Cti
(B«~rooting van Nederlondsch-Indië voor het dienstjaar 1908.
4.
44a.)
f—
il.
44a.)
Hui.\'.i. DKK MEMOKIE VAN ANTWOORD.
OVKKZICHT van de maatregelen, welke van bestuurswege xijn genomen en pogworden genomen tot verbetering van den oeconomischen toestand in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. I.
GROOT-ATJEH.
A. L a n d b o u w .
H e t hoofdbedrijf van den Atjeher is de landbouw, inzonderheid de rijstbonw, daarneven de aanplant van tweede gewassen en de vruchtencultuur. De rijstbonw wordt in de vallei van Groot-Atjeh uitsluitend gedreven op natte velden (oemong), in enkele gedeelten van de afdeeling, met name op het eiland W è wordt de padi ook op droge velden (ladang) verbouwd. H e t overgroote deel der sawah's is wat de bevloeiing betreft van den regen afhankelijk, zoodat in droge j a r e n vele velden wegens gebrek aan water on beplant moeten blijven. De hoofdoorzaak van dezen toestand is de geringe waterrykdom der rivieren, waarvan de meeste niet uit bronnen ontspringen doch alleen het van de bergen afstroomende regenwater afvoeren. In verband daarmede gebeurt het herhaaldelijk, dat vele rivieren in den drogen mofisson weinig of in het geheel geen water bevatten, en daarentegen in den regentijd te veel water in eens moeten afvoeren. De physische gesteldheid van den bodem in de vallei van Groot-Atjeh, die over het algemeen vlak.en met eene zeer zachte helling naar het gebergte oploopt, is voorts oorzaak, d a t de rivieren weinig verval hebben, zoodat het over het algemeen niet doenlijk is het water uit de rivieren te benutten voor de bevloeiing der rijstvelden. Daartoe zou noodig zijn, dat in den bovenloop der rivieren, die ook in regenarme jaren voldoende water afvoeren, prises d'eau werden aangelegd, vanwaar liet water middels te graven leidingen naar de te bevloeien gronden zou kunnen worden geleid. H e t behoeft wel geen betoog, dat dit werken zijn die zonder krachtdadige hul)) van het Gouvernement niet tot stand kunnen worden gebracht. Het vraagstuk der irrigatie van de vallei van Groot-A.tjeh blijft dientengevolge zeer moeilijk, maar desniettemin is en wordt voortdurend van bestuurswege gewerkt aan de verbetering van den toestand. I n de eerste plaats wordt t h a n s meer zorg gewijd aan het onderhoud der bestaande waterleidingen, die, waar noodig, op aanwijzing van de controleurs en civiel gezaghebbers worden verbreed en uitgediept, terwijl meer dan vroeger controle wordt uitgeoefend op de waterverdeeling. Waar de omstandigheden zulks toelieten d.i. de rivieren liet geheele jaar door water afvoeren en voldoende verval hebben, werden in ilie rivieren dain-
nii'ii opgeworpen en van die prises d'ean leidingen gegraven naar de blangs (oemong complexen) ter bevloeiing van de rijstvelden.
Zoo werd in de Kroeëng Daroj (IIIMoekims Darvj van de IX Bfoekinu), die het water afvoert van de bronnen bekend onder den naam van Mata Jë Kroeëng Daroj, bij de Boeket Koesoembaeen dam aangelegd en van daaruit eene leiding gegraven naar de vlakte tot aan Penkan Bad*. Thans k a n . behalve de kleinere suwahcoiuplexen van de Moekims Daroj en Djeumpet, de geheele JJlan^ Adjoeën telken jare met het water van de Kroeëng Daroj worden bevloeid. terwijl te voren een groot deel dezer sawahs jaar in j a a r uit j e g e n s gebrek aan water braak bleven liggen.
