thema
Wie is dat?
1
Ik weet het niet!
1
Hoe heet jij? Beatriz Marco
Dag meneer.
Hoe heet jij?
Ik heet Jürgen.
Hallo, ik heet Jürgen.
Dag mevrouw.
Hoi! Ik heet Bushra. En jij? Jürgen, dit is Lei San.
Ben jij Marco? Pardon? Wat zeg je?
Ben jij Marco?
Leuk met je kennis te maken.
Nee, ik ben Jürgen. Dit is Marco.
zeven
7
1 2
Uit welk land kom jij? Ik kom uit Italië. Uit welk land kom jij Bushra?
Wie is dat?
Ik kom uit China. En jij Marco?
Uit Irak.
Waar kom jij vandaan?
Ik kom uit Irak. Uit Irak.
of:
En jij?
Uit welk land kom jij?
Ik kom uit Irak. Uit Irak. En jij?
3
Welke taal spreek jij?
Welke taal spreek jij? Ik spreek Chinees, Engels en een beetje Nederlands.
Engels
Welke taal spreek jij?
Ik spreek Frans. Frans. En jij?
Welke talen spreek jij?
Ik spreek Arabisch en Frans. Arabisch en Frans. En jij?
Spaans ees
Chin
8
acht
3.1
Onderstreep de talen die je hoort. voorbeeld:
Engels Frans Nederlands
1 Nederlands
3.2
3 Turks
Albanees
Russisch
Frans
Portugees
Frans
Duits
Engels
Engels
Irakees
Chinees
Arabisch
Spaans
Trek een lijn tussen de naam van de cursist en de taal die hij / zij spreekt. voorbeeld:
4
2 Chinees
Lei San
Engels
a Jürgen
1 Arabisch
b Marco
2 Chinees
c Lei San
3 Italiaans
d Beatriz
4 Duits
e Abdel
5 Spaans
Waar woon jij? m
Den Haag
Rotterda
Amsterdam
Utrecht
Waar woon jij?
Ik woon in Amsterdam. In Amsterdam. En jij?
In welke straat woon jij?
Ik woon in de Kerkstraat. Ik woon aan de Zeeweg. En jij?
negen
9
1 Wie is dat?
5.1
Situatie
Wie is dat?
5
Een vrouw
en een man
gaan naar de Nederlandse les.
Ze zitten allebei in de klas van Karin. Opdracht Omcirkel (❍) het juiste antwoord. A Wat zegt de vrouw? 1 Ik heet
a Lei San b Beatriz c Bushra
2 Ik kom uit
a Hongarije b Italië c Spanje
3 Ik spreek
a Nederlands b Spaans en Engels c Spaans, Engels en Nederlands
B Wat zegt de man? 4 Ik heet
a Youri b Jürgen c Jeroen
5 Ik kom uit
a Rusland b Nederland c Duitsland
6 Ik spreek
a Duits b Nederlands c Duits en Nederlands
C Hoe gaan de man en de vrouw naar de les?
10
tien
7 Ik ga
a op de fiets b lopend c met de bus
naar de les.
8 Ik ga
a op de fiets b lopend c met de bus
naar de les.
5.2
Interview vier cursisten uit de klas. Schrijf een kort antwoord op.
Beatriz
Nederla
nds
Marc
o
5.3
Spaans
m Amsterda Den Haa g
m Rotterda Utrecht
naam
land
taal
woonplaats
vervoermiddel
Marco
Italië
Italiaans
Amsterdam
lopend
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
...............................
Maak vijf zinnen. Maak hierbij gebruik van het schema uit 5.2. voorbeeld:
Dat klopt!
Marco spreekt Italiaans.
Marco komt uit China.
Dat klopt niet! Ik kom uit Italië.
1
..................................................
heet .......................................................................... .
2
..................................................
komt .......................................................................... .
3
..................................................
spreekt .......................................................................... .
4
..................................................
woont .......................................................................... .
5
..................................................
gaat .......................................................................... naar de les.
De informatie is juist.
Dat klopt!
De informatie is niet juist / onjuist.
Dat klopt niet!
elf
11
Wie is dat?
1
Hoe ga jij (je)* naar de les?
Met de trein.
Lopend.
Met de bus.
Met de tram.
Op de fiets.
Met de auto.
de man
Wie is dat? Uit welk land komt hij? Welke taal spreekt hij? Waar woont hij? Hoe gaat hij naar de les?
Dat is Marco. Hij komt uit Italië. Hij spreekt Italiaans. Hij woont in Amsterdam. Hij gaat lopend naar de les.
de vrouw
Hoe heet zij**? Uit welk land komt ze**? Welke talen spreekt ze? Waar woont ze? Hoe gaat ze naar de les?
