Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen OPLEIDING SOCIAAL WERK Promotor: dr. Rudi Roose
Critical Social Work: van theorie naar praktijk? Is het kritische denken in sociaal werk doodgebloed?
Masterproef van
Stijn DE MEYER Neergelegd tot het behalen van de graad van master in het sociaal werk academiejaar 2008-2009
1
Woord vooraf
De keuze van dit onderwerp is niet toevallig. Er kan, naar mijn mening, niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk het is om de rol van het sociaal werk in een snel veranderende samenleving te evalueren en te heroriënteren. De keuze om het kritische in het sociaal werk een stem te geven is doelbewust. Vanuit de opleiding sociaal werk en mijn nevenactiviteiten in het maatschappelijk buurt- en opbouwwerk heeft dit kritische me altijd geïntrigeerd. Het uitdragen van een ‘ander’ sociaal werk, het ontleden van vanzelfsprekende praktijken en opvattingen in het sociaal werk heeft me tijdens mijn vijf jaar durende opleiding steeds beziggehouden. Ook het verlaten van platgetreden paden werkte voor mezelf steeds verrijkend. Door haar specifieke zienswijze en maatschappelijke opdracht dient sociaal werk mijns inziens hoe langer hoe meer een belangrijke sleutelpositie in te nemen. Belangrijk lijkt me dan ook de toekomstige positie van het sociaal werk in een snel evoluerende samenleving uit te denken. Deze masterproef kan daartoe een bescheiden bijdrage leveren. Het samenvatten en bespreken van kritische praktijken is echter een contradictorische opdracht: het vatten van postmoderne, kritische ideeën in het sociaal werk op vijftig bladzijden papier bleek geen sinecure. Deze thesis is het resultaat van ettelijke uren opzoekingswerk, het bijwonen van de lezingenreeks ‘Kritiek en sociaal werk’ en interviews met praktijkwerkers uit het straathoekwerk. Ook het naslaan van de vele publicaties en de terugblik op verrijkende gesprekken met sociaal werkers, docenten en onderzoekers liggen aan de grondslag van deze masterproef. Een speciaal dankwoord wil ik richten tot mijn promotor dr. Rudi Roose voor het kritisch beoordelen van mijn bijdragen en het aanbrengen van nuttige tips. De respondenten voor mijn praktijkonderzoek, vooral medewerkers en coördinatoren in het straathoekwerk, draag ik ook een warm hart toe. Ten slotte wil ik ook vermelden dat zonder de steun van mijn moeder en zus Nele ik nooit de kracht zou hebben gevonden om telkens weer aan de slag te gaan en door te bijten wanneer het wat moeilijker ging.
2
Inhoudsopgave
1
WOORD VOORAF .................................................................................................... 3
2
INHOUDSOPGAVE ................................................................................................... 4
3
INLEIDING: PROBLEEMDEFINIËRING ........................................................................ 6
4
SITUERING KRITISCH SOCIAAL WERK BINNEN HET SOCIAAL WERK........................ 8 4.1
BEGRIPSOMSCHRIJVING ............................................................................................ 8
4.2
HISTORISCHE SITUERING & OORSPRONG ..................................................................... 9
4.2.1
Vanuit radicaal sociaal werk.................................................................. 9
4.2.2
Invloed postmodernisme en poststructuralisme ................................. 11
4.2.3
Selectie van bronnen en auteurs in kritisch sociaal werk................... 12
4.3
4.3.1
Huidige visie op kritisch sociaal werk ................................................... 13
4.3.2
Basisideeën Jan Fook en Karen Healy in kritisch sociaal werk........... 13
4.3.3
Spanning tussen theorie en praktijk in kritisch sociaal werk ............... 14
4.3.4
Uitdagingen voor kritisch sociaal werk in de nabije toekomst .......... 17
4.3.5
Positie sociaal werk onder mondialisering........................................... 19
4.4 5
CONCLUSIE ............................................................................................................ 21
KRITISCHE REFLECTIE & PRAKTIJK........................................................................... 22 5.1
IN DE STARTBLOKKEN: HET NARRATIEVE IN SOCIAAL WERK ........................................... 22
5.2
KRITISCHE REFLECTIE ................................................................................................ 25
5.2.1
Reflectie, Postmodernisme & Kritische reflectie .................................. 25
5.2.2
Kritische reflectie via discourse analyse .............................................. 26
5.2.3
Bijdrage in een praktijkcontext: de kritische praktijk........................... 27
5.3 6
VERSCHILLENDE VISIES OP KRITISCH SOCIAAL WERK .................................................... 13
CONCLUSIE ............................................................................................................ 28
KRITISCH SOCIAAL WERK EN DE VLAAMSE SOCIAAL WERKPRAKTIJK ................. 29 6.1
METHODOLOGISCHE OPZET DEEL 1: SEMINARIES ‘KRITIEK & SOCIAAL WERK’............... 29
6.2
METHODOLOGISCHE OPZET DEEL 2: INTERVIEWS IN HET STRAATHOEKWERK ................... 30
6.3
DEEL 1: KRITISCH DENKEN IN DE VLAAMSE WELZIJNSSECTOR ...................................... 30
6.3.1
Kritisch perspectief op het Vlaamse sociaal – agogisch onderwijs .. 31
6.3.2
Alternatieve invalshoek op arbeidsmarkt, arbeid en tewerkstelling . 32
6.3.3
Ontwerp van een ander waarheidsdiscours in sociaal werk ............ 33
6.3.4
Potentiële rol van kritisch sociaal werk in beleidsbepaling................ 34
6.4
DEEL 2: KRITISCHE METHODIEK IN HET STRAATHOEKWERK ? ........................................ 35
6.4.1
Verantwoording van kritische werkvormkeuze: het straathoekwerk 35
6.4.2
Specifiek kwalitatieve onderzoeksmethode bij respondenten ......... 37
6.4.3
Kritisch werken in het straathoekwerk.................................................. 38
6.4.4
Opvallende netwerkvorming en belangenbehartiging..................... 41
6.4.5
Kritische reflecties in het straathoekwerk............................................. 41
6.4.6
Maatschappelijke kritiek en actie ........................................................ 42
6.5
CONCLUSIES DEEL 1 & DEEL 2 ................................................................................ 44
6.5.1
Conclusie Deel 1: Kritisch denken in de Vlaamse welzijnssector ....... 44
6.5.2
Conclusie Deel 2: Kritische methodiek in het straathoekwerk?......... 44
7
PERSOONLIJKE BEDENKINGEN .............................................................................. 46
8
BESLUIT.................................................................................................................... 47
9
BRONVERMELDING ................................................................................................ 49
10
BIJLAGEN............................................................................................................ 54
10.1
PROGRAMMA VAN DE SEMINARIEREEKS ‘KRITIEK & SOCIAAL WERK’........................... 54
10.2
ABSTRACT - CRITICAL SOCIAL WORK: VAN THEORIE NAAR PRAKTIJK? ......................... 57
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
3
6
Inleiding: probleemdefiniëring
Een overzicht van de internationale theorievorming omtrent de potentiële rol van kritisch sociaal werk in een snel veranderende samenleving én de duiding van Vlaamse kritische stemmen binnen de Vlaamse sociaal werk–praktijk.
Mijn meesterproef wil ik uitwerken rond kritisch sociaal werk als (vernieuwde) sociale en politieke beweging, direct gelinkt met het straathoekwerk in Vlaanderen. Volgens Dr. Angell (2008), onderzoeker aan de School of Social Work van de University of Windsor (Canada),
biedt
‘critical
social
work’
de
mogelijkheid
om
een
constructieve
probleemdefiniëring te bereiken inzake sociale rechtvaardigheid. Critical social work wil de krachten van sociale rechtvaardigheid vinden, door zowel wettelijke, morele als economische aspecten van probleemsituaties te onderzoeken op individueel en collectief niveau (Angell, 2008). Deze sociaal werktheorieën richten zich voornamelijk op verdrukte, gemarginaliseerde groepen in de samenleving, en houden maximaal rekening met een veelheid aan zienswijzen en invalshoeken van probleemdefiniëring (Bailey & Brake, 1975) om een structurele verandering te verwezenlijken. Vanuit de literatuur van Amy Rossiter (2005), onderzoekster aan de School of Social Work van de York University in Toronto (Canada), kan er ook een directe link gelegd worden met ‘discourse’ en ‘narrative analysis’ en ‘historical consciousness’ – het uitgangspunt is hier dat sociaal werker en cliënt direct worden geconfronteerd in hun handelen door de voortdurende aanwezigheid van ‘trauma’s’ waarin deze actoren betrokken zijn. Onontbeerlijk hier is de link met de narratieve onderzoeksbenadering (Riessman & Quinney, 2005) als verhalend onderzoek. De narratieve en discursieve onderzoeksbenadering speelt dus een noodzakelijke rol in het critical social work. De betekenis van deze concepten wil ik verder uitklaren omdat zij centrale concepten zijn binnen de kritische sociaal werk–theorieën. Vanuit de opleiding sociaal werk aan Vlaamse universiteiten en hogescholen en vanuit de sociaal werk–praktijk gaan er steeds meer verontruste stemmen op over de positie, rol en uitvoering van (geïnstitutionaliseerd) sociaal werk en haar potentieel kritische functie die ze vervulde vanaf eind jaren ’60 (denk maar aan de opkomst van de JAC’s en vormen van alternatieve drughulpverlening). Er blijkt weinig over te blijven van deze kritische functie. Discussies en lezingen over deze kwestie eindigen vaak op een snelle dood of hebben weinig invloed. Het kritische elan is niet meer wat het geweest is, het vuur is uit de revolutionaire pan, sommigen spreken zelfs van een sluimerende verrechtsing in het sociaal werk (De Kesel, 2008). Het welzijnswerk is er, als deel van de welvaartsstaat, niet in geslaagd het onwelzijn uit de wereld de helpen (Van Damme, 1981).
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
7
Op macroniveau is de wetenschappelijke relevantie van het critical social work er één direct gelinkt aan het postmodernisme van de kapitalistische maatschappij. De onzekerheid in tal van domeinen (economisch, cultureel, kenniswetenschappelijk) heeft een directe impact op het sociaal werk (Leonard, 2001). Relativisme, onzekerheid, toevalligheden spelen de westerse grondslagen parten. Grote vooruitgangsverhalen hebben afgedaan. Critical social work biedt hier alternatieve toekomstbeelden, die zich ook heel concreet kunnen vertalen in de praktijk en het omgaan met probleemsituaties en cliënten (= microniveau). Dit vertaalt zich – zoals boven vermeld – in o.a. discourse analysis en andere vormen van praktijkwerken en verslaggeving over cliëntsituaties. Maar hoe wordt dit kritische aspect momenteel uitgewerkt in internationale publicaties en wat kan de betekenis van deze literatuur zijn voor de Vlaamse praktijk? Welke potentiële handvaten kunnen aangereikt worden vanuit dit conceptueel kader om de sociaal werkpraktijk te beïnvloeden? Is sociaal werk, zoals het in reguliere organisaties wordt beoefend, toch niet reeds erg kritisch en wat typeert de kritische stemmen die klinken binnen het Vlaamse welzijnswerk? Het eerste deel van mijn masterproef beslaat een literatuurstudie over het concept hedendaags critical social work in combinatie met de narratieve benadering (waaronder discourse analysis) in het internationale sociaal werk met aandacht voor de verschillende onderzoeksperspectieven en de potentiële, toekomstige rol van kritisch sociaal werk. In het volgende hoofdstuk ‘Kritische Reflectie en Praktijk’ heb ik aandacht besteed aan de studie en uitwerking van belangrijke concepten die herhaaldelijk terugkomen in de kritisch sociaal werk–literatuur: kritische reflectie, discourse analyse en kritische praktijken. Om vervolgens een directe link te maken met de sociaal werkpraktijk geef ik in het hoofdstuk
‘Kritisch
Sociaal
Werk
en
de
Vlaamse
Sociaal
Werkpraktijk’
de
onderzoeksresultaten weer van de ideeën van praktijkwerkers (in het Vlaams sociaal werk) die zichzelf ‘kritisch’ noemen, in hun werk met cliënten. En op welke manier uit dit ‘kritische’ zich in een sociale probleemdefiniëring? Dit laatste onderzoeksdeel heb ik uitgewerkt aan de hand van open interviews met praktijkwerkers in het straathoekwerk, die zichzelf kritisch noemen, en door het bijwonen van de lezingenreeks ‘Kritiek & sociaal werk’ (Kerger & Tuteleers, 2009) (zie bijlage 1). Op die manier kreeg ik een bredere kijk op de wijze waarop men vanuit de praktijk naar de theorievorming van kritisch sociaal werk kijkt en welke referentiekaders en uitgangspunten men hanteert in de praktijk. Komt kritisch sociaal werk aan bod, zoals beschreven door auteurs als Jan Fook (1999, 2001, 2002, 2003), Karen Healy (2000, 2001), Amy Rossiter (1996, 2005), Paul Stepney (2006) en Peter Leonard (2001), en krijgen ook de meer radicale auteurs als Harry Ferguson (2001, 2003), Iain Ferguson en Michael Lavalette (2008) een stem?
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4
8
Situering kritisch sociaal werk binnen het sociaal werk
Om het kritisch sociaal werk te duiden lijkt me een uitgebreide situering en definiëring van dit begrip vanuit verschillende invalshoeken essentieel: Na een korte begripsomschrijving en uiteenzetting van de basisbegrippen in deze sociaal werk – stroming, geef ik een historische situering (‘60 – ‘70 – ‘80 – ’90 - postmodernisme) van het kritisch sociaal werk, met aandacht voor haar radicale ‘wortels’ en de specifieke Vlaamse context. Dan volgt een korte verantwoording van mijn bronnenonderzoek over kritisch sociaal werk en geef ik tenslotte een aantal visies weer over de kritische praktijk, zowel van haar huidige als toekomstige (potentiële) rol. Het werk van Jan Fook en Karen Healy heb ik daarbij extra benadrukt doordat zij de belangrijkste internationale inbreng hadden in de ‘theorievorming’ omtrent kritisch sociaal werk.
4.1
Begripsomschrijving
“Critical Social Work offers the opportunity for constructive dialogue in the interest of achieving social justice. We recognize the historical nature of both human capability and social justice. With such recognition, we do not attempt a definitive definition of either. In part the goal of Critical Social Work is to assist us collectively in recognizing the current potentials for social justice as well as the future possibilities. Further, we recognize that a contemporary definition of social justice must deal with the issues of legal, moral, and economic obligation of both the individual and the collective.” (Angell, 2008, p. 1) Critical social work is voornamelijk geconcentreerd op het ontleden van macht, ongelijkheden, uitbuiting en verdrukking die in een samenleving voorkomen. Ze wil tegenstellingen ontleden in sociaal werkpraktijken en verdrukte bevolkingsgroepen een stem geven. Critical social work is daarom gefocust op zelfreflectie en interactie in kennisopbouw, omdat individuen nu vaak té ver verwijderd zijn van kennisopbouw en zo in een houding van passiviteit terechtkomen (Agger, 1998). Fook (2002) bouwt hier op verder met de uiteenzetting van haar basisgrondstellingen van kritisch sociaal werk. Dit is voornamelijk de uitdaging om sociale onderdrukking in al zijn vormen (structureel, interpersoonlijk en persoonlijk) tegen te gaan door o.a. ‘vals bewustzijn’ (de overtuiging dat sociale machtsrelaties historisch gecreëerd zijn en daardoor ook veranderd kunnen worden) in relaties en praktijken te deconstrueren door middel van bewustzijnsvergroting over kennisopbouw en machtsprocessen in professionele communicatie. Ook Pat Cox & Louis Hardwick (2002) benaderen dit vanuit het feit dat positivistisch denken leidt tot
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
9
toegenomen passiviteit en fatalisme bij hulpvragers, doordat kennis vaak ook mensen machteloos doet voelen door drempels in o.a. het onderwijs. Discourse-analyse en narratives zijn werkwijzen om dit in de sociaal werk-praktijk te beoefenen, deze bespreek ik uitgebreider in het hoofdstuk ‘Kritische Reflectie en Praktijk’. Ook de postmoderne context speelt een belangrijke rol, waarover later meer.
