Dageraad van meritocratisch leiderschap? Essay over John of Salisbury en zijn ideeën over leiderschap Dr Joep Schrijvers Bewerking papersessie gehouden congres Philosophy of Management zomer 2014, Chicago
De juiste dingen Heb ik wel de juiste dingen gedaan? Ik zit in het vliegtuig naar huis. De twee weken in het Humanist House honderd kilometer buiten Moskou zijn snel gegaan. Ik heb acht colleges over humanisme gegeven op een zomerschool georganiseerd door filosofen van de Moskouse Staatsuniversiteit en humanisten. Het proces tegen Pussy Riot is in voorbereiding. De macht van Poetin groeit. Zijn leiderschap was hét gesprek van studenten, docenten en enkele Amerikaanse gasten. ‘Wilt u nog koffie?’ vraagt de stewardess. Ik knik. Heb je wel de juiste colleges gegeven, knaagt het stemmetje. Je zat er met de toekomst aan tafel: jongelui die straks het kader vormen in Rusland en Turkmenistan. Waarom heb je niet het beste verteld dat we hebben over management en leiderschap? Dat verhaal moet de jongste generatie toch ook eens horen? Ik neem mij voor op zoek te gaan naar het beste wat we ervan weten: wat zijn de beste ideeën over leiderschap en management die we in de westerse cultuur hebben ontwikkeld? Ideeëngeschiedenissen van leiderschap Er zijn nauwelijks goede ideeëngeschiedenissen over leiderschap, dat wordt me bij een eerste inspectie wel duidelijk. De meeste managementboeken, als ze er al over schrijven, beginnen met Taylor en doen wat lippendienst aan Machiavelli. Ook de anthologie The Leadership Companion met als ondertitel Insights on Leadership Through the Ages (!) van J. Thomas Wren (1995) besteedt slechts een klein deel aan de historische ontwikkeling. Wren is toch meer geïnteresseerd in de eigentijdse ideeën over leiderschap. Zo ontbreekt in zijn overzichtsstudie de gehele stoïcijnse traditie van leiderschap die van grote invloed was en nog steeds is in ons denken over leiderschap. Een hedendaags voorbeeld in de populaire managementlectuur is het boek van Stephan Covey. The 7 habits of highly effective people, dat onder meer managers en professionals aanspoort je alleen druk te maken over die zaken, waarop je invloed kunt uitoefenen (Covey 2013: Kindle Location 1696). Een uitzondering is A History of Managementthought van Morgen Witzel (2012). Hij gaat uitvoerig in op de ideeën over management en aarzelt niet de grote invloed van de kloosterbureaucratie in de Middeleeuwen op de managementpraktijk te benadrukken. Ik kom uit bij Barbara Kellerman, die onder meer een uitgebreide bloemlezing van leiderschap heeft samengesteld (Kellerman 2010). Chinese klassieke denkers, zoals Lao Tse en Confucius, evenals westerse denkers van vroeger en nu, zoals Plato, Machiavelli, Wollstonecraft en Mandela, hebben er een
1
plaats in gekregen1. Ironisch genoeg gaat ze zelfs in een van haar laatste boeken (Kellerman 2012) The End of Leadership, waarin ze het einde van leiderschap in onze tijd verwelkomt, uitvoerig in op de ontwikkeling van ideeën over leiderschap vanaf de Griekse oudheid tot het hedendaagse meritocratische leiderschapsidee. Maar haar intentie is minder om van de lotgevallen van een idee te verhalen als wel het failliet ervan te verkondigen en dat doet ze met verve. Enkele weken na mijn terugkeer uit Moskou besluit ik om zelf dan maar een ideeëngeschiedenis van leiderschap te schrijven al zal mijn route anders zijn dan in de hedendaagse overzichten gebruikelijk is. Prinsenspiegel is het buzzword geworden. De vermanende en instructieve teksten voor (aankomende) vorsten en bestuurders zullen mijn primaire bronnen van onderzoek worden. In de recente biografie van Unger over Machiavelli las ik er uitgebreid over. De Heerser moet in de traditie van deze vorstenspiegels worden geplaatst. ‘Books purporting to offer a guide to young princelings on the rudiments of statecraft— a genre known as the specula principi (mirror of the prince)—had been a staple in Western literature since at least the time of Xenophon and Plato’ (Unger 2011:219). Het werd me duidelijk: er is een goudmijn in onze traditie, die sinds de 19e eeuw door allerlei geleerden ontsloten is en waarin allerlei ideeën over goed, gestoord en praktisch leiderschap, bij wijze van spreken, voor het oprapen liggen. Is het verhaal over leiderschap in de westerse cultuur te vertellen aan de hand van deze opvoedkundige traktaten, waarin de oudere generatie wat zij dacht wat het beste van leiderschap was opschreef, zoals hedendaagse leiderschaps- en managementauteurs nog steeds doen?2 Meritocratisch leiderschap Een van die oudere traktaten is The Policraticus van John of Salisbury uit de 12e eeuw. Dit is om meerdere redenen interessant, zo zullen we later zien. Maar een tip van de sluier wil ik alvast oplichten. Bij hem zien we, hoewel aarzelend, allerlei gedachten terug dat je leiderschap moet verdienen: het meritocratische leiderschap. Je hebt het niet zomaar van geboorte en het is ook niet door God gegeven, nee, je moet er je best voor doen. Volgens Kellerman is dit één van de rode draden in de ontwikkeling van het leiderschapsdenken tot de huidige dag want ‘In theory, at least, we presume that people get elected president or prime minister, or for that matter mayor, because they deserve to, because their capacities attest to the legitimacy of their claims to power, authority, and influence. And, similarly, we presume that people are selected to be chief executive officer based on their excellence, a professional history that testifies to their superiority as leaders and managers’ (Kellerman 2012:71). Leiderschap moet je
1
Heel opvallend in overzichtsstudies van leiderschap is dat vaak met Lao Tse en Confucius wordt begonnen, suggererend dat alles daarmee begon. Echter, in een Westerse ideeëngeschiedenis over leiderschap mogen deze auteurs pas hun opwachting doen in de 17e eeuw. Toen pas kwamen hun teksten via de Jezuïeten in China in de intellectuele kringen van Europa ter beschikking 2 Het onderscheid tussen management en leiderschap is een klassieker. Henri Fayol onderscheidde in 1916 al ‘administerer’ (managen) en ‘gouverner’ (besturen): Over l’administration (management) ‘Il importe de ne pas la confondre, avec le gourvernement.’(edition 1950:5). Een manager zorgt dus dat de uitvoering van iets goed verloopt, de bestuurder dat de organisatie op koers naar het doel blijft. In dit essay ga ik niet verder in op de opkomst van management als variant van leiderschap in de 19e eeuw.
