Bijlagenummer 09/04/15/07
Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften
Jaarverslag 2014
Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Samenstelling en bevoegdheden 2.1. Samenstelling commissie 2.2. Secretariaat 2.3. Taak en bevoegdheden commissie 3. Procedure 3.1. Werkzaamheden secretariaat 3.2. Hoorzitting 3.3. Advies 3.4. Termijnen 4. Bezwaar- en beroepschriften 4.1. Overzicht bezwaarschriften 4.2. Beroep naar aanleiding van besluiten op bezwaar 4.3. Bezwaarschriften nader bekeken (analyse) 5. Enkele bevindingen van de commissie 6. Samenvatting en aanbevelingen 6.1 Aantallen en analyse 6.2 Enkele bevindingen 6.3 Aanbevelingen
2
1. Inleiding Voor u ligt het jaarverslag over 2014 van de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (verder te noemen ‘de Dienst’). Het jaarverslag beschrijft het werk van de commissie en geeft dit in cijfers weer. Het bevat een korte analyse van de behandelde bezwaarschriften en geeft een aantal bevindingen van de commissie weer. Het jaarverslag eindigt met enkele aanbevelingen. In 2014 zag de commissie het aantal bezwaarschriften oplopen. Afgehandeld werden er 194 tegenover 146 in 2013 (in 2012 waren het er 183). De toename ten opzichte van het voorgaande jaar kan voor een deel worden toegeschreven aan de uitvoering van de Wmo. Hierop hadden 31 bezwaarschriften betrekking tegenover 17 in 2013. De toename van het aantal bezwaarschriften op grond van de WWB was echter groter (van 125 in 2013 naar 157 in het verslagjaar). Waar in dit verslag artikelen van de Wet werk en bijstand worden aangehaald kan hiervoor ook worden gelezen het overeenkomstige artikel van de Participatiewet.
3
2. Samenstelling en bevoegdheden De samenstelling, taken en bevoegdheden van de commissie zijn vastgelegd in de Verordening op de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften. Het bestuur van de Dienst benoemt de voorzitter en de vier leden voor een periode van zes jaar. In de praktijk wordt er vergaderd met twee kamers, beide worden geleid door de voorzitter. De leden wonen bij toerbeurt (twee bij twee) de vergaderingen bij en kunnen elkaar zo nodig vervangen. Om het onafhankelijke karakter van de commissie te waarborgen is bepaald dat niet benoembaar zijn bestuurders en personeelsleden van de Dienst en van de aan de Dienst deelnemende gemeenten. De secretaris van de commissie wordt na overleg met de commissie door het bestuur aangewezen en is in de uitoefening van zijn functie uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie. 2.1 Samenstelling commissie Als voorzitter van de commissie is benoemd: Als leden van de commissie zijn benoemd:
mevrouw mr. G.Trinks, mevrouw mr. H.Swart, mevrouw Y. van Schepen-Goosink, mevrouw mr. M.Jansen en mevrouw mr. A.Glastra van Loon - van der Gaast.
2.2 Secretariaat Als secretarissen van de commissie zijn aangewezen de heer drs. R.S. de Vries en de heer F.B.Visser, beiden werkzaam als ambtenaar van de Dienst. Het secretariaat is gehuisvest in het centrale kantoor van de Dienst, het Smouthûs, aan de Eise Eisingastraat 5 te Franeker. Het correspondentieadres is: Postbus 4, 8800 AA Franeker. 2.3 Taak en bevoegdheden commissie De taak van de commissie is het volgende: Het uitbrengen van adviezen aan het bestuursorgaan van de Dienst met betrekking tot bij dat bestuursorgaan ingediende bezwaarschriften aangaande de uitvoering van het takenpakket van de Dienst (zoals de uitvoering van de WWB, Ioaw, Bbz 2004, Ioaz, Wgs en Wmo). Onder een bezwaarschrift dient conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden verstaan het aanvragen van een voorziening tegen een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheden van de commissie zijn geregeld in de Awb en in de Verordening op de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, zoals vastgesteld op 13 juli 2011.
