1
Cursus Leren van Almere Door H. Lichter Ons zal vanavond bezighouden de vraag “ Wie maakt eigenlijk de stad?”. Het antwoord op de vraag is in zijn essentie heel voor de hand liggend: de mensen, wie anders? En dat is ook zo, daarover kan geen misverstand bestaan. De bouw van een stad is een daad van menselijke cultuur, dus een cultuurdaad. Dan rijst er direct een nieuwe vraag: uit weke cultuur komt zo’n nieuwe stad voort en wat is haar eigen cultuur. Op die vraag wil ik vanavond wat nader ingaan, al was het maar om tot weer nieuwe vragen te komen. En wij zullen het daarbij vanzelfsprekend over de stad om ons heen hebben, over Almere. Ik ga ervan uit dat u al in deze cursus kennis hebt gemaakt met het begrip ‘Nieuwe Stad”, maar wil toch nog even kort met u verkennen wat een nieuwe stad eigenlijk is. Elke stad is in feite eens een nieuwe stad geweest. Nieuwe steden zijn dus van alle tijden. Het begon ooit met holen in bergwanden als beschutting tegen het klimaat, hutten in de oerwouden en tenten op de vlakten, iglo’s op het ijs en paalwoningen in het water ( plaat paalwoningen ).
Waar volken trekken als nomaden, blijven het hutten en tenten.Gemaakt van gemakkelijk verplaatsbaar materiaal als takken en doeken. Zoals bij de Indianen in Amerika en de Bedoeïenen in Noord-Afrika. Zij bouwen dus eigenlijk telkens opnieuw een nieuwe stad op. Maar op plaatsen waarde rivieren scheepvaart - en dus handel- mogelijk maakten ontstonden vaste nederzettingen. Evenals op snijpunten van wegen en op plaatsen waar vruchtbare grond productieve landbouw en het houden van vee bevorderde. Deze eerste nederzettingen waren aanvankelijk eenvoudig van opbouw: een paar simpele huizen aan de rivier, op de hogere gronden en rond het kruispunt van wegen. Later werden sommige huizen groter en rijker uitgevoerd, ten teken van groeiende rijkdom en macht. Het bouwen
2
in steen maakte de gebouwen sterker en duurzamer en zo ontstonden de eerste echte steden. De bevolking in deze steden nam toe omdat de stad bescherming bood tegen de veelal nog woeste buitenwereld en omdat handel en nijverheid in de stad beter mogelijk was dan daarbuiten. De opbouw en ontwikkeling van deze steden nam vele decennia in beslag en soms ook vele eeuwen en men kan dan ook bezwaarlijk spreken van nieuwe steden. Er wordt dan weliswaar voortdurend iets nieuws toegevoegd, maar de stad zelf is dan toch al min of meer oud te noemen. Het meest bijzonder aan het verschijnsel stad was dat het niet alleen woningen waren die het beeld bepaalden, maar ook een veelheid aan andere gebouwen ten behoeve van de stedelijke voorzieningen, zoals molens, kerken, scholen, winkels, bedrijven, ziekenhuizen, kazernes en zo meer. De groeiende welvaart ging gepaard met het ontstaan van een grote verscheidenheid aan beroepen en bedrijven, en universiteiten die als kenniscentra voor de zich ontwikkelende samenlevingen gingen functioneren. Sommige van de oude nederzettingen ontwikkelden zich niet tot stad en bleven klein en dorps. Anderen echter werden grotere steden en sommigen daaronder werden ware metropolen: wereldsteden. Interessant is ook dat hele stedelijke geschiedenis van de mensheid opkomst en ondergang van dergelijke steden laat zien. Soms werden zij getroffen door natuurgeweld van aardbevingen of overstromingen , dan weer werden zij verwoest door brand of oorlogsgeweld en soms ook vloeide het leven uit de stad door verzanding of verlegging van de rivier waaraan zij gebouwd waren of door verlammende maatregelen van vorsten en andere machthebbers Bijvoorbeeld door het verbod om handel te drijven of (te) zware belastingen. Maar soms ook weten wij gewoonweg niet waarom een eens zo belangrijke stad compleet is ingeschrompeld en zonder betekenis is geworden. Hoe dit ook zij, de hele menselijke geschiedenis door zijn de mensen telkens weer bezig geweest zich nieuwe steden te bouwen, tot op de dag van vandaag, getuige de vele honderden nieuwe steden die over al in de wereld in aanbouw zijn om de trek van de plattelandsbevolking naar de steden in goede banen te leiden en betere woonomstandigheden te scheppen.