2
verdienen. Men is leider omdat men volgelingen iets te bieden heeft: veiligheid, welvaart, rust. En als de leider dat niet waar maakt, mag hij door de volgelingen opzij worden gezet, goedschiks of kwaadschiks. Wanneer is dit idee van meritocratisch leiderschap ontstaan? Sinds wanneer wordt de aankomende generatie leiders hiermee opgevoed? Ook daar gaat Kellerman op in. Zij ziet zowel bij Machiavelli, Hobbes als Locke aanzetten tot dit nieuwe begrip van leiderschap. Maar vooral de laatste geeft ze de credits. Locke heeft de leider definitief onder contract met de volgelingen geplaatst en ‘if the leader does not sufficiently satisfy the led, he may be recalled, by force if necessary’ (Kellerman 2012:11). Maar is dit zo? Kan de datum van de geboorte van het meritocratische leiderschap niet veel vroeger gedateerd worden? Bijvoorbeeld rond 1159 toen John of Salisbury zijn prinsenspiegel schreef: The Policraticus. Was er toen al niet sprake van de dageraad van meritocratisch leiderschap? Het genre prinsenspiegels The Policraticus van John of Salisbury wordt, zoals gezegd, tot het genre van de prinsenspiegels gerekend. Is dat wel terecht en over wat voor een genre hebben we het eigenlijk?3 Hans Hubert Anton, dé Duitse kenner van prinsenspiegels in Duitsland, gaat daar in zijn anthologie van prinsenspiegels nader op in. Het genre is lastig exact van andere af te perken. Het zijn traktaten van politiek-theoretische, staatsfilosofische en publicitaire aard en vooral raadgeversteksten en spiegels van de samenleving. Zijn definitie luidt4: ‘A prince mirror is a treatise written with an admonishing intention, aimed at a king, prince or regent always as a person, or at a (fictitious) official as a representative of a social group. It must be written as an independent work or as an enclosed part in a bigger coherence. The admonition can be expressed in explicit warnings aiming at the formation of sovereign ethic and administration, beyond that in the explanation of the coherences of state and societal theory in relation to the recipient. It can be referred to a person or the office of the ruler in a broader sense to the given and comprehensive political and religious regulations. The concrete place of the text is between Sein and Sollen (…)’ (Anton 2006:4). Het zijn dus handboeken voor vorsten, meestal aankomende of prinsen die net op de troon zitten. Ook zijn er boeken geschreven voor regenten, leden van het hof en andere bestuurders. Ze worden aangespoord een goede leider te zijn. Dat wil zeggen: deugdzaam te zijn, de vrede en de wet te handhaven en te zorgen voor het heil van de gemeenschap. Ze dienen hun hartstochten onder controle te krijgen en vooral te waken voor vleiers aan het hof: voor consultants 3
Een niet onbelangrijke vraag is of hedendaagse management- en leiderschapsboeken ook tot dit genre gerekend kunnen worden. Op een ander moment zal ik daar dieper op ingaan. 4 ‘Ein Fürstenspiegel ist eine in paränetischer Absicht verfasste Ausarbeitung, gerichtet an einen König, Fürsten oder Regenten jeweils als Person oder an einen (fiktiven) Amtsträger als Repräsentanten einer sozialen Gruppe. Sie muss abgefasst sein als selbständiges Werk oder als abgeschlossener Teil in einem größeren Zusammenhang. Die Paränese kann sich ausdrücken in direkten Ermahnungen zur Gestaltung der herrscherlichen Ethik und Amtsführung, darüber hinaus in der Erörterung von auf den Empfänger bezogenen staats- und gesellschaftstheoretischen Zusammenhängen. Sie kann bezogen sein auf Person und Amt des Herrschers, im weiteren Sinn auf die vorgegebenen und umfassenden politischen und kirchlichen Ordnungen. Der konkrete Ort der Texte ist zwischen Sein und Sollen, mit den genannten theoretischen Werken ist ihnen die Behandlung der politischen Ethik gemeinsam. (Anton 2006:4)
3
zouden we nu zeggen. Prinsenspiegels werden vaak geschreven door geestelijken en waren bedoeld voor leken, dat wil zeggen voor nietgeleerden. Daarom bevatten ze vaak voorbeelden uit de Bijbel, de Klassieke Oudheid en de geschiedenis. Prinsenspiegels scheppen vooral een ideaalbeeld van de vorst of zoals Matthias Kaiser (2009, kindle location 52-54)5 schrijft: ‘Thus the works of admonition describe an ideal situation of a ruler, who acts with prudence and responsibility, while he is orientating himself with philosophical and Christian ideas which are transmitted in the Bible or other writings.’ De aankomende vorst weet dus wat hem nog te doen staat om aan dit beeld te voldoen. Dat bedoelt Anton met zijn bovenstaande opmerking dat deze teksten tussen ‘Sein’ en ‘Sollen’ staan. Soms bevatten deze spiegels ook hoofdstukken over hoe de maatschappij geordend dient te zijn en wat de plaats van iedereen is: de geestelijken, de vorsten, de onderdanen of de burgers. Deze teksten zijn bedoeld voor de politieke vorming van de vorst (Mulder-Bakker 1995:14). Hij dient in zijn doen en laten vooral zijn plaats te weten. Het onderscheid tussen gedragsleren en politieke traktaten is niet altijd even duidelijk te maken (Kaiser 2009, kindle location 216-217). Soms lopen beide zaken door elkaar, zoals ook het geval is in de Policraticus van John of Salisbury. Hoewel het genre ouder is dan de 12e eeuw komt de term prinsenspiegel, speculum regum of principium, pas in de 12e eeuw op (MulderBakker 1992:9). Het oudste werk dat de titel Vorstenspiegel draagt, Speculum Regum, is van Godfried van Viterbo (ca. 1120 – ca. 1196), die een leiderschapsmanual schreef. Godfried was kapelaan aan het hof van keizer Frederik Barbarossa en ook belast met de opvoeding van diens nageslacht. Hij wilde met dit boek de jonge dynastie van de Hohenstaufen funderen als een koningsgeslacht. Hij beschreef wat prominente voorvaderen hadden gedaan opdat de jongste generatie er lessen uit konden trekken. De vorst dient vooral geletterd te zijn, zodat hij het leven en werk van vorige vorsten kon speculari, bespieden of liever erop kon naslaan voor zijn eigen handelen. Vermoedelijk het eerste werk gericht aan een vorst waarin de auteur dit als een spiegel typeert is De Clementia van Seneca. Deze schreef het voor de aankomende of net geïnstalleerde keizer Nero. Het zou drie delen omvatten, maar het breekt in het tweede deel af. Seneca wilde Nero instrueren een goede vorst te zijn, vol mildheid en met een helder verstand vooral op het gebied van straffen en vergelden. Hij verwoordde het ideaalbeeld van stoïcijns leiderschap: de rationele monarch die alleen verantwoording schuldig was aan de ratio. Het tractaat begint met de openingszin dat het werk een spiegel voor Nero wilde zijn (Kaster 2010: Kindle Locations 2278-2279): ‘I decided to write about clemency, Nero Caesar, that I might serve, so to speak, as a mirror for you, to show you to yourself as you are about to gain the greatest of all pleasures’. Nero kijkt in de spiegel en ziet hoe zijn ideaalbeeld over leiderschap spreekt. Hij kijkt dus niet in de spiegel van de actualiteit! Dat zou ook gevaarlijk zijn geweest voor Seneca, maar dit terzijde. Met deze beroemde openingszin wordt het genre geacht te zijn gestart: It is Seneca’s 5
Die Mahnwerke beschrieben also einen idealen Zustand von einem Herrscher, der klug und ethisch verantwortlich handelt, indem er sich an philosophische und christliche Vorstellungen orientiert, die in der Bibel oder weiteren Schriften überliefert sind. (Matthias Kaiser (2009, kindle location 52-54)
4
use of the word speculum in this sentence that has famously marked out his De Clementia as the earliest surviving example of a ‘mirror-for-princes’ text. (Stacey 2007: 37). Het genre heeft meerdere bloeitijden gehad en spiegels ontstonden vaak in tijden van crisis en turbulentie. Er zijn schattingen dat er circa 500 spiegels zijn overgeleverd. Zo zijn er ten tijde van Karel de Grote diverse spiegels geschreven. In de Renaissance van de 12e eeuw was het genre populair. Toen werd The Policraticus geschreven door John of Salisbury. De meeste spiegels ontstonden echter in de periode van de 16e tot de 18e eeuw. In de 19e eeuw verdwijnen ze (Mulder-Bakker 1995:16-17). Of kun je beter zeggen dat met de industriële revolutie, de nieuwe openbare werken, de opkomst van de ingenieurs het spiegelgenre wordt herzien en verder gaat leven onder de titel ‘managementboeken?’ Deze vraag laat ik nu voor wat het is en zal ik later beantwoorden. Het wordt de hoogste tijd om naar John of Salisbury en zijn Policraticus te gaan Man van de wereld, man van de kerk John of Salisbury is tussen 1115 en 1120 geboren in Old Sarum, een klein gehucht in de buurt van Salisbury in Zuid-Engeland en gestorven in Chartres in 1180. Over zijn vroege jeugd is helaas niet veel bekend. Daardoor is niet goed na te gaan hoe iemand in de hoogste geestelijke en wereldse kringen terecht kon komen. Waarschijnlijk was zijn vader een getrouwde kanunnik, in die tijd een kerkelijke bestuurder, verbonden aan de kathedraal van Salisbury waar ene bisschop Roger de scepter zwaaide (Brooke 1984:5), maar, zoals Brooke zegt: het blijft speculeren. Deze bisschop leefde in grote weelde en was als koninklijk adviseur nauw betrokken bij wereldse zaken. Een van de principes van Roger was om talent in zijn bisdom verder te brengen in de richting van een kerkelijke carrière. John schijnt al vroeg in zijn jeugd gespot te zijn geweest als bovengemiddeld intelligent en als ‘promising ecclesiastical timber’ (McGarry 1955: xvi). In 1136 vertrok hij naar Frankrijk, Parijs, dat inmiddels hét intellectuele centrum was, en vermoedelijk was hij ook een paar jaar in Chartres, al zijn de meningen over dat laatste verdeeld (Wijers:114) of worden die rigoureus verlaten (Nederman 2005:4). Of hij, zoals veel studenten in die tijd, van school naar school rondreisde is verder niet bekend. Vermoedelijk wel gegeven de reislust die hij later in zijn leven openbaarde (Brooke 194:6) In Parijs onderging hij de invloeden van de intellectuelen van zijn tijd: Abelard, Robert, Pulen, Robert de Melun en anderen. Deze benadrukten het belang van de logica, de dialectiek en de retorica naast die van de openbaring. Een generatie eerder had Anselmus Aristoteles weer op de kaart gezet. Hiermee werd de theologische begrenzing van het denken op een kier gezet, of zoals Susan Wise Bauer (Bauer 2013: Kindle location 484) zegt: ‘Aristotle offered the possibility of truth without God, of reason without faith’. John of Salisbury werd dus gevormd in een gezelschap waar naast de Bijbel ook weer klassieke bronnen konden worden gebruikt. De studie van klassieke auteurs behoorden tot het curriculum. We zien dat bijvoorbeeld in zijn Policraticus terug in het gebruik van voorbeelden en verwijzingen: die komen zowel uit de klassieke als uit de christelijke wereld. Het moge duidelijk zijn dat de klassieke teksten vooral
