Bestemmingsplan
Crematorium Duin- en Bollenstreek
Gemeente Lisse
Datum: 24 januari 2014 Projectnummer: 130296 NL.IMRO.0553.bpachterwegzuid62-onx1
INHOUD TOELICHTING
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding Plangebied Te vervangen bestemmingsplan Leeswijzer
3 3 5 6
2
Bestaande en toekomstige situatie
7
2.1 2.2
Bestaande situatie Toekomstige situatie
7 8
3
Beleid
27
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Inleiding Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
27 27 30 41 44
4
Milieu- en omgevingsaspecten
47
4.1 4.2 4.3
Inleiding Milieu-aspecten Omgevingsaspecten
47 47 59
5
Plansystematiek
78
5.1 5.2
Algemeen Dit bestemmingsplan
78 79
6
Economische uitvoerbaarheid
82
7
Procedure
84
7.1 7.2 7.3
Overleg Voortraject Zienswijzen
84 90 90
BIJLAGEN Bijlage 1 - Quickscan flora en fauna en Voortoets Achterweg-Zuid Lisse, SAB, 2014 Bijlage 2 - Archeologisch onderzoek Achterweg-Zuid Lisse, RAAP, 2013 Bijlage 3 - Verkennend bodemonderzoek Achterweg-Zuid Lisse, AT Milieuadvies B.V, 2013
Bijlage 4 - Asbestinventarisatie Achterweg-Zuid Lisse, Solide Projectadviesbureau B.V, 2012 Bijlage 5 - Berekening stikstofdepositie Achterweg-Zuid Lisse, Windmill, 2013 Bijlage 6 - Beeldkwaliteitsplan Achterweg-Zuid Lisse, SAB, 2013 Bijlage 7 - Toetsing Wet luchtkwaliteit crematorium te Zutphen, Tebodin, 2008 Bijlage 8 - Facultatieve Technologies BV Emissieonderzoek 2006 Crematorium Rhijnhof, Leiden, Tauw, 2006 Bijlage 9 - Geur- en luchtkwaliteitsstudie crematorium Tussen de Bergen te Roermond, Tebodin, 2013
1 1.1
Inleiding Aanleiding De aanleiding voor dit bestemmingsplan is een initiatief dat wordt genomen door de “Crematorium Duin- en Bollenstreek BV”. Het gaat om een nieuw te vestigen crematorium in de gemeente Lisse. Als locatie voor het crematorium is een perceel aan de Achterweg-Zuid in Lisse geschikt bevonden. Op het perceel was voorheen een (agrarisch) handels- en exportbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn echter beëindigd, zodat gezocht moet worden naar een nieuwe functie. Het initiatief vormt een waardevolle toevoeging aan het voorzieningenniveau in de regio Greenport Duin- en Bollenstreek. Bovendien wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd. Er verdwijnt een handelen exportbedrijf en daarmee voor het buitengebied ongewenste effecten (o.a. zwaar vrachtverkeer); de overbodig geworden rommelige bedrijfsbebouwing wordt daarbij gesloopt. Dit past binnen de doelstellingen in de Greenport om overbodig geworden en storende agrarische bedrijfscomplexen te saneren, zoals onder andere verwoord in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport. Bovendien treedt een landschappelijke kwaliteitsverbetering op. Het crematorium wordt op een verantwoorde wijze landschappelijk ingepast. Hiertoe is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke als bijlage is toegevoegd aan het bestemmingsplan. De belangrijkste elementen uit dat beeldkwaliteitsplan, welke juridisch geborgd zijn en moeten worden in dit bestemmingsplan, zijn verwoord in de beeldkwaliteitsparagraaf in deze toelichting (zie paragraaf 2.2.3). Het plan past echter niet in het onderliggende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De voormalige bedrijfswoning bij het handel- en exportbedrijf die thans in gebruik is als burgerwoning, is tevens in het plan opgenomen- maar met een separate reguliere woonbestemming (de woning wordt dus planologisch en kadastraal afgesplitst).
1.2
Plangebied Het plangebied bevindt zich aan de Achterweg-Zuid aan de zuidwestzijde van het dorp Lisse. Hier bevindt zich een gebied met meerdere bedrijven dat zich langs de Heereweg naar het zuiden toe uitstrekt. De Achterweg-Zuid loopt parallel aan de Heereweg en is voornamelijk omgeven door bollenvelden en verspreid liggende bedrijfsbebouwing. De zuidkant van Lisse kenmerkt zich hier door een half-open, half bebouwd karakter met een steeds afnemende bebouwingsdichtheid naarmate men verder van de kern geraakt. Het perceel ligt direct naast de kruising van de Achterweg-Zuid met de Professor van Slogterenweg. Navolgende afbeeldingen tonen de ligging van perceel in Lisse en de begrenzing van het plangebied.
SAB
3
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth
Begrenzing plangebied (bron: Google Earth)
SAB
4
1.3
Te vervangen bestemmingsplan Voor het plangebied gold voorheen het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2002’. Dit bestemmingsplan is op 02 oktober 2003 door de gemeenteraad van Lisse vastgesteld. In het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ heeft het plangebied de bestemming op perceelsniveau ‘Agrarisch aanverwante doeleinden (AD)’ met de nadere aanduiding ‘he’. De gronden op de kaart aangewezen voor Agrarisch aanverwante doeleinden (AD) zijn bestemd voor, ter plaatse van de subbestemming ADhe, een handels- en exportbedrijf. Het plangebied is terug te vinden op kaart 3 van het bestemmingsplan. De gronden zijn tevens bestemd − bij wijze van medebestemming – als Agrarisch gebied met verweving van landbouw en landschapswaarden. Deze medebestemmingen zijn opgenomen op kaart 5 horende bij het bestemmingsplan. Daarbij is ook aangegeven welke doeleinden en bouwmogelijkheden na vrijstelling of planwijziging toelaatbaar zijn. Binnen de bestemming ADhe geldt dat gebouwen, bijbehorende woningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Voor het bouwen geldt dat het percentage aangeeft tot welke oppervlakte het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd. De bouwhoogte, in dit geval 6 meter, is ook op de plankaart aangegeven. Op gronden met de nadere aanwijzing (z) mogen uitsluiten bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor een deel van het plangebied geldt een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders mogen het bouwvlak vergroten, wel dient dit vergezeld te gaan van een door een natuur- en landschapsdeskundige goedgekeurd inrichtingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk gebied 2002, kaart 3
SAB
5
Ter plaatse van de medebestemming Agrarisch met verweving van landbouw en landschapswaarden is in een tabel opgenomen wat toelaatbaar is in deze zone en welke procedure er dient te worden gevolgd. Van belang is dat de in dit gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van bollenvelden, grootschalige openheid en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes, groenvoorzieningen en water worden behouden.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk gebied 2002, kaart 5, met globale aanduiding plangebied (rood)
Strijdigheid Het realiseren van een crematorium past niet binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Agrarisch aanverwante doeleinden. Een crematorium kan worden geschaard onder de bestemming “Maatschappelijk”. Daarnaast voldoet het voorliggende plan niet aan de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan. Voorts wordt de voormalige bedrijfswoning bij het handels- en exportbedrijf gebruikt als burgerwoning. Dit is niet toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet er tevens in voornoemd gebruik planologisch mogelijk te maken.
1.4
Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en het gevoerde overleg en de inspraak op het plan (Hoofdstuk 7).
SAB
6
2 2.1
Bestaande en toekomstige situatie Bestaande situatie Het plangebied bevindt zich net buiten de bebouwde kom van Lisse. Het wordt omgeven door bollenvelden en de daarbij kenmerkende houtwallen en houtsingels. In de omgeving bevinden zich verder verschillende soorten bedrijven, enkele woningen en agrarische bedrijven. Direct aan de overzijde van de Achterweg-Zuid ligt een onderzoekscentrum dat onderdeel uitmaakt van de universiteit van Wageningen en een tuincentrum. Functioneel gezien gaat het om een gemengd gebied. Ten behoeve van het verkeer van en naar het tuincentrum en andere (agrarische) bedrijven in deze omgeving is de Achterweg-Zuid deels verbreed en de Professor van Slogterenweg aangelegd. De Professor van Slogterenweg is ruim opgezet. De kruising met de Heereweg is uitgevoerd als rotonde. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel te zien ten opzichte van de rotonde met de Heereweg.
Bestaande situatie plangebied (rode cirkel) en omgeving (bron: Google Earth)
Op het terrein bevinden zich de bedrijfsgebouwen met kantoor. Direct ten noorden van deze hal staat de bij het bedrijf horende bedrijfswoning. Komende van de Professor van Slogterenweg heeft men een direct zicht op de bedrijfsgebouwen. Langs de Achterweg-Zuid staan bosschages die direct zicht op de hal en woning deels ontnemen. Aan de zuid- en westzijde vormen sloten de begrenzing. Het zicht op het perceel wordt vanuit het zuiden deels ontnomen door een haag. Vanaf de voorkant bezien maakt het terrein een redelijk verzorgde indruk. Het kantoordeel is een vrij nieuw gebouw en de bedrijfshallen zijn functioneel ontworpen. Ook is er enig groen aanwezig. Meer naar achteren is het beeld verrommeld, met buitenopslag, (vracht)wagens, hekwerken en wat losse bebouwing. Afgezien van het groenperk bij de entree, is het perceel nagenoeg geheel verhard, hetzij in de vorm van bebouwing, hetzij in de vorm van verhard erf. Al met al is de agrarische bebouwing prominent aanwezig en vormt het terrein van enkele kanten bezien een storend element in de omgeving. De bebouwing op het terrein kent geen uniformiteit en straalt willekeur uit. Daarnaast levert met name het zwaar verkeer van en naar het bedrijf een verkeersstroom op waar de smalle landweggetjes niet goed op berekend zijn. De (visueel) storende situatie is echter historisch gegroeid en kan verklaard worden
SAB
7
vanuit de waardevolle functie die het bedrijf voor de bollensector in deze regio vervulde.
Bestaande situatie plangebied (bron: architectenbureau Van Manen)
2.2 2.2.1
Toekomstige situatie Naar een nieuwe invulling van het perceel Zoals aangegeven, zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse beëindigd. Er is op dit moment geen nieuw bedrijf in agrarische handel- en exportsector bekend dat zich hier zou willen vestigen. Nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf lijkt gelet op de ontwikkeling in de bollensector en de economische crisis momenteel ook niet waarschijnlijk. De vraag doet zich voor welke nieuwe functie aan het terrein gegeven kan worden. Nu het initiatief is genomen een crematorium, inclusief bijkomende voorzieningen zoals het houden van diensten, hier te realiseren, dient de vraag zich aan of aan deze functie behoefte bestaat en of deze ter plaatse ruimtelijk wenselijk is. In de volgende paragrafen zullen achtereenvolgens de behoefte aan een crematorium, de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit voor de locatie en de inrichting van het terrein, uiteen worden gezet.
2.2.2
Verzorgingsgebied In de Duin- en Bollenstreek komt de functie crematorium nu niet voor. De Duin- en Bollenstreek is een regio die zich onderscheidt door een unieke combinatie van bloembollenteelt, sierteelt en toerisme die zorgt voor een sterke economische basis. De Greenport Duin- en Bollenstreek is hét internationale centrum van bollenteelt, handel, -onderzoek, -ontwikkeling en –toerisme. Meer dan 70% van de totale wereldhandelsstromen in de bollensector lopen via de Duin- en Bollenstreek. De Duinen Bollenstreek geniet internationale reputatie. In de Duin- en Bollenstreek zijn daartoe verschillende samenwerkingsverbanden opgericht, waaronder onder andere het Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM),het regionaal ontwikkelbedrijf voor de herstructurering van de Duin- en Bollenstreek. Het GOM is in maart 2010 opgericht door de zes greenportgemeenten: Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. Het beleidskader
SAB
8
hiervoor is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek die de gemeenten in december 2009 hebben vastgesteld. Belangrijke doelstelling in deze visie is de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren (zie meer in detail paragraaf 3.4.2). Ruimtelijk gezien is de regio goed te onderscheiden, met enkele fysieke grenzen: de provinciegrens/Haarlem in het noorden, de kust in het westen, de Ringvaart van de Haarlemmermeer in het oosten en de stedelijke agglomeraties van Leiden en Den Haag in het zuiden. Er kan over de Duin- en Bollenstreek worden gesproken als een specifieke ruimtelijke eenheid. Het is om meerdere redenen logisch een crematorium in deze regio te realiseren. Het verzorgingsgebied van het nieuw crematorium zal in eerste instantie de Duin- en Bollenstreek en de omliggende gemeenten betreffen. In de Duin- en Bollenstreek wonen ongeveer 200.000 mensen waarvan jaarlijks ca. 1% overlijdt (bron: cbsstatline en Brancherapport Sector Zakelijke Dienstverlening Uitvaartbranche, ABN-AMRO 2011). Van deze ca. 2.000 overledenen wordt ongeveer 60% gecremeerd, wat neerkomt op ongeveer 1.200 crematies per jaar. In de directe omgeving van de Duinen bollenstreek zijn op dit moment maar drie crematoria, in Haarlem, Driehuis en Leiden. Deze zijn in handen van een grote uitvaartorganisaties. In de praktijk leidt dit ertoe dat de zelfstandige begrafenisondernemers uit de Duin- en Bollenstreek op minder aantrekkelijke tijden hun crematies moeten uitvoeren bij deze crematoria of moeten uitwijken naar verderop gelegen crematoria in bijvoorbeeld Den Haag. Uitvaartorganisaties in de regio hebben aangegeven de verre autoritten naar Leiden en/of Haarlem als een belemmering in de bedrijfsvoering te ervaren; door het drukke verkeer en de vele verkeerslichten arriveren de volgauto’s met gasten dikwijls te laat met alle emotionele gevolgen van dien. De vertragingen brengen ook tijdsdruk op de geplande uitvaartplechtigheden van die dag zowel voor het crematorium als de betreffende uitvaartonderneming. In de Duin- en Bollenstreek zijn tal van kernen, zoals Noordwijk, Noordwijkerhout, Hillegom, Katwijk, Rijnsburg, Sassenheim, Voorhout, Valkenburg en Warmond. In dergelijke kleine kernen bestaat vaak behoefte aan uitvaartdiensten met een meer lokaal, persoonlijk karakter.
SAB
9
Verder wordt er volgens de provincie en CBS voor de regio een bevolkingsgroei geprognotiseerd (bron: Nota Bevolkingsprognose, Zuid-Holland, 2010). Zie navolgende figuur. In absolute getallen ligt de verwachting tussen de 15.000 en 25.000 inwoners. Deze groei komt vooral terecht in de oudere leeftijdsgroepen; er vindt dus vergrijzing plaats. De verwachting is de behoefte aan een regionaal crematorium de komende tijd zal toenemen.
Er bestaat in de Duin- en Bollenstreek kortom behoefte aan een crematorium waar het merendeel van de crematies van de bollenstreek zal kunnen plaatsvinden. Op basis van de huidige cijfers gaat het dus om 1.200 crematies. Hier komt bij dat het percentage crematies al jaren stijgt en de verwachting van onder meer Landelijke vereniging van Crematoria is dat deze nog verder zal stijgen. Wel zal er wellicht een (geringe) uitvloeiing zijn: niet alle crematies in de Duin- en Bollenstreek zullen in Lisse plaatsvinden, maar omgekeerd is een kleine toevloeiing uit gemeenten buiten de Duin- en Bollenstreek ook voorstelbaar. De reëel schatting is dat er (maximaal) 1.250 crematies per jaar zullen plaatsvinden. Deze behoefte/ vraag is aangehouden in dit bestemmingsplan. Deze vraag is zodanig groot, dat geconcludeerd wordt dat er meer dan voldoende behoefte bestaat aan een crematorium. Het nieuwe crematorium is een voorziening die er nog niet is in de regio maar waar wel behoefte aan is. De Crematorium Duin- en Bollenstreek BV heeft daarom het initiatief genomen in deze behoefte te voorzien. De locatie aan de Achterweg-Zuid leent zich, gelet op de centrale ligging in de Bollenstreek, nabij de belangrijkste kern van het gebied (Lisse) en door de aanwezigheid van goede ontsluiting, goed voor deze ontwikkeling. Bovendien ligt het perceel min of meer centraal in de bollenstreek. Dat houdt in dat het crematorium goed bereikbaar is voor meerdere kernen in de omgeving, zoals Hillegom, Noordwijk, Voorhout, Sassenheim, enzovoorts. Wel is de locatie gelegen in
SAB
10
het buitengebied, zodat nauwkeurig aandacht besteed is aan een goede landschappelijke inpassing van het terrein (zie navolgende paragraaf). Op navolgende kaart is de centrale ligging ten opzichte van tal van omliggende kernen goed te zien. Tevens zijn de crematoria in Driehuis, Leiden en Haarlem (globaal) weergegeven met een ster. Er is gelet hierop duidelijk sprake van een ‘gat’ in het voorzieningenniveau.
Centrale ligging Lisse t.o.v. tal van kernen 2.2.3
Landschappelijke inpassing (beeldkwaliteitsparagraaf) Het plangebied is gelegen in een zanderij-vaartenlandschap: open en vlak met voornamelijk lage begroeiing. De bollenteelt is een belangrijke identiteitsdrager in dit gebied. De teelt is voor een deel specifiek gebonden aan de zanderijgronden en geeft de Bollenstreek kenmerkende landschappelijke kwaliteiten. De oude strandwallen zijn grotendeels afgegraven, maar bepalen nog steeds de huidige richting van belangrijke landschappelijke structuren: de bewoningslijnen, de trekvaart tussen Leiden en
SAB
11
Haarlem, de spoorlijn en de rechte wegen hebben overeenkomstig de natuurlijke onderlegger een noordzuid-oriëntatie. De oorspronkelijke hoogteverschillen tussen strandwallen en strandvlakten zijn afgevlakt door afgraving van de wallen. Het zand van de oude duinen op de strandwallen werd later ook gebruikt voor stadsuitbreiding en wegenaanleg. Zo ontstond vanaf de achttiende eeuw een zanderijenlandschap, gekenmerkt door hoge wegen, bollenvelden en een rechthoekig patroon van brede watergangen. De afgraving van het landschap betekende daling van het maaiveldniveau. Karakteristiek zijn de rechte wegen met beukenhagen, houtwallen en houtsingels die een stuk boven het maaiveld liggen, op het oorspronkelijke duinniveau. De verkavelingsstructuur is regelmatig en (min of meer) oost-west georiënteerd (loodrecht op de noord-zuidverbindingen). De Achterweg-Zuid ligt ook duidelijk hoger dan het omliggende afgegraven land en langs de verbindingsweg naar de Loosterweg-Zuid is bijvoorbeeld een karakteristieke haag aanwezig. e
Op de hoge, en daarom droge, oostelijke gronden waren voor de 19 eeuwse afgravingen veel buitenplaatsen te vinden, waarvan de Keukenhof met omringend bosgebied nog resteert. In en om het plangebied speelt echter nog iets anders: het plangebied ligt binnen een gebied dat door de provincie is aangewezen als “Kroonjuweel Keukenhof”, een e landschappelijk te onderscheidenlijke eenheid waar nog elementen van voor de 19 eeuwse afgravingen zijn te vinden (naast het landgoed Keukenhof gaat het o.a. om weilanden en essen hakhoutbosjes). De provincie hecht grote waarde aan het Kroonjuweel toe en zet in op het behoud van de cultuurhistorische en landschapswaarden waaraan ruimtelijke ontwikkelingen ondergeschikt zijn en als gevolg waarvan de ruimtelijke kwaliteit niet inboet maar verbetert. De grenzen van de Lageveense polder vormen min of meer de grenzen van dit gebied. De reden hiervoor is dat de graaf van het Keukenhof ervoor heeft gezorgd dat niet alle gronden werden afgezand ten behoeve van bollenteelt.
Ligging plangebied binnen Kroonjuweel Keukenhof
SAB
12
De Achterweg-Zuid is verder een weg waarvan de geschiedenis nog verder terug gaat e dan de 18 eeuwse ontginning voor bollenteelt. Kenmerkend voor de bollenstreek is dat tussen de hoofdroutes (dwars)verbindingen lagen bij de dorpen. Deze dwarsverbindingen waren meest kleiwegen en ’s winters dus vaak onbruikbaar. Voorbeelden van zulke dwarswegen zijn de Loosterweg, Margrietenlaan en de Beeklaan in Hillegom en zij hadden vaak namen als Buer-, Lijd- of Achterweg-Zuid (waarin het plangebied zich bevindt). De Achterweg-Zuid in Lisse is dus een voorbeeld van een secundaire verbindingsroute. Langs deze wegen werd vee gedreven. Zie navolgende kaart waar de oorspronkelijke wegenstructuur zichtbaar is. Van het perceel zelf is bekend dat op de kadastrale Minuut uit 1819 het centrale en zuidelijke deel van het plangebied grotendeels is aangegeven als boomgaard. In het uiterste noorden is een huis met erf met rondom bosschage aangegeven. Direct ten oosten van het plangebied staan tuintjes aangegeven. Een situatie die tot aan de jaren 80 van de vorige eeuw vrijwel ongewijzigd blijft. Vanaf dat moment staat de huidige bebouwing weergegeven.
