Curriculum praktijkonderwijs Invoeringsplan, d.d. 12 maart 2013
Eind november 2012 heeft een groep van vijf schoolleiders met het Platform Praktijkonderwijs gesproken over een ‘landelijk curriculum’ voor het praktijkonderwijs. Als het aan deze scholen ligt is het de bedoeling dat dit geheel aan streef- en beheersingsdoelen (zie bijlage) als richtpunt gaat gelden voor de inrichting van hun onderwijsprogramma. Daarmee ontstaat een vorm van vergelijkbaarheid, zodat de scholen hun opbrengsten met elkaar én met het eigen verleden kunnen vergelijken en daar lering uit kunnen trekken v.w.b. de onderwijsinhoudelijke kwaliteit. De bedoeling is dat deze werkwijze wordt uitgeprobeerd in een pilot. In 2013-2014 gaat deze pilotgroep van circa 20 scholen aan de slag om te kijken hoe één en ander uitwerkt in de praktijk. De bedoeling is om in het schooljaar daarop volgend over te gaan tot landelijke invoering (nb: de deelname van scholen is en blijft geheel vrijwillig!). In dit invoeringsplan gaan we in op de belangrijkste onderdelen van de invoering.
1. Doel van de pilot De pilot start op grond van de volgende doelen:
De eerste groep scholen start in 2013-2014 met de invoering van het landelijk curriculum, de daaraan verbonden examinering en met het verstrekken van het diploma / getuigschrift pro.
Dit kan leiden tot eventuele bijstellingen in dat landelijk curriculum, wijze van examinering en diplomering.
De scholen doen ervaring op met de invoering die van nut kunnen zijn voor collegascholen bij de landelijke invoering (2014-2015).
2. Het landelijk curriculum Het landelijk curriculum formuleert een aantal streef- en beheersingsdoelen waarvan we vinden dat school en leerling daar naar toe moeten werken. De streef- en beheersingsdoelen zijn voor de school een richtsnoer bij het invullen van het individueel ontwikkelingsplan door en met de leerling. De streef- en beheersingsdoelen gaan uit van:
Vier domeinen: wonen, werken, vrije tijd en burgerschap;
Algemene beroepsvaardigheden zoals opgenomen in het kwalificatiedossier arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (AKA).
De school richt het onderwijs zo in dat de leerling bij het verlaten van de school in staat is adequaat te functioneren in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat de domeinen wonen, werken (algemene beroepsvaardigheden), vrije tijd en burgerschap centraal staan. De school onderwijst de leerling in dát verband ook in taal en rekenen; de school streeft mét de leerling naar het bereiken van ‘basic literacy’ (streven naar 1F waarbij de individuele leerling de maat vormt). Het landelijk curriculum komt niet in de plaats van overige verplichtingen uit de wet- en regelgeving, bijv. ten aanzien van de urennorm en overige verplichte vakken (Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, informatiekunde en lichamelijke opvoeding). Het onderwijs in de verplichte vakken wordt door de school ook verbonden aan de streef- en beheersingsdoelen in het curriculum. Het landelijk curriculum is een richtsnoer van het ‘wat’ dat de scholen onderwijzen; de wijze waarop zij dat doen, het ‘hoe’, is aan de school zelf.
3. Doelgroep van het praktijkonderwijs Het landelijk curriculum gaat uit van dé doelgroep van het praktijkonderwijs: leerlingen die ook mét extra begeleiding niet in staat zijn een vmbo-diploma te behalen en die overigens niet zijn aangewezen op voortgezet speciaal onderwijs (de zgn. rugzak-leerlingen uitgezonderd). Kortom: de leerlingen waarvan aan de hand van de landelijke indicatiestelling is vastgesteld dat zij toelaatbaar zijn tot praktijkonderwijs. Het is mogelijk dat de school voor praktijkonderwijs in overleg met andere scholen in de regio en/of het samenwerkingsverband ook onderwijs verzorgt aan andere doelgroepen. Voor die doelgroepen is dit landelijk curriculum niet bedacht; daar zal de school op grond van een ander inhoudelijk referentiekader in het nodige maatwerk moeten voorzien.
2
4. Individueel ontwikkelingsplan en portfolio Als de leerling in het eerste jaar instroomt in het pro, stelt de school samen met de leerling het individueel ontwikkelingsplan (iop) op. Het iop bevat de afspraak tussen school en leerling over waar met en door de leerling naar toe wordt gewerkt. Het bevat anders gezegd een ontwikkelingsperspectief. De bedoeling is nu dat dit ontwikkelperspectief wordt gekoppeld aan de streef- en beheersingsdoelen van het landelijk curriculum. Met andere woorden: school en leerling spreken mede aan de hand van het curriculum af op welke leer- en ontwikkelingsdoelen wordt ingezet. De school registreert per leerling dit ontwikkelingsperspectief. De leerling houdt zijn / haar resultaten bij in het portfolio aan de hand van ‘bewijzen’. Het portfolio is als het ware de verzamelmap van de leerling waarin onder meer de voortgang op de leer- en ontwikkelingsdoelen wordt bijgehouden. Uiterlijk in het derde leerjaar wordt door school en leerling gezamenlijk de verwachting ten aanzien van de uitstroom geformuleerd. Dit heet ook wel het uitstroomperspectief, en wordt nu geformuleerd in termen van ‘richting’: arbeid, school of anders. De bedoeling is dat dat zo blijft, maar dat daar óók een verwachting ten aanzien van het uitstroomniveau aan wordt toegevoegd: getuigschrift, diploma en/of certificaten. De insteek is dat het opnemen van deze niveauverwachting een aanvullend richtpunt geeft voor de ontwikkeling van de leerling. De bedoeling is wederom dat het uitstroomperspectief wordt verbonden aan de streef- en beheersingsdoelen uit het curriculum; het wordt opgenomen in het iop en geregistreerd door de school. De leerling houdt zijn / haar resultaten bij in het portfolio aan de hand van ‘bewijzen’ (zie ook paragraaf 6 hierna).
