GRONINGS MARIABEELD IN BILZEN? G.H.J. Diekstra en R.W.M. van Schaïk
67
e Groninger R.K . Studentenvereniging Albertus Magnus luisterde in 1952 haar elfde lustrum op met een expositie M iddeleeuwse kun st van de provincie GronÎngen in wat toen nog het Museum van Oudheden heette. Naast een groot aantal meer bekende specimina van kerkelijk kunstbezit uit de directe omgeving, uil de eigen collectie van het museum en uit diverse roomskatholieke kerken in stad e n lande, verschenen op deze tentoonstelling ook enkele minder bekende objecten van elders. Bijzondere aandacht trok een toen in Groningen vrijwel onbekend Mariabeeld, dat voor deze gelegenheid naar Groningen was overgebracht uil het staclje Bijzen in Belgisch Limburg, ruwweg halverwege Maastricht en Hasselt gelegen. Als nummer 4 staa t hel " Mariabeeld van Bilzen, 55 cm. hoog, begin 16e eeuw" beschreven in de klei ne catalo~us die de tentoonstelling begeleidde. Het beeld zou volgens deze besch rijving in 1578 door een kanunnik van de collegiale kerk te Groningen zijn meegenomen naar Brussel, waar hij het in 1638 schonk aan de zusters van het klooster Onze Lieve Vrouwe ter Engelen te Bilzen, aangezien hun klooster ten gevolge van oorlogshandelingen kort tevore n was vernield. Tot 1795 zou het beeld daar in het klooster zijn gebleven, maar daarna moest. het bij particulieren in veiligheid worden gebracht. daar het klooster werd gesloten en verkocht. Na enige jare n zou het door de toenmalige pastoor van Bilzen in de kapel van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten langs de Hasseltse weg zijn geplaatst. Opvallend is het dat toen geen relatie werd gelegd met de uit de zestie nde eeuw bekende verering van Onze Lieve Vrouwe ter Nood in de St.-Maartenskerk te Groningen. Evenzeer is het opmerke lijk dat ook na 1952 nie· mand het 'Groningse' beeld een stu· die waard lijkt te hebben geacht.
D
1. Beeld van Onze Lieve Vrouwe van Bijsla/ld, SL- Maur;liuskerk
Ie Bilzen:
vooraanzicht.
Ca/oIOil"' ....1I de le"'oolI.ltllillg Midde~"wu k" ....t .... 11 de prouincif!: Groni"iltn. Groninger MU!leum van Oudheden 24 mei. 9 juni 1952 (Groningell. 19:;2). De be«hrijving van het beeld in deze catalogus blijkt overigen. niet op aUe ond~len e'lt!n adequaat te zijn.
BILZEN IN FEEST
163 8 BILZEN 1938
Luisterrijke Feesten TER EERE VAN
O.L.V. VAN BIJSTAND Op Zondag 10 en Zondag 17 Juli 1938 te 4
IJ.
namidda.g
Beknopte Gescbiedenis van het Wonderbeeld &
Officieel Programma Nadruk ,"erlx-tIcn
Prijs 2 Fr.
2. Titelblad 00" het programmaboekje dal in 1938 Ier gelegenheid 0011 hel eeu.wfeest Ier ere uan Onze Lieve Vrouwe van Bijstand te Bilzen werd u.itgegeven.
H ET WONDE RBEELD VAN PASTOO R PAQ UA Y Het beeld werd weliswaar in 1952 voor hei eerst in een expositie te Groningen gepresenteerd, maar dit betekende nog niet dat het voordien volstrekt onbekend was. Dank zij een artikel in het Nieuwsblad van hel Noorden van 15 september 1939 was de aandacht al eens op dit Groningse beeld gevestigd. Verantwoordelijk voor dit bericht was J. Tilbusscher. die in het Nieuwsblad geregeld artikelen over Groninger taal en plaatse· Iijke geschiedenis schreef!. Aanleiding voor déze publikatie was het feit dat kort tevoren, op 10 en 17 juli 1938, het bewuste beeld ter gelegenheid van zijn driehonderdjarige aan· wezigheid in Bilzen in plechtige processies door de straten van het stadje was gedragen. Voor zij n tekst zal Tilbusscher hebben geput uit het toen in BUzen uitgegeven programmaboekje, waarin een 'Geschiedenis van het Wonderbeeld' volgens J.-B. Paquay was opgenome n. Dit jubileum luidde een korte, maar 2 3 4 5
11./
"tI'iI"wl.
lol.'
vedJ VUlt
.....
d,,,..,,,,.
,IQV,'
""' ./.
B,I .. ,."
3. Hel beeld
1I(1f1 OflU LietJe Vrou we wordt În 1938 in plechtige prTJCf!lB ie rofldgooragen: oooraofl de eerwaarde heren Daeflefl (tifI"') tfl LormOfl&.
krachtige herleving van een Maria· devotie in, die haar oorsprong in de zeventiende eeuw vond. Met tussen· pozen van zeven jaar zouden in Bilzen Maria-processies worden georganiseerd: de eerste in 1938, een tweede in 1945 en een derde, tevens laatste, in 1952. Wie op het idee is gekomen het Bilzense Mariabeeld naar Groningen te halen, is onbekend 3. Hoe het ook zij: in Bilzen stond de Groningse herkomst buiten kijf. Het in 1945 door de franc iscaan Hilarion Thans gedichte en door zijn confrater Quirinus op muziek gezettejubellied, dat ook in 1952 ten gehore werd gebracht, spreekt in de eerste strofe reeds van: "Van uit een verre Noordergouw Zijt Gij gekomen, Lieve Vrouw, Om ons Uw gunst te sche nken ... "4 Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat de pastoor van Bilzen in 1938 méér op het oog had dan alleen een herdenking van de driehonderdjarige aanwezigheid van een uit Gro· ningen afkomstige Madonna met Kind. Maastricht en Tongeren, beide
op betrekkel.ijk geringe afstand van Bilzen gelegen, konden bogen op een lange en veel volk trekkende traditie van Maria·verering en wat was erop tegen om Bilzen 'op niveau' in de beo langstelling van het gelovige Limburgse volk te brengen, zeker nu men over een historisch zo interessant beeld beschikte? Een en ander is beter verklaarbaar, wanneer we rekening houden met de geest van de tijd, die we kennen als die van het Rijke Roomse Leven. Totdat de Bilzense pastoor-deken dr J . Paquay omstreeks 1926 naspeuringen deed naar de herkomst en histori· sche betekenis van het beeld en erover publiceerde, had niemand in het Bilzense bijzondere aandacht aan de sculptuur besteed 5. Op grond van een kerkhistorische belangstelling voor eigen stad en streek was Paquay de archieven gaan raadplegen. Langs die weg had hij ontdekt dat het beeld, dat al zo'n kleine honderd jaar in de kerkhofkapel aan de Hasseltse steenweg net buiten de voormalige stadspoort stond, een heel bijzonder beeld
(J.lll ilb ulIIICherl, ·Madonna·beelden in he~ middeleeuweche Groningen. Eén dCUlr beelden wordt te BiJsen nog steeds vereerd', in: Nie ~w,blad ~an hel Noo~den 15·9· 1939. Zie over de persoon van Tilbu!!8Cher: K. ter Laan. Gron inger encyclopedie (Groningen. 1954-1955) 787. Het lid van dil St udente n Kunstkring van Albertus H. van Ke...... l, die verantwoordelijk wat voor het ~peuren naar kunstobjecten buiten Groningen, kon digde de komst VB.n het beeld onder de titel 'BiJzen in de BelgillChe Kempen bezit Groningll Mariabeel
•
was. Het was oud, het kwam uit Groningen en het was, zodra het in Bilzen gearriveerd was, een wonderdadig beeld gebleken! Hoewel Paquay geen professioneel historicus was, toonde hij zich wel een echte vorser. Vandaar dat hij langs de in kerkelijke kringen toentertijd gebruikelijke wegen contact opnam met zijn collega in Groningen om de her· komst van dat beeld te traceren. Blijkens een briefkaartje dat pastoor Chr. Kars van de St.-Martinuskerk te Gro· ningen 18 januari 1927 aan Paquay ten antwoord stuurde, moest deze be.kennen niets te weten over een miraculeus beeld in Groningen6, Kars had zijn licht opgestoken bij rijksarchiva· ris H.A. Poelman en die had hem ge· suggereerd dat het wel om een ander Groningen zou gaan. Zou Poel man de kerkelijke archieven in Groningen beter hebben gekend, dan had hij zich er niet zo makkelijk van kunnen af· maken. Er was, zoals verderop zal worden duidelijk gemaakt, wel degelijk een bijzondere, zestiende-eeuwse Maria-verering in Groningen geweest. Om kort te gaan: Paquay werd in Gro· ningen dus niets wijzer, maar dat beo lette hem aller minst om op grond van hetgeen hij in de Bilzense a rchieven had gevonden, de Groningse her· komst van het beeld als vaststaand aan te nemen en via een reactivering van de cultus rond dit beeld Biben in de vaart der gelovige volkeren op te stoten, Opmerkelijk mag het heten dat deze Gronings,Bilzense kwestie slechts door het toeval in Groningen de aandacht getrokken heeft: in 1939 blijkens het kranteartikeltje van Til· busscher en in 1952 getuige een ruim twee weken durende expositie in het museum. Tussen 1939 en 1952, maar ook na 1952 is het weer volkomen stil.