Hoewel veel van de hiervoor beschreven bebouwings- en landschapskenmerken inmiddels verdwenen zijn, is er ook veel nog wel aanwezig. Voorbeelden zijn de richting van de strandwal, die door het verloop van de Achterweg-Zuid en de zanderijvaart nog herkenbaar is. Ook herkenbaar is de hoge ligging van de Achterweg-Zuid in het afgegraven lagere landschap. Tenslotte ligt het gebied in een e zone waar hakhoutpercelen en weilanden herinneren aan de tijd voor de 19 eeuwse afgravingen. De Achterweg-Zuid kent een dichte beplanting met hagen en bomen, waar tussendoor de bollenvelden in een verkaveling haaks of licht overhoeks op de Achterweg-Zuid zichtbaar zijn. Op enige afstand van elkaar takken verschillende landweggetjes haaks aan op de Achterweg-Zuid. De planlocatie bevindt zich precies in de oksel van zo’n aantakking, zodat de zijdelingse perceelgrens in het zicht en aan de openbare ruimte
SAB
13
ligt. Het onderscheid tussen de dichter bebouwde Heereweg en de Achterweg –Zuid is ook in het buitengebied herkenbaar. Langs de Achterweg-Zuid is sprake van een lage bebouwingsdichtheid. Open kavels met bollenvelden domineren en worden incidenteel afgewisseld met bebouwde kavels. De onderlinge afstand tussen de bebouwde kavels is groot. Het doorzicht naar het landschap is hierdoor groot, hoewel de beplanting dit doorzicht weer deels wegneemt. Hoewel de oorspronkelijke bossen, landgoederen en veel erfbeplanting verdwenen is, kenmerkt de directe omgeving van het plangebied zich nog wel door de met houtwallen omzoomde bollenvelden. Samenvatting De kernwaarden van het Kroonjuweel Keukenhof zijn: − er zijn zichtbare kenmerken van het negentiende-eeuwse landschap vóór de grootschalige zandafgravingen; − er is sprake van oorspronkelijke inrichting met hakhoutpercelen en weilanden; − Landgoed de Keukenhof is als éën van de weinige landgoederen als ensemble behouden; − De overgang hogere oude duinen naar de lager gelegen strandvlakte is waarneembaar. De kernwaarden van de Bollenstreek zijn: − Er is een Zanderijlandschap zichtbaar (afgegraven strandwallen) dat gekenmerkt wordt door een patroon van brede watergangen, hoge wegen, bollenvelden en hagen. Herkenbaar lineair patroon van kernen op oude strandwallen; − Er zijn strandvlaktes, gelegen tussen de strandwallen, waar een laag veen op het zand is ontstaan; − Het is een landschap met een vlak en open karakter en weinig opgaande beplanting. Slechts in de delen die nooit zijn afgegraven (met bewoning en belangrijke infrastructuur) is het oude strandwallen- en strandvlaktenlandschap zichtbaar; − Er is een uniek gebied bij Lisse, tussen de Essenlaan en de Spekkelaan, met bollenvelden omzoomd door houtwallen; − Gebied rond de Keukenhof, tussen Lisse en de Haarlemmer Trekvaart, met veel kenmerken van het negentiende-eeuwse landschap vóór de grootschalige zandafgravingen met een inrichting met hakhoutpercelen en weilanden; − Van de vele buitenplaatsen is Landgoed de Keukenhof behouden. De overgang van de hogere oude duinen naar de lager gelegen strandvlakte is nog waarneembaar. De waarde van het plangebied moet in zijn context worden bezien. Zowel de ligging e binnen het gebied rondom Keukenhof, waarbinnen elementen van voor de 19 eeuwse afgravingen voor bollenteelt zijn te vinden, als de ligging in de Bollenstreek, vormen tezamen de cultuurhistorische en landschappelijke context, waaraan nog aanwezige elementen in het plangebied hun waarde ontlenen, en welke behouden moeten blijven. De waarden in het plangebied die hieraan gerelateerd zijn: − De richting van de strandwal is zichtbaar door verloop Achterweg-Zuid en zanderijvaart- en de verkavelingsrichting die hieraan is gerelateerd
SAB
14
− −
De licht verhoogde ligging van de Achterweg-Zuid t.o.v. de strandvlakte is zichtbaar Aanwezigheid Zanderijvaart en houtwallen.
Het realiseren van een crematorium op deze plek dient gelet op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit, zorgvuldig te gebeuren. Er is daartoe een 1 beeldkwaliteitsplan opgesteld , waarvan deze paragraaf de samenvatting is. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Gelet op bovenstaande worden de volgende richtlijnen voor landschappelijke inpassing aanbevolen: − De belangrijke landschappelijke dragers blijven duidelijk herkenbaar en worden waar mogelijk versterkt. Het gaat dan om de Achterweg-Zuid en de vaart aan de westzijde van het perceel; − De nieuwe ontwikkeling is opgespannen tussen de twee landschappelijke dragers waarbij de kenmerkende rechtlijnige verkaveling in oostwest richting in de perceelsindeling tot uitdrukking komt; − Het perceel vormt een herkenbaar onderdeel van het bebouwingslint langs de Achterweg-Zuid; − Het omzoomde landschap wordt versterkt door het behouden, versterken en aanleggen van houtwallen, hagen, lanen en bosschages; − Er moet een evenwichtig ensemble ontstaan tussen bebouwing en landschappelijke elementen; − Bebouwing is niet dominant in het omringende landschap maar stelt zich ‘bescheiden’ op; − Bebouwing voegt zich qua maat, schaal en kleur in het landschap.
1
Beeldkwaliteitsplan Achterweg-Zuid, SAB, 2013.
SAB
15
De belangrijkste richtlijnen voor de inrichting van de buitenruimte zijn: − Het terrein heeft een herkenbare rechtlijnige hoofdindeling die gebaseerd is op de kenmerkende verkavelingsstructuur (haaks op de Achterweg-Zuid); − Het terrein kent een heldere tweedeling: een representatief en functioneel ingedeeld terrein op het zuidoostelijk deel en een tuin- parkachtig deel op het noordwestelijke deel van het perceel; − Door de situering van de bebouwing achter op het perceel is er sprake van een ruime representatieve voorruimte aan de Achterweg-Zuid, de Achterweg-Zuid vormt de landschappelijke drager, de inrichting van het voorterrein is daaraan ondergeschikt, de hiërarchie moet helder zijn; − Openbare en privacygevoelige terreindelen hebben een zorgvuldige inrichting; − Urnentuin, strooiveld en columbarium zijn representatief, prettig en groen ingericht; − Het tuindeel krijgt een park/tuinachtige invulling met solitaire bijzondere bomen en een waterpartij. De urnenmuren vormen een wezenlijk onderdeel van de tuin en dienen in samenhang met het groen ontworpen te worden. De muren kunnen tevens dienen als afscherming van de woonkavel. Inrichting erfafscheidingen en overgangen − De verschillende randen van het perceel sluiten aan bij de karakteristiek van het aangrenzende landschapselement; − De Achterweg-Zuid begrenst het perceel aan de oostkant met bomen en bosschages, daardoor ligt het crematorium enigszins verscholen achter het groen. Grote bomen en een parkachtige entree sluiten hierbij aan; − Een smalle weg, begeleid door water en een haag, begrenst het perceel aan de zuidzijde, de terreinafscheiding sluit hierbij aan door de aanleg van een haag en een zorgvuldig ingerichte oeverlijn. − De zanderijvaart begrenst het perceel aan de westzijde, de oeverzone wordt zorgvuldig ingericht en kent een geleidelijke overgang naar het terrein van het crematorium, met natuurvriendelijke oevers. De beplanting heeft een landschappelijk karakter; − De bollenvelden aan de noordzijde worden begrensd door een nieuw aan te leggen houtwal; − Ter bescherming van de privacy van het aangrenzende woonhuis wordt dichte afschermende beplanting aangelegd. Materialisering − De toe te passen verhardingsmaterialen hebben een duurzaam karakter; − Het kleurgebruik wordt afgestemd met het gebouw; − Rijbanen worden uitgevoerd in een klinkerverharding, bij voorkeur gebakken; Belangrijke paden worden uitgevoerd in natuursteen of gebakken klinkers. Parkeren en ondergeschikte paden mogen ook uitgevoerd worden in een halfverharding; − Oeverbeschoeiing aan de buitenranden van het perceel (indien noodzakelijk) zijn van natuurlijke materialen met uitzondering van de entree bij de Achterweg-Zuid. Daar is een harde oeverbeschoeiing in de vorm van een keermuur of schanskorven mogelijk; − De oeverranden van de waterpartij bij het columbarium zijn uitgevoerd als strakke, harde randen en sluiten in materialisering aan op de bebouwing.
SAB
16
Beplanting − Beplanting van de erfafscheidingen moet bestaan uit inheemse soorten; − Beplanting voorterrein en de tuindelen: zowel inheemse als uitheemse beplanting mag worden gebruikt, echter wel een rustige en eenduidige uitstraling nastreven. Bebouwingsrichtlijnen Het gebouw dient zich wat betreft positionering en bouwmassa te voegen naar zijn omgeving en ruimte te laten voor een groene terreininrichting. De richtlijnen voor positionering en bouwmassa zijn daarop gericht. Daarnaast is een hoogwaardige, strakke, sobere en serene uitstraling het streven. De richtlijnen voor geleding en gevelindeling en materiaal- en kleurgebruik bieden hiervoor inspiratie. Positionering − De bebouwing is evenwijdig aan de verkavelingsrichting, in dit geval dus licht overhoeks ten opzichte van de Achterweg-Zuid; − Het hoofdvolume concentreert zich op het zuidwestelijke deel van het perceel. Het deel van het perceel achter de woning blijft grotendeels vrij van bebouwing; − Conform het gangbare beeld aan de Achterweg-Zuid staat de bebouwing op afstand van de Achterweg-Zuid met een open ruimte daarvoor. De bebouwing staat op minimaal 50 meter van de weg; − Dit is één van de weinige locaties langs het lint met twee bebouwde percelen naast elkaar. Zowel voor het behoud van het open karakter, het herkenbaar maken van de verkavelingsrichting als voor de privacy van de naastgelegen woning is afstand ten opzichte van het naastgelegen perceel dan ook gepast. De bebouwing bevindt zich aan deze zijde daarom op minimaal 10 meter van de zijdelingse perceelgrens. − Enige afstand tot deze grens in wenselijk zodat er aan deze “zichtbare” rand ruimte is voor een passende groene erfbegrenzing. De bebouwing bevindt zich hier daarom op minimaal 15 meter van de erfgrens; − De achterzijde van het perceel is de zijde die het minst wordt ervaren vanaf de omliggende wegen. De zijde grenst aan de zanderijvaart en de bollenvelden; Deze zijde leent zich goed voor een oriëntatie van het gebouw op het open gebied. De afstand van de bebouwing tot de erfgrens kan daarom beperkt zijn tot minimaal 5 meter. Bouwmassa − Er is sprake van één compact hoofdvolume met een eenvoudige opbouw. Het volume straalt rust uit; − De hoofdmassa kent een basishoogte van één bouwlaag met een maximale bouwhoogte van circa 6 meter; − Bebouwingsaccenten mogen hoger zijn, tot circa 8-9 meter.
SAB
17
Geleding en gevelindeling − Er worden middelen ingezet om de gevels en het basisvolume op te delen. Deze opdeling geeft een bijzondere vorm en kwaliteit aan het crematorium en voorkomt dat het gebouw het karakter van een bedrijfsloods of een “platte doos” krijgt. De opdeling van gevels en volume kan op meerdere manieren vorm krijgen, bijvoorbeeld door materialisering, uitsparingen of uitkragingen, situering en vormgeving van de gevelopeningen, aan of uitbouwen of een combinatie daarvan; − De bebouwingsaccenten herbergen altijd een bijzondere ruimte zoals de aula, de entreehal of een publieksruimte. In het beeldkwaliteitsplan is een vrij gedetailleerde inrichtingsschets voor de buitenruimte opgenomen. Tevens zijn hier sfeer- en referentiebeelden opgenomen, zowel ten aanzien van de bebouwing als de inrichting van de buitenruimte. Deze elementen geven richting en sturing aan de detailuitwerking op het moment van de vergunningsaanvraag van zowel bebouwing als inrichting van de buitenruimte. Borging richtlijnen beeldkwaliteitsplan Het is niet noodzakelijk om op detail alle richtlijnen vast te leggen in het bestemmingsplan. Op het moment van vergunningverlening kunnen deze aspecten (verder) worden uitgewerkt. De voornoemde richtlijnen op het gebied van gevelindeling, geleding en materialisering kunnen bijvoorbeeld worden uitgewerkt in het kader van de vergunningsaanvraag en behoeven niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Ook de exacte duiding van elke plek van elke boom, pad, en soort beplanting, en dergelijke vindt plaats op het moment van vergunningverlening. Het beeldkwaliteitsplan is op dat moment richtinggevend. Wel is het noodzakelijk dat in het bestemmingsplan geborgd wordt dat het initiatief landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast. e
In de regels is daartoe in 1 instantie een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat waardevolle watergangen, aanwezig reliëf, beplanting, e.d. ‘zomaar’ kan worden verwijderd of veranderd. Diverse werken of werkzaamheden worden dus vergunningsplichtig gesteld en slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Hiermee wordt nog niet bereikt dat de gewenste landschappelijke en stedenbouwkundige richtlijnen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Volgens recente jurisprudentie moet dit geregeld worden via voorwaardelijke verplichtingen. Dit houdt concreet in dat het perceel niet als crematorium in gebruik mag zijn indien de inrichting van het buitenterrein niet is aangelegd en in stand wordt gehouden conform een bij de regels als bijlage gevoegd inrichtingsschets (zie onder).
SAB
18
In deze inrichtingsschets zijn bepaalde zaken globaal gehouden daar waar mogelijk en concreet daar waar nodig. Zo is het zoals aangegeven niet noodzakelijk en ook niet mogelijk om nu al exact aan te geven waar een boom of welk pad komt en uit welk materiaal of soort dit moet bestaan. Deze detailuitwerking is pas aan de orde op het moment van vergunningverlening. Omdat een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is opgenomen, die pas verleend op basis van een beplantingsplan, is de landschappelijke inpassing voldoende geborgd. Aangezien er ten aanzien van landschappelijke inpassing “iets” moet gebeuren (een gevolg van de voorwaardelijke bepaling), leidt dit automatisch tot een vergunningsaanvraag en dus tot een beplantingsplan. Wat betreft landschappelijke inpassing zijn de hoofdelementen vastgelegd in het bij de regels als bijlage toegevoegde inrichtingsschets, om een goede landschappelijke inpassing te borgen.
Inrichtingsschets
Deze inrichtingsschets is een uitvloeisel van de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan. De essentiële richtlijnen zijn op de inrichtingsschets verbeeld en door deze aan de regels te koppelen, krijgen ze juridische status. De richtlijnen zijn zo concreet mogelijk weergegeven, maar bieden tegelijk voldoende ruimte aan maatwerk op het moment van de vergunningsaanvraag. Het voorlopig ontwerp van architectenbureau van Manen (zie paragraaf 2.2.5) voor zowel bebouwing als buitenruimte voegt zich overigens reeds in hoofdlijnen naar voornoemde richtlijnen. Hiermee is duidelijk dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing ter plaatse haalbaar is.
SAB
19
Het gaat om de volgende essentiële richtlijnen: − De Achterweg-Zuid dient als hoofdstructuur herkenbaar te blijven (dit kan door beplantingselementen en/of waterpartijen aan te leggen ter begeleiding van het tracé en de huidige houtwal en struikbeplanting in stand te houden); − De Zanderijvaart dient als hoofdstructuur herkenbaar te blijven c.q. deze dient te verbeteren (hiertoe kunnen incidentele doorzichten naar de Zanderijvaart worden gecreëerd ter plaatse van het columbarium); − De oevers worden natuurvriendelijk aangelegd (dit kan door verbreding en onder een bepaalde flauw hellingshoek); − De voorruimte wordt representatief en functioneel ingericht (dit kan door hier het parkeren en het voorrijden van de stoet te organiseren, alsmede door zorgvuldig materiaalgebruik van paden, wegen en plant- en parkeervakken); − Er komen waterpartijen; de plek van de waterpartijen zijn indicatief weergegeven; − Het tuindeel (columbarium) wordt parkachtig en rustig ingericht; tevens wordt hier een waterpartij gerealiseerd; − Op zowel de voorruimte als het tuindeel wordt de (cultuurhistorische) kavelrichting benadrukt (dit kan door de beplantingselementen op een bepaalde manier te rangschikken); − Er wordt een zichtlijn vanaf de voorzijde van het terrein langs het gebouw het landschap in gerealiseerd om de relatie met het omliggend landschap te versterken; − Vanuit de entree van het terrein naar het gebouw komt tevens een zichtlijn om de verkavelingsstructuur te benadrukken; − Het hoofdgebouw wordt als 1 volume gerealiseerd in de zuidwestelijke hoek van het perceel; − Een smalle weg, begeleid door water en een haag met solitaire boomplanting of boomgroepen, begrenst het perceel aan de zuidzijde, de terreinafscheiding sluit hierbij aan door de aanleg van een haag en een zorgvuldig ingerichte oeverlijn. − Idem aan de westzijde ter plaatse van het hoofdgebouw; − Langs de noordzijden komen hagen ter afscherming van de woning; aan de noordwestzijde gaat het om een heestergroep met bomen (houtwal); Voorts zijn de stedenbouwkundig relevante richtlijnen op de verbeelding verwerkt. De positionering van het gebouw op het zuidwestelijk deel is geregeld d.m.v. een bouwvlak. Binnen dat bouwvlak moet het hoofdgebouw gerealiseerd worden. Ook de maximale hoogte is afgestemd op de aanbeveling, namelijk 9 m. Aan het bouwvlak is tevens een bebouwingspercentage gekoppeld zodat de oppervlakte zich goed verhoudt tot het gebied dat onbebouwd moet blijven. Geregeld is tevens dat het gebied voor hoofdgebouw en Achterweg-Zuid van bebouwing gevrijwaard moet blijven. Hiermee wordt aangesloten op het gangbare beeld aan de Achterweg-Zuid (open ruimte voor hoofdbebouwing) en wordt tegelijk het tracé van de Achterweg-Zuid versterkt. Met het bouwvlak wordt tevens geregeld de wenselijke afstanden die aangehouden moeten worden tot de erfgrenzen. De ligging van het perceel in zowel Kroonjuweel Keukenhof wordt zodoende versterkt (door middel van beplanting die refereren aan het Keukenhof) als de ligging in topgebied Bollenstreek (versterking zichtbaarheid van de cultuurhistorische tracés Achterweg-Zuid en zanderijvaart worden door verkavelingsrichting, beplanting en zichtbaar maken).
SAB
20
2.2.4
Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit Met behulp van de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan (zie vorige paragraaf en de bijlage bij de regels) wordt een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligd. Deze verbetering ontstaat vanwege meerdere redenen; in eerste instantie doordat een leeggekomen (agrarisch verwant) bedrijfsperceel zowel planologisch als feitelijk wordt beëindigd: de overbodig geworden, niet- fraaie bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en de rommelige situatie wordt opgeheven. Omdat de bedrijfsbestemming wordt ‘wegbestemd’ kan hier ook in de toekomst geen bedrijf meer komen. Er komt een zorgvuldig ontworpen gebouw voor terug dat landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast. Het nieuwe gebouw bestaat uit één volume en kent een veel kleinere 2 oppervlakte dan de bestaande bebouwing (ca. 3.550 m ). De bebouwingsdichtheid neemt dus af. Ruimtelijke verbetering ontstaat er verder doordat de externe invloed van het handelsen exportbedrijf –gedacht moet worden aan de verkeersbewegingen- verdwijnt. Van een handel- en exportbedrijf van de huidige omvang gaat een grotere verkeersaantrekkende werking uit dan van een crematorium. Bovendien wordt meer met zwaar materieel gereden. In paragraaf 4.3.5 is de berekening van de geschatte verkeersbewegingen opgenomen: voor een gemiddelde weekdag en maand komen er voor een gemiddeld crematorium 194,4 voertuigbewegingen per etmaal bij; uitgaande van de categorie bedrijf arbeidsexentief/bezoekersextensief mag voor het huidig 2 bedrijf uitgegaan van maximaal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m bvo per etmaal, 2 ofwel 342 verkeersbewegingen (uitgaande van de huidige bvo: 6.000 m bvo). Het aantal verkeersbewegingen neemt dus af. De kwetsbare smalle wegen zijn daar in het verleden al slecht bestand tegen gebleken; er is door vrachtwagens regelmatig schade aangebracht (de Professor van Slogterenweg is zelfs expliciet met het doel aangelegd te voorkomen dat het zware verkeer van de hier aanwezige bedrijven de cultuurhistorisch waardevolle landweggetjes schade berokkent). De verkeerssituatie in de directe omgeving verbetert dus. Ook de geluidssituatie verbetert, daar van zwaar (diesel)verkeer meer geluidoverlast uitgaat dan uitvaartstoeten (deze rijden langzaam en bestaan uit personenauto’s). Verder kan betoogd worden dat in de gehele regio de verkeerssituatie verbetert: de af te leggen afstanden van de uitvaarten zijn korter dan wanneer men naar Leiden, Driehuis of Haarlem moet rijden. Economische winst ontstaat doordat er werkgelegenheid zal ontstaan voor zo’n 20 medewerkers. Indirect zullen er bedrijven c.q. personen betrokken raken om een adequate bedrijfsvoering mogelijk te maken (bijvoorbeeld catering, tuinonderhoud). Het initiatief houdt dus een impuls in voor de werkgelegenheid en economische vitaliteit van de regio. Planologische winst ontstaat verder doordat de in het bestemmingsplan opgenomen 2 wijzigingsbevoegdheid het bedrijf met 4.000 m uit te breiden (wat ten koste zou gaan van de openheid en mogelijk bollenareaal), niet meer wordt opgenomen.