Dergelijke werken kwamen tot stand of zullen eerlang voltooid worden in de Moekim Leupoeëng (Zuidelijke nederzetting van de Sagi der XXV Moekims) en in de I I I Moekims Lam Rabö (onderafdeeling X X V I Moekims). In eerstgenoemde moekim werd het water van de Kroeëng Sarah Manèh tot dat doel aangewend en in het laatsgemelde ressort werd eene leiding gegraven van af den voet van het heuvelterrein bij Tjot Lam Mè, ten einde het water van de Kroeëng Eumpèë Boeuöt naar de sawahs van de moekims Leupoeëng en Lam ï e u b è ë en zoo mogelijk naar de Blang Tama ( I I I moekims Oelèë Karèng) te leiden. In de nabijheid van Koeta Radja werd eene leiding gegraven tot afvoer van het in de volksbadhuizen en openbare waschplaats in de kampong Barö verbruikte water naar de Kroeëng Doe. Deze waterleiding wordt tevens benut tot bevloeiing van de blang P a d a n g , waar de vroegere oemong sara Meusiget Raja (apanage van het personeel der groote Meusiget) gelegen zijn, die gedurende lange jaren wegens gebrek aan water braak hebben gelegen. Ook in de onderafdeelingen X X I I moekims en V I I moekims P i d i ë , waar het verval in de rivieren grooter is dan in de benedenstreken, wordt van bestuurswege ijverig gewerkt aan de verbetering van de bestaande waterleidingen en den aanleg van nieuwe leidingen. Maar hier wordt het bezwaar ondervonden dat de rivieren te diep in het terrein zijn ingesneden. W a a r echter wegens de genoemde omstandigheden het bevloeien der sawah's met het water van de rivieren niet mogelijk is, wordt van bestuurswege getracht het water van de bronnen aan dat doel dienstbaar te maken. Zoo werd de bron Mata Ië Lam Oe bij Lam Tenngoh (VI moekims van de Sagi der X X V moekims) ingedijkt en van daar eene leiding gegraven naar de Blan Anöë. Wijl dit werk nog niet voltooid is, kan omtrent het al of niet slagen ervan geen oordeel worden gevormd. Bij weislagen zal dezelfde maatregel worden toegepast bij de bron Mata Ië Eumpèë Bliëug (IX moekims van hetzelfde ressort.) De door Atjehers van oudsher gevolgde wijze vau bewerking iler sawahs en van uitplanten der padi i s , vergeleken met d i e , welke op J a v a wordt g e i o l g d , nog zeer primitief. W e l wordt «ie grond voor de beplanting eeuige malen omgeploegd, doch dit geschiedt met korte ploegijzers, zoodat de grond slechts op geringe diepte wordt omgewerkt. Het uitplanten der padi-zaailingen geschiedt hier niet op ryen en bepaalde afstanden zooals op J a v a , doch onregelmatig., te dicht op elkaar, terwijl meer zaailingen dan noodig in de gaten worden gestoken. Het gevolg vau een en ander is dat de velden op verre n a niet zooveel beschot opleveren als de sawahs op Java. Terwijl de gemiddelde opbrengst ginds meer dan 50 maal het gezaaide b e d r a a g t , stelt men zich hier tevreden met een dertigvoudig product. Ten einde nu hierin verbetering te brengen is een proef g e nomen om hier de .Javaansche wyze van sawahbewerking toe te passen en aan de Atjehsche landbouwers te demonstreeren. Daartoe werden 4 Soemianeezen in verschillende onderafdeelingen
Bfllage K.
Tweede Kamer. (Begrooting vau Nedcrlandsch-Indië voor het dienstjaar 1908.
onder de bevelen van de controleurs werkzaam gesteld en aan ieder liunner werd eene bevlocibare sawah ter bewerking gegeven. De benoodigde werktuigen (ploegen, <'ggen SDI.) zooinede zaadadi waren hun door tussehenkoinst van liet Departement van andbouw inedegegeven. Het resultaat van ileze proef beeft niet aan de verwaehting beantwoord, wat hoofdzakelijk hieraan geweten moet worden dat liet den in dienst genomen personen, die zicli bovendien niet thuis gevoelden in de hun geheel vreemde Atjehsehe omg e v i n g , aan de noodige opgewektheid voor hun taak ontbrak , zoodat zij niets anders deden dan n a t hun door de bestuurders werd opgedragen. Niettegenstaande liun een leer voldoend loon (f ;{() tot f 40 's maands per persoon) was toegelegd verzochten zij reeds spoedig naar Imii land t e m g te mogen keeren. E n een j a a r na hunne komst werden zij dan ook teruggezonden. Bene andere oorzaak van de geringe opbrengst der rijstvelden is, dat niet altijd de beste soorten padi voor het uitzaaien worden gebezigd. Hoewel ook de Atjeher uiteraard een gedeelte van zyn j)adi-oogst bewaart voor zaadpadi voor den volgenden aanplant, gebeurt liet niet zelden bij ongunstige oogsten — zooals bijv. die vau 190(i — dat de landbouwers in de noodzakelijkheid verkeeren «Ie opbewaarde zaadpadi voor h u n n e voeding aan te spreken en geheel te verbruiken. Zij moeten dan voor den nieuwen aanplant zaadpadi leenen of koopen van de ineergegoeden in de kampong of moekini. E n deze geven begrijpelijkerwijze niet het beste deel van hunnen voorraad weg. Aan deze omstandigheid is het te wijten, dat veel inferieure padi wordt gekweekt en om het euvel te verhelpen il nu de volgende regeling ontworpen. In elke onderafdeeling wordt eene commissie van ervaren