Zij heet Lei San. Ze komt uit China. Ze spreekt Chinees en Engels. Ze woont in Amsterdam. Ze gaat met de bus naar de les.
* Jij is de beklemtoonde vorm en je is de onbeklemtoonde vorm. ** Zij is de beklemtoonde vorm en ze is de onbeklemtoonde vorm.
12
twaalf
6
Ben jij getrouwd?
Ben jij getrouwd?
Ja, ik ben getrouwd. Nee, ik ben niet getrouwd. Nee, ik ben gescheiden. Nee, ik woon samen met mijn vriend / vriendin.
de jongen
Heb jij kinderen?
Ja, ik heb kinderen. Nee, ik heb geen kinderen.
Hoeveel kinderen heb je?
de zoon het meisje
Ik heb vier (4) kinderen, twee (2) zoons / jongens en twee (2) dochters / meisjes.
de dochter
6.1
Ik heb een (1) kind, een zoon / een jongen een dochter / een meisje.
Zijn ze getrouwd? Luister naar de cd en zet een x in de juiste kolom. Hebben ze kinderen? Luister nog een keer naar de cd en zet het getal 1, 2, 3 … in de juiste kolom. getrouwd
gescheiden
samenwonend
kinderen zoon(s) dochter(s)
Abdel Emine Beatriz Raquel Marco Bushra
dertien
13
1 6.2
Spreekoefening.
Wie is dat?
A Stel jezelf voor.
B Interview vier cursisten uit de klas.
14
veertien
naam
getrouwd?
kinderen?
zoon(s)?
dochter(s)?
Jürgen
ja
ja
1
1
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
..............................
Is Lei San getrouwd? Met wie?
Ja, zij is getrouwd. Met Jos.
Is Marco getrouwd?
Nee, hij is gescheiden.
Heeft Lei San kinderen? Hoeveel?
Ja, zij heeft kinderen. Twee.
Heeft Marco kinderen?
Ja, hij heeft een kind, een zoon.
7
Hoe lang woon jij (al) in Nederland?
1 dag 7 dagen = 1 week 1 2 3
4
5
6
7
4 weken = ongeveer 1 maand 1 2 3 12 maanden = 1 jaar 1 2 3 1 jaar
4
4
5
2 jaar
6 3 jaar
Hoe lang woon jij (al) in Nederland?
7
8
9
10
11
12
…
Ik woon drie (3) maanden in Nederland. Ik woon al twee (2) jaar in Nederland. Nog maar zes (6) weken. En jij?
k|
2 jaar |v
2 weken
= al twee jaar
= nog maar twee weken
Ken je alle vragen nog?
Beatriz
Marco
Nederlands
Spaans
Utrecht am Rotterd
Nederland
Amsterdam Den Haag
een (1) jaar zes (6) weken vijftien
15
1 Wie ben jij?
8.1
Vul je persoonlijke gegevens in.
Wie is dat?
8
IN BLOKLETTERS A.U.B. Naam en voornaam: Land:
................................................................................................................................
.................................................................................................................................................................
Getrouwd – alleenstaand – gescheiden – samenwonend – weduwe / weduwnaar (*) Kinderen:
Talen:
ja – nee (*) ..................
zoon(s)
..................
dochter(s)
................................................................................................................................................................
Periode in Nederland:
.............................................................................................................................
(*) Omcirkel wat van toepassing is.
8.2
Bekijk de persoonlijke gegevens van een medecursist en stel hem / haar aan een andere cursist voor. voorbeeld:
16
zestien
Dit / dat is … Hij / zij …
8.3
Leesoefening. A Gisteren kreeg je dit in je brievenbus. Wie heeft deze brief geschreven? ............................................................................
Hallo, Ik heet Lawrence Ona en ik woon in Leeuwarden in een klein appartement. Ik kom uit Sierra Leone. Dat ligt in Afrika. Ik heb in Moskou scheikunde gestudeerd en ik heb daar tien jaar gewoond. Mijn vrouw Svetlana komt uit Moskou. Wij hebben twee zoons. Ik wilde terug naar Sierra Leone maar daar was het oorlog. Dus ben ik naar Nederland gekomen. Ik woon hier nu twee jaar en ik werk in een zuivelfabriek. Ik spreek Engels, Russisch en nu ook Nederlands. Mijn vrouw komt volgende maand naar Nederland met de kinderen. Dan zijn we opnieuw samen. Schrijf me alsjeblieft terug en vertel iets over jezelf. Groetjes, Lawrence
B Lees de brief opnieuw en omcirkel het juiste antwoord. 1 Lawrence komt
a uit Nederland b uit Sierra Leone c uit Rusland
2 Lawrence woont
a in Leeuwarden b in Afrika c in Moskou
3 Lawrence is
a niet getrouwd b getrouwd c gescheiden
4 Hoe heet de vrouw van Lawrence?
...............................................................................................