SAB
21
2.2.5
Inrichting van het terrein Om inzicht te krijgen in hoe de beoogde voorzieningen – een crematorium, parkeervoorzieningen, strooiveld en columbarium- functioneel en op een landschappelijk verantwoorde wijze kunnen worden ingepast, zijn door architectenbureau Van Manen impressies uitgewerkt (zie navolgende pagina). Het ligt voor de hand dat de uiteindelijke vergunningsaanvraag voor zowel bebouwing als beplanting in grote lijnen overeen zal komen met deze tekeningen, alhoewel er in de detailuitwerking verschillen kunnen zijn. Ook zijn in dit bestemmingsplan locatie van het hoofdgebouw en maximale hoogte, evenals enkele richtlijnen op het gebied van beeldkwaliteit vastgelegd (zie paragraaf 2.2.3). Uitgangspunt is dat de huidige bebouwing wordt gesloopt waarna achterop het perceel het crematorium wordt gebouwd. Voor het gebouw komt een parkeerplaats voor het bezoek. Voor het personeel komen de parkeerplaatsen ten zuiden van het gebouw. Ten noorden van het crematorium wordt de verst van de weg afgelegen hoek ingericht als strooiveld en columbarium. Het perceel zal worden beplant met bomen om het geheel een groene uitstraling te geven. Bij het crematorium komt een vijver. In het voorlopig ontwerp is deze met de omliggende watergang verbonden, overleg met het hoogheemraadschap moet uitwijzen of dit ook daadwerkelijk zo zal worden gerealiseerd. Het crematorium zelf krijgt twee ontvangstruimten en twee aula’s met 180 respectievelijk 70 plaatsen. De pijp van de oven wordt inpandig gebouwd en zal niet zichtbaar zijn. Mogelijk worden de crematies te zijner tijd over twee ovens verdeeld als dat qua bedrijfsvoering efficiënter is. Het gebouw wordt als één volume vormgegeven, 2 met een oppervlak van ca. 3.550 m en zal bestaan uit één bouwlaag. Door slechts één hoofdvolume te creëren ontstaat een evenwichtige en zorgvuldige bouwmassa en indeling van het terrein. De aula zal een hogere bouwhoogte krijgen dan de rest van het gebouw. Daarmee wordt de centrale en bijzondere positie die de aula binnen het crematorium zal innemen, benadrukt. Bovendien levert de grotere bouwhoogte een markante binnenruimte op, waardoor de beleving van deze ruimte waardig is aan de functie die het moet gaan vervullen.
SAB
22
Impressies crematorium. Bron: Architectenbureau Van Manen
SAB
23
Uit bovenstaande impressies blijkt dat voldaan kan worden aan de landschappelijke eisen op het gebied van beeldkwaliteit (zie paragraaf 2.2.3). Het gebouw is bescheiden qua hoogte, met enkele hoogte-accenten. Er zijn diverse details aangebracht in de gevels. De positie is achter op het terrein, waarmee de historische verkaveling (oost-west, haaks op de Achterweg-Zuid met een open ruimte daarvoor) terugkomt. De voorruimte is functioneel en representatief ingericht. De waterpartijen zijn opgenomen en in de noordwesthoek komt een parkachtig tuindeel (columbarium). De randen zijn allen van een groene aankleding voorzien. Uit de impressies blijkt derhalve dat het goed mogelijk is het crematorium landschappelijk zorgvuldig in te passen. Op navolgende situatieschets is de nieuwe situatie te zien, met de indeling van het pand in verschillende functies evenals de buitenruimte. Het parkeerterrein aan de voorzijde biedt plaats aan 83 plaatsen, langs de zuidzijde zijn nog eens 18 plaatsen voorzien, in totaal dus 101. De vakken ten zuiden van het parkeerterrein zijn bedoeld voor de uitvaartauto’s.
SAB
24
Situatieschets. Bron: architectenbureau Van Manen
Voormalige bedrijfswoning De voormalige bedrijfswoning wordt kadastraal afgesplitst. Er moet hier een nieuwe inrit komen. Het is gewenst dat deze aan de noordoostzijde ten opzichte van de woning komt te liggen. Hierdoor kan de nu bestaande afscheiding met tuin met het crematorium in stand blijven waardoor de privacy van de woning gewaarborgd blijft. Het is temeer gewenst deze bosschage te behouden daar deze voor meerdere diersoorten, waaronder vleermuizen en vogels, fungeert een rust- of verblijfplaats. Ook heeft de bosschage cultuurhistorische waarde. Verder is bij een inrit richting het
SAB
25
noordoosten het zicht op de weg beter en is deze verder gelegen van de kruising met de Van Slogterenweg. Deze plek is dus veiliger. Het is daardoor wel nodig dat er hier een carport wordt gerealiseerd waar de auto’s gestald kunnen worden. Deze komt dan voor de voorgevellijn van de bestaande woning te liggen. Door de afwijkende ligging van de voorgevel van de woning ten opzichte van de Achterweg-Zuid en gelet op bovenstaande, kan de nieuwe carport alleen voor de voorgevel gerealiseerd worden. Om voornoemde reden is er aanleiding voor maatwerk. D.m.v. een aanduiding op de verbeelding wordt geregeld dat er voor (het verlengde van de) voorgevelrooilijn van de woning een carport aanwezig mag zijn. De 2 oppervlakte van de carport mag maximaal 50 m bedragen en de hoogte maximaal 4 m. Voor het overige wordt voor wat betreft de regeling voor de woning aangesloten op de regeling zoals die voor alle woningen in het buitengebied van Lisse geldt (zie bestemmingsplan Buitengebied Lisse 2012). Onder meer houdt dit in dat op gronden met de bestemming Wonen-Erf de bouwhoogte van erf- en terreinscheidingen maximaal 2 m mag bedragen en op gronden met de bestemming Tuin mag deze hoogte maximaal 1 m bedragen. Een uitzondering is gemaakt voor toegangspoorten, die mogen maximaal 3 m hoog zijn.
SAB
26
3 3.1
Beleid Inleiding In dit hoofdstuk wordt getoetst of het initiatief voldoet aan het ruimtelijk relevante beleid van diverse overheden.
3.2 3.2.1
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn: 1 Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren; Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
SAB
27
2 Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen; Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg; Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spooren vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; 3 Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn: Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s; Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Toetsing Voorliggend bestemmingsplan maakt een crematorium mogelijk. Met de bouw van het crematorium is rekening gehouden met relevant ruimtelijk beleid en met de landschappelijke kwaliteiten in de omgeving van het plangebied. In dit bestemmingsplan is zorg gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op het nationaal belang 10 en 13. 3.2.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van
SAB
28
gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen. Hierop wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB’s en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie, en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen; hoofdwegen en hoofdspoorwegen; elektriciteitsvoorziening; buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; ecologische hoofdstructuur; primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Toetsing Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuw crematorium mogelijk. In het Barro worden geen regels genoemd die direct op de bouw van het crematorium van toepassing zijn. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor doorgang van dit plan.
SAB
29
3.3 3.3.1
Provinciaal beleid Visie op Zuid-Holland (2010) De provinciale structuurvisie bevat het beleid tot 2020 met een doorkijk tot 2040, waarbij het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De kern van de visie legt de nadruk op het ontwikkelen van een samenhangend stedelijk en landelijk netwerk, waarin het goed wonen, werken en leven is voor de inwoners. Hierdoor wordt de internationale concurrentiepositie versterkt. Pijlers hierbij zijn klimaatbestendigheid en duurzaamheid. Kenmerkend hierbij zijn voor de provincie een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water. Een brede landbouw is een drager van het landschap. Door middel van het benoemen van uitgangspunten van de huidige tijd en van toekomstige ontwikkeling is gekomen tot een vijftal hoofdopgaven: Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel; Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie; Divers en samenhangend stedelijk netwerk; Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; Stad en land verbonden. Deze hoofdopgaven worden uitgewerkt tot praktische opgaven zoals het aantrekken en behouden van bedrijvigheid en werkgelegenheid, het zorgen voor kwalitatief en kwantitatief afgestemde woonmilieus, het verbeteren van interne en externe bereikbaarheid en het creëren van agglomeratievoordelen en het op peil houden van het voorzieningenniveau voor het stedelijk gebied.
SAB
30
Vervolgens worden de verschillende ambities tot 2040 op tafel gelegd, waarna de visie tot 2020 in hoofdlijnen wordt uitgewerkt.
Uitsnede provinciale structuurvisie
Relevant voor dit plan zijn de volgende thema’s. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel De visie voor 2040 is een regio waarin het prettig wonen en werken is. Dit wordt versterkt door de groene dooradering van de steden en de nabijheid van aantrekkelijke landschappen, die nergens ver weg zijn. Het gebied waarin Lisse ligt wordt door de provincie een ‘greenport’ genoemd (green port bollenstreek). Lisse wordt niet gerekend tot stedelijke kern binnen het stedelijk netwerk van Zuid- Holland en valt daardoor in een provinciaal landschap. Het provinciaal beleid richt zich wat betreft de gemeente Lisse daarmee vooral op de functie van Lisse als bloembollenstreek. Voor de bloembollen is Lisse het handelscentrum, daar zijn de twee grote bloembollenbemiddelingsbureaus gevestigd. Voor de greenport bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de greenport ligt de toeristische trekker Keukenhof en de bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap bollenteelt.
SAB
31
Doel is (1) de greenports te versterken: naast transformatie van glas is in andere glastuinbouwgebieden sprake van herstructurering en duurzame ontwikkeling, verdergaande concentratie in greenports en glastuinbouwgebieden en behoud van het areaal voor glastuinbouw en (2) de belevingswaarde van het landschap te verbeteren en de verrommeling te verminderen. Verkenning compensatie bollengrond Voor de ontwikkeling en behoud van de greenport Duin- en Bollenstreek is voldoende areaal bollengrond is hiervoor essentieel. Binnen de greenport Bollenstreek is in een bestuurlijke afspraak compensatieverplichting vastgelegd voor het verdwijnen van bollengrond. .
Het plangebied is aangeduid als bollengebied
De provincie heeft een en ander juridisch geborgd in de Verordening Ruimte. Een klein deel van het plangebied is daadwerkelijk in gebruik als bollengrond (de noordwestelijke hoek). Hiervoor zal derhalve een financiële afdracht aan de GOM moeten worden afgestaan. De overeenkomst hiertoe zal gesloten moeten zijn voordat dit bestemmingsplan wordt vastgesteld. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap De provincie wil de variatie in karakteristieke landschappen behouden en daarbij inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Een optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen staat daarbij voorop. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles moeten worden behouden en versterkt en gebruikt worden als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan, het zogenoemde 'nee, tenzijbeleid'. Uitzonderingen op deze regel zijn situaties waarbij door de bouw van een beperkt aantal woningen of een bedrijfsvestiging, de kwaliteiten in een gebied kunnen worden versterkt. Behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur De provincie bezit een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden, die beschreven zijn in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Bij het provinciaal belang ‘behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur’ horen de ambities:
SAB
32
− − − − −
topgebieden cultureel erfgoed beschermen; kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen; archeologische waarden beschermen; molenbiotopen beschermen; landgoed- en kasteelbiotopen en landgoederenzones beschermen.
Cultuurhistorie is één van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief: − te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven; − te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief-toeristische kwaliteit van het landelijk gebied. De topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed zijn weergegeven op de CHS kaart (Cultuurhistorische Atlas). Op een bij de structuurvisie en verordening (zie navolgende paragraaf) zijn deze gebieden opgenomen als ‘identiteitsdragers’. Het zijn bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. De ambitie voor identiteitsdragers is dat ontwikkelingen bijdragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen. Tevens moet de beleefbaarheid van de identiteitsdragers in stand worden gehouden c.q. verbeterd met aandacht voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden. Uitwerking: De identiteitsdragers van Zuid-Holland worden verder uitgewerkt in zogenaamde regioprofielen cultuurhistorie. Topgebieden cultureel erfgoed In de provincie zijn 16 gebieden benoemd als topgebied cultureel erfgoed. Het gaat om gebieden of structuren met een gave cultuurhistorische samenhang, met betrekking tot archeologie, landschapshistorie en nederzettingen. Dit betreft bijvoorbeeld gebiedsspecifieke ontginningspatronen, bebouwingslinten en afzonderlijke bouwwerken als molens en historische boerderijen. De bescherming in topgebieden richt zich op de continuïteit van het karakter, door behoud en versterking van de structuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, binnen randvoorwaarden vanuit cultuurhistorie. Het plangebied is gelegen binnen het topgebied “Bollenstreek”.
SAB
33
Ligging plangebied binnen Topgebied
Over de Bollenstreek wordt in het regioprofiel het volgende aangegeven. De Bollenstreek is een zanderij-vaartenlandschap; open en vlak met voornamelijk lage begroeiing. De bollenteelt is een belangrijke identiteitsdrager. De teelt is voor een deel specifiek gebonden aan de zanderijgronden en geeft de Bollenstreek kenmerkende landschappelijke kwaliteiten. De oude strandwallen zijn grotendeels afgegraven, maar bepalen nog steeds de huidige richting van belangrijke landschappelijke structuren: de bewoningslijnen, de trekvaart tussen Leiden en Haarlem, de spoorlijn en de rechte wegen hebben overeenkomstig de natuurlijke onderlegger een noordzuid-oriëntatie. De oorspronkelijke hoogteverschillen tussen strandwallen en strandvlakten zijn afgevlakt door afgraving van de wallen. Het zand van de oude duinen op de strandwallen werd gebruikt voor stadsuitbreiding en wegenaanleg. Zo ontstond vanaf de achttiende eeuw een zanderijenlandschap, gekenmerkt door hoge wegen, bollenvelden en een rechthoekig patroon van brede watergangen. De afgraving van het landschap betekende daling van het maaiveldniveau. De nederzettingen (op hoge strandwallen, Lisse en Hillegom) en infrastructuur (de spoorlijn, wegen) liggen daarom hoger dan het omringende, afgegraven land en zijn het geheugen van het oude strandwallenlandschap. Karakteristiek zijn de rechte wegen met haagbeplanting die een stuk boven het maaiveld liggen, op het oorspronkelijke duinniveau. De strandvlakte tussen Lisse en de Haarlemmertrekvaart (Lageveense Polder), waar een laag veen op het zand was ontstaan, is nooit geheel afgegraven en kenmerkt zich door afwisselend kavels met loofbos en weilanden. Op de hoge, en daarom droge, oostelijke gronden waren veel buitenplaatsen te vinden, waarvan de Keukenhof met omringend bosgebied nog resteert. De kwaliteit en herkenbaarheid van het landschap komt steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing, die de openheid en historische gegroeide opbouw van het landschap aantast. Beleid topgebied De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zoals hierboven beschreven zijn door de provincie vertaald naar een kwaliteitskaart. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart. De legenda-eenheden van de kwaliteitskaart zijn gegroepeerd in zes categorieën, waarbij het plangebied ligt binnen het kustlandschap/ bollenlandschap in de binnenduinrand. Het gaat om een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve
SAB
34
van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten en graslanden. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. De hoofdrichting van de strandwallen is aangegeven op de themakaart. Ambitie: Nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duinen Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat zo’n ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur; In stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen; Verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt); Het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). De richtlijn continuïteit van karakter betekent voor dit gebied het: behouden en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid: brede waterlopen, rechthoekige kavels, hoge wegen, hakhout en weilanden op de strandvlakten, nederzettingspatroon op de strandwallen; herkenbaar houden van het rechthoekige verkavelingspatroon van het zanderijenlandschap; bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande ruimtelijke eenheden – die samenhangen met de poldergrenzen (bijvoorbeeld Lageveense- en Hogeveense Polder, Zilkerpolder, Zanderijpolder) als leidraad nemen.
SAB
35
Kroonjuwelen cultureel erfgoed Binnen de topgebieden is een beperkt aantal gebieden of elementen benoemd met een zeer gave, kwetsbare cultuurhistorische samenhang, die door hun unieke karakter bepalend zijn voor de identiteit van een plek. Voor deze kroonjuwelen is de bescherming gericht op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit. Vanwege het unieke karakter kunnen de kroonjuwelen ook een toeristische waarde hebben. Ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met het cultuurhistorisch belang zijn in principe niet mogelijk. Het plangebied ligt binnen het Kroonjuweel Keukenhof.
Ligging plangebied binnen Kroonjuweel Keukenhof
De streek tussen Lisse en de Haarlemmer Trekvaart vertoont veel kenmerken van het negentiende-eeuwse landschap vóór de grootschalige zandafgravingen. De oude strandwal werd hier maar gedeeltelijk afgegraven en in de strandvlakte is nog de oorspronkelijke inrichting met hakhoutpercelen en weilanden te vinden. Van de buitenplaatsen in deze omgeving is Landgoed de Keukenhof als een van de weinige wél als ensemble behouden. De overgang van de hogere oude duinen naar de lager gelegen strandvlakte is waarneembaar. Dit kroonjuweel omvat naast het Landgoed Keukenhof ook een deel van het zanderijlandschap aan de noord- en oostkant en de Lageveense Polder (nog grotendeels ingericht met hakhout en weiland). Beleid kroonjuweel Voor kroonjuwelen geldt de algemene sturingsrichtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier dé drager van ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen: zowel de structuur alsook van fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken van door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt de cultuurhistorische en landschappelijke belangen in principe
SAB
36
prevaleren boven andere belangen c.q. dat ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt in principe uitgesloten zijn (tenzij sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang). Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk. De algemene sturingsrichtlijn is verder uitgewerkt in specifieke richtlijnen. Deze zijn vastgelegd in de Nota Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland. Landgoederen Landgoederen vormen een belangrijk onderdeel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Veel van deze landgoederen liggen in reeksen in de vorm van landgoederenzones op de oude strandwallen achter de duinen. Landgoederen dragen bij aan de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van hun omgeving. Een vrije ligging en zichtassen zijn daarbij belangrijk. Voor bescherming van de relatie tussen het landgoed en de omgeving van het landgoed is door Zuid-Holland de landgoedbiotoop ontwikkeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een landgoedbiotoop moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten ervan. Het plangebied ligt buiten de landgoedbiotoop.
Ligging plangebied buiten landgoedbiotoop
Archeologie Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten gehouden zijn archeologie op te nemen in bestemmingsplannen. Aanvullend hierop zijn in de regioprofielen cultuurhistorie richtlijnen opgenomen hoe gemeenten in ruimtelijke plannen om dienen te gaan met bekende archeologische waarden en gebieden met een archeologische verwachting. Bekende archeologische waarden op de grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland dienen altijd beschermd te worden door opname in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In aanvulling op het Rijksbeleid (bundeling verstedelijking, vitaal platteland), geldt dat het bestemmingsplan zal moeten bijdragen aan behoud van het toeristisch klimaat van de bollenstreek. Voorts geldt dat zowel de archeologische als de cultuurhistorische waarden zullen beschermd worden in het bestemmingsplan (zie hoofdstuk 4).
