Spacelab 4 3824 MR Amersfoort POSTADRES Postbus 490 3800 AL Amersfoort TELEFOON 033 - 496 52 00
Consultatie inkoop & innovatie sociaal domein Vernieuwingsmogelijkheden in het kader van de decentralisatie AWBZ/Wmo, vanuit het perspectief van aanbieders in de regio Zuidoost-Utrecht
INTERNET www.bmc.nl
Gemeente Bunnik Gemeente de Bilt Gemeente Utrechtse Heuvelrug Gemeente Wijk bij Duurstede Gemeente Zeist
Inleiding Door maatschappelijke ontwikkelingen staat grote druk op de houdbaarheid en kwaliteit van de zorg en ondersteuning in het huidige stelsel. Het gebeurt veelvuldig dat mensen het recht claimen op voorzieningen, er wordt vaak bureaucratisch gewerkt en er zijn dure voorzieningen in stand gehouden. Desondanks is de inwoner misschien niet eens altijd optimaal geholpen. Met de invoering van de Wmo en de veranderende verhoudingen tussen de overheid en de burger is de gemeente steeds meer het aangewezen niveau geworden waar integrale ondersteuning in samenhang kan worden georganiseerd. De gemeente heeft beter dan de landelijke overheid zicht op wie haar inwoners zijn en wat er nodig is om brede participatie te bevorderen. De transitie AWBZ/Wmo versterkt de ingezette beweging om zorg en ondersteuning zoveel mogelijk op maat en dichtbij de burger te organiseren. Daarom is gekozen ondersteuning vanuit de huidige AWBZ – collectieve en individuele begeleiding en kortdurend verblijf – over te hevelen naar de gemeente en onder de Wmo te laten vallen. De gemeenten Zeist, Utrechtse Heuvelrug, Bunnik, Wijk bij Duurstede en De Bilt maken in de komende periode keuzes rond de inkoop binnen het sociale domein, onder andere over de extramurale begeleiding en kortdurend verblijf binnen de transitie AWBZ/Wmo. De gemeenten deden, met ondersteuning van BMC, onderzoek naar het passende afwegingskader voor de inkoopprocessen. Ter voorbereiding op de te maken beleidskeuzes zijn 120 instellingen benaderd om met innovatieve ideeën te komen die van waarde zijn voor de toekomstige (inkoop)situatie. 70 Instellingen hebben deelgenomen aan het onderzoek. In dit document vindt u de opbrengst van de verzamelde informatie.
Doel en aanpak Het doel van dit onderzoek is: kennis en informatie van de uitvoeringspraktijk in beeld krijgen en deze als input te gebruiken voor de te maken beleidskeuzes rond (inkoop in) het sociaal domein. De informatie is op verschillende manieren opgehaald. 1. Digitale vragenlijst: via een breed verspreide digitale vragenlijst werden alle aanbieders uitgenodigd hun ideeën en antwoorden achter te laten. 2. Diepte-interviews: de onderzoekers spraken met dertig organisaties, die waren geselecteerd vanwege hun ideeën of aanbod, of omdat ze voor meerdere gemeenten als aanbieder werkzaam zijn. In dit document is alle informatie samengevat, zowel vanuit de vragenlijsten als vanuit de geanonimiseerd verwerkte diepte-interviews. Vervolg Dit rapport wordt openbaar gemaakt en komt daarmee beschikbaar voor alle betrokkenen. Het wordt toegezonden aan iedereen die heeft meegedaan aan de consultatie.
November 2013
Inhoud
Samenvatting vernieuwingsmogelijkheden (inkoop) sociaal domein
7
HOOFDSTUK 1
Toegang a. Wijkgerichte benadering, integraliteit en samenwerking b. Gemeentelijke loket(ten) bekend bij verwijzers c. Outreachend werken met wijkteams d. Meer vrijheid voor de professionals
8 8 8 8 9
HOOFDSTUK 2
10 10 10
Arrangementen a. Preventieprogramma’s c. Focus op empowerment en benutting e-health b. Eigen kracht en zelfoplossend vermogen van inwoners aanspreken c. Focus op empowerment en benutting e-health d. Risico’s substitutie van professionele zorg door zelfzorg en mantelzorg e. Vrijwilligers inzetten voor informele zorg in thuissituaties f. Meer integraliteit zorg en welzijn g. Groepsbegeleiding / dagbesteding vernieuwen: participatie in de wijk h. Wederkerigheid en vrijwillige inzet bij dagbesteding
HOOFDSTUK 3
Inkoop a. Generalistische en / of specialistische inkoop b. Inwoners in control: keuzevrijheid c. Succesfactoren voor inkoop d. Faalfactoren voor inkoop e. Risico’s voor de toekomstige inkoop f. Inkoopmodellen g. Social return
15 15 16 16 16 16 17 17
HOOFDSTUK 4
Verantwoording en monitoring a. Sturing op maatschappelijke effecten b. Sturing op resultaten c. Kwaliteitssysteem d. Kwaliteit van ondersteuning verhogen e. Meet- en monitorinstrumenten f. Bezuinigen op administratieve lasten
18 18 18 18 18 19 19
HOOFDSTUK 5
De rol van de gemeente a. Regierol en sturing door de gemeente b. De burger voorop stellen
20 20 20
Bijlage
Zorgaanbieders in beeld
22
10 10 10 11 11 11 12
Samenvatting vernieuwingsmogelijkheden (inkoop) sociaal domein Uit de consultatie hebben de onderzoekers per hoofdstuk de meest aansprekende vernieuwingsmogelijkheden voor de vijf gemeenten bij de komende beleidsvorming samengevat, hieronder puntsgewijs weergegeven.
• • •
Toegang • Wijkgerichte, integrale benadering • Samenwerking/afstemming tussen de nulde, eerste en tweede lijn • Samenwerking/afstemming op de domeinen participatie, jeugd, zorg en onderwijs • Laagdrempelige loketten, goed bekend bij verwijzers • Outreachende wijkteams als schakel in de hele keten van preventie, care en cure • Meer vrijheid voor de professionals om maatwerk te leveren en te zoeken naar creatieve oplossingen Arrangementen • Preventie programma’s eenzaamheid, dementie, depressiviteit (belangrijke rol voor welzijnswerk) • Eigen kracht en zelfoplossend vermogen van inwoners aanspreken • Focus op empowerment en e-health mogelijkheden (beeldcontact, internet) • Risico’s overbelasting mantelzorgers verlagen • Vrijwilligers inzetten voor informele zorg in thuissituaties • Samenhang tussen de domeinen zorg en welzijn versterken • Integraal aanbod in de wijk • Begeleiding en activiteiten afstemmen op de wensen en behoeften van de doelgroep: maatwerk • Groepsbegeleiding meer richten op participatie: uitgaan van talenten en mogelijkheden • Groepsbegeleiding meer combineren met wijkgerichte activiteiten • Doelgroep groepsbegeleiding uitbreiden langs de lijn van de activiteit • Groepsbegeleiding organiseren op basis van wederkerigheid en vrijwillige inzet.