•
Het gaat de 'herontdekker' van het beeld en zijn c()-auteur er niet om het raadsel van de onbekendheid met dit beeld in Groningen op te lossen. Doelstelling is uit te vinden of de Bilzense t raditie met de werkelijkheid strookt om van daar uit heel het spoor van Bilzen naar Groningen terug te volgen. Laat het ons maar meteen bekennen: de nagestreefde reconstructie van alle lotgevallen van de Silzense Madonna bleek niet voor 100% tot stand te kunnen worden gebracht. Toch zijn de resultaten van het onder6
7 S
g
10 11
zoek in Groningse, Brusselse en Hasseltse archieven naar ons idee ook voor de Groningse kerk, en kunstgeschiedenis interessant genoeg om ze aan de openbaarheid prijs te geven. En mocht de geboden reconstructie kunnen worden aangevuld of gewijzigd, dan juichen we dat alleen maar
to,. EEN BILZENSE KRONIE K Is ons onderroek, zoals dat heet, retragressÎef opgezet geweest, van Bilzen terugwerkend naar Groningen, de presentatie van onze bevindingen is progressief. We beginnen dus bij het begin, maar moeten om niet in het luchtledige te werken eerst precies weten waarnaar we op zoek zijn. Daarom citeren we de letterlijke tekst die het uitgangspunt van het hele onderzoek vonnt. Wat Paquay in zijn publikaties over de herkomst van het beeld weergeeft, is gestoeld op een parafraserende vertaling van een F'l"anstalige kroniektekst, die in de vorm waarin we hem nu kennen, pas in 1716 op schrift is gesteld. De kroniek in kwestie is die van het francis· canessenklooster Maria ter Engelen te Silzen. Ze is opgetekend in een achttiende-eeuws register, dat verder nog enkele privileges e n een lijst van alle religieuzen die er professie hebben gedaan, bevat. Het register is volgens de schrijver frater Tilkin, minderbroeder en biechtvader van de zusters, "traduit de namend en fran· cois, Anno 1716"7. Wij hebben er zo onze twijfel over of heel de redactie van 1716 een vertaling uit het Vlaams (of Nederlands, zo men wil) in hel Frans is. Alleen voor het oudste gedeelte van de kloostergeschiedenis, de periode tot het einde van de vijftiende eeuw, klopt dat. Er is namelijk in twee, slechts weinig van elkaar verschillende exemplaren een Middelnederlandse versie bewaard gebleven8. Een Nederlandse versie van de zestiende· en zeventien· de-eeuwse wederwaardigheden van het klooster hebben we evenwel niet aangetroffen. We hebben het sterke vermoeden dat frater Tilkin zelf de gebeurtenissen van omstreeks 16361638 zo'n tachtig jaar na dato uit de mondelinge overlevering heeft opgetekend. Dat feit alleen al noodzaakt ons het verhaal van a tot z te controleren op zijn historische betrouwbaarheid.
Hoe het ook zij: in de Franse kroniektekst wordt verhaald dat het klooster tijdens de stadsbrand van 26 maart 1636 grotendeels in de as was gelegd en dat de getroffen zusters in 1638 op bedeltocht gingen om inkomsten te verwerven voor herbouw en inrich· ting van hun klooster. De voor ons interessante passage luidt letterlijk vertaald: " ... deze zusters hadden zich gericht tot een kanun.n ik van de kerk van Sint Goedele (te Brussel), aan wie zij hun brieven e n getuigenis lieten zien dat hun klooster was verbrand. Deze zeide tot hen: Vat moed, mijn zusters. Ik zal u een schat geven, een wonder, dadige Maagd met al haar klederen, die ik heb meegenomen uit de stad Groningen in Holland toen de katholieken uit Holland werden verjaagd. Zij stond, zo zei hij, in een collegiale kerk waar ik toen kanunnik was, uit· gesteld in een kapel van de genoemde kerk. Er was een grote toeloop van mensen om te komen bidden en hun devotie te doen. Zij deed veel wonde· ren. Deze Maagd draagt, zei hij, de naam van Onze Lieve Vrouwe van Bijstand. ,,9
ONZE LIEVE VROUWE TER NOOD IN GRONINGEN Onze eerste vraag luidt daarom: is er in Groningen een Maria-verering geweest die in verband is te brengen met een 'collegiale kerk'? Ook al lijkt C.E. DijkBtra, die in 1972-1973 een studie heeft gewijd aan 'Het a.l taar van onze Lieve Vrouwe ter Nood in de Martinikerk te Groningen' van het beeld in Bilzen geen weet te hebben gehad, toch is zijn opstel het meest uitputtende terzake te noemen 1o • Ons nader onderzoek in het archief van het altaar van Onze Lieve Vrouwe ter Nood. te Groningen en in ande, re archieven die stukken over dit al· taar bevatten, heeft niet tot nieuwe bevindingen mogen leiden . Ook verhalende, historiografische bronnen uit de zestiende eeuw leverden geen nieuwe gegevens op. Dijkstra heeft voor zijn studie over Onze Lieve Vrouwe ter Nood kunnen voortbouwen op Schuitema Meijers dissertatie over de Groninger kerkgebouwen en kerke· goederen uit 1950 11 • De stichting van het altaar gaat terug tot het jaar 1500. Toen de stad Groningen in augustus 1500 een ruim twee weken durend beleg van hertog
lOl"
I.oIliggend aangetroffen in RijkMn:hief HU6eI~, ArchierKlooster J',f8ria ter Engelen te Biken inv.nr. 3. Christianut Th.J . Ka", 0874-1931) putoor te Groningen van 1917 tot 1929 t1ie: L.J. van der Heijden. Gnclt~n;' IH!n kalltoliek Gro"jll~" (Groningen, 1936) 132). Rijbarchief H_It, Kloo.t.er 8il-WI inv.nr. 3. Beide in RijkBarchief Ha_lt, Kl(l(Mlter 8ilzen inv.nr. O. Dil na ioventarisalie opgedoken an:hief9tuk (en daarom van een O·nummer voonien) is een register cb.l in aanleg Uil de late vijftiende eeuw dateert. Behalve de kronieknotities beval het een Nederlandte vertaling van de oorspronkelijk in het Latijn gestelde stichtingBbrief. toen kort lij~ van biechtvsden en een lijn van tuste", met profeillie- en sterfdsta. Dne laal.3te lijst ia door latere handen bijgewerkl lol 1732; van 1718 !.Ot 1732 in hel Frans. In het register troffen wegeen sporen van uitgeacheurde ofander""ins lOl! en dut verloren Kl!1"aakte kalernen aan. Oe Franse tekst luidt: ,· ...JuquellCllaoeuu 1'l!fIl.8.ntes addre8llée" a un chanoine de l"Eglise Su. Gudule, luij Isi_rent voir leun lettnos et t.eamoigna· ge , que leur cloitre avoi! NU; bru.lj. Lequel leur dit: pN!nntz courage mC!ll _uno Je vou .. donneraij un ln!80r, une vierge miraculeUBe avee loua ~ habi lll, laquellej'aij apport4i avee moij hortl I .. viII" de Gruningen en Holland" du temp'" que lel! cat.holique. furent chaMez hora la Hollande. Elle etoit. dit il, dans une Egli.e c:olleiialle ou j'eatoÎJI pour 10nl chnoiDe. upoa6e dana Une chapelle de la dille Egliae. 11 ij venoit du monde en grand conoourl pour Ie venir prier .. ~ ij r..ir leur devotion. Elle rai80it beauooup des miracles. Ia dit.t.e vierge, dit iJ, a Ie nom de Natre Dame de bon &eOOUI"1l." e .E. Oijkau-a, 'Hel alt.aar van onzel..ieve Vrouwe ter Nood in de Martinillerk te Groningen'. in: Gr("""IIK VoLbo/monn.t (1972·\973) 15·22. A.T. Schuitema Ml>ijer, De hr/tgrbou,"11 ~n (IJlden! kuhlijh pd~" 111 ck ,100 Gronill~1\. Hi4~juf"ldi«Ja OlltiuzM/t, Di"". Groningen 1950 lGl1!nini:"n, 19501 21 , 89-40.