Zo komen wij tot een betrekkelijk eenvoudige defintie: hoewel dus alle steden per definitie eens nieuw moet zijn geweest wordt het begrip nieuwe stad toch gereserveerd voor een bijzonder type stad, namelijk een stedelijke nederzetting die in zijn eerste jaren niet
3
organisch is gegroeid , maar volgens een bepaald patroon vooraf is ontworpen en als zodanig planmatig en als zelfstandige eenheid is gesticht. Wat voor nieuwe steden zijn er? Laten wij aan de hand van deze kenschets eens wat voorbeelden bekijken. De eerste echte nieuwe steden, dus steden die als een complete nieuwe stad zijn ontworpen en betrekkelijk korte tijd zijn opgebouwd, zijn van oudsher vooral militaire steden. Anders gezegd, steden met een functie voor –meestal- verdediging van een gebied of een belang van de machthebbers. Vaak ging dat samen met een handelsfunctie voor deze steden, als verzamelplaats voor mensen en goederen. Daarvan zijn er talloze, verspreid over de hele wereld. Te beginnen met kampementen en ganizoenplaatsen, zoals in Europa en het Midden-Oosten van de Romeinen Hieruit groeiden steden , evenals uit bijvoorbeeld de forten en vestingen die de Europese koloniale machten later in Zuid-en Noord-Amerika en Azië stichten. Ook de geschiedenis van de landen zelf heeft overal in de wereld grote en kleine vestingsteden en fortificaties voortgebracht die een duidelijke stedelijke functie kregen. In ons eigen land is dat bijvoorbeeld een vestingstad als Grave aan de Maas of Maastricht en Naarden (plaat Maastricht) . De stedengeschiedenis laat ook nieuwe steden zien die een duidelijke religieuze functie hebben , of een sterk ceremoniële betekenis voor de uitoefening van de centrale macht in kampement Maastricht 1 een land (zoals Kremlin in Moskou en Geheime stad in Peking ( Geheime stad). Al deze steden hebben dus een min of meer praktische kampement Maastricht 2 betekenis. Ze dienen militaire doelen, ondersteunen en beveiligen de belangen van kooplieden en machthebbers, functioneren als religieus centrum of zijn Kampement Maastricht 3 bedoeld als fortificaties van waaruit kolonisatie van gebieden kan plaatsvinden. En vaak ook ging dat samen. Maar in de loop van de geschiedenis worden er ook vanuit een heel ander gezichtspunt ideeën voor nieuwe steden ontwikkeld en wel door economen , filosofen, filantropen en kunstenaars. Zij zien de stichting van nieuwe steden als een mogelijkheid om nieuwe samenlevingsvormen te laten ontstaan, waarin de mensen op een nieuwe manier worden gehuisvest en op een ideale (= vreedzame en gelukkige) manier met elkaar samen
4
kunnen leven. Een beroemd voorbeeld van zo’n nieuwe stad is de ideale stad die de filosoof Thomas Moore in 1518 ontwierp en die hij de veelzeggende naam Utopia meegaf, letterlijk “Goedwereld/Nergenswereld”.(plaat Utopia) Deze naam is bekend geworden voor alles wat heel mooi en goed is, maar alleen in de fantasie bestaat . Dit Utopia is een van de bekendste ideeën geworden, maar het is bepaald niet de enige in zijn soort. Er zijn ook andere denkers geweest die ideale steden hebben ontworpen, en een enkeling daarvan zag ook iets van zijn voorstellen daadwerkelijk gerealiseerd. Zo werd omstreeks 1780 in het oosten van Frankrijk een nieuw dorp . genaamd Chaud, bij Arc et Senans gebouwd door de architect Ledoux. Het betreft een nieuwe zoutfabriek met daaromheen moderne
woningen voor de arbeiders en een aantal gemeenschapsruimten (plaat ontwerp en –gedeeltelijke- realisatie Chaud) . In Schotland stichtte de katoenfabrikant R.Owen een dorp met huisvesting bij de fabriek voor de arbeiders. Het zijn enkele voorbeelden uit velen.(plaat New Lanark) En ook in Nederland raakten sommige fabrikanten door deze voorbeelden bewogen, zoals bijvoorbeeld de gistfabrikant gistfabrikant Van Marken met zijn Agnetapark in Delft en het Heveadorp van de gelijknamige rubberfabriek. Het ligt natuurlijk voor de hand dat de gedachte om geheel nieuwe steden op een modernemanier tot stand te brengen juist ook in de ‘nieuwe wereld’, dus Amerika, sterk tot de verbeelding sprak. In feite waren daar alle steden min of meer ‘nieuw’, maar de idee
5
om dit sterk planmatig volgens een vast ontwerp te laten gebeuren werd toch pas serieus uitgewerkt door een uit Frankrijk overgekomen architect, P.C. L’Enfant die rond 1800 modellen ontwierp voor Chigaco en San Francisco (plaat Washington). Deze ontwerpen zouden de opmaat vormen voor de latere City Beautiful beweging, omdat ze het stedelijk schoon centraal stelden in monumentale lanen en bouwblokken met fraaie straatwanden. Men vond daarbij inspiratie in de Parijse ingrepen van Hausmann , die de Parijse wirwar van middeleeuwse straatjes en pleintjes aan de kant schoof door de brede boulevards en grote pleinen die Parijs nu zo kenmerken. In Nederland vond deze nieuwe aanpak van steden navolging in de persoon van H.P Berlage die soortgelijke ideeën voor Amsterdam-Zuid ontwikkelde: monumentale bouwblokken met fraaie straatwanden en pleinen. De geboorte van de New Town Tot zover de ontwikkelingsgang van nieuwe steden in de oude wereld. Rond 1900 verandert er iets wezenlijks in