Correspondentie commissie voor de bezwaarschriften
j
Burgemeester en wethouders van Brummen Afdeling Ruimte Postbus 5 6970 AA BRUMMEN
Brummen : 8 december 2009 Verzonden: Zaaknummer: Bezw2009.045-02/ 09BBU.227 Uw kenmerk : RV09.0032/EA
Bijlage(n) Betreft
,
-/• O Cf . O0<-/ A ö J
|| C]
: advies commissie en brief aan gemeenteraad : advies van de bezwaarschriftencommissie ter informatie
Geacht college, Op 3 november 2009 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden van de commissie bezwaarschriften naar aanleiding van het bezwaarschrift dat de heer Rudolphie heeft ingediend namens de heer en mevrouw Tabor Otto en dat is ontvangen op 24 juli 2009. Het bezwaarschrift wordt op grond van artikel 6 lid 3 van de Wet voorkeursrecht gemeenten geacht te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 24 september 2009, waarbij het perceel kadastraal bekend gemeente Hall, sectie E, nummer 6872 is aangewezen als perceel waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing zijn. Na afloop van de hoorzitting heeft de commissie zich beraden over het bezwaarschrift. Dit heeft geleid tot een advies dat u bijgaand ter informatie aantreft. De commissie heeft het advies uitgebracht aan de gemeenteraad, omdat dat het bestuursorgaan is dat een beslissing op het bezwaarschrift dient te nemen. Met vriendelijke groet,
F. Knoef secretaris
Advies van de commissie voor de bezwaarschriften oc\B6. 00013
OPENBAAR
Indiener bezwaarschrift:
De heer Rudolphie van Machielsen Prinsenbeek Vastgoedadviezen namens de heer en mevrouw Tabor Otto, wonende Beekpad 5 te Eerbeek Datum ontvangst bezwaarschrift:
24 juli 2009 Bestreden besluit:
Het besluit van de raad van 24 september 2009 tot aanwijzing van het perceel kadastraal bekend gemeente Hall sectie E, nummer 6872 op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten.
De commissie voor de bezwaarschriften adviseert het bestuursorgaan:
1. Het bezwaar ontvankelijk te verklaren; 2. Het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Brummen, 3 november 2009
Namens de commissie voor de bezwaarschriften, de secretaris, de voorzitter,
F. Knoef
U C.J. Grasmeijer
inleiding Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft op 30 juni 2009 besloten om het perceel kadastraal bekend gemeente Hall sectie E nummer 6872 aan te wijzen als een perceel waar op grond van artikel 6 Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: de Wvg) de artikelen 10 t/m 24, 26 en 27 Wvg van toepassing zijn. Het besluit van het college is op grond van artikel 7 lid 1 van de Wvg op 2 juli 2009 gepubliceerd in de Staatscourant. De aanwijzing is op 3 juli 2009 in werking getreden. Het college heeft dit besluit op 2 juli 2009 aan de heer en mevrouw Tabor-Otto bekend gemaakt. Op 24 september 2009 heeft de raad op grond van artikel 5 Wvg besloten het perceel kadastraal bekend gemeente Hall sectie E nummer 6872 aan te wijzen als een perceel waar op grond van artikel 5 Wvg de artikelen 10 t/m 24, 26 en 27 Wvg van toepassing zijn. Hiermee is het besluit van het college van 30 juni 2009 komen te vervallen. Het besluit van de raad is op grond van artikel 7 lid 1 van de Wvg op 25 september 2009 gepubliceerd in de Staatscourant. De aanwijzing is op 26 september 2009 in werking getreden. Het college heeft dit besluit op 25 september 2009 aan de heer en mevrouw Tabor-Otto bekend gemaakt. Tegen het besluit van het college is door de heer Rudolphie namens de heer en mevrouw Tabor- Otto een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 24 juli 2009 ontvangen. Op grond van artikel 6 lid 3 Wvg moet dit bezwaarschrift worden gezien als gericht tegen het raadsbesluit van de raad van 24 september 2009. Het bezwaarschrift is door het college doorgestuurd naar de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: commissie). Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft op 3 november 2009 een hoorzitting van de commissie plaatsgevonden. De commissie heeft zich aansluitend aan de hoorzitting beraden. Dit heeft geleid tot onderstaand advies.