Albrecht van Saksen had te doorstaan, was wiets si nds mensenheugenis niet meer voorgekomen. De stad· Groningers boden weliswaar heftig tegenstand, maar pas een door de bis· schop van Utrecht bemiddeld bestand bewerkte dat de belegeraars zich terugtrokken. Hierop besloot de burge· rij een altaar te stichten " voer Onser Liever Vrouwen tot hoerrer eren in dancberheit, datt sij ons ende allen lu· den doe bewaerde ende beschermde van dessen bussen doten". Via een geldinzameling, waarvan de administratie nog in het archief is beo waard, slaagde men erin op zeer korte termijn daadwerkelijk een ' lampe' te stichten . Liefst 335 bij naam genoemde, meest vooraanstaande burgers en uiteraard ook geestelijken leverde n een bijdrage l2 . In 1500 is sprake van een ' Iampe', een Godslamp. Kort nadien echter wordt in een akte uit 1502 al gesproken over een altaar. De benaming lamp duidt blijkbaar op het grotere geheel, waarvan zij deel uitmaakte: lamp staat dus als een pars pro toto voor altaar. Dit. altaar stond, eveneens getuige de akte van 1502, aan de zuidzijde van de St.-Maart.ens· kerk . Bakker heeft onlangs het vermoeden uitgesproken dat het hierbij ging om een herbestemming van een ouder, in 1463 aan de Maagd Maria en de heilige Nicolaas, Franciscus en Margaretha toegewijd altaar, dat eveneens aan de zuidzijde was opgericht l 3. La· ter in de zestiende eeuw - voor het eerst in 1552 - is er sprake van een Onze Lieve Vrouwe-kapel, waarvan het Onze Lieve Vrouwe ter Noodaltaar het middelpunt was.
RIJK FONDS Het vermoeden dat het altaar omstreeks het midden van de zestiende eeuw (of kort daarvoor) naar de noorderkapel van de St.-Maartenskerk is verplaatst, kan helaas niet worden bevestigd op grond van 'harde' aanwijzingen uit schriftelijke bronnen. Toch hebben wij redenen voor dit vermoeden. Allereerst is daar de datering van de bouw van de noorderkapel. De date· ring die in de bestaande literatuur kan worden aangetroffen, namelijk tussen 1492 en 1520, is niet zozeer op bouwkundige argumenten gebaseerd als wel op de aanvechtbare historische hypothese dat pastoor Wille m Frederiks (Wilhelmus FredericO de grondlegger is geweest van deze kapel en dat deze kapel als een waardige huisvesting van de door hem gestich. te librije moest fungerenl~ Aan· 12 13 14 15 IS
4. De Martil1ikerk Ie Groningen uit het noorden; penseeltekening oon J . Bul/hui.. 1774 (collectie Groninger Museum, GroningettJ. Linh het in het ters/e kwart oon de uijftienrk eeuw geoouwrk hoge koor met kooromgang en sacristÎe Evenwijdig met het koor is de 7loorderkapel gebouwd
vechtbaar is deze hypothese, omdat nergens het onomstreden bewijs te vinden is dat Frederiks inderdaad de kapel heen. laten bouwen om de boekenschat van de St.-Maartenskerk te huisvesten. De noorderkapel, zoals we die nu kennen, is gebouwd tegen de uit twee verdiepingen bestaande sacristie; niets verhindert ons aan te nemen dat de boeken aanvankelijk in de sacristie werden bewaard: op de begane grond de liturgische werken, op de eerste verdieping de wetenschappelijke. Daarbij komt nog dat het te ver gaat Willem Frederiks te zien als degene die de librije gesticht heeft als iets totaal nieuws, alsof er voordien geen kerkelijke boekencollectie zou zijn geweest. In de grondige studie die enkele jaren geleden aan de librije van de Maartenskerk werd gewijd, is dan ook terecht twijfel geuit ten aanzien van het veronderstelde baanbrekende werk van de bibliofiel Willem Frederiks l5. Eerst de snelle uitbreiding van het boekenbezit na de 'stichting' van Frederiks en naar diens 'stic:htend' voorbeeld zou aanleiding kunnen zijn geweest om een grotere en een meer passende behuizing tot stand te brengen. Dat nu is naar ons idee te verwachten na Frederiks dood in 1527. Dan komen de jaren dertig, veertig e n vijftig in aanmerking. Een tweede argument is voor ons de financiële kant van de zaak: de bouw van de noorderkapel moet een forse kapitaalinvestering hebben gevergd. Als die niet per se met Willem Frederiks librije·ambities alléén hoeft te
worden verbonden, kunnen ook de status van de jonge Maria·devotie en het sinds 1500 opgebouwde vermogen van het Onze Lieve Vrouwe ter Noodaltaar als verklaringsgrond in beeld worden gebracht. Noorderkapellen zijn in de middeleeuwen doorgaans aan Maria gewijd. In dit verband is het van belang te weten dat dit afzon· derlijk beheerde fonds vooral tijdens de eerste vier decennia van de zes· tiende eeuw een dusdanige werf· kracht heeft gekend, dat blijkens de oudste overgeleverde kerkere kening van na 1594 de opbrengsten die van de kerkfabriek van de St.-Maartenskerk zelfsovertroffen l6. In 1594 werd namelijk a ls uitvloeisel van de secularisatie van kerkelijke bezittingen het goederenoomplex van de Onze Lieve Vrouwe-kapel gecombineerd met dat van de kerkfabriek. Zonder overdrijving kunnen we stellen dat het voortbestaan van de St.· Maartenskerk na de overgang naar de nieuwe religie financieel gezien sterk afhankelijk is geweest van dit Onze Lieve Vrouwe-fonds. Getuige de sociale achtergrond van het merendeel van de oorspronkelijke en ook de latere begunstigers kan rustig worden aangenomen dat het altaar een soort prestige-object is geworden. Hierin is dan ook naar onze mening vooral de verklaring te vinden dat nog betrekkelijk laat in de vóórreformatorische tijd een Maria-devotie in Groningen is opgebloeid. Trou· wens: maar al te vaak wordt vergeten dat tot ver over de drempel van de Re~