5
werden gebruikt om de christelijke geloofsleer een steviger fundament te geven. Dat dient men ook in het achterhoofd te houden bij de ideeën van John over goed leiderschap: een goede leider is altijd een leider die in christelijke zin deugt. Tot welke geschriften Salisbury tijdens zijn studentenjaren en ook in de jaren erna toegang had is voor een ideeëngeschiedenis natuurlijk interessant. Via de kathedraalscholen kon hij christelijke teksten (Bijbel en kerkvaders) raadplegen. Verder had hij toegang tot Latijnse auteurs als Boethius en recentere middeleeuwse geschriften van onder andere zijn leermeesters. Omdat Salisbury in zijn Policraticus ook teruggrijpt op het gedachtengoed van Aristoteles is nagegaan hoe hij aan die kennis gekomen is. Punt is namelijk dat slechts een paar werken van deze filosoof in de middeleeuwen zijn doorgegeven en dan ook nog onvolledig of in samenvattingen. Hij had wel de beschikking over de verhandelingen van Aristoteles over de logica, maar bijvoorbeeld niet over de ethiek, terwijl hij in zijn Policraticus daar op teruggrijpt. Hij spoort leiders aan hun hartstochten te matigen, niet in stoïcijnse zin maar op een Aristotelische wijze. Je moet als leider de extremen (teveel of te weinig passie) vermijden. De deugd ligt in het midden. De meest plausibele reden is dat Salisbury op de spaarzame ethische noties teruggrijpt in de verhandelingen van Aristoteles over de logica en de kennisleer (Nederman & Brückmann 2001:204, 208). Het kan zijn dat Salisbury tijdens zijn leven, zijn reizen en contacten met de geleerden van zijn tijd op de hoogte was van de vondsten van Gerard van Cremona. Deze monnik reisde in 1144 naar Toledo om een bepaald document te zoeken en trof er een goudmijn aan klassieke teksten aan, die wel in het Arabisch waren vertaald en niet bekend waren in het niet meer Grieks lezende Europa. Hij leerde Arabisch en begon deze werken in het Latijn te vertalen. Dertig jaar later waren minstens 71 werken beschikbaar voor de Latijnse stand van geleerden (Bauer 2013: Kindle Locations 1112-1113). Het kan zijn dat de ideeën van Aristoteles (en anderen) in die tijd al in informele kringen, tijdens de wandelgangen van concilies en vergaderingen werden besproken. Zoals bekend zouden de ideeën van Aristoteles pas een eeuw later zijn doorwerking vinden bij nieuwe generaties geleerden. Des te opmerkelijker is de verwerking van Aristotelische inzichten in de Policraticus van Salisbury. Na twaalf jaar studie verlaat John Parijs waarschijnlijk vanwege gebrek aan middelen. Zijn poging docent te worden waren op niets uitgelopen. Hij stelde te hoge eisen aan zijn studenten en bedierf daarmee zijn eigen markt (Nederman 2005:12). Ook de vervolging van zijn ‘vrijzinnige’ docenten door de orthodoxe geestelijkheid maakten een carrière in het onderwijs niet populair. Hij krijgt een tijdelijk baantje bij zijn vriend Peter of Celle en woonde het Concilie van Reims bij waar een van zijn leermeesters, Gilbert of Poitiers, werd veroordeeld. Nederman: ‘his witnessing of the trial of Gilbert surely confirmed his worst fears about the future of scholarly life.’ Hij koos voor een politiek-bestuurlijke loopbaan en kwam terecht in het epicentrum van de grote gebeurtenissen van zijn tijd waarbij de moord op Thomas Becket niet de minste was. Maar laten we niet op de feiten vooruitlopen. John heeft zijn studies beëindigd en is intussen tot priester gewijd. Zijn verdiensten zijn opnieuw niet onopgemerkt gebleven. Hij heeft een
6
aanbevelingsbrief op zak van Bernard van Clairvaux, dé christelijke autoriteit van zijn tijd, voor Theobald, aartsbisschop van Canterbury. Waarschijnlijk bekokstoofd door zijn vriend Peter of Celle, want Bernard kende Salisbury alleen uit tweede hand en dan nog van op grote afstand. Een betere aanbevelingsbrief kon hij waarschijnlijk toch niet hebben. Bernard van Clairvaux was een van de meest invloedrijke prelaten van de christelijke kerk in die tijd: hervormer van kloosters, gangmaker van schisma’s, prediker voor kruistochten én –heel pikant- een groot tegenstander van de in zijn ogen al te wereldse ideeën van Abelard, een van de leermeesters van Salisbury. Vanaf 1148 begint het serieuze werkzame leven van Salisbury in de bisschoppelijke hofhouding van Canterbury. John bevindt zich daar onder zijnsgelijken: hoog opgeleide en bereisde prelaten. Hij wordt de komende zes jaar medewerker en gezant van Theobald. Hij reist tien keer de Alpen over en raakt bekend met de Curie in Rome. In deze periode leert hij Thomas Becket kennen, die de aartsdiaken (hoogste bestuurder) van Canterbury is. Tussen hen ontwikkelt zich een collegiale verhouding6. Hun carrières zullen tot de moord op Becket vervlochten blijven. Eind 1153, begin 1154 wordt John teruggeroepen naar Engeland. Becket heeft een tweede functie aanvaard: die van kanselier van de jonge en net gekroonde koning van Engeland, Henry II. Zijn baas, de aartsbisschop van Canterbury, vond het wel zo handig als zijn aartsdiaken invloed kon uitoefenen op de nieuwe koning. Hij wilde het gezag van Canterbury herstellen en de vrijheden van de kerk bewaken. Becket komt hierdoor op een hoogtepunt van zijn macht: hij is zowel spin in het web van de kerkelijke als de geestelijke macht. John neemt taken van hem over zonder de gelijke status te verwerven en wordt een vertrouweling en secretaris van Theobald. Hierdoor raakt hij nauw betrokken bij het grote conflict dat zich ontwikkelt tussen de Engelse kerk en koning Henry II. Zo wilde de koning dat de Engelse kerk belasting ging betalen over hun kloosters en landgoederen. Hiermee wilde hij zijn oorlogen financieren. Hoewel Salisbury in 1156 Henry II hierin nog had gesteund veranderde hij in 1159 van mening. De belastingdruk was te groot en hij vond dat de oorlogen, die om dynastieke redenen werden gevoerd, irrationeel en een splijtzwam voor de gemeenschap (Liebeschütz 1950: 14).Thomas Becket, als kanselier van de koning, stemde toch met deze belastingverhoging in zeer tegen de zin van John, die deze ook als een aantasting van de kerkelijke autonomie zag. Een tweede twistpunt was het plan van Henry II om Ierland te veroveren. Hij had hiervoor bij paus Adrianus IV diens toestemming en zegen gevraagd. Deze had hier instemmend op geantwoord zij het onder conditie dat de paus de uiteindelijke zeggenschap zou krijgen over Ierland. Immers, had keizer Constantijn in de vierde eeuw niet per decreet alle wereldlijke macht aan de paus overgedragen? Voor dit antwoord werd John verantwoordelijk gehouden. In een brief aan zijn vriend, Peter of Celle schrijft hij (Markland 1979): ‘Last year the indignation of our most serene lord the English King was aroused against me by the 6
Er is een hele discussie of John en Becket bevriend waren of slechts goede collega’s. Zie voor deze discussie Nederman 2005: 15 e.v.). Wij houden het op collega’s.
7
zeal of jealous folk; it was baseless but heavy. If you ask the cause, my crimes are that I profess freedom and defend truth.’ John probeert de zaak te sussen en wil vrijwillig in ballingschap gaan maar besluit dat uiteindelijk niet te doen: een vertrek zou een schuldbekentis betekenen. Zowel Theobald als Becket praten op Henry in om hem tot bedaren te brengen. Het conflict gaat sluimeren. John is echter niet meer welkom aan het hof van Henry II. Een periode van meer gedwongen vrije tijd breekt aan en John intensiveert het schrijven. In deze periode voltooit hij zijn werk the Policraticus, waarin hij het hofleven kritiseert en de mensen tot deugdzaam leiderschap oproept. Ook voltooit hij zijn andere hoofdwerk, de Metalogicon, dat een verhandeling is over het belang van goed onderwijs in de grammatica, retorica en logica. Waarom schrijft John zo’n kritisch boek nu hij in genade is gevallen en in gevaar verkeert? Liebeschütz (1950:15) verklaart dit door te wijzen wie de adressant ervan is. Dat is niet Henry II maar zijn collega: Thomas Becket. John had grote kritiek op diens toegenomen extravagante en wereldse leefwijze sinds hij de kanselier van Henry was geworden. ‘Thomas, well-off for perhaps the first time in his life, copied the king’s spending habits and supplied himself with lavish meals and clothes, even keeping a couple of exotic monkeys for pets and two wolves to act as hunting dogs. Henry had every reason to think that Becket was a loyal and (more importantly) pliable servant’ (Bauer 2013 Kindle Locations 2425-2428). Wie diende hij, aldus John, welke moraal hing hij nog aan? Was hij nog wel een voorbeeldige christen? ‘I feel that you are also in a disturbed condition’ schrijft John in zijn Policraticus (Nederman 2007:4) Aan het einde van zijn boek drukt hij Becket nogmaals op het hart om vooral de christelijke en deugdzame adviseur van Henry II te blijven, die met de voorbereidingen van oorlogen en veroveringen bezig was: ‘In the midst of such tumultuous events, I implore you to defend innocence and see and speak and preach equity; do not stray from the correct path trough either love or hate, hope or fear.’ (Nederman: 230). Er was nog een wereld te winnen, aldus John, en Becket moest de spits zijn. Het conflict tussen de koning en de Engelse kerk krijgt begin jaren zestig een verdieping. In 1162 wordt Becket met tegenzin van de bisschoppen gekozen tot aartsbisschop van Canterbury. Henry II oefende zware druk uit om zijn kanselier op de bisschoppelijke zetel te krijgen. Hij wilde met deze politieke benoeming zijn greep op de kerk vergroten zoals Theobald op eenzelfde wijze grip op hem had willen krijgen. Maar hij vergiste zich in Becket. Zodra deze aartsbisschop was geworden nam hij zijn ontslag als kanselier, gaf Henry diens koninklijke zegel terug, en zwoer het frivole hofleven af om weer een sobere geestelijke te worden. Hij nam afstand van wereldse loyaliteiten én frivoliteiten. Becket werd weer een man van de kerk of in de interpretatie van Klaus Huth (1978:19): ‚Seine Extravaganzen hatten seine ursprüngliche Frömmigkeit nicht erstickt 7.‘ John blijft in dienst van Canterbury hoewel zijn taken in de curie minder werden (Nederman 2005:28). Hij werd door Becket vooral gebruikt voor
7
Seine Extravaganzen hatten seine ursprüngliche Frömmigkeit nicht erstickt.