de stedenbouw. In Engeland wordt in 1902 een boek over nieuwe stedenbouw gepubliceerd van de hand van E. Howard. Hij gaf zijn boek de titel “Garden Cities of Tomorrow”, met de veelzeggende ondertitel “A Peaceful Path to Real Reform”. Deze Howard (plaat Howard) voelde zich sterk aangesproken door de abominabel slechte woontoestanden die in Londen en andere grote steden in Engeland ( en op het continent!) waren ontstaan als direct gevolg van de snelle industrialisatie. Grote hoeveelheden mensen waren van het platteland vertrokken naar grote steden om daar in de nieuwe fabrieken te gaan werken. Maar er waren onvoldoende woningen en de woningen die er waren raakten overbevolkt en verkeerden in een verschrikkelijke conditie. Het leven in de Londense slums was een ware hel, met ziektes, geweld, vervuiling en lawaai als normale verschijnselen die een goed bestaan onmogelijk maakten. Het gevaar voor opstanden en rellen was dan ook niet denkbeeldig. Howard zocht de oplossing voor dit vraagstuk in een geheel nieuwe aanpak van de volkshuisvesting en de verstedelijking. Hij stelde voor op grotere afstand van Londen (zo’n 15-30 km) nieuwe steden te stichten die veel groen zouden moeten hebben en ruime lichte woningen. Hij noemde deze steden dan ook “tuinsteden”. Ze zouden niet te groot moeten worden ( ongeveer 30.000 inwoners) en er zouden veel voorzieningen in deze steden moeten worden gesticht, zoals scholen, buurthuizen,ziekenhuizen e.d. Er zou ook voldoendewerkgelegenheid moeten zijn, zodat de bewonersop korte afstand van hun woning konden werken,en dat alles in een gezonde en lommerrijke omgeving. (plaat Schema Tuinstad) Met deze gedachte zou Howard de vader worden van de moderne New Town Movement, die overal in de wereld in de jaren daarna grote navolging zou gaan
6
krijgen. In Engeland zelf werden in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw enkele van deze tuindorpen gerealiseerd, waaronder Welwyn Garden City en Letchworth beide nabij Londen. Na de tweede wereldoorlog werd er in heel Engeland, Schotland en Wales een intensief New Town uitgevoerd waarin vele grote nieuwe steden werden opgenomen en ook daadwerkelijk gerealiseerd. Deze moderne nieuwe steden waren veel groter dan de eerste tuindorpen van Howard, zoals bijvoorbeeld de nieuwste stad Milton Keynes in MiddenEngeland, die uitgroeit naar zo’n 300.000 inwoners. Ook in Nederland vond deze gedachte navolging. Al in het begin van de vorige eeuw had de bekend arts-schrijver Frederik van Eeden zich bezorgd getoond over de wantoestanden in de grote steden en gepleit voor een nieuwe vorm van volkshuisvesting en samenlevingsvormen. Hijzelf stichtte daartoe F. Van Eeden voor hemzelf en enkele geestverwanten de Walden kolonie Nieuw Walden in het Gooi, waar dit ideaal van samenwonen werd uitgeprobeerd. ( men heeft bij de planvorming voor Almere Haven wel met de gedachte gespeeld dit Almere Walden te noemen). Zijn vriend Jaap Londen maakt in die tijd een ontwerp voor een zogeheten Lichtstad waarin- de naam zegt het al- de bewoners in een lichte en ruime omgeving kunnen wonen. In Amsterdam ontwerpt de directeur van de gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting een plan voor een Howardiaanse tuinsteden op afstand van Amsterdam. Een plan dat niet wordt uitgevoerd maar dat wel aanleiding geeft voor het nadenken over de volkshuisvesting in nieuwe wijken van Amsterdam, wat leidt tot het zogeheten Algemeen Uitbreidingsplan (plan West) van de internationaal gerenommeerde Amsterdamse stedenbouwkundige C. van Eesteren. ( plaat van Eesteren) Dit plan voorziet niet in afzonderlijke tuindorpen, maar wel in nieuwe grote tuinstadachtige wijken als uitbreiding van Amsterdam. In dezelfde tijd worden de plannen voor de inrichting van de nieuwe IJsselmeerpolders ontwikkeld. In deze polders zullen vele nieuwe dorpen en steden moeten worden gebouwd: allen geheel nieuw opgezet en in korte tijd planmatig gebouwd. Daarom te beschouwen als echte nieuwe steden. Voor deze stedenbouw worden ontwerpen gemaakt die deels nog de tekenen dragen van de oudere ontwerpersgarde, maar er zijn ook ontwerpen die het stempel van de moderne stedenbouw dragen, zoals het dorp Nagele in
7
de Noordoostpolder (plaat Nagele), Dronten in Oostelijk Flevoland en het plan voor Lelystad (120.000 inwoners). Later volgen moderne plannen voor het dorp Zeewolde en de grote nieuwe stad Almere( ca. 300.000 inwoners in meerdere kernen). Naast deze compleet nieuwe steden in de droog gemaakte IJsselmeerpolders kent ons land nog een aantal stedelijke ontwikkelingen die als ‘nieuwe stad’ mogen worden betiteld omdat de toevoeging aan een reeds bestaande kleine kern zo omvangrijk is dat het nieuwe gedeelte sterk bepalend is geworden voor de stad als geheel. Dit zijn de zogeheten groeikernen als Purmerend, Houten, Nieuwegein, Zoetermeer, Hoofddorp en Emmen. Kenmerkend voor deze nieuwe steden is - naast de snelle planmatige en veelal door de overheid geleide groei – het modernistisch ontwerp van stad en gebouwen, en het gebruik van moderne technieken en materialen. Aan deze steden is bijna altijd scherp af