4.2
Historische situering & oorsprong 4.2.1
Vanuit radicaal sociaal werk
Kritisch sociaal werk vindt zijn oorsprong vooral in radicale en structurele benaderingen van sociaal werk, voornamelijk vanuit de Angelsaksische literatuur. Deze literatuur had als gemeenschappelijk element de kritiek op traditioneel sociaal werk dat té veel op de individuele cliënt focust en zijn persoonlijke problemen. Als men verder terugkijkt in de geschiedenis kan men radicaal en structureel sociaal werk verbinden met de ideeën van Jane Addams die in het begin van de 20ste eeuw een holistische en contextuele kijk binnenbracht in het sociaal werk met de oprichting van haar ‘Hull House’ (groupwork); en de opvattingen van Murray Ross, die aandacht had voor de structurele kant van probleemsituaties (community work). Heden ten dage vinden we de radicale ideëen nog terug bij Noord-Amerikaanse groepen als ‘The Twin Cities Radical Social Work Study Group’ (2005), de ‘Social Welfare Action Alliance’ (2009) of bijvoorbeeld ‘The Radical Philosophy Association’ (2008) en auteurs als Roy Bailey en Mike Brake (1975) en Terry Mizrahi (2008), onderzoekster aan de School of Social Work van de University of New York. Een Brits voorbeeld is de opiniemaker ‘Barefoot Social Worker’ (Searing, 2008). De radicale en structurele benaderingen moet vooral gesitueerd worden in de jaren ‘60 en ‘70 van de vorige eeuw: kritiek was toen een belangrijke sociale en politieke factor en het sociaal werk groeide toen explosief, mede door de heersende kritische mentaliteit die er heerste. De radicale en structurele theorieën zijn zich bewust van het feit dat sociaal werkers vaak in dienst van de overheid hun opdracht uitvoeren en sociaal werkers vaak opgeleid worden tot een beroep dat vaak geenszins de belangen dient van verdrukte en gemarginaliseerde groepen. De grote uitdaging voor hedendaagse kritische sociaal werkers is dan ook juist deze moeilijkheid: kritisch sociaal werk zou niet of toch zeer moeilijk te integreren zijn in sociaal werk – praktijken die met belastingsgeld betaald worden (Payne, 2005). Vanaf 1960 is het welzijnswerk een stuk van de voorzieningen van de welvaartsstaat. Vervolgens kende men in Vlaanderen een periode (jaren ‘70) van grote
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
10
expansie in het welzijnswerk en terzelfdertijd een crisis in het welzijnswerk. Er kwamen een aantal nieuwe projecten op het toneel: de jongereninformatiecentra (JIC) en de jongerenadviescentra (JAC), maar ook bijvoorbeeld de democratische, (anti -) psychiatrische beweging. Deze centra vulden de maatschappijkritische rol in en sloten aldus aan op de tijdsconjunctuur (Verzelen & Steyaert, 2008). Neem nu de JIC en de JAC: door hun specifieke aanpak, met ruimte voor de combinatie van dienstverlening, hulpverlening, voorlichting en sociale actie, boden zij een alternatief voor de verzuilde, gevestigde en vaak krampachtige hulpverlening (Verzelen & Steyaert, 2008). De invloed van
deze
alternatieve
werkvormen
valt
niet
te
onderschatten:
traditionele
organisatiestructuren worden in vraag gesteld, cliëntgericht werken werd een centrale factor. De professionele ruimte van sociaal werkers werd bewuster ingevuld.
In de jaren ’80 zal de vraag centraal staan hoe het welzijnswerk zal ingaan op de politieke en economische crisis van het kapitalisme. Radicaal en structureel sociaal werk benadrukken de omgevingsfactoren en persoonlijke bevrijding en sociale verandering (Pease & Fook, 1999). Tevens verwerpen ze beide de rationele, economische en liberale aanpak van sociale probleemsituaties. Een toonaangevend werk is hier: ‘Welzijnswerk en kapitalisme: Inleiding op de marxistische theorie en geschiedenis van het welzijnswerk in België’ van Dirk Van Damme (1981). Van Damme geeft kritiek op het traditionele beeld van de geschiedenis van het welzijnswerk en hij wil een theoretische en historische welzijnswerk – analyse bieden. Zijn werk vertrekt van het uitgangspunt dat een analyse en theorievorming enkel mogelijk zijn vanuit een marxistische benadering. Het historisch materialisme is als open analysemethode in staat een analyse te geven die aan deze behoeften beantwoordt. Hij wil zo komaf maken met de opvatting dat welzijnswerk iets is dat in wezen goed is, alsof welzijnswerk zich ontwikkelt als een rechtlijnige positieve ontwikkeling. Dirk Van Damme (1981) pleitte aldus reeds in de tachtiger jaren voor ernstig historisch onderzoek over het welzijnswerk, vanuit een links-radicale hoek, waarbij afgerekend wordt met idealistische en positivistische veronderstellingen van de heersende welzijnswerk-ideologie. De mogelijke valkuilen en gevaren die deze opvattingen veroorzaken zijn niet min: de relatie tussen radicale critici en praktijkwerkers is ronduit problematisch (Van Damme, 1981). Het radicale denken loopt zo mogelijk vast: theoretici en praktijkwerkers slagen er niet in elkaar te ondersteunen of elkaar daadkrachtig verder te helpen. Praktijkwerkers denken het zonder theoritici te kunnen doen en vice versa. Kritisch sociaal werk gaat dit probleem deels tegemoet (cfr. infra). Vanaf de negentiger jaren is er een verschuiving naar kritische theorieën, empowerment en advocacy en de zoektocht naar meer hanteerbare praktijkmodellen (Payne, 2005), dit
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
11
naast de politieke en structurele veranderingsmodellen die radicaal en structureel sociaal werk reeds te bieden hadden. Jan Fook (2002) pleit voor kritisch sociaal werk doordat deze meer begaan is met het leggen van sociale verbindingen, dus meer dan een louter persoonlijke benadering van sociale probleemsituaties (de vroegere structurele theorieën focusten vnl. op deze laatste). Aldus zijn ze meer bruikbaar dan radicaal sociaal werk theorieën. In de late jaren negentig was er, mede dankzij de invloed van het postmodernisme, een opgang in critical social work – theorieën; het gebruiken van reflectie (‘critical reflection’) en de meer hedendaagse kritische theorieën. Deze laatste zijn minder deterministisch, meer complex en minder eenduidig dan theorieën van radicaal sociaal werk.
4.2.2
Invloed postmodernisme en poststructuralisme
Postmodernisme is vanzelfsprekend gelieerd aan het kritische denken in deze thesis. Enerzijds zorgt toegenomen mondialisering en snelle economische veranderingen voor technologische
vooruitgang,
de
onderwaardering
van
menselijke
capaciteiten,
toegenomen vervreemding en culturele dominantie. Anderzijds zorgt de toepassing van het postmodernistische denken voor een complexere en flexibele denkrichting in de critical social work - theorievorming. Het opent diverse perspectieven en zoekt onderliggende, alternatieve verklaringen door ondermeer deconstructie en discourse analysis. Een postmodern en kritisch sociaal werk focust op het ontleden van zowel dominante structuren, als de inclusie van restgroepen in onze samenleving (Fook, 2002). Het postmoderne denken komt bij het werk van Jan Fook (1999) extra tot uiting doordat ze minder vaste definiëringen hanteert van kennis, macht en context. Verschillende onderzoeksbevindingen
in
deze
materie
hebben
vanzelfsprekend
verschillende
uitkomsten. Toch willen Bob Pease en Jan Fook in hun werk ‘Transforming Social Work Practice – Postmodern Critical Perspectives’ (1999) het modernisme niet volledig verlaten. Zij pleiten voor een kader van universele mensenrechten waarin een dialoog kan plaatsvinden omtrent de vormgeving van ‘good practice’. Allan (2003) benadrukt wel het belang van de overgang tussen modernistisch en postmodernistisch denken: ‘discourses’ worden d.m.v. culturele en sociale relaties geanalyseerd, ‘power’ staat open voor zelfreflectie.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4.2.3
12
Selectie van bronnen en auteurs in kritisch sociaal werk
Jan Fook (1999, 2001, 2002, 2003) is wellicht de meest ‘invloedrijke’ auteur in het critical social work, maar ook o.a. Amy Rossiter (1996, 2005), Karen Healy (2000, 2001), Brent Angell (2008), Peter Leonard (2001) en Richard Pozzuto (2000) schreven significante bijdragen voor de kritische theorie- en praktijkliteratuur in het sociaal werk. Voor dit literatuuronderzoek heb ik me vooral beroept op wetenschappelijke literatuur uit ‘SageJournals’, ‘ISI Web of Knowledge’ en ‘Education Resources Information Center’ (ERIC). De selectie van bronnen voor de literatuurstudie verliep als volgt: via de zoektermen ‘critical social work’ zocht ik publicaties vanaf 1960; zowel Engelstalige artikels,
als
reviews
van publicaties.
Een belangrijk
selectiecriterium was de
beschikbaarheid van werken via internet of in de Belgische (universiteits)-bibliotheken. Een verdere selectie verliep via het analyseren van de abstract waarbij ik mijn probleemstelling steeds in het achterhoofd hield. Het was niet zozeer belangrijk om voorbeelden van kritisch sociaal werk - toepassingen te vinden, wel de mate waarin de publicatie kan bijdragen tot een begripsverduidelijking en de persoonlijke visie van de auteur op kritisch sociaal werk (soms was er bijvoorbeeld geen duidelijke afbakening met radicaal of structureel sociaal werk, cfr. infra). Via het uitpluizen van bibliografieën van publicaties (zgn. ‘snowball-sampling’) kwam ik andere relevante wetenschappelijke literatuur op het spoor. De belangrijkste trends in het onderzoek omtrent critical social work heb ik vervolgens gefilterd, met extra aandacht voor het meest recente werk. De meeste opgenomen publicaties zijn afkomstig uit het ‘Journal of Critical Social Work’ (‘Critical Social Work – An interdisciplinary journal dedicated to social justice’) en artikels uit ‘British Journal of Social Work’, ‘Qualitative Social Work’, ‘International Social Work’, ‘Social Work Education’ en ‘International Journal of Social Welfare’. De boeken ‘Social Work: Critical Theory and Practice’ (Fook, 2002), ‘Social Work Practices. Contemporary Perspectives on Change’ (Healy, 2000) en ‘Transforming Social Work Practice. Postmodern critical perspectives’ (Fook & Pease, 1999) waren natuurlijk onontbeerlijk voor deze masterproef en vormen basishandboeken voor de kritische praktijkwerker. De weerhouden Nederlandstalige publicaties en teksten zijn de besproken teksten in de seminaries ‘Kritiek & Sociaal Werk’ (Kerger & Tuteleers, 2009), georganiseerd door de Hogeschool Gent en de Arteveldehogeschool. De keuze en bijdrage van deze aangeleverde teksten geven een Vlaamse blik op kritisch sociaal werk. Daarnaast heb ik persoonlijk gekozen om enkele relevante artikels uit het tijdschrift ‘Alert’ (2007, 2008) en de Vlaamse Canon Sociaal Werk (2008) op te nemen en een publicatie van Piet Verhesschen (1999) (over narrativiteit in pedagogisch onderzoek).
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4.3
13
Verschillende visies op kritisch sociaal werk 4.3.1
Huidige visie op kritisch sociaal werk
Verschillende auteurs pleiten ervoor dat de kritische sociaal werkpraktijk niet enkel een aparte activiteit is, maar integraal dient opgenomen worden om de toekomst van het sociaal werk veilig te stellen (Healy, 2000). Dit in een context van snel wijzigende internationale verhoudingen waarin natiestaten hun burgers responsabiliseren, de welvaartsstaat onder druk staat en traditionele modellen verlaten worden. Kritisch sociaal werk kan zo een actieve rol opnemen om het sociaal burgerschap uit te breiden in verschillende praktijk- en beleidscontexten. De ideeën van Richard Pozzuto (2000), onderzoeker aan de School of Social Work and Criminal Justice Studies van de East Carolina University, bieden een actuele begripsverduidelijking van de term ‘critical social work’. Pozzuto (2000) duidt erop dat het een begrip is dat dynamisch en open gedefinieerd wordt, vol met mogelijkheden en terzelfder tijd ambigu met verschillende interpretatiemogelijkheden. Er is een steeds wisselende nadruk op enerzijds het individu, anderzijds sociale structuren, maar zelfs deze tegenstelling wordt vaak in vraag gesteld. Elk perspectief biedt wél zijn eigen oplossingen tot de basismissie van het sociaal werk: de verbetering van het menselijk welzijn en het trachten bereiken van de basisnoden van alle mensen, met bijzondere aandacht voor de noden en empowerment van de meest kwetsbaren, verdrukten en degenen die leven in armoedesituaties (Pozzuto, 2000). Een kritisch perspectief heeft dus bijgevolg niet hét antwoord. Critical social work is actiegericht en komt tot uiting in dialoog, in het creëren van de wereld waarin we leven: fysisch en intellectueel. Veel literatuur omtrent critical social work biedt aldus een kader om mogelijkheden in te ontwikkelen, het samengaan van een intellectueel debat, concrete actie en sociaal werk.
4.3.2
Basisideeën Jan Fook en Karen Healy in kritisch sociaal werk
Jan Fook (2002) pleit in ‘Social Work: Critical Theory and Practice’ voor een sterke, methodische aanpak in het sociaal werk om ze effectief emancipatorisch te doen laten gelden. Dit werk is een praktische handleiding voor kritische praktijkwerkers en bevat zeker in het derde hoofdstuk tips om praktijken de deconstrueren en reconstrueren, het conceptualiseren van probleemsituaties, empowerment en narratieve strategieën. Het boek is dan ook erg toegankelijk. De belangrijkste gedachte die ze naar voor schuift is dat de legitimering van autoritaire figuren constructies zijn, en dat deze gezagsposities dienen ondergraven te worden om zo een nieuwe dynamische en rechtvaardigere praktijk te
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
14
introduceren in het sociaal werk (Fook, 2002). Fook schetst tevens een theoretisch kader voor de kritische praktijk. Dit aan de hand van post-structuralistische epistemologie, discours- en machtsanalyse, het narratieve, identiteit en verschillen. Karen Healy (2000) biedt in ‘Social Work Practices. Contemporary Perspectives on Change’ een meer conceptueel kader voor mogelijke kritische praktijkcontexten. De laatste drie hoofdstukken bieden bijvoorbeeld een kijk op hoe een kritische praktijk kan uitgevoerd worden. Ze pleit daarnaast voor een sterke (blijvende) aansluiting van sociaal werk-theorievorming bij de sociale wetenschappen, wil ze sterk gepositioneerd blijven. De specifieke kennis-opbouw in sociaal werk mag niet genegeerd worden. Healy’s (2000) uiteenzetting over Foucauldiaanse machtsbenadering biedt tenslotte een gefundeerde kijk op de sociaal werkpraktijk.
4.3.3
Spanning tussen theorie en praktijk in kritisch sociaal werk
De kritische praktijk staat onder druk door het toenemend managementdenken in het sociaal werk en de mondialisering. Onderwijs in sociaal werk legt steeds meer de nadruk op de betekenis van ‘evidence’, resultaten en competenties (Cox & Hardwick, 2002). Theorievorming in het sociaal werk moet zich legitimeren en verantwoorden, wordt steeds meer onder druk gezet en de kloof tussen onderzoek en praktijk vergroot. Dit geldt zeker in het critical social work. Hoe kan het kritische sociaal werk een antwoord bieden op deze crisis? Theorie wordt door praktijkwerkers – en dit geldt des te meer voor critical social work – practitioners – als wereldvreemd en autoritair beschouwd. Praktijkwerkers zien niet altijd de meerwaarde in, van theorie voor een kritische sociaal werk praktijk. Academici blijven te veel nog in hun ivoren toren en participeren zelden of niet in de praktijk. Praktijkgebaseerd onderzoek blijft uit of heeft praktisch weinig te bieden naargelang de verschillende contexten van de critical social work - praktijk. Jan Fook (2001) geeft in de tekst ‘Reinventing Critical Social Work: Challenges from Practice, Context and Postmodernism’ twee mogelijke oorzaken die weergeven dat kritisch sociaal werkers mogelijkheden hebben laten liggen om wel meer aansluiting te vinden bij het ‘mainstream’ sociaal werk en haar theorievorming: té veel nadruk op de analyse van het macro-niveau (sociale structuren) en tegelijkertijd het niet erkennen van het micro-niveau van interpersoonlijke relaties in de praktijk. Zo schiet de critical practice theory tekort in sociaal
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
15
werk bij publieke instellingen waar het ‘power’ – discourse erg aanwezig is in de rolvorming van de sociaal werker (Fook, 2001).