8
diplomatieke werkzaamheden vanwege zijn grote Europese netwerk. Wellicht vond hij het ook wel zo aangenaam om zijn publieke criticus uit de tijd dat hij nog kanselier van Henry was buiten de orde te plaatsen. Eind 1163 of begin 1164 vertrekt John naar Frankrijk en komt in ballingschap terecht. Het kan zijn dat de vorst hem verboden had terug te keren. Het kan ook zijn dat hij voor diens woede is gevlucht. Dat is onduidelijk. Intussen ontvouwt zich een nieuwe ronde in de strijd tussen Becket en Henry wat uiteindelijk tot zijn ballingschap zou leiden. Henry had zijn zinnen gezet op de hervorming van het rechtssysteem en daarmee op de nog steeds grote macht van de Engelse kerk. Deze bezat sinds 1072 een geheel eigen systeem van rechtsspraak, rechtbanken en rechters (Bauer 2013 Kindle Location 2393). William de Veroveraar had de kerk het recht gegeven om intern alles af te handelen wat te maken had met geestelijken en schendingen van het kerkelijk recht. Er waren dus twee parallelle rechtssystemen ontstaan. Allerlei misdaden, zoals het verbreken van een eed of schendingen van de seksuele moraal, waren onder jurisdictie van de kerk geplaatst. Sterker, alle misdaden van geestelijken, of het nu om diefstal, geweld of moord ging, konden alleen via de kerkelijke rechtbanken worden gevonnist. Het gevolg was dat het merendeel van de bevolking zichzelf afficheerde als geestelijke als dat nodig was. Men kon de geestelijke status eenvoudig claimen. Een tonsuur was voldoende. Dit betekende voor Henry II dat hij amper juridische macht had over geestelijken én leken. Dit tij wilde hij keren. Henry rekende erop dat hij met zijn politieke benoeming van zijn ‘maatje’ Becket de seculiere rechtspraak weer dominant kon maken. Hij werkt zijn hervormingsplannen van het recht uit in de zogenaamde Declaration of Clarendon (1164). Henry moest alleen nog de toestemming hebben van Thomas Becket, zonder diens zegel en zegen geen hervormingen van het recht, en die weigerde. Becket vlucht dan in 1164, een jaar na John, naar Frankrijk om de koninklijke woede te ontlopen. Tot 1170 verblijven John of Salisbury en Thomas Becket op het vasteland. John is naar zijn vriend Peter of Celle gegaan, die abt van St Rémi in Reims was geworden. Becket verblijft in Pontigny en later in Sens. Beide mannen hebben elkaar niet of nauwelijks ontmoet, wel met elkaar gecorrespondeerd. Dit laatste doet Nederman (2005:30) tot een conclusie komen over de relatie van John tot Becket: ‘he was a servant of Canterbury, not a personal aide to Becket’. In deze periode verandert John van mening over de grote strijd tussen Henry en Becket. Zag hij deze eerst als een persoonlijk conflict tussen twee ego’s, later zag hij deze als de strijd om de macht tussen kerk en koning waarbij de vrijheid van de Engelse kerk in het geding was. Zijn ontmoeting met Henry in 1166 droeg daar zeker aan bij. John probeerde op diverse manieren een verzoening tot stand te brengen tussen Becket en de Engelse koning en deze ontmoeting maakte daar deel vanuit. Hij kwam van een koude kermis thuis. Henry wilde zich alleen met Becket verzoenen als John zijn gehoorzaamheid aan Becket afzwoor en het directe gezag van de koning erkende: de kroon stond hoger in rangorde dan de mijter. Vanaf dat moment was Henry voor John de onderdrukker van de kerk en een tiran. Die laatste typering is pikant omdat John, zoals we zo zullen zien, in zijn boek de Policraticus het recht van het volk verdedigt om een tiran af te zetten of te vermoorden!
9
Mede onder grote Europese druk komt er in 1170 een akkoord tussen Henry en Becket. De aartsbisschop en zijn gevolg konden terugkeren naar Canterbury. De goederen die geconfisqueerd waren zouden worden teruggegeven. John ging met een aantal mensen als kwartiermaker vooruit. De landerijen en gebouwen waren ernstig verwaarloosd en de tegenwerking van de koninklijke officials was aanzienlijk. Op 29 december 1170 ging Becket eindelijk naar zijn kathedraal. Enkele van zijn mensen onder wie John of Salisbury waren erbij toen enkele ridders uit het hof van de Engelse koning de teruggekeerde aartsbisschop in zijn eigen kerk vermoordden. Het grote schandaal in Europa was een feit. De laatste periode van John’s loopbaan brak aan. Net als over zijn jeugd is hierover minder bekend. Hij werd Treasurer in Exeter in 1173 en drie jaar later, in 1176, tot bisschop gewijd van Chartres. Vermoedelijk kreeg hij beide functies via zijn uitgebreide netwerk. Direct na de moord op Becket legde hij zich toe op het schrijven van diens hagiografie en verzamelde en systematiseerde diens correspondentie. In 1180 overleed hij in Chartres. Policraticus8 Zoals gezegd voltooide John aan het eind van de vijftiger jaren in de 12 e eeuw zijn prinsenspiegel Policraticus. Het is opgedragen aan Thomas Becket en bestemd voor de bestuurlijke elite waarin hij verkeert: zijn collega’s aan het hof van Canterbury. De titel is een zelf gevonden Griekse term en betekent zoiets als de staatsman. De ondertitel geeft een nadere aanduiding waar het over gaat: Of the Frivolities of Courtiers and the Footprints of Philosphers. 9 John wil zijn lezers, bureaucraten van de bestuurlijke elite, een spiegel voorhouden en hen aansporen en opvoeden tot deugdzaam gedrag, zowel privé- als publiek persoon. Zij moeten hun lichtzinnigheden matigen, hun plichten doen en in de voetsporen treden van filosofen. Er staat immers niets minder op het spel dan het welzijn van de gemeenschap! Dit kan Becket en alle andere geestelijken in hun zak steken. Zijn werk bestaat uit acht boeken. De eerste drie boeken bekritiseren onzinnig privégedrag van hovelingen, zoals jagen, muziek, waarzeggen, eigenliefde en vleien. Kennelijk had hij zulke gedragingen vaak gezien. Zo moet hij bijvoorbeeld niets hebben van het gokgedrag van hovelingen. Hij schrijft in boek één: ‘Who would not be ashamed to owe the favor of his destiny not to his own character but to the cast of dice?’ (Markland 1979:8). Maar Salisbury is niet een man van alles of niets. Want er zijn omstandigheden denkbaar waarin frivoliteiten, jagen, muziek en zelfs gokken aanvaardbaar zijn. John over dat laatste: ‘…if without evil consequences they alleviate the strain of heavy responsibilities and if without harming character they introduce an agreeable period of relaxation’. Maar het beste is toch dat iedereen keurig de taken uitoefent die bij zijn positie in het maatschappelijk lichaam horen om daarmee het algemene belang te dienen. Het tweede boek waarschuwt tegen waarzeggers, dromenuitleggers en astrologen. Deze personen pretenderen veel meer kennis te hebben dan ze kunnen 8
Ik maak gebruik van twee vertalingen van delen van de Policraticus. Die van Markland uit 1979 heeft een wat toegankelijker vertaling dan die van Nederman uit 1990. Ik baseer me op de editie uit 2007. Een verschil daarnaast is dat Nederman meer voorbeelden vertaald dan Markland. 9 De oorspronkelijke subtitel luidt: De nugis curialium et vestigiis philosophorum
10
hebben. De wereld wordt simpelweg geregeerd door natuurwetten en alleen God zelf kan het verleden, heden en de toekomst overzien. Astrologen zijn alleen maar ‘big pretenders’: they ‘wander farther from the ‘knowledge of the truth in proportion to the arrogance with which they strive to force their way to it.’(ibid. 22). Hij serveert ze vervolgens helemaal af: ‘’… astrologers and stargazers in their endeavour to extend the influence of their profession fall to their own destruction into the pit of error, impiety, and deception.’(ibid. 23). In het derde boek, het laatste over de individuele ondeugden, drukt hij de officials op het hart dat zij in dienst zijn van het algemene welzijn (general welfare). Want dit welzijn ‘fosters a secure life both universally and in each particular person’ (Nederman 2007:14). Helaas bestaat de mens zowel uit ‘rational soul and corruptible flesh’ (ibid 14). Het is van groot belang dat hovelingen en vorsten die rationele ziel cultiveren en kennen. Daar vinden ze de kennis over goed en kwaad. Helaas heeft het vlees ook noten op zijn zang en vooral één in het bijzonder: de zelfliefde. Wanneer deze gaat overheersen is het snel gedaan met de integriteit van de bestuurder. En daar maken mensen, verderfelijk als ze zijn, in diens omgeving gebruik aan. Zij worden bespeeld door ‘the assembly of flatterers and petitioners, informers and defamers, the jealous, the ambitious, the shameful, and the violators of all duties. De hielenlikker: die is de vijand van alle deugden. John spoort zijn lezers vooral aan trouw aan de waarheid te blijven, zeker onder vrienden en superieuren. ‘For the truth is more useful and more esteemed by a mind of integrity than the distilled honey of a prostitute’s speech.’