te lezen in welke tijd en volgens welke stedenbouwkundige stroming zij zijn ontworpen en gebouwd. Veel van de wat vroegere steden dragen naar vormgeving het kenmerk van de traditionalistische opvatting ( laagbouw, baksteen in een groene omlijsting), zoals in de vroege Engelse en Nederlandse tuinsteden- en dorpen. Maar later in de tijd - zestiger jarenworden de nieuwe steden gebouwd volgens modernistische opvattingen, die teruggaan op de beginselen van een architect als Le Corbusier die zelfs eens opperde het stadscentrum vervangen (plaat Parijs Le Corbusier). Hoe en door wie worden de steden gebouwd? Hiermee zijn we weer terug bij de feitelijke vraagstelling van deze avond. De voorgaande korte beschouwing over de geschiedenis heeft ons echter wel al een paar aanknopingspunten opgeleverd. Duidelijk is dat bij de bouw van steden in de meeste gevallen de rol van de overheid of anders gezegd, de gemeenschap, bepalend is. De plaats van het tentenkamp, het militaire kampement, de vesting, de haven, ja zelfs de krottenwijk, want deze wordt altijd tegen de stad aangebouwd en gedoogd door de overheid. Ook bij de bouw van de nieuwe dorpen en steden in onze IJsselmeerpolders heeft de overheid een rol
ALMERE LEEG
Een meeuw die over water vloog verwondert zich: ‘hier viel de aarde droog.’ Vergane schepen rusten in mijn koren, Ik ben nieuw land, Ik ben maar pas geboren
8
gespeeld, in ons geval zelfs een allesoverheersende rol. Dat hangt samen met het blote feit dat de IJsselmeerpolders nieuwe grond zijn, door de Nederlandse Staat drooggemaakt en ingericht en bij de Staat in eigendom (plaat gedicht G. Kouwenaar en leeg Almere) . Om deze gronden te ontwikkelen is zelfs een compleet nieuwe overheidsdienst in het leven geroepen, die verantwoordelijk werd voor de ontginning en inrichting van de polders. De Directie Wieringmeer, de naam zegt het al , ontwikkelde ook de nieuwe nederzettingen en bepaalde wie daar mocht komen werken en wonen. De gedachte was dat na deze eerste inrichting en uitgifte van gronden, de bouw van boerderijen en dorpen de hele zaak zou worden overgedragen aan pachters, eigenaren en ook werden er nieuwe lokale overheden gevormd, waterschappen en andere organisaties. Men kan dus gerust stellen dat de directie Wieringermeer, dus de Nederlandse Staat, op ongekende schaal aan samenlevingsopbouw deed, in de ware zin van dat begrip. De directie Wieringermeer vertrok na dit werk en bouwde de Noordoostpolder op dezelfde wijze op en zou dat vervolgens ook in Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland ter hand nemen. Inmiddels was de naam van de dienst veranderd in Rijksdienst IJsselmeerpolders, een zelfstandige tak van dienst van Rijkswaterstaat (plaat Structuurplan IJsselmeerpolders 1964).
Veranderende tijden Maar de tijden veranderen. In Oostelijk Flevoland verliep alles nog volgens het boekje, het model Wieringermeer. Eigenlijk een turn key project op de grootst mogelijke schaal. (Er is overigens veel over geschreven, ook en juist door de dienst zelf). We schrijven inmiddels de jaren zestig. Er komt beweging in de betrekkelijke autoritaire en gezagsbeminnende maatschappij. Er worden vragen gesteld aan de autoriteiten en deskundigen en er komen barstjes in de oppervlakte van het bestel, die zich met de jaren zullen gaan verdiepen. Die dringen ook door in de tot dan toe autocratische structuur van de planvorming in de IJsselmeerpolders. Hoe gaat dat in zijn werk? De Rijksdienst IJsselmeerpolders maakt zich op voor een nieuwe grote taak: de bouw van twee grote steden in het nieuwe land, Lelystad (100.000), te beginnen in 1967, Almere in 1975 (250.000). Dat was in Nederland nog niet te zien geweest... Er worden plannen gemaakt, maar er komt nu ook kritiek uit de maatschappij. Buitenstaanders van buiten het gebied roeren zich. Kritische geluiden. Is het wel nodig, wie moeten er eigenlijk in die steden gaan wonen, hoe zit het met de werkgelegenheid , de verbindingen , de voorzieningen. Is het niet te ambitieus? De vragen en twijfel begint zich dan ook binnen het gebied te organiseren. Mag de bevolking misschien meepraten over de ontwikkeling?Er komen partijen in beweging, de politiek begint zich ermee te bemoeien. De Rijksdienst zet aanvankelijk de ingeslagen weg gewoon voort: zo ging het immers altijd, de deskundigheid en de slagkracht is groot, waarom is de
9
samenleving niet gewoon blij met het haar werk en neemt ze het verrichte werk niet in dank af, zonder hinderlijke vragen te stellen? Maar de twijfel groeit. De in alle plannen voorziene aanleg van de Markerwaard komt in discussie. De eens zo onwrikbare steun in de bestuurlijke gremia onder het Zuiderzeeproject begint te schuiven. Lelystad heeft al wel zijn eerste aanleg , maar de politiek begint zich met het vervolg te bemoeien. Kritisch, maar toch nog steeds volgzaam. Aan Almere moet nog begonnen worden. Dat kan niet meer zo gaan als in vroeger tijden. Dat voelt men binnen de politiek. Dat voelt men binnen Rijksdienst IJsselmeerpolders. De tijdgeest moet gehoord worden. Het roer moest om . Maar hoe een supertanker van koers laten veranderen?