5. Leerlingen perspectief bieden Het landelijk curriculum sluit geen leerlingen uit. Daar is het praktijkonderwijs immers niet van. Het praktijkonderwijs biedt al zijn leerlingen perspectief op volwaardige participatie in de samenleving. Het gaat dus niet aan om leerlingen ‘af te schatten’ op wat zij wel of niet kunnen. Het gaat er om om met de leerlingen op grond van een inhoudelijk referentiekader namelijk het landelijk curriculum te komen van een goede inschatting van hun wensen en mogelijkheden. Gericht op zelfstandig kunnen wonen en werken, op zinnige besteding van vrije tijd en op volwassen deelname aan de samenleving. Het landelijk curriculum is géén examenprogramma, geen normatieve lat waarlangs de leerlingen worden gelegd. Het is eerder een houvast voor het ontwikkelproces van de leerling. In feite betekent dit dat we ervan uitgaan dat álle leerlingen bij het verlaten van het praktijkonderwijs aan het landelijk curriculum hebben voldaan. Op hun niveau en op hun manier. 3
Er is één voorwaarde: dat is het aantonen van groei en ontwikkeling, het wíllen meedoen. Dat betekent bijvoorbeeld dat de leerling 80% of meer van de onderwijstijd in de bovenbouw aanwezig moet zijn geweest – inclusief stagetijd. Anders is het niet meer goed mogelijk voor de school om tot een afgewogen oordeel te komen over het wel niet hebben voldaan aan de streef- en beheersingsdoelen van het curriculum. Er is aan zo’n norm overigens ook een belangrijk pedagogisch aspect verbonden: het leert leerlingen te voldoen aan verwachtingen ook in de samenleving leven ten aanzien van onder meer aanwezig zijn op school, aanwezig zijn op stage. Omdat het praktijkonderwijs geen leerlingen uitsluit, en ervan uitgaat dat het curriculum in beginsel voor alle leerlingen haalbaar is, biedt de school de leerling wanneer nodig ook ‘herkansingen’ om het portfolio tijdig compleet te krijgen. Fouten maken mag; daar leert een leerling van. De herkansingen geven letterlijk en figuurlijk de leerling kans voor dat leerproces, en behoud van perspectief.
6. Bewijzen, certificaten, kwalificaties Het iop bevat de beoogde ontwikkelingslijn van de leerling, In het portfolio zien we de neerslag van de onderwijsprestaties van de leerling. Dat kan in de vorm van onder meer bewijzen, certificaten en eventueel ook kwalificaties. Deze drie begrippen zijn in 2012 door Berlet en Haandrikman voor het praktijkonderwijs als volgt omschreven1:
Bewijzen: de minst formele eenheid waarmee een leerling in het praktijkonderwijs aantoont wat er geleerd of ontwikkeld is; inhoud en beoordeling worden door de school bepaald. Een bewijs houdt in dat de leerling kan middels een document (digitaal of op papier) aantoont dat hij/zij een bepaalde omschreven prestatie geleverd heeft binnen de gebieden werken, wonen, vrije tijd, burgerschap. De prestatie van de leerling wordt beoordeeld op basis van omschreven eisen (beoordelingspunten), die van tevoren besproken zijn met de leerling.
Certificaten: een 'extern' bewijs dat de leerling een aantal vaardigheden en competenties heeft verworven, oftewel als de leerling voldoet aan (h)erkenbare vereisten die door een externe instantie zijn vastgesteld. Een externe instantie kan zijn een branche-organisatie of kenniscentrum. Voorbeelden: lascertificaat, schoonmaak, vorkheftruckchauffeur. Het certificaat heeft waarde op de arbeidsmarkt en/of voor het vervolgonderwijs.
1
Berlet & Haandrikman (2010), Bewijzen, certificeren en kwalificeren in het praktijkonderwijs. Enschede: SLO.
4
Kwalificaties: een kwalificatie is een formeel resultaat van een beoordelings- en validatieproces, dat wordt verworven wanneer een bevoegde instantie bepaalt dat de leerprestaties die een individu heeft bereikt, aan bepaalde eisen beantwoorden. Voorbeelden: de kwalificatie voor arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (aka) en/of een andere niveau 1 opleiding mbo. De kwalificatie heeft formele waarde in het onderwijsbestel en op de arbeidsmarkt. Een bevoegde instantie is bijvoorbeeld een roc of een aoc. Scholen voor praktijkonderwijs zijn op grond van de wet bevoegd tot het afgeven van een schooldiploma praktijkonderwijs.
7. Het diploma en getuigschrift Als de leerling voldoet aan de streefdoelen van het curriculum, zoals dat blijkt uit bewijzen in het portfolio, dan komt hij of zij in aanmerking voor het diploma praktijkonderwijs. Dit is zoals hiervoor aangestipt een schooldiploma, dat de school uitreikt. Er gaat een moment van ‘examinering’ aan vooraf in de vorm van een eindgesprek met de leerling; dit gesprek wordt gevoerd door iemand van een ándere school voor praktijkonderwijs. Dit zorgt voor borging van het kwaliteitsniveau. Als leerling het diploma niet haalt, dan verstrekt de school een getuigschrift. Er is in het praktijkonderwijs natuurlijk méér mogelijk dat het halen van het schooldiploma of getuigschrift . Als de leerling dat kan, kan hij of zij ook aanvullende certificaten of zelfs kwalificaties behalen. De certificaten worden afgegeven door een branche en/of kenniscentrum; de kwalificaties worden afgegeven door bijvoorbeeld een roc of aoc. De school vermeldt de behaalde certificaten / kwalificaties op de achterkant van het diploma / getuigschrift. Het behalen van het schooldiploma of getuigschrift is anders gezegd niet het maximaal haalbare voor leerlingen praktijkonderwijs. Voor leerlingen is vaak een certificaat ook haalbaar en voor sommigen is ook het behalen van een mbo-kwalificatie mogelijk. Praktijkonderwijs blijft ook in dat opzicht maatwerk.