SAB
37
Toetsing Samenvattend zijn meerdere aanduidingen/typeringen van toepassing: Kroonjuweel Keukenhof, Topgebied Bollenstreek, kustlandschap/ bollenlandschap en de bescherming van het aanwezige bollenareaal. Het beleid ten aanzien van deze aanduidingen is er op gericht dat ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit moeten verbeteren, en de cultuurhistorische waarden in stand moeten houden c.q. deze verbeteren. In paragraaf 2.2.3 en het beeldkwaliteitsplan wordt belicht hoe het plan landschappelijk kan worden ingepast en bijdraagt aan een betere kwaliteit van het landschap. Tevens worden de aanwezige cultuurhistorische elementen – de Achterweg-Zuid (hogere ligging, noord-zuidrichting), de zanderijvaart en de verkavelingsrichting (rechthoekig, haaks op de Achterweg-Zuid) behouden c.q. versterkt (o.a. toevoegen inheemse houtwallen, hagen, heestergroepen en bomen). De uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn in paragraaf 4.3.3 samengevat. Het initiatief staat de geformuleerde provinciale ambities niet in de weg. Het verstedelijkingsverbod in het buitengebied wordt in navolgende paragraaf besproken. 3.3.2
Visie op Zuid-Holland, Verordening Ruimte (2013) De provinciale ruimtelijke verordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veilig stellen van provinciale belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De mogelijkheid voor het vaststellen van een verordening vloeit voort uit artikel 4.1 van de Wro. De verordening heeft o.a. betrekking op bestemmingsplannen. In bepaalde gevallen bestaat de mogelijkheid tot ontheffing van een bepaald verbod, te verlenen door Gedeputeerde Staten. De volgende regels zijn van belang voor het voorliggende bestemmingsplan: Lid 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen Stedelijke functies Woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen. Luchthavens en helihavens en de bijbehorende voorzieningen worden voor de toepassing van deze verordening niet beschouwd als stedelijke functies. Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen Lid 1 regionale afstemming Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording. Lid 3 ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteitsparagraaf Een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het
SAB
38
buitengebied of met uitstraling naar het buitengebied, levert een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf. Lid 5 compensatie bollengrond Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de bollenteelt, zoals aangegeven op kaart 2, die nieuwe bebouwing en of functies toestaan anders dan bollenteeltbedrijven en die ten koste gaan van het areaal bollengrond, voorzien erin dat bollengrond wordt gecompenseerd. Artikel 3 Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren Lid 1 geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken. Lid 2 uitzonderingen In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren onder andere de volgende ontwikkelingen mogelijk maken: ruimte voor ruimte ‘Ruimte voor ruimte’; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of op een andere passende locatie. Artikel 18 Archeologie Lid 1 terreinen met een hoge of zeer hoge archeologische waarde Een bestemmingsplan voor gronden die op kaart 17 zijn aangeduid als terreinen met een hoge of zeer hoge archeologische waarde, bevat bestemmingen die de bekende archeologische waarden beschermen. Artikel 21 Algemene ontheffings- en afwijkingsbepalingen Lid 1 algemene ontheffing Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Artikel 22 Aanvraag ontheffing Een verzoek om ontheffing zoals bedoeld in de bepalingen van deze verordening dient zo vroeg mogelijk in de procedure van een nieuw bestemmingsplan te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. Het verzoek kan worden gedaan door het college van Burgemeester en Wethouders in overeenstemming met de gemeenteraad. Het verzoek dient vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing,
SAB
39
bijvoorbeeld in de vorm van een conceptbestemmingsplan, waarin mede wordt ingegaan op de voorwaarden die zijn genoemd bij de ontheffingsmogelijkheid. Toetsing Het plan betreft ontwikkeling van een crematorium in het buitengebied. Omdat dit realisatie van een stedelijke functie in het buitengebied betreft dient er een ontheffing te worden aangevraagd van de provinciale verordening. Op basis van artikel 2 dient er aangetoond te worden dat er behoefte is aan een crematorium. In paragraaf 2.2.2 is hierop ingegaan. Voorts dient er een beeldkwaliteitsparagraaf te zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Zie hiervoor paragraaf 2.2.3 en het beeldkwaliteitsplan. Artikel 3 stelt dat er geen stedelijke functies buiten de contour mogen worden gerealiseerd. Echter hierop geldt een aantal uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen is de ruimte voor ruimte regeling. Deze regeling voorziet erin dat na beëindiging van een agrarisch bedrijf en sanering van opstallen, er één of enkele woningen teruggebouwd mogen worden. Daarbij dient de mate van verstening significant af te nemen. De redenatie is dat als de mate van verstening afneemt er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het voorliggende plan betreft sloop van (overbodig geworden) bedrijfsbebouwing, echter worden hiervoor geen compensatiewoningen terug gebouwd maar een crematorium. Dit is een vrij bijzondere functie, voor de Duin- en Bollenstreek uniek. Daar komt bij dat de ligging van het perceel, nabij de kern Lisse, in een half-open, half bebouwd gebied en min of meer centraal gelegen in de bollenstreek, zich goed leent voor deze functie. Het initiatief moet daarom benaderd worden als een eenmalige situatie die in dit geval zowel ruimtelijk als stedenbouwkundig inpasbaar is. De belangrijkste overwegingen zijn hierbij dat het bebouwde oppervlak op het perceel aanzienlijk afneemt (zie meer in detail paragraaf 4.3.1), een verrommelde situatie wordt gesaneerd, er ten opzichte van de huidige situatie een duidelijke kwaliteitsverbetering wordt aangebracht (zie paragraaf 2.2.3) en er een waardevolle bijdrage wordt geleverd aan het voorzieningenniveau in de regio. Bovendien wordt de mogelijkheid voor het vestigen van een nieuw handels- en exportbedrijf planologisch geschrapt. Verder kan het perceel goed ontsloten worden op de bestaande infrastructuur en verbetert de verkeerssituatie ter plaatse. Een uitgebreide alternatievenstudie kan gelet hierop in principe achterwege blijven. Immers, het is dit specifieke perceel dat vrijkomt en het is dus hier dat de ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan worden bewerkstelligd. De ligging (centraal in de regio) in combinatie met de goede onstluitingsmogelijkheid is nagenoeg uniek te noemen. Bovendien leent een functie als een crematorium zich niet goed in een woongebied of bedrijventerrein; een meer rustieke, landelijke setting als onderhavige leent zich hier beter voor. Desalniettemin zijn andere locaties onderzocht. Allereerst wordt opgemerkt dat navraag bij de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek uitwijst dat er momenteel geen initiatieven voor het vestigen van nieuwe crematoria bekend zijn. In Lisse zelf zijn onderzocht: Boerderij Achtertuin, Loosterweg Zuid 15: deze optie is afgewezen door de provincie en ligt daarbij in EHS gebied. Inmiddels wordt er ter plaatse al ontwikkeld (o.g.v ‘ruimte voor ruimte’ regeling);
SAB
40
Begraafplaats Duinhof. De begraafplaats ligt ook in EHS en Kroonjuweel Keukenhof. In het verleden is deze met veel moeite uitgebreid. Verdere uitbreiding ligt niet in de rede omdat het de kwaliteit van het zwaar beschermde gebied aantast; Bedrijventerrein (o.a. Dever): een crematorium is te midden van bedrijfsbebouwing esthetisch gezien geen passende functie; Rooversbroekspolder glasconcentratiegebied: een nieuw gebruik van dit gebied (geconstateerd wordt dat de glastuinbouwsector hier weinig toekomst heeft) is in strijd met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport, die er op toeziet dat daartoe aangewezen glastuinbouwconcentratiegebieden als zodanig behouden blijven; Stedelijk groen buiten Bestaand Bebouwd gebied: op de provinciale structuurvisie is een gebied aangewezen als stedelijk groen buiten de contour. Dit gebied omvat nu echter sportvelden met bijbehorende accommodaties. Door toename van de leden hebben diverse daar gevestigde sportverenigingen dringend behoefte aan uitbreidingsmogelijkheden. Deze zijn nauwelijks aanwezig. Met kunstgrepen en dure oplossingen probeert de gemeente aan de vraag te voldoen. Het realiseren van een crematorium acht de gemeente daarom niet opportuun; Omgeving begraafplaats Duinhof op bollengrond. Het vestigen van een crematorium op bollengrond is in strijd met het beleid de bollengronden rondom het Keukenhof zoveel mogelijk te behouden. Bovendien zou opoffering van de bollengronden €40 per vierkante meter kosten en daarmee drukken op de exploitatie van het crematorium. Voorts maken deze gronden deel uit van het landgoedbiotoop Keukenhof. Deze gronden zijn er (mede) voor bedoeld het zicht op het landgoed te behouden. Een crematorium frustreert dat vrije zicht.
Artikel 21 betreft een algemene ontheffingsmogelijkheid. Hiervan kan gebruik worden gemaakt indien het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. De provinciale belangen worden niet geschaad door het vervangen van de huidige agrarische bebouwing door een crematorium. Er valt ruimtelijke kwaliteitswinst te behalen, echter voldoet de aanvraag niet precies aan de stikte regels van de verordening. Er zal daarom een algemene ontheffing van de verordening bij de provincie worden aangevraagd. De provincie heeft al laten weten positief te staan tegenover het initiatief; vòòr vaststelling van het bestemmingsplan zal de ontheffing moeten zijn afgegeven.
3.4 3.4.1
Regionaal beleid Pact en Offensief van Teylingen (1996, evaluatie 2002) In het zogenoemde Pact van Teylingen dat is ondertekend door diverse partijen, waaronder provincie Zuid-Holland en alle samenwerkende gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, wordt gestreefd naar meer flexibiliteit en vitaliteit van het bollencomplex en naar vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het open bollengebied. Door de volgende afspraken/maatregelen kan het landschap behouden en verbeterd worden: − versterking en accentuering van de noord-zuidlandschapsstructuur;
SAB
41
− − − − − − − − − − −
tegengaan van een verdere verdichting van de open strandvlakten door bedrijfsbebouwing, kassen en (andere) lintbebouwing; het aanbrengen van kavel- en wegbeplantingen op de strandwallen; het aanbrengen van beplantingen op de erven; aankleding van het landschap door landschapsverstorende elementen landschappelijk in te passen; behoud, versterking en herstel van de waardevolle landschappelijke eenheden, alsmede landschapsecologische relaties; behoud van de landgoedcomplexen; behoud, versterking en herstel van de zichtlijnen; behoud en versterking van de bufferzones tussen de kernen en de overgangen tussen natuurgebieden en cultuurgebieden; behoud van het bollenteeltgebied en de waardevolle graslanden (met name de graslanden waarop de Relatienota van toepassing is); bescherming en regeneratie van de duinen; beperkingen met betrekking tot de verstedelijking.
In dit Offensief wordt nadrukkelijk gekozen voor het versterken van het bollencomplex en het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. Bedrijfsontwikkeling en landschapsverbetering gaan daarbij hand in hand. Dit initiatief voegt erfbeplanting toe; tevens neemt de bebouwingsdichtheid af en verder wordt de noord-zuid oriëntatie benadrukt. 3.4.2
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek /Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM) De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) heeft een integraal karakter, geldt voor het hele buitengebied van de zes greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Met de vaststelling van deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport kiezen de gemeenten duidelijk voor economische structuurversterking van de Greenport Duinen Bollenstreek. Dit omdat een vitale Greenport niet kan zonder vitaal landschap. Deze keuze houdt onder meer in dat: − de economische herstructurering van de Greenport centraal staat; − de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering; − de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan; − met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is; − de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden toestaan (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties).
SAB
42
De landschapskwaliteiten moeten significant verbeteren. Daarbij is aandacht nodig voor verschillende schaalniveaus. Vanaf de grote landschapsstructuren van de strandwallen en strandvlaktes die van noord naar zuid lopen tot de vele te onderscheiden ‘landschapskamers’ en maatregelen op kavelniveau, zoals erfbeplanting en natuurvriendelijke oevers. De gemeenten nemen de herstructurering in combinatie met landschapsverbetering (inclusief opruimen verrommeling) spoedig en slagvaardig ter hand. Dit heeft de hoogste prioriteit. In delen van de Duin- en Bollenstreek is sprake van een ‘wateropgave’. Hiermee wordt bedoeld dat het watersysteem niet geheel op orde is om schade als gevolg van extreme neerslag te voorkomen. Om waterbergingstekorten op te heffen, zijn verschillende oplossingsrichtingen mogelijk: − Het vasthouden van water in het bovenstroomse peilvak om overmatige overlast benedenstrooms te beperken; − Het aanleggen van extra open water. Wanneer er meer open water is, kan meer water geborgen worden terwijl de peilstijging hetzelfde blijft; − Het verhogen van de afvoer door de capaciteit van gemalen en stuwen te vergroten. Dit voert overtollig water af voordat het waterpeil tot problematische hoogte is gestegen; − Het ophogen van de laagste delen in een peilvak; − Het accepteren van een lagere norm voor een bepaald gebied waarover afspraken worden gemaakt met grondeigenaren; − Het accepteren van schade. Ten aanzien van werken wordt de ambitie geuit de regio economisch vitaal te houden en het vestigingsklimaat t.o.v. de omgeving aantrekkelijk te maken/houden. Toetsing Op de structuurvisiekaart is het plangebied voorzien van een aanduiding ‘herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgave, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex. Dit initiatief past binnen de ISG, want: er wordt een verrommeld bedrijfsperceel gesaneerd. Er komt landschapseigen erfbeplanting die refereert naar het verleden. De oevers van de omliggende sloten worden verbreed zodat deze natuurvriendelijker worden. De afname in verharding als gevolg van dit plan heeft een gunstig effect op de waterhuishouding. Immers, verharde gronden infiltreren niet of minder snel water, waardoor de druk op oppervlaktewater en riolering toeneemt. Het waterbergend vermogen neemt verder toe, omdat er een vijver wordt gerealiseerd en de sloten worden verbreed. Verder draagt het initiatief bij aan de wens een hoog voorzieningenniveau te realiseren in de regio. Dit draagt bij aan het economisch vitaal houden van de regio. e
Er worden op kleine schaal enkele vierkante meters 1 klas bollengrond onttrokken. Uit de ISG volgt dat dit in bepaalde gevallen is toegestaan, mits daarvoor een financiële afdracht aan het Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM)wordt afgestaan. De GOM is op 17 februari 2010 officieel van start gegaan met de herstructurering en revitalisering van het bollen-, bloemen- en toerismecluster in de Duin- en Bollenstreek. De zes Greenportgemeenten in de Duin-
SAB
43
en Bollenstreek Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen zijn aandeelhouder van de GOM. Leidraad voor de GOM is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) die in december 2009 door de gemeenteraden van de zes greenport gemeenten is vastgesteld. Voor dit plan betekent een en ander dat een overeenkomst tussen GOM en initiatiefnemer is gesloten. 3.4.3
Ruimtelijk Perspectief 2030 Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom (2008) Het Ruimtelijk Perspectief 2030 is de gezamenlijke toekomstvisie van de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout (HLN). Hierin zijn de ruimteclaims van wonen, werken, mobiliteit, Greenport, landschap, natuur en water en recreatie en toerisme geanalyseerd. Op basis hiervan zijn afgewogen ruimtelijke ambities en ontwikkelingen geformuleerd. Het gezamenlijke Ruimtelijk Perspectief vormt de basis voor het opstellen van structuurvisies voor de drie gemeenten binnen het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
3.5 3.5.1
Gemeentelijk beleid Toekomstvisie Lisse 2020 (2009) In deze visie beschrijft de gemeente het sociaaleconomische, toeristische en ruimtelijke gewenste beeld van Lisse in 2020. De toekomstvisie onderscheidt drie hoofddoelstellingen: Bloeiend, bruisend en goede kwaliteit; Ruimte; identiteit, kwaliteit, ontmoeten en verbinden; Economie en toerisme: van Flower Science tot bruisend centrum. Centraal geldt dat Lisse haar eigen identiteit en profiel heeft en die zal moeten uitwerken en gebruiken om Lisse in de toekomst aan voornoemde doelstellingen te laten voldoen. Lisse is in 2020 een dorp met stedelijke allure. Economie en toerisme Met het Flower Science Centre, de uitbreiding van recreatieve en zorgfuncties in het buitengebied en de versterking van het koopcentrum ontstaat een zeer divers werkgelegenheidsaanbod voor zowel lager als hoger opgeleiden. Landschap Het landschap rond Lisse bepaalt in grote mate de identiteit van het gebied. Hier vindt men de bollenvelden die over de hele wereld bekend staan en hier zijn decennia lang de inkomens van de lokale bevolking verdiend. Een landschap om te koesteren dus. In 2020 zet de gemeente zich sterk in om het kwaliteitsniveau van dit zo afwisselende landschap met bollenteelt, bossen, landgoederen en graslanden te behouden en versterken. De agrarische belangen staan daarbij voorop, maar met respect voor de cultuurhistorische waarden van het landschap. Het tegengaan van verrommeling is daarbij het belangrijkste aandachtspunt: bebouwing en bouwwerken dienen zoveel mogelijk beperkt te worden. Concentratie op bestaande bouwvlakken en kleinschaligheid zijn het uitgangspunt.
SAB
44
Centrum van voorzieningen In 2020 wil Lisse een bijzonder goed aanbod van voorzieningen gerealiseerd hebben. Dat wil zeggen dat de inwoners van Lisse en Lisserbroek op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en zorg goed kunnen voorzien in hun dagelijkse, meer reguliere behoeften. Conclusie Het realiseren van een crematorium draagt bij aan het voorzieningenniveau in de gemeente Lisse. Omdat het crematorium een regiofunctie heeft versterkt de vestiging van een crematorium ook de regiofunctie van Lisse. Door de nieuwe inrichting van het terrein zal de landschappelijke kwaliteit verbeteren. 3.5.2
Vertalen, verbinden en versterken, Structuurvisie Lisse (2011) Uit de toekomstvisie van de gemeente Lisse blijkt dat de ambities van de gemeente groot zijn maar de ruimte om ze te vervullen beperkt is. Om tot een ruimtelijke vertaling te komen is in de structuurvisie het ruimtelijk kader geschetst en zijn de visie en ambities uitgewerkt tot een concreet programma van eisen. Door het ruimtelijk kader en het programma van eisen bij elkaar te brengen is de structuurvisie kaart ontstaan. Opgaven voor de toekomst De ruimtelijke kwaliteit van Lisse wordt bepaald door het aanwezige contrast tussen de vier gebieden: dorp, landgoed, bollengrond en polder. Daarnaast zijn nog een aantal kenmerkende landschapselementen herkenbaar aanwezig in het landschap: de ringsloot en de oude strandwal. Deze landschapselementen kunnen nog beter beleefbaar worden gemaakt en benut worden voor het behouden van het contrast tussen gebieden. Ruimtelijke kansen liggen in het behouden en verder versterken van het contrast tussen de gebieden, het versterken van de verbindingen tussen de verschillende gebieden en het verbeteren van de entrees van Lisse. Binnen het bollengebied is sprake van verrommeling, met name door ontsierende bebouwing. Binnen het bollengebied liggen kansen voor landschappelijke versterking, bijvoorbeeld door het opruimen verrommeling en het aanplanten beukenhagen, en recreatief medegebruik. Om meer ruimtelijke kwaliteit te bereiken zijn vijf ruimtelijke principes gekozen. De principes zijn: 1. Contrasten behouden en versterken 2. Verbindingen leggen 3. Herstructurering stedelijk gebied 4. Herstructurering en medegebruik landelijk gebied 5. Versterken imago Lisse: Centrum van de Bollenstreek Voor het plangebied is voornamelijk het principe Herstructurering en medegebruik landelijk gebied van toepassing. Door de beperkte ruimte binnen het stedelijke gebied en de beschermde status van het Landgoed Keukenhof, zullen functies als natuur, landschap, recreatie en toerisme vooral een plek moeten krijgen in het bollengebied en de polder. Ook in deze gebieden is de beleidsruimte echter beperkt. Door te herstructureren en medegebruik te stimuleren wordt het contrast tussen de
SAB
45
verschillende gebieden versterkt en ruimte gevonden voor nieuwe ambities op het gebied van recreatie en toerisme. Programma van eisen Het Programma van Eisen is een vertaling van de toekomstvisie en de structuurvisie naar een ruimtelijk kader en ruimtelijke kansen. Dit levert voor het landschap de volgende opgaven op. Het landschap rond Lisse bepaalt in grote mate de identiteit van het gebied. De gemeente zet de gemeente zich sterk in om het kwaliteitsniveau van dit zo afwisselende landschap met bollenteelt, bossen, landgoederen en graslanden te behouden en versterken. De agrarische belangen staan daarbij voorop, maar met respect voor de cultuurhistorische waarden van het landschap. Het tegengaan van verrommeling is daarbij het belangrijkste aandachtspunt: bebouwing en bouwwerken dienen zoveel mogelijk beperkt te worden. Concentratie op bestaande bouwvlakken en kleinschaligheid zijn het uitgangspunt. Ter bevordering van de landschapsbeleving dienen goede recreatieve verbindingen in het landschap te worden aangelegd. Concrete opgaven landschap planten authentieke beukenhagen; landschappelijke inpassing nieuwe bedrijvigheid; handhaven bij strijdig gebruik van gronden en gebouwen. Concrete opgaven water aanleg van natuurvriendelijke oevers; ontwikkelen watersysteem. Het streven is om de inwoners van Lisse en Lisserbroek op het gebied van onderwijs (lager, middelbaar en hoger), sport (zaalsport, zwembaden, buitensport), cultuur (zang, dans, toneel) en zorg (eerstelijnszorg en welzijn) goed te kunnen voorzien in hun dagelijkse, meer reguliere behoeften. Op het gebied van sport en cultuur wordt Lisse een belangrijk centrum van sport en cultuur in de regio. Voor andere grootschalige en bijzondere voorzieningen haakt Lisse op haar beurt weer aan bij voorzieningen in de andere gemeenten in de regio. Conclusie Het plan past in de visie van de structuurvisie betreffende het leveren van een bijdrage aan de aanpak van de verrommeling in het buitengebied. Daarnaast levert een crematorium een bijdrage aan het voorzieningenniveau in de regio en in de gemeente.
SAB
46
4 4.1
Milieu- en omgevingsaspecten Inleiding Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgeving door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.
4.2 4.2.1
Milieu-aspecten Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) Wettelijk kader Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op: − de kenmerken van het project; − de plaats van het project; − de kenmerken van de mogelijke gevolgen. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: − belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk; − belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig. Toetsing Het bestemmingsplan maakt een crematorium mogelijk. Dit kan gezien worden als een stedelijk vernieuwingsproject; een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare, de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang
SAB
47
wordt in het kader van de ruimtelijke onderbouwing in navolgende paragrafen voldoende mate afgewogen. Conclusie Een nadere beoordeling in een plan-MER is niet noodzakelijk. 4.2.2
Bodem Wettelijk kader In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling. Derhalve is door AT Milieuadvies B.V. een verkennend 2 bodemonderzoek uitgevoerd. Toetsing Het onderzoek is verricht conform een “kleinschalig onverdachte locatie” (ONV), zoals omschreven in de NEN 5740:2009. In aanvulling op de onderzoeksopzet zijn extra bovengrondanalyses op bestrijdingsmiddelen uitgevoerd in verband met de voormalige aanwezigheid van een boomgaard en een bloembollen- en bloemknollenkwekerij. Verder zijn alle boringen op het bebouwde deel van de locatie dieper doorgezet. Extra aandacht is uitgegaan naar een voormalig bebouwd erfperceel aan de zuidwestzijde van de locatie, de dam over de hoofdwatergang en het zandpad langs deze watergang. De hoeveelheid matig tot sterk met nikkel en/of zink verontreinigde grond ter plaatse van enkele boringen onder het asfalt van het buitenterrein, is op basis van de onderzoeksresultaten ingeschat op enkele kuubs. Het betreffen twee spotverontreinigingen. Door de beperkte omvang van de matig tot sterke nikkel- en zinkverontreiniging is conform de Wet bodembescherming geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waardoor geen saneringsplicht geldt. Op het overige deel van de locatie zijn in grond en grondwater geen of licht verhoogde gehalten aangetoond voor de onderzochte stoffen. De licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie. Verder is het asfalt op de locatie onderzocht op teerhoudendheid. Uit de analyseresultaten blijkt dat het asfalt niet teerhoudend is. Daarnaast zijn alle aangetroffen stukjes asbesthoudend plaatmateriaal aan het maaiveld van het zandpad verwijderd (meegenomen voor analyse). In het geanalyseerde bovengrondmengmonster tot circa 0,5 m –mv ter plaatse van het zandpad is ook geen asbest aangetoond. De bodem op de locatie is dus (waarschijnlijk) vrij van asbest. Conclusie De bodem ter plaatse is geschikt voor het beoogde gebruik als crematorium.