De ambtelijke en politieke verhoudingen De invloed van de politiek, lees de samenleving, op de plannenmakerij van de directie Wieringermeer en zijn opvolger , de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders was nihil tot zeer gering. Er bestond in het nieuw gewonnen gebied (nog) geen gekozen democratisch orgaan als een gemeenteraad of een provincie. De Dienst ( met een hoofdletter en met ontzag uitgesproken) bepaalde en betaalde. Bij bijzondere wetgeving was er een zogeheten Openbaar Lichaam ingesteld met aan het hoofd een Adviesraad met een dagelijks bestuur, maar dat betrof uitsluitend een aantal algemene publieke taken ( openbare orde, onderwijs, vergunningen voor allerlei zaken), maar de taken op het terrein van landinrichting en stedenbouw berusten bij de Dienst. Ter illustratie de directeur van de Dienst was tevens Landdrost van het Openbaar Lichaam (schema organisatie bestuur). Als hiervoor gezegd, dat begon in de Dir. RIJP/ Landdrost tweede helft van de jaren zestig steeds meer te hinderen. De politieke partijen en Rijksdienst Openbaar maatschappelijke organisaties eisten IJsselmeer Lichaam allengs meer invloed en men trok ten polders Zuidelijke strijde. De eerst gelegenheid om hier wat IJsselmeerpolders aan te doen deed zich voor toen de Projectfunctie van Landdrost in 1976 werd bureau Adviesraad Almere vervuld door een bij uitstek politieke Almere figuur, de Amsterdamse oud-wethouder Stadsbeheer Stadsontwikkeling Lammers ( plaat Lammers) die op uitdrukkelijk aandringen van de politieke partijen werd benoemd in de vacante functie. Zijn eerste daad was de ontkoppeling van de functie van Landdrost van die van directeur van de Dienst. Zijn tweede het vergroten van de invloed van het Dagelijks Adviesorgaan dat hij voortaan wenste te behandelen, en ook behandeld wenste te zien, als de rechtsvoorganger van een college van B&W, met alle politieke hoedanigheden daaraan toekomend. Zijn derde daad was het keer op keer duidelijk maken dat ook de inrichting en stedenbouw van het gebied een
10
verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur diende te zijn. Om hieraan inhoud te geven bepaalde hij in nauwe samenspraak met Binnenlandse Zaken ( die ook de autocratie van de RIJP graag beëindigd zag) dat Lelystad en Almere versneld gemeente zouden worden met normale verkiezingen en een zo gekozen gemeentelijk bestuur. Dat werd achtereenvolgens 1980 en 1984. De Rijksdienst IJsselmeerpolders zou worden afgebouwd onder een aantal afspraken betreffende de planontwikkeling, een uitvoeringsprogramma en een overname van personeel aan de beide gemeenten ( ook Zeewolde). Voor Almere werd dit vastgelegd in een zogeheten Bestuursovereenkomst tussen het Openbaar Lichaam en de Staat der Nederlanden. Deze overeenkomst is van beslissende betekenis geweest voor de ontwikkeling van Almere. Het Rijk ( de RIJP) verplichtte zich over een reeks van jaren een zeer omvangrijk investeringsprogramma uit te voeren en de gemeente grote invloed te geven in de planontwikkeling. De gemeente verplichtte zich de bijbehorende procedures vlot af te wikkelen en een grote hoeveelheid medewerkers over te nemen(plaat bestuursovereenkomst). Zo kon de gemeente Almere per 1 jan. 84 starten met goede plannen, deskundige ambtenaren, stevige bestuurders en het benodigde geld. De Rijksmachine zou nog een aantal jaren geolied doorlopen, maar het eind was bepaald. Het instituut werd afgebouwd. De aanpak van Almere Terug naar de eerste plannenmakerij voor Almere Als hiervoor gezegd, de tijdgeest was in de zestiger jaren aan het veranderen. Het roer moest om. Dat ging in de politiek zo. Dat ging ook ambtelijk zo. Dat was in de aanpak van de plannen voor Almere te merken. In 1971 verscheen er in de landelijke bladen een opmerkelijke advertentie. Voor de planontwikkeling van Almere werden jonge vakmensen van allerlei snit uitgenodigd te solliciteren bij een door de Rijksdienst IJsselmeerpolders ingesteld Projectbureau Almere. Dat bureau werd geleid door een Amsterdamse ambtenaar, Frieling, die ervaring had opgedaan met de Amsterdamse stadsvernieuwing. Dat Almere een nauwe relatie met de Amsterdamse ontwikkeling zou gaan krijgen stond van meet af aan vast en de keuze voor Frieling , tevens directielid van de RIJP, was- ook gelet op ’s mans persoonlijke energie en capaciteiten- een gelukkige. Ik werkte in die jaren als jong ambtenaar bij de Dienst der Publieke Werken in Amsterdam, een dienst die nauw betrokken was bij de stadsvernieuwing , maar ook bij de stadsuitbreiding waaronder de Bijlmer. Ik herinner mij nog goed de consternatie die in het gebouw ontstond toen op het bureau van de directeur het rapport “Verkenningen omtrent de ontwikkeling van de nieuwe stad Almere in Flevoland “ terecht kwam. Het ging al zo
