Conceptrapportage “Hiv & retrospectieve spijt” December 2012
Adressen: Kai Epstude Afdeling Psychologie Rijksuniversiteit Groningen Grote Kruisstraat 2/1 9712 TS Groningen Email:
[email protected] Phone: 050 363 7632
- Do not publish or cite without permission -
Kai J. Jonas Programmagroep Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam Weesperplein 4 1018XA Amsterdam Email:
[email protected] Phone: 020 525 6888
Aanleiding Deze studie heeft als doel de invloed van spijt en de hieraan ten grondslag liggende gedachten op het welzijn van hiv/aids-patiënten te onderzoeken. We zijn voornamelijk geïnteresseerd in de vraag of de wijze waarop hiv-patiënten hun hiv-infectie zien en hoe ze erover denken - alsmede de omstandigheden waaronder zij het hiv-virus hebben opgelopen - lange termijn gevolgen hebben voor hun mentale gezondheid en gezondheids-gerelateerde gedrag. Het beantwoorden van deze vraag kan bijdragen aan het ontwikkelen van strategieën voor psychologische interventies voor hiv-patiënten die schuldgevoelens ervaren. Definitie Wanneer de invloed van spijt op mentale en fysieke gezondheid onderzocht wordt is het van belang spijt te definiëren. De meest voorkomende definitie van spijt stelt dat het een negatieve emotie is die gevormd wordt door de gedachte dat door ander gedrag te vertonen een andere uitkomst mogelijk was geweest (Roese et al., 2009). Vorig onderzoek toont aan dat spijt over belangrijke levenskeuzes of gebeurtenissen het welzijn jaren later nog kan beïnvloeden (e.g. Morrison & Roese, 2011; Roese et al., 2009). Een interessant aspect voor het huidige onderzoek is dat spijt niet alleen een negatief gevoel is maar ook in verband staat met een specifieke gedachtegang: Namelijk, het idee dat dingen anders hadden kunnen zijn. In het geval van hiv/aids is het vrij voor de hand liggend hoe een dergelijke gedachte eruit zou kunnen zien. Bijvoorbeeld “Ik had een condoom moeten gebruiken” is een specifieke gedachte die op kan komen wanneer men denkt aan de infectie. Spijt wordt veelal ook gezien als een functionele emotie die toekomstig gedrag kan verbeteren. Spijt hebben over de hiv-infectie kan dus leiden tot een hogere intentie om in de toekomst veilige seks te hebben. Spijt kan essentieel zijn Wat betekenen de hierboven genoemde feiten nu voor het onderzoeken van spijt in de context van een hiv-infectie? Veel van het bestaande onderzoek over spijt richt zich op dagelijkse beslissingen en gedrag wat gemakkelijk aangepast kan worden. Wanneer het echter over een HIV-infectie gaat is er geen directe manier om alles “ongedaan” te maken. Toch zijn er aspecten van deze situatie die beïnvloed kunnen worden door spijt. Ten eerste: als de infectie is opgelopen ten gevolge van onveilige seks kan de beslissing om in de toekomst condooms of andere veilige seks strategieën te gebruiken positieve gevolgen hebben voor iemands eigen gezondheid en die van een partner. Ten tweede: het besef dat stil blijven staan bij de omstandigheden de infectie niet doet verdwijnen kan een belangrijk aspect zijn in iemands mentale gezondheid en in het overwinnen van fases van actieloosheid en ruminatie. Het hebben van spijt over de infectie hoeft dus niet per definitie slecht te zijn. Het herhaaldelijk ervaren van deze emotie kan essentieel zijn.