2
Verkennend bodemonderzoek Achterweg-Zuid; AT Milieuadvies B.V, 2013.
SAB
48
4.2.3
Asbest inventarisatie Toetsing 3 Door Solide Projectadvies B.V. is een asbestinventarisatie uitgevoerd in de bestaande bebouwing op het perceel. Omdat de bebouwing zal worden gesloopt moet vooraf worden geïnventariseerd of er asbest aanwezig is in het gebouw. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek waarbij relevante documenten zoals bouwtekeningen, archieven van verbouwingen of renovaties, beschrijvingen van calamiteiten of incidenten en eerder uitgevoerde onderzoeken, saneringen, bestekken, etc. zijn bestudeerd. Daarna is er op basis van een inventarisatieplan ter plaatse geïnventariseerd of er asbest aanwezig is in het pand. Indien er asbest wordt gevonden zal dit worden geanalyseerd in het laboratorium. In het gebouw zijn verschillende asbesthoudende en asbestverdachte zaken gevonden. Deze zullen voor de sloop uit het gebouw worden gehaald. Conclusie De aangetroffen asbest zal worden gesaneerd. Derhalve is het aspect asbest geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.4
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. Bij inwaartse zonering worden beschermende bufferzones rondom de milieugevoelige functie gecreëerd. Dit heeft tot doel hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies zoveel mogelijk te beperken. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, zoals een bedrijventerrein. Hierbij moet voldoende zekerheid geboden worden aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009). Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar) is in deze brochure voor bedrijven een afstand genoemd, die tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden moet worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, dat resulteert in de zogenaamde 'grootste afstand'. De grootste afstand is de afstand, die tenminste 3
Asbestinventarisatie Achterweg-Zuid Lisse, Solide Projectadviesbureau B.V, 2012.
SAB
49
in acht moet worden genomen ten opzichte van gevoelige functies zoals een rustige woonwijk. Wordt niet voldaan aan de grootste afstanden dan moet worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van een eventuele Wabo-vergunning voor het onderdeel milieu kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.
50
0
10
10
Categorie
Begrafenisondernemingen: - crematoria
Gevaar
96032
Geluid
Omschrijving Geur
SBI 2008
Stof
Toetsing inwaartse zonering Een crematorium veroorzaakt milieuhinder. In het laatste geval geldt volgens de VNGpublicatie voor een crematorium een richtafstand van 100 meter tot milieuhindergevoelige functies, uitgaand van het omgevingstype rustige woonwijk. Het aspect geur is bepalend voor de richtafstand. De omgeving is echter te typeren als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden voor gemengde gebieden kunnen met een afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
3.2
Binnen de richtafstand voor geur bevindt zich één woning. Dit betreft de naast het perceel gelegen voormalige bedrijfswoning. Deze bevindt zich op ongeveer 30 meter van het gebouw waarin het crematorium wordt gerealiseerd. De verschillende aspecten worden hieronder toegelicht. Stof Voor het aspect stof hanteert de VNG-publicatie een richtafstand van 0 m. Mogelijk kan echter stofhinder kan bij een crematorium optreden als gevolg van het uitstrooien van as. De locatie waar dit plaats zal vinden ligt niet direct naast de bestaande woning (hier zijn namelijk de parkeerplaatsen beoogd), maar op ongeveer 30 m van de woning. Daarom zal er ter plaatse van deze woningen geen sprake zijn van onaanvaardbare stofhinder. Gevaar Ook voor dit aspect hanteert de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m. Het gevaar als gevolg van een crematorium wordt veroorzaakt door de verbranding met hoge temperaturen. Dergelijke verbranding vindt maar op één locatie binnen het plangebied plaats, namelijk bij de ovens. Deze locatie ligt op ruim meer dan 10 m van de bestaande woning. Daarom zal er ter plaatse van de woning geen sprake zijn van onaanvaardbare risico's. Geluid Geluidshinder kan worden veroorzaakt door uitvaartdiensten en het bijbehorende verkeer. Wat betreft de hinder als gevolg van het extra verkeer dat deze ontwikkeling genereert, wordt verwezen naar de paragraaf Verkeer. In deze paragraaf is
SAB
50
onderbouwd waarom dit verkeer niet tot onaanvaardbare hinder leidt. Wat betreft de hinder als gevolg van de plechtigheden kan worden gesteld dat de afstand tussen de woning en de aula van het crematorium, waar de diensten worden gehouden, meer dan 10 meter bedraagt, de afstand die aangehouden dient te worden volgens de VNG uitgave. Ter plaatse van de bestaande woning zal dan ook geen sprake zijn van onaanvaardbare geluidshinder. Geur Voor dit aspect hanteert de VNG-publicatie een richtafstand van 50 m. De geurhinder van een crematorium wordt veroorzaakt door de stoffen die een crematorium na de verbranding uitstoot. De oven wordt gebouwd op ca. 75 m van de (voormalige) bedrijfswoning. Ondanks dat voldaan wordt aan de richtlijn, kan tevens via een nadere motivering worden aangetoond dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het initiatief. Deze onderbouwing volgt uit het landelijk geurbeleid, maar ook uit andere onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de geuremissies van ovens. Landelijk geurbeleid Een brief van de Minister van VROM van 30 juni 1995 vormt de basis voor de beoordeling van geurbelaste situaties. De essentie van deze brief is dat het bevoegd gezag dient vast te stellen welk niveau van geurhinder in een bepaalde situatie nog acceptabel is, en dat maatregelen ter bestrijding van geuroverlast moeten worden bepaald in overeenstemming met het ALARA-principe. In 2005 is het begrip ALARA in de Wet milieubeheer vervangen door het begrip BBT (Beste Beschikbare Technieken). Deze Beste Beschikbare Technieken moeten worden toegepast om een hoog beschermingsniveau te bereiken. Als instrumentarium voor het bepalen van het acceptabel hinderniveau is in de Nederlandse emissierichtlijn luchtkwaliteit (NeR) de hindersystematiek geur opgenomen. De hindersystematiek leidt tot het toepassen van een Bijzondere regeling geldend voor een bepaalde bedrijfstak of tot een specifieke afweging voor een individuele situatie, rekening houdend met het landelijke en lokale geurbeleid. Gebruikelijke toetsingswaarden De kans op geurhinder wordt vaak beoordeeld aan de hand van geurcontouren. Een geurcontour geeft een geurimmissieconcentratie in combinatie met een bepaalde overschrijdingsfrequentie (uitgedrukt als percentielwaarde) weer. Bijvoorbeeld: de 3 contour van 1 ouE/m als 98-percentiel vormt de begrenzing van het gebied 3 waarbinnen een geurconcentratie van 1 ouE/m méér dan 2% van de tijd (175 h/jr) wordt overschreden. Uit de Bijzondere regelingen uit de NeR en richtlijnen voor andere bedrijfstakken blijkt dat de volgende overschrijdingsfrequenties en geurconcentraties gebruikelijk zijn: Overschrijdingsfrequentie: Voor aaneengesloten woonbebouwing wordt in de Bijzondere Regelingen de 98-percentielwaarde toegepast. Voor verspreid liggende woningen en voor bedrijfswoningen wordt vaak een ruimere toetsingswaarde gehanteerd dan voor aaneengesloten woonbebouwing, bijvoorbeeld de 95percentielwaarde. 3
Geurconcentratie: Een geurconcentratie van 1 ouE/m is gedefinieerd als de geurconcentratie waarbij van een groep mensen met een gemiddeld reukvermogen (panel geselecteerd volgens NEN-EN 13725) de helft van de mensen de geur nog net
SAB
51
kan onderscheiden van geurvrije lucht. In de Bijzondere Regelingen liggen de 3 toetsingswaarden in een bereik van 0,5 tot 5 ouE/m als 98-percentielwaarde; 3 grensconcentraties lager dan 0,5 ouE/m komen in de Bijzondere Regelingen niet voor. 3
Indien wordt aangesloten bij de Bijzondere regelingen, geldt 0,5 ouE/m als 98percentielwaarde als strengste toetsingswaarde. Deze waarde wordt doorgaans op nieuwe inrichtingen van toepassing geacht, voor bestaande inrichtingen wordt in het 3 algemeen een ruimere grenswaarde toegepast. Van de normering van 0,5 ouE/m als 98-percentielwaarde kan onderbouwd worden afgeweken, bijvoorbeeld op basis van de verwachte hinderlijkheid van de geur. De geur uitstoot voor crematoria is zeer afhankelijk van het soort oven dat wordt gebruikt. De oven die gebruikt gaat worden in het crematorium is op meerdere plekken in Nederland in gebruik, o.a. in Leiden en Stadskanaal. De oven in Leiden is het type FT III (Facultatieve Technologies FT II (2 seconden verblijftijd) oven met extra brede invoerdeur).De geuremissie als gevolg van de verbrandingsoven zijn bij andere 4 ovens gemeten . In een geurverspreidingsonderzoek voor een crematorium in Den Helder is onderzocht wat deze geuremissie inhoudt voor de geurverspreiding. De omstandigheden van het crematorium in Lisse zijn uiteraard niet gelijk maar wel kan hiermee worden aangetoond dat de afstand van de oven tot de naastgelegen woning afdoende is om bij de woning een aanvaardbaar geurniveau te realiseren. De 98 3 percentielwaarde van 0,001 en 0,01 ouE/m zijn in voornoemd onderzoek weergegeven. De contouren lopen tot maximaal 80 m resp. 30 m uit de inrichting. Dat 3 houdt in dat de 0,5 ouE/m als 98-percentielwaarde (de strengste toetsingswaarde) eigenlijk niet weergegeven kan worden, ofwel deze komt niet buiten de inrichting. De afstand van de oven tot de naastgelegen woning bedraagt in dit geval minimaal 75 meter. Op deze manier zal geurhinder ter plaatse van de bestaande woning worden voorkomen. Er wordt in dit verband voorts gerefereerd aan een geurverspreidingsonderzoek dat is 5 uitgevoerd in Roermond (Tebodin, 2013) . Het uitgangspunt is dit onderzoek was dat de oven per dag maximaal 5 crematies zal verwerken (en derhalve 1878 uur per jaar aanstaat, bij vergelijkbaar afgasdebiet als in Leiden). Het aantal crematies bedraagt dus meer dan de toekomstige situatie in Lisse. Ook in dit geval wordt de voornoemde ”toetsingwaarde” van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde bij lange na niet gehaald.
Om deze reden kan op voorhand geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering oplevert voor dit initiatief. Het onderzoek naar geur is in dit bestemmingsplan daarom uitgevoerd als beschouwend onderzoek als hierboven beschreven. Verder wordt geregeld dat de ovens zich op minimaal 50 m van woningen moeten bevinden. Daarmee wordt een acceptabel woon- en leefklimaat geborgd. 4
Geuronderzoek Uitvaartcentrum Den Helder, ATE13A@, Odournet bv, februari 2013.
5
Geur- en luchtkwaliteitsstudie crematorium Tussen de Bergen te Roermond, Tebodin, 2013.
SAB
52
Toetsing uitwaartse zonering In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich enkele bedrijven. Het betreft een tuincentrum en een onderzoekscentrum van de universiteit van Wageningen. Beide bedrijven vallen in categorie 2 en hebben een richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het crematorium en de bedrijven bedraagt meer dan 30 meter, namelijk ongeveer 80 m. De bedrijven worden derhalve niet in hun bedrijfsvoering gehinderd door het nieuw te realiseren crematorium. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn ten aanzien van de gewenste ontwikkeling. 4.2.5
Geluid Wettelijk kader De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Een crematorium is geen geluidgevoelige functie in het kader van de Wgh. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken worden of de nieuwe functie niet leidt tot een onacceptabele toename in wegverkeerslawaai op reeds aanwezige functies vanwege een toegenomen verkeersproductie. Toetsing wegverkeerslawaai Het terrein ligt aan de Achterweg-Zuid maar wordt ontsloten via de Professor van Slogterenweg. Om een eerste indruk te krijgen van het aantal verkeersbewegingen van en naar het crematorium is het potentiële aantal bepaald met de CROW publicatie kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317, CROW, 2012. Uitgegaan wordt van 48,6 verkeersbewegingen per dienst (buitengebied, niet-stedelijk). Er vinden maximaal 1.250 crematies per jaar plaats, oftewel (gemiddeld) 4,006 crematies per dag (op basis van 6 dagen per week). Dit houdt in dat er voor een gemiddelde weekdag en maand voor een gemiddeld crematorium 194,4 voertuigen per etmaal bijkomen. Een toename vanuit het plangebied van slechts 194,4 mvt per etmaal heeft weinig invloed op het wegverkeerslawaai dat geproduceerd wordt op de Professor van Slogterenweg. Het gaat hier bovendien om een theoretische toename, die verdisconteerd mag worden met de huidige verkeersbewegingen van het bedrijf dat er nu zit. Uitgaande van de categorie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief mag 2 voor het buitengebied uitgegaan van maximaal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m bvo per etmaal, ofwel 342 verkeersbewegingen (uitgaande van de huidige bvo: 6.000 2 m bvo). Het feitelijke aantal verkeersbewegingen neemt met andere woorden af. Bovendien wordt er bij de nieuwe functie aanzienlijk minder met zwaar materieel gereden, wat bij het handels- en exportbedrijf wel het geval was. Daar komt bij dat uitvaartstoeten vaak langzaam rijden. Al met al zal de geluidssituatie ter plaatse
SAB
53
derhalve verbeteren. Vanuit het aspect wegverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te verwachten. Conclusie Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.6
Luchtkwaliteit Wettelijk kader Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen betreffende luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO 2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. 3
De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 is 40 µg/m . Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet: er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO 2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan
SAB
54
luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein. Toetsing extra verkeer De ministeriële regeling NIBM is niet zonder meer toepasbaar. Enerzijds vanwege de stoffen die via de schoorsteen naar buiten treden en anderzijds vanwege de verkeersaantrekkende werking die een crematorium heeft. Voor het crematorium geldt een gemiddeld aantal motorvoertuigen per etmaal van 194,4. De bijdrage aan de luchtverontreiniging is berekend met de NIBM-tool. Het gaat overigens om een theoretische toename; immers het huidige handels- en transportbedrijf verdwijnt en daarmee de verkeersproductie van dit bedrijf (zie voorgaande paragraaf). Uit de berekening blijkt dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging minder bedraagt dan 1,2 3 microgram per m . Het aantal vrachtverkeer is geschat op 1,6%, ofwel drie vrachtwagens per dag. Het gaat hier om bevoorrading. Bij een crematorium is dit aantal (drie per dag) bevoorradingsmomenten reëel. Het initiatief is daarom als “NIBM” aan te merken. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is om deze reden niet nodig.
Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) Aandeel vrachtverkeer Maximale bijdrage extra verkeer Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in μg/m
3
0,13
PM10 in μg/m
3
0,04
Conclusie De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
SAB
55
1,6%
NO2 in μg/m 3
geen nader onderzoek nodig
194,4
1,2
Toetsing crematieoven Voor een vergelijkbaar plan is door Tebodin een luchtonderzoek uitgevoerd voor een 6 crematorium . In dit onderzoek is ervanuit gegaan de oven continu (24 uur per dag) aan staat. In de praktijk staat de oven per jaar echter maximaal 4,7 uur per dag aan, 7 uitgaande van maximaal 1250 crematies per jaar, 6 dagen per week bij een emissie NOx van 1kg/u. De aanname v.w.b. de stikstofemissie NOx (1 kg/u) is vergelijkbaar met de oven in Leiden, die zoals aangegeven model zal staan voor Lisse. In Leiden is 8 de emissie namelijk (1,05 kg/u) . Emissies afkomstig van de crematorium oven stikstofdioxide,
Crematorium oven, 24 uur per dag aan (onderzoek Tebodin) Crematorium oven (4,7 uur per dag aan)
fijn stof,
jaargemiddelde concentratie
jaargemiddelde concentratie
1,3 μg/m3
0,0 μg/m3
0,25 μg/m3
0,0 μg/m3
Totale planbijdrage In de voorgaande paragrafen zijn de verkeersemissies en de emissies uit de crematoriumoven weergegeven. Voor de bepaling of het project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging mogen deze emissies niet los van elkaar worden beschouwd. De verkeersemissies en de emissies uit de crematoriumoven zijn waarneembaar nabij de ontsluiting van het plangebied (Achterweg-Zuid). Omdat niet duidelijk is hoever verdunning heeft plaats gevonden is uitgegaan van 100% van de berekende immissie (worstcase). In de onderstaande tabel is de berekende (worst case) planbijdrage weergegeven. Bron
Emissies afkomstig van de crematorium oven stikstofdioxide,
fijn stof,
jaargemiddelde concentratie
Verkeer (NIBM-tool) Crematorium oven Totaal
jaargemiddelde concentratie
0,13 μg/m
3
0,04 μg/m3
0,25 μg/m
3
0,0 μg/m3
0,38 μg/m3
0,04 μg/m3
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 ųg/m³. Het gaat zoals aangegeven bovendien om een maximale (theoretische) toename. De daadwerkelijke bijdrage zal kleiner zijn, omdat de verkeersstromen van en naar het handels- en exportbedrijf verdwijnen. Het plan draagt kortom ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aangezien de toekomstige inrichting onder het activiteitenbesluit komt te vallen en er voor luchtkwaliteit geen OBM behoeft te worden uitgevoerd, is het de verwachting dat
6
Toetsing Wet luchtkwaliteit crematorium te Zutphen, Tebodin, 2008.
7
De oven staat per crematie 70 minuten aan.
8
Facultatieve Technologies BV Emissieonderzoek 2006 Crematorium Rhijnhof, Leiden, Tauw, 2006.
SAB
56
3
deze activiteiten NIBM ( bijdrage < 1,2 µg/m ) zijn. Daarnaast zijn de volgens de NSL monitoringstool de stikstofdioxide en fijn stof concentraties in de omgeving van het 3 3 plangebied dusdanig laag, respectievelijk 23,7 µg/m en 21,8 µg/m (2015, exc. zeezoutaftrek) dat de grenswaarden in geen geval worden overschreden. Hieruit blijkt tevens dat ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de luchtkwaliteit. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling. 4.2.7
Externe veiligheid Wettelijk kader Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen -6 (ofwel 10 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden -6 risico van 10 als grenswaarde. Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
SAB
57
Toetsing Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland te zien.
Uitsnede risicokaart, plangebied in de rode cirkel
In de omgeving van deze locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of transportroutes. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden. Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op wegen in de omgeving is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen bovendien zodanig gering, dat de plaatsgebonden -6 risicocontouren van 10 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is. Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn ten aanzien van de gewenste ontwikkeling. 4.2.8
Duurzaamheid De gemeente Lisse hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Over de nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op vrijwillige basis afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. Dit infoblad staat op de website van de Omgevingsdienst: www.odwh.nl/dubo. Er is zowel een infoblad voor particulieren als voor bedrijvigheid. Conclusie Hoewel het om een zgn. klein initiatief gaat, heeft initiatiefnemer enkele duurzame maatregelen voor ogen. Zo zal er een systeem worden gerealiseerd waarbij gebruikt wordt gemaakt van de restwarmte van het crematorium, ter verwarming van de
SAB
58
gebouwen. Dit systeem is in den lande op meerdere plaatsen reeds met succes geïnstalleerd. Het realiseren van andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals het werken met niet-uitloogbare materialen bevinden zich op het niveau van uitvoering en zijn voor het bestemmingsplan verder niet relevant.
4.3 4.3.1
Omgevingsaspecten Flora en fauna Algemeen Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Om inzicht te krijgen in de eventueel in het geding zijnde 9 natuurwaarden is een quickscan flora en fauna en voortoets uitgevoerd. Gebiedsbescherming In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet), de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de belangrijke weidevogelgebieden dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied te Lisse ligt nabij de EHS en in de buurt van de gebieden welke zijn aangewezen in het kader van de NB-wet en als belangrijk weidevogelgebied. De dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden “KennemerlandZuid” en “Coepelduynen” liggen op een afstand van circa 5.000 en 7.300 meter (hemelsbreed gemeten). De dichtstbijzijnde natuurgebieden welke zijn aangewezen als onderdeel van de EHS liggen op een afstand van circa 405 en 498 meter (hemelsbreed gemeten). Belangrijke weidevogelgebieden liggen op circa 1.600 meter. Met de realisatie van het crematorium zijn emissies van stikstof (NOx) te verwachten waardoor negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden niet op voorhand zijn uit te sluiten. Om die reden dient een voortoets te worden uitgevoerd om te bepalen of bij de realisatie van het crematorium verslechtering en/of significante verstoring optreedt ten aanzien van de Natura 2000-gebied. Ten aanzien van de EHS en de weidevogelgebieden worden geen negatieve effecten verwacht. Voortoets Het plangebied en haar directe omgeving liggen niet in een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn “Kennemerland-Zuid” en “Coepelduynen”. Deze Natura 2000-gebieden liggen 5.000 en 7.300 meter ten westen van het plangebied. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven.