(ibid. 20). Er is echter een grote uitzondering. In één bepaald specifiek geval mag je, nee moet je zelfs vleien wanneer dat zo uitkomt. En dat is wanneer je te maken hebt met een tiran, een heerser die zich buiten de wet plaatst en dus buiten de orde van God. Die mag je met alle mogelijke middelen bestrijden zelfs tot diens dood erop volgt. Want ‘he who receives power from God serves the laws and is the slave of justice and right. He who usurps power suppresses justice and places the laws beneath his will. Therefore, justice is deservedly armed against those who disarm the laws, and the public power treats harshly those who endeavour to put aside the public hand’. (ibid 24) Wie je mag doden die mag je vleien. De volgende drie boeken (boeken vier, vijf en zes) gaan over het publieke gedrag, professioneel gedrag zouden wij 21e eeuwers zeggen, van de bestuurlijke elite en de vorst. Boek vier presenteert op vermanende en aanbevelende toon het profiel van de ideale leider. Wanneer de lezer dit model van John in de praktijk brengt, zal het hem en zijn land goed vergaan. De vorst, en met hem alle bestuurders, moet zich goed realiseren dat hij een publieke taak heeft en nuttig moet zijn voor de gemeenschap aan wie hij leiding geeft. En hij dient hierbij altijd de wet te gehoorzamen want ‘It is by virtue of the law that he makes good his claim to the foremost and chief place in management of the affairs of the commonwealth….’ (Markland 1979:44). De wetten zijn een gift van God en zorgen ervoor dat het goed gaat met de gemeenschap. ‘It is proper for all who dwell in the community of political affairs to live according to it.’(Nederman 2007:30). Maar, en hier toont John zijn eigenzinnige kant, wanneer een bestuurder de wetten onrechtvaardig vindt, hoeft hij deze misschien niet te gehoorzamen: “All are (…) obligated to be restrained by the necessity of observing the laws, inless perhaps some imagines that he is granted the licence of iniquity’ (ibid. 30).
11
Hij pleit niet voor kadaverdiscipline. De bestuurder moet beseffen dat zijn zeggenschap zich niet over alles en iedereen uitstrekt. Hij krijgt weliswaar uit handen van de kerk het zwaard om misdaden te straffen, zoiets doen geestelijken immers niet. ‘The prince is therefore a sort of minister of the priests and one who exercises those features of the sacred duties that seem an indignity in the hands of priests (ibid. 32). Maar hij mag het zwaard niet te gebruiken om priesters bij de les te houden. Wanneer zij de fout ingaan, zal alleen God hen straffen. Er is een scheiding tussen de wereldse en de geestelijke macht. John houdt zijn lezers voor dat je als bestuurder en vorst uiteindelijk afgerekend wordt op je verdiensten voor de gemeenschap en niet op je afkomst: ‘… respect for lineage should not prevail apart from respect for the merits of the virtues, but the desire for the benefit of faithful subjects should be prevalent (ibid. 33). Dit klinkt voor ons heel vanzelfsprekend, maar voor John’s tijd was dit tegendraads. Hier vinden we een element van meritocratisch leiderschap. De kerntaken van de excellente leider zijn dus: jezelf aan de wet houden, deze te handhaven, ook je grenzen kennen en je niet met geestelijke zaken bemoeien, de zwakkeren beschermen en de gemeenschap waaraan je leiding geeft niet in gevaar brengen. Je moet je nuttig maken met de kanttekening van John dat ‘the useful and the honourable are made equivalent’ (ibid. 37). De resultaten van je werk moeten eerzaam zijn en deugen. De publieke taak kan de vorst alleen goed uitoefenen als hij zijn hartstochten onder controle heeft. Hij dient niet te wreed of te zacht, niet te gierig of te verkwistend te zijn. Zijn lusten heeft hij onder controle. John pleit bij zijn lezers voor de deugd van de gematigdheid. Vooral ook bij het straffen. Wees mild, is zijn vermaning, en met genoegen haalt hij een tegeltjeswijsheid aan die van de Romeinse keizer Trajanus afkomstig zou zijn en nu nog in moderne managementtraining gebruikt zo gebruikt zou kunnen worden: ‘… the fingernails, if they are too sharp, are to be cut, not torn off.’ Die matiging waar John voor pleit heeft bij hem een Aristotelische inkleuring. Alle excessen dient de bestuurder te vermijden: teveel is niet goed, te weinig ook niet: ‘Truly all vehemence is inimical to salvation, and all excess is in error.’ De deugd ligt in het midden. Wil je als bestuurder echt goed functioneren dan moet je geletterd zijn, in staat de wet te lezen, elke dag opnieuw. Je moet bij voorkeur opgeleid zijn de vrije kunsten (grammatica, logica, retorica, rekenkunde, meetkunde, harmonieleer en kosmologie). Want een ongeletterde vorst is ‘like a crowned ass’ (ibid. 44). En mocht je toch niet kunnen lezen dan zul je advies moeten krijgen van hen die dat wel kunnen: ‘When what is before his eyes is not manifested in his soul, the men of letters are to introduce it through speech into the opening of his ears (ibid. 44). En deze vorsten-fluisteraars zullen vooral geestelijken zijn. Het vijfde en zesde boek van de Policraticus horen thematisch bij elkaar. John geeft een plaatje van de ideale gemeenschap. Hij gebruikt hiervoor het menselijk lichaam als metafoor. Zoals elk lichaamsdeel elk zijn eigen functie heeft en tezamen zorgen voor de continuïteit van het lichaam, zo heeft iedereen in de samenleving zijn eigen functie en dient zijn eigen partij te spelen. Iedereen is van
12
iedereen afhankelijk. Deze lichaamsmetafoor was nieuw voor zijn tijd10 (Nederman 2005:55) Boek vijf opent daarom met een retorische truc 11. Salisbury meldt dat hij zijn kennis uit een brief heeft gehaald, die de filosoof Plutarchus(ca. 46 – 120 AD) aan de Romeinse keizer Trajanus (53-117 AD) zou hebben geschreven.‘For a repblic is, just Plutarchus declares, a sort of body which is animated by the grant of divine reward and which is driven by the command of the highest equity and ruled by a sort of rational management’(Nederman 2007:66). Dat het de lezer maar duidelijk is: deze ideeën komen niet van hemzelf maar zijn van een ander! Met deze lichaamsmetafoor heeft hij een krachtig conceptueel hulpmiddel in handen om iedereen op zijn plaats in de samenleving te zetten. Hij gaat na wie de ziel, het hoofd, het hart, de flanken, ingewanden, ogen, oren en tong van de samenleving zijn. De ziel staat het dichtst bij God en wordt dus bekleed door diens dienaren: de geestelijken. Zij wijzen de gemeenschap de christelijke weg. Maar het hoofd is iets anders: dat is de vorst. Deze zit in de ‘operation’ en moet ervoor zorgen dat de samenleving goed functioneert. Dat betekent, benadrukt John, dat men als leider eerbied moet hebben voor God, zichzelf moet beheersen, zijn onderdanen moet liefhebben en beschermen en –heel bijzonder- zorg moet dragen voor overdracht van zijn kennis aan mensen om hem heen die machtsposities bekleden: ‘’…the learning of the whole house should savor of the learning of its head’(Markland 1979:62). Wie bepaalt nu wie het hoofd mag zijn? Welke selectieprocedure dient er plaats te vinden? Nu eens bepaalt de goddelijke voorzienigheid dat, dan weer zitten de priesters in de selectiecommissie en dan weer ‘he is put in charge when the wishes of the whole people concur’ (Nederman 2007:69). Het hart is de senaat: dat wijze besluiten dient te nemen. Van oudsher waren dat de oudere mannen. Zij werden geacht de rust en de wijsheid te hebben de vorst bij te staan. Hun godsvreze was goed ontwikkeld. Maar Salisbury koppelt de leeftijd los van senioriteit. Hét kenmerk van senioriteit is dat je alles onderzoekt, wikt en weegt: ‘He who diligently investigates all matters, and who knows and executes the things which are to be done, is without doubt the wise man and the most appropriate counsellor for the prince’ (ibid. 83). De boekhouders zijn de ingewanden en de maag van de gemeenschap. Zij zorgen voor de inkomsten en uitgaven van de samenleving. Wanneer zij te gulzig zijn dan wordt het lichaam ziek. Wanneer zij ‘accumulate with great avidity and tenaciously preserve their accumulation, engender innumerable and incurable diseases do that their infection threatens to ruin the whole body’ (ibid. 67). Tot de flanken van de gemeenschap behoort de hofhouding van de vorst. Hun taak is vooral om zorg te dragen voor zijn morele karakter en hem op het juiste pad te houden. Dat is geen sinecure, zeker niet als die hofhouding zelf verdorven is, dat wil zeggen belust is op geld en gevlei. Als alles om geld draait is immoraliteit niet ver weg: ‘in all cases money talks, truth is blind, piety is cripple(..)’ (ibid. 85). 10
Ook Seneca en andere auteurs van prinsenspiegels gebruiken de lichaamsmetafoor. De matfoo9r was waarschijnlijk nieuw voor de kringen van John. Op een later moment zal ik de lotgevallen van de ‘organologische’ metafoor in de instructieteksten voor leiders en managers uitspinnen. 11 Nedermann (2205:55) hierover: ‘…scholars now usually conclude that the “Instruction of Trajan” was actually a convenient fiction fashioned by John as a cloak for that intellectual novelty commonly despised in his day.’