Als het gaat om het verstrekken van het schooldiploma is het denkbaar dat de scholen elkaar scherp gaan houden. Anders gezegd: dat ze de kwaliteit van beoordeling bij elkaar gaan borgen. In het tekstkader is een mogelijke werkwijze opgenomen. Hierover zal met de scholen die in de pilot instappen nog over worden doorgesproken.
5
Voorbeeld van een mogelijke werkwijze rond diplomering
De leerling vult gedurende de bovenbouw het portfolio met bewijzen van geleverde prestaties en/of behaalde certificaten. In het vijfde leerjaar zijn er drie momenten waarop de leerling aantoont hoe ver hij of zij met het leer- en ontwikkelproces is gevorderd. De leerling toont dit aan bij een beoordelingscommissie; deze commissie raadpleegt daarbij de relevante docent(en); als deze commissie vindt dat aan bepaalde onderdelen is voldaan, dan krijgt de leerling van dat oordeel ook een bewijs, dat weer in zijn portfolio terecht komt. Uiteindelijk is het portfolio ‘vol’ en bepaalt de beoordelingscommissie bij het derde moment in het vijfde leerjaar of de leerling naar het eindgesprek kan. De leerling heeft het eindgesprek met een docent van een ándere school voor praktijkonderwijs; deze ‘assessor’ heeft hiervoor een speciale training gevolgd. Als het gesprek goed gaat, krijgt de leerling van de assessor zijn goedkeuring. Op grond van de goedkeuring van de assessor verstrekt de school de leerling het diploma / getuigschrift.
Om de eindgesprekken te voeren, kunnen de deelnemende scholen hun docenten uitwisselen. Dit kan in beginsel met gesloten beurzen omdat scholen van vergelijkbare omvang in jaar x aan elkaar worden verbonden. Elk jaar wisselt de school wel van ‘assessor-partner’, dit om te zorgen dat de beoordeling van buiten ‘vers’ blijft.
8. Opbrengsten Aan de hand van het landelijk curriculum kunnen scholen hun gerealiseerde opbrengsten beter vergelijken. Om te beginnen met zichzelf: het ene cohort leerlingen kan qua resultaten worden vergeleken met de resultaten van voorgaande cohorten. Dit levert een goede basis op voor streven naar kwaliteitsverbetering: als je een onderwijsinnovatie doorvoert, kun je na verloop van tijd ook zien wat daarvan de opbrengst is. De scholen kunnen hun opbrengsten door deze stappen ook gaan vergelijken met elkaar. Boekt een school in dezelfde omstandigheden en met een vergelijkbare groep leerlingen, ook dezelfde soort resultaten? Bij eventuele verschillen kan dit een goede basis zijn voor gesprek en uitwisseling: wat werkt wel, wat werkt minder. Scholen kunnen hiervan leren. Een bijkomend voordeel is verder dat de scholen zich duidelijker kunnen verantwoorden naar bijvoorbeeld de Inspectie. Opbrengsten worden zo immers transparanter. De Inspectie kijkt daarom mee bij het invoeringstraject. Wellicht dat de Inspectie mede op basis van de opgedane ervaringen op termijn de volgende opbrengstcriteria gaat hanteren:
6
de mate waarin de gerealiseerde uitstroom qua richting correspondeert met de verwachting (1.1a)
de mate waarin de gerealiseerde uitstroom qua niveau overeenkomt met dan wel beter is dan de verwachting (1.1b)
de school toont het niveau van de gerealiseerde uitstroom aan, aan de hand van bewezen leerlingprestaties (1.1c) .
9. Gefaseerde invoering We willen toe naar een gefaseerde invoering. De bedoeling is om in het voorjaar van 2013 te starten met een groep van circa 20 scholen. De pilotgroep treft in het voorjaar van 2013 de nodige voorbereidingen om bij de start van het nieuwe schooljaar 2013-2014 te beginnen met de invoering. De eerste groep scholen zou dan kunnen beginnen met:
Het formuleren van het ontwikkelperspectief a.d.h.v. het curriculum voor de leerlingen die in dat schooljaar instromen in het eerste leerjaar (2013-2014).
Het ‘proefdraaien’ met de diplomering van leerlingen in het vijfde leerjaar; dit betekent dat de school drie beslismomenten prikt op welke momenten de leerlingen hun portfolio laten zien bij de beoordelingscommissie en het meedoen aan een eerste ‘assessorronde’ met eindgesprekken in het voorjaar van 2014; de scholen worden daarvoor aan elkaar gekoppeld; de assessors volgen een training.
In het schooljaar 2014-2015 gaat deze groep verder met de invoering van de nieuwe werkwijze in het tweede respectievelijk vierde leerjaar; uiterlijk in 2015-2016 wordt ook het derde leerjaar in de nieuwe werkwijze op genomen. Begin 2014-2015 wordt op basis van de ervaringen van de eerste groep, volgens eenzelfde systematiek begonnen met landelijke invoering bij alle scholen voor praktijkonderwijs.