E
landbouWen aangewezen, die onder toezicht van het hoogste inlandsch hoofd wordt belast om bij den eerstvolgenden oogst eene nader te bepalen hoeveelheid van de beste padisoorten op te koopen. Deze hoeveelheid wordt ter onderafdeelingshoofdplaats opgeschuurd en bestemd voor zaadpadi voor den aanplant van h e t volgend jaar. Uit dezen voorraad wordt dan aan hen die daartoe het verzoek doen de verlangde hoeveelheid zaadpadi kosteloos verstrekt, onder voorwaarde evenwel, dat zij gehouden zijn daarvoor dezelfde hoeveelheid en van even goede kwaliteit van h n n oogst terug te geven. De aldus weder ingeleverde padi wordt weder bestemd tot zaad voor den daaropvolgenden aanplant. De aan dezen maatregel verbonden kosten zullen uit de zoogenaamde wegenfondsen der verschillende onderafdeelingen worden bestreden. A a n den aanplant vau tweede gewassen werd in de laatste twee j a r e n door het bestuur bijzondere aandacht geschonken. De van nature toch reeds indolente Atjeher laat zich over het algemeen weinig gelegen liegen aan dezen tak van het landbouw* bedrijf, vooral niet wanneer de rijstbouw gunstige uitkomsten heeft opgeleverd. Door de hoofden en de bevolking voortdurend te wijzen op het n u t en het dikwerf noodzakelijke van den aanplant van tweede gewassen, ten einde bij het mislukken of het tegenvallen van den padi-oogst voor gebrek aan voedingsmiddelen gespaard te blijven, wist men van bestuurswege het volk er toe te brengen nieuwe tuinen aan te leggen of de oude, verwaarloosde tuinen weder te ontginnen. In alle onderafdeelingen valt ten deze eene verhoogde werkzaamheid onder de bevolking te constateeren. Tal van stukken grond zn'n ontgonnen en beplant met suikerriet, djagoeng, katjang en diverse groentesoorten, terwijl het bestuur daarbij daadwerkelijke hulp verleende door het verstrekken van goede zaden zooals van de Menadosche en Javasche djagongsoorten en van katjang tanali (arachis), welke door de tnsschenkonist van het Departement van Landbouw werden verkregen. Voorts werden ten einde bij voortduring over goede zaden van tweede gewassen te kunnen b e s c h i k k e n , op de onderafdeelingshoofdplaatsen zoogenaamde cultunrtuinen aangelegd, waar die gewassen, tot zaadwinning, worden gekweekt.
In het j a a r 1900 werd te Koeta-Radja eene pepinière aangelegd van jonge karètplanten (Ficus Ëlastica), waarvan het zaad mede door tusschenkomst van het Departement van Landbouw werd verkregen. Sedert werden daaruit circa 25 000 jonge karètplanten j onder de bevolking van het gewest verdeeld. Het grootste gedeelte werd n a a r d e onderhoorigheden uitgevoerd, voornamelijk de onderafdeelingen Lbo Seumawè en Tapa Toean. alwaar de grond zeer geschikt is voor de caoutchoue-cultuur. In de afdeeling Groot-Atjeh geschiedde de verstrekking kosteloos wanneer de plantjes van de pepinière werden afgehaald; overigens werden slechts de kosten van verpakking en vervoer in rekening gebracht. H a n d e l i n g e n der S t a t e n - G e n e r a a l . B i j l a g e n . 1907—1908.
4.
44a.)
05
De vruchtenteelt verkeert, evenals zooveel in dit gewest nog in een zeer primitief stadium. Wel vindt men in verscheidene •treken (o. m. de Zuidelijke nederzettingen, de VII Moekims Ha et. de V Moekims Mon Tasie) uitgestrekte boomgaarden, waar zeer smakelijke vruchten groeien zooals doerian, inanggistan en ramboetan, doch aan bet onderhoud der tuinen en \ r u e h t boomen wordt minimale zorg besteed. Alleen in den tijd dat de boomen vruchten dragen trekken de eigenaren naar hunne tuinen, voornamelijk om het product te bewaken tegen diefstal of verwoesting door apen, vogels als anderszins. In dien tijd, doch ook dan alleen wordt eenige zorg aan den aanplant besteed, d. i. wordt bet terrein van onkruid gezuiverd, worden doode takken afgesneden en wat dies meer zij. Van bemesting of het periodiek snoeien der vruchtboomen had en heeft de Atjeher nagenoeg geen notie. Ten einde nu ook in dezen toestand verbetering te brengen wordt aan de bevolking op bepaalde tijden last gegeven hunne boomgaarden, die veelal in of nabij de kampongs gelegen zyn, te verzorgen, de hoornen te snoeien, den bodem van struikgewas te zuiveren, in het kort om het noodige te doen tot vermeerdering van den oogst. Over het algemeen wordt deze last gaarne opgevolgd, omdat de bevolking zelve begint in te zien, dat die meerdere zorg haar ten goede komt. In de afgeloopen twee j a r e n is de hoeveelheid vruchten, welke t e Koeta-Radja ter m a r k t wordt gebracht, dan ook allengs vermeerderd, terwijl de kwaliteit dier vruchten zeer wordt geroemd. Behalve door dezen maatregel heeft het Bestuur nog op andere wijze getracht de ooftteelt in de afdeeling Groot-Atjeh te b e