Gemeentearchier Groningen. Archi er Parochiekerken inv .nr. 95. F.J. Bakker. 'Heiligen en altaren in de .tad Groningen tot 1594', in: G. van Balsema Thzn .• JOB.M.M. Herman. en F.R.J. Knet.ech (red.). (kkn:~" i" Groning.:n. Capita u /uta .. it eh ~Ioo,*pachi~d~"i, 00" "," ~Iad (Kampen. 1990J 73·98, speciaal 76·77. Deze hypothetle is gebue-erd op d~ tekst van Archier Parochieker ken inv.nr. 197. P.L. de Vrieze en J. Otter. Htt"oor uan eh Marrini"tr" Ie Gronirtgf:n. Gud.i«ttnu en rulo ..ral~ (Groningen , 1969) 27·30. De daar a.ngehouden datering il kritiekloot ,""'..genomen Vin cl. H.J . Plaggemarl. In de Voor/oopigt WIl der NtderlaruJ«hl mon .. ml"tfll ua" lft",h~nu I n .... lUL ~I XI: Eh pt'O
5. Interieur tuin de ruimte op de begane gro nd uan de rworderkapel oon t:k Sint· Maartenskerk. Foto gemaakt tijde ns rh restauratie in 1967.
formatie heen he iligenverering en volksdevotie standhielden. De groei. ende weerstand tegen de Kerk als in· stituut impliceerde niet een gelijktij· dige afneming van het religieus ge· voel en verdwijning van de behoefte uiti ng te geven aan wat in geloofsop-zicht van oudsher als waardevol werd beschouwd. Zo pas al gaven we aan dat er in 1552 voor het eerst spr ake is van een kapel in plaats van alleen maar een altaar. In 1552 hebben de beheerders va n de Onze Lieve Vrouwe· kapel aan de kerkmeesters van de St.· Maarten een zilveren beeld, elfpond Keuls gewicht zwaar, geschonken "oot tymmeratie ende behoiff der VOr8Z. karcken", zij het met de bepaling dat kerkmeesters zo nodig dit bedrag aan zilver aan de kapel zouden restitueren l7. Deze schenking of eventueel lening zou verband kunnen hebben gehouden met een verplaatsing van het Onze Lieve Vrouwe·altaar. De voogden zou· den er dan belang bij hebben gehad om op dat moment werkzaamheden van de kerkmeesters mede te finan· eieren. 'Tymmeratie' kan zowel op bouw· als op onderhoudswerkzaamheden duiden. Wij veronderstellen dat zowel de behoefte aan een passender onderkomen voor de groeiende boe· kencolle<:tie als de behoefte aan een meer geschikte plaats voor het Onze Lieve Vrouwe·altaar aanleiding zijn geweest voor de bouw van de noorder· kapel. Het vermogen van het altaar· fonda maakte dat mogelijk. Een date· ring omstreeks het midden van de zestiende eeuw of kort daarvoor zou in dit (historisch) opzicht verkieslij· ker zijn. Een tot nu toe nimmer ingebracht ar· gument ten gunste van zo'n datering 17 18
is van bouwkundige aard. Op ons ver· zoek heeft de bouwhisooricus W.J. Berghuis nadere adstructie geleverd bij de aantekeningen en reconstruc· tietekeningen die hij in 1968 ten tijde van de restauratie van het koor van de kerk voor eigen gebruik had ge· maakt. Hij meent dat de kapel deels met secundair gebruikt materiaa l op een oudere kelder is gebouwd. Een overkluizing van twee tongewelven, die op oudere bouwelementen rusten,
6. Afgeschuinde rwordwe.tlwd IIOn t:k
noorderkopel lIGn t:k Sint- Maarumkulr., waarin een nis met eulsrugbool?
schraagt de vloer van de kapel. De door he m als 'bizar' aangeduide gewelven van de kapel zelf geven hem reden de constructie later te dateren dan bijvoorbeeld de betrekkelijk nauwkeurig gedateerde gewelven in de kerk van Loppersum (152911535 · 1550). Omdat de structuur van hel
metselwerk van de twee bouwlagen verschillend is e n een traptoren naar de eerste verdieping het gewelf van de ruimte op de begane grond doorbreekt, is naar zijn opvatting die verdieping (de librije) waarschijnlijk pas in tweede instantie gebouwd. Op grond van ervaringen elders is hij geneigd de laat-gotische constructie van de eigenlijke kapel en de librije omstreeks het midde n van de zestiende eeuw, dus in de jaren veertig of vijftig te dateren. Vooral ook een bij de res· tauratie eind jaren zestig van onze eeuw tevoorschijn gekomen nis met ezelsrugboog in de noord·westhoek van de kapel lijkt hierop te wijzen. Hierbij moet evenwel worden aangeteke nd dat een meer nauwgezet bouwkundig onderzoek van kelder, kapel en eerste verdieping nodig is om deze voorlopige conclusies meer kracht van argument te geven dan in dit stadium mogelijk is. Noch in het archief van dit fonds noch elders zijn aanwijzingen gevonden dat voor het nieuwe altaar een (nieuw) Mariabeeld is aangekocht of dat zo'n beeld is geschonken. Op zich genomen hoeft ons dat niet te verba· zen, omdat in het soort van documenten dat in het archief bewaard is ge· bleven, geen aankopen of schenkingen als deze plegen te worden geregi· streerd. Rekeningen of boedelinve ntarissen, die daarvoor wel in aanmerking komen, zijn niet overgeleverd. Evenmin kan - in het licht van de opvatting van Bakker dat het altaar van Onze Lieve Vrouwe ter Nood de opvolger was van een al beo staand altaar - worden aangenomen dat wellicht ook een al langer bekend Mariabeeld op het altaar een plaats heeft gekregen. De St.-Maartenskerk beschikte vóór 1500 immers over verschillende Mariabeelden. Het zilveren beeld waarvan in 1552 sprake is, hoeft geen Mariabeeld te zijn geweest en zelfs als dat wel zo zou zijn, dan is het nauwelijks voor te stellen dat het hèt Mariabeeld was. HET BEELD IN BILZEN Deze laatste opmerking noopt ertoe eerst een materiële beschrijving van het Bilzense beeld te leveren. Onge. twijfeld zal nauwgezet materiaaltechnisch onderzoek nog tot nieuwe, m.isschien ook nuancerende bevindingen leiden. Zo'n onderzoek zou door iemand die terzake meer kundig is dan wij moeten worden uitgevoerd. Voorlopig kunnen we dan ook slechts verslag doen van de stilistische observaties die wij zelf en de ver schillende deskundigen, die wij via toezending van de hierbij afgebeelde foto 's raadpleegden, hebben gedaan 18 .