7
Schematisch: Schooljaar
Pilot
2013-2014
Lj 1 en lj 5
2014-2015
Lj 2 en 4
Lj 1 en 5
2015-2016
Lj 3
Lj 2 en 4
2016-2017
Landelijk
Lj 3
Ook andere modellen van gefaseerde invoering zijn denkbaar. Bijvoorbeeld: in 2013-2014 alleen starten met instroom in het eerste schooljaar, in 2014-2015 doorpakken met leerjaar 4 en 5, Hierop wordt door de scholen die deelnemen aan de pilot een beslissing genomen. Invoering van het curriculum is geen sinecure, er komt flink wat bij kijken. Het vergt bijvoorbeeld intensieve communicatie met ouders en leerlingen over wat er gaat gebeuren en langs welke weg dat plaatsvindt. Het is verder niet uitgesloten dat er door het curriculum veel in en rond de school op de schop gaat, of althans opnieuw moet worden doordacht. Dat vergt veel interne gespreksvoering, in en met het team, en het geven van richting aan dat proces door de schoolleiding. Het is dus niet ‘zomaar’ iets. Het voordeel ervan is wel dat uit het proces veel geleerd kan worden door en met het team over de kwaliteit van het praktijkonderwijs en de gerealiseerde resultaten. Dat is eigenlijk het belangrijkste: leren van en met elkaar. Wellicht dat dan gaande de rit blijkt dat één of meerdere scholen meer invoeringstijd nodig hebben. Dat kan, daar is alle ruimte voor. Want je leert waarschijnlijk meer van beginnen en wat aanmodderen dan van een jaar of jaren uitstel.
8
10. Van binnen naar buiten Het voorstel is om in en met de eerste scholengroep zoveel mogelijk ‘van binnen naar buiten’ te werken. Dus eerst beginnen bij het hier en nu, met de huidige werkwijzen en randvoorwaarden. En daarna te kijken naar waar we heen willen en wat dat vervolgens vergt aan (stapsgewijze) verandering in de school. Dit wordt vastgelegd in een (beknopt) invoeringsplan. De bedoeling is dit proces te stutten aan de hand van een aantal bijeenkomsten van de eerste scholengroep: Sessie 1 (april 2013):
inventarisatie van huidige werkwijze m.b.t. IOP (bij instroom en in 2e/3e leerjaar) en diplomering in de scholen
Sessie 2 (juni 2013):
wat vergt de invoering qua aanpassing werkwijzen mbt IOP en diplomering; randvoorwaarden; invoeringsplan van de school; ‘kijken in de keuken’ bij de collegaschool
Sessie 3 (september 2013):
bespreking stand van zaken invoeringsplan van de school; hoe werkt het, waar loop je tegen aan, wat zijn oplossingsmogelijkheden
Sessie 4 (oktober / november 2013):
idem, plus bespreking opzet ‘borging examinering’: werkwijze en ‘poule’-systeem
Sessie 5 (december 2013):
terugkoppeling uitkomsten eerste meting instroomcohort (ontwikkelingsperspectief) plus cohort 3e leerjaar (uitstroomperspectief)
Sessie 6 (januari / februari 2014):
tussen-evaluatie: welke bijstellingen zijn wenselijk in landelijk curriculum & borging diplomering, applicatie
Sessie 7 (maart/april 2014):
voorbereiding ronde diplomering 2014; bespreking stand van zaken invoeringsplan
Sessie 8 (juni / juli 2014):
terugblik op ronde diplomering; vaststellen landelijk curriculum / borging dilpomering voor tweede jaar 2014-2015; 9
11. Parallelle zaken Parallel aan de bijeenkomsten van de eerste scholengroep zullen moeten worden geregeld / uitgevoerd:
De ontwikkeling van een vragenlijst / applicatie waarmee de ontwikkelings- en uitstroomperspectieven van de leerlingen op eenvoudige wijze gemonitord kunnen worden.
Een inventarisatie van relevante (branche-)certificaten waarmee eventueel een link gelegd kan worden.
Overleg / afstemming met de Inspectie over onder meer: a) scholen die deelnemen aan eerste groep en b) eventuele aanpassing opbrengstindicatoren op termijn.
12. Kosten van het traject Het Platform Praktijkonderwijs neemt de kosten voor rekening van:
de bijeenkomsten van de eerste scholengroep (zaalhuur, catering, organisatie);
de reiskosten van deelnemers aan de bijeenkomsten van de eerste scholengroep;
de inhoudelijke begeleiding van de scholen d.m.v. deze bijeenkomsten en tussentijds contact;
de ontwikkeling van de vragenlijst / applicatie, inventarisatie (branche)certificaten, overleg met de Inspectie
De scholen dragen de kosten van de invoering van het curriculum in de eigen school en de cursus voor de assessoren. De inzet van de assessoren gebeurt zoveel mogelijk met gesloten beurzen. Daarvoor zal het Platform een voorstel maken voor de matching van de scholen aan elkaar (o.a. op basis van omvang).
10
Bijlage Programmeringskader Praktijkonderwijs: Voorstel “Streefdoelen per domein” Nb: nog niet vastgesteld, in ontwikkeling;
Het Programmeringskader Praktijkonderwijs is opgebouwd rond de domeinen: wonen, werken, vrije tijd en burgerschap. Voor elk domein zijn streefdoelen en beheersingsdoelen geformuleerd. 1. In de streefdoelen is de kern van het programma praktijkonderwijs beknopt en op hoofdlijnen omschreven. 2. De streefdoelen zijn vervolgens geoperationaliseerd in beheersingsdoelen. De beheersingsdoelen geven aan wat de leerling concreet moet kennen en kunnen om een bepaald streefdoel te ‘halen’.