4
3. Procedure 3.1 Werkzaamheden secretariaat Het secretariaat zorgt voor een registratie en voorbereiding van de te behandelen bezwaarschriften. Bij de behandeling van de bezwaarschriften wordt er met een preadvies gewerkt. Dit bevordert een efficiënte behandeling in de commissie. De secretaris zorgt (onder verantwoordelijkheid van de voorzitter) voor de agendering van de zaken en het uitnodigen van de belanghebbenden voor de hoorzittingen. Tevens wordt zorg gedragen voor de verslaglegging en het op schrift stellen van de adviezen. De functie van secretaris wordt uitgeoefend door twee medewerkers van de Dienst. Deze medewerkers hebben een taakverdeling en zijn in de regel beide aanwezig bij de vergaderingen. 3.2. Hoorzitting Behoudens de hierna aangegeven uitzonderingen wordt de bezwaarde uitgenodigd voor een hoorzitting. Hiervan wordt in ongeveer 60 % van de gevallen gebruik gemaakt. Van het horen kan door de commissie worden afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk nietontvankelijk of kennelijk ongegrond is; d.w.z. er is redelijkerwijs geen enkele twijfel mogelijk dat het bezwaar niet gegrond of niet-ontvankelijk is. Hoewel daartoe wel uitgenodigd laat de Dienst zich in de regel niet vertegenwoordigen op de hoorzittingen. Wel wordt altijd een schriftelijke reactie gegeven op het bezwaarschrift. Een enkele keer doet zich de situatie voor dat de commissie de Dienst uitdrukkelijk verzoekt aanwezig te zijn op een hoorzitting. In 2014 heeft zich dit echter niet voorgedaan. De hoorzittingen worden meestal gehouden in Franeker, maar daarnaast ook in Harlingen en St.-Annaparochie. In 2014 werden er ook enkele vergaderingen gehouden in Ferwert. Wanneer de bezwaarde voor de hoorzitting meer dan 10 km. moet reizen wordt een tegemoetkoming in de reiskosten verstrekt. Bij de keuze van de plaats van de hoorzitting wordt rekening gehouden met eventuele mobiliteitsbeperkingen bij de bezwaarden (hiervan is vaak sprake bij aanvragers om Wmovoorzieningen). In het Raadhuis te Franeker kunnen bezwaarden die rolstoelgebonden zijn moeilijk worden ontvangen. Incidenteel wordt hiervoor het gebouw van de Dienst aan de Eise Eisingastraat gebruikt. 3.3 Advisering Na de eventuele hoorzitting wordt er door de commissie achter gesloten deuren beraadslaagd over het uit te brengen advies. In 2014 kwam de commissie op één zaak na steeds tot een unaniem advies. In 2014 kwam de commissie 34 keer bijeen ( in 2013 was dat 28 keer). Per keer worden 4 tot 5 zaken behandeld. 3.4 Termijnen Voor de afhandeling van een bezwaarschrift geldt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht een termijn van 12 weken met de mogelijkheid de beslissing met zes weken te verdagen. Deze termijn begint te lopen vanaf het moment dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Daarnaast is het mogelijk om de afhandelingstermijn in een aantal situaties op te schorten dan wel te verlengen. Voor wat betreft de afhandeling van de bezwaarschriften zijn er in 2014 geen overschrijdingen van de termijn geweest welke aan de Dienst toerekenbaar waren. 5
4. Bezwaar- en beroepschriften 4.1 Overzicht In 2014 werden er in totaal 189 bezwaarschriften ingediend, als volgt verdeeld:
Gemeente
WWB*
Wmo
Overige*
Totaal
Het Bildt
16
3
0
19
Ferwerderadiel
34
4
0
38
Franekeradeel
33
10
3
46
Harlingen
34
6
3
43
Leeuwarderadeel
17
4
0
21
Menameradiel
9
2
1
12
Terschelling
8
1
0
9
Vlieland
1
0
0
1
152
30
7
189
DIENST-TOTAAL
*WWB = incl. minimabeleid en Bbz *Overige = Wgs, WI, Ioaw en Ioaz
6
Overzicht van in 2014 afgehandelde bezwaarschriften
Gemeente Het Bildt
Ferw.diel
Ingetrok- Niet-ont- Gegrond Gedeelt. OngeRegeling ken vankelijk Gegrond grond WWB 5 0 2 0 10 Wmo 0 0 1 0 0 Overige 0 0 0 0 0 Totaal 5 0 3 0 10
Totaal
In %
17 1 0 18
9
WWB Wmo Overige Totaal
10 0 0 10
4 2 0 6
1 0 0 1
2 0 0 2
12 2 0 14
29 4 0 33
17
Franekera- WWB Deel Wmo Overige Totaal
10 6 0 16
3 2 1 6
5 0 1 6
4 0 0 4
13 5 0 18
35 13 2 50
26
Harlingen
WWB Wmo Overige Totaal
13 2 2 17
2 0 0 2
7 1 1 9
1 1 0 2
15 3 0 18
38 7 3 48
25
WWB Wmo Overige Totaal
5 1 0 6
4 0 0 4
0 0 0 0
3 0 0 3
5 2 0 7
17 3 0 20
10
Menamera- WWB diel Wmo Overige Totaal
2 2 0 4
1 0 0 1
2 0 0 2
2 0 0 2
6 0 1 7
13 2 1 16
8
Terschelling WWB Wmo Overige Totaal
3 1 0 4
2 0 0 2
0 0 0 0
1 0 0 1
2 0 0 2
8 1 0 9
5
Vlieland
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0
62
21
21
14
76
194
100
32
11
11
7
39
100
Lwd.deel
WWB Wmo Overige Totaal
DIENST-TOTAAL In %
7
Bij de WWB hadden de meeste van de afgehandelde bezwaarschriften betrekking op: 1. 2. 3. 4.
Intrekking/ herziening en terugvordering Bijzondere bijstand Afstemming (maatregel) Bbz 2004
(34) (29) (18) (13)
Bij de Wmo hadden de meeste van de afgehandelde bezwaarschriften betrekking op: 1. Hulp in de huishouding 2. Vervoersvoorziening (afkoop collectief vervoer)
(18) (09)
Er zijn in het verslagjaar 189 bezwaarschriften binnengekomen, terwijl er 194 bezwaarschriften zijn afgehandeld. Dit betekent dat het aantal per 31 december in behandeling zijnde bezwaarschriften ten opzichte van een jaar eerder is afgenomen van 33 naar 28. Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het aantal bezwaarschriften gedurende de laatste 6 jaar. De in 2014 uitgebrachte adviezen inzake bezwaarschriften zijn allemaal op één na overgenomen door het dagelijks bestuur van de Dienst. Het bezwaarschrift waarbij werd afgeweken van het advies van de commissie betrof een besluit waarbij een boete is opgelegd en waarbij er sprake was van een gering benadelingsbedrag. De commissie is van mening dat de tekst van het Boetebesluit ruimte geeft om bij verminderde verwijtbaarheid het boetebedrag lager te stellen dan € 150,---. De Dienst volgt echter het standpunt van het Ministerie van SoZaWe dat de tekst zo moet worden uitgelegd dat de boete niet lager dan € 150,-kan worden vastgesteld. De betrokken persoon heeft geen beroep aangetekend.