Gemeentearchief Groningen. Archief Parochiekerken inv.nr. 118. Uit een dor.ale notilie van 1566 op inv.nr. 107 blijkt dat het fonds On'W Lieve Vrouwe· altaar toon Onze Lieve Vrouwe·kspel we rd genoemd. Corrl!$pondentie In 1989 door G.H.J . Oiekstra gevoerd met dn M.L. Camn, verbonden lIan het Rijk.muleum Het Catharijnenconvent te Ut recht. Op verzoek van mevrouw Caron heeft dn H.L.M. Defoer zijn opvattingen over het beeld jj:egeven. Re<:entelijk (l992) heeft ook dn D. van Wee'WI ElTen,. et'n 8j)(K:ialis! op het gebied van houten heelden uit Noord·Nederland, ons zijn ~etameerde bevindingen meegedet'ld. De foto'e zijn in Op" dracht van het Groninger Museum vervaardigd door de Audiovisuele Dienst van de Rijkluniven iteit Limburg. De enige officièle, zij het uiterst sumo miere en derhalve weinig informatieve be8chrijving ven bet beeld;' te vinden bij E. Paquay, Oudhtid.undl~ im.ltn/a,u dtr ku""trJoorUJer~1I 111 JotrJoM til OIJt ..bart Jlfbou ~1\. Af
Tt
7. Beeld uan Onze Lie~ vrou we uan Bijstand, St.-Mauritiuskerk re Bi/zen: zijcwrukht.
Het beeld, dat momenteel wordt beo waard in de kluis van de St.·Mauri· tiuskerk te Silzen, is gesneden uit massief eikehout en bevat, voor zover we konden ontdekken, generlei spoor van polychromie. Het beeld is 67 cm. hoog e n toont een gekroonde Maria met lang golvend haar, frontaal staande op een zeszijdig grondvla k. Op haar linkerarm draagt zij het Kind. De ronde neus van Maria's rechterschoen komt onder de zoom van haar bovenkleed uit en steekt licht over de rand van het voetstuk. Maria is gekleed in een omslagman. tel , die gedeelt elijk is gerestaureerd, over een bovenkleed met ruime, te· ruggeslagen mouwen en een recht· hoekige halsuitsnijding. Maria heeft een tamelijk bol en glad gelaat. Met haar rechterhand ondersteunt zij in de slip van haar omslagma ntel het
8. Beeld van Orue Lie~ Vrouwe van Bijstand, St.· Mauritiuskerk U! Bî/zen: achterzijde.
Kind. Haar onderkleed wordt door een gordel bijeengehouden. De buik van het beeld blijkt afgezaagd te zijn geweest en is later met een ander stuk eikehout weer 'aangezuiverd'. Mogelijk vindt dit zijn oorzaak in het feit dat dit beeld vroeger was aange· kleed met rijk versierde gewaden, klederen zoals het in de krOiliektekst staat genoemd, en het dus slanker moest lijken om niet de indruk te wekken dat Maria een dikke buik zou hebben. Een dergelijke ingreep komt ook wel voor bij andere mirakelbeel· den, zoals de Zoete Lieve Vrouwe uit de St. Jan van Den Bosch (ca. 1380). Het linker armpje van het Kind is af· gebro\ en, maar is nog wel voorhan. den. K:-ulhaar oms luit zijn bolle ge· laat. Ook het voorwerp (wellicht een appel?) dat het Kind in zijn rechter· hand hield, is afgebroken. Blijkens f()-
to's uit circa 1930 en uit 1938 waren Maria en Kind t rouwens ook nog ge· tooid met waarschijnlijk zilveren kroontjes en hielden zij samen een ro· zenkrans vast . Aan de achterzijde is het beeld tamelijk eenvoudig afge. werkt. Er zijn verschillende noesten zichtbaar. Het beeld wordt getypeerd als Noord· nederlands. Onder ' Noordnederlands' is hier te verstaan: afkomstig uit de Noordelijke Nederlanden boven de grote rivieren. Daarbij is op grond van vergelijking met andere houten beelden een oorsprong in het Utrechts· Hollandse gebied zeer aan· nemelijk. Wat de datering betreft komt kort na 1500 of begin zestiende eeuw in aanmerking. Deze datering is vooral gebaseerd op de ronde neus van de schoen, de rechthoekige hals· uitsnijding en de fractuur van de
•
plooien van de overmantel. Aangeno· men dat kort na 1500 een nieuw Ma· riabeeld in de St.-Maartenskerk is geplaatst als representatie van Onze Lieve Vrouwe ter Nood, dan wu het Bilzense beeld op grond van dateri ng en herkomst in aanmerking komen, Meer dan dat valt er momentee l niet over te zeggen, IS GRONINGEN GRONINGEN? Dan keren we nu terug naar de basistekst voor ons onderzoek en richten we ons wederom op onze eerste vraag. Positief is beantwoord de vraag naar een Maria-verering in de zestiende eeuw. Deze verering kon worden gesitueerd in de St.·Maartenskerk te Groningen. Anderen hebben de vraag ge· steld of de stad Groningen in Holland (" vilIe de Gruningen en Hollande") met. zijn collegiale kerk wel Groningen was. Rijksarchivaris Poelman suggereerde in 1927 aan pastoor Kars een Groningen in de buurt van Venlo. Deze suggestie kan snel naar het rijk der fabelen worden venvezen, als bij heeft willen doelen op het Oostbrabant&e dorpje Groeningen, iets ten noorden van Vierlingsbeek in het Land van Cuijk. Een andere plaats met een enigszins gelijkende naam is in de omgeving van Venlo niet te vinden. Ook de veronderstelling dat GrunI'ngen een mislezing voor Cnmingen = Kruiningen op Zuid-Beveland zou zijn, menen we te moeten afwijzen. Kruiningen is geen stad geweest en de kerk aldaar heeft evenmin de status van collegiale kerk gehad l9. Op het eerste gezicht levert de identi · ficatie van Gruningen met Groningen nog wel een probleempje op, Gronin· gen is zonder meer een stad, maar kan de St.-Maartenskerk een collegia· Ie kerk worden genoemd? Oe kerk· rechtelijke definitie van een collegiale kerk is: een kerk waaraan een kapittel van kanunniken is verbonden, maar die geen bisschopskerk is. De Groninger Maartenskerk was evenwel sinds het aantreden van J ohannes KnijtT als eerste bisschop van Gl'oningen in 1568 formeel een bisschopskerk met een kathedraal kapittel. Oe grondslagen voor deze nieuwe constellatie waren in 1559 en 1561 gelegd. Wij gaan er eigenlijk van uit dat de Groningers zich in de late zestiende eeuw niet zo bewust waren van kerkrechtelijke definities als deze. Van kanunnik Adam Wachtelaar bijvoorbeeld wordt immers door stadssecretaris Egbert Alting in zijn Diari· 19
20 21
22
•
23
24
urn gezegd dat hij aartsdiaken van de "collegiate ecclesie" was 20, Kortom: voor ons staat het als een paal boven water dat de weldoende Brusselse kanunnik indertijd het bewuste beeld uit de Groninger St,-Maartenskerk in veiligheid heeft gebracht.