•
• • • • •
Wijkteams/basisaanbod bekostigen in de vorm van een wijkbudget met meerjarige resultaatafspraken Specialistische ondersteuning bekostigen in de vorm van trajecten met sturing op resultaat Mogelijk schaalvoordelen bij regionale specialistische inkoop Inkoopprocedure die samenwerking tussen partijen bevordert, mogelijkheden biedt om combinaties te maken en voldoende keuzevrijheid biedt voor de cliënt Focus van de gemeente op het ‘wat’ en niet op het ‘hoe’ Uitgaan van het principe ‘high trust, high penalty’ Rekening houden met omschreven succes-en faalfactoren voor inkoop Erkennen omschreven risico’s Iedereen vragen om iets terug te doen: social return.
Verantwoording en monitoring • Vooraf helderheid over afspraken over beoogde maatschappelijke effecten • Minder bureaucratie, heldere eenvoudige kwaliteitseisen • Regionale of landelijke kwaliteitscriteria vaststellen • Kwaliteit en resultaten meten door inwoners en organisaties te bezoeken • Uitgaan van vertrouwen en korte lijnen hanteren om verantwoordingseisen en administratie te verminderen • Administratieve lasten verminderen. Rol van de gemeente • Zorgen voor transparantie in de processen, contracten, facturering en verantwoording • Korte lijnen houden met cliënten en aanbieders • Coördineren en faciliteren van de samenwerking tussen organisaties, van de integrale aanpak.
Inkoop • Scheiding maken tussen generalistische en specialistische ondersteuning • Netwerk van specialistische kennis organiseren voor wijkteams
6 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Lokale bestuurderskracht | BMC | 7
H1 | Toegang a. Wijkgerichte benadering, integraliteit en samenwerking Een wijkgerichte en integrale benadering is onder respondenten algemeen erkend. Op wijkniveau kan goed in beeld worden gebracht wat mensen zelf willen en nodig hebben. Er kan maatwerk worden gerealiseerd in de eigen woonomgeving met gebruikmaking van de aldaar aanwezige (kleinschalige) voorzieningen. Door een wijkgerichte aanpak kunnen ook vervoersbewegingen worden beperkt. Een integrale benadering creëert kansen om de samenwerking/afstemming tussen de nulde, eerste en tweede lijn te verbeteren. Integraliteit biedt ook mogelijkheden om samen te werken op de domeinen participatie, jeugd/CJG, zorg en onderwijs. Samenwerking voorkomt dat burgers omzwervingen maken langs diverse instanties. b. Laagdrempelige loketten, goed bekend bij verwijzers Het gemeentelijk loket is niet altijd de eerste plaats waar mensen met een hulpvraag zich melden. Veelal melden mensen zich eerst bij de huisarts of hulpverleners, maar ook bij scholen, verenigingen, binnen het eigen netwerk en in toenemende mate via digitale kanalen. Om deze reden is het belangrijk dat verwijzers goed op de hoogte zijn van de plaats en de inhoud van het (gemeentelijk) loket. De respondenten geven de volgende suggesties mee voor de inrichting van een loket waar inwoners hun ondersteuningsvraag kunnen stellen: • Laagdrempelig • Snel werkend, korte lijnen in de wijk/gemeente • Duidelijke informatie over welke zorg waar geleverd wordt • Ruime openingstijden • Zichtbaar en herkenbaar (in de wijk) • Inspelen op digitale vaardigheden van de burger (digitaal loket) • Aansluitend bij de behoefte van de inwoner • Aandacht voor menselijke contact • Integraal.
Het wijkteam dient samenwerking met specialisten te borgen om duurdere vormen van zorg te voorkomen Bij lichte zorg moet voldoende regelruimte zijn voor de professional.
beste worden gerealiseerd door te werken met integrale teams. Er worden benamingen gebruikt als zorgteams, sociale wijkteams en buurtteams. Deze wijkteams worden gezien als een goede schakel in de hele keten van preventie, care (ondersteuning) en cure (genezing). Aanbieders noemen hierbij veelal de aanpak “één gezin, één plan”. Bij de uitvoering van het plan dienen zo min mogelijk mensen betrokken te zijn. Indien nodig wordt regie gevoerd over de uitvoering. Een outreachende aanpak door de wijkteams wordt belangrijk geacht. Problemen kunnen worden voorkomen door preventie en vroegsignalering. Indien nodig wordt geïntervenieerd of doorverwezen. Tijdig interveniëren is belangrijk om (erger) te voorkomen. Bij mensen met hersenletsel bijvoorbeeld, kan door tijdige signalering een zware terugval door risico’s als depressie, relatiebreuk en financiële schulden worden voorkomen. De GGZ-sector wijst erop dat ook FACT-teams (Functie Assertive Community Treatment) aansluiting kunnen vinden bij de lokale wijkteams. De FACT-teams bieden behandeling en begeleiding naar herstel voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen in de eigen omgeving, in combinatie met problemen op andere levensterreinen (wonen, werken, sociale contacten, financiën etc.).
Diverse respondenten geven aan dat voor de wijkverpleegkundige een belangrijke rol in de wijk(teams) is weggelegd. Zij verwijzen naar het landelijke project Zichtbare Schakel, over de herintrede van de brede wijkverpleegkundige in de wijk. De wijkverpleegkundige zou goed in staat zijn vanuit haar expertise outreachend en verbindend te werken in de wijk. De strakke en vaak ondoelmatige scheiding tussen de financiële en juridische voorwaarden is kennelijk een belemmering voor het werk in de praktijk. Respondenten bepleiten het verwijderen van de schotten tussen dergelijke voorwaarden. d. Meer vrijheid voor de professionals Respondenten roepen op om aanbieders ‘out of the box’ mee te laten denken in mogelijkheden. Geef professionals meer vrijheid om maatwerk te leveren en te zoeken naar creatieve oplossingen. Daar liggen kansen voor vernieuwing en bezuiniging.
“Als de zorg op een andere manier wordt ingezet en geïndiceerd en als er goed gekeken wordt wat er ter plekke nodig is, zijn wij er van overtuigd dat er al heel veel bezuinigd kan worden.”
De respondenten geven de volgende suggesties voor de inrichting van sociale wijkteams: • Het wijkteam moet zichtbaar zijn voor burgers in de wijk (ook fysiek te bezoeken via bijvoorbeeld een buurthuis) • Het wijkteam moet beschikken over korte lijnen naar voorzieningen, locaties en functies in de wijk • Bij het wijkteam moeten vragen en signalen kunnen binnenkomen vanuit huisartsen, scholen, sportclubs, welzijnsorganisaties, kerken etc. • De generalisten binnen het wijkteam voeren de ‘keukentafelgesprekken’ en moeten goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden binnen de wijk en gemeente. Zij werken volgens de methode één gezin, één plan, één regisseur.