Afgehandelde bezwaarschriften 2009 tot en met 2014
250 200 150 100 50 0
8
4.2 Beroepszaken naar aanleiding van besluiten op bezwaar Uitspraken Rechtbank In 13 gevallen werd er door of namens een belanghebbende beroep aangetekend bij de Rechtbank (inclusief 5 verzoeken om een voorlopige voorziening). Dit aantal wijkt niet af van het voorgaande jaar. Van deze zaken hadden er 12 betrekking op de WWB en 1 op de Bbz 2004. Er werd door de Rechtbank in het verslagjaar in 8 tegen de Dienst ingestelde zaken (5 beroepszaken en 3 verzoeken om een voorlopige voorziening) een uitspraak gedaan. Van de beroepszaken werd er slechts 1 gegrond verklaard. Van de verzoeken om een voorlopige voorzienig werden er 2 afgewezen en 1 toegewezen. Daarnaast kwam het bij 2 verzoeken om een voorlopige voorziening niet tot een uitspraak. Eén daarvan werd uit eigen initiatief ingetrokken en het andere verzoek werd ingetrokken nadat de Dienst zelf op het besluit was teruggekomen.
Uitspraken Centrale Raad van Beroep In 2014 werd er in geen enkel geval door of namens een belanghebbende bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst. In 2013 waren dat er nog 4. De uitspraken van de Rechtbank in 2014 gaven ook voor de Dienst geen aanleiding om hoger beroep aan te tekenen. De Raad heeft in 2014 3 zaken behandeld waarbij hoger beroep was ingesteld tegen een besluit van de Dienst. Deze werden alle 3 ongegrond verklaard (de Raad bevestigde dan de uitspraak van de Rechtbank). Bij twee zaken ging het om een terugvordering van teveel verstrekte bijstand vanwege het niet hebben vermeld van het vormen van een gezamenlijke huishouding. In beroep en in hoger beroep werd bestreden dat er van een gezamenlijke huishouding sprake was geweest. De Raad vond dat de Dienst in beide gevallen op basis van de onderzoekresultaten tot de conclusie kon komen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding (in beide gevallen was er ook een zeer uitgebreid onderzoek gedaan). In de derde zaak ging het om terugvordering van teveel verstrekte Bbz-uitkering. Bij het verstrekken van een Bbz-uitkering wordt de uitkering eerst in de vorm van een lening verstrekt en na afloop van het jaar definitief vastgesteld en afhankelijk van de bedrijfsresultaten al dan niet voor een deel omgezet in bijstand om niet. Deze resultaten waren in dit geval dusdanig dat de betrokkene, achteraf bezien, in zijn levensonderhoud had kunnen voorzien. De lening werd daarom niet omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende stond echter op het standpunt dat hij onvoldoende was voorgelicht door het BZF; was dat wel het geval geweest dan zou direct duidelijk zijn geweest dat er geen recht was op een Bbzuitkering. De Raad volgt belanghebbende hierin niet. In de toekenningsbeschikking is de systematiek duidelijk uitgelegd en de door belanghebbende destijds bij de aanvraag overgelegde gegevens ten aanzien van de te verwachten resultaten waren ook niet meer dan een prognose.
9
4.3 De bezwaarschriften nader bekeken Bezwaarschriften per gemeente In de tabel van blz. 11 is het aantal afgehandelde bezwaarschriften per gemeente aangegeven. Daaruit blijkt dat de gemeenten Franekeradeel en Harlingen het hoogste aantal bezwaarschriften hadden met resp. 50 en 48. Zowel het aantal bezwaarschriften op grond van de WWB als op grond van de Wmo is hoger dan bij de andere gemeente. Op zich hoeft dit geen verwondering te wekken. Het gaat hier immers om de twee grootste gemeenten die aan de gemeenschappelijke regeling deelnemen. Een wat ander beeld ontstaat er wanneer het aantal bezwaarschriften WWB en Wmo wordt gerelateerd aan het aantal inwoners van de betreffende gemeenten. Dan blijkt dat de gemeente Ferwerderadiel de meeste WWB-bezwaarschriften heeft (zie onderstaande grafiek). Dit komt op conto van een actieve bezwaarmaker in deze gemeente. Ook valt op het relatief hoge aantal WWB-bezwaarschriften van de gemeente Terschelling. Hier was ook één persoon verantwoordelijk voor meerdere bezwaarschriften. Bij Het Bildt en Menaldumadiel valt op het lage aantal bezwaarschriften op grond van de Wmo.