Advies en de motivering 1. Het bezwaar ontvankelijk te verklaren. 1.1 Het bezwaar voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten. Het bestreden besluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bezwaar is binnen de termijn van zes weken binnengekomen. Ook voldoet het bezwaar aan alle andere in de Awb gestelde eisen voor het maken van bezwaar. Indien een bezwaarschrift ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats op grond van artikel 7:11, eerste lid, Awb. 2. Het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten 2,1 De raad heeft terecht besloten het voorkeursrecht op onderhavige perceel te vestigen. Artikel 2 van de Wvg bepaalt dat bij besluit van de gemeenteraad gronden kunnen worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10 t/m 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn (het voorkeursrecht). De commissie stelt voorop dat vestiging van een voorkeursrecht op grond van artikel 2 van de Wvg een autonome, vrije bevoegdheid is van de raad. De commissie overweegt het volgende. Aan de orde is de vraag of de raad het voorkeursrecht op dit perceel in een te vroeg stadium heeft gevestigd en of door deze vestiging de heer en mevrouw Tabor-Otto onevenredig schade hebben opgelopen. Indien dit zo is, dan heeft de raad op onjuiste gronden het voorkeursrecht gevestigd. Besluit is niet prematuur Aangezien aan het raadsbesluit al een 'voorvestiging' door het college van burgemeester en wethouders is voorafgegaan en het bezwaar primair tegen dit besluit was gericht, dient deze meegewogen te worden voor de bepaling of er rechtmatig is gehandeld. De voorvestiging heeft plaatsgevonden op basis van artikel 6 Wvg. De toelichting op dit artikel geeft aan dat het college van burgemeester en wethouders een voorvestiging mag vestigen als er nog geen ruimtelijke plan voor handen is. Uit de toelichting kan afgeleid worden dat het college niet bevoegd is, als er al wel een
ruimtelijk plan voorhanden is. Aangezien op het moment van het nemen van het aanwijzingsbesluit geen ruimtelijk plan voorhanden was, was het college bevoegd om een aanwijzingsbesluit te nemen.1 Voorwaarden voor het mogen gebruiken van deze bevoegdheid zijn; dat aan die gronden een nietagrarische bestemming is toegedacht en dat het huidige gebruik afwijkt van die bestemming. Daar is in deze situatie aan voldaan. De toebedachte bestemming is Horeca, commerciële ruimte, kantoor en dienstverlening. Het huidige gebruik is Wonen. Er is aan de voorwaarden voldaan om een voorkeursrecht te mogen vestigen. Bij de beoordeling of er sprake is van een prematuur vestigen van het voorkeursrecht, moet ook gekeken worden naar de vervolgstappen, die door het college en de raad zijn ondernomen. De Wvg geeft aan dat binnen drie maanden na de voorvestiging het voorkeursrecht bestendigd dient te worden door de raad, anders vervalt het voorkeursrecht. Op 24 september 2009 is dit besluit door de raad genomen. Dit is binnen de voorgeschreven drie maanden. De raad is op grond van artikel 5 Wvg bevoegd om gronden aan te wijzen voor het vestigen van een voorkeursrecht, indien er nog geen ruimtelijk plan voor handen is. De commissie is niet gebleken dat de gemeente zal nalaten om binnen afzienbare tijd verdere handelingen te verrichten, die het vestigen van een voorkeursrecht rechtvaardigen. Er is een structuurvisie in