Kritische praktijk idealen hebben het potentieel om goed te doen en kwaad te doen; de kritische praktijk literatuur heeft te weinig aandacht besteed aan de negatieve resultaten van de kritische praktijk beginselen. Met het oog op minimalisering van de negatieve effecten voor de gebruikers, is het essentieel dat kritische sociaal werk-theorieën open staan voor het contextuele en de interpersoonlijke aspecten van de praktijk (Fook, 2001). Onderzoek moet niet enkel toewerken naar universele, generaliseerbare en abstracte theoriekennis, praktijkwerkers moeten namelijk leren van elkaars specifieke, gecontextualiseerde ervaringen. Er is een grote verantwoordelijkheid voor kritische sociale werkers om de onderlinge verschillen in de contexten (waaruit hun idealen komen) te erkennen en de omgeving waarin maatschappelijk werkers doorgaans praktiseren. Het verzuim om dit te doen kan schadelijke gevolgen hebben in de praktijk, met name in de betrekkingen tussen werknemers en cliënten. “Bijvoorbeeld, enkele kritische sociale wetenschappen theoretici en kritische sociaal werk auteurs omhelzen een waarde van wederkerigheid. Deze waarde, die vaak geassocieerd wordt met samenwerking, kan zowel wederzijdse erkenning betekenen als transcendentie van de traditionele professionele / klant relatie. Idealen van wederkerigheid kunnen leiden tot verwarring en teleurstelling. Dit is met name het geval wanneer gebruikers kwetsbaar zijn, zoals voor diegenen die zijn losgekoppeld van de netwerken van zorg en ondersteuning.” (Dominelli & McLeod, 1989, p. 12) Er is een radicale herpositionering van het academisch en praktijkgericht sociaal werk vereist. Aan de orde zijn de verschillende manieren waarop academici en mensen uit de praktijk zich hebben gepositioneerd als de houders van de waarheidsclaims over sociaal werk. Postmodernisme kan worden gebruikt ter bevordering van de dialoog tussen de academische en de praktijkdimensies van sociaal werk, door middel van de erkenning van het feit dat geen van beide partijen de hele waarheid in pacht heeft. Elke partij heeft inzicht te bieden in kennisopbouw voor hedendaagse sociale werkpraktijken (Fook, 2001). Jan Fook (2001) ziet een aantal mogelijkheden bij het scheppen van nieuwe modellen voor samenwerking. Deze kunnen zich voordoen in een aantal sectoren, waaronder:
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
16
“opvattingen over sociaal werk onderzoek, die niet alleen gebaseerd zijn op de bestaande disciplinaire opvattingen (bijv. gedrags- of sociale wetenschappen), maar actieve waardering van een inclusieve aanpak die de holistische en multidisciplinaire karakter van het sociaal werk benadrukken” (Fook, 2001, p. 9). Én “De oprichting van de infrastructuur en de processen die het mogelijk maken van samenwerking tussen onderzoekers en praktijkmensen, en hun respectievelijke instellingen, zodat de twee werelden beter geïntegreerd bijvoorbeeld.” (Fook, 2001, p. 10)
Jan Fook wijst in de tekst ‘Critical Social Work – The Current Issues’ (2003) op de verschillende belangrijke en recente problemen die critical social work ondervindt waaronder de toepassing van ‘critical practice’ en ‘critical research’ in onzekerheid en de moeilijkheden in toepasbaarheid van één gegeneraliseerde kritisch sociaal werk–theorie (Fook, 2003). Naast de grote internationale verschillen in sociaal werk–praktijken, ondervinden auteurs als Amy Rossiter (2001) en Jan Fook (2003) het probleem dat het bijna onmogelijk is diverse critical social work – perspectieven te introduceren als men ze tezelfdertijd deconstrueert (er is namelijk niet één waarheidsgeldige, universele theorie). “What guidelines are there about whose perspectives are more valid? (…) How do critical social workers, who recognize the influence of change and contextuality, also maintain a clarity of direction and a certainty of practice? (…) How do we know whether social justice for one group will functions as, or will be experienced as, social justice by another?” (Fook, 2003, p. 127). Amy Rossiter (2001) en Jan Fook (2003) benadrukken dat critical reflection kan bijdragen tot toegankelijke onderzoeksbevindingen die direct gelinkt zijn aan concrete, dagdagelijkse en lokale praktijken. Verhalen in een narratieve/kwalitatieve benadering
(de
zgn.
‘narratives’),
zijn
tevens
erg
functionele
bronnen
voor
onderzoeksdata. Kritisch sociaal werkers zijn dus genoodzaakt om stil te staan bij het gebruik en de combinatie van verschillende onderzoeksmethoden: “While the idea of a triangulation is not a new one, an inclusive approach to research might be broader in that it incorporates an inclusive approach tot research paradigms and ways of knowing, rather than simply a commitment to using different methods” (Fook, 2003, p. 128). Kritisch sociaal werkers dienen verschillende vormen van kennis(opbouw) te (h)erkennen, naargelang de groep waarmee gewerkt wordt (Rossiter, 1996).
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4.3.4
17
Uitdagingen voor kritisch sociaal werk in de nabije toekomst
Tegen de achtergrond van mondialisering, grote verschuivingen op internationale aandelenmarkten en economische herstructurering dient het sociaal werk zich te bezinnen over haar wijzigende rol in de nabije toekomst. Het scepticisme tegenover vooruitgang, als één der belangrijkste grondslagen van het Westen, groeit. Een sfeer van onzekerheid, zowel op economisch, cultureel als epistemologisch vlak doordringt ons handelen en denken. Het perspectief van sociale desorganisatie als het falen van ons sociaal regelsysteem (Rubington & Weinberg, 2003), dat werd ontwikkeld in 1918, blijkt nog steeds zeer actueel te zijn en kan nog steeds toegepast worden. Men onderscheidde primaire en secundaire groepen: de verstedelijking en toenemende industrialisering zorgden ervoor dat sociale regels een afnemende invloed kregen op het individu. Heden ten dage zorgt een toenemende globalisering en informatisering ervoor dat hoge (scholings)eisen worden gesteld aan individuen, waardoor deze personen afhaken. Critical social work wordt in deze context als snel geconfronteerd met een aantal fundamentele problemen omtrent de positie die ze inneemt in het sociaal werk als dusdanig. Aangezien de Westerse dominantie en arrogantie in haar mars van economische ontwikkeling en kolonisering, geleid heeft tot onderdrukking van de zgn. ‘voices of the Other’, kan critical social work niet langer het grote verhaal blijven verkondigen van emancipatie. Ze dient zich bescheidener op te stellen: “The political Left can no longer speak within the comfortable milieu of disaffected white bourgeois intellectuals participating in the construction of an unproblematic metanarrative of emancipation” (Leonard, 2001, p. 1). Sociaal werkers dienen zich te buigen over de toekomst van het sociaal werk in termen van onzekerheid over de vooruitzichten van het maatschappelijk welzijn, relativiteit en onvoorziene gebeurtenissen. Maar het is nog steeds mogelijk volgens Peter Leonard (2001), om te praten over ‘alternative futures’ , als we onszelf er toe aanzetten om ideologische contexten van toekomstverhalen te deconstrueren, onze toekomstideeën zeggen in feite meer over de kijk op ons verleden dan we vaak zelf onderkennen: “Ideas of the future are determined by how we see the past” (Leonard, 2001). Deconstructie tracht dan historische feiten in een ander daglicht te plaatsen en keuzes in het verleden naar voor te brengen. Een tekst 'deconstrueert zichzelf', door zijn interne logica. In literaire of filosofische teksten vindt men (schijnbare) tegenstellingen en tegenstrijdigheden, en het deconstrueren van de tekst laat zien in welke mate deze tegengestelde begrippen vervlochten zijn. Men kan de westerse metafysica blootleggen door het 'deconstrueren' van de logica ervan. Op die wijze krijgt men tevens een beeld van wie er uitgesloten werd in de ‘grote verhalen’, welke stemmen er geen inspraak kregen in de geschiedschrijving. Hier gaat het over de tegenstelling
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
18
tussen hetgeen critical social work dácht na te streven en hetgeen ze effectief bereikt in haar werkpraktijk en theorievorming. Worden sociale problemen inzake gender, racisme, en sociale stratificatie bestreden of gereproduceerd en bestendigt? Peter Leonard (2001) brengt verschillende toekomstbeelden aan omtrent sociaal werk: een optimistische waarin toegenomen kennis en technische vaardigheden het sociaal werk beheersen. De pessimistische versie ziet een grotere kloof tussen arm en rijk, uitbuiting en ecologische rampen als toekomst. Leonard (2001) besluit vervolgens dat deze toekomstbeelden niet meer zijn dan een statement, een manier om kritisch afstand te nemen van de chaotische, onzekere, dagdagelijkse strijd en als startpunt om sociale kritiek te kunnen ontwikkelen. Leonard (2001) schuift daarom twee basisprincipes naar voor die enkel gecombineerd volledige uitwerking hebben, en die ons toekomstig sociaal werk wél kunnen onderbouwen: een geloof in de onderlinge afhankelijkheid van mensen (“A belief that goes against the grain of capitalist and patriarchal culture” (Leonard, 2001, p. 4)) én de waarde van het verschil (“The diverse forms that cultures take” (Leonard, 2001, p. 4)). Karen Healy brengt in ‘Reinventing Critical Social Work: Challenges from Practice and Postmodernism (2001) de invloed van ‘post theories’ aan op critical social work. Deze theorieën; postmoderne en poststructurele benaderingen, vormen een uitdaging voor de praktijk van het critical social work omdat vele critical social work - academici het postmodernisme veroordelen omdat zij geen alternatief kunnen bieden om sociale onrechtvaardigheden aan te pakken (Healy, 2001). Door de nadruk te leggen op de krachten van ‘discourse’ (uit poststructurele theorieën bijvoorbeeld), wordt het voor sociaal werkers mogelijk om hun bevindingen niet enkel in materiële onderdrukking te situeren, maar tevens ook historisch en lokaal. Een groeiend aantal critical social workers implementeren aspecten uit de ‘post theories’ in de praktijk. Zij ondervinden meer en meer de positieve gevolgen van het werken met ‘power’, identiteit en verandering dan dat mogelijk was via een modernistische kritisch traditie (Healy, 2001). Postmoderne analyses brengen een geheel ander perspectief binnen waardoor sociaal werkers gevoelig worden gemaakt voor de historische en locale context van hun werk, waarheidsclaims worden op die manier ook voorzichtiger benaderd. Critical social workers hebben vaak een negatief beeld van ‘power’: ‘post theories’ verduidelijken hoe ‘power’ op een humane manier benaderd en toegepast kan worden.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4.3.5
19
Positie sociaal werk onder mondialisering
De transformatie van de sociaal werk-rol door middel van het opleggen van een neoliberaal beleid staat gelijk met het creëren van wijdverbreide ontevredenheid. Er is een toenemende kloof tussen wat sociaal werkers aspireren te doen en waarvoor ze worden opgeleid in hun werk en de huidige realiteit in hun werksituatie. Sociaal werk moet uiteraard meer doen dan louter jobs creëren: het verbeteren van het leven van mensen, hen helpen zinvol om te gaan met hun pijn, leed en problemen; de uitdaging van op te treden tegen stigmatisering en discriminatie; en onderdeel worden van de strijd voor sociale rechtvaardigheid. Iain Ferguson en Michael Lavalette (2008) beschrijven in ‘Globalization and global justice - Towards a social work of resistance’ de mogelijkheden en weerstanden om tegen dit beleid op te komen en bespreken hun potentieel voor het informeren van een nieuw paradigma, gebaseerd op een verwerping van het neoliberalisme in het sociaal werk. Zij suggereren dat een nieuw paradigma voor een dergelijk sociaal werk kan worden samengesteld uit elementen van het traditionele sociaal werk, radicaal sociaal werk en de ervaring van nieuwe sociale bewegingen, zowel gebruikersgeleide als antikapitalistische, in een soort Hegeliaanse synthese. Ferguson en Lavalette (2008, p. 312 - 315) beschrijven vier potentiële bronnen voor de ontwikkeling van een zogenaamd ‘sociaal werk van verzet’: - “Het blootleggen van interne contradicties in het neoliberale sociaal werk: De ‘What-Works’–opvatting is te oppervlakkig en beknot te veel relaties en processen in het sociaal werk tussen professionals en cliënten. Structurele verdrukking van cliënten komt niet aan bod en voor complexe levensbetekenissen is er geen plaats in een neoliberaal sociaal werk.” - “Verzet vanuit het beroep: Bottom-up verandering vanuit de praktijk: praktijkwerkers moeten daadkrachting duidelijk maken wat hun visie is over hoe sociaal werk zou moeten zijn.” - “De bijdrage van gebruikers voor een gelijkwaardige inspraak: In de reguliere gezondheidszorg en maatschappelijk werk wordt de betrokkenheid en participatie van gebruikers nog te veel aangedreven door consumentarisme, formele klachtenprocedures en occasioneel overleg. Een nieuw overlegparadigma dient hier
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
20
gebaseerd te zijn op een model van professionalisme met echte allianties tussen werknemers en gebruikers.”
- “De anti-kapitalistische en anti-oorlogsbeweging: Sociale bewegingen zoals de vrouwen- en homobeweging zijn cruciaal geweest in de ontwikkeling van een nieuw, meer kritisch sociaal werk. Zij bieden inspiratie en handvaten om het sociaal werk te hervormen door de ‘think global, act local’–gedachte, waarbij verbindingen opgezet worden tussen de neoliberale mondiale agenda en het dagdagelijks werk van maatschappelijk werkers. Op die wijze biedt het ons een basis voor een nieuwe, globale sociaal werk–theorie. Sociale bewegingen hebben ook steeds de kernwaarden benadrukt in hun acties, die vaak ook van toepassing zijn voor het sociaal werk (zoals gerechtigheid) tegenover de harde cut-costs-mentaliteit van het neoliberalisme. Sociaal werk dient meer actief te participeren in fora en debatten (zoals het Wereld Sociaal Forum), om te helpen bouwen aan een positieve, alternatieve visie van geëngageerd werk.” Harry Ferguson, professor Sociale Politiek en Sociaal Werk aan de Universiteit van Dublin brengt het begrip ‘life politics’ aan in de manier waarop professionals cliënten kunnen begeleiden in een snel veranderende risicomaatschappij. Ferguson (2001) stelt in de tekst ‘Social Work, Individualization and Life Politics’ praktijken voor om aan ‘life planning’ te doen in het begeleiden van kwetsbare cliënten, in de vorm van een nieuw soort reflexiviteit met als primaire focus het werken aan diepgaande, emotionele relaties. In onze westerse samenleving moeten mensen veel meer keuzes maken dan dit vroeger het geval was, sociaal werk moet aldus mensen meer wapenen zodat ze beheersing en controle krijgen over hun eigen leven. Individualiseringsprocessen maken dat standaardbiografieën keuzebiografieën worden met de bijhorende risico’s. ‘Life politics’ moet volgens Ferguson de emancipatorische politiek vervangen, omdat deze tekortschiet. “Critical social work discourses tied to emancipatory politics are therefore unable to deal theoretically, politically or practically with defining features of how people have to live in a post-traditional order.” (Ferguson, 2001, p. 47)
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
4.4
21
Conclusie
Het bestuderen van de kritische sociaal werk-literatuur werkte voor mezelf zeer inspirerend omdat ze een andere invulling geeft op de praktijk- en theorievorming dan de doorsnee sociaal werk-literatuur. De begripsdefiniëring, van wat kritisch sociaal werk in wezen inhoudt, wordt in feit opengelaten. Kritisch sociaal werk biedt dus geenszins oplossingen, wel gefundeerde aanzetten tot reflecties en strategieën, om bijvoorbeeld de plaats van de kritische praktijk in een snel veranderende maatschappij te overdenken. Dit kader omvat aldus praktijkgerichte methoden en uitdagingen voor de praktijkwerker enerzijds, en anderzijds kritische denkkaders voor onderzoekers. Hierbij gaan historische en lokale analyses hand in hand met het ontleden van praktijken. Interne contradicties zien zo het licht en kunnen aan de kaak worden gesteld. Op die manier worden bijvoorbeeld individualiseringsprocessen bestudeerd en alternatieven aangeboden. Nieuwe methoden worden gecreëerd om in een gemondialiseerde samenleving met nieuwe risico’s, groepen van mensen kansen en inspraak te bieden. Een belangrijke tweede richting in de kritische sociaal werk-literatuur is de relatie theoriepraktijk-vorming. Een herpositionering van de theorievorming in het sociaal werk, met aandacht voor gecontextualiseerde ervaringen, is een must. Kritisch sociaal werkers dienen verschillende vormen van kennis(opbouw) te (h)erkennen naargelang de groep waarmee gewerkt wordt, gebruik makend van een combinatie van verschillende onderzoeksmethoden (zoals narratieven) binnen nieuwe processen en infrastructuren.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
5
22
Kritische Reflectie & Praktijk
In dit hoofdstuk ‘Kritische Reflectie & Praktijk’, heb ik aandacht besteed aan de studie en uitwerking van belangrijke concepten die herhaaldelijk terugkomen in de kritisch sociaal werk – literatuur: het narratieve, kritische reflectie, discourse analyse en kritische praktijken. Dit zijn noodzakelijke handvaten om de kritische praktijk vorm te geven en te kunnen beoefenen in verschillende contexten en settings in het werkveld.
5.1
In de startblokken: het narratieve in sociaal werk
“What is the role of theoretical knowledge in the moment of action, when a child is separated from its parents, when a dialogue is opened with a drug abuser, or when the client is told how much money she or he will get? To what extent is it a question of personal talent, creativity or charisma that is crucial to what will happen? Is knowledge applied in a prescriptive or instrumental way, or does it take the shape of a ‘mass’ or a matrix of knowledge – a more or less conscious background against which social workers reflect their sensory impressions?” (Nygren & Blom, 2001, p. 369) De onenigheid over het kennisperspectief, het afleiden van de theorie uit de praktijk of andersom (evidence based practice of vice versa) is dus een spanning tussen een louter rationele toepassing van kennis en sociaal werk als een creatieve, open activiteit. Tussen deze twee uitersten zijn er verschillende alternatieve benaderingen. Verschillende auteurs spreken over het feit dat jarenlange gecontextualiseerde praktijkervaring (op micro-niveau), in een zeer specifieke context weinig erkend en opgenomen wordt in regulier onderzoek. Deze kwestie over de positie van kennis is van cruciaal belang in het onderwijs waar mensen leren hoe ze werken met mensen. ‘Narrative research’ of ‘narrative inquiry’ is een recente vorm van kwalitatief onderzoek die opgang maakt in wetenschappelijke publicaties wereldwijd. Deze onderzoeksvorm is voor mijn masterproef een startpunt om relevant onderzoek te situeren en om de discourse analyse aan te brengen. De narratieve benadering biedt een alternatief voor het model van onderzoek voor de natuurwetenschappen. De stelling luidt (Verhesschen,1999) dat de menswetenschappen een eigen onderzoeksmodel nodig hebben om praktijken te onderzoeken, met oog voor de reflecties van de onderzoeksparticipanten, de zogenaamde zelf-descripties: het zelf-begrijpen van de onderzoeksparticipanten. Zonder verder in te gaan op de filosofische opvattingen (zoals beschreven door o.a. Peter Winch,
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
23
1958), wil de narratieve benadering een nieuwe gelijkwaardige verbondenheidsrelatie creëeren tussen onderzoeker en onderzoeksparticipant, waarbij betekenissen een centrale rol spelen (Verhesschen, 1999) en alle actoren als ‘personen’ betrokken worden. Voorbeelden
van
onderzoeksdata
zijn
levensverhalen
en
–
geschiedenissen.