2
Huidige studie In totaal hebben 252 deelnemers, leden van het digitale panel van de Hiv Vereniging Nederland, deelgenomen aan deze studie. Vanwege technische problemen is de dataset voor sommige deelnemers niet compleet. We hebben besloten om enkel analyses uit te voeren voor de deelnemers die aangegeven hebben hiv-positief te zijn (N=2031, waarvan 182 mannen en 13 vrouwen). De gemiddelde leeftijd in deze steekproef was M= 50.18 jaar (SD=11.40). De meerderheid in deze steekprof gaf aan een voorkeur te hebben voor partners van het gelijke geslacht (N=180). De deelnemers waren gemiddeld 125.43 maanden (SD=79.08) geïnfecteerd met hiv. Honderdnegentig deelnemers krijgen de HAART behandeling, 13 deelnemers hebben deze behandeling niet gehad. Degenen die de HAART behandeling krijgen, ondergaan deze nu gemiddeld 97.66 maanden (SD=70.65), wat het huidige beleid om de HAART behandeling vroeg te starten weerspiegelt. Hoofdbevindingen 1. Vatbaarheid voor spijt, ruminatie en onjuistheden Ten eerste onderzochten we of er sociaal-demografische factoren zijn die de vatbaarheid voor spijt en ruminatie over de hiv-infectie kunnen verklaren. De belangrijkste sociaal-structurele variabelen lieten geen effecten zien: Het geslacht van de deelnemers was geen significante voorspeller. Ook het inkomensniveau, alleenstaand of met een partner samenwonend en het opleidingsniveau lieten geen significante effecten zien, hetzelfde gold voor etnische achtergrond (met een non-significante trend voor het ervaren van meer spijt voor deelnemers van buiten Nederland). 2. Spijt Onze resultaten tonen aan dat er een sterk verband bestaat tussen spijt in het dagelijks leven en spijt over de hiv-infectie. Een hoge mate van spijt over de hiv-infectie komt overeen met een hoge mate van spijt over zaken in het dagelijks leven. Bovendien hangen beide gevallen van spijt sterk samen met terugkomende gedachten over wat men anders had kunnen doen in de gegeven situatie. Zoals verwacht hebben deze spijt-gerelateerde gedachten een sterke invloed op de ervaren levenskwaliteit van de deelnemers. Des te sterker de spijt-gerelateerde gedachten en gevoelens zijn des te lager de ervaren levenskwaliteit is. Bij het systematisch onderzoeken wat de sterkste invloed had op een verminderde ervaren kwaliteit van leven bleek dat terugkomende gedachten over hoe men dingen anders had kunnen doen bij het oplopen van de infectie de sterkste factor was. 3. Veilige seks intenties Met betrekking tot veilige seks intenties vonden we dat zowel spijt in het dagelijks leven als gedachten wat men anders had kunnen doen gerelateerd zijn aan de intentie om veilige seks te hebben. Een hogere mate van spijt in het dagelijks leven evenals herhaalde gedachten over wat men anders had kunnen doen met betrekking tot de infectie waren beiden gerelateerd aan de intentie om in de toekomst veiligere seks te hebben.
1
Proefpersonen hadden de mogelijkheid om vragen over te slaan. Hierdoor kan het aantal respondenten per item/schaal lager zijn.