vorderen door invoer van eenige duizenden tjangkoks (markotten) van vruchtboomen, inzonderheid van die soorten, welke blijkens de opgedane ondervinding in deze streken goed kunnen gedijen. Tal van djeroek- en sao-manila plantjes, om alleen de voornaamste soorten te noemen, werden in bet laatste jaar onder de vruchtentelers verstrekt. Bijzondere zorg werd echter besteed aan de ananas, omdat deze vrucht bij uitstek geschikt is voor conserveering en export. Mede door tusschenkomst van het Departement van L a n d b o u w werden een paar duizend plantjes, van de bekende Buitenzorgsche ananas aangekocht, die gedeeltelijk onder de bevolking werden verdeeld, voor een ander gedeelte in de hoogergenoemde cultuurtuinen werden uitgeplant ter vermenigvuldiging. U i t de eultuurtuinen worden maandelijks tal van jonge ananasplantjes aan aanvragers verstrekt. De pepercultuur, waaraan de Atjeher zich met voorliefde wijdt, gaf voorheen slechts aan enkelen groote voordeden. H e t waren met name de Oeléëbalangs en de h u n verwante rijke handelaren, die, door het geven van voorschotten voor den aanplant, het monopolie van den peperopkoop in h u n landschap verkregen. Dat die opkoop geschiedde tegen prijzen door henzelven vastgesteld behoeft nauw'elijks vermelding, maar de voorschotten werden nog onder de bepaling verstrekt dat zij nimmer mochten worden afgelost, zoodat de geldschieters daarvan j a r e n l a n g enorme winsten trokken. De kleine man, de eigenlijke producent, die nominaal wel eigenaar was en bleef van zijn pepertuin, verloor daardoor voor immer de vrije beschikking over zijn product en bleef feitelijk een loontrekkende. Met het tweeledig doel om deze cultuur (en ook die van pinang en klappers) zooveel mogelijk uit te breiden zooinede om de bevolking goedkoop werkkapitaal te verschaffen, ten einde d u s doende haar te bevrijden van het voren omschreven pangkaj (voorschotten) stelsel, werd eene regeling getroffen, waarbij aan te goeder naam en faam bekende Atjehers, die daartoe het verzoek doen, onder uiterst billijke voorwaarden rentelooze voorschotten k u n n e n worden verstrekt om nieuwe tuinen aan te leggen of bestaande aanplantingen beter te onderhouden of uit te breiden dan wel den te verwachten oogst van bet loopende j a a r te verwerken. Onder bedoelde voorwaarden zhn in de afdeeling Groot-Atjeh aan 72 personen voorschotten verleend tot een gezamenlijk bedrag van circa f 13 000 verdeeld over d r i e j a r e n . De peperaanplant is daardoor in het laatste j a a r met circa 65000 r a n k e n vermeerderd. Voorts werden op a a n d r a n g van het bestuur vele duizenden klappers uitgeplant. terwijl tot uitbreiding van de ook zeer loonende pinang-cultuur groote hoeveelheden pinang* noten onder de bevolking werden verdeeld. Ten einde verder de bevolking, te bevrijden van de door de adat gesanctionneerde, doch in den loop der tijden onevenredig hoog opgedreven lasten, voornamelijk drukkende op den uitvoer van het peperproduct, is voor het geheele gewest eene uniforme regeling van de heffingen bijden peperuitvoer vastgesteld.
06
(Bogrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1908. 4. 44a.) B. Handel.
Ter bevordering VU dan binnenlandschen handel werd voortgegaan niet den aanleg van karrenwegen ter verbinding van
de plaatsen in liet binnenland met
handelsceiitra. Zoo kwam in het vorig jaar de in het jaar 1908
aangevangen karrenweg van Peakan Krooflng Tjont naar Krooftng Kaja gereed, waarna een begin werd gemaakt niet het doortrekken Van dien weg over Lam Punnik naar Jjeungah. Grootendeels wordt daarvoor liet bestaande voetpad langs de kust gevolgd, d a t Blechta verbreed behoeft te worden. Voorts zijn ter hand genomen de verbetering door omlegging waar noodig en mogelijk van den verbindingsweg van Seulimeuni
naar Lam Teuba, terwijl van laatstgenoemde plaats wegen sullen worden aangelegd naar Lam Panaih en Kroeëng Kaja. Niel lang geleden werd een aanvang gemaakt met de verbetering van den verhindingsweg van Jndrapoeri n a a r Kroeëng Kaja en de werkzaamheden aan den bergweg over de Glé I'aröë — ter verbinding van de Zuidelijke nederzettingen met Leupoeëng — worden geregeld voortgezet. Uit werk kan echter slechts langzaam vorderen, wegens de steenachtige gesteldheid van den bodem en de weinige beschikbare werkkrachten. Ten behoeve van de ontwikkeling van den binnenlandschen handel werden de in sommige streken van ouds bestaande
adatheffingen zooals de adat glé (eene belasting ten bate der
hooiden, geheven van ladangs en bosehproducten), de adat poekat (eene belasting gelieven van de vischvangst met behulp van poekats-sleepnetten), de adat peukan (eene belasting geheven van de verkoopers op de markten voor de door ben bezette
zitplaatsen) afgeschaft. Alleen de adatheffingen van het peper-