13
John houdt zich niet meer in en geeft iedereen van de hofhouding ervan langs: ‘No deed, no word is free of charge, no one keeps still except for a price; and thus silence is a thing for sale’(ibid. 86). Nee, hij moet niets van de hovelingen hebben. Je hoeft geen beroep te doen op hun moraliteit, hun talenten, hun reputatie, tenzij je een dikke portemonnee meebrengt. En hoe rechtschapen iemand ook was in het verleden, dit is geen garantie voor de toekomst. ‘Who is so great, who is so resolute, that he cannot be corrupted? (ibid. 90). Maar gelukkig zijn toch niet alle hoven zo corrupt. Wanneer de vorst de lichtzinnigheid verjaagt, het hof organiseert en iedereen aan de rede ontwerpt is er hoop op rechtschapenheid. De ogen, oren en mond zijn de rechters en de bestuurders in de provincie. Zij zorgen ervoor dat gewesten –ver van de vorst- op een goede manier worden bestuurd en dat er op een juiste wijze recht wordt gesproken. Zij moeten kennis van de wet en het recht hebben én de wil om deze te laten gelden. Het belangrijkste voor hen is dat ‘they should in all thing obey justice, and that none of the thing which it is their duty to do should be done for a price.’(Markland 1979:68). John vermaant zijn lezers hier verre van te blijven. Je moet geen slaaf worden van het geld. Je moet slaaf zijn van het recht! Er resten nog twee delen van het lichaam, de handen en de voeten en deze worden in boek zes besproken. De handen zijn de ambtenaren en soldaten van de vorst. De eerste zorgen voor de uitvoering van de wet en houden zich met binnenlandse aangelegenheden bezig. Zij zijn de ongewapende hand. De militairen zijn opgesteld tegen externe vijanden van de gemeenschap. En omdat beide handen zo verschillend zijn, is John van mening ‘that they should be performed by two sets of officials (Markland 1979:73). En met de deugdzaamheid en discipline van ambtenaar en soldaat kan er heel wat misgaan, klaagt John verder. Ambtenaren kunnen het gewone volk koeioneren, mishandelen, afpersen eb hun eigendommen stelen. Ze zijn wetteloos en daarmee ook goddeloos. Zulke dienaren (ministers) dienen zwaar gestraft te worden. Een goede vorst ‘curb their jaws with bit and bridle’ zodat ze niet de gemeenschap verslinden. Ook met zijn andere hand, de militaire, moet de vorst verstandig omgaan. De soldaat heeft belangrijke plichten te vervullen: hij moet de kerk verdedigen, het priesterschap eerbiedigen, de armen verdedigen, de vrede bewaken in de provincies en desnoods zijn eigen leven offeren. Daarom moet de vorst zijn manschappen goed selecteren, zorgen dat ze de krijgskunst begrijpen en dat ze lichamelijk goed getraind zijn. De samenstelling van zijn leger ‘is the principal test of the wisdom and justice of the prince’ (ibid 6). En als je dat niet goed doet krijg je een leger vol luxe paarden, verwende nesten die verwijfd zijn. En met de jeugd die John in het Engeland van zijn tijd aantreft is de kans daarop erg groot. Hij moppert: they are ‘sleeping until daylight, postponing honourable duties to fornication, pursuing sensual pleasure the live-long day’ (ibid. 80) en zo gaat hij nog even door. Nee, je moet een voorbeeld nemen aan het landvolk. Daar vind je de ware aard van de soldaat. Het is gehard in en gewend aan Spartaanse omstandigheden: ‘trainend to endure the heat of the sun, caring nothing for the shade’(ibid. 77) Discipline en training, dat is nodig voor de militair. Want ‘while our armed soldiery snores, while they assault the chastity of others and prostitute their own, while they go about the houses of the nobles, exploring for banquets (…)’ worden de vijanden van Engeland sterker en sterker. Kortom, de bezem moet erdoor.
14
Ten slotte komt John aan bij de voeten van de samenleving. Dat zijn landbouwers, de veehouders, de wijngaardeniers maar ook de schoenmakers, de houtbewerkers, de ambachtslieden. Zij zijn belangrijk aldus John, omdat ze bijdragen aan de voorspoed van de gehele gemeenschap. Zij moeten zich aan de wet houden en in alles wat ze doen ‘observe constant reference to the public utility’ (ibid 92). In ruil daarvoor krijgen zij bescherming van de mensen die hoger zijn geplaatst: ‘Then and only will the health of the commonwealth be sound and flourishing, when the higher members shield the lower and lower respond faithfully and fully in like measure to the just demands of their superiors’(ibid 92). En vooral op die voeten moet je als leider heel erg zuinig zijn: ‘Take away the support of the feet from the strongest body, and it cannot move forward by its own power, but must creep painfully and shamefully on its hands (…)’ (Markland 1979:61). En bij de voeten aangeland beëindigt John zijn exposé over de maatschappelijke orde. Met de lichaamsmetafoor kon hij iedereen zijn plaats wijzen en attenderen op hun plichten. De gemeenschap is één samenwerkend geheel en iedereen is nodig voor het welvaren van het geheel. De twee laatste boeken (zeven en acht) bespreken hoe je als vorst en official op het juiste pad blijft en wat je moet vrezen als je ontspoort en een tiran wordt. Het zevende boek is een prachtige lofzang van John op het rechte pad dat geplaveid is met leren én vrijheid. Een goede leider moet lezen, veel lezen en vooral aandacht schenken aan ‘those matters which lay the foundation of the state, by the law of the state or else by ethical principles, or which have the health of the body and the soul’ (Marckland 1979:104). Men dient steeds voor ogen te houden waarom men leest: het versterken van het geloof en de moraal. Want boeken kunnen je ook op het slechte pad brengen. De meest veilige weg is om je te beperken tot christelijke boeken maar dan mis je veel klassieke auteurs. En, zegt hij berustend in een aforisme: ‘for the thistle, as the rose is plucked, sometimes burns the hand of him who touches it’ (Ibid. 107). Dat leren gaat niet vanzelf. John geeft zijn lezers enkele studieadviezen die hij weer van zijn leermeester, Bernard van Chartres, had. Wees nederig, werk ijverig, leef rustig – doe niet alles tegelijk, beperk je in luxe en ga ook naar het buitenland. Kom los van de alledaagse en huiselijke zorgen zodat je je helemaal kunt toeleggen op het lezen, leren, wikken en wegen, kortom op de zaken van de geest. Een studieus leven is één van de pijlers om een goede leider te worden en te zijn. Maar…, er is nog iets wat veel belangrijker dan leren om deugdzaam te zijn. Dat is de liefde voor de vrijheid: het vermogen alles naar eigen inzichten te kunnen en mogen beoordelen én uiten. Ja, zelfs anderen kunnen tegenspreken en kritiseren. Op de deugd na is er niets mooiers, volgens John, dan de vrijheid. Alleen in vrijheid kan de mens deugdzaam worden. ‘Virtue can never be fully attained without liberty, and the absence of liberty proves that virtue in its full perfection is wanting’ (ibid. 111). De mate van vrijheid bepaalt de mate waarin de individuele mens de deugd kan bereiken. Daarom is vrijheid zo’n belangrijke waarde voor de vorst. Want wie de vrijheid bevordert, bewaakt en tegen diens vijanden optreedt, draagt bij aan een gemeenschap die deugt. ‘The jurists know what good laws were introduced for the sake of liberty, and the testimony of historians has made famous the great deeds done for love of it. The practice of liberty is a notable thing and
15
displeasing only to those who have the character of slaves' (ibid. 111). En tot die vrijheid hoort ook de vrijheid van expressie. Men mag anderen, ook superieuren, kritiseren en tegenspreken. Wel dient men hierin het beschaafde, Aristotelische midden op te zoeken: dus niet te timide zijn aan de ene kant, en niet te scherp aan de andere kant. En wanneer je kritiek krijgt, dan ben je tolerant. ‘It is the part of a good and wise man to give a free rein to the liberty of others and to accept with patience the words of free speaking, whatever they may be (ibid. 112). Het laatste boek van De Policraticus is het meest beroemd geworden omdat John hierin het recht van het volk bespreekt om zich te ontdoen van tirannen, eerst op kalme wijze met gebed en overreding maar als dat niet lukt dan desnoods met geweld en moord. Hij wrijft ons, lezers, nogmaals in wat de verschillen tussen goede en ontspoorde leiders zijn. De eerste houden zich aan de wet, zijn gematigd, eren God en dienstbaar aan de gemeenschap. De tweede onderdrukken het volk, gewelddadig, roofzuchtig en mateloos in alles. Tirannie is misbruik van de macht die God aan de vorsten en bestuurders heeft gegeven en leidt tot schisma’s, oorlogen, burgeroorlogen en ondergang. En waarschuwt hij alle tirannen in wording: je leven is niet zeker én terecht: (…) it has been permitted to deceive them and it has been honourable to kill them if they could not be otherwise restrained.’ Het is niet alleen toegestaan je van ontspoorde leiders te ontdoen. Het is zelfs honourable! Het opvallende van John, en in zekere zin ook het vernieuwende is, dat hij tirannen niet alleen in de staat maar ook in het privéleven en zelfs in de gelederen van de kerk ontwaart. Ook van priesters die hun kudde verwaarlozen en terroriseren moet hij niets hebben. Maar, zegt hij erbij: je hoeft alleen voor je leven te vrezen als je vorst van de publieke zaak bent. De tirannen in huiselijke kring worden wel met de wet aangepakt en met tirannieke geestelijken weet de paus raad. Waarom zijn die publieke tirannen nu zo verwerpelijk? Dat is niet alleen vanwege de ellende die ze teweeg brengen maar vooral omdat ze de vrijheid van hun onderdanen beknotten (Nederman 2007: xxiv), een belangrijke waarde in de gemeenschap zoals we in de vorige paragraaf zagen. John zelf: ‘For the will of the ruler is determined by the law of God and does not injure liberty. By contrast, the will of the tyrant is a slave to desires and, opposing law which supports liberty, it ventures to impose the yoke of servitude upon fellow slaves’ (ibid. 214). Het gaat om de vrijheid van mensen om in vrijheid deugdzaam te leven en daardoor Gods wet te gehoorzamen. Maar zo ver hoeft het niet te komen. Je moet als bestuurder weten waar het geluk te vinden is: in een rustig en kalm bestaan. Daar hadden de Stoïcijnen dan weer gelijk in, beaamt John. Alleen de weg daartoe is anders dan deze filosofen dachten. Het is de weg naar God die geluk brengt: de deugd kennen en in praktijk brengen, naastenliefde betrachten, God vrezen en met de heilige schrift leven. ‘This path alone can suffice for good and happy living to such a great degree that the external world adds either little or nothing to perfection’ (Ibid. 229).
16
Meritocratisch leiderschap? Dit essay begon met een vraagteken in de titel: De dageraad van meritocratisch leiderschap? Kunnen we zeggen dat met John’s Policraticus het ochtendgloren van ons moderne leiderschapsdenken aanbreekt? Om tot een antwoord te komen is goed eerst kort in te gaan op twee prinsenspiegels vóór zijn tijd en deze als contrastvloeistof te gebruiken om het vernieuwende in Johns denken nog beter zichtbaar te maken. Als eerste gebruik ik hiervoor de al eerder genoemde prinsenspiegel De Clementia van Seneca. Hierin roept deze filosoof op het eerste gehoor keizer Nero op en alle heersers na hem om een stoïcijnse wijze te zijn. Dit houdt in dat de vorst rationeel en kalm moet zijn. Hij moet zijn passies matigen om met een helder verstand te kunnen besturen. Hij gehoorzaamt dan aan de rationele (natuur)wetten van de kosmos. Wanneer de vorst dat doet, zal het goed met de gemeenschap en de mensen gaan: ‘(…) for if a person seeks peace and quiet, he finds this virtue to be part of his nature, since it loves peace and causes us to keep our hands to ourselves (Seneca in Kaster 2007: Kindle Location 2323). Maar Seneca doet meer in deze Spiegel dan een overigens verstandige oproep het verstand koel te houden: hij rechtvaardigt er ook de absolute macht mee van de alleenheerser, de keizer. Deze regeert niet alleen over de Romeinse res publica maar over de hele wereld, over alle stervelingen en landen. Die wereld valt samen met de Stoïcijnse kosmische orde van rationaliteit en rechtvaardigheid. Daar moet alles ondergeschikt aan zijn: ook de wetten van mensen. De heerser hoeft niet meer ondergeschikt te zijn aan de aardse wetten, alleen aan de rationele wetten van de kosmos. Of zoals Stacey (2007:31) analyseert: ‘Seneca proceeds to claim that, in the absence of any constitutional or legal restraints, virtue and virtue alone is the criterion for legitimate rule’. Die deugd is de zachtmoedigheid (clementia), die dé uiting is van een rustige en kalme geest die in ‘sync’ is met de kosmische wetten van rede en redelijkheid. Met Seneca komt de alleenheerser boven de wettelijke orde te staan en hoeft hij alleen nog maar zijn eigen geweten te volgen. Dat kan hij alleen als hij zijn hartstochten die irrationeel zijn onder controle brengt. Een vorst zal slaaf van de rede zijn: ‘That's the slavery of supreme majesty: it cannot be diminished, and that's66 the necessity you share with the gods’ (Seneca in Kaster 2010: Kindle Location 2392). Met deze prinsenspiegel heeft Seneca de toon gezet van de stoïcijnse kosmische betweter die boven alle partijen staat en het dus voor het zeggen heeft. John of Salisbury staat hier met zijn Policraticus ver vandaan. Net als van die andere, theocratische prinsenspiegel. Met de opkomst van het christendom verandert de pedagogische lectuur voor (aankomende) leiders. Ze moeten wel net als voorheen deugdzaam zijn en goed zijn voor de gemeenschap: dus veiligheid garanderen, de armen helpen, eerlijk recht spreken en natuurlijk de christelijke kerk met hand en tand verdedigen. Maar zij moeten vooral ook hun aan de geestelijkheid ondergeschikte plaats weten. Een voorbeeld hiervan is de Karolingische vorstenspiegel van Jonas, bisschop van Orleans (ca 760-841 AD). Hij schreef een handleiding De Institutione regia voor Pippin, koning van Acquitanië. De kosmische ordening van de Stoïcijnen is vervangen door de Christelijke. De gemeenschap is het lichaam van Christus waarvan Christus het hoofd is en de bisschoppen en koningen de macht hebben.
17
De macht van de bisschoppen is de belangrijkste: zij leggen verantwoording af bij God en de vorsten op hun beurt weer bij de bisschoppen.. De selectieprocedure van de koningen is ook interessant. Die is niet vastgelegd in een systeem van erfopvolging –waar Jonas niets van moet hebben – ook niet in de eeuwige strijd om de macht, maar in de geheime deliberaties van de Allerhoogste, van God zelf. In zijn eigen woorden: ‘Kein König darf glauben Königsherrschaft und Reich würden im von seinen Vorfahren übertragen, vielmehr muss er wahrhaftig und ehrfrüchtig glauben, dass sie ihm von Gott verliehen werden (Anton: 91). God als HR-manager. Wanneer we deze absolutistische leiderschapspedagogiek vergelijken met de aardsheid en het realisme van John dan mag men wellicht spreken van een dageraad van meritocratisch leiderschap. Laten we tot slot nog een drietal elementen uit zijn werk naar de voorgrond halen die hiervoor pleiten. Allereerst zijn er expliciete verwijzingen van John zelf naar het belang van verdienste. Alleen wie het verdient mag leider zijn. Met instemming haalt hij Helius12 aan, een bestuurder, die door de senaat tot keizer was gekozen. De senaat wilde dat hij zijn zoon aanwees als zijn opvolger. Zijn antwoord luidt: ‘It should be sufficient that I myself have ruled although not deserving it. But rulership should not be by blood, but by merit; and he reigns uselessly who is born king without meriting it’ (Nederman 2007:60). Niet alleen de leider moet verdienstelijk zijn, iedereen moet, elke geleding van de samenleving, moet dat zijn. Iedereen op zijn eigen wijze afhankelijk van de rol die hij speelt. Ook de voeten van het maatschappelijk lichaam, zoals we al eerder zagen, moeten nuttig en profijtelijk zijn. Dit meritocratische idee van John hangt nauw samen met zijn lichaamsmetafoor waarin alles met alles samenhangt en moet bijdragen aan de continuïteit en voorspoed van het geheel. Niet voor niets haalt John in boek zes uitgebreid het leerdicht over de landbouw13, De Georgica, van Vergilius aan. We moeten voor de inrichting van de samenleving een voorbeeld nemen aan de gemeenschap van bijen. Elke bij heeft zijn eigen plek en maakt zich daar verdienstelijk: van de verzamelaars van honing tot de ratenbouwers, van de bewakers tot de koningin. ‘For indeed you recognise that all labour was in common and no one was unoccupied and their queen worked in order that the structure of the city might rise; and if she by no means mixed her hands with the labour of her inferiors, still she watched over the work with her eyes and her whole mind was occupied with foresight’ (Nederman 2007:130) Wie naar de bijenkorf kijkt ziet dat natuur zelf voorschrijft dat we verdienstelijk moeten zijn: ‘civil life should imitate nature, which we have very often identified as the best guide to living. Otherwise, life is duly called not merely uncivil, but rather bestial and brute (Nederman 2007:127). Het tweede element dat pleit voor John’s meritocratische opvattingen omvat zijn gedachten over ontspoord leiderschap: tirannen. En dan vooral hoe je met hen omgaat. Vooral dat laatste is iets nieuws. In de prinsenspiegels van oudheid en in het christendom zijn ook allerlei verwijzingen naar de tirannie 12
Vermoedeljik doelt John hier op Helius, bestuurder ten tijde van keizer Nero. Zie boek IV, De Georgica, dat over het houden van bijen gaat, van Vergilius.