11
moeilijk met de bouw in Amsterdam, de mensen wilden eruit - Amsterdam bouwde geen laagbouw, eengezinswoningen met tuin-de preferente woonvorm- en men vreesde dat dit een de klap op de vuurpijl ging worden. (Ik herinner mij nadien een wandeling met deze directeur door Almere Haven. Hij vroeg een bewoonster- die in de zon in haar tuintje zat- waarom zij daar woonde. Zij: “omdat ik nu niet meer naar Bakkum hoef” ( met het Franse Kamp bij Naarden een geliefde wijkplaats voor Amsterdammers). Nog altijd goed leesbaar dit rapport en het was zonder twijfel het meest richtinggevende stedenbouwkundig document , het fundament, voor Almere. Het Projectbureau barstte uit zijn voegen van enthousiasme, creativiteit en daadkracht. Rapport na rapport verscheen, voorzien van veel onderzoek en allerlei ontwerpsuggesties. Voor de aardigheid nog maar eens kijken hoe de eerste kern Almere Haven werd aangepakt ( plaat Almere Haven) In 1975 kwam het hele projectbureau op instigatie van Frieling naar de Amsterdamse Kinkerbuurt, een stadsvernieuwingsproject van betekenis in die dagen. Ik hield een lezing over de aanpak en de problemen die wij ondervonden met de herhuisvesting van mensen die hun woning zoudn moeten verlaten. Voor Frieling was dit eens te meer een bewijs van de rechtstreekse betekenis die Almere voor Amsterdam zou moeten hebben. Niet veel later zond hij een jonge medewerker, het huidige hoofd van de afd. Welzijn van de provincie Flevoland, Scheek naar de Kinkerbuurt om uit te zoeken hoe dat herhuisvesten in de praktijk in zijn werk ging. Er werd een overleg geopend tussen het projectbureau Almere en de Projectgroep KInkerbuurt om afspraken te maken over directe woningtoewijzing van woningurgenten in Almere. Het plan viel overigens in duigen toen de verantwoordelijke wethouder ( jawel Lammers) er de lucht van kreeg. Het woord ‘overloop’ had in Amsterdam inmiddels de beruchte betekenis van het woord gekregen. Dit belette het Projectbureau overigens niet om een aantal Amsterdammers op eigen inschrijving uit te nodigen naar de eerste bouwplaats in Almere Haven te komen om daar kennis te maken met de nieuwe , nog zeer kale, omgeving, waar in 1976 met de woningbouw was begonnen. Er is een alleraardigste film van deze bijeenkomst gemaakt.
12
Nieuwe gemeente Almere In 1984 werd Almere gemeente, met Almmers als eerste burgemeester en een compleet ontwikkelingsapparaat overgenomen van de RIJP, onder de vigeur van het Bestuursaccoord. De planontwikkeling was voorspoedig verlopen. Almere Haven was op schema ontwikkeld, Almere Stad in ontwikkeling , evenals Almere Buiten. Toen ik in 1983 aantrad als hoofd Stadsontwikkeling van de nieuwe gemeente was de stedebouw dus al flink op gang
gebracht. Het bestuursaccoord trad in werking en door de overname van de medewerkers van het Projectbureaa u kon een vliegende start met de gemeentelijke taken plaats vinden. Er lag een werkbaar structuurplan. Door het bestuursaccoord had Lammers zijn doel van grotere invloed van de gemeente ook bereikt ( plaat brief Lammers met A , B en C gebied) . Echter, het maatschappelijk weer zat flink tegen. In Amsterdam had het gemeentebestuur de zogeheten Compacte Stad visie omarmd, en daarbij verklaard dat Almere niet nodig was voor de Amsterdamse bevolking. Men zou het zelf in eigen stad oplossen. Ook het Rijk trad terug. Het departement van VROM zag zich bevrijd worden van de lastige eigengereidheid en financiele zelfstandigheid van de Rijksdienst IJsselmeerpolders en verklaarde het groeikernenbeleid als afgerond. De aanleg van de hoofdverbindingen werd getraineerd. De verdere ontwikkeling van Almere moest maar worden ‘ afgebouwd’ – vond het ministerie van VROM- en de woningproductie verminderd van 3000 woningen per jaar naar ca. 1200. Duidelijk is dat deze onheilstijdingen
13
de jonge gemeente Almere versneld dwongen tot zelfstandigheid in een zich afkerende bestuurlijke omgeving. De werkelijkheid bleek gelukkig al snel sterker dan de tegenstrevende beleidskeuzes van Amsterdam en VROM. Almere zocht zijn eigen weg met hulp van de bouwende partijen in Almere ( corporaties en andere instellingen) en bewoners en bedrijven wisten de stad blijvend goed te vinden.De Rijksweg 6 kwam er en door voortdurend duwen van Lammers ( en ook Gruijters in Lelystad) kwam ook de Flevolijn er. De RIJP machine liep nog steeds en die van de gemeente kwam op stoom. Er werd een lange neus getrokken naar Amsterdam en het Rijk.