Het programmeringskader met streefdoelen & beheersingsdoelen kan ingezet worden als instrument voor:
planning van onderwijs: als kader van waaruit leerlingen doelen kiezen in hun IOP;
evaluatie: bij het ontwikkelen van praktijktoetsen voor bepaalde (combinaties van) beheersingsdoelen. Daarmee kan worden geëvalueerd welke (combinatie van) doelen een leerling wel/niet beheerst. Met deze informatie kan het IOP bijgesteld of verfijnd worden.
verantwoording: opbrengsten van de leerling in beeld brengen m.b.v. bewijzen die de leerling halen op weg naar het diploma praktijkonderwijs.
11
1.
Streefdoelen per domein
Domein Wonen Ik leer zo zelfstandig mogelijk te wonen. Streefdoelen: Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen (voor ‘wonen’) in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. Ik kan zorgen voor mijn persoonlijke hygiëne en gezondheid. Ik kan zorgen voor mijn kleding en uiterlijke presentatie. Ik ben in staat om mijn woon- en leefruimte te verzorgen. Ik kan zorgen voor gezonde voeding. Ik kan kleine reparaties in en om het huis op een veilige manier uitvoeren. Ik kan huisdieren en planten te verzorgen. Ik kan mijn eigen geldzaken en administratie beheren. Ik kan zelfstandig reizen.
12
Domein Werken Ik ontwikkel algemene competenties om goed te functioneren op de stage-/werkplek. Streefdoelen, vanuit de AKA competenties Ik kan samenwerken en overleggen. Ik kan instructies en procedures opvolgen. Ik kan materialen en middelen op de juiste manier inzetten. Ik kan plannen en organiseren. Ik kan kwaliteit leveren. Ik kan omgaan met verandering en aanpassen. Ik kan met druk en tegenslag omgaan. Ik kan aandacht en begrip tonen. Ik kan me op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen (voor ‘werken’) in mijn IOP opnemen en er naartoe werken.
NB: Specifieke beroepstaken en beroeps specifieke competenties (‘vakdeskundigheid toepassen’) worden met de leerling samen geformuleerd, als de leerling een keuze heeft gemaakt voor een uitstroomroute. Dit kán de vorm krijgen van een brancheopleiding / certificaatroute
13
Domein Vrije tijd Ik leer hoe ik zinvol mijn vrije tijd kan besteden.
Streefdoelen: Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen (voor ‘vrije tijd’) in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. Ik kan activiteiten (helpen) organiseren voor vrijetijdsbesteding met anderen. Ik ontwikkel vaardigheden voor vrijetijdsbesteding op het gebied van sport en van creatieve expressie. Ik kan keuzes maken voor vrije tijdsbesteding die bij mij past en kan praktische zaken daarvoor regelen. Ik kan veilig omgaan met internet en sociale media.
Domein Burgerschap Ik leer om actief mee te doen in mijn leefomgeving en in de samenleving.
Streefdoelen: Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen voor ‘burgerschap’ in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. Ik kan meedoen aan overleg, discussies en inspraak. Ik ben in staat om mijn rechten en plichten als burger in Nederland uit te (gaan) oefenen. Ik ken mijn rechten en plichten als werknemer. Ik ben in staat om passende keuzes te maken voor werk en/of opleiding. Ik kan werk zoeken en solliciteren, en weet welke ondersteuning ik daarbij kan krijgen. Ik ben in staat om als consument / koper keuzes te maken. Ik kan contact met andere mensen maken en onderhouden. Ik kan goed omgaan met mijn eigen gevoelens en wensen. Ik weet wat een gezonde leefstijl inhoudt. 14
2.
Streefdoelen uitgewerkt in beheersingsdoelen
Domein Wonen Ik leer zo zelfstandig mogelijk te wonen
Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen in mijn IOP opnemen en daarnaartoe werken. -
Ik kan vertellen aan welke doelen voor ‘zelfstandig leren wonen’ ik wil werken.
-
Ik kan – samen met mijn coach – een plan maken hoe ik aan de doelen ga werken.
-
Ik kan het plan uitvoeren.
-
Ik reflecteer op wat ik doe, kan en wil.
-
Ik kan evalueren en mijn plan bijstellen.
Ik kan zorgen voor mijn persoonlijke hygiëne en gezondheid. -
Ik kan op passende wijze mijn uiterlijk verzorgen: dus lichaam, gezicht, gebit, haren, handen en voeten.
-
Ik ken hoofdzaken van (de bouw en functie van) het menselijk lichaam en van de lichamelijke ontwikkeling.
-
Ik kan verstandig en respectvol omgaan met seksuele relaties en met verschillende opvattingen over seksualiteit en seksuele geaardheid.
-
Ik kan EHBO- vaardigheden en -kennis toepassen.
-
Ik weet hoe ik gebruik kan maken van gezondheidszorg, zoals huisarts, tandarts, apotheek, eerste hulp.
-
Ik weet wat een ziektekostenverzekering is en hoe ik die kan regelen.
Ik kan zorgen voor mijn kleding en uiterlijke presentatie. -
Ik kan kleding en uiterlijke presentatie kiezen die passen bij de gelegenheid en het werk dat ik doe.
-
Ik kan kleding en schoenen reinigen, verzorgen en zo nodig (laten) repareren.
Ik kan zorgen voor een gezonde voeding. -
Ik kan gezonde voeding samenstellen met behulp van de schijf van vijf.
-
Ik kan boodschappen doen.
-
Ik kan gezonde maaltijden bereiden, op een hygiënische en veilige manier. 15
-
Ik kan voedselbederf herkennen en voorkomen.