c. Outreachend werken met wijkteams Het wijkgericht werken kan volgens de respondenten het
8 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Lokale bestuurderskracht | BMC | 9
H2 | Arrangementen: innovatie van de ondersteuning a. Preventieprogramma’s Voorkomen is beter (én goedkoper) dan genezen. Respondenten wijzen op het belang van preventie. Als voorbeelden worden programma’s voor een gezonde leefstijl, het tegengaan van eenzaamheid, aandacht voor de woonomgeving, omgaan met dementie en herkennen van depressiviteit genoemd. Het welzijnswerk kan hierin een belangrijke rol spelen. b. Eigen kracht en zelforganiserend vermogen van inwoners aanspreken Respondenten geven aan steeds meer vanuit de eigenkracht-principes te werken. Centraal in deze benadering staan de eigen mogelijkheden van inwoners. Het doel is dat inwoners hun sterke kanten en sociale netwerk weten te benutten, zodat ze zoveel mogelijk zelf de regie over hun leven krijgen en behouden. Hierdoor kunnen (lichte) zorgvragen uitgesteld of wellicht voorkomen worden. Een uitspraak tijdens de consultatie: “Eerder werd al ingezet op meer zelfredzaamheid en eventuele zelfzorg, maar de intensiteit hiervan is nu veel groter. Er moet nu echt gestuurd worden door zorgaanbieders op de mogelijkheden van de cliënt om het uiteindelijk weer zoveel mogelijk zelf te doen.” Sommigen mensen hebben kleine of zwakke sociale netwerken. Vraagverlegenheid speelt hierbij vaak een rol. Sommige mensen hebben geen idee wat ze kunnen verwachten van hun nabije omgeving en durven geen ondersteuning te vragen. Het belang van het sociale netwerk wordt dan ook breed onderkend. Enkele voorbeelden om actief met bepaalde methodieken te werken om het netwerk te versterken of beter te benutten: • Coaching om het netwerk te helpen opbouwen • Organiseren van netwerkbijeenkomsten waarbij mensen die belangrijk zijn voor de cliënt samenkomen en gezamenlijk een ondersteuningsplan maken • Trainen van begeleiders en burgers in Sociale Netwerk Strategieën • Inschakelen van informele zorgcirkels direct bij de eerste hulpvraag • Het scholen van cliënten (en partners) tot semi-professionals.
10 | BMC | Lokale bestuurderskracht
c. Focus op empowerment en benutting e-health Op het gebied van e-health ziet een groot deel van de respondenten mogelijkheden in het werken met beeldcontact. Een aantal organisaties geeft aan hiermee al te experimenteren. Het communiceren met cliënten via een beeldverbinding kan volgens de zorgaanbieders ingezet worden voor meerdere doeleinden, zoals begeleiding, het voorkomen van eenzaamheid (contact met hulpverleners, mantelzorgers en tussen cliënten onderling), het geven van informatie en advies en ondersteuning bij de zorg (zoals medicijncontrole en wondcontrole). De respondenten geven aan dat beeldcontact het mogelijk maakt het aantal fysieke contactmomenten terug te brengen en daarmee kosten te besparen. Tegelijkertijd waarschuwen zij ook voor deze wijze van communiceren omdat cliënten vaak te maken hebben met complexe problematiek waarin persoonlijk contact van groot belang is, bijvoorbeeld bij cliënten met geheugenproblemen en laaggeletterden. Een andere vernieuwingsmogelijkheid die meerdere malen genoemd wordt, is het geven van behandelingen en e-coaching via het internet. Een aantal GGZ-organisaties heeft hiermee al (positieve) ervaringen opgedaan. Vaak wordt dan gewerkt met ‘blended e-health’: naast fysiek contact vindt dan ook contact plaats via bijvoorbeeld beeldbellen. Ook allerlei diensten in combinatie met veiligheid worden genoemd: digitale deurontsluiting, brandveiligheid op afstand, apps voor alarmering op de smartphone en medicatiedispensers. Andere technologische mogelijkheden die gezien worden en door sommige zorgaanbieders ook al worden ingezet: • Het digitaal toegankelijk maken van de planning van de professionele zorgverleners voor mantelzorgers • Het gebruik van tablets om bij de cliënt thuis de sociale kaart te kunnen raadplegen • Digitale stappenplannen en logboeken, ook inzichtelijk voor betrokken familie • Het benutten van digitale platforms waar vraag en aanbod samenkomt zoals Wehelpen.nl
• ICT platform voor het delen van informatie over gezamenlijke cliënten zoals Mens Centraal. d. Risico’s substitutie van professionele zorg door zelfzorg en mantelzorg Het is (dus) mogelijk om de professionele zorg (deels) te vervangen door zelfzorg, mantelzorg of vrijwilligers, door kritisch en integraal te bekijken wat binnen het netwerk van cliënten kan worden georganiseerd. Een kanttekening uit de consultatie: tijdig handelen is nodig als de zelfzorg te zwaar wordt en/ of van dien aard is (geworden) dat professionele zorg op zijn plaats is. Het uitgangspunt moet zijn: algemeen waar het kan, specialistisch waar het moet. Adviezen: • Wees helder in de grenzen: zijn de medische risico’s niet te groot? Is de continuïteit van de zorg gewaarborgd? • Zorg voor een goede afstemming tussen hulpverlener(s) en mantelzorgers • Let goed op achteruitgang van ziektebeeld of eenzaamheid • Heb aandacht voor de signalerende functie van de professional • Voorkom het optuigen van controlemechanismen om te bepalen of de professionele zorg echt nodig is; werk op basis van vertrouwen waar dat kan • Wanneer professionele zorg kan worden gedaan door mantelzorg/zelfzorg, organiseer dan altijd supervisie. Vooral respondenten die zeer specifieke en gecompliceerde doelgroepen behandelen waarschuwen dat er niet te gemakkelijk met substitutiemogelijkheden moet worden omgesprongen. Voor bepaalde doelgroepen is tijdig specifieke zorg nodig om verergering of terugval te voorkomen: • De EPA doelgroep (ernstig psychiatrische aandoeningen) kent een zware problematiek. Goede begeleiding is essentieel om risico’s te voorkomen, door tijdig de signalen van onnodige terugval te herkennen • Schade op bepaalde plekken in het brein maken dat eigen kracht niet zomaar vanzelfsprekend is. Dergelijke aandoeningen vragen om fine-tuning en inzicht in de werking van het brein bij de begeleiding. Mensen met frontaal en zeker rechtsfrontaal letsel (veelal na aanrijdingen) zien hun eigen probleem minder of geheel niet. Uit de consultatie blijkt duidelijk het belang van mantelzorgers, maar evenzeer de noodzaak om hen goed te ondersteunen.
De rol en de positie van de mantelzorger is cruciaal om ondersteuning dichtbij huis te organiseren. Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, beperkte of hulpbehoevende partner, familielid, vriend of kennis. Het is belangrijk dat de mantelzorger daarbij optimaal ondersteund en gefaciliteerd wordt. Wanneer een intake wordt gehouden bij de cliënt, is het belangrijk dat mantelzorgers hierbij aanwezig zijn. Samen met de mantelzorgers kan dan het zorg-/ondersteuningsplan opgesteld worden en kunnen de taken verdeeld worden. Respondenten geven aan dat het van belang is om goed naar de mantelzorger te luisteren en op tijd in te grijpen wanneer er overbelasting dreigt. Het is voor alle partijen een geruststelling wanneer er een zorg-/ondersteuningsplan is. Weten dat ondersteuning gegeven kan worden indien nodig, reduceert onzekerheid en voorkomt stress en overbelasting. Een andere uitkomst uit de consultatie is het advies om vrijwilligers in te zetten voor ondersteuning van de mantelzorger. Via de mantelzorger komen kennis, informatie, en adviezen van vrijwilligers ook ten goede aan de cliënt. Tijdens voorlichtings-en instructiebijeenkomsten kan eenvoudig te begrijpen informatie worden verschaft die toegespitst is op de (individuele) zorgvrager. Mantelzorgondersteuning vraagt om specifieke maatregelen en een integrale aanpak, bijvoorbeeld: • Mantelzorgtelefoon waarbij mantelzorgers terecht kunnen voor een luisterend oor, advies, informatie en doorverwijzing • Mantelzorgbijeenkomsten (lotgenoten, verwanten) voor ontmoeting en ontspanning zoals een eetcafé, jaarfeesten en culturele activiteiten, verwenweekenden • Psycho-educatie; inzicht en kennis voor mantelzorgers • ‘Hersenletsel heb je nooit alleen’, groepen van lotgenoten die ondersteund worden via een trainingsprogramma door neuropsychologen • Respijtzorg als onderdeel van een zorgarrangement • Mantelzorgers adviseren over bijvoorbeeld bereiding van gezonde maaltijden • Vereenvoudigde procedures, geen ingewikkelde indicatiestelling • Bredere praktische advisering en ondersteuning; huisaanpassingen, hulpmiddelen, tiltechnieken, beperking valrisico, voeding enz.
