden gebruikt. Zo kan het CBS op verzoek tabellen samenstellen met bijvoorbeeld een iets andere indeling dan op StatLine weergegeven. Daarnaast kan het CBS informatie uit het SSB beschikbaar stellen aan externe onderzoekers, zoals gemeentelijke diensten of zelfstandige onderzoeksbureaus. Zij ontvangen dan een uitgewerkt analysebestand waarin de gewenste componenten zijn samengebracht of specifieke statistieken. Dit gebeurt op basis van een vast uurtarief. Tenslotte bestaat de mogelijkheid voor medewerkers van universiteiten, planbureaus en gecertificeerde onderzoeksbureaus om de beschikbare gegevens in het SSB zelf te analyseren, eventueel in combinatie met eigen onderzoeksgegevens. Hieraan zijn echter strenge voorwaarden en aanzienlijke kosten verbonden. Zo kunnen de bestanden niet worden gedownload en controleert het CBS of statistische analyses niet te herleiden zijn tot directe personen of bedrijven. Op de CBSvestigingen in Den Haag en in Heerlen zijn speciaal ingerichte on site werkruimten voor deze dienst beschikbaar. De huur van een dergelijke werkplek kost 50 euro per dagdeel waarnaast nog kosten voor administratie, configuratie, outputcontrole en gebruik van specialistische software gerekend worden. Via remote access kunnen onderzoekers ook vanaf de eigen werkplek toegang te krijgen tot de CBS-server. Installatie kost eenmalig 490 euro waarna per maand 525 euro abonnementskosten worden geheven. De ruimte voor zowel on-site als remote acces is zeer beperkt en voor het starten van nieuwe projecten bestaat inmiddels een wachtlijst van een aantal maanden.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
61
5.5
Monitoring Het ligt niet voor de hand dat gemeenten met integrale bestandskoppelingen een volledig inzicht kunnen krijgen in de effecten van stapeling voor hun burgers en hun huishoudens. Wel is het raadzaam om de eigen bestanden te koppelen en om snel inzicht te krijgen in het aantal huishoudens dat in belangrijke mate geconfronteerd gaat worden met stapelingseffecten en dat de daaruit voortvloeiende problemen mogelijkerwijs niet op eigen kracht kan oplossen. Deze groep zal vroeg of laat een probleem voor de gemeente gaan vormen. Door middel van monitoring kunnen de steden zicht proberen te krijgen op het optreden van grote problemen bij hun burgers en de verschillende typen huishoudens. Het Sociaal Cultureel Planbureau brengt – in samenwerking met TNO, UWV en CBS - halverwege volgend jaar een nieuwe monitor ‘Beperkt aan het Werk’ uit. De steden kunnen er bij het SCP op aandringen dat in voldoende mate aandacht besteed gaat worden aan de situatie in de steden en dat ook op stadsniveau of voor groepen steden (G4, G32) gerapporteerd gaat worden. De steden kunnen ook met behulp van hun eigen stadsenquêtes en burgerpanels de vinger aan de pols houden en de komende maanden alert zijn op het optreden van stapelingseffecten en de daaruit voortvloeiende positieve en negatieve gedragseffecten. Een bijzonder initiatief is het early warning systeem dat de gemeente Almere in samenspraak met de rijksoverheid aan het ontwikkelen is. De ontwikkeling van dit systeem komt voort uit het Integraal Afsprakenkader voor de schaalsprong Almere. Het doel is om vroegtijdig problemen van huishoudens te signaleren zodat maatregelen genomen kunnen worden om grootstedelijke problemen voor te kunnen zijn. Het early warning systeem moet een monitorsysteem worden waarin (traditionele) indicatoren, zoals inkomen, opleiding en werkloosheid, worden gekoppeld aan (meet)gegevens uit de ‘haarvaten’ van wijken, zoals bijvoorbeeld huurachterstanden, zorgconsumptie en schuldenposities. Het signaleringssysteem is erop gericht om te voorkomen dat problemen van individuele huishoudens, woning, portiek buurtoverstijgende gevolgen krijgen.
20
De
overige G32-steden kunnen onderzoeken of zij kunnen profiteren van de ontwikkeling van het early warning systeem in Almere.