9
Quickscan flora en fauna Lisse, Achterweg-Zuid 62; 130296 SAB; 2013.
SAB
59
A
B Globale ligging van het plangebied (rood omcirkeld) nabij Natura 2000-gebieden “Kennemerland-Zuid” (A) en Coepelduynen (B) (bron: www.rijksoverheid.nl en Google Earth). Kennemerland-Zuid Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied, dat grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. De overgang tussen de kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen ligt ter hoogte van Zandvoort. Dit n duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen. Vegetaties van vochtige en natte duinvalleien komen met name voor ten zuiden van Zandvoort, waarvan het Houtglob het best ontwikkelde kalkrijke, natte duinvallei is. Het areaal kalkrijk duingrasland is vooral rondom Zandvoort groot. Hier komen over voorbeelden van het zeedorpenlandschap voor. De oudere duinen van het zuidoostelijk gedeelte herbergen goed ontwikkeld kalkarm duingrasland. Ook zijn er in het zuidelijke puntje en ter hoogte van Zandvoort paraboolduincomplexen aanwezig. Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hollandse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is. Aan de binnenduinrand zijn diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naaldbos en loofbos, waaronder oude bossen met rijke stinzeflora. Hieronder wordt voor het Natura 2000-gebied aangegeven voor welke habitattypen en -soorten het gebied is aangewezen. Vervolgens worden per habitattype en -soort de instandhoudingsdoelstellingen besproken.
SAB
60
KDW Habitattype
Instandhoudingsdoelstelling
(mol N/ha/jaar)
H2110 - Embryonale duinen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1429
H2120 - Witte duinen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
1429
kwaliteit. H2130A - *Grijze duinen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
1071
(kalkrijk)
kwaliteit.
H2130B - *Grijze duinen
Behoud oppervlakte en verbetering
(kalkarm)
kwaliteit.
H2130C - *Grijze duinen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
(heischraal)
kwaliteit.
H2150 - *Duinheiden met
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1071
H2160 - Duindoornstruwelen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
2000
H2170 - Kruipwilgstruwelen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
2286
H2180A - Duinbossen (droog)
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1071
H2180B - Duinbossen (vochtig)
Behoud oppervlakte en verbetering
2214
714 714
struikhei
kwaliteit. H2180C - Duinbossen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1786
H2190A - Vochtige duinvalleien
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
1000
(open water)
kwaliteit.
H2190B - Vochtige duinvalleien
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
(kalkrijk)
kwaliteit.
H2190C - Vochtige duinvalleien
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1071
H2190D - Vochtige duinvalleien
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
> 2400
(hoge moerasplanten)
kwaliteit.
Soort
Instandhoudingsdoelstelling
H1014 - Nauwe korfslak
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud.
(binnenduinrand)
1429
(ontkalkt)
populatie. H1318 - Meervleermuis
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
H1903 - Groenknolorchis
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie.
Tabel: Aangewezen habitattypen en –soorten, doelstellingen en Kritische Depositie 10 Waarden (KDW) van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.
10
Kritische depositie waarde (KDW) is de grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie (Dobben & Hinsberg, 2008).
SAB
61
Coepelduynen De Coepelduynen omvatten de smalle strook kustduinen tussen Katwijk en Noordwijk. Het relatief kleine gebied heeft een gevarieerd duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het gebied behoort tot de kalkrijke jonge duinen. Er is geen duidelijke binnenduinrand aanwezig, waardoor de overgang naar het polderlandschap vrij abrupt is. Delen zijn in het verleden door de mens beïnvloed en gebruikt voor het drogen van netten, het weiden van vee en als duinakkers. Hierdoor is een specifiek open duinlandschap ontstaan met een afwisseling van duingraslanden, struwelen en bos waarin waardevolle flora en fauna voorkomt. Zo zijn er twee duinvalleien, Guytendel en Spijkerdel. Van 1890 tot 1965 werden deze duinpannen gebruikt als aardappelveld. Recent zijn hier natuurherstelmaatregelen getroffen door de valleien uit te graven tot op het grondwaterniveau. Er komen op grote schaal goed ontwikkelde, kalkrijke duingraslanden voor die kenmerkend zijn voor het zeedorpenlandschap, met daarin veel zeldzame plantensoorten. KDW Habitattype
Instandhoudingsdoelstelling
(mol N/ha/jaar)
H2120 - Witte duinen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
1429
kwaliteit. H2130A - *Grijze duinen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
(kalkrijk)
kwaliteit.
1071
H2150 - *Duinheiden met
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
1071
H2160 - Duindoornstruwelen
Behoud oppervlakte en kwaliteit.
2000
H2190D - Vochtige duinvalleien
Uitbreiding oppervlakte en verbetering
> 2400
(hoge moerasplanten)
kwaliteit.
struikhei
Aangewezen habitattypen, doelstellingen en Kritische Depositie Waarden (KDW) van het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Effectenbeoordeling Uit de effectenindicator van het Min. van EZ blijkt dat de mogelijk aanwezige soorten in Natura 2000-gebieden Kennemerland-Zuid en Coepelduynen voor meerdere storingsfactoren gevoelig zijn. Deze storingsfactoren staan weergegeven in de voortoets. Aan de hand van de storingsfactoren zoals genoemd door het ministerie van EZ wordt duidelijk gemaakt welke effecten op kunnen treden. In deze toelichting wordt volstaan door de storingsfactoren te beschouwen waar sprake is van mogelijk significant negatieve effecten. De volledige toets aan de storingsfactoren staat in de voortoets.
SAB
62
Kennemerland-Zuid Verzuring Kenmerk: Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)auto's. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de industrie. Interactie andere factoren: De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). Relevantie: Bij het gebruik van het crematorium is een toename van de NO x-emissie te verwachten wat resulteert in een toename in stikstofdepositie. Deze toename van de emissie is tot op een afstand van 10.000 meter meetbaar en kan leiden tot verzuring van natuurwaarden. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft kaarten opgesteld waarin de concentraties van acht luchtverontreinigende stoffen (onder andere stikstofdioxide en fijn stof) in Nederland tot 2030 staan weergegeven. Hetzelfde geldt voor de mate waarin stikstof op de bodem neerslaat (achtergronddepositie). Deze kaarten worden jaarlijks gemaakt en geven een beeld van de luchtkwaliteit en de neerslag van stikstof op de bodem in Nederland. Met behulp van deze gegevens wordt duidelijk of de hoeveelheid stikstofdepositie de ‘kritische depositiewaarde' voor een bepaald habitattype overschrijdt. In de figuur op volgende pagina de depositie van totaal stikstof in de omgeving van het plangebied uit het jaar 2012 weergegeven. Binnen het Natura 2000-gebied “Kennemerland-Zuid” zijn vier habitattypen gevoelig voor een toename in stikstofdepositie. Dit zijn de habitattypen Grijze duinen, Duindoornstruwelen, Kruipwilgstruwelen en vochtige duinvalleien waarvan de Duindoornstruwelen als zeer gevoelig worden aangeduid. Daarnaast is de habitatsoort Nauwe korfslak zeer gevoelig voor verzuring. Het habitattype Grijze duinen (H2130B en H2130C) heeft een kritische depositiewaarde van 714 mol stikstof per hectare per jaar (mol N/ha/jaar). In de huidige situatie wordt deze kritische depositiewaarde reeds overschreden. De huidige achtergronddepositie op het Natura 2000-gebied is 1740 mol stikstof per hectare per jaar (mol N/ha/jaar). Dit betreft een overschrijding van 1026 mol N/ha/jaar.
SAB
63
Met de huidige overschrijding van de KDW leidt in principe elke toename in stikstofdepositie tot een significant negatief effect. Om de effecten inzichtelijk te rijgen is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op de relevante Natura 2000gebieden als gevolg van het crematorium (Windmill, 2013). Het rapport is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Uit de berekeningen blijkt dat er een toename van stikstofdepositie is te verwachten op diverse Natura 2000-gebieden. Zie navolgende tabel.
De provincie Noord-Holland hanteert evenwel een significantiepercentage van 0,5% van de kritische depositiewaarden van het habitattype. Een toename van stikstofdepositie van maximaal 0,5% ten opzichte van de KDW wordt dus als niet significant beschouwd (zie onder meer verklaring van geen bedenking manege Hillegom, provincie Noord-Holland, 2012-21250). Deze grens komt voort uit een onderzoek van Grontmij (Stikstofdepositie en natuur, het slot en de sleutel, Jasper, H. et al., 010, Grontmij BV). Jasper et al. betogen hierin dat een toename in stikstofdepositie die kleiner is dan 0.5% van de KDW, ecologisch feitelijk niet meer meetbaar is en niet kan worden toegeschreven aan een individuele bron. De depositiewaarden van dit plan blijven met een maximale toename van 0,024% van de KDW onder deze waarde. De percentages vallen bovendien volledig weg tegen de -1 -1 natuurlijk fluctuatie in de achtergronddepositie van 10% (100-150 mol N ha jaar ) bij gelijkblijvende emissies en zijn zo gering dat het de neerwaartse autonome daling van de stikstofdepositie niet in gevaar brengt. Significant negatieve effecten zijn alleen al hierom derhalve uit te sluiten.
SAB
64
Ter nuancering op bovenstaande wordt opgemerkt dat het gehanteerde percentage een richtlijn is en geen vastgesteld beoordelingskader; het betreft geen vast getal. De beoordeling is geheel afhankelijk van een ecologische onderbouwing. Verder hanteren -1 -1 sommige provincies een beleid waarbij een toename tot 0,0 mol N ha jaar als niet significant-negatief wordt gezien (verklaring van geen bedenkingen, provincie ZuidHolland, 1 maart 2012, PZH-2012-327341838).
A
B
De depositie van totaal stikstof rondom het plangebied (rood omcirkeld) en de Natura 2000-gebieden Kennemerland-Zuid (A) en Coepelduynen (B) (Bron: RIVM, bewerking SAB, 2013). Ook wanneer deze nuances worden beschouwd, is de conclusie dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) In de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) werkt een aantal overheden samen om bij Natura 2000-gebieden twee doelen tegelijk te bereiken. Aan de ene kant wordt de achteruitgang van de biodiversiteit in die gebieden, voor zo ver die het gevolg is van stikstofdepositie, tot staan gebracht en omgezet in herstel. Aan de andere kant wordt er weer ruimte gemaakt voor nieuwe economische activiteiten met stikstofuitstoot in de buurt van die gebieden. Die ruimte was er bijna niet meer, want nieuwe vergunningen konden door de rechter worden vernietigd omdat ze in strijd waren met onze internationale verplichtingen op het gebied van biodiversiteit. Streefdatum voor
SAB
65
inwerkingtreding van de PAS is 1 januari 2014. Daarna kunnen aanvragers en verleners van vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 snel zien en beslissen of er voldoende ruimte is voor nieuwe economische activiteit op een bepaalde plaats. In bijna alle gebieden zal dat meestal het geval zijn, zij het niet onbeperkt en ook niet op alle locaties in dezelfde mate. Rol van het bestemmingsplan Ongeacht de ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan planologischjuridisch mogelijk maakt, dient voor de ontwikkeling op het moment van vergunningsaanvraag een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet te worden verkregen, althans indien de aanvraag in strijd is met de Natuurbeschermingswet. Eventuele schadelijke ontwikkelingen worden via dit Nb-wetspoor afdoende geregeld. Een nadere regeling in het planologische spoor voegt hieraan niets toe. Daarnaast is het bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan niet mogelijk om al rekening te houden met cumulatie. Onbekend is namelijk wanneer de vergunningsaanvraag precies zal worden gedaan en ook is niet bekend welke andere projecten op dat moment spelen en wat de actuele achtergrondconcentratie te zijner tijd is. Bovendien wordt de aanvraag gedaan na inwerkingtreding van de PAS (zie boven). Een eventuele toetsing dient daarom te zijner tijd door de initiatiefnemer op het moment van vergunningaanvraag te worden uitgevoerd, conform de regelgeving en jurisprudentie van dat moment, afgezet tegen de achtergronddepositie van dat moment en met het instrumentarium van dat moment (onder andere rekenmodellen en meetmethodes die in het kader van de Programmatische aanpak stikstof worden ontwikkeld). In veel gevallen zijn mitigerende maatregelen mogelijk om extra depositie te voorkomen of te salderen. Ook dit zal in het kader van de Nb-wetvergunning geregeld kunnen en moeten worden. Door deze afdoende regelgeving in het milieuspoor zullen de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan alleen kunnen worden gerealiseerd indien ze reeds in het milieuspoor getoetst zijn. Gelet op al deze factoren tezamen, en met name gelet op de zeer geringe toename in stikstof als gevolg van dit plan, zullen de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan daarom in de praktijk nooit leiden tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. 4 Vermesting Kenmerk: Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met name stikstof en fosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en fosfaataanvoer door het oppervlaktewater. Interactie andere factoren: stoffen die leiden tot vermesting kunnen ook leiden tot verzuring. Vermesting (en verzuring) kunnen op hun beurt leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater. Relevantie: de realisatie van het crematorium leidt tot een vermestend effect op habitattypen en -soorten. Voor effectenbeoordeling zie voorgaande paragraaf. Coepelduynen 3 Verzuring Kenmerk: Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)auto's. De uitstoot bevat
SAB
66
onder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de industrie. Interactie andere factoren: De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). Relevantie: Bij het gebruik van het crematorium is een toename van de NOx-emissie te verwachten wat resulteert in een toename in stikstofdepositie. Deze toename van de emissie is tot op een afstand van 10.000 meter meetbaar en kan leiden tot verzuring van natuurwaarden. Binnen het Natura 2000-gebied “Coepelduynen” zijn drie habitattypen gevoelig voor een toename in stikstofdepositie. Dit zijn de habitattypen Grijze duinen, Duindoornstruwelen en vochtige duinvalleien waarvan de Duindoornstruwelen als zeer gevoelig worden aangeduid. Bij beschouwing van tabel 3 blijkt dat het habitattype Grijze duinen (H2130B en H2130C) een kritische depositiewaarde heeft van 714 mol stikstof per hectare per jaar (mol N/ha/jaar). In de huidige situatie wordt deze kritische depositiewaarde reeds overschreden. De huidige achtergronddepositie op het Natura 2000-gebied is 1280 mol stikstof per hectare per jaar (mol N/ha/jaar). Dit betreft een overschrijding van reeds 566 mol N/ha/jaar. Gelet hierop is onderzoek gedaan naar stikstofdepositie op Coepelduynen. Zie eerder deze paragraaf voor de resultaten van dit onderzoek. 4 Vermesting Kenmerk: Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met name stikstof en fosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en fosfaataanvoer door het oppervlaktewater. Interactie andere factoren: stoffen die leiden tot vermesting kunnen ook leiden tot verzuring. Vermesting (en verzuring) kunnen op hun beurt leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater. Relevantie: de realisatie van het crematorium leidt tot een vermestend effect op habitattypen en -soorten. Voor effectenbeoordeling zie eerder deze paragraaf. Conclusie Op de Achterweg-Zuid wordt een crematorium gerealiseerd. De crematieoven aldaar zal stikstof uitstoten. Deze stikstofuitstoot leidt mogelijk tot stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebied. Deze stikstofdepositie heeft een vermestend en verzurend effect op natuurwaarden en zijn waarneembaar tot een afstand van 10.000 meter van de bron. De kwetsbare habitattypen liggen binnen een afstand van 10.000 meter van het plangebied en daarmee binnen de invloedsfeer. Met de huidige overschrijding van de KDW leidt elke toename in stikstofdepositie tot een mogelijk significant negatief effect. Hiertoe zijn depositieberekeningen uitgevoerd, zie eerder deze paragraaf. Opgemerkt wordt dat de inputdata van dit onderzoek worstcase zijn. In de praktijk zal de emissie en het afgasdebiet namelijk lager zijn, namelijk vergelijkbaar met Leiden (afgasdebiet 3 2.600 Nm /u, stikstofemissie 1,05 kg/h). De inputgegevens zijn echter verhoogd om er
SAB
67
zeker van te zijn dat significant negatieve effecten kunnen roden uitgesloten. De conclusie luidt dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Overige negatieve effecten worden met de plannen niet verwacht op het Natura 2000gebied. Soortenbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt). De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. Uit de quick scan flora en fauna (SAB, 2013) blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat strikt beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn. Als gevolg van de plannen worden negatieve effecten op strikt beschermde soorten niet verwacht mits de bomen rondom de vijver niet worden gerooid (mogelijk effect vleermuizen) en de watergangen niet worden vergraven of gedempt (mogelijk effect Bittervoorn en Kleine modderkruiper). Mocht dit wel het geval zijn dan dient nader onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten te worden uitgevoerd en inzichtelijk te worden gemaakt of met de plannen sprake is van een negatief effect op de strikt beschermde soorten ter plaatse. Indien de strikt beschermde soorten worden verstoord, kan een aanvraag ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. Met een ontheffing kunnen de beoogde werkzaamheden onder bepaalde voorwaarden doorgang vinden. Conclusie De conclusie luidt dat het aspect flora en fauna dit initiatief niet in de weg staat. 4.3.2
Water Inleiding In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid e 21 eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies. In de waterparagraaf worden de uitkomsten van het overleg opgenomen. In het kader van dit bestemmingsplan zal overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland plaatsvinden. De resultaten van dit overleg zullen in deze paragraaf worden opgenomen. Deze waterparagraaf geeft allereerst een beschrijving van het beleid op het gebied van water op verschillende bestuursniveaus.