3
Discussie Het doel van de huidige studie was het onderzoeken van spijt in relatie tot een hiv-infectie. Hoewel eerder onderzoek heeft aangetoond dat spijt invloed heeft op fysieke en mentale gezondheid (Connolly & Reb, 2005; Markman & Miller, 2006; Roese et al., 2009) was er nog niet eerder onderzoek gedaan naar deze factoren in de context van hiv/aids. We hebben een relatie gevonden met algemene welzijnsindicatoren zoals de ‘satisfaction with life’ schaal (Diener et al., 1985). Wanneer we spijt nader bekijken blijkt dat het spijtgevoel over de hiv-infectie niet noodzakelijkerwijs belangrijk is. Voornamelijk de herhaalde gedachten over wat men anders had kunnen doen ten tijde van de infectie heeft het sterkste effect in onze meting. Deze bevinding komt overeen met eerder onderzoek naar ongunstige aspecten van het rumineren van spijt (Roese et al., 2009). We vonden echter ook dat deze negatieve gedachten tevens ertoe leiden dat deelnemers aangeven een sterkere intentie te hebben om in de toekomst veilige seks te bedrijven. Dit wijst erop dat ruminatie en onjuistheden ook gedrag kunnen beïnvloeden, deze positieve evaluatie is echter enkel gerelateerd aan extern gezondheidsbeleid en wordt niet weerspiegeld in het welzijn van de individuen. De bevindingen van onze studie geven een eerste inzicht in vatbaarheid voor het ondervinden van spijt en ruminatie, en in de manier waarop hiv-patiënten spijt over hun infectie beleven en hoe dit vervolgens gerelateerd is aan hun welzijn. Zoals de literatuur over spijt suggereert blijkt er een functioneel aspect te zijn aan het ondervinden van spijt (Epstude & Roese, 2008; Zeelenberg & Pieters, 2007). Het helpt bij het veranderen van gedrag. In de huidige studie blijkt dit uit de toename in intenties om veilige seks te hebben. Het is echter misleidend om onze bevindingen te interpreteren alsof het goed is voor een individu om deze negatieve gevoelens te beleven. Het is juist van belang om deze gevoelens van spijt en de gerelateerde negatieve gedachten te erkennen. Hierbij moet echter benadrukt worden dat deze gedachten niet ongewoon zijn. Goed met deze gedachten omgaan is een belangrijk aspect bij het accepteren van de infectie en kan op lange termijn bijdragen aan een betere gezondheid (door een toename in de intentie om veilige seks te hebben), en kan helpen bij het ontwikkelen van bruikbare coping vaardigheden en een vernieuwde mate van eigenwaarde en zelfvertrouwen.
4
Referenties Connolly, T., & Reb, J. ( 2005). Regret in cancer-related decisions. Health Psychology, 24, 529– 534. Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin, S. (1985). The Satisfaction with Life Scale. Journal of Personality Assessment, 49, 71-75. Epstude, K., & Roese, N. J. (2008). The functional theory of counterfactual thinking. Personality and Social Psychology Review, 12, 168-192. Garnefski, N. & Kraaij, V. & Schroevers, M.J. (2010). Leven met HIV. Hivvereniging Nederland. Hu, J. C., Kwan, L., Saigal, C. S., & Litwin, M. S. ( 2003). Regret in men treated for localized prostate cancer. Journal of Urology, 169, 2279– 2283. Landman, J. (1993). Regret: The persistence of the possible. New York: Oxford University Press. Markman, K. D., & McMullen, M. N. (2003). A reflection and evaluation model of comparative thinking. Personality and Social Psychology Review, 7, 244-267. Markman, K. D., & Miller, A. K. (2006). Depression, control, and counterfactual thinking: Functional for whom? Journal of Social and Clinical Psychology, 25, 210-227. Morrison, M., & Roese, N. J. (2011). Regrets of the typical American: Findings from a nationally representative survey. Social Psychological and Personality Science, 2, 576-583. Richard, R., van der Pligt, J., & de Vries, N. (1995). Anticipated affective reactions and the prevention of AIDS. British Journal of Psychology, 34, 9-21. Roese, N. J., Epstude, K., Fessel, F., Morrison, M., Smallman, R., Summerville, A., Galinsky, A., & Segerstrom, S. (2009). Repetitive regret, depression, and anxiety: Findings from a nationally representative survey. Journal of Social and Clinical Psychology, 28, 671-688. Watkins, E. R. (2008). Constructive and unconstructive repetitive thought. Psychological Bulletin, 134, 163-206. Wrosch, C., Schulz, R., & Heckhausen, J. (2002). Health stresses and depressive symptomatology in the elderly: The importance of health engagement control strategies. Health Psychology, 21, 340-348. Zeelenberg, M., & Pieters, R. (2007). A theory of regret regulation 1.0. Journal of Consumer Psychology, 17, 3-18.
5