Lokale bestuurderskracht | BMC | 11
e. Vrijwilligers inzetten voor informele zorg in thuissituaties Het appèl op informele zorg en actieve inzet van burgers groeit. Vrijwilligers kunnen ook voor de ondersteuning in de thuissituatie worden ingezet. Het vinden van vrijwilligers, hen met elkaar in verbinding brengen en het versterken van hun inzet vormt een uitdagende opgave. Voorbeelden van inzet van vrijwilligers: • Voor vervoer, het verzorgen van maaltijden en klussen in en om het huis, ter ondersteuning van de cliënt/familie • Voor het overnemen van praktische zaken zoals postbehandeling, samen boodschappen doen, contact leggen met instanties etc. • Voor ondersteuning van het sociaal netwerk, gericht op het herstel van het gewone leven (als een goede buur waar men op terug kan vallen). De respondenten wijzen er wel op dat de inzet van vrijwilligers begrensd is tot een maximum. Er zal altijd (specialistische) professionele inzet noodzakelijk blijven. Ook wijzen zij erop dat het belangrijk is om vrijwilligers in hun werkzaamheden te ondersteunen en ze te waarderen voor hun inzet. Hiertoe moet de zorgsector intensief samenwerken met welzijns- en vrijwilligersorganisaties. f. Meer integraliteit zorg en welzijn Respondenten geven aan dat zorg en welzijn bij elkaar horen, worden gezien als twee aparte domeinen. De samenhang tussen de twee domeinen zal de komende jaren versterkt moeten worden. Preventie en wederkerigheid worden daarbij als belangrijkste doelen genoemd, evenals werken vanuit de wensen en behoeften van de cliënt. Op wijkniveau zijn er de meeste kansen voor duurzame combinaties. Respondenten onderkennen dat integratie van hulp en dienstverlening nodig is, met zo min mogelijk afzonderlijke functies en rollen. De gemeente kan de samenwerking tussen zorg-en welzijnsorganisaties bevorderen door het creëren van de juiste voorwaarden. Bijvoorbeeld door alle soorten hulp en dienstverlening (in een wijk) goed in kaart brengen en te combineren waar mogelijk. Een gezamenlijk budget voor zorg- en welzijnsorganisaties per wijk kan de samenwerking bevorderen, evenals de regie over de twee domeinen beleggen bij één organisatie. Respondenten zien verder kansen in het openstellen van locaties voor de wijk en voor andere doelgroepen. Een voorbeeld: een ruimte die nu gebruikt wordt voor het
12 | BMC | Lokale bestuurderskracht
activeren van mensen met psychiatrisch probleem kan omgevormd worden tot buurtatelier. Het wordt dan een open atelier voor mensen in de wijk, een cursuscentrum (ook te gebruiken door cliënten) en een pleisterplaats voor mensen met/zonder een klein netwerk. Een aantal respondenten ziet mogelijkheden voor het organiseren van een integraal aanbod in de wijk. Zoals het combineren van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding. Of een lokaal gezondheidscentrum waarin ‘care’ (zoals thuiszorg) gecombineerd wordt met ‘cure’ (zoals de huisarts en de paramedische zorg). Als voorbeeld wordt ook genoemd de integrale inzet van behandelaren en geriatrisch verpleegkundigen om herhaaldelijke ziekenhuisopname te voorkomen. Een aantal aanbieders ziet ook mogelijkheden in het uitbreiden en combineren van het aanbod. Als voorbeeld wordt genoemd dat cliënten van de dagbesteding diensten kunnen leveren voor de wijk, zoals schoonmaken, glas ophalen, groenverzorging en de was doen. g. Groepsbegeleiding / dagbesteding vernieuwen: participatie in de wijk et veel gehoorde onderwerp participatie duidt op ‘uitgaan van talenten en mogelijkheden’. De respondenten zien verschillende mogelijkheden om de dagbesteding in dit kader te vernieuwen. Uitgangspunt is vraaggericht werken. Daarbij worden de talenten en mogelijkheden van de doelgroep zodanig benut dat sprake is van duurzame participatie, al dan niet arbeidsmatig, vrijwillig of betaald. Dat vraagt van organisaties dat zij de begeleiding en activiteiten afstemmen op de wensen en behoeften van de doelgroep (maatwerk). Er liggen veel kansen om de arbeidsmatige vormen van dagbesteding en de activiteiten vanuit de Sociale Dienst en de Sociale Werkvoorziening (re-integratie, beschut werken en activering) met elkaar te combineren, bijvoorbeeld: • Een kook- en ontmoetactiviteit voor de bewoners uit de wijk • Participatieplekken bij maatschappelijke ondernemers • Fysieke dagbesteding zoveel mogelijk onderbrengen in bedrijven, gemeente, lokale onderneming etc. • Dagbesteding en werk meer integreren in de samenleving. Bijvoorbeeld het bijhouden van de tuin rondom een basisschool, schoonmaken van reclameborden bij de sportvereniging, meehelpen in een buurthuis, restaurant, klussendienst,
boodschappenservice, bedrijfsondersteunende activiteiten, groenonderhoud en schoonmaak • Uitkeringsgerechtigden inzetten om beter zicht te krijgen op wensen en behoeften van mensen uit de wijk, gericht op proactief beleid • Eén activiteitencentrum, waar verscheidene partijen de (op de specifieke doelgroep gerichte) ondersteuning bieden, in plaats van spreiding van diverse centra van vele instellingen in een regio. Groepsbegeleiding via dagbestedingsactiviteiten kan volgens de meeste respondenten goed worden gecombineerd met andere activiteiten. Zij vinden dat deze activiteiten vooral in de wijken (samenwerking zorg en welzijn) kunnen worden georganiseerd. Daar liggen kansen om een omgeving te creëren waar duurzame en bredere begeleiding mogelijk is. De respondenten noemen als voorbeelden: • Dagbesteding op andere dan gebruikelijke uren (9.00 - 16.00), zodat bijvoorbeeld culturele activiteiten gecombineerd kunnen worden met een warme maaltijd • Dagactiviteiten combineren met huiswerkbegeleiding door vakdocenten; niet alleen leren plannen en organiseren van huiswerktaken, maar ook taken die thuis moeten worden gedaan • Slimmer gebruik van gebouwen van de gemeente; lokale buurthuizen, kantines van sportverenigingen en (buurt)scholen • Dagbesteding opzetten in het kader van collectieve voorzieningen zoals een was & strijkservice, glasbewassing, eettafels & ontmoeting • Groepsbegeleiding in bestaande woonvormen voor zowel de cliënten die daar wonen als voor cliënten uit de omliggende wijk • Steunpunten in de wijk waar buurtbewoners voor en met elkaar activiteiten organiseren.