SAB
68
Europees beleid- Kaderrichtlijn Water De waterkwaliteit legt een claim op het gebruik van de ruimte. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf december 2000 van kracht en heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. Uitvoering geven aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden en geldt als een resultaatsverplichting. De wateren binnen de EU moeten in 2015 aan de in de KRW gestelde eisen voldoen. Rijksbeleid- Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen. Provinciaal beleid- Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: 1. Waarborgen waterveiligheid; 2. Zorgen voor mooi en schoon water; 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening; 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. De rol van de gemeente hierbij ten aanzien van ruimtelijke plannen is proactief sturen op de waterthema’s die zij van belang acht. Ook dicht de provincie hierbij een belangrijke rol toe aan de waterbeheerders in het kader van de watertoets bij lokale en regionale initiatieven. Beleid Rijnland- Waterbeheerplan Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities zijn voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien,
SAB
69
perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. In 2009 is een nieuwe Keur en Beleidsregels 2009 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden); Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken); Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website van Rijnland. Overig beleid Hoogheemraadschap Naast het Waterbeheerplan heeft het Hoogheemraadschap diverse beleidsregels en algemene regels om de waterbelangen te waarborgen. Een belangrijke beleidsregel betreft de beleidsregel voor compensatie in open water. Initiatieven met een toename van verharding tot 500 m² hoeven niet in watercompensatie te voorzien. Bij een toename van verharding vanaf 500 m² dient 15% van de toename in open water te worden gecompenseerd. Uiteraard dient ook aandacht te worden geschonken aan waterkeringen en beschermingszones. Ook voor dempingen heeft het Hoogheemraadschap een beleidsregel opgesteld. Gemeentelijk beleid- Waterplan Lisse (i.s.m. Hoogheemraadschap Rijnland) Het waterplan is geschreven om te anticiperen op de veiligheid tegen overstromingen, op het tegengaan van wateroverlast en extreme droogte en hoe water een plek kan krijgen in de inrichting van ons land. Het waterplan Lisse heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners, gemeente en hoogheemraadschap, op elkaar af te stemmen. Het waterplan is opgebouwd rondom zeven thema’s. Voor elk thema is in het waterplan een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de kansen en de knelpunten. 1. Veiligheid Dit thema betreft de veiligheid tegen overstromingen. 2. Waterkwantiteit Om overlast door hemelwater en grondwater zoveel mogelijk te voorkomen wordt het watersysteem in Lisse geoptimaliseerd door ruimte voor water te creëren. Hierbij is vasthouden – bergen – afvoeren het uitgangspunt. Voor het oppervlaktewatersysteem
SAB
70
werken Lisse en Rijnland aan een verbeterde waterstructuur, onder meer door het invullen van de wateropgave (hoeveel waterberging is in het gebied nodig). 3. Waterkwaliteit en ecologie Lisse en Rijnland streven ernaar om meer ruimte te geven aan watergebonden natuur in het bebouwde gebied. 4. Water in de ruimtelijke ordening In Lisse is aandacht voor ruimte voor water bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waterneutraal bouwen wordt bij nieuwbouwprojecten en herinrichtingen het uitgangspunt. Dit wil zeggen dat bij een toename van verhard oppervlak en/of een afname van het waterbergend vermogen, maatregelen genomen worden om de negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen.. 5. Afvalwaterketen Lisse en Rijnland werken toe naar een optimale inzameling, transport en zuivering van afvalwater in Lisse. 6. Beheer en onderhoud Om het onderhoud in Lisse te structureren zal een overdracht van het onderhoud van het stedelijk water plaatsvinden tussen Lisse en Rijnland. 7. Recreatie en beleving Water in Lisse komt terug in de stad en draagt bij aan de kwaliteit van de omgeving. 8. Communicatie Naast deze zeven thema’s is communicatie als aandachtspunt in het waterplan en het uitvoeringsprogramma meegenomen. In het bestemmingsplan wordt binnen de gebruikte bestemmingen mede gebruik voor water mogelijk gemaakt. Beheer en veiligheid Het Hoogheemraadschap van Rijnland is primair verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied en draagt zorg voor duurzame veiligheid tegen en met het water en voor blijvend genoeg water van goede kwaliteit op de juiste plaats. Naast planologische bescherming van de bestaande waterlopen en hoofdwatergangen met een beschermde zone gelden ook de voorschriften uit de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Waterstructuur Het watersysteem van Lisse is deels onderdeel van de boezem van Rijnland en bestaat verder uit diverse polders. De oude strandwallen liggen boven boezemniveau en kunnen vrij afwateren. De polders liggen onder boezemniveau en zijn voor de waterhuishouding afhankelijk van bemaling. Voor een goed beheersbare waterhuishouding, noodzakelijk voor de bloembollenteelt en de waterhuishouding in de polders, is een structuur van sloten en hoofdwatergangen aangelegd. Bij de ontwikkeling van het stedelijk gebied is dit patroon van watergangen grotendeels verdwenen. Het peilgebied van het centrum watert af op de Ringvaart. Waterkwaliteit Uit een monitoring in de gemeente volgen de volgende algemene knelpunten op het gebied van waterkwaliteit: lage zuurstofgehalten, eutrofiëring (stikstof en fosfaat), hoge koperconcentraties en hoge bestrijdingsmiddelenconcentraties. Uitloogbare materialen, onkruidbestrijdingsmiddelen en gladheidsbestrijdingsmiddelen hebben;
SAB
71
een negatief effect op de waterkwaliteit. De gemeente heeft geen beleid voor deze emissies. Op de toepassing van uitloogbare materialen heeft de gemeente weinig grip, zelfs indien gekozen wordt voor de invoering van Duurzaam Bouwen. Dit doordat Duurzaam Bouwen niet wettelijk is af te dwingen maar geregeld moet worden via exploitatieovereenkomsten. Lisse en Rijnland werken aan een verbeterde waterstructuur. Door deze verbeterde waterstructuur worden lokale waterkwaliteitsknelpunten door te weinig doorstroming of gebrek aan verbindingen aangepakt. Waterkeringen Om functioneren van de keringen te waarborgen heeft Rijnland voor alle keringen veiligheidszones vastgelegd in de legger op de waterkeringen van Rijnland. Binnen deze zones gelden restricties voor bouw- en graafwerkzaamheden. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De sloten in en rondom het plangebied zijn aangemerkt als secundair boezemwater dat behoort tot het lokale stelsel van watergangen. De watergangen rond het plangebied zijn met elkaar verbonden. Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het niet verharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie. Water in relatie tot de ontwikkeling Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, moeten maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer van water) te voorkomen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied. Indien een initiatiefnemer meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² verhard oppervlak wil aanleggen, dient de initiatiefnemer minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (de zogenaamde 15% regel). Tevens dienen gedempte watergangen 1 op 1 te worden gecompenseerd. Het bebouwd oppervlak neemt door dit bestemmingsplan niet toe. Het crematorium en de parkeerplaats beslaan een kleiner oppervlak dan de huidige bebouwing en verharding. Er zal daarom geen compensatie oppervlaktewater hoeven te worden gerealiseerd. Er is een afkoppelplan voor het optimaliseren van de afkoppelkansen waarbij wordt meegelift met infrastructurele projecten. Het streven is om aan de afkoppeldoelstellingen van Rijnland te voldoen. Bij nieuwbouwontwikkeling wordt hemelwater niet aangekoppeld op de riolering en geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar oppervlaktewater. Lisse en Rijnland stimuleren particulieren actief om hun eigen verhard oppervlak ook af te koppelen. 2
Het huidige perceel is nagenoeg geheel verhard. De bebouwing bestaat uit 6.000 m 2 en de erfverharding ca. 4000 m . In de nieuwe situatie wordt een gebouw van ca. 2 3.550 m gerealiseerd, plus een parkeerveld met wegen welke geschat wordt op 2 2.000 m . De totale verharding neemt dus af ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien wordt naast de aula een vijver gerealiseerd, die kan dienen als retentie voorziening. Bij grote hoeveelheden neerslag wordt zo de bodem ontzien. Ook worden de aanwezige watergangen verbreed. Overleg Hoogheemraadschap van Rijnland Het bestemmingsplan incl. waterparagraaf worden ter toetsing voorgelegd aan het Hoogheemraadschap in het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg. De resultaten
SAB
72
worden verwerkt in dit bestemmingsplan. Omdat de hoeveelheid verharding afneemt ten opzichte van de huidige situatie is de verwachting dat het Hoogheemraadschap geen compensatie-eisen zal stellen. Conclusie De conclusie is dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. 4.3.3
Archeologie Wettelijk kader Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied grotendeels in een gebied met een archeologisch hoge verwachting. Door middel van 11 een verkennend archeologisch bureau en veldonderzoek is gekeken of er archeologische indicatoren te vinden zijn. Resultaten onderzoek Het plangebied ligt op een hoger gelegen rug in het landschap. Dit wordt veroorzaakt door de ligging op een strandwal. De strandwal is op recente luchtfoto’s uit Google Maps niet meer zichtbaar. Wel is duidelijk te zien dat de kernen van diverse dorpen (Voorhout, Lisse, Hillegom) op deze strandwal liggen. Indirect is de strandwal wel herkenbaar. Het landgebruik (akkers op de strandwal, grasland in de strandvlakte) en de inrichting (brede rechte zanderijvaarten en parallel aan de strandwal gelegen doorgaande wegen) zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een strandwal. Uit de wijdere omgeving van het plangebied is bekend dat de duinen, die zich op de strandwallen hebben gevormd, al vanaf het Neolithicum door de mens werden bewoond. Deze duinen lagen relatief hoog in het landschap waardoor ze aantrekkelijke bewoningslocaties vormden. Ook uit de Bronstijd, de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn sporen van menselijke activiteit in de kuststrook aangetroffen. Over de situatie in het plangebied voorafgaand aan de Middeleeuwen is naast de bovengenoemde ontwikkelingen weinig bekend. Om inzicht te krijgen in het grondgebruik in het plangebied in de Nieuwe tijd, biedt de analyse van historische kaarten een goede invalshoek. Op geen van de historische kaarten is bebouwing aangegeven (o.a. Sijmons & Van Eeghen, 1990; Zandvliet, 1989). Op de kadastrale Minuut uit 1819 staat het centrale en zuidelijke deel van het plangebied grotendeels aangegeven als boomgaard. In het uiterste noorden is een 11
Archeologisch onderzoek Achterweg-Zuid Lisse, RAAP, 2013.
SAB
73
huis met erf met rondom bossage aangegeven. Direct ten oosten van het plangebied staan tuintjes aangegeven. Een situatie die tot aan de jaren 80 van de vorige eeuw vrijwel ongewijzigd blijft. Vanaf dat moment staatde huidige bebouwing weergegeven. Uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat het plangebied een uniforme bodemopbouw heeft. Gezien de gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied (ca. 0,2 m -NAP tot 0,1 m +NAP) is er sprake van egalisering en gedeeltelijk ontzanding van het terrein. De bodem van het plangebied is gemiddeld tot 0,4 m -Mv verstoord. In de akker aan de noordzijde van het plangebied is sprake van een bouwvoor die bestaat uit (donker)bruin grijs, zwak siltig, humeus, matig fijn zand. In het overige deel van het plangebied is sprake van geroerde of opgebrachte grond met eenzelfde dikte die bestaat uit bruingrijs, humeus, matig fijn tot matig grof zand al dan niet met zandbrokken. Boringen 1, 2 en 14 zijn na herhaaldelijke pogingen gestuit op ondoordringbaar puin. In de boringen 1 en 2 betrof het (baksteen)puin dat mogelijk verband houd met de voormalige historische bebouwing. Boring 14 is gestuit op beton, vermoedelijk van de huidige bebouwing. De geroerde bovengrond gaat veelal abrupt over in een laag die bestaat uit (donker)bruingrijs, zwak siltig, matig fijn zand. Het zand is matig tot zwak humeus en kalkrijk met een bijmenging van zand- en/of humusbrokken. De dikte van de laag varieert tussen de 0,3 en 1,2 m, met een gemiddelde dikte van circa 0,6 m. Deze laag is geïnterpreteerd als de oude tuinbouwgrond. De bodem is in het verleden twee tot drie “steken diep” omgezet ten behoeve voor de bollenteelt (ca. 0,5 tot 1 m diep). De overgang naar het onderliggende pakket zand is abrupt. De top van de oude tuinbouwgrond is deels opgenomen in de geroerde bovengrond. Vanaf gemiddeld 1 m -Mv (ca. 1 m -NAP) is (licht)grijs, zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand (slecht gesorteerd) aangeboord. Het zand is kalkrijk en bevat schelpgruis en plantenresten. In enkele gevallen is de top van het pakket ontkalkt door het bovenliggende humeuze zandpakket. In het zand zijn geen sporen van bodemvorming waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen, in de vorm van bijvoorbeeld veenbrokjes, dat het plangebied dieper is omgezet (tot 2,0 m -Mv). Het zand is geïnterpreteerd als strand(wal)afzettingen, behorende tot het Laagpakket van Zandvoort, Formatie van Naaldwijk. In drie boringen is de bovenste 1 à 2 decimeter van het zandpakket beter gesorteerd, mogelijk dat hier sprake is van een restantje duinzand (Laagpakket van Zandvoort, Formatie van Schoorl). Het zand is kalkrijk en er zijn geen sporen van bodemvorming aangetroffen (boringen 5, 8 en 12). Tijdens het veldonderzoek zijn in 7 van de 18 boringen fragmenten puin waargenomen in de bouwvoor, opgebrachte grond en/of de oude tuinbouwgrond. Omdat deze zijn waargenomen in de geroerde bovengrond, waarin zich veel recent materiaal bevindt en waarin verder geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, vormen deze puinfragmenten geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologisch kansrijke geo(morfo)logische niveaus waargnomen zoals ontkalkt duinzand of sporen van bodemvorming. Conclusie Op basis van het bureauonderzoek gold voorafgaand aan het veldonderzoek een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit het
SAB
74
(Laat) Neolithicum t/m de Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied op de strandwal Lisse - Voorhout. Strandwallen vormden in het verleden aantrekkelijke bewoningslocaties. Voor de Nieuwe tijd gold een lage e e archeologische verwachting voor met name vindplaatsen uit de 18 t/m 20 eeuw. Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem van het plangebied tot circa 1 m -Mv (1 m NAP) is verstoord door het omzetten van de grond (“driesteekdelven”) ten behoeve van het agrarisch gebruik (bloembollenteelt) en door recente verstoringen en ophoging. Hieronder komt strand(wal)zand voor, behorende tot het Laagpakket van Zandvoort, Formatie van Naaldwijk. Er zijn geen archeologisch kansrijke geo(morfo)logische niveaus of aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen aangetroffen. Aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de vooraf opgestelde archeologische verwachting naar beneden (laag) bijgesteld moet worden. Gezien de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Daarmee is het plan haalbaar wat betreft archeologie. 4.3.4
Cultuurhistorie Wettelijk kader Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied. Toetsing Het plangebied bevindt zich aan de Achterweg-Zuid. Deze weg is de oude verbindingsroute van Lisse naar Voorhout die op een smalle strandwal ligt. Aan weerszijden van de weg is het duin afgegraven waardoor de weg iets hoger ligt dan de omgeving. De gronden in de omgeving zijn al vele jaren in gebruik als bollengrond. Deze worden afgeschermd door met beukenhagen die dienen ter afscherming van de kwetsbare bollen. Langs de Achterweg-Zuid bevinden zich her en der bebouwde percelen, veelal omkaderd door groen. Het betreft voornamelijk agrarische bedrijven met voor op het perceel een woning met daarachter de bedrijfsgebouwen. De bebouwing is vaak in de loop der jaren fors toegenomen waardoor de bebouwing meer in het oog springt. De Professor van Slogterenweg is aangelegd als verbinding tussen de AchterwegZuid en de Heereweg. Het perceel ligt direct aan de kruising van deze twee wegen. De bebouwing op het perceel is vrij recent en heeft geen verdere cultuurhistorische waarde. Door de sloop van de huidige bebouwing en het realiseren van het crematorium wordt het perceel minder fors bebouwd. Ook wordt ervoor gezorgd dat het gebied een groene uitstraling krijgt door te kiezen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hierdoor sluit de nieuwe bebouwing beter aan bij het oorspronkelijke
SAB
75
karakter van de bebouwing langs de Achterweg-Zuid. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis en de wijze waarop het plan hierop aansluit paragraaf 2.2.3. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. 4.3.5
Verkeer en parkeren Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar verkeersaspecten als bereikbaarheid, verkeersveiligheid en parkeren. In het kader van een goede leefbaarheid geldt dat hinder in de omgeving zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Verkeer De ontsluiting zal via de Professor van Slogterenweg plaatsvinden. Via deze korte route kan worden aangetakt op de provinciale weg, de N208. Om een indruk te krijgen van het aantal verkeersbewegingen van en naar het crematorium is het potentiële aantal bepaald met de CROW publicatie kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317, CROW, 2012. Uitgegaan wordt van 48,6 verkeersbewegingen per dienst (buitengebied, niet-stedelijk). Er vinden maximaal 1.250 crematies per jaar plaats, oftewel (gemiddeld) 4,006 crematies per dag (op basis van 6 dagen per week). Dit houdt in dat er voor een gemiddelde weekdag en maand voor een gemiddeld crematorium 194,4 voertuigen per etmaal bijkomen. Het gaat hier om een theoretische toename, die verdisconteerd mag worden met de huidige verkeersbewegingen van het bedrijf dat er nu zit. Uitgaande van de categorie bedrijf arbeidsexentief/bezoekersextensief mag voor het buitengebied uitgegaan van 2 maximaal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m bvo per etmaal, ofwel 342 2 verkeersbewegingen (uitgaande van de huidige bvo: 6.000 m bvo). Het feitelijke aantal verkeersbewegingen neemt met andere woorden af. Wel zal de intensiteit zich meer in pieken voordoen: bezoekers van de dienst zullen allen omstreeks dezelfde tijd gaan en komen. Dit kan tijdelijk een drukke situatie op de N208/Professor van Slogterenweg opleveren. Laatstgenoemde weg is nu een rustige weg en zal deze pieken eenvoudig kunnen verwerken. Er wordt niet of nauwelijks lokaal verkeer door gehinderd en van doorgaand verkeer is geen sprake. De aanwezige rotonde op de N208 functioneert goed en bezit over genoeg capaciteit om de grotere verkeerspieken te verwerken, mogelijk met uitzondering van een dienst die tijdens spitsuur plaatsvindt. Op drukke spitstijden kan op de N208 nu al congestie optreden. Ook tijdens de hoogtijdagen van de Keukenhof in april en mei kan in de huidige situatie congestie op de N208 optreden. Het voert te ver om aanpassingen aan de N208 te verrichten vanwege dit initiatief. Veel meer winst kan gehaald worden door de diensten buiten spitstijden om te plannen, voor zover mogelijk. Het is overigens gebruikelijk dat zowel uitvaart- als condoleancediensten al buiten de spitstijden, dus in de daluren, plaatsvinden, vaak van ca. 9u30 tot 15u30. De ochtenden avondspits worden dus in beperkte mate beïnvloed. Verder zijn en worden door de provincie tal van verbeteringen aangebracht aan de N208 met als doel het verbeteren van de doorstroming van deze weg.
SAB
76
Parkeren De gemeente Lisse hanteert als uitgangspunt dat bij elke ruimtelijke ontwikkeling in voldoende parkeercapaciteit in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt aangesloten bij de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 317, 2012). Volgens deze publicatie moet voor crematoria uitgegaan worden van een maximale ‘parkeernorm’ van 35,1 parkeerplaatsen per dienst. Er wordt voor deze situatie echter uitgegaan van een “worstcase” scenario omdat het niet gewenst is dat er op openbaar gebied wordt geparkeerd: de weggetjes in de omgeving zijn hier niet voor geschikt. Er wordt daarom uitgegaan van de situatie dat de ene dienst bijna is beëindigd maar al het bezoek er nog is, en de nieuwe dienst nog moet beginnen maar al het bezoek al is gearriveerd. Er zijn dan 35,1 maal 2 = 70,2 plaatsen nodig. Daar wordt een overmaat van 25% aan toegevoegd, omdat er soms diensten zijn waar meer bezoek op af komt. Het totaal is dan 87,75, afgerond 88. Daar komen 12 parkeerplaatsen voor personeel bij. Er dienen derhalve 100 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. De parkeercapaciteit zoals opgenomen in het plan van Van Manen (101 parkeerplaatsen, zie paragraaf 2.2.5) voldoet ruimschoots. De conclusie luidt dat alle parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgelost; er is dus geen sprake van negatieve invloed op het openbaar gebied. Conclusie Het initiatief is haalbaar wat betreft verkeer en parkeren.
SAB
77
5 5.1
Plansystematiek Algemeen Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat: de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang). Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ). Een bestemmingsplan regelt derhalve: het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: het bebouwen van de gronden; het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.1
Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld: 1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
SAB
78
2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben. 5.1.2
Hoofdstukindeling van de regels De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken: 1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). 2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. 3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en een bepaling ter afstemming met de bouwverordening. 4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2
Dit bestemmingsplan Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het
SAB
79
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. 5.2.1
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de bestemming Maatschappelijk- Crematorium voor het crematorium en de bestemming Wonen, Tuin en Wonen-Erf voor de voormalige bedrijfswoning. Maatschappelijk - Crematorium De nieuwe functie crematorium vraagt om een specifieke bestemming. Daarom is gekozen voor de bestemming Maatschappelijk – Crematorium. Het gehele perceel zal voor deze doeleinden worden gebruikt en heeft dus deze bestemming. De plek waar het daadwerkelijke crematorium komt heeft een bouwvlak gekregen waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd. Het bouwvlak is ruimer dan het nu voorliggende bouwplan. Hierdoor kan er nog flexibel worden omgegaan met de plaatsing van het crematorium. De grootte van het gebouw wordt beperkt door een bebouwingspercentage op te nemen en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Het parkeren vindt plaats ten behoeve van het crematorium en valt daarom ook in deze bestemming. Het bestemmingplan kent een aantal aanduidingen. In het bestemmingsplan is een bijgebouwenregeling opgenomen zodat buiten het bouwvlak maximaal 150 m² aan bijgebouwen zijn toegestaan. Dit kan ook een bijgebouw zijn met urnenmuren; het idee is overigens momenteel om de urnenmuur in de buitenlucht te plaatsen; het gaat in dat geval om een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Voor bouwwerken geen gebouwd zijnde worden geen beperkingen gesteld ten aanzien van oppervlakte; echter wel ten aanzien van hoogte. Het wordt stedenbouwkundig niet gewenst geacht dat bijgebouwen voor het crematorium, ter plaatse van de parkeerplaats, worden gerealiseerd. Het fraaie hoofdgebouw van het crematorium moet immers prominent in beeld komen en blijven. Een en ander is middels een aanduiding specifiek uitgesloten. Met de directe buurman is afgesproken dat op een strook van 8 meter langs de perceelsgrens niet zal worden geparkeerd. Dit wordt vastgelegd middels de aanduiding ‘parkeren uitgesloten’. Geregeld is verder dat ovens op minimaal 50 m van gevoelige functies (woningen) gerealiseerd moeten worden. Voorts is geregeld dat er maximaal 1.250 crematies mogelijk plaatsvinden. Dit is ruimtelijk relevant omdat hiermee vastligt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt blijft (tot het berekende theoretische aantal van 194,4) en de effecten op luchtkwaliteit, geluid en natuur beperkt blijven. Wonen, Tuin en Wonen - Erf De bestemming Wonen, Tuin en Wonen - Erf zijn afgestemd op het recente bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012. Er wordt hier één uitzondering op gemaakt. Door de herindeling van het terrein moet er een nieuwe inrit komen naar de woning alsmede een mogelijkheid tot het parkeren van auto’s. Vanuit landschappelijk oogpunt is het niet gewenst dat deze ruimtelijke ingreep plaatsvindt ten zuiden van de woning. Deze bosschage kan als natuurlijke scheiding tussen crematorium en woning gaan
SAB
80
dienen en vormt bovendien een fraai landschappelijk element ter plaatse. Eigenaar is bereid deze bosschage te behouden en wil ten noorden van de woning de inrit realiseren. Het is dan logisch een carport te realiseren, welke dan wel voor de voorgevel van de woning zou komen. Dit is niet in overeenstemming met het beleid van Lisse (carports moeten achter het verlengde van de voorgevel worden gebouwd). Met een aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van wonen - carport’ wordt geregeld dat ter plaatse van die aanduiding een carport mag worden gerealiseerd met een oppervlakte 2 van maximaal 50 m en een hoogte van 4 m. Als voorgevel wordt in dit geval gezien de naar de weg gekeerde voorgevel. Dit is stedenbouwkundig gezien de belangrijkste gevel. Op de bestemming Tuin mogen erf- en terreinscheidingen worden opgericht tot maximaal 1 m en een toegangshek van maximaal 3 m; voor gronden met de bestemming Wonen - Erf mag die hoogte maximaal 2 m bedragen.