KANUNNIKEN IN GRONINGEN Vastgesteld hebbende dat het om de Groninger St.-Maartenskerk gaat, belanden we bij een volgende, bepaald moeilijke vraag: wie kan de kanunnik zijn geweest die naar Brussel gevlucht is, daa r een kanonikaat aan de St.-Goedelekerk heeft verworven en in 1638 het bewuste beeld aan de zusters van het klooster Maria ter Engelen heeft geschonken? De meerma· len genoemde kroniek zwijgt over zijn
9. Onze Lieve Vrouwt lIon Gedurigefl Büsta nd te Bi/zen. Prentbriefkoorl gemaakt met het oog op het jubeljaar 1938,
naam in alle talen. Andere archivalia van het klooster laten ons eveneens in het ongewisse, in het bijzonder ook het in het kloosterarchiefbewaard gebleven, uit 1662 datere nde Register oft Memoriael der jaerghetijden die ghehauden woorden in het Clooster uan Onsen Lijever Frauwen ter Engelen binnen Bilsen, dat overlijdensaantekeningen van weldoeners van het klooster sedert het ei nde van de vijftiende eeuw bevat 21 . De Brusselse kanunnik blijkt in dit jaargetijdenregister niel te zijn vereeuwigd; de schenking van het beeld is kennelijk zijn enige weldaad in de richting van de Bilzense zusters geweest. We zullen het antwoord dus elders moeten zoeken, In principe zijn er twee moge-
lijkheden: Groningen of Brussel , - en het mooiste zou zijn als beide hetzelfde, liefst positieve resultaat zouden opleveren, Constatering vooraf: de gezochte kanunnik moet in 1638 hoe dan ook op hoge leeftijd zijn geweest. Als we ervan uitgaan dat hij in 1594 met de laatst overgebleven leden van het Groninger kapittel de stad ontvlucht is, dan moet hij zeker 44 jaar in Brussel of omgeving hebben verbleven. En zelfs als hij Groningen als een nog maar pas benoemde, jonge kanunnik van bijvoorbeeld 30 jaar heeft verlaten, dan was hij in 1638 in elk geval al 74! Vermoedelijk was hij echter veel ouder. Volgens de instellingsbulIe van het kathedraal kapittel uit 1561 zou dit kapittel uit negen leden bestaan, onder wie de pastoors van de St.-Maartenskerk en de St.-Walburgskerk. Aangezien door het gedwongen vertrek van het grootste deel van de kanunniken in 1578 het ka pittel als zodanig niet werd ontbonden, hooguit in zijn functioneren ernstig belem· merd, is het beslist niet uit te sluiten dat er nadien no~ nieuwe kanunniken zijn benoemd 2, ln feite is - zo zou men kunnen zeggen - het kapi ttel ondergronds gegaan, In de Groni ngse archieven zijn geen kanunnikenlijsten overgeleverd. We moeten een zodanige lijst dus reconstrueren. In het Diarium van Egbert Alting wordt vermeld dat zes met naam genoemde, nieuw benoemde en niet uit de stad afkomstige kanunniken in 1578 de stad moesten verlaten; dat waren aartsdiaken Adam Wachtelaar , Jacob Albers, Johannes Bloemert, Adrianus, Werner Cornelisz., die prior was van het klooster Wittewier urn, en officiaal Jensma . Het is allerminst zeker dat zij allen ook daadwerkel.ijk de wijk hebben geno, men 23 . Naast hen worden er in Groningse bronnen nog andere kanunni ken genoemd: pastoor Johannes Eelts en pastoor Radinck Coninck, die beiden in de stad mochten blijven, en voorts Otto Hoendricks en Carolus Boetzeler, Merk op: met hen komen we al tot een getal van tien (1), In ieder geval is het zo dat ook na 1578 nog steeds kanunniken in Groninger bronnen worden genoemd. Otto Hoen· dr icks was weliswaar al in 1577 overleden, maar Wachtelaar stierf pas in 1581, evenals Coninck. Bloemert en Werner Cornelisz. kwamen in 1582 te overlijden, terwijl Eelt.s in 1588 stierf24 .
Deze mogeli,ikheid ia getoetat aan de hand van P.M. Grijpink , R~gî.ltr op d~ {XJT'tXhîifl, a/Ioun, vÎl'(II"id" fn Ik ~i~na.cv.. lOOOU die 1IOOI".0m"n in d~ middeleeuwu he rdfnin~n ~'an den officiOll/ de, oortldiohn. Ut'" den UITTeh/uhen Dom. I: Qualluor officio FlandrilU!, Wal/aeria, Scoldia, Zuidbetrelandia (Amsterdam, 1914) 81-88. GemeentearchieF Groningen. Af'Chief Broeder!!Chap der Kalenden inv .nr. 1. p. :i7, RijkSllf'Chief HaSllelt. Klooster Bil:ren inv.nr. 4. A.J . de Groot, 'Nieuw~ beeeheiden betrelYende het voormalig biedom Groningen' , in: Archie(1XJOt' de Gt,chiedem'II"" d~ Ka(holw/re K er/r In Nedu, la"d. XXl (1979) 179 en 189, kaal ~r o.i. ten onrechte vanuit da~ het kapitt.el 29 december 1:i78 werd opgeheven. Opheffing van oon kapittel kan Keen besluit ~an de I tadllOverheid lijn. maar vergt een be&lisaink van kerkelijk~ Ilutoriteiten . VgL E. van Dijk , 'Dr. Johannel! Eelu, ca. 1528·15S8, persona te Groningen, en de tegenstelling kalhol ici! melprotestantiame in %ijn tijd' . in: Gro"i"lJu Volho/ml>lla" <1970·197 1) 16-48. speeialll 34 en 38. Zij verwijal naar het Drarium Al/i"g(in de editie van W.J . FanIlllma en R. van Roijen. DiCll'Îum .'a" BIlMr/ Mti"1l1M:J.J.594 ('a·Gr. venhage, 1964) 441) waar aprllke i. van zes. en naar het nog in handllChrin aanwelige verbaal van syndicus J obanne. de Gouda. waar gesproken wordt over vier kanunniken pl us omea.l Jenaema. Duu; um A lti" ll, 502. 569-570. Oe Wlrmelde overlijdensgegevenl zijn afkomstig uit het Gemeentearchief Groningen, Archief 8roederechap der Kalenden inv,nr. I . ptU.im .