Aantal bezwaarschriften per 1000 inwoners
3,5 3 2,5 2
WWB Wmo
1,5 1 0,5 0
Bezwaarschriften naar soort Van de afgehandelde bezwaarschriften had een aantal van 157 betrekking op de WWB (tegenover resp. 144 en 125 in de voorgaande twee jaren). De commissie zag opnieuw veel bezwaarschriften die betrekking hadden op de bijzondere bijstand (incl. de sprokkelkostenregeling), zij het iets minder dan in het voorgaande jaar. Duidelijk meer bezwaarschriften waren er die betrekking hadden op herziening/intrekking van het recht op bijstand en terugvordering van teveel betaalde bijstand. Dit aantal liep op van 21 in 2013 naar 34 in het verslagjaar. Deze toename kan er niet uit worden verklaard dat er in het verslagjaar veel meer besluiten met betrekking tot herziening/intrekking van het recht op bijstand en terugvordering van 10
teveel verstrekte bijstand zijn genomen door de Dienst. Verder bestaat er bij de commissie niet de indruk dat de kwaliteit van deze besluiten is verslechterd. Mogelijk kan dit worden verklaard door het feit dat besluiten waarbij schending van inlichtingenplicht wordt vastgesteld veelal nu ook worden gevolgd door besluiten tot het opleggen van een boete. Het belang om bezwaar aan te tekenen wordt daarmee groter. Ook waren er wat meer bezwaarschriften die betrekking hadden op een afstemming van de bijstand (het opleggen van een maatregel). Dit waren er 18 tegenover 14 in het voorgaande jaar. Verder was er ten opzichte van het voorgaande jaar sprake van een stijging van het aantal bezwaarschriften gericht op de ingangsdatum van een toegekende WWB-uitkering (van 3 naar 9). Daarentegen is het aantal bezwaarschriften dat betrekking had op het minimabeleid (AV Frieso, de Meedoen regeling en de regeling voor duurzame gebruiksgoederen) opnieuw gedaald. Dit aantal bleef steken op 3, terwijl dat er in het voorgaande jaar 7 waren. Het aantal bezwaarschriften dat betrekking had op de uitvoering van de Bbz 2004 bedroeg 13 en is daarmee nauwelijks veranderd ten opzichte van het voorgaande jaar. Verder behandelde de commissie in het verslagjaar voor het eerst bezwaarschriften die betrekking hadden op het opleggen van een boete. Dit aantal bleef overigens beperkt tot 4. Het aantal afgehandelde Wmo zaken steeg van 17 in 2013 naar 31 in het verslagjaar, maar daarbij dient te worden aangetekend dat het aantal in 2013 lager was dan in enig jaar daarvoor. De toename kan voor een groot deel worden verklaard door bezwaarschriften tegen het beëindigen van de afkoopregeling voor het collectief vervoer. Dit leverde 9 bezwaarschriften op, waarvan er overigens slechts één gegrond werd verklaard. Ook nam het aantal bezwaarschriften dat betrekking had op de huishoudelijke hulp (meestal ging het dan om het aantal uren) na de spectaculaire daling in 2013 weer toe en steeg van 5 naar 18. Daarentegen waren er in het verslagjaar nauwelijks bezwaarschriften die betrekking hadden op een verzoek om woningaanpassing of deelname aan het collectief vervoer. Van de overige 6 (niet WWB- of Wmo) bezwaarschriften hadden er 4 betrekking op de uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Afgehandelde bezwaarschriften naar soort 60 50 40
Overige 30 20
Wmo WWB
10 0
11
De besluiten op bezwaar Gegrond verklaringen Van de afgehandelde bezwaarschriften zijn er 35 geheel of gedeeltelijk gegrond verklaard. Het betreft hier 18% van het aantal afgehandelde gevallen en dat percentage komt wat hoger uit dan het ‘langjarig gemiddelde’ dat rond de 16% ligt. De gegrond verklaarde bezwaarschriften hadden betrekking op verschillende soorten besluiten, maar een paar categorieën springen eruit. Van de 18 bezwaarschriften tegen besluiten die betrekking hadden op een afstemming (maatregel) werden er 7 al dan niet gedeeltelijk gegrond verklaard, hetgeen 38% is. Zie hiervoor verder ook hoofdstuk 5. Ook van de 29 bezwaarschriften inzake een aanvraag om bijzondere bijstand werd een behoorlijk percentage, namelijk 24%, gegrond verklaard. Hieraan lagen verschillende redenen ten grondslag. Bij de 31 bezwaarschriften die betrekking hadden op de Wmo werden er 3 gegrond verklaard, hetgeen neerkomt op 9%. Ingetrokken Daarnaast zit er een verborgen percentage gegronde bezwaarschriften in de ingetrokken bezwaarschriften. Op een enkel bezwaarschrift na dat tijdens de hoorzitting werd ingetrokken, kwamen deze gevallen niet tot een behandeling in de commissie. In het verslagjaar werden er 62, oftewel 32% van de bezwaarschriften ingetrokken, hetgeen procentueel minder was dan in het voorgaande jaar (toen 36%). Bij de Wmo kwam dit in verhouding iets meer voor dan bij de WWB. Bij een deel van de ingetrokken bezwaarschriften was de indiener (al dan niet na nadere uitleg) tot het inzicht gekomen dat het besluit wel juist dan wel rechtmatig is. Bij een ander deel ging het om zaken, waarbij de Dienst uit eigen beweging al was teruggekomen op het bestreden besluit. Dit kon zijn omdat nieuwe gegevens noopten tot een ander besluit, maar in meer gevallen kwam de Dienst zelf tot het inzicht dat het bestreden besluit op juridische gronden niet kon worden gehandhaafd. Het bestreden besluit werd dan ingetrokken dan wel gewijzigd, waarna het bezwaarschrift kon worden ingetrokken. Dat was in ieder geval bij de helft van de ingetrokken bezwaarschriften het geval. Bij de laatstgenoemde categorie gaat het dus eigenlijk om een verborgen percentage ‘gegrond verklaringen’ dat aan de Dienst kan worden toegerekend. Niet-ontvankelijk en ongegrond Van de afgehandelde bezwaarschriften eindigden er 21 oftewel 11% in een niet-ontvankelijk verklaring (dit percentage ligt iets hoger dan in het voorgaande jaar). Er resteert dan een aantal van 76, oftewel 39% van de afgehandelde zaken, dat ongegrond werd verklaard. Daarbij dient wel te worden aangetekend dat het in 43% van de gevallen niet tot een inhoudelijke uitspraak op het bezwaarschrift kwam (vanwege intrekking of niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift).