“Zie dagbesteding (al dan niet arbeidsmatig) voor mensen als een beroepskeuze. De dagbesteding moet aansluiten op iemands interesses en talenten. Het hangt niet specifiek aan doelgroepen, maar meer aan interesses en mogelijkheden”. De verbreding van de doelgroep zou vooral langs de lijn van de activiteit moeten plaatsvinden, in plaats van sec doelgroepen combineren.
“Als je oprecht geïnteresseerd bent in wat iemand wil en je levert maatwerk, dan nemen mensen uit verschillende doelgroepen deel aan de activiteiten. Zo draag je bij aan hun duurzame participatie.”
“Een gezond makende omgeving houdt in: met verschillende problematieken naast elkaar arbeidsmatig aan het werk gaan. Mensen laten dan hun rugzak bij de poort staan en gaan met hun gezonde deel aan de slag.” h. Wederkerigheid en vrijwillige inzet bij dagbesteding Groepen mensen met verschillende achtergronden kunnen elkaar ook ondersteunen in de wijk. Inwoners kunnen cliënt zijn op de ene plek en vrijwilliger op de andere. De respondenten geven de volgende voorbeelden: • Ouderen helpen mee met zorgtaken, jongeren kunnen ouderen helpen bij huishoudelijke taken • De ene deelnemer helpt de andere bij opbouwen van dagritme • Jongeren en ouderen kunnen samen met zinvolle arbeid bezig zijn en elkaar daarin ondersteunen waardoor minder begeleiding nodig is. Vrijwel alle respondenten die begeleiding aanbieden, zien mogelijkheden om vrijwilligers te betrekken bij groepsbegeleiding, maar ook in brede(re) begeleiding van cliënten. Ook mantelzorgers kunnen een bijdrage leveren aan de dagactiviteiten, waarmee aansluiting bij de (zelfzorg) gewoonten en activiteiten van de burger mogelijk is. De respondenten geven de volgende voorbeelden voor de inzet van vrijwilligers: • Het opzetten van een vrijwilligerspool • Grotere groepen begeleiden met inzet van vrijwilligers, met eventueel een gespecialiseerde zorgverlener op de achtergrond • Inzet van vrijwilligers met een verpleegkundige op afroep bij calamiteiten • Vrijwilligers betrekken bij wijkgerichte lichte ondersteuning en ontmoetingsactiviteiten • Samenwerken met andere maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld kerken en verenigingen. Het vervoer van cliënten vergt speciale aandacht. Ongeveer de helft van de respondenten heeft te maken met vervoer van cliënten, van wie slechts een deel een AWBZ-indicatie voor vervoer heeft. Een aantal van de zorgaanbieders heeft voor het vervoer van geïndiceerde cliënten een contract met een professionele vervoerder. Andere zorgaanbieders werken met een eigen bus, waarbij nogal eens een beroep wordt gedaan op sponsoring, variërend van een gesponsord voertuig tot gesponsord onderhoud. Sommige aanbieders stimuleren hun cliënten zelf te reizen, bijvoorbeeld op de fiets, begeleid door vrijwilligers. Enkelen vinden dat geen vervoer voor cliënten moet
Lokale bestuurderskracht | BMC | 13
worden geregeld, tenzij het echt niet anders kan. Door lokaal te werken zou vervoer ook minder nodig zijn. Ook wordt verwezen naar het project MEE op weg, waarin mensen met een beperking leren zelfstandig te reizen.
H3 | Inkoop van maatschappelijke ondersteuning
Een deel van de respondenten die nu al te maken heeft met vervoer is van mening dat er in de toekomst meer gewerkt zal moeten worden met vrijwilligers, al dan niet georganiseerd vanuit de welzijnsorganisatie. Ook mantelzorgers zouden meer bij de organisatie van het vervoer betrokken kunnen worden. Andere organisaties wijzen op de kwaliteit en geven aan te willen werken met gespecialiseerde vervoerders. Een eventuele aanbesteding voor vervoer zou moeten plaatsvinden voor een combinatie van doelgroepen (leerlingenvervoer, awbz vervoer, regiotaxi etc).
a. Generalistische en/of specialistische ondersteuning De meeste respondenten zijn voorstander van het maken van onderscheid tussen generalistische en specialistische ondersteuning. ‘Generalisme waar het kan en specialisme waar het nodig is’.
gemeenten kan leiden tot regionale schaalvoordelen. Specialistische ondersteuning moet worden ingekocht op basis van het beoogde resultaat. Ook gezamenlijke inkoop van vervoer biedt mogelijk kans op regionaal schaalvoordeel.
Generalistische ondersteuning/basisaanbod Generalistische ondersteuning is gebaseerd op een basisaanbod in de wijk. Generalistische dienstverlening is bestemd voor cliënten met grote participatiemogelijkheden binnen de wijk en niet te ingewikkelde hulpvragen. De professionals hebben een sterke focus op regie en staan in verbinding met burgers, vrijwilligers en andere professionals die werkzaam zijn op de terreinen van werk en inkomen, welzijn en jeugd. Het ligt voor de hand dit basisaanbod lokaal te contracteren. Wijkbudgetten worden als bekostigingsvorm veel genoemd.
Met betrekking tot lokale of regionale inkoop moet er steeds sprake zijn van een moet het niet ‘dichtgetimmerd’ worden. Wat lokaal georganiseerd kan worden is afhankelijk van de omvang van de verschillende doelgroepen, maar er moet alleen iets regionaal worden georganiseerd als dat echt noodzakelijk is. Veel kennis en ervaring is al aanwezig in de gemeente en kan gedeeld worden, geven respondenten aan. Er zijn daarnaast ook doelgroepen waarvoor ook de regionale schaal te klein is, daarvoor zal ondersteuning bovenregionaal moeten worden ingekocht. Voor hen geldt dat kwaliteit om landelijke vormgeving vraagt.
Enkele respondenten geven aan dat zij (reeds) werken met generalistisch teams. Binnen dit team werken generalisten met een specialisatie. Naast het doorgronden en adequaat inschatten van de problematiek zijn zij in staat om direct hulp te bieden en eventueel hulp in te roepen van een collega met een specialisatie. Dit betekent dat het team circa 80% van de hulpvraag zelf kan oplossen en dat er slechts voor 20% specialistische hulp nodig is die niet in het team beschikbaar is. Het team bestaat uit hooggekwalificeerd personeel, dat een grote hulpvraag aankan door gebruik te maken van de vele mogelijkheden die de gemeente biedt aan ondersteuning; en van het netwerk van de burger. Als kanttekening wordt gemeld dat een wijkteam dat generalistische ondersteuning biedt, wel een netwerk van specialisten nodig heeft voor raadpleging, afstemming, of doorverwijzing.