5 Lawrence heeft
a geen kinderen b een kind c twee kinderen
zeventien
17
Wie is dat?
1
8.4
6 Lawrence woont
a tien jaar in Nederland b twee jaar in Nederland
7 De vrouw van Lawrence woont
a in Leeuwarden b in Moskou
Schrijf een brief aan Lawrence en stel jezelf voor. Gebruik je persoonlijke gegevens uit oefening 8.1 (p. 16).
Beste Lawrence, Bedankt voor je brief. Ik
..............................................................................................................................................................
.................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
Groetjes, ..........................................................................................
18
achttien
Wat kan ik? A
Welke vragen stelt een journalist van een krant aan een van de cursisten van Karin?
jij Marco?
Journalist
....................................
Marco
Ja.
Journalist
Uit .................................... .................................... .................................... jij, Marco?
Marco
Uit Italië.
Journalist
....................................
Marco
Ja.
Journalist
....................................
Marco
Ja.
Journalist
....................................
Marco
Nee, ik ben gescheiden.
Journalist
....................................
Marco
Ja, een zoon.
Journalist
....................................
Marco
Ja, kijk, dit is mijn zoon.
Journalist
.................................... ....................................
Marco
Giovanni.
Journalist
....................................
Marco
Nee, in Italië, bij zijn moeder.
Journalist
.................................... ....................................
Marco
In Amsterdam.
Journalist
....................................
Marco
Negen.
Journalist
....................................
Marco
Ja, altijd.
Journalist
....................................
Marco
Italiaans en een beetje Nederlands.
Journalist
Karin .................................... een goede docente. Je .................................... al
Karin een goede docente?
Nederlands moeilijk?
je getrouwd?
je kinderen?
je een foto van je zoon?
hij?
hij ook in Nederland?
jij?
cursisten zitten er in de klas?
Karin Nederlands in de klas?
talen .................................... jij?
goed Nederlands. Bedankt voor het interview en nog veel succes met de cursus Nederlands. Tot ziens! negentien
19
1 B
Hoe reageren zij?
Wie is dat?
Dag Karin, met Nick. Hoe gaat het?
9.00 uur
..........................................
!
..........................................
?
Goede .............................................................!
Dit is Lei San! ..........................................
..........................................
Beatriz!
..........................................
morgen!
15.00 uur
Goede .............................................................!
20.00 uur
Goede .............................................................!
..................... .....................
20
twintig
Marco!
!
C
Onder de pijl staat een zin (Let op! ij = 1 letter). x 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Marco . . . . . in Amsterdam. Lei San . . . . . twee kinderen. Marco heeft een . . . . , een zoon. Ik . . . een kind. Beatriz . . . . . . . Spaans. Nederland is een . . . . . . . . woon jij? In Nijmegen. Nee, ik heb . . . . kinderen. Heb jij . . . . . . . . ? Ja, twee zoons. . . Beatriz getrouwd? Ja, met Elfer. Nee, ik ben . . . . getrouwd. Hoe gaat het? ......! Marco is niet meer getrouwd. Hij is . . . . . . . . . . Hoe . . . . jij? Lei San. Beatriz is een vrouw. Marco is een . . . Hoe . . . . het? Uitstekend. 14 dagen = twee . . . . . Uit . . . . land komt hij? . . . je getrouwd? Nee, ik woon samen. Hoe . . . . woont Jürgen in Nederland? Drie maanden. Hoe ga . . naar de les? Met de bus. Waar woon jij? . . woon in Maastricht. eenentwintig
21
1
Wie is dat?
Woordenschat
de vrouw – de vrouwen
de maand – de maanden de fiets – de fietsen de trein – de treinen de brief – de brieven
de man – de mannen
de bus – de bussen de cursus – de cursussen
de naam – de namen
de taal – de talen de school – de scholen de week – de weken de vraag – de vragen de straat – de straten
de dochter – de dochters Let op: de zoon – de zoons / de zonen
de jongen – de jongens de tram – de trams de auto – de auto’s
het land – de landen
het antwoord – de antwoorden
het meisje – de meisjes
het kind – de kinderen het jaar – de jaren
22
twee tweeëntwintig
Let op: Ik woon al twee (2) jaar in Nederland.