Levensverhalen zijn participatiever, interactiever (meer nog dan kwalitatieve interviews), minder statisch en brengen ‘history’ binnen in het hulpverleningscontact. Een illustratie van deze onderzoeksmethode kan men terugvinden in de publicatie van OASeS; ‘Bruggen over Woelig Water’ (De Raedemaecker, Thys & Vrancken, 2004). Zij focussen op sociale omgevingsfactoren die armen blijvend uit de armoede weten te houden en hanteren een dubbele invalshoek: een sociologische en psychologische. In hun definities van ‘vooruitgaan in het leven’, duidden de respondenten vijf componenten aan die ze van belang achten om uit de armoede te geraken: inkomen, arbeid, onderwijs, emotioneel welzijn en persoonlijke relaties (De Raedemaecker et al., 2004). Levensverhalen (cf. narratieve benadering) leren dat een wisselwerking tussen ‘instrumentele’ (o.a. vooruitgang op vlak van arbeid en onderwijs) en ‘expressieve’ (vooruitgang qua emotioneel welzijn) impulsen erg belangrijk is om een opwaartse mobiliteitsbeweging uit armoede begrijpen. De onderzoekers vertrekken vanuit de ervaringswereld en leefwereld van mensen in armoedesituaties, onderzoeksmethodieken worden dus ook afgestemd op de doelgroep. Dit in tegenstelling tot de hoofdstroom in onderzoek. ‘Mainstream’ – onderzoekers staan vaak weigerachtig tegen deze onderzoeksbenadering en behandelen haar stiefmoederlijk, omdat ze aldus niet ‘wetenschappelijk’ zou zijn, niet algemeen toepasbaar en dus niet voldoet aan de reguliere publicatiecriteria. Maar dienen onderzoeksbevindingen ‘algemeen’ toepasbaar te zijn, in alle contexten overal even bruikbaar? Dient sociaal werk zich niet te bedienen van het particuliere, het unieke uit situaties? Wordt sociaal werk – kennis niet vormgegeven in het alledaagse, in het (h)échte contact met cliënten? Meer vragen dan antwoorden (Riessman & Quinney, 2005).
Lennart Nygren en Björn Blom, onderzoekers aan de Umeå Universiteit van Zweden stellen in hun onderzoek ‘Analysis of short reflective narratives: a method for the study of knowledge in social workers’ actions’ een pilootstudie voor met het onderzoek naar het gebruik van ‘kennis’ in hulpverleningscontacten. Doel van dit onderzoek was om erachter te komen wat voor soort kennis maatschappelijk werkers ervoeren of geloofden effectief te zijn in hulpverleningscontacten en welke betekenis aan de voorwaarden, de situatie, het professioneel handelen, wordt gegeven door de vertellers (sociaal werk – studenten). Dit aan de hand van ‘short reflective narratives’ (Nygren & Blom, 2001). Hun unieke aanpak geeft weer dat men betekenissen in verhalen ook kwantitatief kan verwerken,
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
24
door middel van gehomogeniseerde instructies voor onderzoekers en een specifieke aanpak. In tegenstelling tot ‘gewone’ empirische onderzoeksdata (bijv. interviews), is dit onderzoeksmateriaal meer gereflecteerd. De hogere graad van reflectie impliceert dat het verhaal meer 'begrijpend' is overgebracht door de verteller en het op die manier veel meer zegt over de zelfidentiteit en levensverhalen van de verteller (Nygren & Blom, 2001). Lieve Lecluyse (2007, in: De P-Historie. Een kroniek van 25 jaar POW) bracht dit ook naar voor in de professionalisering van sociaal werkers. Ook zij pleit voor een lees- en schrijfcultuur in sociaal werk. Van veel sociaal werkers wordt actie verwacht, het stilzwijgend uitvoeren van beleidsbeslissingen, zonder enige eigen reflectie.
“Plannen zijn nodig en de handboeken ook, daar bestaat geen twijfel over. Ze geven aan wat er moet gebeuren en hoe. Maar ik merk weinig aandacht voor de vraag waartoe of van waaruit men handelt. En toch zijn een doordachte visie en (…) betrokkenheid bepalend voor goed welzijnswerk. Dit is niet te vinden in handboeken maar ontwikkelt zich moeizaam en langzaam als zelfkennis met het doornemen van literatuur, de confrontatie met collega’s.” (Lecluyse, 2007, p. 38) Tenslotte zetten Jan Fook (2002), maar ook Catherine K. Riessman en Lee Quinney (2005) de kritische functie van narratives extra in de verf: de analyse van narratives dragen bij tot verandering in organisaties of in de sociale proleemdefiniëring, zowel op micro- als op macroniveau. Narratives worden gedeconstrueerd en vervolgens geherconstrueert volgens gewenste richting (Nygren & Blom, 2001). Disempowerende effecten op bijvoorbeeld persoonlijk niveau – nemen we bijv. de negatieve stereotype labelling van een hulpvrager met een beperking – worden omgezet, de eigen zienswijze van deze persoon wordt binnengebracht en gewaardeert. Op die manier ontstaat geleidelijk aan een nieuwe persoonlijke denkwijze en kan deze persoon een nieuwe positieve identiteit ontwikkelen. Op groepsniveau (Fook & Pease, 1999) fungeert deze werkwijze als manier om machtsposities te wijzigen: verdrukte groepen brengen het eigen perspectief binnen, vanuit de eigen terminologie, die bepaalt wordt vanuit eigen cultuur en ervaringen. De volgende stap is ‘validatie’, het nieuwe verhaal een stem te geven door het onder een publieke opinie te verspreiden; via internet, sociale netwerken, de media of door er over te schrijven (Fook, 2002).
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
5.2
25
Kritische reflectie 5.2.1
Reflectie, Postmodernisme & Kritische reflectie
Reflectie en kritische reflectie zijn twee begrippen die aan elkaar gelinkt zijn, toch duidelijk onderscheiden worden in de sociaal werk-literatuur. Kritische reflectie is niet hetzelfde als reflectie. De kritische benadering in sociaal werk is gebaseerd op de invraagstelling van de bruikbaarheid van traditionele kennisopbouw voor professionals. Een kritisch reflectieve benadering wil theorie niet los koppelen van de dagdagelijkse ervaringen en sociaal-werkpraktijk van de professional, de theorie moet meer individueel en contextbepaald opgevat worden. Belangrijk is hier echter ook het emancipatorische en interactieve element in de kritische reflectie: de mogelijkheid om machtsrelaties in vraag te stellen en te veranderen, juist vanuit die zelfreflectieve kennis (Fook, 1999). “We all do it but may not be aware of it, but there are better and worse ways of doing it.”
Men erkent en geeft persoonlijke reacties een plaats: zowel gedragsmatige, emotionele reacties als persoonlijke ervaringen en geschiedenis. Het belang van persoonlijke invloed en verantwoordelijkheid werd reeds aangehaald, maar niettemin is het belangrijk om te benadrukken dat deze persoonlijke ervaringen en het te voor schijn brengen van diepere, fundamentele opvattingen, tot creatieve, praktische kennisopbouw kan leiden (Ife, 1999). De meest gebruikte basismethode van critical reflection vertrekt steeds vanuit een critical incident – een bijvoorbeeld cruciaal moment in de hulpverlening van een sociaal werker. De sociaal werker kan bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een persoonlijk dilemma, zich erg onzeker voelen in confrontatie met een andere praktijkwerker, angst hebben om de controle te verliezen over een situatie. Vervolgens dienen impliciete veronderstelllingen ontleed te worden om toekomstige relevante praktijken te kunnen erkennen en te veranderen, dit aan de hand van kritisch reflectieve vragen (Plath, D., English, B., Connors, L. & Beveridge, A., 1999). Dit kan zowel toegepast worden op individueel vlak, als in kleine groepjes van praktijkwerkers, met oog voor vertrouwen, verantwoordelijkheid, respect, grenzen, constructie en aanvaarding van diverse invalshoeken. Critical reflective questions zijn zowel reflectief (“what does my practice imply about my fundamental values? Society? Power and conflict?”), reflexief (“How do my emotions affect my knowledge?”) als deconstructief (“What other perspectives am I leaving out?”) (Plath et al., 1999, p. 210).
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
26
Een vaak gehoorde kritiek op kritische reflectie en haar cruciale, noodzakelijke rol in de theorievorming, is dat het ‘onwetenschappelijk’ zou zijn. In de literatuur omtrent dit onderwerp
leest
men
vaak
dagdagelijkse
beschrijvingen
van
ervaringen
van
praktijkwerkers, die mainstream – onderzoekers afdoen als gemakkelijk, té persoonlijk en louter beschrijvend. “Although written in a highly personal and descriptive manner, they are redolent with analysis, with theorising, with creative connections and original insights, with difficult emotions and realisations – moreover, with ideas which have the capacity to change constructed ways of thinking and acting.” (Fook, 1999, p. 43) Kritische reflectie is ten slotte ook op verschillende wijze direct gelieerd aan het postmodernistisch denken, Jan Fook (1999) brengt onder meer het feit aan dat er directe verbindingen gelegd worden tussen concrete ervaringen, de specifieke context van een situatie en bredere theorievorming en dit zich vervolgens ook uit in concrete actie.
5.2.2
Kritische reflectie via discourse analyse
“A discourse is a system of possibilities of knowledge. Discursive informations are made up in part of sets of usually tacit rules that enable us to identify some statements as true or false, to construct a map, model or classificatory system in which these statements can be organized and to name certain “individuals” as authors. (...) All discursive formations simultaneously enable us to do certain things and confine us within a necessarily delimited system.” (Flax, 1992, p. 45) Discourse analyse speelt een centrale rol in critical reflection en aldus in deze thesis. Discourse analyse geeft toegang tot vragen die ertoe bijdragen dat de sociale tegenstellingen en ambivalentie zichtbaar worden in sociale discoursen. Ze opent tevens de conceptuele ruimte met betrekking tot de positie binnen de concurrerende of dominante discoursen (Rossiter, 2005). Als we buiten de grenzen van discoursen treden, kunnen we praktijkvragen ontdekken die ons helpen nadenken over macht en mogelijkheden. Dit bijvoorbeeld door middel van de analyse van machtsdiscoursen die een prominente rol spelen in case-studies, het ontleden van tegenstellingen en ervaringen van praktijkwerkers. Op die manier biedt het aldus een meer gedifferentieerde kijk op sociale probleemsituaties.
Bij het benaderen van de praktijk vanuit discourse analyse draagt deze laatste bij tot kritische reflectie en bijgevolg voor een directe sociaalwerk-praktijk. Waarom nu?: We treden terug uit deze dagdagelijkse discoursen om te onderzoeken of onze praktijk wordt
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
27
vormgegeven op een manier die in strijd is met sociale rechtvaardigheid (Flax, 1992). Deze afstand van de onmiddellijke toepassing van de praktijk wordt bereikt door een focus op de ‘discursieve grenzen’, in plaats van de louter technische uitvoering van de praktijktheorieën. Discourse analyse biedt plaats aan alle actoren die in de sociale probleemdefiniëring een rol spelen: de discourse analyse biedt bijgevolg een meer genuanceerde en geavanceerde analyse dan de louter individuele positie die de sociaal werker zou innemen.
5.2.3
Bijdrage in een praktijkcontext: de kritische praktijk
Via critical practice kan een andere relatie verwezenlijkt worden met de cliënt: samenwerken (en niet oppervlakkige medewerking van de cliënt). Deze andere manier van werken vraagt echter zelfvertrouwen en zelfbewustzijn van de hulpverlener. Via critical practice kan sociaal werk terug gemeenschapsgericht worden. Dit vraagt echter specifieke vaardigheden om lokale problemen te signaleren en aan te pakken. Hierdoor kunnen problemen ook gereconstrueerd worden en het zelfwaardegevoel van bewoners kan empowered worden om een structurele verandering te realiseren. Via critical practice kan de kloof tussen de theoretische vorming van sociaal werkers en de praktijk gedicht worden. Door een relativering van het macht- en statusverschil en een nieuwe kijk op kennisverwerving
wordt
het
mogelijk
praktijk, denkpatronen en onderzoek
als
geïntegreerde activiteiten te zien. Critical practice is geen methode, het is een paradigma: continu werken aan de hand van reflectie, dialoog en actie biedt emancipatorische mogelijkheden. De erkenning van het belang van context en de handelingsgrenzen van actoren is een noodzaak voor een competente praktijk.
Paul Stepney, docent sociaal werk aan de universiteit van Wolverhampton (UK) wil een kritische sociaal werk-praktijk introduceren die ingaat tegen het sociaal werk waarin de cliënt
te
veel
op
de
eigen
verantwoordelijkheid
wordt
gewezen
in
sociale
probleemsituaties. Stepney (2006) protesteert tegen de ‘third way approach’ van welzijn, zoals deze uitgestippeld is in actieve welvaartstaten zoals de V.S. of in het Verenigd Koninkrijk (New Labour), en waar de nadruk ligt op het ‘managerialism’, de effectiviteit van het modernisme en ‘tough love’ als wijze om sociaal werk uit te voeren. Eén van de oorzaken hiervan is de mondialisering: Westerse economieën worden gedwongen om stevig in hun sociale uitgaven te snoeien. Hoewel sociaal werkers met steeds complexere problematieken geconfronteerd worden in deze gemondialiseerde samenleving, kunnen zij alsmaar minder vasthouden aan sociaal werk-waarden en komt het sociaal werk hierdoor in een fundamentele identiteitscrisis terecht. Om hierop een antwoord te bieden
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
28
kan kritisch sociaal werk een belangrijke rol spelen volgens de auteur. Alle kennis is sociaal, cultureel en contextueel geconstrueerd: macht is dus vervat in taal, relaties en praktijken en de sociaal werker moet deze vervolgens de-construeren. Sociale verandering kan er enkel komen via het ontleden van dominante discours, omdat juist door deze discours machtsrelaties blijven bestaan. Om dit meer praktisch te duiden geeft Stepney (2006) drie belangrijke punten om voorafgaande ideeën in de praktijk te kunnen toepassen: nieuwe partnerschappen, sociaal werk in de gemeenschap en de rol van preventie.
5.3
Conclusie
Narratieven, discourse analyse, kritische reflectie en kritische praktijken zijn onlosmakelijk met elkaar vervlochten. Zij spelen een essentiële rol in de internationale kritische sociaal werk-ideeën door hun directe link met cliëntsituaties en de dagdagelijkse praktijk en de mogelijkheid om de verbintenis met sociale gerechtigheid te implementeren, te herreflecteren of te hernieuwen. Zij kunnen een belangrijke rol spelen in het scheppen van praktijken die georiënteerd zijn op sociale rechtvaardigheid. De sterktes van deze methoden zijn het brengen van keuzemogelijkheden bij cliënten, het uitklaren van moeilijkheden - in het definiëren van gevoelens van machteloosheid – of het ontleden van interne dilemma’s bij praktijkwerkers. De wens om directe verandering in leefsituaties van personen te brengen is bij elke sociaal werker aanwezig. In het sociaal werk is kritische reflectie cruciaal: moeilijk uit te klaren contradicties in sociale probleemsituaties zijn namelijk manifest aanwezig. Moeilijke stiltemomenten, tegenstellingen en onrealistische doelen in de hulpverlening worden op directe wijze geïdentificeerd met respect voor het interculturaliseringsperspectief en persoonlijke waarden. Het gemeenschappelijke tussen cliënt en praktijkwerkers wordt in de verf gezet, verschillen in klasse, ras en geschiedenis worden op de achtergrond geplaatst.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
6 6.1
29
Kritisch Sociaal Werk en de Vlaamse sociaal werkpraktijk Methodologische opzet deel 1: seminaries ‘Kritiek & Sociaal Werk’
Na de literatuurstudie over kritisch sociaal werk in de internationale literatuur (cfr. supra), stapte ik doelbewust het werkveld binnen. Het eerste deel: ‘Kritisch denken in de Vlaamse welzijnssector’ (cfr. infra) vormt de directe link met de Vlaamse sociaal werkpraktijk, een aanzet om dat kritische denken in het Vlaams sociaal werk te kaderen en door te lichten. Ik koos ervoor om de lezingenreeks ‘Kritiek en sociaal werk’ (Kerger & Tuteleers, 2009), georganiseerd door de departementen sociaal - agogisch werk van de Hogeschool van Gent en de Arteveldehogeschool (zie bijlage 1, o.a. met uitgebreide aanwezigheidslijst), bij te wonen. Ik was enerzijds benieuwd naar hetgeen besproken zou worden en vroeg me af of hetgeen de deelnemers ‘kritisch sociaal werk’ zou typeren, werkelijk écht ‘kritisch’ zou zijn? Dit deel bevat, zonder volledig te willen zijn, de belangrijkste aandachtspunten die als discussiepunten uit de seminaries ‘Kritiek en sociaal werk’ kwamen, zonder grondige voor-selectie.