-
Ik kan de tafel dekken en afruimen.
-
Ik kan afwassen en de keuken opruimen.
-
Ik kan de keuken en keukenapparatuur schoonmaken.
-
Ik kan een menulijst of menukaart lezen en gerechten kiezen.
-
Ik kan een bestelling doen in een restaurant.
Ik ben in staat om mijn woon- en leefruimte te verzorgen. -
Ik kan woon- en leefruimtes opruimen en netjes houden.
-
Ik kan woonruimtes en sanitair schoonmaken, op een hygiënische, veilige en milieubewuste manier.
-
Ik kan huishoudtextiel - zoals bijvoorbeeld lakens en handdoeken - wassen en verzorgen.
-
Ik weet op welke wijze ik afval moet scheiden in mijn woonplaats.
-
Ik kan een plan maken voor stoffering, versiering of inrichting van een kamer.
Ik kan kleine reparaties in en om het huis op een veilige manier uitvoeren. -
Ik kan schilderwerk in huis doen, zoals muren en kozijnen schilderen.
-
Ik kan een lamp vervangen en stekkers en fittingen monteren.
-
Ik kan eenvoudig loodgietwerk uitvoeren, zoals bijvoorbeeld een afvoer ontstoppen en radiatoren ontluchten.
-
Ik kan eenvoudig montagewerk doen, zoals bijvoorbeeld iets ophangen aan de muur of een bouwpakket in elkaar zetten.
-
Ik kan mijn fiets/ bromfiets onderhouden.
Ik kan huisdieren en planten te verzorgen. -
Ik kan bloemen en planten in huis, op het balkon of in te tuin verzorgen.
-
Ik weet hoe ik een / mijn huisdier moet voeden en verzorgen.
-
Ik kan de kosten voor verzorging en voeding van een huisdier berekenen.
-
Ik herken en benoem planten en dieren die in mijn omgeving voorkomen.
-
Ik kan iets vertellen over de leefgewoonten en levensbehoeften van dieren in mijn omgeving.
Ik kan mijn eigen geldzaken en administratie beheren. -
Ik kan afrekenen met verschillende betaalmiddelen, zoals contant geld, pinpas en ovchipkaart. 16
-
Ik kan uitleggen hoe internet bankieren werkt.
-
Ik kan een overzicht maken van mijn inkomsten en uitgaven, bijvoorbeeld met een kasboekje.
-
Ik kan budgetteren.
-
Ik kan uitleggen hoe ik een passende keuze kan maken voor de aanschaf en de gebruikskosten van een mobiel.
-
Ik weet hoe ik mijn eigen identiteitspapieren kan aanvragen en beheren.
-
Ik weet welke verzekeringen ik (straks) nodig heb en hoe die geregeld kunnen worden.
-
Ik kan belangrijke documenten geordend bewaren en beheren, zoals bijvoorbeeld portfolio, certificaten, stage-/arbeidscontract, salarisafrekeningen, verzekeringspolissen, garantiebewijzen.
-
Ik weet waarom, wanneer en hoe ik een belastingaangifte moet doen.
-
Ik weet hoe en bij wie ik ondersteuning kan vragen voor het beheren van mijn geldzaken en administratie.
Ik kan zelfstandig reizen -
Ik ken de belangrijkste verkeersregels voor voetgangers, fietsers en brommers/scooters en pas deze ook toe.
-
Ik kan aan iemand de weg vragen en ik kan iemand de weg wijzen.
-
Ik kan me oriënteren met verschillende middelen, zoals met plattegrond, (digitale) kaart en navigatiesysteem.
-
Ik kan een reis met openbaar vervoer (in de eigen regio) plannen en uitvoeren.
-
Ik kan een uitstapje of vakantiereis (buiten de eigen regio) plannen en voorbereiden
17
Domein Werken Ik ontwikkel algemene competenties om goed te functioneren op de stage-/werkplek.
Ik kan samenwerken en overleggen. Ik kan: -
tijdig hulp of raad vragen als er problemen zijn (anderen raadplegen);
-
overleggen over de uitvoering van een gemeenschappelijke taak (anderen raadplegen);
-
duidelijk zeggen wat ik ergens van vind, mijn bedoelingen duidelijk maken (openhartig en oprecht communiceren);
-
mij collegiaal opstellen, een goede werkrelatie opbouwen in het team, het groepsbelang vooropstellen (aanpassen aan de groep);
-
bijdragen aan een goede (team-)sfeer (bevorderen van de teamgeest);
-
positief reageren op ideeën van anderen, complimenten geven aan collega’s (bijdrage van anderen waarderen).
Ik kan instructies en procedures opvolgen. Ik kan: -
mondelinge en schriftelijke instructies begrijpen, accepteren en opvolgen;
-
werken volgens voorschriften, protocollen en bedrijfsregels;
-
discipline tonen: op tijd komen, mij aan de planning houden, ongeplande veranderingen melden
-
werken volgens de veiligheidsvoorschriften.
Ik kan materialen en middelen op de juiste manier inzetten. Ik kan: -
geschikte materialen en middelen kiezen;
-
materialen en middelen doeltreffend gebruiken (waarvoor ze bedoeld zijn);
-
materialen en middelen doelmatig gebruiken (niet onnodig verspillen);
-
goed zorgen voor de beschikbare materialen en middelen: goed onderhouden, netjes opruimen.
18
Ik kan plannen en organiseren. Ik kan: -
duidelijke en concrete doelen stellen;
-
activiteiten plannen en daarbij prioriteiten stellen;
-
tijd indelen en de tijd in de gaten houden;
-
voortgang bewaken, controleren of zaken volgens plan verlopen.