voorbereiding, die ten tijde van de hoorzitting al voor een groot deel was vastgesteld. De gemeente heeft zich aan de procedures en termijnen gehouden, die in de Wvg zijn voorgeschreven. De commissie is daarom ook van mening dat het voorkeursrecht niet prematuur is gevestigd. Geen onevenredige schade De tweede vraag is of bezwaarde onevenredige schade heeft opgelopen door het vestigen van het voorkeursrecht. De commissie stelt vast dat de vestiging van het voorkeursrecht voor bezwaarde geen andere gevolgen heeft dan dat ze, indien ze tot verkoop van het betreffende perceel wensen over te gaan, ze deze eerst aan de gemeente dienen aan te bieden. Op dit moment heeft bezwaarde niet de wens om te verkopen. Het is voor de commissie niet aannemelijk geworden dat bezwaarde door het vestigen van het voorkeursrecht materiele schade heeft geleden. Bezwaarde stelt dat er sprake is van emotionele schade door de onzekerheid, die het vestigen van het voorkeursrecht met zich meebrengt. De commissie heeft geconstateerd dat het college en de raad hebben gehandeld conform de wettelijke voorschriften en dat ze de bezwaarde voldoende hebben geïnformeerd over de consequenties van het opleggen van het voorkeursrecht. Van een bijzondere reden waardoor er onevenredige emotionele schade zou zijn geleden is de commissie niets gebleken. Op grond hiervan concludeert de commissie dat de raad heeft mogen besluiten om een voorkeursrecht op onderhavige grond te vestigen.
1
Kamerstukken II 2006/07, 30 938, nr. 3, p. 57-58
Afhandelingstermijn Datum bestreden besluit: Datum ontvangst bezwaarschrift door gemeente:
Datum ontvangst bezwaarschrift door commissie: Datum hoorzitting commissie: Verstrijken van de afhandelingstermijn van 12 weken: Verstrijken van de afhandelingstermijn van 18 weken: Verstrijken van de eventuele nadere verdagingstermijn:
Bijlagen Dit advies kent de volgende bijlage(n): 1. verslag van de hoorzitting
Verzending advies Een exemplaar van dit advies is verzonden aan de raad.
24 september 2009 (inwerkingtreding 25 september 2009) 26 september 2009, (omdat het bezwaarschrift tegen het besluit van het college op grond van artikel 6 lid 3 Wvg wordt geacht tegen het besluit van de raad te zijn gericht, wordt de datum van het bezwaarschrift gelijk gesteld met de inwerkingtreding van het besluit van de raad.) 26 september 2009 3 november 2009 19 december 2009 30 januari 2010 n.v.t.
Verslag van de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften gemeente Brummen
Indieners bezwaarschrift De heer en mevrouw Tabor-Otto, wonende Beekpad 5 te Eerbeek
A. Inleiding Het college van burgemeester en wethouders heeft op 30 juni 2009 een besluit genomen tot het vestigen van een voorlopig voorkeursrecht ex artikel 6 Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) voor een termijn van 3 maanden. Op 24 september heeft de gemeenteraad deze voorvestiging bestendigd op grond van artikel 5 Wvg met een geldigheidsduur van drie jaar. Op 23 juli 2009 hebben de heer en mevrouw Tabor-Otto tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 23 juli 2009 ontvangen. Op grond van artikel 6 lid 3 Wvg moet dit bezwaarschrift worden gezien als mede gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 24 september 2009. Het bezwaarschrift is bij ongedateerd schrijven door het college doorgestuurd naar de commissie voor de bezwaarschriften.