12
5. Enkele bevindingen van de commissie In dit hoofdstuk gaat de commissie in op een aantal zaken die in het verslagjaar opvielen. Een aantal daarvan bevatten adviezen voor een verbetering van de besluitvorming. Beleidsregels en afwijking daarvan De Dienst heeft ten aanzien van tal van onderwerpen beleid vastgesteld. Een voordeel hiervan is dat voor de motivering van het besluit kan worden verwezen naar de beleid. Met een beleidsregel bindt het bestuur zichzelf. Ingevolge artikel 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat laatste betekent dat (in tegenstelling tot in een verordening vastgelegde regels) er steeds moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking om reden dat bij een afweging de belangen van het handhaven van de bepaling onevenredig zijn met de belangen van de aanvrager. In het verslagjaar zag de commissie meerdere gevallen (met name op het terrein van de WWB), waarbij in het besluit eenvoudigweg werd verwezen naar het beleid van de Dienst, zonder na te gaan of er een reden was om af te wijken. Dit leidde in een aantal gevallen tot een gegrond verklaring van het bezwaarschrift. Mogelijk speelt de tijdsdruk of angst om te durven afwijken van het beleid hier een rol, maar het kan ook zijn dat de casemanager onvoldoende is getraind om hier op deze wijze naar te kijken. Daarbij komt dat er bij de nieuwe wetgeving in steeds meer gevallen wordt gevraagd maatwerk te leveren. Er kan binnen de Dienst dan wellicht extra aandacht worden besteed aan de juridische status van algemeen verbindende voorschriften (zoals verordeningen) en beleidsregels en het verschil daartussen. Bijzondere bijstand en noodzakelijkheid Bijzondere bijstand kan worden verleend indien de betrokken persoon of het paar niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college (i.c. het dagelijks bestuur) niet kunnen worden voldaan uit het inkomen en vermogen. In de bezwaarprocedure komt het nogal eens voor dat de betrokkene aanvoert dat de kosten voor hem noodzakelijk zijn. Vaak is dat ook zo, maar er wordt dan niet begrepen dat bijzondere bijstand alleen kan worden verstrekt indien er bijzondere omstandigheden ten grondslag liggen aan het moeten maken van de kosten. Het is van belang dat dit in een beschikking ook goed wordt uitgelegd. De commissie zag soms in de argumentatie dat de kosten niet noodzakelijk zijn en dat is te kort door de bocht. Naar de commissie heeft begrepen is dit punt inmiddels binnen de afdeling Rechtmatigheid al uitgezet dan wel naar de betreffende medewerkers gecommuniceerd. Het verheugt de commissie verder dat in het verslagjaar in het voorlichtingsmateriaal van de Dienst uitgebreid aandacht is besteed aan het recht op bijzondere bijstand. Wellicht verklaart dit ook dat er de laatste maanden wat minder bezwaarschriften zijn binnengekomen die betrekking hebben op een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand om reden dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en een aanvullende verzekering op het niveau van AV Frieso als voorliggend en toereikend worden gezien. Artikel 15, lid 1 WWB staat dan in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. 13
Afstemming van de bijstand Wat meer dan in voorgaande jaren kreeg de commissie bezwaarschriften onder ogen die betrekking hadden op een afstemming (sanctionering) van de bijstand. Zoals hiervoor aangehaald werd een fors percentage van deze bezwaarschriften al dan niet voor een deel gegrond verklaard. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven. Soms werd het besluit onvoldoende ondersteund door het feitenmateriaal of werd hier een verkeerde conclusie uit getrokken. In andere gevallen werden de persoonlijke omstandigheden of positieve gedragsveranderingen onvoldoende meegewogen en in één geval was er sprake van een hiaat in de verordening. In veel gevallen ging het om het opleggen van een forse sanctie van 100% van de uitkering voor één of meerdere maanden en dat kan voor een bijstandsgerechtigde ingrijpende gevolgen hebben. Die beschikt immers vaak niet over reserves om dit op te kunnen vangen en dan leidt het toepassen van een sanctie tot een schuldenproblematiek dan wel het verergeren hiervan. Ook kan er een achterstand ontstaan in de betaling van de woonlasten. Het opleggen van een afstemming kan een belangrijk middel zijn om ongewenst gedrag te corrigeren, maar gelet op het voorgaande wil de commissie het belang benadrukken van een zorgvuldig onderzoek wanneer de Dienst overgaat tot een afstemming van de bijstand. Daarnaast adviseert de commissie om in het geval het besluit tot afstemming gevolgd wordt door een nieuwe oproep om te verschijnen bij Pastiel of de Dienst dit duidelijk aan te geven in het onderwerp van de brief dan wel (nog beter) hierover een aparte brief te verzenden. De commissie komt soms tegen dat de nieuwe oproep niet in het onderwerp van de brief wordt aangegeven of wat verscholen staat aan het eind van de brief met als mogelijk gevolg dat dit niet wordt gelezen, waardoor geen gehoor wordt gegeven aan de nieuwe oproep met als gevolg een nieuwe en nog zwaardere afstemming (dat was in ieder geval bij één zaak het geval). Immateriële schadevergoeding In de Wet werk en bijstand (maar ook in de Participatiewet) is ten aanzien van een aantal soorten vergoedingen voor immateriële schade expliciet geregeld dat deze niet in aanmerking worden genomen als middel voor de bijstandsverlening Ten aanzien van de overige immateriële schadevergoedingen heeft de wetgever in artikel 31 lid 2 onder m WWB bepaald dat deze niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn. De Dienst heeft hierop beleid gemaakt. Dit houdt in dat vanuit oogpunt van verantwoorde