Mijn bedoeling was om als buitenstaander waar te nemen wat ‘hun’
discussies inhouden en af te leiden wat ‘zij’ zich voorstellen als ‘kritisch sociaal werk’. Om deze nadrukken vast te kunnen leggen, wil ik dus duiden welke onderwerpen de seminarieleden aansneden. De aanleiding van deze reeks seminaries was het gegeven dat sociaal werk ‘de kritische functie’ misschien meer dan ooit hoog in het vaandel draagt, maar dat deze kritische functie nooit helemaal onbesproken geweest is, laat staan helemaal geaccepteerd (Kerger & Tuteleers, 2009). De kritiek in een laat-moderne samenleving is problematisch geworden. De seminaries boden me de gelegenheid om op directe wijze geconfronteerd te worden met de bekommmernissen en reflecties van wetenschappelijke onderzoekers (onder meer van de Ugent), docenten aan de sociale hogescholen en straathoekwerkers die present waren op deze lezingen over hun kritisch werken en hun ideeënvorming. De basisteksten die besproken werden, zorgden voor soms heel levendige discussies en leverden een aantal interessante invalshoeken op, zowel vanuit sociaalfilosofische invalshoek (die ikzelf minder belangrijk vond) als uit de directe praktijk. De richtvragen in deze seminaries waren:
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
30
-
Wat is er met die kritische functie?
-
Kan sociaal werk nog kritisch zijn?
-
Zijn er momenteel kritische praktijken en theorieën in het sociaal werk en waar ligt die kritische functie dan? (Kerger & Tuteleers, 2009)
Ook belangrijk voor mij was dat vertrokken werd vanuit de opvatting dat sociaal werk meer en meer louter beleidsuitvoerend zou zijn, hoe kan het zijn kritische functie waarmaken in deze context? Maar daarover later meer. De bevindingen en reflecties die ik weergeef in het eerste deel, zijn een overzicht van de hoofd-topics die op de seminaries aan bod kwamen.
6.2
Methodologische
opzet
deel
2:
interviews
in
het
straathoekwerk Het tweede deel: ‘Kritische methodiek in het straathoekwerk’ (cfr. infra) omdat de visies van drie praktijkwerkers uit het straathoekwerk die zichzelf ‘kritisch’ noemen. Dit deel heb ik uitgewerkt met behulp van de methode ‘open interviews’. Naast een tweetal straathoekwerkers heb ik tevens de coördinator van ‘Uit De Marge vzw’ aan het woord gelaten, dit door zijn achtergrond in het straathoekwerk. De keuze om straathoekwerkers te interviewen heb ik eveneens gemotiveerd in deel 2. Wat typeert nu eigenlijk ‘hun veronderstelde kritische denken’? En wat is dat dat voor hen, ‘kritisch’ werken in sociaal werk? Wat zijn voor hen de voornaamste aandachtspunten om te spreken van ‘kritisch sociaal werk’? En werken zij eigenlijk wel vanuit de kritisch sociaal werk – gedachte, zoals beschreven in de internationale (wetenschappelijke) literatuur?
6.3
DEEL 1: Kritisch denken in de Vlaamse welzijnssector
In de discussies op het seminarie ‘Kritiek en sociaal werk’ uitte zich de bekommernis dat het sociaal hoger onderwijs sociaal werkers laat vertrekken met een bepaalde bagage die zij niet zomaar kunnen loslaten. Volgens o.a. prof. Patrick Hebberechts - onderzoeker aan de vakgroep criminolgie van de Ugent - en Marc De Kesel – filosoof - is er geen tijd meer voor het echte kritisch denken aan de sociale hogescholen of universiteiten die een sociaal werk programma aanbieden. Marc De Kesel (2008) vertrekt vanuit volgend uitgangspunt: sociale gerechtigheid en individuele vrijheden staan in een spanningsveld,
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
31
de waarden van de ‘flower-power’ beweging van ‘68 worden niet zozeer gebruikt om breuklijnen en een omslagbeweging te verwezenlijken, maar is een recuperatiepoging van de gevestigde orde (een duidelijk voorbeeld is het feit dat vele voorvechters van mei ’68 – waarden, nu op sleutelposities zitten in het bankwezen en de ondernemerswereld). “Het kritische denken verkeert vandaag in een crisissituatie, precies omdat het, in zijn strijd tegen leugen en onrecht, niet meer in staat is zich te profileren vanuit een onbetwiste waarheid. (…) De kater die op mei 68 volgde dwong hen tot het besluit, niet dat ze fout waren geweest in de ideeën die ze koesterden, maar wel in het feit dat niet was gerealiseerd wat ze hadden gezegd te realiseren.“ (De Kesel, 2008, p. 5) Links heeft op lange termijn niets te zeggen gehad en heeft op lange termijn zelfs het proces
van
neo-liberalisme
gewoonweg
versterkt
(De
Kesel,
2008).
Het
ongelijkheidsthema dat oorspronkelijk het sociaal werk beheerste is verdwenen en heeft meer en meer plaatsgemaakt voor een diversiteitsthema, dat aldus een andere invalshoek heeft en voor een fundamentele wijziging in het denken heeft gezorgd.
6.3.1
Kritisch perspectief op het Vlaamse sociaal – agogisch onderwijs
Het academisch onderwijs staat sinds enkele jaren onder grote druk, besloten de seminarieleden. Denken we maar aan het leerkrediet, de Bologna-wetgeving omtrent de Bachelor-Master structuur, de privatisering van opleidingen. Dit heeft als gevolg dat zowel in academische als hogeschoolkringen vrijheid van denken beknot wordt (een voorbeeld hiervan zijn de Gentse Ma-na-Ma opleidingen fiscaliteit die in de toekomst niet langer door de overheid gefinancierd worden, maar door private BEL20 – bedrijven als Electrabel en Delta Lloyd). Door deze gebondenheid, wordt het machtsdiscours fundamenteel gewijzigd en komt het marktdenken in het onderwijs meer en meer naar voor, naast het voornamelijk geïnstitutionaliseerde, fnuikende sociaal werk. Sociaal werkers worden meer en meer ingezet als interimkrachten, dit blijkt uit aanwervingscijfers en het groot aantal aangeworven maatschappelijk assistenten via interimkantoren. Deze praktijkwerkers kunnen zich niet langer toespitsen op de kern van het sociaal werk, laat staan kritisch sociaal werk. Zij worden ingezet als uitvoerders van politieke beslissingen (waarover later meer) en verliezen hun professionele autonomie. Sociaal werkers als tijdelijke krachten kunnen zich niet langer verenigen en kunnen makkelijker stil gehouden worden, het wordt het onmogelijk gemaakt eisen te formuleren om hun deskundigheid ten volle te kunnen ontplooien en aldus een kritische functie in te nemen. Deze werkers worden vaak ingezet als veiligheidsbeambten, om te controleren,
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
32
hanteerbare concepten te genereren en aldus problemen beheersbaar te maken en te houden. Een sociaal werk opleiding kan tevens té moraliserend zijn indien sociaal werkers gedrild worden worden hun eigen normen en moraal te importeren als algemeen, universeelgeldende moraal. Enkel aan te leren attitudes en technieken resten dan nog in de opleiding. De kritische praktijk wordt bijgevolg de mond gesnoerd. Vanuit een strak rechtendiscours leggen zij plichten op aan cliënten. Een belangrijke conclusie is hier dat men niet langer vertrekt vanuit een mens- en maatschappijbeeld, maar vanuit analyses, zonder enige speelruimte. Deze crisis is voelbaar tot in het kleinste praktijkgebeuren, afgestudeerde maatschappelijk assistenten worden als kanonnenvoer gebruikt. Er moet een kritische attitude meegegeven worden aan studenten, een zelfkritische blik ook. Sociaal werk moet terug aan de bron beginnen werken van sociale probleemsituaties. Duurzame ontwikkeling en beleidsontwikkeling dienen als vakken centraal te staan in het curriculum van de sociale hogescholen, zo luidt het besluit van de seminarieleden.
6.3.2
Alternatieve invalshoek op arbeidsmarkt, arbeid en tewerkstelling
Dominique Willaert is artistiek coördinator en projectbegeleider bij Victoria Deluxe: een organisatie de via sociaal-artistieke projecten vergeten groepen uit de samenleving een stem wil geven. Dit zijn vooral groepen die in onze prestatiemaatschappij uitgesloten zijn en die telkens geconfronteerd worden met hun zogenaamde tekorten (bijv. t.o.v. de arbeidsmarkt).
Willaert vertrok vanuit zijn tekst ‘Kritisch sociaal werk? Kritiek op het
Sociaal Werk? De plaats van kritiek binnen het Sociaal Werk?’ en bracht een heel ander perspectief binnen in de discussies rond sociaalwerk-praktijken. Hij vertrekt vanuit de arbeidsmarktanalyse en fluctuerende arbeidsconcepten van het postfordisme van David Harvey, sociaal-geograaf en hoogleraar aan de City University van New York (Harvey, 2000). Zinvolle arbeid is voor Harvey (2000) de start van een betekenisvol leven, waarin elk individu kan bezinnen en het contemplatieve kan terugvinden. Hij stelt ook dat arbeidsgenot verdwenen is door de grotere onzekerheid en de toenemende dreiging van werkloosheid. Hij merkt op jonge mensen zonder scholing nóg een grotere nood hebben aan zinvolle arbeid. Ook interimarbeid veroorzaakt veelal onzekerheid en vluchtige, betekenisloze relaties door de toenemende eis tot flexibiliteit (Bauman, 1998). Kansengroepen worden ook meer en meer uitgesloten in een reguliere arbeidsmarkt, of komen terecht in aparte sectoren van de sociale economie. Individuen komen op die manier terecht in zelfverdoving en toenemende destructiviteit t.a.v. zichzelf en de samenleving. Zo ontstaat er een surrogaatsamenleving, waarin genot onthouden wordt en problemen beheersbaar gemaakt. Nieuwe technologieën zorgen daarnaast voor een
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
33
toenemende druk op het spontane. Het contemplatieve verdwijnt door de vluchtige, snelle contacten die sociale netwerksites als Facebook, Twitter en allerhande vormen van mobiele communicatie biedt. Zo blijkt meer en meer dat identiteitsverwerving op een andere manier verloopt dan vroeger. Door te consumeren en ‘imagebuilding’ verwerft het individu een eigen identiteit (Harvey, 2000). Niet langer door hun job, omdat deze tewerkstelling vaak steeds bestaat uit steeds eenvoudigere handelingen. Enige verdieping ontbreekt, ook het onderwijs (cfr. supra) wordt toegespitst op snelle veranderende contexten. Een belangrijk punt dat hieruit besloten kan worden is dat een kritisch potentieel al van komaf monddood gemaakt wordt. Langetermijnvisies komen natuurlijk onder steeds grotere druk door de toenemende mondialisering. Het lokale ‘weerwerk’ dient zich te bezinnen over deze veranderde context.
6.3.3
Ontwerp van een ander waarheidsdiscours in sociaal werk
Een volgend belangrijk punt als reactie op het voorgaande is dat er nu vaak gefilosofeerd wordt over de rol van toekomstig (kritisch) sociaal werk, zonder enige relevante praktijkaanzet, zo luidt de stelling van Raf Debaene. In de seminaries viel het mij ook op dat er ook hier een grote kloof is tussen mensen die in het directe wetenschappelijk onderzoek staan en de praktijkwerkers. Enigszins verwonderlijk gezien het onderwerp van de seminaries en de duidelijke, particulier kritische boodschap die de vele auteurs juist willen doordrukken. De politieke en filosofische dimensie is belangrijk, maar wat kan nu de betekenis zijn voor de directe praktijk? Belangrijk is niet de zogenaamde ‘waarachtigheid’, wel het ontleden van de directe, alledaagse verbindingen tussen praktijkwerker en cliënt. Praktijkwerkers hebben nood aan praktische richtlijnen. De seminarieleden ijverden op verschillende momenten voor directe verbindingen tussen de verschillende kaders waardoor het kritisch sociaal werk zich beweegt (de wetenschappelijk-historische discoursbenadering, het praktische kader en het filosofische kader) en een nieuwe onderzoeksaanpak die vertrekt vanuit een bewegingsperspectief waarin maatschappelijke bewegingen het meest in de pap te brokken hebben. Taalfilosofie mag geen excuus zijn om praktijken te verbergen. Kritisch sociaal werk dient in directe interactie te staan met belangengroepen, om aan de macht te geraken in het sociaal werk – onderzoek en onderwijs. Sociale bewegingen dienen deze evolutie te dragen en te versterken. Kritiek is een opgave, die nooit volledig te vervullen valt, maar toch blijft het een hoofdtaak voor het sociaal werk om kritisch te zijn. Met de gedachte dat deze taak nooit volledig volbracht kan worden…
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
34
Raf Debaene beschrijft het sociaal werk als een praktijk die op een kritieke, soms verdrukte, plaats staat in de samenleving, een plaats die haar niet altijd wordt gegund: sociaal werk is maatschappijbevestigend, naïef en utopisch. Sociaal werkers hebben daardoor het gevoel hun werk niet naar behoren te kunnen doen. Debaene beschrijft hiermee de gevolgen van een monddood gemaakt sociaal werk. ‘Grote verhalen’ zouden niet langer standhouden omdat ze intellectueel en paternalistisch geïnspireerd zouden zijn. Ieder persoon zijn eigen waarheid en er kunnen geen standpunten meer ingenomen worden over de rol van sociaal werk. Volgens Raf Debaene is dit in weze een economisch verhaal, een marktmechanistisch denken waarbij discussie al bij voorbaat uitgesloten is door de veronderstelde onmacht die dit waarheidsdiscours te weeg brengt. “We debatteren niet langer, want dit heeft toch geen zin.” Relativisme in een antipolitiek discours
krijgt
de
bovenhand.
In
sociale
kwesties
en
maatschappelijke
probleemdefiniëringen leidt dit soort denken tot individualisme, omdat er geen maatschappelijk debat meer is of zou kunnen zijn. Daarnaast kan dit soort denken leiden tot situaties waarin cliënten onbeperkte handelingsruimte krijgen en dit uiteindelijk repressief beteugeld wordt door de sociaal werker. In feite, zo stelt Debaene verder, kunnen vrijheid en gelijkheid wel als absolute waarden blijven gelden in een referentiekader dat functioneert als ‘groot verhaal’. Enkel discussie en debat kan leiden tot diversiteit. Democratie dient wel degelijk verdedigd te worden. De samenleving moet instaan voor de materiële en culturele sokkel om de autonomie van individuen te waarborgen, aan te moedigen en te ondersteunen. Zeker voor kansengroepen is dit broodnodig om participatiemogelijkheden te verzekeren. Democratie is een project dat niet te voltooien valt, het is een eeuwigdurend debat. “De machtsvrije dialoog bestaat niet en daarom moet de macht opgedolven worden om mensen er toegang tot te geven.” Een politieke analyse in sociaal werk is noodzakelijk om die machtsposities te kaderen en te ontleden, om een kritisch standpunt mogelijk te maken op feitelijkheden én om egocentrische individualiteit te ontkrachten.
6.3.4
Potentiële rol van kritisch sociaal werk in beleidsbepaling
Sociaal werk moet zich beter positioneren, zoveel is duidelijk. Is sociaal werk ondersteunend, emanciperend of beheersend? Of zijn deze begrippen reeds lange tijd achterhaald en dienen er zich nieuwe denkwijzen aan? De seminarieleden ijverden voor sociaal werk als politieke machtsfactor waarbij de analyse van concrete fenomen centraal dient te staan. Samen met juristen dienen acties opgezet te worden om het sociaal werk
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
35
op fundamentele wijze te veranderen. Onderwijs, huisvestingsbeleid, arbeidsmarktbeleid dienen op discoursniveau ontleed te worden en vervolgens dienen de praktijken verder geanalyseerd te worden. Symptoombestrijding in sociaal
werk – praktijken dienen
bijvoorbeeld vermeden te worden (bijv. schuldbemiddeling). Vanuit de kritische sociaal werk – seminaries klonk op verschillende momenten de roep om de oprichting van een sterke beroepsvereniging voor sociaal werkers. Hetgeen sociaal werkers bindt is de sociale strijd, niet de verdraagzaamheid onderling (het zgn. ‘verdraagzaamheidsfascisme’).
In
Nederland
bestaat
er
sinds
enige
tijd
een
beroepsvereniging voor maatschappelijk werkers, doch deze vindt slechts ondersteuning bij 12% van de sociaal werkers en is intern sterk verdeeld. Marxistische strijddomeinen dienen opgezet te worden als basis voor een sterke belangengroep: “Ga de confrontatie aan en vertel het, werk in groep en bespreek met cliënten krantenartikelen, zo creëer je solidariteit, niet door erover te praten. Cliënten beginnen op die manier te schrijven, het eigen discours te analyseren. Conflicten dienen opgerakeld te worden en uitgespeeld te worden”. Een kritische organisatie van sociaal werkers die zich opricht en opgebouwd is door middel van concrete actie, dát is nodig in Vlaanderen, zo vinden de seminarieleden. “Losse ideeën mobiliseren niet, belangen mobiliseren wél”. De wijze waarop deze organisatie uitgebouwd en gedragen wordt is de grootste uitdaging, vanuit welke invalshoek vertrekt men? De aard van sociale diensten, maatschappelijk werk en sociale veranderingen dient bekritiseerd te worden. Een progressieve traditie in het sociaal werk dient
uitgedragen
te
worden
en
tegelijkertijd
moet
de
samenwerking
tussen
praktijkwerkers, activisten en onderzoekers geïntensifieerd te worden, om zo een stevige basis uit te bouwen voor het voeren van actie.
6.4
DEEL 2: Kritische methodiek in het straathoekwerk ?
Dit laatste onderzoeksdeel heb ik uitgewerkt aan de hand van open interviews met praktijkwerkers in het straathoekwerk, die zichzelf kritische sociaal werkers noemen. Na een verantwoording over de keuze van het straathoekwerk en een uiteenzetting van haar (groeiende) kritische functie, volgt een overzicht van de specifieke (kritische (?)) methoden, methodieken en denkbeelden in het straathoekwerk.