Specialistische ondersteuning Voor bepaalde vormen van ondersteuning is specialistische inzet vereist die niet overal voorhanden is. Specialistische dienstverleners hebben een zekere schaalgrootte nodig om hun organisatie rendabel te kunnen laten draaien. Inkoop van specialistische ondersteuning door meerdere
14 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Grens tussen generalisme en specialistisme De grens tussen generalisme en specialistisme is niet gemakkelijk te markeren. Ten aanzien van specialistisch aanbod worden de volgende voorbeelden gegeven: • Mensen met niet-aangeboren hersenletsel • Mensen met gedrags- of verslavingsproblemen (o.a. Korsakoff) • Probleemgezinnen • Psychiatrie/GGZ cliënten • OGGZ • Crisisopvang en 24 uurs-bereikbaarheid • Acute complexe zorg • Maatschappelijke opvang & begeleid wonen • Specialistische zorg voor doofblindengroep • Terminale zorg • Cliënten met COPD en astma, diabetes, oncologie, terminale zorg, hart-en vaatziekten en neurologie, wondzorg, (in)continentie- en stomazorg, pijnbestrijding en thuiszorgtechnologie. b. Inwoners in control: keuzevrijheid Het is belangrijk dat de ondersteuningsvraag gehonoreerd kan worden op een manier die bij de burger past. Dat betekent dat de burger keuzevrijheid moet blijven hebben om ondersteuning te krijgen op de wijze die bij hem of haar past. Via PGB zijn de mensen het meest direct
Lokale bestuurderskracht | BMC | 15
betrokken bij de keuzes t.a.v. besteding van het voor hen beschikbare budget. Een platform waarin burgers al zelf op zoek kunnen gaan naar de invulling van hun zorgvraag biedt zicht op oplossingen die nu niet ter overweging komen, omdat ze hun zorgvraag nu kunnen stellen bij de gemeente. De beleving van veel cliënten gaat nu nog uit van een standaard invulling van hun zorgvraag. c. Succesfactoren voor inkoop Respondenten noemen succesfactoren rond verschillende onderdelen van het inkoopproces: succes zit in de samenwerking, in de inrichting van het proces en in de inkoopstrategie of – systematiek. Daarnaast speelt de rol van de gemeente volgens de respondenten ook een grote rol in het ‘succes’. Succesfactoren die betrekking hebben op inwoners: • Cliënt en cliëntvraag voorop stellen (borgen van de zelfregie) • De tevredenheid van burgers • Keuzevrijheid voor inwoners. Succesfactoren die betrekking hebben op het inkoopproces: • Openheid / transparantie • Heldere afspraken • Uitwisseling van kennis • De vrijheid om combinaties te maken • Ideeën de tijd geven • Goede evaluatie • Samenwerking tussen zorgaanbieders • Samenwerking tussen gemeenten • Tijdig contact • Persoonlijk contact/goede samenwerking/dialoog/ korte lijnen. Het merendeel van de respondenten geeft de voorkeur aan een transparante inkoopprocedure die samenwerking tussen partijen bevordert, mogelijkheden biedt om combinaties te maken en voldoende keuzevrijheid biedt voor de cliënt. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in het inkoopproces focust op het ‘wat’ en niet op het ‘hoe’. Daarnaast leidt de focus op innovatie, op preventie en op lange termijn resultaten tot succes. Gemeenten moeten voor de inkoop kennis hebben van vraag en aanbod. Gemeenten moeten met de inkoop samenwerking in plaats van concurrentie tussen zorgaanbieders stimuleren. d. Faalfactoren voor inkoop Veelgenoemde faalfactoren voor de inkoop zijn: alles in een keer willen ‘transformeren’ en alles te snel en te
16 | BMC | Lokale bestuurderskracht
goedkoop willen. Maar ook het oude systeem met ‘knippen en plakken’ overnemen wordt gezien als faalfactor, net als ‘kaasschaven’ om de bezuinigingen te halen. Als de gemeenten te weinig kennis hebben, is dat een faalfactor en in het proces vormen te veel regels, juridisering, te laat starten of afronden van procedures en verschillen tussen gemeenten faalfactoren. Ook worden korte looptijd van contracten, het afsluiten van grote contracten zodat er geen nieuwe aanbieders kunnen worden toegelaten (monopolisme), bezuiniging op uurtarieven van professionals en het splitsen van zorgfuncties gezien als factoren waarop de inkoop niet het gewenste resultaat zou kunnen bereiken. e. Risico’s voor de toekomstige inkoop Risico’s die de respondenten zien voor de toekomstige inkoop zijn in te delen naar die voor inwoners, aanbieders en de gemeente. Aangegeven risico’s voor inwoners: • Wisselingen van zorgverlener/ de continuïteit van de zorg • Te weinig maatwerk • Ontoereikende zorg • Onderschatting van de hulpvraag • Het niet op tijd uitbreiden of opschalen van de zorg • Cliënten die zich niet melden • Onvoldoende keuzemogelijkheden voor cliënten • Teveel aanbieders/mogelijkheden, waardoor voor cliënten het overzicht ontbreekt • Onvoldoende kwaliteit van de dagbesteding of individuele begeleiding met kans op terugval/dure zorg. Genoemde risico’s voor aanbieders – met name voor de professionals: • Bezuinigingen op tarieven voor professionals • Verlies van banen • Verzanden in regels en administratie Genoemde risico’s voor de gemeente: • Frictiekosten • Overvraging/ toename van de zorgvraag • Het overschatten van de mogelijkheden van de 0e lijn en de eigen kracht van het netwerk • Onvoldoende budget, waardoor schrijnende situaties ontstaan • Dominante hoofdaannemer. In het algemeen is het een risico dat de veranderingen te snel gaan en dat er te weinig tijd is om de planningen te halen. In de tweede plaats kan de focus te sterk gericht zijn op de financiën en het organisatiebelang, in plaats van op het cliëntbelang. Ten derde schuilt er een risico in
het opzetten van nieuwe ‘schotten’ in de uitvoering, zoals via wijkteams. Gemeenten kunnen hiermee (onbedoeld) een stoorzender worden in het verkeer tussen cliënt en aanbieders.
• Onderhoud gebouwen • Maaltijdservice.