bijstandsverlening en met inachtneming van bepaalde maatstaven het is toegestaan dat 1/3 deel van het smartengeld wordt vrijgelaten, dit tot een maximum van tweemaal het bedrag van de vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 onder c WWB. Er is echter jurisprudentie van de Centrale Raad, waarin is aangegeven dat de bijstandsgerechtigde bij het ontvangen van een zeer aanzienlijke immateriële vergoeding in een zodanige financiële positie kan komen te verkeren dat het onverkort buiten beschouwing laten niet in overeenstemming is met de minimumbehoefte- en het complementaire karakter van de bijstand (CRvB 22 februari 2011 onder nummer 08/6919). A contrario volgt hieruit dat wanneer de immateriële vergoeding niet zeer aanzienlijk is er moeilijk kan worden gesteld dat er strijd is met het minimum en complementaire karakter van de bijstandsverlening. De commissie heeft in een bezwaarprocedure geadviseerd om een immateriële vergoeding van € 4.500,-- (welke was toegekend door de Stichting geweldsmisdrijven) geheel vrij te laten. Dit advies is ook overgenomen door dagelijks bestuur. 14
De commissie adviseert aan de Dienst om naar aanleiding hiervan het beleid bij te stellen. Daarbij zou het geheel vrij te laten bedrag bijvoorbeeld kunnen worden gekoppeld aan het bedrag van het vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 lid 3 onder c WWB. Interen van het vermogen Wanneer iemand beschikt over een aanzienlijk vermogen dan dient dit alvorens in aanmerking te komen voor bijstand, te worden ingeteerd tot het vrij te laten vermogen ingevolge artikel 34 lid 3 WWB (afgezien van een eventuele extra vrijlating voor een eigen woning). Het is de commissie gebleken dat wanneer de bijstandsgerechtigde over een vermogen boven het vrij te laten vermogen gaat beschikken, bijvoorbeeld uit een erfenis, het hem of haar niet altijd duidelijk is tot hoelang hij wordt geacht dit vermogen in te teren alvorens hij weer voor bijstand in aanmerking kan komen. Complicerende factor hierbij is dat de Dienst in een dergelijk geval in een beschikking tot beëindiging van de uitkering niet een datum mag aangeven waarop de bijstandsverlening kan worden hervat. Vraagt de uitkeringsgerechtigde opnieuw aan op het moment dat hij denkt dat het vermogen tot het vrij te laten vermogen is gedaald (het exacte moment blijkt in de praktijk niet altijd zo gemakkelijk te bepalen) en blijkt dat het vermogen te snel is ingeteerd dan loopt hij het risico op afstemming van de bijstand. De Dienst hanteert hierbij de vuistregel dat het inkomen verantwoord is ingeteerd wanneer de uitgaven voor levensonderhoud tot anderhalf keer de bijstandsnorm beperkt blijven. De commissie zag één geval, waarbij de uitkering werd afgestemd, terwijl het de aanvrager er alleen om ging per welke datum zij in de nabije toekomst weer in aanmerking zou kunnen komen voor bijstand. Het komt dus aan op een goede voorlichting. Een punt van aandacht is daarbij dat er bij een erfenis soms een geruime tijd zit tussen het moment van overlijden en het moment waarop het erfdeel beschikbaar komt. Ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ontstaat de aanspraak op de erfenis op het moment van overlijden van de erflater. Dat kan betekenen dat de verleende bijstand vanaf het moment van overlijden wordt teruggevorderd, zodra het erfdeel naderhand beschikbaar komt. In de praktijk blijkt echter nogal eens dat wordt gedacht dat de bijstand wordt beëindigd op het moment dat het vermogen daadwerkelijk beschikbaar komt en dat men dan moet interen op het vermogen totdat het vrij te laten vermogen is bereikt. Het kan dan een negatieve verrassing zijn dat men naderhand wordt geconfronteerd met een besluit tot terugvordering van verstrekte bijstand over een periode die ligt voor het beschikbaar komen van het geld. Hierover blijkt men niet altijd even duidelijk te zijn geïnformeerd. De commissie adviseert derhalve om de voorlichting hierover te intensiveren. Tandartskosten en bijzondere bijstand De commissie zag met name in de laatste maanden minder bezwaarschriften ten aanzien van besluiten waarbij het verzoek om bijzondere bijstand werd afgewezen om reden dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en een aanvullende verzekering op het niveau van AV Frieso als voorliggende en toereikende voorziening werden gezien (artikel 15, lid 1 WWB staat dan in beginsel aan bijstandsverlening in de weg). Wellicht komt dit omdat de informatievoorziening van de Dienst hierover is verbeterd. Daarin wordt expliciet aangegeven dat bijzondere bijstand voor een bril, gehoorapparaat of tandartskosten niet mogelijk is, ook niet als de zorgverzekeraar niet alle kosten vergoed. Toch zag de commissie nog wel een aantal van deze zaken voorbij komen. 15
Zoals in het voorgaande jaarverslag ook is opgemerkt blijkt een vergoeding uit de AV Frieso verzekering voor de noodzakelijke kosten van tandheelkundige behandeling soms bij lange na niet toereikend te zijn. Met name bij een tandheelkundige behandeling als het plaatsen van een partiële prothese wordt de maximale vergoeding (i.c. € 250,-- per jaar) ruim overschreden. Het wordt door de betrokkene ook niet begrepen dat het plaatsen van een volledige gebitsprothese voor een groot deel of geheel wordt vergoed (uit de basisverzekering + aanvullende bijzondere bijstand) , terwijl bij het plaatsen van een partiële prothese soms een fors deel van de kosten voor eigen rekening blijft (de vergoeding beperkt zich dan tot een vergoeding uit de AV Frieso verzekering, voor zover die in dat jaar nog niet was opgesoupeerd). Uiteraard is het maken van het beleid een bestuurszaak. De commissie heeft in deze slechts een signalerende functie.