product werden behouden, doch zooals boven gemeld door bet bestuur geregeld. C. Visscherij. De vischteelt op sawahs is in de afdeeling Groot-Atjèh onbekend. omdat bijna alle sawahs van den regen afhankelijk zijn en dus het levend water missen, dat voor de teelt onmisbaar is. Zoetwaterviseh wordt bier wel gekweekt in kleine kommen, welke aan den rand der sawahs zijn gegraven, doch tot nog toe js dit bedrijf van weinig beteekenis en dient de opbrengst uit* sluitend voor eigen gebruik. Daarom werd tot ontwikkeling van dit bedrijf aan de bevolking last gegeven om op daarvoor geschikte plaatsen, waar levend water voorhanden i.-, vijvers aan te leggen, terwijl de plantvisch. door tnsschenkomst van den Gouverneur van Sumatra's Westkust in «Ie Padangaehe bovenlanden werd gekocht en kosteloos aan de bevolking verstrekt werd. Reeds zijn een 2000-tal goeramé en gondviaschen onder de bezitters van vijvers verdeeld. Hoewel «Ie zeevischvangst aan velen een voldoend middel van bestaan verschaft, wordt nog weinig werk gemaakt van bet drogen en inzouten van visch. Eensdeels is' dit een gevolg van de immer bestaande groote vraag naar versehe vi-cli. doch deze omstandigheid wijst er tevens op, dat niet genoeg visch wordt
gevangen, wat alweder moet toegeschreven worden aan onvoldoende middelen voor de vischvangst. Daarom is het bestuur
er op bedacht, door het geven van voorseliotten voor de aan*
schatting van sleepnetten (poekats) en ander vischtuig, de zeevischvangst te bevorderen. l i e t drogen en iir/.outen van visch geschiedt hier nog op zeer primitieve wijze, waardoor het verkregen product inferieur iaan het uit den vreemde geïmporteerde. Om daarin verbetering
te brengen, werden op twee plaatsen in de afdeeling GrootAtjeh (Kroeëng lïaja en Leupoeëng), waar eene talrijke visschera* bevolking is gevestigd, proeven genomen, ten einde de wijze waarop het inzouten van visch in Siam geschiedt aan baar te demonstreeren. Op beide plaatsen gelukten de proeven goed, het verkregen product was gaaf. van zuivere reuk en zeer goechn
smaak. l-'inantieel was echter de te Kroeëng Kaja genomenproeJ onbevredigend. Kei-lang zullen op verschillende plaatsen die proeven worden herhaald. • D. Veeteelt. Over het algemeen is de besteedt hij er de noodige weinig oordeelkundige wijze. tegen de schemering een of
Atjelier gehecht aan zijn vee en zorg voor. Hij doet dit echter op Als hij na afloop van zijn dagtaak meer zakken gras of jonge alang-
alang heeft gesneden en dit voer met zijne runderen naar de gemeenschappelijke kraal heef) gebracht, dan meent hij meer dan voldoende voor het onderhoud van zijn vee te hebben gedaan. Des daags, wanneer de sawah moet worden bewerkt ge-
bruikt hij zijne koe of z^jn stier voor den ploeg ; mi afloop dier bewerking wordt liet vee naar de hoogere galagen gronden aan den voet VU het gebergte gejaagd om daar te weiden. Wanneer de padioogst is binnengehaald zijn de sawahs de weideplaats. Koeien, stieren, jong en o u d , al of niet geschikt voor de voortteeling, loopen daar frank en vrij rond en paren niet elkander zonder dat daarop eenig toezicht wordt uitgeoefend. Van selectie van de fokdieren is geen sprake en zeer gewoon is h e t , dut te jonge koeien door ongeschikte stieren worden besprongen. Ken van de eerste maatregelen tot verbetering van den veestapel was daarom, ongeveer twee jaren g e l e d e n , de invoering van de verplichte castratie van voor de voortteling ongeschikte stieren. In de geheide afdeeling G r o o t - A t j e h — n i e t uitzondering van het eiland A\ è , waar de veestapel zeer onbeduidend is — is deze k u n s t b e w e r k i n g toen voor de eerste maal toegepast. Uiteraard moesten om deze nieuwigheid te doen slagen nog vele stieren, die niet uitnemend geschikt waren voor de voortteeling, doch daarvoor ook niet bepaald ongeschikt w a r e n , ongemoeid worden gelaten. Kerlang kan verder gegaan worden en dan zullen alleen de alleszins voor de voortteeling geschikte stieren ongecastreerd blijven. Behalve deze maatregel werd in de laatste twee jaren zorgvuldig toezicht gehouden op het slachten van runderen en verbod tot het slachten of doen slachten van wijfjesbuffels, koeien, wijfjesbufl'elkalveren en koekalveren, voor zoover die n u t t i g zijn voor de voortteling werd streng gehandhaafd, zoodat t h a n s alleen ossen en sifgekeurde wijfjes worden geslacht. Als veevoeder gebruikt de Atjéher uitsluitend gras en alanga l a n g , dat wel is waar in ruime hoeveelheid aanwezig i s , doch als eenig voedingsmiddel onvoldoende is te achten. Andere veevoedergewassen kent de bevolking niet en ook hierin tracht men verbetering te brengen door invoer van bestuurswege van zaden en planten van gewassen , die in andere landen gebleken zijn uitmuntend veevoeder te zijn. zooals Bengaalach gras, Tbeosinte en gierst. Deze gewassen werden voortdurend in de