Ik kan kwaliteit leveren. Ik kan: -
werken in het tempo dat nodig is om de afgesproken productie te halen (productieniveau halen);
-
werken op een manier dat ik aan de afgesproken kwaliteitseisen kan voldoen (kwaliteitsniveau halen);
-
het werk op een ordelijke manier aanpakken (systematisch werken).
Ik kan omgaan met verandering en kan mij aanpassen. Ik kan: -
mij aanpassen aan veranderde omstandigheden;
-
nieuwe ideeën accepteren en ervoor open staan;
-
goed blijven functioneren bij onduidelijkheid en onzekerheid;
-
goed omgaan met verschillen tussen mensen.
Ik kan met druk en tegenslag omgaan. Ik kan: -
blijven presteren onder druk (in een stressvolle omgeving);
-
gevoelens onder controle houden in moeilijke situaties, bij weerstand of tegenslag;
-
constructief omgaan met kritiek;
-
mijn eigen grenzen stellen, daarover praten en aangeven als de grenzen op onredelijke wijze overschreden worden.
19
Ik kan aandacht en begrip tonen. Ik kan: -
belangstelling en begrip tonen voor de ideeën, standpunten of problemen van anderen;
-
aandachtig luisteren en doorvragen als anderen iets naar voren brengen;
-
me inleven in gevoelens van anderen;
-
anderen steunen wanneer ze het moeilijk hebben;
-
anderen in hun waarde laten, respectvol behandelen;
-
mijn gevoelens, meningen en gedachten tonen en bespreken;
-
mezelf met mijn sterktes en zwaktes laten zien.
Ik kan me op de behoeften en verwachtingen van ‘de klant’ richten. Ik kan: -
behoeften en verwachtingen van ‘klanten’ (gasten, cliënten) achterhalen;
-
aansluiten bij de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’;
-
nagaan of ‘klanten’ tevreden zijn, klachten serieus nemen en actie ondernemen.
Ik kan ethisch en integer handelen. Ik kan -
ethisch handelen (Ik neem de geldende normen en waarden in acht).
-
integer handelen (Ik ben eerlijk en betrouwbaar; ik respecteer vertrouwelijkheid);
-
verschillen tussen mensen accepteren en respecteren (zoals etnische en culturele verschillen, seksuele geaardheid, opleidingsniveau, religie).
-
omgevingsverantwoord handelen: ik houd bijvoorbeeld rekening met het milieu.
Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. -
Ik kan vertellen welke algemene en vakspecifieke beroepscompetenties ik in mijn IOP op wil nemen.
-
Ik kan – samen met mijn coach – een plan maken hoe ik daaraan ga werken.
-
Ik kan het plan uitvoeren.
-
Ik reflecteer op wat ik doe, kan en wil.
-
Ik kan evalueren en mijn plan bijstellen.
20
Domein Vrije tijd Ik leer hoe ik zinvol mijn vrije tijd kan besteden.
Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. -
Ik kan vertellen welke doelen voor vrije tijd ik in mijn IOP op wil nemen.
-
Ik kan – samen met mijn coach – een plan maken hoe ik aan de doelen ga werken.
-
Ik kan het plan uitvoeren.
-
Ik reflecteer op wat ik doe, kan en wil.
-
Ik kan evalueren en mijn plan bijstellen.
Ik kan activiteiten (helpen) organiseren voor vrijetijdsbesteding met anderen. -
Ik kan een feestje (helpen) organiseren en voorbereiden.
-
Ik kan activiteiten bedenken en (helpen) organiseren, zoals bioscoop bezoek, evenement, uitstapje.
-
Ik ben in staat om mee te doen aan acties, zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, goede doelen acties, buurtacties.
Ik ontwikkel vaardigheden voor vrijetijdsbesteding. -
Ik ontwikkel op school vaardigheden op het gebied van sport, mede gericht op vrijetijdsbesteding.
-
Ik ontwikkel op school vaardigheden op het gebied van creatieve expressie (beeldend, audiovisueel, muziek, dans en/of drama), mede gericht op vrijetijdsbesteding.
-
Ik weet hoe ik gebruik kan maken van een (openbare) bibliotheek, om boeken, dvd’s of spelletjes te lenen.
Ik kan keuzes maken voor vrije tijdsbesteding die bij mij past en kan praktische zaken daarvoor regelen. -
Ik ken en benoem mijn eigen talenten, interesses en mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding.
-
Ik kan informatie zoeken over mogelijkheden voor vrije tijdsbesteding bij mij in de buurt, zoals bijvoorbeeld sport- en hobbyclubs, muziek- of dansles.
-
Ik maak kennis met clubs of instellingen voor vrijetijdsbesteding.
-
Ik kan een passende keuze maken voor een club of vereniging en kan het lidmaatschap en andere praktische zaken regelen.
-
Ik weet hoe en bij wie ik hulp kan vragen voor het regelen van deze zaken. 21
Ik kan veilig omgaan met internet en sociale media. -
Ik weet hoe ik in mijn vrije tijd gebruik kan maken van ICT, zoals bijvoorbeeld muziek luisteren, filmpje downloaden of e-mailen.
-
Ik kan informatie zoeken met een zoekmachine en kan daarbij de juiste zoekwoorden gebruiken.
-
Ik weet hoe ik op een veilige manier online spelletjes kan spelen en ken de risico’s van online spelen.
-
Ik kan voorbeelden noemen van sociale media en weet hoe ik ze kan gebruiken.
-
Ik ken de risico’s bij sociale media en weet hoe ik daarmee om kan gaan.
-
Ik kan een (persoonlijk) account aanmaken, deze goed beveiligen en veilig beheren
22
Domein Burgerschap Ik leer om actief mee te doen in mijn leefomgeving en in de samenleving.
Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. -
Ik kan vertellen welke doelen voor burgerschap ik in mijn IOP op wil nemen.
-
Ik kan – samen met mijn coach – een plan maken hoe ik aan de doelen ga werken.
-
Ik kan het plan uitvoeren.
-
Ik reflecteer op wat ik doe, kan en wil.
-
Ik kan evalueren en mijn plan bijstellen.
Ik kan bijdragen aan discussies, overleg en inspraak. -
Ik kan bijdragen aan discussies in de klas over actuele onderwerpen.
-
Ik kan bijdragen aan werkoverleg, bijvoorbeeld op interne of externe stage.
-
Ik kan bijdragen aan beslissingen die in de leerlingenraad worden genomen.
-
Ik kan een stukje of verslag schrijven over zaken die op school of op stage spelen.
Ik ben in staat om met inzicht te (gaan) stemmen bij verkiezingen. -
Ik weet dat Nederland een parlementaire democratie is en kan aangeven wat dat betekent.
-
Ik kan (globaal) benoemen wat het parlement doet en wat de regering doet.
-
Ik weet dat er bij verkiezingen in Nederland gestemd wordt op partijen en kan een aantal partijen opnoemen.
-
Ik kan vertellen op welke partij ik zou willen stemmen en waarom.
Ik ken de belangrijkste rechten en plichten van burgers in Nederland. -
Ik kan belangrijke grondrechten benoemen en vertellen waarover die gaan; bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
-
Ik kan plichten van burgers noemen en vertellen waarover die gaan; bijvoorbeeld de leerplicht, belastingplicht, identificatieplicht en de plicht om regels (zoals verkeersregels) en wetten na te leven.
-
Ik kan omgaan met afspraken en regels in onze maatschappij.
-
Ik kan (globaal / met voorbeelden) aangeven hoe het recht werkt in Nederland.
23
Ik ken de belangrijkste rechten en plichten van een werknemer. -
Ik weet wat een cao is en wat dat (later) betekent voor mijn arbeidsvoorwaarden.
-
Ik weet wat vakbonden zijn en wat ze doen voor werknemers.
-
Ik kan belangrijke documenten rondom werk en inkomen (stage -/ arbeidsovereenkomst, salarisspecificatie, uitkeringsbericht) lezen en begrijpen.
-
Ik ken mijn plichten als werknemer en kom ze na.
-
Ik weet bij welke instantie ik me kan melden als ik geen werk (meer) heb.
-
Ik weet op welke uitkering(en) ik eventueel recht heb en waarom.
-
Ik weet hoe en bij wie ik ondersteuning kan krijgen bij werk en/of uitkering.
Ik ben in staat om passende keuzes te maken voor werk en/of opleiding. -
Ik verzamel informatie over stage -, werk- en/of opleidingsmogelijkheden in mijn regio.
-
Ik maak kennis met bedrijven en/of opleidingen in mijn regio.
-
Ik ken en benoem mijn eigen talenten, interesses en mogelijkheden voor werk en/of opleiding.
-
Ik benoem soort(en) werk en/of opleiding dat past bij mijn talenten en interesses.
-
Ik ben in staat om te kiezen voor werk dat bij mij past.
Ik kan werk zoeken en solliciteren, en ik weet welke ondersteuning ik daarbij kan krijgen. -
Ik kan passende vacatures zoeken.
-
Ik kan solliciteren.
-
Ik kan me presenteren bij een werkgever, bijvoorbeeld met mijn portfolio.
-
Ik kan, zo nodig onder begeleiding, met een werkgever praten over mijn arbeidsvoorwaarden. Ik kan contacten op school of privé benutten om werk te krijgen of te behouden.
-
Ik weet bij wie ik na schoolverlaten hulp kan vragen bij het krijgen en behouden van werk.
Ik ben in staat om als consument / koper keuzes te maken. -
Ik kan producten vergelijken op prijs, kwaliteit en duurzaamheid voordat ik iets koop.
-
Ik weet wat reclame is en hoe reclame werkt.
-
Ik kan berekenen of ik een bepaalde aankoop kan betalen, binnen mijn budget.
24
Ik kan contact met andere mensen maken en onderhouden. -
Ik kan respectvol en verantwoordelijk omgaan met andere mensen
-
Ik kan conflicten en ruzie (helpen) oplossen.
-
Ik kan opkomen voor mijn mening, en ik kan andere meningen respecteren.
-
Ik kan verantwoordelijkheid nemen voor mijn eigen gedrag.
-
Ik kan verschillen in normen en waarden tussen mensen herkennen en kan er respectvol mee omgaan.
-
Ik kan mij weren bij discriminatie.
Ik kan goed omgaan met mijn eigen gevoelens en wensen. -
Ik kan gevoelens en wensen bij mezelf herkennen en benoemen.
-
Ik kan mijn gevoelens op een goede manier uiten.
-
Ik kan voor mezelf opkomen.
-
Ik kan met kritiek omgaan.
-
Ik kan initiatief nemen.
-
Ik weet wanneer ik hulp nodig heb en hoe ik hulp kan vragen.
Ik weet wat een gezonde leefstijl is en wat ik moet doen om gezond te leven. -
Ik kan vertellen wat een gezonde leefstijl inhoudt.
-
Ik kan kennis en vaardigheden toepassen om gezond te leven.
-
Ik herken en benoem de risico’s van roken, alcohol- en drugsgebruik.
-
Ik let op de juiste ergonomische lichaamshouding bij wat ik doe.
-
Ik gebruik zo nodig de juiste beschermende kleding en middelen.
***
25
26