16
6. Samenvatting/aanbevelingen 6.1 Aantallen en analyse In 2014 zag de commissie na een relatief rustig jaar het aantal bezwaarschriften weer toenemen, zowel op het terrein van de WWB als de Wmo. Er werden in totaal 194 bezwaarschriften afgehandeld. Ultimo 2014 waren er nog 28 bezwaarschriften in behandeling. Er waren met betrekking tot de afhandeling van de bezwaarschriften geen aan de Dienst toerekenbare termijnoverschrijdingen. Van de afgehandelde bezwaarschriften hadden er 157 betrekking op de WWB (daarbij inbegrepen de Bbz 2004 en het minimabeleid) en 31 op de Wmo. Van de resterende 6 bezwaarschriften hadden er 4 betrekking op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Bij de Wmo was de toename van het aantal bezwaarschriften voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het beëindiging van de afkoopregeling voor het collectief vervoer. Ook kwamen er meer bezwaarschriften binnen die betrekking hadden op de huishoudelijke hulp. In tegenstelling tot voorgaande jaren waren er nauwelijks bezwaarschriften die betrekking hadden op het collectief vervoer zelf en op een woningaanpassing. Het aantal (deels) gegrond verklaarde bezwaarschriften op grond van de Wmo bleef beperkt tot 3, hetgeen minder dan 10% is. De toename van het aantal bezwaarschriften op grond van de WWB had voor een belangrijk deel betrekking op besluiten waarbij het recht op bijstand werd herzien/ ingetrokken (met daaraan gekoppeld een terugvorderingsbesluit). Hiervan werd er overigens 17% (deels) gegrond verklaard. Deze toename kan mogelijk worden verklaard door het feit dat besluiten waarbij schending van inlichtingenplicht wordt vastgesteld in veel gevallen nu ook worden gevolgd door een besluit tot het opleggen van een boete. Het belang om bezwaar aan te tekenen wordt daarmee groter. Ook waren er meer bezwaarschriften die betrekking hadden op de ingangsdatum en een afstemming van de bijstand. Van de laatste categorie werden er 7 al dan niet voor een deel gegrond verklaard, hetgeen overeenkomt met 38% en dat is een hoog percentage. In totaliteit werden van de 157 afgehandelde WWB-bezwaarschriften er 30 al dan niet voor een deel gegrond verklaard, hetgeen overeenkomt met 19% van de bezwaarschriften , hetgeen iets hoger is dan dat van het voorgaande jaar (toen 16%). Wanneer de besluiten met betrekking tot de afstemming buiten beschouwing worden gelaten dan zou het percentage (deels) gegrond verklaard bezwaarschriften overigens beperkt zijn gebleven tot 16,5. Overigens zit er zowel bij de Wmo als de WWB nog een verborgen percentage ‘gegrond verklaringen’ in de bezwaarschriften die zijn ingetrokken. Dit percentage ingetrokken bezwaarschriften is ten opzichte van het voorgaande jaar wel gedaald en komt nu uit op 32%. Bij een substantieel deel van de ingetrokken bezwaarschriften (in ieder geval de helft) gaat het om zaken, waarbij de Dienst uit eigen beweging al is teruggekomen op het bestreden besluit om reden dat er geen twijfel over kon bestaan dat het besluit niet kon worden gehandhaafd. Wanneer naar het aantal bezwaarschriften per gemeente wordt gekeken dan valt op het relatief hoge percentage WWB-bezwaarschriften van inwoners van Ferwerderadiel. Dit kan worden toegeschreven aan een actieve bezwaarmaker in deze gemeente.
17
6.2 Enkele bevindingen (samenvatting) In hoofdstuk 5 in een aantal bevindingen van de commissie weergeven. Het betreft hier de volgende items: Beleidsregels en afwijking daarvan De commissie zag in het verslagjaar een aantal gevallen waarin eenvoudigweg naar het beleid werd verwezen en niet werd nagegaan of er aanleiding was om van dat beleid af te wijken. Bij een beleidsregel dient (in tegenstelling tot in een verordening vastgelegde bepaling) er steeds te worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking om reden dat een afweging van de belangen bij het handhaven van de bepaling onevenredig zijn met de belangen van de aanvrager (artikel 4:84 Awb). Er kan binnen de Dienst wellicht extra aandacht worden besteed aan de juridische status van algemeen verbindende voorschriften (zoals verordeningen) en beleidsregels en het verschil daartussen. Overigens is de regelgeving mede vanwege de decentralisaties sterk aan het veranderen en wordt deze in veel gevallen minder strak. Van de Dienst wordt verwacht meer maatwerk te kunnen leveren. Bijzondere bijstand en noodzakelijkheid Een van de voorwaarden om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen is dat het om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan moet gaan. Het gaat hier dus niet alleen om de vraag of de kosten noodzakelijk zijn, maar ook of deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Het verheugt de commissie dat de informatievoorziening hierover door de Dienst is verbeterd. Het is echter ook van belang dat dit in een beschikking goed wordt uitgelegd. De commissie zag soms besluiten waarbij in de overwegingen werd aangegeven dat de kosten niet noodzakelijk zijn, zonder daarbij duidelijk de relatie te leggen met de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. De commissie moest dan in de hoorzitting uitleggen dat de kosten weliswaar voor de betrokkene noodzakelijk kunnen zijn, maar niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen, omdat deze niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Overigens komt het hier ook aan op een goede mondelinge uitleg van de besluiten naar de betrokkene. Afstemming van de bijstand De commissie zag in het verslagjaar meer bezwaarschriften die te maken hadden met een afstemming van bijstand en van deze zaken werd een fors percentage (38%) gegrond verklaard. In een aantal gevallen kon het besluit niet worden gedragen door de feitelijke gegevens. In andere gevallen waren de persoonlijke omstandigheden of een positieve gedragsontwikkeling onvoldoende meegewogen. Omdat een afstemming van 100% voor één of meerdere maanden ingrijpende gevolgen met zich mee kan brengen (zoals het niet meer kunnen betalen van de woonlasten) vergt dit een zorgvuldig onderzoek alvorens dit toe te passen. De commissie benadrukt het belang hiervan. Daarnaast adviseert de commissie om een besluit tot afstemming van de bijstand duidelijk te scheiden van een eventuele nieuwe oproep om te verschijnen bij de Dienst of Pastiel. De commissie zag soms brieven waarbij een nieuwe oproep wat verscholen zat in de brief (waardoor de kans bestaat dat dit niet wordt opgepikt door de betrokken persoon en hij opnieuw een oproep mist).
