5
5
HOOFDSTUK 1
Wie ben jij?
WOORDEN
1
Kies het goede woord. 1
Ik . . . Paula. a heet b naam
2 . . . kom je vandaan? a Hoe b Waar 3
2
3
Ik ga . . . mijn vriend naar het restaurant. a uit b met
Kies het goede woord. 1
Mijn . . . is Derek. a huisnummer b naam
2
Ik . . . in Alkmaar. a heet b woon
3
Mijn voornaam is Dewi, mijn . . . is Chen. a vrouw b achternaam
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
de voornaam de man de zoon het adres bedanken
a b c d e
de dochter dankuwel de vrouw de achternaam de postcode
5
5
5
6
6
4
5
Kies het goede woord. 1
Ik . . . Yvonne. a naam b ben
2
En dit is mijn . . . Pieter. a huis b man
3
We . . . twee kinderen. a gaan b hebben
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: naam – vrouw – voorstellen – kinderen – voornaam
6
1
Zal ik me even
2
Mijn
is Jan Tervoort.
3
Mijn
is Jan en mijn achternaam is Tervoort.
4
En dit is mijn
5
We hebben twee
?
, Tineke. : een zoon en een dochter.
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: straat – vandaan – huisnummer – nu – uit
7
1
Waar kom je
2
Ik kom
3
Maar ik woon
4
In welke
5
Ik woon in de Tuinstraat. Het
? Groningen. in Amsterdam. woon je? is 10.
Kies het goede woord. 1
Hallo, ik ben Derek. En . . . ben jij? a wie b welke
6
6
6
7
7
8
2
Dit is mijn . . . , Hanna. a dochter b naam
3
Hallo, komen jullie . . . ? a binnen b weg
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: jaar – Sorry – zus – in – huisarts 1
Ik heet Paul en mijn
2
Ik ben 15 en Anne is 13
3
We wonen
4
Mijn vader is
5
9
heet Anne. . Weesp. .
, ik moet gaan.
Kies het goede woord. 1 . . . is uw adres, mevrouw? a Waar b Wat
10
2
Ik woon in de Lelystraat op . . . 13. a nummer b huis
3
De . . . is 1017 VK. a postcode b huisnummer
Kies het goede woord. 1 . . . heet je? a Wat b Hoe 2 . . . is je naam? a Wie b Wat 3
Ik zal me even . . . . a weggaan b voorstellen
7
7
7
8
8
11
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
12
13
14
het telefoonnummer het huis de nationaliteit het geslacht het adres
a b c d e
Nederlands(e) de vrouw wonen de plaats het telefoonboek
Kies het goede woord. 1
Sarah is . . . . a jaar b student
2
Sarah woont op een . . . . a nummer b studentenflat
3
Sarah . . . Engels. a werkt b studeert
Kies het goede woord. 1
Hallo Erik en Marloes! Willen jullie . . . ? a binnenkomen b kennen
2
Mijn vrouw werkt in een . . . . a winkel b vandaag
3
Ik heb . . . krant vandaag. a geen b naar
Kies het goede woord. 1
Kunt u het telefoonnummer . . . ? a geven b meedoen
2
Mijn man geeft . . . . a autorijles b restaurant
3
Ik kom uit Groningen, maar ik woon . . . in Amsterdam. a nu b plaats
8
8
8
9
9
15
16
17
Kies het goede woord. 1
Het telefoonnummer is 023 - 4567232. . . . dat? a Klopt b Hebt
2
Je kunt in het telefoonboek . . . . a bellen b kijken
3
Het telefoonnummer van mijn . . . staat niet in het telefoonboek. a postcode b mobiele telefoon
Kies het goede woord. 1
Hallo Maarten, doe je . . . ? a mee b in
2
Ga je ook . . . Amsterdam? a naar b uit
3
Goedemorgen, bent u de . . . cursist? a nieuwe b persoonlijke
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
18
meneer ja op komen staan
a b c d e
nee mevrouw weggaan zitten onder
Kies het goede woord. 1
Dag . . . , ik moet gaan. Tot vanavond! a welkom b mam
2
Waar kom je vandaan? Wat is je . . . ? a nationaliteit b Nederlands
3
Woon je ook in Amsterdam? In . . . straat? a wie b welke
9
9
9
10
10
19
20
Kies het goede woord. 1
Studeer je ook in Groningen? Nee, ik . . . in een winkel. a ga b werk
2
Hallo, Els, dit is mijn . . . Marloes. a naam b vriendin
3
Mijn . . . is 20 juli 1987. a geboorteplaats b geboortedatum
Kies het goede woord. 1 . . . je mijn vriendin Els? a Ken b Weet 2 . . . , die ken ik niet. a Nee b Ja 3
21
Kun je iets over jezelf . . . ? a vertellen b zetten
Kies het goede woord. 1
Mijn zus en ik wonen . . . mijn vader. a bij b in
2
Mijn geboortedatum is 12 . . . 1987. a maart b vandaag
3 . . . je ook naar Amsterdam? a Woon b Ga
22
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
in het formulier de handtekening de cursus het telefoonnummer
a b c d e
bellen uit invullen zetten volgen
10
10
10
11
11
23
24
Kies het goede woord. 1
Woon je ook . . . in Weesp? a hier b dan
2
We hebben ook een . . . in Spanje. a nationaliteit b huis
3
Pieter . . . Yvonne hebben twee kinderen. a ook b en
Kies het goede woord. 1
Het nummer van mijn mobiele telefoon . . . niet in het telefoonboek. a is b staat
2 . . . het formulier moet je je handtekening zetten. a In b Op 3
25
Ik bel je . . . . a snel b sorry
Kies het goede woord. 1
Ik wil graag een . . . Engels volgen. a nationaliteit b cursus
2 . . . moet u dit formulier invullen. a Dan b Dankuwel 3
26
Op het formulier staat uw . . . informatie. a Nederlandse b persoonlijke
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
bij weggaan restaurant nieuw wie
a b c d e
welk leuk wachten met winkel
11
11
11
12
12
27
28
29
30
Kies het goede woord. 1
Ik heb vandaag . . . . a achternaam b autorijles
2
Ik woon in Amsterdam, maar Utrecht is mijn . . . . a geboortedatum b geboorteplaats
3
Dag . . . , ik ga weg. a snel b mama
Kies het goede woord. 1
Ik ga . . . naar huis. a snel b met
2
Ik ken u . . . , meneer! a nee b niet
3
Paul studeert . . . . a formulier b Nederlands
Kies het goede woord. 1
Hallo, ik ben Laura en dit is mijn . . . Jessica. a zus b persoonlijk c familie
2
U bent de nieuwe cursist? . . . op de cursus! a Sorry b Welkom c Volgen
3
Hallo Maarten doe je . . . ? a in b mee c uit
Kies het goede woord. 1
De cursisten . . . in de klas. a zitten b zetten
12
12
12
13
13
2
Hij . . . de nieuwe cursist. a heet b is
3 . . . kom ik naar de les. a Vandaag b Volgen
13
13
13