f. Inkoopmodellen De respondenten geven verschillende modellen aan voor succesvolle inkoop: • Bestuurlijk aanbesteden • Markt openstellen voor iedere aanbieder die aan minimum eisen voldoet (innovaties) • Niet aanbesteden • Een hoofdaannemer per wijk of gemeente aanwijzen • Voortbouwen/verbeteren wat er is. Verscheidene respondenten hebben het principe ‘high trust, high penalty’ bij de inkoop genoemd als een succesvolle benadering in de toekomstige inkooprelaties. Daarbij geeft de gemeente een grote mate van vrijheid aan de aanbieders op basis van vertrouwen. Als blijkt dat een aanbieder dit vertrouwen beschaamt, is de consequentie erg groot; de aanbieder kan worden uitgesloten van levering van ondersteuning binnen de gemeente. g. Social return Social return is het opnemen van sociale voorwaarden, eisen en wensen in een inkoop- of aanbestedingstraject voor producten en diensten. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat niet alle aanbieders bekend zijn met het begrip ‘social return’. Zij die dat wel zijn, zijn overwegend positief en zien kansen met betrekking tot social return. Die kansen zien zij zowel voor cliënten die rechtstreeks andere cliënten ondersteunen, als voor cliënten die als vrijwilliger actief zijn andere organisaties. Verder worden mogelijkheden genoemd voor het bieden van stage of werkervaringsplaatsen voor mensen uit de doelgroep of door uitkeringsgerechtigden door aanbieders. Social return moet op eigen keuze, eigen vermogen en eigen tempo van mensen plaatsvinden. Daarbij is begeleiding nodig, wat in sommige situaties lastiger valt te regelen. Social return moet vooral vanuit de inwoners ontwikkeld worden en niet vanuit organisaties. Slechts enkele aanbieders zijn voorstander van het verplichtstellen van social return. Concrete voorbeelden die voor toepassing van social return genoemd worden zijn: • Boodschappen doen • Bijhouden van de tuin • Een praatje maken • Kleine klusjes doen • Catering • Schoonmaak • Groenvoorziening
Lokale bestuurderskracht | BMC | 17
H4 | Monitoring en verantwoording a. Sturing op maatschappelijke effecten De respondenten zijn positief als het gaat om sturing op maatschappelijke effecten. Er zijn ook kritische kanttekeningen. De meeste daarvan hebben betrekking op de formulering en meetbaarheid. “Wat zijn maatschappelijke effecten en hoe meet je die goed? Hoe sluit je andere invloeden uit?” Respondenten vinden het van groot belang dat hierover vooraf helderheid bestaat. Voorbeelden van genoemde maatschappelijke effecten: • Tevredenheid en zelfredzaamheid van cliënten • Stappen op de participatieladder • Stabiliseren van de situatie • Toename kwaliteit van leven, welbevinden • Toename veiligheid, leefbaarheid in wijk • Toename van participatie van inwoners in wijkactiviteiten en vrijwilligerswerk • Verbetering gezondheid • Reductie eenzaamheid • Afname overbelasting mantelzorgers. b. Sturing op resultaten Respondenten benoemen diverse indicatoren om inhoudelijke-en procesresultaten te meten, zoals: • Verlaging kosten • Afname vraag naar professionele tweedelijnszorg • Aantoonbare inzet van eigen netwerk en inzet vrijwilligers • Percentage terugval/recidive in zorg en welzijn (na exit) • Minder bezoeken huisarts/ specialisten. c. Kwaliteitssysteem Als kenmerken van een systeem waarin sturing op resultaten en kwaliteit centraal staan worden genoemd: • Geobjectiveerde klantmetingen • Eenduidige prestatiegebieden en indicatoren • Vereenvoudiging van meting en verantwoording • Regionale of landelijke afstemming van kwaliteitscriteria • Kwaliteit meten in de praktijk: onaangekondigd bezoeken van organisaties en cliënten. Respondenten pleiten voor aansluiting bij bestaande kwaliteitseisen en criteria, maar eenvoudiger en met minder bureaucratie.
18 | BMC | Lokale bestuurderskracht
• Niet teveel nadruk leggen op opleidingsniveau, maar ervaring en competenties ook mee laten wegen • Klankbordgroep voor wijkteams (voor feedback) • Regionale multidisciplinaire expertiseteams (waar vraagstukken voorgelegd kunnen worden).
‘Er bestaan al veel kwaliteitseisen en systemen. Geadviseerd wordt om de kwaliteitseisen aan te passen op nieuwe omstandigheden en hierover regionale afspraken te maken. Bestaande normen en kwaliteitseisen waarnaar verwezen wordt: • Zelfredzaamheidmatrix (ZRM) • Consumer Quality Index (CQI) • Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ). Binnen de huidige AWBZ gelden diverse kwaliteitseisen (zie onderstaande tabel). Op de vraag welke kwaliteitseisen in de Wmo overgenomen zouden moeten worden wordt het vaakst gekozen voor ‘klanttevredenheidsonderzoek’ en ‘afstemming aanbod op individuele vragen van de cliënt’. Kwaliteitseis
Aantal aanbieders
Klanttevredenheidsonderzoek
54
Afstemming aanbod op individuele vragen cliënt
53
Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers
50
Inzet ervaringsdeskundigen
44
Ondersteuningsinformatie ter bevordering keuzevrijheid
40
Zorgleefplan
40
Cliëntenorganisatie instellen en betrekken bij beleid en uitvoering
35
Deelname aan benchmarks
28
Overig
14
d. Kwaliteit van ondersteuning verhogen Aanbevelingen om de kwaliteit van zorg en ondersteuning in zijn algemeenheid te verhogen zijn: het delen van kennis en het van elkaar leren via intervisie en symposia. Andere mogelijkheden om kwaliteit te verhogen worden gezien in: • Ervaringsdeskundigheid inzetten • Cliëntorganisatie op wijkniveau • Cliëntvolgsysteem hanteren
e. Meet- en monitorinstrumenten Als meet- en monitor instrumenten worden genoemd: • Klanttevredenheidsonderzoeken (individueel of in groepen) • Effectmeting • Audits • Benchmarks • Werken met wijkdoelstellingen en wijkmetingen. Ook de participatieladder en zelfredzaamheidmatrix worden genoemd als instrumenten waarmee ‘stijging op de ladder’ kan worden gemeten/ gemonitord. f. Bezuinigen op administratieve lasten Meerdere respondenten geven aan dat op administratieve lasten bezuinigd kan worden. Zij noemen onder andere het verminderen van registratie-eisen, kortere lijnen en persoonlijke controle in plaats van papieren controles. Uitgangspunt is het uitgaan van vertrouwen en het hebben van korte lijnen, waardoor minder verantwoording nodig is.
• Meerjarig dezelfde eenvoudig afspraken/ verantwoording • Geen aparte verantwoording per gemeente • Overlap in registratie/verantwoording beperken • Meten op outcome • Alleen minimum kwaliteitseisen opstellen voor toetreding tot de markt. “De gemeente laat aanbiedersmarkt “draaien” en treedt op als marktmeester wanneer er sprake is van (structureel) onvoldoende kwaliteit.” In onderstaand citaat van één van de respondenten worden veel van de genoemde aanbevelingen samengevat: “Voorkom dat er onnodig geld weglekt, door één budget, uniformiteit in declaratie, samenwerking tussen organisaties, afspraken in raamcontracten (in plaats van aanbesteden), uniformiteit in verantwoording. Zorg voor slimme ICT, ontwikkeld vanuit het primaire proces, die de processen optimaal ondersteunen en het werk van begeleiders vereenvoudigt (en dus goedkoper maakt). Een integrale, mogelijk landelijke, standaard voor alle betrokkenen is aan te bevelen om de registratie/ informatievoorziening en verantwoording uniform en herkenbaar te houden.”
Bezuinigingsmogelijkheden door bedrijfsvoering die worden genoemd zijn: • 1 format/registratiesysteem • Zoveel mogelijk digitaal • Stel aan alle zorgaanbieders een ICT Platform in de cloud ter beschikking. Aanbieder zijn verplicht dit systeem te vullen met informatie. Over productie, data etc. • Eenduidige en simpele werkwijze t.a.v. facturatie, toewijzing van zorg, werkafspraken, rapportages • Gemeentelijk apparaat beperkt houden (door high trust, high penalty); dit houdt de kosten laag • Geen accountantsverklaringen, geen tussencontroles • Niet te veel bureaucratie voor kleine bedragen. Bezuinigingsmogelijkheden door inkoopsystematiek die worden genoemd zijn: • Lumpsum/wijkbudget en afrekenen op resultaten • Trajectprijzen afspreken en helder afspreken wat daarvoor geleverd zal worden • Bedrag voor cliënt/vouchers waarmee zorg geregeld moet worden. Bezuinigingsmogelijkheden door verantwoordingssystematiek die worden genoemd zijn:
Lokale bestuurderskracht | BMC | 19
H5 | De rol van de gemeente a. Regierol en sturing door de gemeente Uit de beantwoording blijkt dat aanbieders de rol en regie van de gemeente vooral als kaderstellend zien. Slechts een enkele aanbieder ziet ook een rol voor de gemeente in de uitvoering (bijvoorbeeld bij de indicatiestelling). De rol van de gemeente is te zorgen voor transparantie in processen, contracten, facturering, verantwoording, evaluaties. Zij moet kwaliteits- en resultaatindicatoren bepalen, hierop sturen en de partijen er op afrekenen. Respondenten geven aan dat de gemeente korte lijnen zou moeten houden met cliënten en aanbieders en de samenwerking tussen organisaties, in een integrale aanpak, moet coördineren en faciliteren. Meer specifiek worden nog genoemd: • Zelfredzaamheid van cliënten (cliëntregie) actief stimuleren • Het voortouw nemen in innovaties en informatievoorziening • Ontschotten van budgetten • Kennis en geld aan de voorkant inzetten • Licht invullen van registratie en verantwoording: zorgen voor een lage overhead • Focus op preventie en lange termijn resultaten • Focus als gemeente op het wat niet op het hoe • Kennis hebben van vraag en aanbod • Stimuleren van samenwerking in plaats van concurrentie tussen zorgaanbieders. b. De burger voorop stellen Respondenten benoemen dat het belang van de burger voorop moet staan in plaats van het belang van de organisaties. Concurrentie tussen aanbieders komt de cliënt niet altijd ten goede. Een van de respondenten geeft het volgende advies aan de gemeenten: “Probeer niet alle huidige zorg- en welzijnspartijen er met elkaar uit te laten komen. Abstraheer en definieer wat je zelf wilt en zoek dan partners die dat gaan uitvoeren.”