20
62
KEI, Verslag KEI-inspiratielab Early Warning Almere, V86, Rotterdam, 7 juni 2011.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
6
Literatuurlijst
Astri en Meccano (2011), Multiproblematiek bij cliënten, Verslag van een verkenning naar (arbeids)participatie. BMC (2011), Eén regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Meedoen naar vermogen, belonen van inzet, uitwerking van effecten (onderzoek t.b.v. Divosa) Buitenhek (2010), Inkomenseffecten bezuinigingen kinderopvang 2011, 2012. CBS Statline (2009), AWBZ zorg met verblijf (cijfers 2009). CBS Statline (2009), AWBZ zorg zonder verblijf (cijfers 2009). CBS Statline (2011), Bevolking per regio op 1 januari 2011 (cijfers januari 2011). CBS Statline (2010), Uitkeringen op grond van de WWB per gemeente (cijfers december 2010). CBS Statline (2010), Totale WWB & WIJ uitkeringen (cijfers december 2010). Gemeente Almelo (2011), Stapeling effecten bezuinigingen sociaal domein. Gemeente Amsterdam (2011), Cumulatieve effecten van bezuinigingen voor jeugdigen in de gemeente Amsterdam. Gemeente Amsterdam (2010), Integrale analyse heroverwegingen sociaal domein. Gemeente Enschede (2010), Verkenning effecten van invoering huishoudinkomen. Gemeente Helmond (2011), Maatregelen die gevolgen (kunnen) hebben voor minima. Gemeente Nijmegen (2011), Uitwerking “Wat betekent dat voor u?” Gemeente Rotterdam (2011), Cumulerend effect maatregelen Rijk in Jeugdzorg, Zorgverzekering, AWBZ, Participatie, Bijstand en Veiligheid (Montfrans). Jeugdzorg Nederland (2010), Branche rapportage Jeugdzorg 2010. Ministeries VROM, SZW & VWS (2009), Micro-effecten van het scheiden van wonen en zorg – Een onderzoek naar de inkomenseffecten voor diverse groepen huishoudens op microniveau van het scheiden van wonen en zorg. Ministerie SZW (2011), Voorstel tot wijziging Wet Werk en Bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet Investeren in Jongeren. Ministerie SZW (2011), Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet Werk en Bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet Investeren in Jongeren.
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
63
Ministerie SZW, Hoofdlijnennotitie Wet Werken Naar Vermogen. Ministerie SZW, Samenvatting hoofdlijnennotitie Wet Werken Naar Vermogen. Ministerie SZW, Gemeenteloket (cijfers WSW t/m 30 juni 2010). Ministerie SZW (2011), Brief Kinderopvangtoeslag vanaf 2012. Ministerie van VW&S (2011), Brief onderzoek naar arbeidsmarktgevolgen van wetswijziging WMO. Ministerie VW&S (2011), Ambtelijke verkenning cumulatieve effecten regeerakkoord. MO-groep jeugdzorg (2010), Brancherapportage Jeugdzorg 2009. Nibud (2011), Voorbeeld Minima-effectrapportage. Nibud (2011), Koopkrachtberekeningen voor huishoudens met extra zorgkosten naar aanleiding van de Miljoenennota 2012. Rekenkamercommissie Almelo (2011), In de val – Een onderzoek naar de armoedeval van Almelose WWB-cliënten. Research voor Beleid i.o.v. het Ministerie SZW (2009), WSW-statistiek 2009 jaarrapport. Research voor Beleid (2009), Wachtlijsten voor jeugd-LVG: Aantallen en achtergronden. Rijksoverheid, Vaststelling begroting Jeugd en Gezin voor het jaar 2011 (cijfers 2009). Sociaal en Cultureel Planburea (2011), Jeugdzorg in de groeifase – Ontwikkelingen in gebruik en kosten van de Jeugdzorg. UWV (2010), Atlas SV 2010 – Regionale informatie sociale verzekeringen. VNG (2011), Factsheet kengetallen Jeugdzorg. VNG (2011), Factsheet decentralisatie Jeugdzorg. VVD, CDA (2010), Regeerakkoord Yperen & Woudenberg (2011), Werk in uitvoering – Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
64
Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein
Postbus 4175
Nicis Institute
3006 AD Rotterdam
Laan van N.O. Indië 300
Nederland
2593 CE Den Haag Postbus 90750
Watermanweg 44
2509 LT Den Haag
3067 GG Rotterdam Nederland
telefoon +31(0)70 344 09 66 fax +31(0)70 344 09 67
T 010 453 88 00
email
[email protected]
F 010 453 07 68 E
[email protected]
www.nicis.nl
W www.ecorys.nl
Sound analysis, inspiring ideas
BELGIË – BULGARIJE – HONGARIJE – NEDERLAND – POLEN – RUSSISCHE FEDERATIE – SPANJE – TURKIJE - VERENIGD KONINKRIJK - ZUID-AFRIKA