6.4.1
Verantwoording van kritische werkvormkeuze: het straathoekwerk
Waarom nu het straathoekwerk bespreken als (mogelijk kritische) werkvorm? Er zijn tal van redenen waarom zij mij opvielen als werkvorm die zich mógelijk ‘kritisch’ opstelt of
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
36
toch zeker die potentie heeft. De moeilijkheid die zich hier stelt is dat je onmogelijk kan stellen dat de hele straathoekwerk – sector zich zo opstelt zoals mijn respondenten. Het feit dat zij invloedrijke actoren zijn in de beleidsbepaling was voor mij voldoende. Toch was ik me bewust van het feit dat er evengoed ook veel ‘onkritisch’ straathoekwerk bestaat. De werkwijze van het straathoekwerk en de doelgroep die het straathoekwerk benadert valt hoegenaamd op. Juist die groepen die de maatschappelijke voorzieningen niet kunnen bereiken, of anders: die groepen/individuen die geen aansluiting vinden bij de reguliere maatschappelijke voorzieningen staan in de kijker. Het straathoekwerk wil daarom de discussie levendig houden en vervult zo dus een kritische functie: hun kritische analyse bestaat erin te kijken hoe de meest kwetsbaren benaderd worden (Vlaams straathoekwerkoverleg (Vlastrov), 2009). Dit uit zich in o.a. ‘harm reduction’ en ‘peer support’. Het straathoekwerk stelt zich, hoofdzakelijk toch, het meest op als werkvorm waarin het menselijk aspect onvoorwaardelijk centraal staat, ze stelt geen voorwaarden. Het straathoekwerk stelt dat ze een kritische functie heeft doordat, in het algemeen, ze vragen blijft stellen over drempels en het verhaal van hulpvragers centraal stelt. Waarom nu? Het straathoekwerk hecht geen belang aan ver doorgevoerde methodieken en technieken. Ze hecht meer belang aan het aangaan van relaties. "Ook op hogescholen en universiteiten merken wij dit soms. Men studeert af met een heel palet aan technieken, maar hoe men zich gedraagt ten opzichte van de cliënt wordt vaak herleid tot professionele afstand. En laat dat nu net datgene zijn waar de meest kwetsbaren, de meest uitgeslotenen het minste nood aan hebben” (Vlastrov, 2009, p. 2). Tevens willen straathoekwerkers de toegenomen rationalisering van hulp–en dienstverlening waarbij quota, subsidienormen gehaald dienen te worden, verlaten. Men zou hier kunnen stellen dat zij op die manier geen structurele veranderingen kunnen bewerkstelligen, toch lijkt me die redenering niet juist. Het straathoekwerk oefent wel haar invloed uit, doch niet altijd via de platgetreden paden!
Het ontstaan van straathoekwerk als welzijnsmethodiek in Vlaanderen was gekaderd binnen de creatie van preventie- en veiligheidscontracten in het begin van de jaren negentig. De welzijnsfunctie die het straathoekwerk hier invulde was omstreden: de veiligheidscontracten hadden als doel overlast en onveiligheidsgevoelens te bestrijden. “Preventie werd vrij eng ingevuld als het voorkomen van overlast. Dat preventie ook beschouwd kan worden als het voorkomen van onwelzijn, was toen een mening waar we (n.v.d.r. het straathoekwerk) vaak alleen in stonden” (Vlastrov, 2008, p. 2). Vanaf dan is de preventieve en structurele welzijnsfunctie binnen het straathoekwerk wel stilaan beginnen groeien. Hoewel het Vlaamse straathoekwerk dus opgestart werd en nog steeds
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
37
afhangt van de veiligheidscontracten bleef het straathoekwerk steeds haar eigen bewegingsruimte
verdedigen:
vanuit
overlegstructuren
hebben
zij
hun
welzijnsbevorderende taak altijd op het voorplan geschoven. “Het straathoekwerk heeft zich, mede dankzij de veiligheidscontracten, kunnen ontwikkelen en profileren” (Vlastrov, 2008, p. 2). De kritische functie van het straathoekwerk uit zich hier doordat ze binnen het veiligheidsdebat de welzijnsproblematiek benadrukt, en doordat andere actoren, zoals de politie, hier steeds meer rekening mee houdt. Daarnaast werkt het straathoekwerk aan toegankelijkheid voor de meest kwetsbaren, het wegwerken van onnodige drempels in de hulpverlening en het doorverwijzen naar bestaande dienstverlening. Hun aanbod is dus min of meer complementair aan dat van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Het straathoekwerk wil een actieve bijdrage leveren in het lokaal sociaal beleid. Het probleem stelt zich dat straathoekwerkers vaak solospelers zijn in hun werking (Vlastrov, 2008). De bedoeling lijkt nu actief bij te dragen in het lokaal sociaal beleidsplan en het ‘sociaal huis’, maar toch zijn specifieke opdracht te vrijwaren en onafhankelijk te blijven opereren, om zo de toeleidingsfunctie van het straathoekwerk te bewaren. Men kan onmogelijk stellen dat een hele straathoekwerk-setting zich ‘kritisch’ opstelt. De verschillende denkbeelden en theorieën die deze stroming in het sociaal werk omvat, kunnen bijvoorbeeld nooit allen ten volle ingezet worden. Ook het straathoekwerk ontwikkelt en draagt min of meer een eigen discours uit omtrent haar eigen werking. Het stellen of benoemen van bepaalde aspecten van de kritische sociaal werktheorieën wil geenszins zeggen dat ze ‘kritisch’ werkt. Het straathoekwerk fungeert hier, naar mijn mening, wel als zeer vruchtbare voedingsbodem om dit kritische aspect uit te dragen en verder te blijven ontwikkelen!
6.4.2
Specifiek kwalitatieve onderzoeksmethode bij respondenten
Mijn interviews startten met de vraag “Wat betekent kritisch werken voor U?” en “Welke uitgangspunten, referentiekaders of theorieën hanteert U?” en de selectiecriteria voor de geïnterviewden waren dat zij duidelijk uitkwamen voor hun ‘kritisch praktijkwerken’. Deze selectie werd enigszins vereenvoudigd door het feit dat de seminariereeks ‘Kritiek en sociaal werk’ me de kans heeft geboden om zowel met praktijkwerkers als wetenschappelijk onderzoekers in interactie te gaan en vanuit dit contact afspraken te maken voor interviews. Hun deelname aan deze seminariereeks was voor mij een
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
38
voldoende bevestiging van hun graad van reflectie over de plaats van kritiek in het sociaal werk. De personen die ik interviewde waren:
-
Joost Bonte (momenteel coördinator ankerpunt VOS straathoekwerk Oost- en West-Vlaanderen)
-
Robert Crivit (voormalig voorzitter IMAVO en coördinator Straathoekwerk Antwerpen en momenteel coördinator Uit De Marge vzw)
-
Luc Martens (voormalig coördinator Uit De Marge vzw, voorzitter steunpunt Tewerkstelling
in
Vlaanderen,
afdelingshoofd
van
drughulpverlingscentra,
coördinator Straathoekwerkproject De Sleutel en momenteel activeerder en straathoekwerker van het activeringsproject Antwerpen-Noord)
Het type interview dat ik hanteerde was het ‘ongestructureerd interview’, ook wel ‘open interview’ genoemd, (zoals beschreven door Harrie Mazeland en Paul ten Have (1996) van de Universiteit van Amsterdam en Timothy J. Rapley (2001) verbonden aan de Golsmiths Universiteit in Londen), omdat het hier over de context van een specifiek soort sociaal-wetenschappelijk onderzoek gaat (Mazeland & ten Have, 1996). Het type open interview dat ik hanteerde was een bijzondere vorm van life history-onderzoek (kwalitatief onderzoek). Ik probeerde de informanten op open wijze te laten vertellen, gestuurd door de thema’s die ik aanbracht in de interviews en de elicitatietechniek, het uitlokken van reacties. Op basis van de systematische vergelijking van de interviews, kon ik dan een aantal onderzoeksbevindingen selecteren en verder uitwerken. De veelheid aan informatie heb ik beoordeeld op ‘passendheid’ (Mazeland & ten Have, 1996), in de mate waarin de data past bij de reeds verwerkte literatuur, de probleemstelling en mijn gestructureerde onderzoeksbedoelingen.
6.4.3
Kritisch werken in het straathoekwerk
Voorgaande bedenkingen uit de kritisch sociaal werk - seminaries kwamen ook terug in de gesprekken met straathoekwerkcoördinatoren van het Vlaams straathoekwerkoverleg (Vlastrov) en Uit De Marge vzw. “Het straathoekwerk richt zich tot mensen of groepen die zich in een kwetsbare positie bevinden of er dreigen in terecht te komen. Kenmerkend is dat de relatie tussen deze mensen en maatschappelijke voorzieningen geschaad, gebroken of onbestaand is. Zij zijn/worden sociaal uitgesloten.“ (Vlastrov, 2009b, p. 1)
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
39
Naast de actieve/outreachende benadering, het positieve werken en een integraal perspectief op probleemsituaties wordt er ook structureel gewerkt: “Structureel werken gaat over het opbouwen en gebruik maken van een netwerk door de straathoekwerker en/of de coördinator. Dit netwerk geeft de mogelijkheid om niet alleen juiste informatie te verkrijgen of door te verwijzen, het zorgt er ook voor dat de werkers structurele veranderingen kunnen doorvoeren.” (Vlastrov, 2009, p. 1) Dit komt tot uiting door de specifieke positie die straathoekwerkers innemen: “De werkers weten steeds meer over de situatie van doelgroepsleden maar ook over de effecten van maatschappelijke voorzieningen. Aanpassingen of nieuwigheden in het aanbod van voorzieningen worden doorgegeven aan de straathoekwerker. De informatie verkregen uit de situatie van doelgroepleden en de effecten van maatschappelijke voorzieningen worden via samenwerking, signalen en belangenbehartiging doorgegeven aan de voorzieningen.” (Vlastrov, 2009, p. 1) Een aantal zaken die me opvielen was de duidelijk politieke link bij deze praktijkwerkers. Zij proberen zo onafhankelijk mogelijk te werken, hoewel zij natuurlijk wel verantwoording dienen af te leggen bij de overheid. Elke kleine stap is doordrongen van een zeker ‘kritisch denken’: zowel in hun visie, methodieken, mens-en maatschappijbeeld als in hetgene praktisch werkt in een directe praktijkcontext, komt dit naar voor. Onderstaand schema toont op een overzichtelijke manier hetgeen ik bedoel:
TECHNIEK? Vb.: budgetbegeleiding
METHODIEKOPBOUW
RELATIES? Vb.: Rollen in de hulpverlening WAT IS GOED? Vb.: basisbehoeften (Maslow) VISIE? – gelijkheid, broederlijkheid, vrijheid Mens - Kritisch t.o.v. zichzelf // MaatschappijKritisch t.o.v. de Maatschappij
De methodiek van het straathoekwerk is opgebouwd uit de gehanteerde techniek, de intermenselijke relaties, de vraagstelling van ‘wat goed is’ en de gekozen visie. Het schema dient gelezen te worden van onder naar boven, de methodiekopbouw is als het ware gefundeerd op het mens- en maatschappijbeeld. De techniek, relaties, de vraagstelling wat ‘goed is’ en de visie zijn onderling verweven en moet steeds met elkaar in interactie staan. Mens en maatschappij maken dus deze keuzes en dit uit zich in de methodiekopbouw en de aparte elementen waar deze methodiekopbouw uit is opgebouwd. Een concreet voorbeeld van de verschillen in maatschappijbeeld is de politieke kleur van een OCMW-raad: dit kan een directe invloed hebben op de beoordeling
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
40
van cliëntsituaties en aldus de maatschappelijke dienstverlening, die deze cliënten, ontvangen. Daarnaast is het mensbeeld van belang: de praktijkwerker dient in de eerste plaats kritisch te staan voor het eigen (professioneel) handelen en zich niet in te dekken door zijn ‘jarenlange’ ervaring of zogezegde ‘vanzelfsprekendheden’. - TECHNIEK: Is de minst belangrijke factor in de methodiekopbouw. De sociale hogescholen leggen nu te veel nadruk op technieken, zodat methodiekopbouw verengd is tot technieken alleen, zonder de relaties/basisbehoeften of visie mee op te nemen. Een duidelijk voorbeeld is budgetbegeleiding: is de praktijkwerker een louter uitvoerende actor of gaat hij mee in het levensverhaal en de betekenissen die mensen leggen in hun probleemsituatie?
- RELATIES: Indien de factor relaties ten volle tot uiting wil komen in dit kritische perspectief dient deze persoon authentiek en geïnteresseerd voor te komen, samen met de cliënt actief te zoeken naar probleemdefiniëringen (cfr. person-centered therapie van Rogers). In de huidige context komen wordt er meer nadruk gelegd op registraties van persoonsgegevens en statistiek, zaken die veel tijd en geld opslorpen voor de praktijkwerker. Belangrijk is een pragmatisch down-to-earth buikgevoel te hanteren: “Wat werkt, werkt”. Satisfactie-onderzoek kan eenvoudigweg opgezet worden in een directe praktijk, zowel met individuele cliënten als groepen van hulpvragers. De presentietheorie van Baart heeft vanzelfsprekend een centrale positie in de relatievorming van de straathoekwerker. - WAT IS GOED? De basisbehoeften zoals de humane ontwikkeling van de mens in groepsverband staan hier voorop. - VISIE: De bewering is dat regulier sociaal werk nu vooral de nadruk legt op gelijkheid, het zogenaamde rechtendenken dat zich uit in een rechtendiscours. Kritisch bekeken is dit een plichtendiscours waarbij er geen plaats meer is voor de broederlijkheid en vrijheid in de maatschappij. Een voorbeeld zijn de gemeentelijke administrative sancties (GAS) die toenemend in het persoonlijke/publieke leefwereld van de burger interveniëren. Een ander voorbeeld is het concept ‘leren’ en het spijbelgedrag van jongeren: wat is ‘leren’ en kan dit enkel in schools onderwijs? Ook dit heeft met visie te maken.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
6.4.4
41
Opvallende netwerkvorming en belangenbehartiging
Al deze voorgaande topics kunnen maar tot ontplooiing komen via een geprogrammeerde of praktijkgerichte, toegepaste kadervorming. Doordat het straathoekwerk zichzelf een positie claimt bij lokale besturen en de Vlaamse Gemeenschap tracht ze een positief beleid te ontwikkelen en drukt ze haar eigen visie door. In de interviews met de coördinatoren uit het straathoekwerk werd meermaals verwezen naar tijdschriften als Marxism Today (Jacques, 1998). Marxism Today fungeerde als theoretisch tijdschrift van de Communistische Partij van Groot-Brittannië. O.a. auteurs als Jacques Martin (bedenker van de term ‘Thatcherism’) en Stuart Hall (met zijn invloedrijke culturele studies) waren baanbrekend in de jaren ‘80 doordat ze de ideologie van de regering van de toenmalige premier van het UK, Thatcher, wilden deconstrueren door middel van hun ‘New Times’ – theorie (met invloed van het zgn. ‘Eurocommunisme’). De speciale uitgave van 1998 (Jacques, 1998) - met o.a. publicaties van Eric Hobsbamw en Stuart Hall over concepten als de teloorgang van het neo-liberalisme, New Labour, New Left actiegroepen en mondialisering - bieden nog steeds inspiratie. Vanuit deze literatuur kan namelijk op discursieve wijze gedacht worden over andere denkbeelden en alternatieve werkwijzen in het jeugdwerk en zo ook de politieke rol van jeugdwerkers benadrukken. Een nieuw soort van verbondenheid met de doelgroep in een structurele, maar ook lokale context. Ook de ideeën van Gramsci blijken nog steeds een inspiratiebron te zijn voor kritische praktijkwerkers. Zijn ideeën over de bewegings- en stellingenoorlog om zo aan politieke beïnvloeding te doen, hebben nog steeds een grote impact op de beïnvloedingsstrategiën van het straathoekwerk. De kadervorming en visieontwikkeling in het straathoekwerk vertrekt vanuit een empowerment- en emancipatiegedachte. Rondhangende jongeren worden bijvoorbeeld niet als dusdanig gekenmerkt en worden benaderd als valabele gesprekspartners die hun eigen stempel drukken op de openbare ruimte. Jeugdwerkers worden actief ingezet in onderwijsprojecten, scholen krijgen ondersteuning van jeugdcentra in de buurt. Op die manier worden kruispunten uitgebouwd waarin kennis en methoden op multidisciplinaire en ontgrenzende wijze worden ontwikkeld. Signaalbepaling en laagdrempeligheid zijn hier de basiskenmerken.