Nieuwe stad in een nieuw gebied Zoveel is wel duidelijk: het bouwen van Almere is een onderneming van de overheid geweest: eerst de rijksoverheid, vervolgens samen met de gemeente en daarna de gemeente zelf. Maar heeft daarmee ook het begrip stad of stedelijk leven inhoud gekregen? Hier nu komt de zwakte van alle nieuwe steden in de wereld om te hoek kijken. Om dit te begrijpen laat ik het volgende schema zien( plaat planvormingsschema) Een stad is een verzameling van artefacten ( bouwwerken) in wisselwerking met een verzameling ‘vitafacten’ ( mensen, fauna, flora). Tussen deze verzamelingen bestaat in een volwaardige stad een zeer veelvuldig en gedifferentieerd samenstel van contacten en acties. Dat kunnen wij stedenbouwkundigen, en andere kundigen, niet planmatig inbrengen. Het beste wat wij kunnen doen is daarvoor een aantal voorwaarden scheppen en vervolgens hopen op de hulp van twee kapitale bondgenoten: de mens en de tijd. De mens door zijn voortdurend willen ingrijpen in en veranderen van zijn omgeving, de tijd door het inslijpen en verweren van paden, routes, gewoonten, patronen, aanzien van gebouwen en groen etc. Een enkel voorbeeld ter verheldering. Neem het ziekenhuis, waarover in de planvorming veel te doen is geweest. De oorspronkelijk voorziene plaats was de stadsrand, goed voor de ruimte en de bereikbaarheid per auto. Na veel strijd is gekozen is voor het centrum. Zo’n gedachtenstrijd is prima, is voorwaarde voor het bereiken van kwaliteit. Op de locatie profiteert het centrum van het ziekenhuis ( pubiek) en het ziekenhuis van het centrum ( huisvesting, voorzieningen). Dat geeft wisselwerking. Zulke wisselwerkingen moeten in het stedenbouwkundig onderzoek worden opgespoord en in planvorming worden betrokken. Denk aan de vele koppelingen die bestaan tussen bijvoorbeeld school, kinderopvang, boodschappen doen, medische en sociale diensten. Of de veiligheid bevorderen door een goede situering van wijkposten, politie, onderhoud en toezicht. Hoe functioneert een parkje optimaal- welke elementen dragen bij aan een sociaal gebruik in samenhang met aanliggende woon- en centrumbuurten? Wat zie en beleef je ’s avonds in het stadscentrum en welke samenhang in uitrgaansmogelijkheden zijn daar? Is het prettig na een avondje film of theater op straat te lopen? Hoe zit het met de disco’s en
14
andere mogelijkheden voor onze jeugd? Is te veel stedelijke mobiliteit niet een direct gevolg van ontoereikende ruimtelijke situering en organisatie van de bestemmingen? Wat kunnen wij daaraan doen? De lijst is groter en neemt nog Dir. RIJP/ Landdrost meer toe naarmate wij meer onderzeken. Het gaat dus in humane stedenbouw om het zoeken van de Rijksdienst Openbaar IJsselmeer Lichaam meest nuttige en ook aangename wisselwerking polders Zuidelijke tussen mens en milieu. Het beeld is belangrijk, het IJsselmeerpolders individuele object, maar vooral ook de functionele ProjectAdviesraad bureau betekenis daarvan voor het geheel van de stad en de Almere Almere bijdrage aan de leefbaarheid, om dat begrip hier Stadsbeheer Stadsontwikkeling maar eens zo te gebruiken(plaat werkwijze planvorming) De betrokkenheid van de bevolking De nieuwe stad wordt voor de mensen gebouwd. Alles moet uit het niets worden opgebouwd. Zelf worden bedacht, los gepraat uit de omgeving, of zelfs losgebroken uit klassieke gewortelde structuren, nieuw ontwikkeld. Zoveel is zeker. Maar zij wordt ook door de mensen , de bewoners gebouwd, als men dat ‘bouwen’ in de bovenstaande zin breed opvat. Zij doen dat door het gebruik van de stad in het dagelijks leven, door voortdurende keuzes en aanpassingen in de gebouwde en ongebouwde omgeving. Rechtstreeks door investeringen, indirect door discussie en individuele en ook publieke besluitvorming. De eerste bewoners van de nieuwe stad zijn nieuwkomers in een nieuwe omgeving. Zij moeten de samenleving opbouwen. De tweede en volgende generatie staat dus op hun schouders en moeten daaraan een vervolg geven. De nieuwe stad vraagt dus veel energie en talenten van haar bewoners. Maar zij biedt ook kansen aan mensen die deze bijdrage willen leveren in een omgeving die een egalitair karakter heeft, geen elitair karakter. De structuren zijn nog niet uitgesponnen en verhard, er is nog grote toegankelijkheid van instellingen, verenigingen, diensten etc. En ruimte voor initiatieven. Tegelijkerijd zijn er ook tekorten in allerlei voorzieningen die op het ‘óude land’ in ruimere mate aanwezig zijn ( winkels, gezondheidszorg,onderwijs etc.) . Die gaten moeten gedicht worden en dat neemt tijd. Het samengaan van zoveel nieuwe vestigers vraagt aanpassen en tolerantie, maar geeft ook een egalitair gevoel. Wij kunnen er allemaal bijhoren en deelnemen. Een paar voorbeelden laten zien dat de bewoners - na de overheid in haar verschillende gedaanten- ook zelf de stad actief , en niet alleen maar consumptief, gaat bewerken. - Er kwamen natuurlijk de eerste particuliere bouwers van woningen en bedrijfspanden. - In Almere Haven ontwikkelde een groep bewoners onder leiding van architect Gerritsen een collectief woongebouw voor combinaties van individueel en gezamenlijk wonen. - Een initiatiefgroep onder leiding van bewoonster Titia Frieling kwam met het idee de Fantasie te ontwikkelen, later gevolgd door de Realiteit (plaat prijsvraag).