SAB
81
6
Economische uitvoerbaarheid Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden als verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van dit plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Tevens is een bollengrondovereenkomst gesloten met het GOM m.b.t. de financiële compensatie als gevolg van het verlies van bollengrond. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. De benodigde investeringen voor uitvoering van dit bestemmingsplan zal na inwerkingtreding van het bestemmingsplan door de Crematorium Duin- en Bollenstreek BV bijeen worden gebracht. Diverse investeerders hebben aangegeven eerst zekerheid te willen over de planologische status van het perceel als crematorium alvorens zich definitief financieel te committeren. Het is bovendien beleid van banken geen leningen te verstrekken als er nog geen (onherroepelijk) bestemmingsplan aanwezig is. Het investeringsperspectief is echter gunstig, omdat de behoefte duidelijk aanwezig is. Zoals aangetoond in paragraaf 2.2, zijn inwoners van de bollenstreek nu aangewezen op drie crematoria op relatief grote afstand (Leiden, Driehuis en Haarlem) waarbij ze vaak ook nog eens niet aantrekkelijke tijden krijgen toegewezen. De nieuwe locatie is centraal in de bollenstreek gelegen en zowel per auto als OV goed bereikbaar vanuit diverse kernen zoals Lisse, Hillegom, Sassenheim, Katwijk, Voorhout, Noordwijkerhout, Noordwijk en de Haarlemmermeer. Het is zeer reëel dat inwoners van de bollenstreek, maar wellicht ook uit de Haarlemmermeer of zelfs grote steden als Leiden en Haarlem zich tot het nieuwe crematorium in Lisse zullen wenden. Het verzorgingsgebied is zodanig groot (ca. 200.000 inwoners voor alleen al de Duin- en Bollenstreek) dat er op jaarbasis voldoende crematies zullen zijn om rendabel te zijn. Bovendien is het percentage crematies ten opzichte van begraven al jaren stijgend en is de verwachting volgens de Landelijke vereniging van Crematoria dat nog een tijdje zal doorgaan (zie onder meer http://www.lvc-online.nl/aantallen); de LVC zegt in het Nederlands Dagblad dat het crematiepercentage in de komende jaren zal stijgen naar 75%. Een ‘natuurlijke’ bovengrens zal dan bereikt worden, omdat een deel van bevolking vanwege geloofsreden begraven zal willen worden. Verder hebben meerdere uitvaartorganisaties in de regio aangegeven van een nieuw crematorium gebruik te zullen gaan maken. De reële verwachting is daarom dat de bedrijfsvoering van een crematorium rendabel zal zijn, hetgeen het tot een
SAB
82
aantrekkelijk investeringsobject in maatschappelijk vastgoed maakt. De financieeleconomische uitvoerbaarheid van dit plan is zodoende aangetoond.
SAB
83
7 7.1
Procedure Overleg Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Lisse. Er zijn reacties ingediend door Brandweer, Omgevingsdienst West-Holland, het Hoogheemraadschap van Rijnland, het GOM en de provincie Zuid-Holland. De reacties worden hieronder samengevat en van een antwoord voorzien. Reactie 1. Omgevingsdienst West-Holland (‘Omgevingsdienst’) De Omgevingsdienst gaat in op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Deze worden hieronder samengevat en per onderwerp van een antwoord voorzien. 1.1. Ten aanzien van de paragraaf Besluit-Milieueffectrapportage onderschrijft de Omgevingsdienst de conclusie van de gemeente dat als gevolg van het realiseren van een crematorium geen nadere milieueffectbeoordeling nodig is en het onderwerp milieu voldoende wordt meegewogen. Beantwoording gemeente: deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. 1.2. Over het onderwerp Bedrijven en milieuzonering merkt de Omgevingsdienst op dat de afstand van het nabij gelegen bedrijf tot het plangebied ca. 80 m is en verzoekt dit te vermelden. Beantwoording gemeente: dit is vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan. 1.3.
Over het onderwerp bodem heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen.
Beantwoording gemeente: deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. 1.4. Ten aanzien van het onderwerp geluid geeft de Omgevingsdienst aan dat de paragraaf onevenredig uitgebreid is; de Omgevingsdienst doet een tekstvoorstel ter vervanging. Beantwoording gemeente: de gemeente hecht aan een zorgvuldige motivering wat betreft het onderwerp geluid. De gemeente heeft de belangen van omwonenden hierbij nadrukkelijk meegewogen. Om deze reden is er –ook qua tekst- extra aandacht besteed aan dit onderwerp. De paragraaf geluid zoals opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan blijft in stand. 1.5. Voor het aspect luchtkwaliteit stelt de Omgevingsdienst een tekstuele toevoeging voor en verzoekt aan te geven waar het aandeel motorvoertuigen vandaan komt. Tevens adviseert de dienst een tekstuele passage te schrappen. De Omgevingsdienst verzoekt voorts om de invoergegevens van het rapport van Tebodin. Tot slot geeft de dienst een tekstvoorstel voor een passage op pagina 56.
SAB
84
Beantwoording gemeente: de toevoeging is opgenomen; tevens is aangegeven waar het aandeel motorvoertuigen vandaan komt; de tekstuele passage die de dienst bedoelt, wordt geschrapt. Het onderzoek van Tebodin wordt aan de Omgevingsdienst ter beschikking gesteld. Het tekstvoorstel is overgenomen. 1.7. De Omgevingsdienst stelt dat de onderbouwing m.b.t. geur anders moet omdat de onderzoeken waarnaar verwezen wordt uitgaan van andere gegevens. Beantwoording gemeente: uit diverse onderzoeken die zijn gedaan naar de geuremissie van crematoriumovens blijkt steeds dat de gebruikelijke ”toetsingwaarde” van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde niet gehaald wordt. De geuremissie van crematoriumovens blijft daarbij zo ruim onder de toetsingswaarde dat op voorhand met zekerheid geconcludeerd kan worden dat deze bij lange niet na gehaald wordt. Het onderzoek naar geur is daarom in dit bestemmingsplan in beschouwende zin uitgevoerd. Toegevoegd wordt in dit verband nog wel een onderzoek dat is uitgevoerd in Bergen op Zoom (Tebodin, 2013). Het uitgangspunt is dit onderzoek was dat de oven per dag maximaal 5 crematies zal verwerken (en derhalve 1878 uur per jaar aanstaat). Dat is dus meer dan de toekomstige situatie in Lisse. Ook in dit geval wordt de voornoemde ”toetsingwaarde” van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde bij lange na niet gehaald. 1.8. Ten aanzien van externe veiligheid heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. Beantwoording gemeente: deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. 1.9. 1.9.1. Over de paragraaf ecologie merkt de Omgevingsdienst op dat niet wordt ingegaan op “weidevogelleefgebieden”. Beantwoording gemeente: het ligt voor de hand dat het plangebied geen weidevogelleefgebied is. Er zal wel in zowel natuuronderzoek als bestemmingsplan kort worden aangegeven dat het plangebied niet in weidevogelleefgebied en er (dus) ook geen sprake is van aantasting van de beleidsdoelstelling van de provincie ZuidHolland op dit punt. 1.9.2. Voorts geeft de Omgevingsdienst aan dat in deze paragraaf een goede plattegrond ontbreekt. De dienst adviseert in deze paragraaf een screendump op te nemen uit de geo-atlas van de provincie Zuid-Holland te vinden via http://geo.zuidholland.nl/geo-loket/html/atlas.html?atlas=EHS. Met deze digitale kaart is het mogelijk de beschermde gebieden dan wel belangrijke gebieden (zoals weidevogelgebieden) visueel weer te geven in de omgeving van het plangebied. De ligging van het plangebied moet wel worden aangegeven in de kaart. Beantwoording gemeente: deze kaart is niet ingevoegd; de verwoording is voldoende.
SAB
85
1.9.3. De Omgevingsdienst adviseert om in te gaan op de aangetroffen Zwanenbloem. Beantwoording gemeente: deze wijziging is doorgevoerd in het rapport. e
1.9.4. In de 1 alinea op pagina 13, is aangegeven dat het broedseizoen voor de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. De Omgevingsdienst adviseert hier een ruimere periode (half maart tot half augustus) aan te houden, aangezien het broedseizoen van vogels afhankelijk is van de soort, de terugkomst in Nederland maar ook de weersomstandigheden. Beantwoording gemeente: In de Flora- en Faunawet wordt geen datum genoemd voor het broedseizoen. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar. Wel is de broedperiode aangepast gelet op de reactie van de Omgevingsdienst. 1.9.5. Op pagina 14 ontbreekt volgens de Omgevingsdienst een passage over de zogenaamde “vogelsoorten-categorie 5”. Dit zijn vogelsoorten waarvan de nesten gedurende het broedseizoen zijn beschermd. Echter, in sommige gevallen is het mogelijk dat de nesten van deze soorten jaarrond moeten worden beschermd indien zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld het ontbreken van vervangend biotoop in de omgeving waardoor er voor die vogelsoorten geen uitwijkmogelijkheden zijn elders te nestelen. e In de 1 alinea op pagina 14 is aangegeven dat in het plangebied de Witte Kwikstaart, Houtduif, Vink, Meerkoet, Boerenzwaluw en Blauwe Reiger zijn aangetroffen tijdens een veldbezoek. Echter, het plangebied lijkt, op basis van googlemaps en google streetview, ook geschikt te zijn voor soorten zoals Merel, Huismus, Koolmees, Pimpelmees, Ekster, Kauw, Zwarte Kraai, Roodborst, Winterkoning en Heggenmus. De lijst met aangetroffen vogelsoorten lijkt daarom niet compleet te zijn. Overigens ziet de Omgevingsdienst de aanwezigheid van een Blauwe Reiger als toeval aangezien het plangebied is niet geschikt als broedlocatie voor deze soort. Beantwoording gemeente: de lijst met de soorten ter plaatse ten tijde van het veldbezoek is in tegenstelling tot hetgeen de Omgevingsdienst beweert wel compleet. Er wordt in deze paragraaf namelijk enkel verwoord welke soorten aanwezig waren ten tijde van het veldbezoek. Het voorkomen van de Huismus, zoals gesteld door de Omgevingsdienst, is minder waarschijnlijk, omdat essentiële onderdelen van het leefgebied (nestplaatsen, pannendaken, dichte begroeiing-heesters) ontbreken. 1.9.6. Over de Boerenzwaluw (maar ook de te verwachten soorten zoals Koolmees, Pimpelmees, Ekster en Zwarte Kraai) geeft de Omgevingsdienst aan dat een zogenaamde “categorie 5”-vogelsoort is, waarvan de nestplaatsen in ieder geval gedurende het broedseizoen zijn beschermd. In de directe omgeving van het plangebied zijn voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig. Er is daarom geen sprake van zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die jaarrond bescherming van eventuele vogelnesten van deze soorten rechtvaardigt. Andere vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn op grond van de “aangepaste lijst”, zijn niet te verwachten, omdat het plangebied daarvoor niet geschikt is. Wel dient
SAB
86
gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen omdat broedende vogels rondom het plangebied verstoord kunnen worden. Beantwoording gemeente: de bescherming van actieve broedgevallen is reeds door SAB verwoord in de quick scan. Nadere aanvullingen zijn niet noodzakelijk. 1.9.7. In paragraaf 3.3.5 wordt volgens de Omgevingsdienst niet ingegaan op de Rugstreeppad. Het is bekend dat de rugstreeppad in Lisse voorkomt. Hoewel het langgebied inde huidige situatie niet geschikt is voor rugstreeppad, bieden tijdelijke braakliggende terreinen kansen voor de voortplanting. Dergelijke terreinen kunnen geschikte landhabitats vormen waarbij tijdens (bouw-)werkzaamheden goede omstandigheden voor deze soort kunnen ontstaan. Om kolonisatie van het plangebied door de Rugstreeppad te voorkomen, adviseert de Omgevingsdienst bij de uitvoeringswerkzaamheden de volgende maatregelen uit te voeren: § Voer (grond)werkzaamheden zoveel mogelijk aansluitend uit. Het zoveel mogelijk aaneengesloten uitvoeren van grondwerkzaamheden helpt om kolonisatie te voorkomen. § Vooral in de periode mei-juli is het van belang ervoor te zorgen dat geen geschikt voortplantings-habitat ontstaat (kuilen & bandensporen met water, ondiepe zonbeschenen plassen etc.). § Gebruik rijplaten om bandensporen/kuilen te voorkomen. § Er kan worden voorkomen dat rugstreeppadden de werklocatie gaan bevolken door het gebied waar de werkzaamheden gaan plaatsvinden uit te rasteren. Dit kan bijvoorbeeld door, vooraf-gaand aan de werkzaamheden, het plaatsen van schermen van glad landbouwplastic van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. Controleer dit regelmatig op kieren en op overhangende vegetatie. Voor zover nodig kunnen er langs dit scherm verzamelvallen geplaatst worden. Gevangen dieren kunnen in het agrarisch gebied ten westen van het plangebied weer uitgezet worden. Beantwoording gemeente: de aanbevelingen van de Omgevingsdienst kunnen door de aannemer worden overgenomen maar zijn geen vereiste om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Nadere aanvulling van de quick scan flora en fauna met betrekking tot dit punt is derhalve niet noodzakelijk. 1.9.7. In paragraaf 3.4.1 wordt het Natura 2000-gebied Coepelduynen niet genoemd en er is niet ingegaan op de belangrijke weidevogelgebieden. Beantwoording gemeente: de wijzigingen zijn doorgevoerd in het document. 1.9.8. Onder “algemene soorten” op pagina 16, de “tabel 1”-soorten wil de Omgevingsdienst benoemt zien waarbij wat meer specifiek moet worden ingegaan op het voorkomen van de Zwanenbloem (tabel 1-soort maar tevens op de Rode Lijst) Beantwoording gemeente: voor deze soort geldt dat werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk is. De zorgplicht is echter altijd van toepassing. Aanpassing van de verwoording is –in het kader van het bestemmingsplan - derhalve niet noodzakelijk.
SAB
87
1.9.9. Onder het kopje “strikt beschermde soorten” (pagina 16) ontbreekt de Bittervoorn en de Rugstreeppad (staat wel genoemd in paragraaf 3.3.7) Beantwoording gemeente: deze wijziging zijn doorgevoerd; Bittervoorn wordt genoemd. 1.9.10. In “strikt beschermde soorten” (pagina 16) is geen aandacht voor de Rugstreeppad. Beantwoording gemeente: deze soort is niet aanwezig waardoor derhalve geen negatieve effecten van de beoogde activiteiten op deze soort wordt verwacht. Daarom wordt deze soort niet benoemd. 1.9.11. Voor wat betreft de onderzoeksperiode voor vleermuizen, adviseert de Omgevingsdienst hier een periode van 1 april t/m 15 november aan te houden. Deze periode is gebaseerd op het vleermuisprotocol 2013 waarbij is gekeken naar de uiterste periode voor de Gewone Dwergvleermuis. Van de vier vleermuissoorten die in e het plangebied zijn te verwachten (paragraaf 3.3.3, 1 alinea: Gewone Dwergvleermuis, Gewone Grootoorvleermuis, Laatvlieger en Watervleermuis), is de Gewone Dwergvleermuis de soort die de langste periode kent en tevens de soort is die het meest algemeen is. De kans dat deze soort het plangebied gebruikt als foerageergebied is daarom zeer groot. Beantwoording gemeente: bij hanteren van het vleermuisprotocol is het hanteren van de suboptimale periode niet aan te bevelen. Er wordt daarom derhalve gewerkt strikt volgens de gestelde optimale periodes voor het onderzoek. 1.10. Ten aanzien van duurzaamheid heeft de Omgevingsdienst geen opmerkingen. Beantwoording gemeente: deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. 1.11. Over het stikstofonderzoek v.w.b. de toelichting in het bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst de volgende opmerkingen: 1. Blz 64: De naam van de paragraaf Passende Beoordeling komt niet overeen met de aanduiding daarachter (PAS) en de inhoud van de tekst daaronder. Dit is onduidelijk en moet worden aangepast. 2. Om geen negatief significant effect om de Natura2000 gebieden te hebben is er een maximum aantal crematies mogelijk. Dit maximum aantal crematies moet worden opgenomen in het bestemmingsplan. Beantwoording gemeente: Ten aanzien van de eerste opmerking: deze is verwerkt. Ten aanzien van de tweede opmerking: het aantal crematies was al vastgelegd in de regels. De tweede opmerking leidt dus niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Over het stikstofonderzoek zelf heeft de Omgevingsdienst v.w.b. de toelichting in het bestemmingsplan de volgende opmerkingen:
SAB
88
1.Het gebruikte afgasdebiet komt niet overeen met die uit het aangehaalde onderzoek van RIVM. Het gebruikte afgasdebiet komt ook niet overeen met het, voor de geurberekening gebruikte afgasdebiet en met het afgasdebiet gebruikt in de luchtkwaliteitsberekening die afkomstig is uit het onderzoek: Toetsing Wet luchtkwaliteit crematorium te Zutphen. 2. De gebruikte emissie van NOx komt niet overeen met die van het rapport :Toetsing Wet luchtkwaliteit crematorium te Zutphen waarvan de resultaten zijn gebruikt voor de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit. 3. De inputgegevens die worden gebruikt voor de berekeningen die nodig zijn voor de onderbouwing van de milieuparagrafen luchtkwaliteit, geur en stikstofdepositie moeten met elkaar overeen komen. De berekening(en) moeten worden aangepast. De leverancier van de crematieovens kan hier gegevens voor verstrekken. De stikstofdepositieberekening zijn met worstcase gegevens is uitgevoerd. Met de gebruikte inputgegevens blijkt dat de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,049 mol/ha/jaar en daarmee de genoemde drempelwaarde niet overschrijd. Bij een nieuwe berekening zal de conclusie van de stikstofdepositieberekening niet veranderen. Beantwoording gemeente: in het stikstofonderzoek is uitgegaan van een worst-case scenario om significant negatieve effecten zeker te kunnen uitsluiten, vandaar dat de getallen niet overeen komen. In de praktijk zal zowel de emissie en het afgasdebiet lager zijn. Dit zal worden aangegeven in de toelichting van het bestemmingsplan. Daarbij zullen emissie en afgasdebiet van de ovenleverancier worden genoemd. De paragraaf luchtkwaliteit wordt daarop aangepast. Voor wat betreft geur wordt verwezen naar reeds eerder verricht onderzoek waaruit blijkt dat het aspect eigenlijk niet onderzocht hoeft te worden, hooguit in beschouwende zin. Zoals elders aangegeven, is nog een onderzoek gevonden in Bergen op Zoom, waar het aantal crematies hoger ligt dan in Lisse. Ook hier wordt de ouE/m3 als 98 percentiel bij lange na niet gehaald. 1.12. In een definitief advies van 22 januari 2014 herhaalt de Omgevingsdienst de opmerkingen en verzoekt de gemeente aan te geven op welke punten het advies niet overgenomen wordt, met een toevoeging dat de gemeente geadviseerd wordt de Dubo adviesrichtijn te volgen. Beantwoording gemeente: deze richtlijn zal zoveel mogelijk worden meegenomen bij de concrete uitvoering van de vergunningsaanvraag. 2. Hoogheemraadschap van Rijnland Het hoogheemraadschap van Rijnland geeft aan geen opmerkingen te hebben bij het plan. Beantwoording gemeente: deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. 3. Provincie Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland merkt op dat er nog geen vastgestelde overeenkomst ligt, wat wel moet. Tevens ligt er nog geen ontheffing op basis van artikel 21, lid 1 van de
SAB
89
Verordening Ruimte. Beide documenten dienen bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan terinzage worden gelegd. Beantwoording gemeente: de gemeente stelt niet eerder het bestemmingsplan vast dan dat ontheffing is afgegeven. Op deze wijze wordt het provinciaal belang voldoende geborgd. 4. Brandweer Hollands Midden De Brandweer geeft een positief advies onder voorbehoud. Er zijn enkele knelpunten op het gebied van hulpverlening, bluswater en bereikbaarheid. Brandweer geeft aan Beantwoording gemeente: de punten waar Brandweer op doelt worden meegenomen in de vergunningaanvraag- en verlening. Voor het bestemmingsplan is dit verder niet relevant. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan 4.
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V.
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V. geeft aan dat aangegeven moet worden dat de noodzakelijke bollengrondcompensatie is zeker gesteld door een tussen initiatiefnemer en GOM gesloten bollengrondcompensatieovereenkomst. Beantwoording gemeente: deze overeenkomst was nog niet gesloten ten tijde van het voorontwerp, maar inmiddels wel. Dit zal worden benoemd in de toelichting.
7.2
Voortraject Op 2 juli 2013 is een inloopavond geweest. Er zijn schetsen gepresenteerd van het plan. Deze zijn inmiddels aangepast waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering van zowel het gebouw als de buitenruimte; tevens is meer aandacht gegeven aan de landschappelijke inpassing. Bezoekers konden schriftelijk en mondeling reageren. De gemeente heeft de ingediende reacties schriftelijk beantwoord.
7.3
Zienswijzen Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de zienswijzen in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.
SAB
90