119
119
HOOFDSTUK 8
Dat is een koopje!
WOORDEN
1
2
3
Kies het goede woord. 1
Ik ga even naar de . . . . Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager
2
Wil je wat drinken? Ja graag, een . . . koffie alsjeblieft. a fles b beker
3
Twee kilo aardappels en twee . . . champignons. Dat is ¤ 3,95. a bakjes b tasjes
Kies het goede woord. 1
Je kunt strippenkaarten bij de . . . maar ook in de bus kopen. a kiosk b groenteman
2
Ik heb honger! Ik neem twee . . . kaas. a broden b broodjes
3
In zijn winkel . . . hij nieuwe en tweedehands televisies aan de mensen uit de straat. a geeft b verkoopt
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
gepast de advertentie de koelkast het beeld het krat
a b c d e
het geluid de wasmachine kleingeld de fles het krantje
119
119
119
120
120
4
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: kiosk – moeilijk – contant – terug – verkopen 1
Dat is dan ¤ 3,76. van ¤ 50,-?
Sorry, ik heb geen kleingeld. Heeft u 2
Nee, sorry u kunt hier niet pinnen. Oké, dan betaal ik
.
3
Ik ga even bij deze
een krant en een strippenkaart halen.
4
Op deze markt
ze natuurlijk groente en fruit, maar ook kleren,
schoenen en mobiele telefoons. 5
5
Ik leer Nederlands. Spreken vind ik heel
, maar schrijven niet.
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: kleingeld – tegenwoordig – broodje – lukken – beker ?
1
Wil je de thee in een kopje of in een
2
De meeste Nederlanders eten ’s middags niet warm. Ze eten een en drinken koffie, thee of melk.
3
Ik moet nog vijf brieven schrijven. Maar ik denk dat het wel gaat
,
ik heb vanmiddag genoeg tijd. 4
Heb jij wat
voor me? Ik wil een kopje koffie uit deze
automaat halen. 5
Veel mensen hebben
een mobiele telefoon. In 1980 was
een mobieltje iets heel bijzonders.
120
120
120
121
121
6
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: Vooral – groeit – spaar – bonnetje – Gebruik 1
ieder jaar. Dus kun je in de grote
Het aantal auto’s in Nederland steden bijna nergens meer parkeren.
7
2
in de grote steden is parkeren moeilijk. In dorpen is er altijd plaats.
3
je vaak je pinpas of betaal je altijd contant?
4
Ik
5
Zonder
cd’s met muziek uit mijn eigen land. Ik heb er al 63. kunt u deze broek niet ruilen.
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: groenteman – maar – betaling – ongeveer – zegeltjes 1
De
2
Spaar onze
3
Ik ben volgende week vrij,
4
Ik koop groente en fruit niet bij de supermarkt, maar bij de
5
Ik ga nu weg en ben om
van de lessen doet u iedere maand contant. en u krijgt uw tiende maaltijd gratis. ik ga niet weg, ik blijf thuis. .
twee uur terug. Het kan ook half
drie worden.
8
Kies het goede woord. 1
Veel mensen . . . de computer om brieven te schrijven. a zien b gebruiken
2
In Amsterdam wonen al jaren ongeveer 750.000 mensen. De stad . . . bijna niet meer. a groeit b werkt
3
Ik heb honger! Zullen we een . . . patat nemen? a pakje b bakje
121
121
121
122
122
9
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
10
a b c d e
precies de jongen de aanbieding de zegeltjes het college
a b c d e
de wasmachine chippen goedkoop examen het sinaasappelsap
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
11
de advertentie moeilijk sparen ongeveer het meisje
contant de televisie de frisdrank het huismerk slagen
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: gepast – terug – bonnetje – Tegenwoordig – Vooral van ¤ 50,-? Ik heb geen kleingeld.
1
Heeft u
2
Heb je wel kleingeld? In de bus en de tram moet je
betalen
voor je strippenkaart. 3
oudere mensen kopen niet graag een kaartje bij de automaat. Jonge mensen vinden de automaten geen probleem.
4
Er zit een gat in dit T-shirt. Hebt u het
5
nog? Dan kunt u het ruilen. schrijven mensen bijna geen gewone brieven maar wel
veel e-mails.
122
122
122
123
123
12
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: bouwjaar – maar – men – betaling – te koop 1
De huur van uw huis is ¤ 375,-. De
2
Voor het parkeren van de auto gebruikt
gaat via de woningbouwvereniging. tegenwoordig vaak de
chipknip.