hoogergenoemde eultunrtuinen gekweekt ter zaadwinning en ver-
menigvuldiging. en reeds werden daarvan gewonnen zaden en pollen onder de verschillende hoofden ter u i t p l a n t i n g verdeeld. E. Diverse mededeelingen. Van ouds bestond hier het gebruik om de met allang-alaiig en andere grassoorten begroeide terreinen af te branden, ten einde voor het vee j o n g gras te verkrijgen en ook ten behoeve van de jacht op herten, die niet graagte op de jonge uitspruitsels afkomen. Door dit branden werd echter de spontane bosehvorming op die woeste gronden belemmerd, terwijl telkenmale de kostbare bouwkruim dier gronden door het vuur werd verwoest, afgescheiden van het gevaar dat daardoor ontstond voor verbranding der bestaande bosechen. Groote iiitgestrektheden grond liggen tengevolge van dit verderfelijk gebruik kaal en biaak en worden volkomen onbruikbaar voor b e b o u w i n g , waarom er in lOOli eene verordening tegen werd uitgevaardigd, terwijl verder het bestuur, door het uitzaaien van Albizzia-zaden, de reboisatie dezer terreinen trachtte te bevorderen. Kiudelijk werd in aansluiting aan deze verordening de aankap en het vervoer van hout gereglementeerd Ter beteugeling van het bandeloos kappen in bosacheu, zonder dat aan bijplanten werd gedacht, waardoor groote complexen werden ontwoud en veel waardevol hout voor immer verloren ging. Eindelijk kan nog vermeld worden dat in voorbereiding zijn. de oprichting van eene crediet-
bank en het houden van een jaarmarkt-h ntoonstelling. die vermoedelijk in het eerste halfjaar van 1908 zal plaats vinden. 11.
0NDEBHO0RIGHEDEN.
A. Landbouw.
Wat omtrent den rijstbouw onder O root-At jèh is gezegd, is in hoofdzaak ook toepasselijk op de Oiiderhoorigheden. Met de irrigatie is het nog vrij treurig gesteld en het streven van het bestuur is er dan ook voortdurend op gericht, d a a r i n ' verbetering te brengen, terwijl ook hoofden en bevolking werden aangespoord meer werk te maken van de g r o n d b e w e r k i n g ,
doorinatedeTan den a^jèhschen ploeg, Java- en Hindoeploegen
ti' bezigen. In de (Uiilerafdeeling Idi en Lbo' Seumawè werden dergelijke ploegen ingevoerd. In de onderafileeling Kajeuën werden maatregelen getroffen en in uitvoering gebracht voor den aanleg van een stuwdam en waterleiding ter besproeiing der sawahvlakte nabij de kende* P e u r e u l a , waardoor 700 bouwt voor een betere cultuurwijze zullen worden gewonnen, terwijl in de onderafdeeling Meulaboh
(Begrooting van Nederlandsch-Indic voor het dienstjaar 1908.
en meer bepaaldelijk in da landschappen Goenong IfenJh, Itanto P a n j a n g on Meurenbd met li«*t afdainmcii van riviertjes en liet graven van nieuwe en liet verbeteren van. bestaande waterleidingen een krachtige aanvang is gemaakt. Van uit Tapa Toean werden voorts een viertal personen naar liet district '1 apa van het eiland Sinieulocë (gedirigeerd) ten einde de bevolking aldaar, die op nog zeer primitieve wijze de gronden bewerkt, de noodige aanwijzingen te geven in het aanleggen van sawab's en waterwerken. Naar aanleiding van aan rapport van den civiel en militair gouverneur betreffende den irrigatie toestand van de delta van de IVn.-angan-rivier, is door d a Regeering aan onderzoek bevolen, ten gevolge waarvan thans eene nauwkeurige terreinopneming van bedoelde delta plaats heeft. Verder wijdde het bestuur zijne aandacht aan den aanplant van tweede gewassen en streefde het er naar, om verbetering te brengen in de djagoeng-cultuur door invoering van krachtig zaad uit de Minahassa. alwaar dat gewas een hoogte bereikt van 3 M. met een stanidikte van 3 c.M. in diameter met een productie van 5 a 7 kolven per plant, in t e g e n stelling met het gewas in de Onderhoorigheden, dat in alle opzichten daaraan inferieur is. Denionstratietuineu werden nabij de onderafdeolingshoofdplaatsen en nabij de voornaamste bivaks aangelegd, terwijl ook zaden aan hoofden en bevolking werden verstrekt. Over het algemeen echter bleven de uitkomsten beneden de verwachting, want slechts in een paar onderafdeelingen slaagden de genomen proeven, terwijl hoofden en bevolking weinig of geen belangstelling toonden in deze cultuur. Heter uitkomst beloven de pogingen van het bestuur om de cultuur van Heus elastica in te voeren en aan te moedigen. Deels door tusschenkomst van de Atjèh Handel-Maatsehappij, deels door eigen aanplant in de ter hoofdplaats Koeta-Kadja aangelegde pépinière werden plantjes verstrekt aan de ouderafdeelingschefs ter verdere distributie aan de daarvoor in a a n m e r k i n g komende hoofden en bevolking. In het geheel werden gedurende 1906 e n in h e t eerste semester van 1907 verzonden 22 325 plantjes, te w e t e n : naar , „ ,
, ,
Sigli Lhö' Seumawè Bajeuën Idi
1075 stuks. 9000 . 3000 . 5750 ,