20 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Lokale bestuurderskracht | BMC | 21
Bijlage | Zorgaanbieders in beeld
Ook bij cliënten met een PGB is ‘individuele begeleiding’ de meest genoemde vorm van zorg (zie tabel). De verhouding van de verschillende vormen van zorg die worden geboden is ongeveer gelijk als bij zorg in natura. Echter, het aantal aanbieders per functie is lager. Dit valt te verklaren doordat vijftien zorgaanbieders hebben aangegeven geen ondersteuning aan cliënten met een PGB te leveren.
De zorgaanbieders die hebben deelgenomen aan de marktconsultatie zijn actief in diverse sectoren binnen het sociaal domein. In onderstaande tabel is te zien dat ongeveer de helft van de respondenten werkzaamheden verricht in de sector Verpleging en Verzorging (34 aanbieders), daarna volgen respectievelijk de sectoren Geestelijke gezondheidszorg/ Maatschappelijke Opvang (25 aanbieders) en Gehandicaptenzorg (22 aanbieders). Achtendertig respondenten zijn werkzaam in slechts één sector, de overige aanbieders combineren meer werkzaamheden. In de categorie ‘overig’ zijn de meest genoemde sectoren: jeugdzorg, maatschappelijk werk, welzijn, huishoudelijke hulp. Sector
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
Geestelijke gezondheidszorg/ Maatschappelijke Opvang (GGZ-MO)
25
36%
Verpleging en Verzorging (V&V)
34
49%
Gehandicaptenzorg (GZ)
22
31%
Overig
21
30%
Bekostiging De meeste aanbieders werken met meer bekostigingsmethoden tegelijkertijd. In veertien gevallen worden alle vier de genoemde bekostigingssmethoden gebruikt. In onderstaande tabel is te zien dat het contract met het zorgkantoor en het PGB het meest worden gebruikt. Daarna volgen het hoofdaannemerschap en het onderaannemerschap. In de categorie ‘overig’ worden de volgende bekostigingsmethoden genoemd: particuliere dienstverlening, contracten met zorgverzekeraars, subsidie (van de gemeente), samenwerkingsovereenkomsten en wmo-contract. Op welke wijze vindt bekostiging van uw organisatie plaats?
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
Contract met het zorgkantoor
45
64%
PGB-dienstverlener
44
63%
Hoofdaannemer
37
53%
Onderaannemer
29
41%
Overig
20
29%
Vormen van zorg De meeste aanbieders leveren meerdere vormen van zorg, zowel in natura als via een PGB. In de tabel is te zien dat de functie ‘individuele begeleiding’ bij de zorg in natura het vaakst genoemd wordt. Tachtig procent van de respondenten levert deze vorm van zorg. Hierna volgen achtereenvolgend de functies ‘persoonlijke verzorging’, ‘dagbesteding’, ‘verpleging’, ‘behandeling’ en ‘kortdurend verblijf’. In de categorie overig worden onder andere genoemd: huishoudelijke hulp, herstelzorg, msvt, gezinsondersteuning, groepsbegeleiding, begeleiding richting werk en crisiszorg. Welke AWBZ functies levert uw organisatie (via zorg in natura)?
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
Individuele begeleiding
56
80%
Persoonlijke verzorging
41
59%
Dagbesteding
38
54%
Verpleging
37
53%
Behandeling
31
44%
Kortdurend verblijf
24
34%
Overig
23
33%
22 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Levert uw organisatie ook ondersteuning aan cliënten met een PGB? Zo ja, welke zorg?
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
Individuele begeleiding
45
64%
Persoonlijke verzorging
34
49%
Dagbesteding
25
36%
Verpleging
23
33%
Kortdurend verblijf
16
23%
Behandeling
14
20%
Overig
13
19%
Eenendertig aanbieders leveren intramurale zorg. Acht van deze respondenten levert geen intramurale zorg in de gemeenten van de consultatie. Vijfendertig aanbieders leveren geen intramurale zorg. Vier aanbieders hebben geen antwoord op de vraag gegeven. Levert uw organisatie ook intramurale zorg? Nee
35
Ja
23
Ja, maar niet in de gemeenten van de consultatie
8
Geen antwoord
4
Cliëntgroepen In onderstaande tabel is aangegeven welke cliëntgroepen de zorgaanbieders bedienen. Ook hier is meestal sprake van meerdere cliëntgroepen tegelijkertijd. De meest genoemde cliëntgroep is de groep ‘ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek’. Kunt u de meest voorkomende grondslag bij uw clientgroep benoemen?
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
38
54%
Volwassenen met psychiatrische problematiek (PSY/PS >18jr)
33
47%
Palliatief terminale zorg
26
37%
Kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking (VG)
25
36%
Kinderen en volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte (SOM 0-64, LG)
24
34%
Multiprobleemgezinnen
22
31%
Jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen (PSY/PS <18jr)
16
23%
Kinderen en volwassenen met een auditieve en/of visuele beperking
13
19%
Overig
12
17%
Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek (SOM 65+/PG 65+)
Werkgebied Op twee na alle respondenten leveren zorg in een van de gemeenten van de consultatie. Bijna altijd is er sprake van werkzaamheden in meerdere gemeenten. Drieëntwintig respondenten zijn werkzaam in alle gemeenten van de consultatie.
Lokale bestuurderskracht | BMC | 23
In de tabel is te zien dat de meeste respondenten werken in Zeist en Utrechtse Heuvelrug. Daarna volgen achtereenvolgens De Bilt, Wijk bij Duurstede en Bunnik. In de categorie ‘overig’ worden het vaakst andere plaatsen in de provincie Utrecht genoemd. In welke gemeenten levert uw organisatie?
Aantal aanbieders
Percentage van de aanbieders
Bunnik
25
36%
Zeist
34
49%
De Bilt
22
31%
Wijk bij Duurstede
21
30%
Utrechtse Heuvelrug
50
71%
Overig
20
29%
24 | BMC | Lokale bestuurderskracht
Lokale bestuurderskracht | BMC | 25