6.4.5
Kritische reflecties in het straathoekwerk
In de settings van straathoekwerk die ik bevraagd heb deed men aan kritische reflectie via narratieven. Straathoekwerkers worden op teamoverleg aangespoord om deel te nemen
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
42
aan de intervisies waarin kritische reflectie een belangrijke rol speelt. De casuïstiek wordt hier opgenomen om het verhalende binnen te brengen in de verslaggeving, als alternatief voor de nadruk op cijfermateriaal vanuit het beleid. Straatverhalen worden gecombineerd met cijferregistraties om ingang te vinden op beleidsniveau en op die manier invloed uit te oefenen op beleidsmakers. Cijfers zouden zgn. professioneel blijken en meer aandacht krijgen dan de casuïstiek. Elke straathoekwerker brengt op team een verhaal van zo’n 1 à 1,5 bladzijde waarin deze zijn vertwijfeling, angsten en zorgen uit van hetgene waar deze mee geconfronteerd wordt. Zo wordt tevens duidelijk wat de visie is van de desbetreffende straathoekwerker (cfr. supra) en wordt de nadruk gelegd op de kleine verhalen van de directe praktijk, echtheid van cliëntsituaties komt op die manier naar voor en wordt extra in de verf gezet. Het middenklasseperspectief wordt op die manier gedeconstrueerd, situaties worden op directe wijze ge-herreflecteert. Agressie wordt gedrevenheid, koppigheid blijkt doorzettingsvermogen, geslotenheid meer zelfreflexiviteit. Een voorbeeld dat ik optekende was het verhaal van een ‘heroineverslaafde moeder’. Dagdagelijkse concepten worden via zulke analyses ook geherformuleerd. Door kritisch de taal te analyseren worden begrippen als ADHD, autisme niet ‘zomaar’ opgenomen. Praktijken die deterministisch en bepalend zijn, verwijzen steeds naar de eigen praktijkervaring zonder perspectiefwisseling binnen te brengen. Het zijn concepten om moeilijke probleemsituaties die niet simpelweg te vatten zijn te plaatsen en te benoemen en vooral beheersbaar te maken. Op die manier ontstaan de zogenaamde dubbele diagnoses (verschillende kritische denkers brachten dit naar voor): twee sectoren die de hete aardappel van moeilijke cliëntsituaties naar elkaar doorschuiven. Een voorbeeld zijn drugsverslaafde, schizofrene cliënten die erg moeilijk te doorgronden zijn: hun psychiatrische ziektebeeld wordt zo veel mogelijk uitgeveegd, indien dit faalt wordt in toenemende mate gemedicaliseerd of zelfs gepenaliseerd. De eigenheid en specifiteit van het individu worden genegeerd (cfr. supra schema: relaties). Straathoekwerk zou bijvoorbeeld in de toekomst meer een kritische rol kunnen spelen als de praktijkwerkers fungeren als wijkantropologen en verhalen brengen, zo stelde een respondent.
6.4.6
Maatschappelijke kritiek en actie
Kritisch sociaal werk dient zijn plaats te verdienen. De tactische beïnvloeding van de politiek gebeurt door netwerkvorming, kritische vragen te stellen, kritisch te signaleren als vorm van communicatie, duidelijke ideeënvorming en publieke gewetensvorming. Dit laatste is van belang om diverse perspectieven binnen te brengen en andere vraagstellingen naar voor te brengen in beleidsoverleg of seminaries. Sociale acties dienen confronterend en verhalend te zijn, alsook een perspectiefwisseling binnen te
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
43
brengen (denken we bijvoorbeeld aan de actie in Parijs waarbij de daklozenproblematiek in de verf werd gezet door het plaatsen van honderden tentjes in de stad). Sociale acties dienen voor de borst te slaan. Sociaal werk is een ideologisch apparaat dat fungeert in een ‘groot verhaal’. Belangrijk is dat praktijkwerkers belangenbehartiging als topprioriteit verdedigen, visievorming hoog in het vaandel dragen en kadervorming ter harte nemen. Straathoekwerk–organisaties zijn experimenteerruimtes
en
‘vrijplaatsen’
met
een
minder
directe
afhankelijke
verbondenheid. Kritisch sociaal werk ‘werkt’ binnen het maatschappelijk kader, binnen de heersende hegemonie waarin een intellectuele en morele leiding het discours bepaalt. In België kennen we het Rijnlandmodel van de actieve welvaartsstaat met een ondoorzichtig corporatistisch systeem van afspraken (o.a. de CAO’s), invloedrijke sociale wetgeving en hoge sociale bescherming. Deze actieve welvaartsstaat wordt gedragen door de sociale democratie met een toenemende uitdaging van (extreem-)rechtse partijen als Vlaams Belang, NV-A en Lijst Dedecker. De taak van kritisch sociaal werk bestaat erin om de welvaartsstaat te verdedigen tegen een doorgedreven vorm van een agressieve en actieve welvaarsstaat. De politieke rol van sociaal werk kan er uit bestaan om in tijden van crisissen de verbondenheid met doelgroepen uit te spelen vanuit een structurele positie. Ook door het scheppen van andere denkbeelden via het voeren van een kritische politiek, kan sociaal werk een bijdrage leveren. Vanuit een open, ontgrenzende en flexibele solidariteitsbeweging die haar fundamenten vindt op de reflecties van eerdere succesvolle sociaal-activistische bewegingen, moet men vertrekken en volgende vragen durven stellen:
-
Welke coalities werden gevormd in invloedrijke maatschappelijke bewegingen?
-
Hoe kwamen deze tot stand? Waaruit werden ze voortgestuwd?
-
Wat is de materiële basis nu? Hoe vonden/vinden strijdplaatsen elkaar?
Een partijpolitieke, syndicale en cliëntgerichte opstelling is daarbij fundamenteel en bepalend. Vernieuwing dient als basisgedachte centraal te staan: men dient niet terug te grijpen naar concepten uit het verleden omdat deze vertrekken vanuit een andere materiële basis en aldus achterhaald zijn. Het recente kader dient bestudeerd te worden: vanuit
een
geografische,
politieke
en
historische
analyse
moeten
(discours)tegenstellingen en kritische stemmen aan bod komen. Een kritische sociaal werk–beweging kan één van de vele plaatsjes innemen om die evolutie aan te wakkeren, om vanuit haar specifieke invalshoek bij te dragen tot een ‘puzzelvorming’.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
6.5
44
Conclusies Deel 1 & Deel 2 6.5.1
Conclusie Deel 1: Kritisch denken in de Vlaamse welzijnssector
De kracht van de seminariereeks ‘Kritiek en Sociaal Werk’ (Kerger & Tuteleers, 2009) manifesteerde zich door de verschillende invalshoeken, de professionele achtergronden van de deelnemers en de mogelijke andere inzet van sociaal werk in verschillende beleidsdomeinen. Het sociaal werk dient zijn vrijblijvende (filosofische) rol te verlaten en actief op zoek te gaan naar nieuwe partnerschappen en invloedssferen om daadkrachtig progressieve sociale actie te voeren. Een politieke analyse in sociaal werk is noodzakelijk om die machtsposities te kaderen en te ontleden, om een kritisch standpunt mogelijk te maken op feitelijkheden. Een kritisch potentieel wordt al van komaf monddood gemaakt. Langetermijnvisies komen natuurlijk onder steeds grotere druk door de toenemende mondialisering. Het lokale ‘weerwerk’ dient zich te bezinnen over deze veranderde context.
Bepaalde elementen uit de internationale literatuur van het kritisch sociaal werk komen zeker terug in de discussies. Het uitdragen van een progressieve sociaal werk-traditie die verschillende beleidsdomeinen integreert, is een aanvulling of alternatief voor het (voornamelijk) geïnstitutionaliseerde sociaal werk. Naar mijn mening heb ik op deze seminariereeks de opbouw van een echt kritisch sociaal werk waargenomen. Vanuit een juiste aanzet en opstelling legde men een gezond pragmatisme aan de dag. Hopelijk leiden deze analyses tot de oprichting van een Vlaamse of Belgische denktank om zo verder de kritische stem in het sociaal werk uit te kunnen bouwen. In aansluiting met mijn literatuurstudie kan ik hier wel duidelijk stellen dat ook in een Vlaamse context blijkt dat kritisch sociaal werk enkel ten volle zijn krachten kan benutten in de dialoog, in het creëren van de wereld waarin we leven: fysisch en intellectueel. Zowel een intellectueel debat, concrete actie als sociaal werk.
6.5.2
Conclusie Deel 2: Kritische methodiek in het straathoekwerk?
Het kritische denken bij de respondenten lijkt aanwezig te zijn. Daar zij beleidsfuncties opnemen in het Vlaams Straathoekwerk Overleg en Uit De Marge vzw, kunnen we wel spreken van een grote meerwaarde voor deze organisaties. De kritische functie die blijkt uit de historische groei van het straathoekwerk in Vlaanderen werkt nog steeds door. Dit blijkt uit hun doelgroepbenadering van sociaal kwetsbaren en maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, hun missie en visie. Het werken met narratieven en het brengen
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
45
van een ander verhaal komt veelvuldig terug. Het praktijkwerken in micro-hulp- en dienstverlening gaat samen met een doorgedreven structureel werken waarbij jongeren en kinderen niet worden benaderd als ‘kansarm’, ‘probleemjongeren’ of ‘achtergesteld’, maar als “actieve, dynamische creatoren en betekenisgevers” (Uit De Marge vzw, 2006, p. 5). Elke stigmatiserende terminologie wordt zo uit de weg gegaan. Hun methodieken vertrekken niet vanuit gebreken maar vanuit sterktes en mogelijkheden. Het niet uit de weg gaan van de culturele dominantie en het ontleden van machtsdiscourses is uitdrukkelijk aanwezig. Bij Uit De Marge vzw uit zich dit door het in vraag stellen van dominante machtsposities van groepen, en door stereotyperingen uit te klaren: netwerkvorming en strategische communicatie spelen hier een essentiële rol in. Vanuit een aantal basisteksten en een specifieke methodiek wordt gepleit voor de politieke rol van het sociaal werk. Gramsci en New Left blijken nog steeds actueel te zijn, of toch op z’n minst aan een wederopleving bezig te zijn. In hoeverre hun kritische blik weerklank vindt bij mainstream beleid zonder een gefundeerde politieke achterban is natuurlijk de vraag. De kennis bij de geïnterviewden over de literatuur van Jan Fook of Amy Rossiter was echter beperkt: bepaalde vernoemde stellingen en strategieën bij de respondenten sloten meer aan bij het radicaal sociaal werk, wat enigszins verwarrend is. Substromingen in het sociaal werk zijn weliswaar moeilijk af te bakenen, toch is dit een onvoldoende reden. Een grondige en diepgaande studie van het concept kritisch sociaal werk kan mijns inziens verhelderend werken voor de praktijkwerker. Zo ontstaat een duidelijke bron voor een meer gefundeerde reflectie, die de positionering in het werkveld en in (theoretische) debatten ten goede komt. Mij lijkt het dat kritische en radicale substromingen door hun marginalere positie gemakkelijker verward worden en daardoor eenzelfde etiket krijgen opgekleefd. Op die manier komt de positie van het kritische (en radicale) sociaal werk in gevaar. Een ‘goede’ kritische praktijk dient zich te vormen vanuit een brede inbreng van deelnemers (professionele praktijkwerkers, vrijwilligers, cliënten) met speciale aandacht voor het narratieve, voor een kritische vraagstelling en bovenal voortdurende aandacht voor constructievraagstukken: Wat is het ‘beste’? Vanuit een nuchtere blik zetten de geïnterviewde praktijkwerkers zich in voor oplossingsgerichte strategieën en voor de uitbouw van evaluatie-instrumenten om dit kritische te duiden. Daarnaast lijkt me een zogenaamd realistisch pragmatisme onontbeerlijk: de kritische praktijk moet vooral open staan voor discussie en dient zich niet te bedienen van geïdealiseerde of utopische ‘hulpverleningsbeelden’. Wel dient ze zich met beide voeten op de grond te houden en realistische doelstellingen voor oog te houden. Opletten dus voor een te negatieve benadering van wat er kán mis gaan in het sociaal werk. Blijven focussen op mogelijkheden en het hóe is aan de orde.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
7
46
Persoonlijke bedenkingen
Kritisch sociaal werk zet een aantal aspecten van de sociaal werk–praktijk in de verf en introduceert nieuwe methoden. Ze verbindt deze met onderdrukking in onze maatschappij. Machtskwesties, empowerment en discourses worden ontleed en uitgeklaard, vervolgens herdacht en terug binnen gebracht in de praktijk. Het vanzelfsprekende sociaal werk wordt consequent in vraag gesteld, tegenstellingen worden bekritiseerd en alternatieve praktijken worden voorgesteld. (Opnieuw) aansluiting vinden bij grote onderzoeksstromingen in de internationale sociaal werk–theorievorming, de sociale hogescholen of universiteiten lijkt me een essentiële opdracht, ten einde dit kritisch perspectief daadwerkelijk te kunnen verspreiden. Het theoretische kader dat Jan Fook (2002) biedt, is een veelbelovende aanzet. De opname van een (echt autonoom) kritisch sociaal werk - opleidingsonderdeel in het curriculum van onderwijsinstellingen die een sociaal werk – programma aanbieden, zou een enorme stap voorwaarts zijn. De zwakte van kritisch sociaal werk, die regelmatig terugkwam in de verschillende publicaties, is dat ze te ver afstaat van de dagdagelijkse praktijk, hoewel dit haar natuurlijke primaire focus is. Sociaal werk als essentieel kritische zaak is reeds enige tijd verdwenen. Zelf ben ik er van overtuigd dat het sociaal werk vroeg of laat terug barricades zal moeten opwerpen om haar eisen opnieuw kracht bij te zetten. Op dat moment zal het kritische perspectief terug vastberaden zijn intrede doen. Persoonlijke hulp- en dienstverlening is niet meteen het sterkste punt in de kritische praktijk, en kritisch sociaal werk schiet nog te vaak te kort in het uitbrengen van een duidelijk praktische eensgezinde handleiding om ook ‘andere’ sociaal werkers te overhalen. Bewustwording, professionele betrokkenheid en erkenning zijn hierin dan ook essentiële aspecten.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
8
47
Besluit
De vraag of sociaal werk de beheersing van sociale probleemsituaties in de hand werkt en dus conserveert door haar directe band met dominante machtsgroepen in de samenleving, valt moeilijk te ontleden. Kritisch sociaal werk, zoals beschreven door auteurs als Jan Fook (1999, 2001, 2002, 2003), Karen Healy (2000, 2001) en Amy Rossiter (1996, 2005) klaart wel de spanningen uit tussen de verschillende – en soms contradictorische - perspectieven op het sociaal werk. Deze literatuur creëert mogelijkheden om op een open en creatieve manier om te gaan met hedendaagse vraagstukken in de sociale probleemdefiniëring en in de directe praktijkcontext. Tevens draagt ze bij tot de bewustere positionering van het sociaal werk in het ruime welzijnswerk. Ze creëert contexten en fora om probleemsituaties ‘anders’ te benaderen, op een inclusieve wijze, met aandacht voor tegelijkertijd het persoonlijke als het structurele. Haar methoden – zoals de kritische reflectie, narratieven en discourse analyse – bieden geen ‘oplossingen’ maar wel nieuwe emancipatorische mogelijkheden voor het vormgeven van praktijken. Kritisch sociaal werk benadrukt het belang van macht, professionele status en verdrukking, wat geleid heeft tot een grotere bewustwording in het sociaal werk omtrent deze concepten. Belangrijk is wel om de structurele link in het kritisch sociaal werk steeds te behouden en kritisch sociaal werk te laten samengaan met andere stromingen binnen het sociaal werk. De kennismaking met de hedendaagse kritische sociaal werk-literatuur is dan ook een ‘must’ om als praktijkwerker ten volle de kritische functie te kunnen uitdragen en haar potentiële functie maximaal te kunnen benutten. Kritisch sociaal werk blijkt niet louter de toepassing van kritische reflectie of het vormen van belangengroepen te zijn. Haar sterktes kunnen zich enkel uiten in het samengaan van de diverse beschreven methoden, gecombineerd met een structurele kijk op sociale probleemsituaties en een voldoende portie maatschappijkritiek. De grote uitdaging voor het kritisch sociaal werk lijkt om haar eigen ‘verhaal’ en discours te verdedigen: hoe kan men sociale gerechtigheid verdedigen als men het tegelijkertijd deconstrueert? En op welke manier kunnen sociale structuren dan fundamenteel veranderen zonder één rechtlijnige blik?
Ik kan beknopt concluderen uit de seminariereeks ‘Kritiek en sociaal werk’ dat het sociaal werk zijn vrijblijvende (filosofische) rol dient te verlaten en actief op zoek te gaan naar nieuwe partnerschappen en invloedssferen om daadkrachtig progressieve sociale actie te voeren. Een kritisch potentieel wordt vaak al van komaf monddood gemaakt. Langetermijnvisies komen natuurlijk onder steeds grotere druk door de toenemende
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
48
mondialisering. Het lokale ‘weerwerk’ dient zich te bezinnen over deze veranderde context.
De praktijkwerkers in het straathoekwerk die zichzelf ‘kritische sociaal werkers’ noemen, bieden hun werkingen een duidelijke meerwaarde aan door hun zienswijze en uitgebreide politieke en maatschappelijke analyses. Toch lijkt een duidelijke afbakening met het radicaal sociaal werk onbestaande: hun kennis van de Engelstalige internationale kritische sociaal werk-literatuur was eerder beperkt te noemen. Vernieuwing dient als basisgedachte centraal te staan: men dient niet terug te grijpen naar concepten uit het verleden omdat deze vertrekken vanuit een andere materiële basis en aldus achterhaald zijn. Het recente kader dient bestudeerd te worden: vanuit een geografische, politieke en historische analyse moeten (discours)tegenstellingen en kritische stemmen aan bod komen. Een kritische sociaal werk–beweging kan één van de vele plaatsjes innemen om die evolutie aan te wakkeren. Een grondige en diepgaande studie van het concept kritisch sociaal werk kan mijns inziens verhelderend werken voor de praktijkwerker. Zo ontstaat een duidelijke bron voor een meer gefundeerde reflectie, die de positionering in het werkveld en in (theoretische) debatten alleen maar ten goede komt.