Ts
De vraag rijst of zij na hun overlijden nog opvolgers hebben gekregen. We weten dat Coninck in 158 1 is opgevolgd door J as per Vos, die echter al in 1592 het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde en plaats maakte voor He nriek Fockingh, die in verband met de machtswisseling van 1594 niet meer in functie kwam. Als opvolger van Eelts zocht het stadsbestuUI medio 1588 de toen 35·jarige Petrus Tymanni uit Fulda aan . Deze werd, hoewel geboortig uit Wirdum, naar de woonplaats van zijn vader ook wel Lopper(t)zius of Loppers (namelijk: van Loppersum) genoemd. Hem had· den de vroede vaderen al in 15861587 tevergeefs naar Groningen proberen te krijgen als rector van de St .Maartensschool. Het tekent de gezindheid van het Groningse stadsbestuur in die dagen: Petrus Loppers was immers een uitgesproken vertegenwoordiger van de contra-reforma· tie. Sedert 1578 leidde hij als eerste rector het jezuïetencollege te Fulda, een college waaraan paus Gregorius XIII in 1584 liefst veertig studiebeurzen voor a dellijke jongelieden uit Noord·Duitsland verbond. De antikatholieke kroniekschrijver Abel Eppens schetst hem als een typische jezuïet, iemand die het om die reden bij zijn vader had verbruid ("welcke van die vader was exheredicrt, soe lange he dusse secte (0 anhengig were"). Echter , ook Petrus Lappers komt niet in aanmerking. Niet alleen is het uiterst twijfelachtig of hij op het verzoek in Groningen pastoor te worden is ingegaan, maar belangrijker ; hij overleed al in 1598, in het gevolg van aartshertog Maximiliaan op de rid· derdaf van de Duitse Orde te Rege ns. burt? . Aangenomen moet worden dat de ge· zochte kanunnik ten laatste in 1594, al of niet in het gevolg van de verkozen, doch niet gewijde bisschop van Groningen Arnoldus Nijlen, die zelf in 1603 stierf, en enigejezuïeten naar de veiliger Zuidelijke Nederlanden is afgereisd 26 • KANUNNIKEN IN BRUSSEL Laten we proberen de draad in Brus· sel op te pakken. Aangezien de schen· king van het beeld een privé-sch en· king betreft, heeft h et weinig zin veel onderzoek te verrichten in algemene stukken van het archief van het St.Goedelekapittel. De kandidaat is daarom gezocht in de zogeheten Rolu~ li omnium dignitatum, canonicatuum etc., een serie jaarlijkse overzichten van kanunniks prebenden met de na 25
26 27
28 29
men van degenen die de kanonikaten bekleedden. Begonnen werd met de lijsten uil de jaren 1636 en 1638 en van daarui t is teruggewerkt 27• Onder de zeer talrijke bezitters van kapelanieën van de St. Goedele en onderhorige kerken en kapellen blijken geen uit Groningen bekende namen voor te k ome n. De Rotuli van 1618 tot en met 1638 vermelden wel een zekere heer Petrus Grue ninx ( = wellicht Petrus van Groningen?) als rector ofpossessor van de kapelanie van St. J udocus of St. Joos in de Kapelleker k te Brussel. Vóór 1618 komt deze niet voor, maar het is niet uitgesloten dat de gezochte Groninger kanu nnik in Brussel geruime tijd h een moeten wachten, vooraleer hij in het bezit raakte van een passen· de bron van inkomsten . Brussel werd in die tijd - de Rotuli bieden daa rvan voorbeelden te over - werke lijk overstroomd door uit het Noorden gevluchte geestelijken. Aangenomen
l a.
De kopel van Onu Lie~ Vrouwe van Bijstl:Jnd oon het Iterlthof longs de Hasseltse steenweg te BilzerL Foto waarschijnlijlt ciroo 1938.
moet worden dat in dat jaar 1638 Grue ninx (ook gespeld: Gruninckx en Gruni nck s) van het toneel is verdwenen; in 1639 en volgende jaren komt hij niet meer voor. Mocht Grueninx, die in de Groningse context zeer wel een a ndere achternaam kan hebben gehad e n in Brussel naar zijn plaats van herkomst kan zijn vernoemd, de gezochte persoon zij n, dan zouden we in of kort na 1638 zijn overlijden mogen verwachten. Noch in de afzonderlijk bewa arde noch in de gebundelde testame nten trotTen we ene Grueninx aan 28 .
Een kink in de kabel: Brussel levert geen naam op die ook maar in de verste verte aan die van een ons bekende Groninger kanunnik kan worden ge· koppeld. Onze kanunnik blijft. daar· mee a noniem. ONZE LIEVE VROUWE VAN BIJSTAND iN BILZEN De kanunnik schenkt - we hebben het gezien - het Groningse beeld in 1638 aan de zusters vsn Bilzen . Zij bl ijken daarmee onvermoed een 'sch at' te hebben verworven_ Uit de Groningse context was niet bekend dat de Heilige Maagd via dit beeld wonderen verrichtte. Het 'wonder' van 1500, de redding uit het beleg van Alhrecht van Saksen, had welis· waar geleid tot een Maria-devotie, maar bij ons weten was die verer ing niet door nieuwe wonderdaden begunstigd. In Bilzen echter blijkt er plots wèl van alles te gebeuren. In het archief van de abdij Munster· bi lzen berust een mirakelboekje uit 1645_ Daarin staan veertien wonde· ren beschreven die sedert 1643 waren geschied, toen diverse personen met allerlei lichamelijke kwalen voor het beeld van Onze Lieve Vrouwe in de kapel van het convent Maria ter Engelen om genezing waren komen bid· den. Op verzoek van zuster Anna Meijkens alias Sijmons (t 1662) h ad· de n degene n die dat was overkome n, voor notaris en getuigen het gebeurde bevestigd29 . Ideaal zou hel na tuurlijk zijn, indien er een inventaris van de· votionele voorwerpen uit de zeventiende of de achttiende eeuw zou zijn bewaard, zodat we zouden kunnen conlroleren of het beeld da t nu in de k.luis van de St.-Maurit iuskerk staat, ook werkelijk het wonderdadig beeld uit het klooster is. Helaas is zo'n in· ventaris n iet overgeleverd. Over de verdere lotgevallen van het beeld en meer speciaal van de Maria verering na 1645 is niet zoveel beo kendo Aangenomen mag worden dat de zusters het beeld hebben gekoesterd, maar het is onbekend of sedertdien nog regelmatig pelgrimages hebben plaatsgehad naar het beeld van Onze Lieve Vrouwe van Bijstand, zoals het in Bilzen consequent word t genoemd. VERPLAATSING VAN HET BEELD Een nieuw t ijdperk breekt aan op het moment dat de kloostergemeenschap ten tijde van de Franse Revolutie in 1797 wordt opgeheven en de nog Ie· vende zusters bij particu.l ieren een
Zie voor dol beroeping naar Groningen om rector te ""orden het Diarium AltiR/l. 64 3 en &>9. Het venoek p~UlOOrte worden wordtdOOt" f:ppens "
..
7. •
•
11. Jntf rieur van de Iraptillon Onze Lieve Vrouwe oon Bijsland Ie Bilzen, met in het midden het (toen nog originele) beeld van Onze Lieve Vrouwe. Foto waarschijnlijk circa 1938 gemaakt.