Poelo Etaja Meolaböh
10O0 2000
, ,
„ Tapa' Toean 500 , terwijl nog door verschillende hoofden, onafhankelijk van deze van bestnurswege gedane verdeeling. geiitah-plantjes werden aangekocht en uitgeplant. Over bet algemeen staan de plantjes goed terwijl de hoofden en bevolking langzamerhand de voordeeleu van deze cultuur beginnen in te zien, zoodat te verwachten is, dat steeds meerdere hoeveelheden zullen worden bijgeplant. W a t in dit overzicht onder Groot-Atjeh over de pepereultuur is geschreven, is mede toepasselijk op de onderhoorigheden. Ook hier werden aan te goeder naam en faam bekend staande personen onder zeer milde voorwaarden voorschotten verleend, ten einde de peperplanters, wier tuinen ook behoorlijk worden geregistreerd, te onttrekken aan de handen van personen, die te voren er hun werk van maakten om tegen zeer hooge rente (woekerrente) gelden in voorschot te geven Tot ultimo April werd aan 453 personen tot een bedrag van f 5513,40 voorschot verleend. De klapper- en pinaugteelt, wordt mede zeer aangemoedigd en neemt dan ook gestadig toe. B. Visscherij.
In eenige onderafdeelingen werden proeven genomen met het inzouten van visch. naar de Biameesche methode. In de oiiderafdeeling Idio' Seumawè werd tegen het einde van 1900 te Koeala Meurasa een inrichting voor het inzouten en drogen van visch opgericht waar thans met den verkoop een aanvang is gemaakt. Ook te Idi is door een oiidernenienden Atjeher op aanwijzingen van het Bestuur een aanvang gemaakt niet deze vischbewerking. doch deze eerste proef mislukte, doordat het product werd bereid en opbewaard in daartoe minder geschikte oude biei- of jenevervaten. Nu heeft wederom een andere Atjeher zich bereid verklaard om. rekening houdende met de opgedane ondervinding, opnieuw een proef te nemen, op voorwaarde, dat het bestuur hem een voorschot verleent tot a a n schafting van de noodige hulpmiddelen als poekats, sampans enz. Onder de noodige waarborgen v»or de terugbetaling beeft bét
4.
44a.)
07
Bestuur dien Atjeher een bedrag van f 1000 als voorschot gegeven, terug te betalen in maandelijksche parementen. Ook in de onderafdeoling Tapa' Toean is een proef genomen, en vooral te Boaaoh vindt het product een goeden afzet. D. Veeteelt. Ill de onderafdeelingen l'idie en Meurendoo, Lbo' Seumawè, Idi en Bajeuê'n werd een aanvang gemaakt met de castratie van voor de voortteling minder geschikte stieren. Voorts wordt gestreeld naar verbetering van bet veevoeder ten behoeve van den veestapel dar inheemsche bevolking, in verband waarmede op enkele oiideratdeelings-hoofdplaatsen denionstratietiiinen werden aangelegd van teosinte, Hengaalsch gras en katjangvariëteiten, terwijl ook beveler. werden gegeven voor den aanplant van toeri. De resultaten waren, voor zooveel betreft de teosinte en het Bengualsch gras, minder g u n s t i g : het ontvangen zaad schijnt mhider goed te zijn geweest. De katjangsoorten en toeri kwamen alle zeer goed op. III.
GA.1Ö- E N A L A S L A N D E N E N S I N G K É L , / A. Landbouw. Ook in deze streken is da rijstbouw het hoofdmiddel van hestaan, en wel voornamelijk op met levend water geïrrigeerde velden. Hoewel de algemeene uitkomsten steeds wezen op een oogst ruim voldoende voor de consumptie iu het geheele gebied, had de eigenaardige gewoonte der bevolking, om hare velden in de verschillende valleien op zeer uiteenloopende tijdstippen te beplanten, ten gevolge dat de oogst uit één vallei in de behoefte moest voorzien van de geheele landstreek, waardoor de bevolking dikwijls groote afstanden moest afleggen om' de rijst op te koopen oj) plaatsen, waar werd geoogst. Viel de opbrengst uit zulk een vallei tegen, dan ontstond schaarschte, die zich zeer nijpend kon doen gevoelen. Daarom is het bestuur thans doende om de bevolking er toe te brengen op bepaalde tijden iu liet j a a r gezamenlijk tot het uitphinten van het rijstgewas over te gaan. Aangezien de grondbewerking in deze streken nog primitief en het gebruik van den ploeg nog onbekend is, zijn door tusschenkomst van het Departement van Landbouw eenige ploegen van •lava besteld en in het Alasland, «lat zich uitnemend leent tot den rijstbouw, aan de bevolking in gebruik gegeven, terwijl het bestuur bij navraag zijn tnsschenkomat blijft verleenen voorliet bestellen van ploegen en ploegijzer.. In beneden-Singkèl werd een proef genomen niet Siaineescbe drijfrijst: in het Alasland en ook in beneden-Siimkél werd Krawnng-padi a a n g e p l a n t : deze proeven beantwoordden echter niet aan de verwachting, vermoedelijk door de kwaliteit van het zaad, waarom nieuw zaad werd besteld. De aanplant van klappers en suikerriet neemt, dank zij de voortdurende bemoeienis van het bestuur, in beneden Singkél gestadig toe. terwijl de bevolking er ook toe is overgegaan, om
ncnfl elastica aan te planten.