13
18
vinden. Voor Seneca is een tiran een vorst die door de hartstochten gedreven wordt en dus niet in staat is koel en rationeel te regeren. Voor Jonas is de tiran een vorst die zich niet aan de heilzame voorschriften van Christus onderwerpt, dus niet vroom is. John komt met een nieuwe omschrijving van de tiran. Dat is vorst die de vrijheid van zijn onderdanen beknot en inperkt. Vrijheid die nodig is om deugdzaam te kunnen leven en zo tot God te kunnen komen. De deugd veronderstelt vrijheid, en vrijheid veronderstelt de deugd. De deugd ‘does not arise in its perfection without liberty, and the loss of liberty demonstrates irrefutably that virtue is not present’ (Nederman 2007:176). De grootste verdienste van een leider is ervoor zorgen dat zijn volgelingen deugdzaam kunnen zijn en daartoe de vrijheid, zelfs die van meningsuiting, te bevorderen. Iedereen mag, en dat is essentieel in de Policraticus, de tirannie verdrijven wanneer de vrijheid van de onderdanen wordt geschonden. Het liefst met zachte hand, met smeken en bidden maar als die interventies niet helpen, dan maar met moord. John beschrijft in zijn werk een exit-procedure voor leiders die niet voldoen. Dat is hét essentieel kenmerk van meritocratisch leiderschap. Er wordt nagedacht over hoe men van ontspoorde leiders afkomt. Natuurlijk had John geen idee van moderne ontslagprocedures, laat staan van een democratische inperking van de termijnen van herkiesbaarheid of publieke schandpalen zoals we die nu kennen via Facebook of Twitter. Maar deze moderne methoden om leiders weg te krijgen zijn niet principieel anders dan bidden, smeken en moord, hoewel mijn voorkeur net als van John uitgaat naar een vreedzame wisseling van de macht. Het achterliggende principe is hetzelfde: er is een ‘deal’ tussen de leider en zijn volgelingen. Hij zorgt dat het goed gaat met de volgelingen en in ruil daarvoor volgen zij hem. En wordt het contract tussen leider en volgelingen verbroken omdat de leider in gebreke blijft moet hij verdwijnen. Dit leerstuk van John zou mede een inspiratiebron zijn volgens historicus Mulder-Bakker (1992) geweest voor het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, de onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden, waarin deze Philips II als vorst werd afgezet13. De bekende preambule van de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten zou op zijn beurt weer mede geïnspireerd zijn door de Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring. Wanneer dit allemaal waar is dan is er een direct lijntje van de Policraticus van John of Salisbury naar de stichtingsacte van de USA. Het laatste element dat de stelling ondersteunt dat John de contouren schetst van een meritocratisch leiderschapsmodel is zijn realisme en aardsheid. Hoewel ook bij hem alles in dienst staat van het Christelijke geloof, laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Hij is wel een realist. Meritocratisch en sacraal, absolutistisch leiderschap hebben, zachtjes uitgedrukt, een ongemakkelijke verhouding. De absolute alleenheerser van Seneca die met zijn hoofd in de rationele wolken zit en alles beter weet, kan niet falen net zo min als de christelijke theocratische vorst die zijn legitimiteit van de Heer zelf krijgt. Meritocratisch leiderschap veronderstelt aardse beslommeringen, toevalligheden, driften en hartstochten. De meritocratische leider is vooral ook een feilbare leider. Je 13
Tot op heden heb ik in de secundaire literatuur hiervoor geen specifieke bewijzen gevonden. Maar fascinerend is de suggestie wel.
19
verdienstelijk maken onder moeilijke en wisselende omstandigheden is pas leiderschap. Dat vraagt om een nuchter verstand, matiging van de passies en vooral liefde voor God, de wetten en de gemeenschap, die vrij moet zijn. Is met het boek van John of Salisbury het idee van meritocratisch leiderschap volledig uitgewerkt? O, zeker niet. Wat nog ontbreekt, is het pragmatische aspect ervan. Een meritocratische leider moet bovenal praktisch en effectief zijn door over strategieën na te denken, handige benaderingen te kiezen en slimme interventies. Wat nog moet komen in de eeuwen hierna is de praktische wending in de leiderschapsteksten. Het idee moet nog ontwikkeld worden dat men macht kan gebruiken, emoties kan bespelen en organisatieprocessen kan ontwerpen om doelen te realiseren. Machiavelli (1469-1527) was een van de eerste die deze draai maakte. Zo schrijft zijn biograaf Unger (2011:235): ‘Machiavelli is most closely identified with the principle “the ends justify the means,” though the exact phrase never appears in his writing. The closest he comes is in a passage in The Discourses where he declares: “it is a sound maxim that reprehensible actions may be justified by their effects, and that when the effect is good… It always justifies the action.’ De rechtvaardiging van het doen en laten ligt voortaan in het effect. Men kan zulke gedachten niet vinden bij John of Salisbury. Ondanks het ontbreken van instrumentele kennis kan men wel stellen dat met de Policraticus van John of Salisbury er iets begint te gloren van het leiderschap dat we nu nog steeds in het westen kennen: het meritocratische. De vliegtuigen boven mijn huis, dat vlakbij Amsterdam Schiphol Airport ligt, zwenken af naar het oosten. Op weg naar Rusland en verder. Hoe zal het de jongelui vergaan die ik in het Humanist House ontmoette? Praten ze nog zo frank en vrij? Het leiderschap van Poetin heeft intussen nationalistische en expansionistische trekken gekregen. Zou ik wanneer ik opnieuw de kans kreeg, hen vertellen over die geniale geestelijke uit de 12e eeuw, die sprak van vrijheid, tolerantie, matiging en de tirannenmoord? Zou ik het doen? Durven? Ik denk het wel. Het behoort tot het beste wat we hebben.
Joep Schrijvers
[email protected] 0642 057 747
20
Bronnen Bauer, S. Wise. 2013. The history of the Renaissance world: from the rediscovery of Aristotle to the conquest of Constantinople. Kindle edition Brooke, Christopher (1984) John of Salisbury and his world. In: Wilks. M., The World of John of Salisbury. Oxford [Oxfordshire]: Published for the Ecclesiastical History Society by B. Blackwell. Covey, Stephen R. 2013. The 7 Habits of Highly Effective People: Powerful Lessons in Personal Change (25th Anniversary Edition). RosettaBooks. Kindle Edition. Fayol, Henri (1950). Administration Industrielle et Générale. Paris: Dunod Kaiser, Matthias. 2009. Fürstenspiegel - Ratgeber des Königs (German Edition) GRIN Verlag. Kindle Edition. Kaster, Robert A. 2010. Lucius Annaeus Seneca. Anger, Mercy, Revenge. Kindle Edition. Kellerman, Barbara. 2010. Leadership: essential selections on power, authority, and influence. New York: McGraw-Hill. Kindle Edition. Kellerman, Barbara. 2012. The End of Leadership. HarperCollins. Kindle Edition. McGarry, Daniel D. 1982. The metalogicon of John of Salisbury: a twelfth-century defense of the verbal and logical arts of the trivium. Westport, Conn: Greenwood Press. Mulder-Bakker, A.B. 1992. Het vorstenspiegelgenre in oudheid en middeleeuwen. Groniek, historisch tijdschrift, XXV (9-20). Groningen: stichting Groniek. Nederman, Carry J.& Brückmann, J. Aristoteleanism in John of Salisbury’s Policraticus. Journal of the History of Philosophy. April. 1983. 21,2 Nederman, Cary J. 2005. John of Salisbury. Tempe, Ariz: Arizona Center for Medieval and Renaissance Studies. Stacey, Peter. 2007. Roman monarchy and the Renaissance prince. Cambridge: Cambridge University Press. Kindle Edition. Unger, Miles. 2011. Machiavelli. Simon & Schuster, Inc.. Kindle Edition. Wijers, Olga. 1984 The chronology of John of Salisbury’s studies in France (Metalogicon, ii.10). In: Wilks. M., The World of John of Salisbury. Oxford [Oxfordshire]: Published for the Ecclesiastical History Society by B. Blackwell. Wilks, Michael. 1984. The World of John of Salisbury. Witzel, Morgen. 2011. A history of management thought. Milton Park, Abingdon, Oxon: Routledge.Kindle Edition. Wren, J. Thomas. 1995. The Leader's companion: insights on leadership through the ages. New York: Free Press. Kindle Edition.
21