15
-
De eerste lijns gezondheidszorg werd een gemeenschappelijke opzet ( in loondienst) Bewoner en wethouder Wim Trieller haalde de Paviljoens uit Kassel naar Almere Bewoner en ambtenaar Klaas Nawijn stichtte de bioscoop In de sport ontstonden initiatieven voor verenigingen en manifestaties(o.a. de Triathlon) In de wijk Archipel stichtte de huisarts Linzel een grensverleggend gezondheidscentrum De politiek koos andere wegen voor de democratische besluitvorming ( Politieke Markt) Er wordt een nieuwe manier van stedenbouw geïntroduceerd o.i.v.. wethouder Duivesteijn: bewoners-zelfbouw Woningcorporatie IJmere beproeft corporatieve woonbuurt in Almere Hout
De gedachte ligt voor de hand dat de Nieuwe Stad meer dan elders uitdaagt en aanleiding geeft tot nieuwe ideeën en vormen. Het voedt de dadendrang van pioniers. Het is verleidelijk dat te denken en nog verleidelijker om het te hopen. Zoals ook de idealisten uit vroeger tijden dat deden. Ik liet u daar hiervoor enkele voorbeelden van zien. En, natuurlijk, in de beginfase van de stad is dat natuurlijk ook zo. Het nieuwe is letterlijk aantrekkelijk en geeft hoop en voeding aan initiatieven. Maar de Nieuwe Stad geeft nog geen Nieuwe Mens. En ook geen nieuwe structuren. De nieuwe stad moet het doen met bestaande structuren in haar omgeving en wordt bevolkt door mensen met bestaande opvattingen en problemen. En allengs wordt de nieuwe stad ook zelf weer oud. Maar zoals hiervoor al gezegd, de nieuwe stad biedt wel ruime kansen tot deelname aan het stedelijk leven. Of dat meer is dan in de oude stad, dat kan toch sterk in twijfel worden getrokken. Maar wij doen er goed aan dit oordeel over te laten aan de generatie na ons, die de kwaliteiten en tekorten van door ons gestichte stad ook feitelijk in de eigen levensloop heeft ondervonden. Een rijk veld van onderzoek ligt hier gereed voor wetenschappelijk onderzoek. Iets anders staat wel vast. Hoe verder de stad in haar ontwikkeling vordert hoe belangrijker de invloed van de bevolking wordt, omdat eenvoudigweg de stadsontwikkeling gespreid wordt over meer dragers. Immers, de toevoeging van nieuwe initiele planvorming wordt ten opzichte van het bestaande, het reeds aanwezige, steeds meer marginaal. En daarmee verandert ook de zware sturende rol van de overheid van ontwikkeling naar het scheppen van voorwaarden. Zo bezien is het streven van wethouder Duivesteijn naar een grote mate van eigen idee en verantwoordelijkheid voor de stedelijke ontwikkeling van en door bewoners ( en werkers) een uitermate logische en natuurlijke vorm van stedenbouw. Op dit vlak zijn ook tal van interessante modellen het beproeven waard. Zo was ik betrokken bij het idee van de woningcorporatie IJmere voor een woonwijk in Almere Hout, gericht op een grote mate van zelfbestuur en zelfbeheer, in een oude vorm in een nieuwe gedaante: de corporatieve woonwijk, waarin investeringen en rendementen op het niveau van de wijk bij elkaar worden gebracht om zo tot een collectief beheer te kunnen komen.
16
En tenslotte, D+H, helpt ook het toeval een handje… ( plaat Olympisch Dorp). Een voorbeeld. Het Olympisch Dorp 1992. Bedoeld als woonbuurt aan de Oostzijde van het Weerwater voor de Olympische sporters die in 1992 in Amsterdam zouden moeten sporten, nu een woonwijk van hoge kwaliteit met een fraai oeverpark voor de gehele bevolking. Gelukkig maar, dat niet alles , en misschien wel heel weinig, is te voorzien… Maar, dat ontslaat niet van de verplichting ons uiterste best te doen om de stad en haar functioneren te begrijpen en de bewoners en werkers optimale levensvoorwaarden in, en door de stad te bieden. En inderdaad, zij moeten ze ook zelf scheppen en benutten.
D+H En langzamerhand worden de eerste bouwwerken in de eerste wijken afgebroken, vervangen, verbeterd en de eerste generatie bewoners begint uit te treden... Dan rijst de vraag: wanneer is de nieuwe stad niet nieuw meer?