Proeven genomen met den uitvo.-r van versche pisang van uit liet Singkelschc naar Sabang, hadden geen resultaat, tengevolge van de hooge transportkosten. Ook van den uitvoer van pisang in gedroogden toestand, aooals die door de bevolking wordt bereid, is weinig heil te verwachten. Oe wijze, waarop de couserveering geschiedt, waardoor de vrucht een onooglijk aanzien krijgt en naar rook smaakt, maakt haar niet geschikt voor een grooten afzet op de ESoropeesche markt. Het bestuur hiermede rekening houdende tracht de bevolking er toe te brengen, de pisang op een andere manier te drogen. .Meer verwachtingen worden door het bestuur gekoesterd van
de pisangboom als textiel plant. Ontveaelingsgereedschappen van aDuchemin" zijn besteld; zoodra de daarmede genomen proeven
iu bevredigenden zin zullen blijken uit te vallen, zal niet worden nagelaten, meerdere toestellen voor de onderafdeeling Singkél te bestellen. Ten einde de kanifercultunr in het Singkélsehe voor ondergang te behoeden, werd eene gewestelijke keur iu het leven geroepen, waarbij voorschriften zijn vastgesteld voor de winning van het product, bet vellen der boonien en den bijplant. Doch niet alleen aan de verbetering van bestaande cultures, doch ook aan da invoering van nieuwe werd de noodige aan-
dacht geschonken. Ill het
Meergebied
toonde de bevolking veel liefhebberij in
de teelt van aardappelen en bruine boonen, en met grond mag
08
(Hegrooting van Nederlandsch-Indië voor lwt dienstjaar 1908.
worden verwacht, dut deze cultures en die van andere KuropOOSflhs groenten later de hevolking veel voordeed /.uilen opleveren, wanneer de groote Weg van de kust naar dit gebied
y.al zijn gereedgekomen. Uitvoer van aardappelen had reeds in kleine hoeveelheden plaats. Ill
de < iajo-Loeiïs w e i d e\eneeil8 8611 proef met
Europeesche
groenten genomen welke evenwel minder goed slaafde, vermoedelük tengevolge van de betrekkelijk geringe hoogte,, waarop die vlakte hoven de zee is gelegen.
De uitkomsten van aanplantingen van djagoeng uit zaad rer» kregen van Menado en liet Tengger-gebergte waren zeer be* vredigend. De Gajo-bevolking plant du; djagoeng zeer gaarne.
Ten einde de kof'Hecultuur iwgMtg te doen vinden, werd kortelings eene hoeveelheid zaadkoffie afkomstig "tin de l'adangsche
Bovenlanden gexonden a u den civiel getaghebberteTakèngSn, ten einde aan de hnnd van een door den tijdelijken ins[)ecteur van de Gouveruements-koftiecnltuur gestelden leidraad, proef-
aanplantingen t« doen aanleggen door de bevolking in liet Meergebied. B. Handel. Zooals bekend il, wordt van bestuurswege een groote weg aangelegd van de k u s t naar het Meergebied. Evenzoo is men bezig de verbinding tot stand te brengen tusschen het Wingkélsche en bet Alasland.
4.
44a.)
in hoever niet iU'i\ aanleg van andere groote verbindingswegen, die de ondcrdeeleii van Atjeh's bovenland met elkaar in gemeenschap moeten brengen, zal kunnen worden voortgegaan, is in hoofdzaak hiervan afhankelijk of hiervoor de noodige middelen uit de schatkist zullen kunnen worden beschikbaar
gesteld, C. Veeteelt. Voor de verbetering van het paardenras werd te Tiikèng'in. en te Penampakan een dekhengst van iSandelhoutras
113/1624 Behoort bij de Memorie van betreffende de Indische
0VERZ1CHTSKAART
IIHAVEI
van het bestaande Spoor - rn Tramweguet te BATAVIA en OMSTREKEN.
TANJJONG PMOEK
ST. TANDJONG PRIOEK
STP. SOEHGEI LAGOA
LEGENDA Staatsspoorwegen Mogelijke
spoor oerhindinqeH
f Ml •
Particuliere
spoorwegen
(M. I. SJ
Stoom tram we,/ Av. f. 'f'.
BATAVIA
Electr. ST
=
Station.
H.
=
Halte
tramweg
H.ANGKE
STP. —
Lith. ,/. Smulders
.V Co., Den
llitnu.
Stopplaats
(h.
F.. T.
\l.\ M.j
Antwoord
begroottng voor 1908.