18
Immateriële schadevergoeding In de WWB is ten aanzien van een aantal soorten vergoedingen voor immateriële schade expliciet geregeld dat deze niet in aanmerking worden genomen als middel voor de bijstandsverlening. Ten aanzien van de overige immateriële schadevergoedingen heeft de wetgever bepaald dat deze niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college (i.c. het dagelijks bestuur) uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn. De Dienst hanteert beleid dat inhoudt dat vanuit oogpunt van verantwoorde bijstandsverlening en met inachtneming van bepaalde maatstaven het is toegestaan dat 1/3 deel van het van het smartengeld wordt vrijgelaten, dit tot een maximum van tweemaal het bedrag van de vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 onder c WWB. De commissie heeft naar aanleiding van een bezwaarprocedure geconcludeerd dat dit beleid niet kan worden gehanteerd wanneer het niet gaat om een zeer aanzienlijke vergoeding. Dit levert strijd op met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De commissie adviseert om dit beleid bij te stellen. Interen van het vermogen Wanneer iemand beschikt over een aanzienlijk vermogen dan dient dit alvorens men (opnieuw) in aanmerking kan komen voor bijstand, te worden ingeteerd tot het vrij te laten vermogen ingevolge artikel 34 lid 3 WWB (afgezien van een eventuele extra vrijlating voor een eigen woning). Het is voor de betrokkene echter niet altijd duidelijk op welk moment hij (opnieuw) voor bijstand in aanmerking kan komen. Wanneer de betrokkene immers zijn vermogen naar het oordeel van de Dienst te snel inteert wordt hij geconfronteerd met een afstemming van de bijstand en moet hij ineens zijn uitgavenpatroon wel erg drastisch aanpassen. Een goede voorlichting hierover is dan ook van belang. Ook blijkt het de betrokkene niet altijd duidelijk te zijn dat het beschikbaar komen van geld uit een erfenis kan betekenen dat de over een voorliggende periode verstrekte bijstand (tussen moment van overlijden en beschikbaar komen van het erfdeel) kan worden teruggevorderd. Er wordt nogal eens gedacht dat men vanaf dat moment moet leven van het vermogen en dat kan nare consequenties hebben wanneer men naderhand met een besluit tot terugvordering wordt geconfronteerd. De commissie is van mening dat de informatievoorziening hierover kan worden verbeterd. Tandartskosten en bijzondere bijstand De commissie signaleert (opnieuw) dat het bestaande beleid ten aanzien van tandheelkundige kosten, welke niet vanuit de basisverzekering (de Zvw) kunnen worden vergoed, soms betekent dat een noodzakelijke tandheelkundige behandeling slechts voor een deel wordt vergoed (vanuit de AV Frieso verzekering). Er blijft dan soms een fors bedrag voor eigen rekening van de bijstandsgerechtigde. Te denken valt bijvoorbeeld aan een partiële gebitsprothese, welke niet uit de basisverzekering wordt vergoed. Een verhoging van de vergoeding uit de AV Frieso verzekering zou hier enig soelaas kunnen bieden. Overigens ziet de commissie de laatste maanden wel minder bezwaarschriften, waarbij het gaat om een besluit waarbij een aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen om reden dat de Zvw en AV Frieso verzekering als voorliggende en toereikende voorziening wordt gezien. Wellicht komt dit omdat de informatievoorziening van de Dienst hierover is verbeterd.
19
6.3 Aanbevelingen
De commissie komt tot de volgende aanbevelingen: -
Aandacht besteden aan de redactie van besluiten waarbij een verzoek om bijzondere bijstand wordt afgewezen.
-
Bij het toepassen van een beleidsregel altijd nagaan of er bijzondere omstandigheden zijn die dwingen tot afwijking van de beleidsregel om reden dat de belangen van de Dienst bij het handhaven van het beleid onevenredig zijn met de belangen van de aanvrager.
-
Informatievoorziening bij het verkrijgen van een (aanzienlijk) vermogen door de bijstandsgerechtigde (bijvoorbeeld uit een erfenis) verbeteren.
-
Zorgen voor een meer zorgvuldig onderzoek wanneer er een maatregel wordt opgelegd bij de bijstand en daarbij persoonlijke omstandigheden en eventuele positieve gedragsveranderingen meewegen.
-
Duidelijke scheiding maken tussen het opleggen van een maatregel (afstemming) vanwege het geen gehoor geven aan een oproep van de Dienst of Pastiel en het opnieuw oproepen.
-
Beleid inzake het in aanmerking nemen van een immateriële schadevergoeding bijstellen in die zin dat vergoedingen tot een bepaalde hoogte geheel worden vrijgelaten.
Franeker, 4 maart 2015
drs. R.S. de Vries, secretaris
mevrouw mr. G.Trinks, voorzitter
20