•
heenkomen zoeken. Op dit punt aangekomen, treffen we in de litera tuur verschillende lezingen over de gebeurtenissen aan . Een van de het laatst in leven zijnde zusters, namelijk Agnes Brouwers, zou het beeld bij haar vader thuis in veiligheid hebben gebracht en in 1806 aan de toenmalige pastoor van de Mauritiuskerk te Bilzen hebben geschonken. Dit zou uitvloeisel zijn geweest van een soort geestelijk testament van de zusters. Het zou toen in het portaal van de Mauritiuskerk zijn geplaatst e n in 1834 zijn overgebracht naar de herbouwde kerkhofks!:l bij de voormalige Hasseltse poort . Andere auteurs laten het beeld al in 1803 terugkeren 31 De kapel in kwestie had al een respectabele ouderdom en bestond mogelijk al in 1575. In 1646 heette zij " Onze Lieve Vrouw Capelle buyten de Hasseltsche poorte", later werd ze de kapel van Onze Lieve Vrouwe van Ze· ven Smarten genoemd. Deze kapel was in 1797 door Franse troepen verwoest. Gedeeltelijk herstel volgde in 1803 door pastoor Henricus-Arnoldus Stiels, volledige herbouw in 1834 door pastoor-deken Jan Martinus Bollen. De naamswijziging van de kapel in Onze Lieve Vrouwe van Bijstand na 30 31
1834 zou erop kunnen duiden dat het beeld, dat vroeger in het klooster werd vereerd, toen pas een plaats in deze kapel had gekregen. Tot voor e nkele jaren heeft het beeld daar gestaan. Inmiddels heeft het om vei· Iîgheidsredenen een plaats gekregen in de kluis van de St.-Mauritiuskerk. In de kerkhofkapel is een kopie geplaatst. SAMENVATTING We hebben de beoogde reconstructie helaas niet sluitend kunnen maken. Uit Groningse bronnen hebben we geen identificee rbaar beeld van Onze Lieve Vrouwe ter Nood kunnen opdiepen, maar het lijkt ons a\leszins aan· nemelijk dat er in de zestiende eeuw zo'n beeld is geweest. Een bijzonder Maria-altaar zonder Mariabeeld is ondenkbaar. Het beeld in kwestie stamt uit Noord·Nederiand, waarschijnlijk uit het gebied van Utrecht-Holland, en dateert van kort na 1500. Op die gronden is het aannemelijk dat we inderdaad van doen hebben met het beeld da t in de zestie nde eeuw in de St.-Manrtenskerk in ere werd gehouden. Een kroniek uit het franciscanessen klooster van Bilzen , die in de overgeleverde versie uit 1716 stamt, ver-
meldt dat een Groninger kanunnik het Mariabeeld naar Brussel had meegenomen en in 1638 aan de zusters van Bilzen schonk. Op de vraag wie deze kanunnik is geweest, moe· ten we het antwoord schuldig blijven. Evenmin is uit Brusselse bronnen te· voorschijn gekomen h oe hij heette. De naam Petrus Grueninx , die we in het archief van het St,·Goedelekapittel vonden, kon niet aan uit Groningen bekende namen worden gekoppeld . Van 1638 tot 1797 heeft het Groningse beeld in het zusterklooster van Bilzen bijzondere verering genoten. Na enige jaren vanwege de Franse bezetting 'ondergedoken' te zijn geweest is het dan in 1803 of 1806 in het bezit van de parochiekerk van Bilzen geko· men om in 1834 een plaats te krijgen in de kerkhofkapel. Ruim een eeuw later is het door de inspanningen van pastoor-deken Jan Paquay opnieuw voorwerp van bijzondere verering geworden.
EPILOOG De kous zou hiermee - voorlopig althans - af kunnen zijn, ware het niet dat elders in Bilzen nog een oud Ma· riabeeld met de nodige reverentie wordt bewaard, en wel in het klooster Sion van de zusters van het Heilig
Aldus bij Oom_, Li",ln
Graf. In 1837 werd in de gebouwen van het in 1797 opgeheven francîsca· nessenconvent een nieuw klooster gesticht. Dat geschiedde door twee zusters uit het Heilig-Grafklooster te Hasselt (opgeheven 1798) en één uit Maastricht afkomstige zuster32. Omstreeks 1908 wordt er melding van gemaakt dat in het koor van de kloosterkapel een wonderdadig beeld van Onze Lieve Vrouwe stond, pontificaal b0ven het tabernakel op het altaar en gehuld in fraaie kleding. Een foto uit die tijd geeft aa n dat dit hetzelfde beeld is dat nog heden in de klooster76 kapel , nu evenwel zonder kleding, kan worden aangetroffen33. Sommige zusters in het klooster huldigen de opvatti ng dat dit het na de Franse tijd weer opgedoken miraculeuze 'Gro· ningse' beeld is. Voor zover wij deze alternatieve (mondelinge) traditie konden nagaan, is hier evenwel geen enkel hard bewijs voor. De zusters die betrokken zijn geweest bij de stichti ng van het Bilzense Heilig-Grafklooster, hebben geen relatie met de laatst levende franciscanessen gehad. Het lijkt veel· eer een zorgvuldig gekoesterde schone wens van de Bilzense sepulchrinessen, zoals deze zusters ook wel worden genoemd, te zijn zich in dezen de erfgenamen van de fr anciscanessen te mogen beschouwen. Da t zij beschikten en nog beschikken over een kostbare Maaslandse Madonna van omstreeks 1400, draagt niet wezenlijk bij tot de beantwoording van onze vragen omtrent de wederwaardigheden van de Groningse Onze Lieve Vrouwe. Ongetwijfeld heeft ook dat beeld zijn geschiedenis, maar die geschiedenis voert niet terug tot in Groningen.
Over de schrijvers G.H.J . Diekstra, Dukdalf 77, 9732 SM Groningen, tel. 050-422351, was tot aan zij n pensionering in 1983 als restaurator aan het Gemeentearchief te Groningen verbonden. Hij verza· melt al sinds jaren documentatie over het R.K. verlede n van de stad Groningen. Or R.W.M. van SchaiK, Herebinnensingel 14 , 9711 GH Groningen, tel. 050-125360, is historicus en als beo leidsmedewerker onderzoek werk· zaam bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen.
12. Beeld van Onu L~ve Vrouwe in de kapel van de Priorij Bion onrechie VQQr hel miraculeuu 'Groningse' beeld gehouden.
Hij is redactielid van Groninger K erken.
Eerstgenoemde auteur 'herontdekte' het beeld in 1988 en heeft een aan· vang gemaakt met het onderzoek door het Groningse materiaal te verzamelen en via intensieve correspondentie documentatie over Bilzen aan te leggen. In de loop van 1990 heeft hij de tweede auteur gevraagd het onderzoek voort te zetten. Deze heeft dit gedaan en het verslag van de bevindingen op schrift gesteld. Dank zij gebracht aan zr. Lutgardis, priorin van de Priorij Sion, en pastoor-deken R. Palmans, beiden te Silzen, dr F.J . Bakker en dr J os.M.M. Hermans te Groningen, dr D.P.R.A.
~
BÎuen, len
Souvy te Bussum, drs D. van Weezei Errens te Leeuwarden e n de heer W.J. Berghuis te Voorschoten, die in de loop van het onderzoek bijzonder behulpzaam zijn geweest.
Verantwoording illustraties 1, 7,8, 12: Audiovisuele Dienst Rijks· universiteit Limburg, Maastricht. 2: Ontleend aan Programmaboekje Eeuwfeest 1938, Bilzen. 3: Auteur onbekend; Archief Priorij Sion te Bilzen. 4: John Stoel, Haren. 5, 6: Instituut voor Liturgiewetenschap, Rijksuniversiteit Groningen. 9: A. Maurissen.Dubois, Bilzen. 10, 11: E. Valkenborg, Bilzen.
32
Zie over de relatie Ha88tlt, Maastricht en Bilzen: fM_ l Hen!8witha, Orde Van hd Ht ililf"Graf(BrulI/Iel, 1975) vooral 173, 176-180; voorts M. Herellwitha,
33
lh VroU,.,tllAlloo&ttr, 0011 htl Heili,.Grafill hd prin~bi8dom LuiAI, vanafhtl onl.lo.M 101 oon dl' Fran.ehe Revolutie (l48()./798) (AntwerpenlLeuven. 194 1) 211.214; A. Habel.o, Hel Alloo&rer \I0Il htl Htili,.Grof u Bi/u n (Hasaelt, [ca. 1908Den F. Dazert, 'Gto""hieden ie van het vrouwenklOOiter Heilig. Grar te Maaatricht'. in: PublicaliQn. de la SocitU Hulorique tI ArchlohJgiqut Ih L,mbourll, XXVIII (902) 296.297. 318-320. Zie Habet.a, Bilun, 141 (onderschrift bij foto).
,