B. Gegevens hoorzitting commissie Het bezwaarschrift is behandeld tijdens de openbare commissiehoorzitting op 03 november 2009. Aanwezig waren de volgende personen: Voor de commissie
Voor bezwaarden Namens het bestuursorgaan
De heer mr. C.J. Grasmeijer (voorzitter), mevrouw mr. B.C. Maresch-Evers (lid), de heer mr. J.Geelhoed (lid) en mevrouw mr. drs. F, Knoef (secretaris) De heer Rudolphie gemachtigde en mevrouw Tabor-Otto De heer Aman en mevrouw Veldkamp
C. Samenvattend verslag van de hoorzitting De voorzitter opent de hoorzitting, licht de verdere procedure toe en geeft het woord aan de heer Rudolphie. De heer Rudolphie reikt een pleitnota uit en draagt deze voor. De voorzitter geeft het woord aan de vertegenwoordiging van het college. De heer Aman verwijst naar het verweerschrift en geeft een reactie op hetgeen de heer Rudolpie naar voren heeft gebracht. Hij geeft aan dat in tegenstelling tot hetgeen de heer Rudolphie heeft aangegeven er geen sprake is van een prematuur opleggen van een voorkeursrecht. Het is juist inherent aan de Wet voorkeursrecht gemeenten dat in een vroeg stadium een voorkeursrecht opgelegd kan worden. De wet biedt mogelijkheden om in deze fase een voorkeursrecht op te leggen, omdat het anders geen zin meer heeft. Wordt de planvorming anders dan wordt daarop door de gemeente geanticipeerd. De voorzitter vraagt aan de heer Rudolphie om uit te leggen wat hij bedoelt met prematuur. Bedoelt hij daarmee dat de gemeente het op grond van de wet niet mag of dat de gemeente het niet zou moeten doen in deze situatie? De heer Rudolphie geeft aan dat zijn cliënt het niet erg vindt dat er een voorkeursrecht gevestigd wordt, als de vestiging maar wordt gevolgd door een actie. Nu blijft de gemeente maar stilzitten en zit zijn cliënt in onzekerheid. De logische tweede stap wordt door de gemeente niet gezet. Als zijn cliënt zelf wil verkopen dan moet het perceel eerst aan de gemeente worden aangeboden en dan wordt
alleen de marktwaarde betaald. Als er bijvoorbeeld onteigend wordt, dan krijgt zijn cliënt een volledige schadeloosstelling voor het feit dat ze weg moeten. De heer Grasmeijer concludeert dat de heer Rudolphie van mening is, dat als er een voorkeursrecht gevestigd is, deze ook moet worden opgevolgd door verdere stappen van de gemeente, maar dat de heer Rudolphie geen wettelijk beletsel ziet om het voorkeursrecht op te leggen? De heer Rudolphie is van mening dat er in de geest van de wet gehandeld moet worden en deze past de gemeente eigenlijk niet, maar er is geen wettelijk beletsel. De heer Grasmeijer vraagt of de heer Rudolphie beseft dat de bedoeling van de Wvg is om vroegtijdig waarborgen te scheppen om speculatie te voorkomen bij het in de openbaarheid komen van de plannen. De heer Rudolphie geeft aan dat bij uitleggebieden wel speculanten zijn, maar dat het niet te verwachten is dat hier ook speculanten gaan optreden. De heer Grasmeijer vraagt aan de gemeente waarom voor dit middel is gekozen. De heer Aman antwoordt dat ook in interstedelijk gebied speculatie voorkomt en dat wil de gemeente voorkomen. De heer Aman gaat vervolgens nog in op de opmerking van de heer Rudolphie dat de gemeente nu blijft stil zitten. Het college heeft een voorlopig voorkeursrecht gevestigd in vervolg hierop heeft de raad een besluit genomen tot het opleggen van een voorkeursrecht. Binnen driejaar moeten er plannen zijn. Hij voorziet niet waarom deze er niet zouden komen. De gemeente is nu bezig met een raadsbesluit en als deze er is, dan kan de gemeente 'de boer op'. Op dit moment kunnen er nog geen biedingen worden uitgebracht. Daarvoor is er eerst een raadsakkoord nodig. De Grasmeijer concludeert dat dit