Grammatica
ik
heet woon kom spreek
jij (je)*
schrijf luister naar lees ik
ben heb ga
heet woont komt spreekt
hij, zij (ze)**
schrijft luistert naar leest jij (je)*
bent hebt gaat
heet woont komt spreekt schrijft luistert naar leest
hij, zij (ze)**
is heeft gaat
* Jij is de beklemtoonde vorm van het persoonlijk voornaamwoord en je is de onbeklemtoonde vorm. Als het persoonlijk voornaamwoord achter het werkwoord staat, vervalt de uitgang -t: woon jij? (zie grammatica-overzicht p. 199). ** Zij is de beklemtoonde vorm van het persoonlijk voornaamwoord en ze is de onbeklemtoonde vorm.
Woordenboek
heten wonen komen spreken schrijven luisteren (naar) lezen zijn hebben gaan
drieëntwintig
23
1
Wie is dat?
Grammatica
Vraagwoorden
Antwoord
Hoe Hoe Hoe Hoe
heet jij? heet je zoon? ga je naar de les? gaat Marco naar de les?
Christina. Matthijs. Met de auto. Lopend.
Hoeveel Hoeveel Hoeveel
talen spreek jij? talen spreekt Lawrence? kinderen heeft Marco?
Vijf. Drie. Eén.
Waar Waar
woon jij? komt hij vandaan?
In Amersfoort. Uit Spanje.
Hoe lang Hoe lang
woon je in Nederland? woont Brad in Nederland?
Al tien jaar. Nog maar vijf maanden.
Uit welk land Uit welk land
kom je? komt Raquel?
Uit Frankrijk. Uit Colombia.
Welke taal / talen Welke taal / talen
spreek jij (je)? spreekt Lei San?
Frans en Nederlands. Engels en Frans.
Ja / nee-vragen
Antwoord
Ben je getrouwd? Is Marco getrouwd? Is hij gescheiden?
Ja. Nee.
Heb je kinderen? Heeft Lei San kinderen? Heeft zij (ze) een auto? Woon je in Amsterdam? Woont Jürgen in Amsterdam? Woont hij al lang in Nederland? Spreek jij Nederlands? Spreekt Beatriz Nederlands? Spreekt zij (ze) Chinees?
24
vierentwintig
ZELFEVALUATIE
Dit kan ik!
Zet een X in het vakje (❏) als je het kunt. 1 ik kan vragen hoe het met iemand gaat ❏ Hoe gaat het ermee? ❏ Hoe is het met jou? 2 ik kan zeggen hoe het met me gaat ❏ Goed. ❏ Het gaat wel. ❏ Niet zo goed. ❏ Slecht. 3 ik kan een man begroeten ❏ Dag meneer! ❏ Dag meneer! Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond! 4 ik kan een vrouw begroeten ❏ Dag mevrouw! ❏ Dag mevrouw! Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond! 5 ik kan een bekende begroeten ❏ Hallo, dag, hoi …! ❏ Hallo, dag …! Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond! 6 ik kan afscheid nemen ❏ Dag …! Tot …! 7 ik kan vragen om iets te herhalen ❏ Pardon? ❏ Wat zeg je? 8 ik kan mezelf voorstellen ❏ Ik heet … ❏ Ik ben … ❏ Ik kom uit … ❏ Ik spreek …
❏ ❏ ❏ ❏
Ik woon in … Ik woon al / nog maar … in Nederland. Ik ben (niet) getrouwd. Ik heb (geen) kinderen.
9 ik kan iemand voorstellen ❏ Dit is … ❏ Dat is …
vijfentwintig
25
1 10 ik kan reageren als iemand een persoon voorstelt ❏ Prettig met je kennis te maken!
Wie is dat?
11 ik kan vragen stellen aan iemand (persoonlijke gegevens) ❏ Hoe heet jij (je)?
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Uit welk land kom jij (je)? Welke taal (talen) spreek jij (je)? Waar woon jij (je)? Hoe lang woon je (al) in Nederland? Hoe ga je naar de les? Ben je getrouwd? Heb je kinderen?
12 ik kan informatie vragen over een man of een vrouw (persoonlijke gegevens) ❏ Wie is dat? ❏ Hoe heet hij / zij (ze)? ❏ Welke taal (talen) spreekt hij / zij (ze)? ❏ Uit welk land komt hij / zij (ze)? ❏ Waar woont hij / zij (ze)? ❏ Hoe lang woont hij / zij (ze) (al) in Nederland? ❏ Hoe gaat hij / zij (ze) naar de les? ❏ Is hij / zij (ze) getrouwd? ❏ Heeft hij / zij (ze) kinderen? 13 ik kan informatie op zijn juistheid beoordelen ❏ Dat klopt! ❏ Dat klopt niet! 14 ik kan zeggen dat ik iets niet weet ❏ Ik weet het niet!
26
zesentwintig