Kritiek is een opgave, die nooit volledig te vervullen valt, maar toch blijft het een hoofdtaak voor het sociaal werk om kritisch te zijn. Met de gedachte dat deze taak nooit volledig volbracht kan worden.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
9
49
Bronvermelding
Agger, B. (1998). Critical Social Theories: An Introduction. Boulder, CO and Oxford: Westview Press. Allan, J., Briskman, L. & Pease, B. (2003). Critical Social Work. An introduction to theories and practices. Crows Nest: Allen & Unwin Academic. Angell, B. (2008). Critical Social Work. An interdisciplinary journal dedicated to social justice.
Retrieved
October
8,
2008,
from
http://www.criticalsocialwork.com/units/socialwork/critical.nsf/inToc/3E6C8461836592EF8 5256EC100669B75?OpenDocument Bailey, R. & Brake, M. (1975). Radical Social Work. New York: Pantheon Books.
Baker Collins, S. (2004). Welfare and Well-Being; the Treatment of Social Relationships in the Administration of Income Assistance in Ontario [Electronic Version]. Critical Social Work, volume 5, nr. 1. Bauman, Z. (2000). Liquid Modernity. Malden: Blackwell Publishers. Bauman, Z. (1998). Work, Consumerism and the New Poor. Buckingham: Open University Press.
Besthorn, F. H. (2003). Radical Ecologisms: Insights for Educating Social Workers in Ecological Activism and Social Justice [Electronic Version]. Critical Social Work, volume 4, nr. 1. Boxall, P., Hadfield, A. & Smith, L. (2007). The Year’s Work in Critical and Cultural Theory [Electronic version]. Oxford Journals: Oxford University Press. Cox, P. & Hardwick, L. (2002). Research and critical theory: their contribution to social work education and practice [Electronic version]. Social Work Education, volume 21, nr. 1. De Kesel, M. (2008). Links, rechts en de crisis van de kritiek. Reflecties over de plaats van de kritiek in de hedendaagse sociale en politieke cultuur. Gent: Arteveldehogeschool Gent & Hogeschool Gent.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
50
De P-Historie. Een kroniek van 25 jaar POW. (2007, December). Alert, volume 5, 50-51.
De Raedemaecker, W., Thys, R. & Vrancken, J. (2004). Bruggen over woelig water. Is het mogelijk om uit de generatie-armoede te geraken?. Leuven: Acco. Dominelli, L. & McLeod, L. (1989). Feminist Social Work. London: MacMillan. Ferguson, H. (2001). Social Work, Individualization and Life Politics. British Journal of Social Work, volume 31, 41-55. Ferguson, H. (2003). Outline of a Critical Best Practice Perspective on Social Work and Social Care. British Journal of Social Work, volume 33, 1005-1024. Ferguson, I. & Lavalette, M. (2008). Globalization and global justice. Towards a social work of resistance. International Social Work, volume 49, nr. 3, 309-318. Flax, J. (1992). The end of innocence. In J. Butler, & J. Scott (Eds.), Feminists theorize the political (p. 445-463). New York: Routledge. Fook, J. (2003). Critical Social Work: The Current Issues [Electronic version]. Qualitative Social Work, volume 2, nr. 2, 123 – 130. Fook, J. (2001). Linking Theory, Practice and Research [Electronic version]. Critical Social Work, volume 2, nr. 1. Fook, J. (2002). Social Work: Critical Theory and Practice. London: Sage. Fook, J. (1999). Critical reflectivity in education and practice. In B. Pease, & J. Fook (Eds.), Transforming Social Work Practice. Postmodern critical perspectives (pp. 195208). London: Routledge. Fook, J. & Pease, B. (1999). Transforming Social Work Practice. Postmodern critical perspectives. London: Routledge. Harvey, D. (2000). Spaces of Hope. Berkeley: University of California Press. Healy, K. (2001). Reinventing Critical Social Work: Challenges from Practice, Context and Postmodernism [Electronic Version]. Critical Social Work, volume 2, nr. 1.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
51
Healy, K. (2000). Social Work Practices: Contemporary Perspectives on Change. London: Sage. Hermans, K. (2008). Evidence-based Practice: Opportuniteit voor Sociaal Werk. (2008, December). Alert, volume 2, 18-22. Ife, J. (1999). Postmodernism, critical theory and social work. In B. Pease & J. Fook (Eds.), Transforming Social Work Practice. Postmodern critical perspectives (pp. 211223). London: Routledge.
Jacques, M. (Ed.) (1998). Marxism Today: Special Issue [Electronic Version]. Marxism Today. Kerger, D. & Tuteleers, P. (2009). Seminariereeks ‘Kritiek & Sociaal Werk’. Gent: Arteveldehogeschool Gent & Hogeschool Gent. Leonard, P. (2001). The future of critical social work in uncertain conditions [Electronic Version]. Critical Social Work, volume 2, nr. 1.
Mazeland, H. & ten Have, P. (1996). Essential tensions in (semi-) open research interviews. In I. Maso, & F. Wester (Eds.), The deliberate dialogue. Qualitative perspectives on the interview (pp. 87-114). Brussel: VUB Press. Mizrahi, T. (2008). Hunter College. School of Social Work of the University of New York. Retrieved April 6, 2009, from http://www.hunter.cuny.edu/socwork/faculty/mizrahi.htm Morley, C. (2004). Critical reflection in social work: a response to globalisation? [Electronic version]. International Journal of Social Welfare, volume 13, 297-303.
Nygren, L. & Blom, B. (2001). Analysis of short reflective narratives: a method for the study of knowledge in social workers’ actions [Electronic version]. Sage Publications: Qualitative Research, volume 1, 369-384. Payne, M. (2005). Modern Social Work Theory. New York: Palgrave McMillan.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
52
Plath, D., English, B., Connors, L. & Beveridge, A. (1999). Evaluating the outcomes of intensive critical thinking instruction for social work students [Electronic version]. Social Work Education, volume 18, nr. 2, 207-217. Pozzuto, R. (2000). Notes on a possible critical social work [Electronic Version]. East Carolina: School of Social Work and Criminal Justice Studies. Rapley, T. J. (2001). The art(fullness) of open-ended interviewing: some considerations on analysing interviews [Electronic Version]. Sage Publications: Qualitative Research, volume 1, nr. 3, 303-323.
Riessman, C. K. & Quinney, L. (2005). Narrative in Social Work. A Critical Review [Electronic Version]. Sage Publications: Qualitative Social Work, volume 4, nr. 4, 391-412. Rossiter, A. (1996). A Perspective on Critical Social Work. Journal of Progressive Human Services, volume 7, nr. 2, 23-41. Rossiter, A. (2005). Discourse Analysis in Critical Social Work: From Apology to Question [Electronic Version]. Critical Social Work, volume 6, nr.1.
Rubington, E. & Weinberg, M. (2003). The Study of Social Problems: Seven Perspectives. New York: Oxford University Press. Searing, H. (2008). Barefoot Social Worker. A radical social work perspective. Retrieved February 10, 2009, from http://www.radical.org.uk/barefoot/ Stepney, P. (2006). Mission Impossible? Critical Practice in Social Work. British Journal of Social Work, volume 36, nr. 8, 1289-1307.
The Radical Philosophy Association. (2009). Radical Philosophy Association. Retrieved March 2, 2009, from http://www.radicalphilosophy.org/ The Social Welfare Action Alliance. (2009). Social Welfare Action Alliance. A National Organization of Progressive Workers in Social Welfare. Retrieved January 6, 2009, from http://www.socialwelfareactionalliance.org/whatwestandfor.html
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
53
The Twin Cities Radical Social Work Study Group. (2005). Web Site of: The Twin Cities Radical
Social
Work
Study
Group.
Retrieved
March
5,
2009,
from
http://www.geocities.com/rswsg/ Uit De Marge vzw. (2006). Visietekst doelgroep maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Retrieved April 3, 2009, from http://www.uitdemarge.be/fileadmin/udm/UDMcontent/PDF_Teksten/doelgroep.pdf Van Damme, D. (1981). Welzijnswerk en kapitalisme. Gent: Masereelfonds. Verhesschen, P. (1999). Narrativiteit en narratief onderzoek: de betekenis van het verhaal voor pedagogisch onderzoek. In B. Levering & P. Smeyers (Eds.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 277-291). Amsterdam: Uitgeverij Boom. Verzelen, W. & Steyaert, J. (2008). Canon van sociaal werk in Vlaanderen. 1972 Jongeren
Advies
Centra,
JAC’s.
Retrieved
April
29,
2009,
from
http://www.canonsociaalwerk.be/1972JongerenAdviesCentraJACs/index.html Vlaams straathoekwerkoverleg. (2008). Straathoekwerk, welzijn en veiligheid. Retrieved April
20,
2009,
from
http://www.straathoekwerk.be/LinkClick.aspx?fileticket=6965456B66686D794A55633D&ta bid=250&language=nl-BE&stats=false Vlaams
straathoekwerkoverleg.
straathoekwerk.
Retrieved
(2009).
Onvoorwaardelijkheid April
29,
als
kracht
2009,
van from
http://www.straathoekwerk.be/Vlastrov/PROFIELVANDESTRAATHOEKWERKER/ONVO ORWAARDELIJKHEID/tabid/269/language/nl-BE/Default.aspx
Vlaams straathoekwerkoverleg. (2009). Straathoekwerk.be. Retrieved March 18, 2009, from http://www.straathoekwerk.be/Home/tabid/207/language/nl-BE/Default.aspx Winch, P. (1958). The idea of social science and its relation to philosophy. London: Routledge.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
10
10.1
54
Bijlagen
Programma van de seminariereeks ‘Kritiek & Sociaal Werk’
In oktober 2008 resulteerde een informeel samenwerkingsverband tussen een aantal lectoren van de Artevelde Hogeschool (Opleiding sociaal werk) en de Hogeschool Gent (departement Sociaal-agogisch Werk) in een lezingenreeks ‘Kritiek en Sociaal Werk’. De aanleiding van deze reeks was het gegeven dat sociaal werk “de kritische functie” misschien meer dan ooit hoog in het vaandel draagt, maar deze functie is nooit helemaal onbesproken geweest, laat staan helemaal geaccepteerd.
Dit is een oud debat in het sociaal werk maar vandaag lijkt ons de problematiek nog complexer, aangezien kritiek in een laatmoderne samenleving op zich problematisch geworden is. Het lijkt er op dat sociaal werk sterk ingeschakeld wordt in allerlei beleidsinitiatieven, dat ze uitvoerder wordt van een beleid. Hoe kan het zijn kritische functie waarmaken in deze context? Kan sociaal werk in een neoliberale context evengoed een vorm van conservatief sociaal werk zijn? Een vorm van nostalgisch sociaal werk? Zoals reeds beloofd op het einde van de lezingenreeks, bespreken we in seminarievorm de bijdragen die in oktober/november 2008 geleverd werden en nodigen we mensen uit die repliceren op de stellingen. De seminaries gaan door in de Hemptinnezaal in de gebouwen van de Artevelde Hogeschool (nabij St. Annaplein). De seminarieformule moet toestaan dat er meer dialoog en gedachtewisseling, woord en tegenwoord op gang komt. De teksten worden na bevestiging van aanwezigheid ter beschikking gesteld. Na het seminarie komt er een bundeling van de bijdragen. De richtvragen in dit seminarie zijn:
-wat is er met die kritische functie? -kan sociaal werk (nog) kritisch zijn? -zijn er momenteel kritische praktijken en theorieën in het sociaal werk en waar ligt die kritische functie dan?
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
55
VOORLOPIG PROGRAMMA:
1) Vrijdag 20 maart 2009 (13.30 -16.45 uur) 13.30 – 15 uur: Bespreking van de tekst van Marc De Kesel, ‘Links, Rechts en de crisis van de kritiek, Reflecties over de plaats van de kritiek in de hedendaagse sociale en politieke cultuur’. 15.15 – 16.45 uur: Co-referaat en discussienota door prof. Patrick Hebberecht, o.a. auteur van het recent verschenen boek ‘De verpaarsing van de criminaliteitsbestrijding in België’ waarin vanuit kritisch perspectief onder meer teruggegrepen wordt naar het werk van Willem Bonger, Séverin-Carlos Versele, Willy Calewaert en Nathan Weinstock.
2) Vrijdag 27 maart 2009 (13.30 – 16.45 uur) 13.30 – 15 uur: Bespreking tekst van Raf Debaene waarin hij stelt dat sociaal werk essentieel een moderne zaak is, die de politieke democratiseringsgedachte grondig ernstig moet nemen, dat wil zeggen analyseren, bediscussiëren en verder zetten. Laat dit seminarie daartoe een uitnodiging zijn. 15.15 – 16.45 uur: Co-referaat Dominique Willaert (Victoria Deluxe) die vertrekt vanuit zijn tekst ‘Kritisch Sociaal Werk? Kritiek op het Sociaal Werk?’ De Plaats van kritiek binnen het Sociaal Werk?’ (cfr. lezingenreeks)
3) Vrijdag 24 april 2009: ‘Bijdragen uit het werkveld’ 13.30 - 15 uur: Stelling door Luc Martens, eminence grise en kritisch sociaal werker in het Antwerpse. Hij kijkt in eigen boezem en maakt van daaruit reflecties omtrent de plaats van kritiek en sociaal werk.
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
56
15.15 – 16.45 uur: Wij vragen Poter Colle (preventie) en Joost Bonte (straathoekwerk) andere bijdragen te brengen.
4) 1 of 2 nog nader te bepalen data
De volgende personen werden reeds aangesproken om deel te nemen aan deze seminaries en worden opnieuw uitgenodigd.
-
de sprekers zelf: Marc De Kesel, Lode Walgrave, Raf Debaene, Rudi Roose & Dominique Willaert
-
(in alfabetische volgorde) Joost Bonte (momenteel coördinator ankerpunt VOS straathoekwerk Oost- en West-Vlaanderen), Peter Colle (criminoloog, voormalig wetenschappelijk onderzoeker Ugent en momenteel interne evaluator Dienst Lokale Preventie en Veiligheid Stad Gent), Robert Crivit (voormalig voorzitter IMAVO en coördinator Straathoekwerk Antwerpen en momenteel coördinator Uit De Marge vzw), Nancy Deblieck (lector Hogent, sociaal-agogisch werk), Cis Dewaele (voormalig straathoekwerker en momenteel coördinator straathoekwerk Vlastrov), Patrick Hebberecht (Professor Criminologie Ugent en coördinator vakgroep Criminologie en Rechtssociologie Ugent), Luc Martens (voormalig coördinator Uit De Marge vzw, voorzitter steunpunt Tewerkstelling in Vlaanderen, afdelingshoofd van drughulpverlingscentra, coördinator Straathoekwerkproject De Sleutel en momenteel activeerder en straathoekwerker van het activeringsproject Antwerpen-Noord), Koen Phillipeth (voormalig wetenschappelijk onderzoeker Ugent, opbouwwerk, momenteel kabinetsmedewerker Stad Gent) en Agnes Verbruggen (socioloog, lector Hogent Sociaal agogisch werk en auteur ‘ziel van de stiel’).
-
Denoix Kerger & Pascal Tuteleers
(Kerger, D. & Tuteleers, P. (2009). Seminariereeks ‘Kritiek & Sociaal Werk’. Gent: Arteveldehogeschool Gent & Hogeschool Gent.)
Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
10.2
57
Abstract - Critical Social Work: van theorie naar praktijk?
Abstract Masterproef Critical Social Work: van theorie naar praktijk? Door Stijn De Meyer, academiejaar 2008 – 2009, opleiding Master Sociaal Werk Promotor: dr. Rudi Roose
Vanuit de opleiding sociaal werk aan Vlaamse universiteiten en hogescholen en vanuit de sociaal werk – praktijk zijn er steeds meer verontruste stemmen over de positie, rol en uitvoering van (geïnstitutionaliseerd) sociaal werk en haar potentieel kritische functie die ze vervulde vanaf eind jaren ’60. Er blijkt weinig over te blijven van deze kritische functie.
Maar hoe wordt dit kritische aspect momenteel uitgewerkt in internationale publicaties en wat kan de betekenis zijn van deze literatuur voor de Vlaamse praktijk? Welke potentiële handvaten kunnen aangereikt worden vanuit dit conceptueel kader om de sociaal werkpraktijk te beïnvloeden? Is sociaal werk, zoals het in een reguliere organisaties wordt beoefend, toch niet reeds erg kritisch en wat typeert de kritische stemmen, die klinken in het Vlaamse welzijnswerk? Het eerste deel van mijn masterproef beslaat een literatuurstudie over het concept hedendaags ‘critical social work’ in combinatie met de narratieve benadering (waaronder discourse analysis) in het sociaal werk (internationaal en in Vlaanderen) met aandacht voor de verschillende onderzoeksperspectieven en de potentiële, toekomstige rol van kritisch sociaal werk. In het volgende hoofdstuk ‘Kritische Reflectie en Praktijk’, heb ik aandacht besteed aan de studie en uitwerking van belangrijke concepten die herhaaldelijk terugkomen in de kritisch sociaal werk – literatuur: kritische reflectie, discourse analyse en kritische praktijken. Om vervolgens een directe link te maken met de sociaal werkpraktijk geef ik in het hoofdstuk
‘Kritisch
Sociaal
Werk
en
de
Vlaamse
Sociaal
Werkpraktijk’
de
onderzoeksresultaten weer van de stemmen die klinken in het hedendaagse Vlaamse welzijnswerk en zichzelf als ‘kritisch’ kenmerken.