nog een tijd kan duren. De heer Aman geeft aan dat hier nog wel tijd in gaat zitten, maar dat de gemeente nog wel in de pas loopt. De heer Geelhoed vraagt naar het verschil tussen de vergoedingen op basis van onteigening en een verkoop op basis van de Wvg. De heer Aman antwoordt dat de Wvg een passief middel is. Deze treedt pas in werking bij vrijwillige verkoop. Is er een vraagprijs dan wordt actief met de burger onderhandelt. De marktwaarde wordt vergoed. Ook bij de onteigening wordt de marktwaarde vergoed. De heer Rudolphie geeft aan dat bij onteigening extra vergoedingen worden gegeven die niet onder de Wvg worden vergoed. De heer Geelhoed vraagt welke schade er al is geleden. De heer Rudolphie merkt op dat er nog geen plannen voor verkoop zijn, maar er is wel sprake van emotionele schade. Zijn cliënt wil zelf kunnen beslissen. Verder zal er ook materiele schade kunnen komen, want bij onteigening worden bijvoorbeeld ook de notariskosten vergoed onder de Wvg niet. De heer Geelhoed concludeert dat er nu nog geen financiële schade is geleden. De heer Rudolphie geeft aan dat zijn cliënten al een tijd met het zwaard van Damocles boven zich leven en ze willen meer dan alleen de vergoeding die wordt gegeven op basis van de Wvg, Nadat de voorzitter heeft vastgesteld dat niemand nog iets heeft toe te voegen aan hetgeen is gezegd, dankt hij de aanwezigen voor hun inbreng en sluit vervolgens de hoorzitting. Brummen, 3 november 2009
De commissie voor de bezwaarschriften, de secretaris, de voorzitter,
C.J. Grasmeijer
Brummen, 3 november 2009
De commissie voor de bezwaarschriften, de secretaris, de voorzitter,
F. Knoef
C.J. Grasmeijer
Inspraakreaktie Cie. Bezwaarschriften vestiging Wet Voorkeursrecht Gemeente
Pagina l van l
Geachte leden van de commissie, Onze belangrijkste grief tegen het besluit tot vestiging van de Wet Voorkeursrecht Gemeente is dat dit besluit te prematuur is genomen. Ten tijde van het genomen besluit, zowel door het college van Burgemeester & Wethouders aan het begin van de zomer, als in september door de gemeenteraad, was de onderliggende juridische basis, die noodzakelijk is voor vestiging, nog niet aan de orde. Dat was aanvankelijk wel de bedoeling van het college van B & W, maar u weet dat besluitvorming over het centrumplan van Eerbeek vlak voor de zomer is verdaagd tot er na. Eerst vorige week is de Structuurvisie Centrumplan Eerbeek door de gemeenteraad vastgesteld. En zelfs nu nog is het gehele plan onzeker door het amendement van PvdA, CDA en IPV, welke zonder hoofdelijke stemming unaniem is aanvaard. In dit amendement wordt de Structuurvisie Centrumplan Eerbeek weliswaar vastgesteld, doch met uitzondering van de paragraaf 7 Uitvoerbaarheid. Financieel is er dus nog helemaal niets zeker over de uitvoerbaarheid van het centrumplan. De gemeenteraad moet nog gelden beschikbaar stellen, de Provincie moet nog subsidie verlenen, het akkoord op hoofdlijnen met de beoogde ontwikkelpartners moet nog worden gesloten en een echte samenwerkingsovereenkomst met deze partners is er nog helemaal niet. In de wandelgangen vernemen we dat Bouwfonds de partij zou moeten worden die de woningen moet gaan kopen en voorfinancieren, dus de gemeente doet zelf helemaal niets. In de huidige crisistijd zal de interne besluitvorming bij de projectontwikkelaars ook geen hamerstuk meer zijn. Kortom, tot nog toe is het gehele plan gebouwd op financieel drijfzand. Ofte wehhet centrumplan Eerbeek kan nog alle kanten op, tot afblazen aan toe. En dan is het gewoon te vroeg om het meest omvattende recht wat we in ons land kennen, het eigendomsrecht, sterk in te perken. Ik dank u voor uw aandacht.
Nr: Overeenkomst/alaemeen