13
14
3
Dit huis is
. De prijs is ¤ 225.000,-.
4
Wat is het
van deze auto? 2002 of 2003?
5
Deze cursus is niet goedkoop,
we krijgen wel vijf keer per week les.
Kies het goede woord. 1
Deze cd kost maar ¤ 3,95. Dat is een . . . . a koopje b advertentie
2
Mijn fiets is weg! Hij is dit jaar al drie keer . . . . a genomen b gestolen
3
Ik moet . . . weg. Mijn trein gaat over vijf minuten. a morgen b meteen
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: koelkast – merk – apart – deuren – staat
15
1
Mijn woonkamer heeft twee
: één voor en één achter in de kamer.
2
Gaan we met z’n tweeën naar de bioscoop of gaan we ieder
3
Dit huis is in slechte
4
Zet je de witte wijn even in de
5
Hij heeft een hele grote auto van een duur
?
en daarom is het niet zo duur. ? Hij is koud veel lekkerder! .
Kies het goede woord. 1
Het . . . van deze auto is 1991 en hij kost maar ¤ 490,-. a bouwjaar b geboortejaar
123
123
123
124
124
16
17
2
Op deze cd kunnen kinderen naar 25 . . . luisteren. a televisies b muziekinstrumenten
3
Op het college waren . . . studenten. Ik denk wel meer dan 150! a weinig b zoveel
Kies het goede woord. 1
Het . . . wilde een nieuwe jurk en geen nieuwe broek. a tomaatje b meisje
2
In het eerste . . . van de cursus spreken we over Nederland. a scherm b deel
3
Waar zijn mijn sleutels? Net had ik ze in mijn hand en nu zijn ze . . . . a straat b weg
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
18
de pas het pak allemaal deur tweedehands
a b c d e
raam nieuw de zak iedereen chippen
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: wassen – men – college – meteen – garantie 1
In Nederland gaat
2
Ik heb op dinsdag en donderdag
vaak op de fiets naar het werk. . Op de andere dagen studeer ik
zelf. 3
Wat een mooie broek, en maar ¤ 59,-! Ik ga hem
4
Dit moet een goede auto zijn! Je krijgt twee jaar
5
Ik ga vanmiddag mijn T-shirts
kopen. !
. Er ligt nog maar één T-shirt in de
kast!
124
124
124
125
125
19
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: merken – gegevens – opschrijven – uitgeven – chips 1
Aan het eind van de maand heb ik vaak geen geld meer. Ik moet minder .
2
Mijn zoontje is morgen jarig en alle kindertjes uit de straat komen langs. Ik moet kopen.
maar veel frisdrank en
20
3
U wilt een auto huren? Kunt u op dit formulier uw
4
Ik wil een nieuwe wasmachine kopen. Weet jij een paar goede
5
Ik zal je een e-mail sturen. Kun je hier even je adres
invullen? ? ?
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: staat – spullen – nette – gestolen – genoeg 1
Ik moet morgen naar een bruiloft dus doe ik mijn
2
Waar is mijn jas? Oh nee, iemand heeft hem
3
Deze boot is 25 jaar oud, maar hij is in zeer goede
4
Ga je vanavond mee uit? Nee, sorry ik heb niet
5
Op deze markt kun je je tweedehands
pak aan. . .
geld. verkopen.
125
125
125
126
126
21
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: per stuk – beeld – procent – inderdaad – vraagprijs 1
Oh, je hebt een nieuwe computer. En ook een nieuw scherm, wat een prachtig .
2
Kijk deze broeken: drie halen, twee betalen. Je betaalt dus 33 minder.
3
Hoeveel kosten die T-shirts? Ze kosten ¤ 15,-
4
Hoeveel kost die auto? De
5
23
is ¤ 8500,-, maar wij betalen ¤ 8000,-.
Jij hebt toch in Groningen gestudeerd? Ja,
22
.
, dat klopt. Van 1980 tot 1986.
Kies het goede woord. 1
Kijk, vijf autorijlessen voor ¤ 60,-. Goh, dat is niet duur. Dat is echt een . . . ! a koopje b advertentie
2
Hallo, kan ik Paul spreken? Nee, sorry die is al . . . . Die is naar huis. a weg b hier
3
Je ziet in Nederland . . . mensen fietsen, in de dorpen, maar ook in de steden. a overal b nooit
Kies het goede woord. 1
Voor truien heeft deze wasmachine een apart . . . . a merk b programma
2 . . . Nederlander kent Rembrandt. a Geen b Iedere
126
126
126
127
127
3
24
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
25
In het eerste . . . van dit boek leren we 1500 woorden en in het tweede 1000. a weekend b deel
krat chips iedereen apparaat overal
a b c d e
nootjes fles wasmachine vaak iedere
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: opschrijven – wassen – uitgeven – geluid – redelijk 1
Ik hoor een
.
Ja, dit is mijn mobiele telefoon. 2
. Daarom heb ik altijd te weinig!
Ik kan erg goed geld
3 ¤ 2500,- voor een auto van vijftien jaar oud! Is dat niet te duur? Nee, het is een goede auto, dus de prijs is
26
4
Kun je je telefoonnummer even
5
Ik kan mijn broers machine gebruiken. Ik kan ook jouw kleren wel
.
? Dan bel ik je vanmiddag op. .
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: mazzel – huismerken – zelf – sap – geslaagd 1
Veel supermarkten hebben
. Die zijn goedkoper dan andere
merken. 2
Nu ga ik met mijn ouders met vakantie. Maar volgend jaar ga ik
3
Wat een
.
! We geven een feestje en de sapjes zijn in de
aanbieding. 4
Jullie hebben het examen goed gedaan! Alle studenten zijn
5
Wat wil je drinken? Water of
.
?
127
127
127
128
128
27
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: weinig – zelf – per stuk – gegevens – genoeg 1
van de fiets: merk, nummer,
U wilt uw fiets verkopen? Wat zijn de prijs?
2
We moeten naar Drachten. Dat is tien strippen. Heb jij
strippen op
je kaart? Ik heb er nog maar acht. 3
Zit je dochter bij jou op de fiets? .
Nee hoor, ze fietst al drie maanden 4
Kost de koffie hier maar ¤ 0,25? Goh, dat is
5
28
. ?
U heeft pakken van vijf flessen water, maar verkoopt u de flessen ook
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: zak – spullen – vraagprijs – olijven – examen 1
Ik wil graag een pizza Diabolo bestellen met extra kaas en
2
Dit is mijn laatste
.
. Misschien krijg ik volgende maand mijn
diploma! 3
Wil je al die
4
De
meenemen? Die gaan nooit in die kleine tas! van deze auto is ¤ 12.500,-. Hoeveel wil jij betalen, ¤
12.000,-? 5
Ga je naar de markt? Neem je dan een
aardappels en een bakje
champignons voor me mee?
29
Kies het goede woord. 1
Ik moet nog autorijden. Daarom neem ik geen wijn maar . . . . a bier b sap
128
128
128
129
129
30
31
2
Mag ik een . . . jonge kaas van een pond? a bak b stuk
3
Mijn moeder is morgen jarig. Mijn broers en zussen maken . . . een gerecht en dat eten we dan samen op. a nooit b allemaal
Kies het goede woord. 1
Zag ik jou gisteren nou in Amsterdam? Ja, dat klopt. Ik was . . . in Amsterdam. a niet b inderdaad
2
Ik werk twee dagen per week. Goh, wat . . . . Ik werk vijf dagen! a veel b weinig
3
Wat een . . . ! Ik sta nog maar twee minuten bij de halte en er komt een bus. a mazzel b probleem
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: nette – zoveel – programma’s – redelijke – olijven 1
De voordeelurenkaart kost ¤ 45,-. Oh, dat is niet zo duur. Dat vind ik een
2
Ik heb gisteren drie
3
We moeten voor deze cursus
prijs. op mijn computer gezet. woorden leren! Meer dan
duizend in tien weken! 4
Wat eten we vanavond? Ik heb zin in een salade met tomaten, kaas en .
5
Wat een
kleren!
Ja, mijn broer trouwt vandaag.
129
129
129
130
130
32
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: bonnetje – was – stuk – maar – te koop 1
Jij zoekt een tweedehands koelkast? Kijk, hier staan wel acht koelkasten
2
Wil jij nog een
.
vlees?
Nee dank je, ik heb genoeg gegeten. 3
Ik vind vakantie erg prettig,
4
Ik
ik studeer ook graag.
iedere zaterdag al mijn kleren. Dan heb ik weer genoeg voor de
hele week. 5
Waar is het
van die broek? Ik wil hem ruilen.
130
130
130