COACHEN
In De Waardenboom
De kleuren van het leven zijn gegeven, maar de tinten zitten in ons eigen hoofd.
Jolanda Koorevaar
1
Een doorleefde coachvisie; Koersbezinning, Zingeving en Integratie
Jolanda Koorevaar
[email protected] www.dewaardenboom.nl
Vormgeving: Klaartje Degenaar
[email protected]
2
3
I nleiding
4
1 C oachingsvisie : je bescheiden invloed optimaal gebruiken 1.1 Het onbeïnvloedbare 1.2 Het beïnvloedbare 1.3 Bestanddeel één van zelfsturing: de ratio 1.4 Bestanddeel twee van zelfsturing: het gevoel 1.5 Altijd maar verstandig zijn? Welnee! 1.6 Waar brengt dit ons?
7 7 10 11 12 14 16
2 K oersbezinning , zingeving 2.1 Koersbezinning 2.2 Zingeving 2.3 Integratie 2.4 Waar brengt dit ons?
24 25 27 31 33
3 C oachklanten ,
en integratie
vraagstukken ,
instrumenten en interventies
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Coachklanten en niet-coachklanten Vraagstukken Aanpassingsproblematiek Ontwikkelingsvragen Het nut van de twee categorieën Instrumenten en interventies Waar brengt dit ons?
35 35 38 39 45 49 50 55
C onclusie
57
N awoord
58
INLEIDING Daar zat ik dan. Negenendertig jaar, drie jonge kinderen en te moe voor welke activiteit dan ook. Binnen één jaar hadden mijn gezin en ik een verhuizing verstouwd, de ziekenhuisopname van onze éénjarige dreumes met intense zorg beleefd, mijn tia (tijdelijke verstopping van een ader in de hersenen), mislukte kleine hartingreep en vierde gevecht tegen kanker te verduren gehad. Aan het einde van datzelfde jaar werd mijn tijdelijk contract bij een verder tevreden werkgever niet verlengd. Voor het eerst werd ik de carrièreladder afgegooid in plaats van opgebeld voor de volgende stap. “Schiet mij maar af”, dacht ik. Gelukkig deed niemand dat. Dus had ik de kans om me te bezinnen. Ik dacht: ‘bizar dat na alles wat er is gebeurd, het verlies van betaald werk me het meest lijkt te raken’. Ik bedoel: de spanning rondom de kleine, twee borsten armer, een brein dat opeens moeite heeft met organiseren en ruimtelijk inzicht, het energie-niveau van een bejaarde en een hart dat niet doet wat moet. Je hebt genoeg wezenlijker zaken om je druk over te maken. Een tweede gedachte was: ‘je hebt sociologie gestudeerd, een opleiding voor coaching gedaan, modules humanistiek en psychologie gevolgd, een eigen bureau voor coaching gehad. Zou je met die kennis en ervaring niet jezélf kunnen helpen?’ Nou, nee. Het had heel wat voeten in de aarde om mij weer een reëel beeld van mezelf en mijn toekomst te geven. Ik heb daar hulp bij nodig gehad van een gespecialiseerde psychologe, een revalidatiearts, een arbeidskundige, noem maar op. Maar de combinatie van wat ongelukkige life-events, de hulp van buitenaf en mijn eigen ervaring en kennis binnen de één op één begeleiding, leverde me wel inzichten op. Die wil ik delen en in mijn werk als coach gebruiken. De kern van mijn levenshouding is verrassend simpel en weinig vernieuwend. Vier logisch samenhangende stelregels: • Het leven is maar deels maakbaar. • Maak dat maakbare deel zo groot mogelijk. • Zorg dat je over het maakbare deel van je leven wijze beslissingen neemt. • Zorg dat je met het niet maakbare zo wijs mogelijk omgaat. Vraag is dan wel: hoe maak je het maakbare deel zo groot mogelijk? En wat is ‘wijs’? De bedoeling is dat u na het lezen van dit boekje mijn visie daarop kent en een indruk hebt van de manier waarop die visie doorwerkt in mijn coaching. Ik richt me met dit op boekje op opdrachtgevers en cliënten die diepgaander inzicht willen in mijn denk- en werkwijze dan de website biedt.
4
5
In het eerste hoofdstuk leg ik mijn basisgedachten over coaching uit. Hoeveel ruimte hebben we om ons leven in te richten? Hoe kan die ruimte bevochten, vergroot worden? Hoe kan een mens wijs omgaan met ‘onwijze’ tegenslagen? In het tweede hoofdstuk worden de consequenties van die visie voor de coachtrajecten beschreven. De drieslag ‘koersbezinning, zingeving en integratie’ wordt besproken. Het derde hoofdstuk gaat in het op het type cliënten dat bij een coach werkend vanuit dit perspectief past, op het type vraagstukken dat langs komt en het soort interventies dat kan worden ingezet. Alle besproken casussen zijn geanonimiseerd, samengesteld uit meerdere coachtrajecten of fictief. Iedere gelijkenis met bestaande personen berust op puur toeval.
1 Coachingsvisie je bescheiden invloed optimaal gebruiken
Ik heb aan best veel dingen een hekel. Aan spinazie, te laat komen, autorijden, de tandarts, oneerlijkheid, conditietraining, zweverig gedoe, ijzel, leerkrachten die je kind niet begrijpen en aan nog veel meer. Als ik alles opschrijf wordt dit bescheiden boekje zeurderig en lang. Waar ik beroepsmatig het meeste hekel aan heb: ten eerste positief denken als canapé voor al uw ellende, ten tweede verstandig nadenken als oplossingsstrategie voor al uw keuzes. 1.1 H et onbeïnvloedbare Je kunt je verliezen in filosofische discussies over wat de werkelijkheid buiten jou is, hoe echt en uniek deze is, of we hem ooit kunnen kennen. Maar ik durf er om pragmatische redenen wel van uit te gaan dat er buiten ons een tastbare wereld bestaat met een deels eigen dynamiek. Ik durf ook nog heel brutaal te stellen dat er een sociale werkelijkheid bestaat (groepen mensen, taal, cultuur, religie) met een dynamiek die de individuele mens niet in de hand heeft. De consequentie daarvan is dat je als mens in de buitenwereld tegen feiten en ontwikkelingen aanloopt die je niet kunt bepalen. Er is oorlog in je land van herkomst, je ouders gaan scheiden, je kind wordt ziek, je wordt bij een reorganisatie ontslagen omdat je leeftijdscategorie is oververtegenwoordigd, je verliest je huis door je partner die gokverslaafd blijkt te zijn. Het is nobel om naar je eigen aandeel te kijken, maar dingen gebeuren soms zonder jouw medeweten en medewerken. Er is kortom een buitenwereld die voortdurend in beweging is, waar jij je in begeeft, maar waar je geen volledige zeggenschap over hebt.
6
Eenzelfde filosofische discussie kun je voeren over onze binnenwereld. Voelen wij door lichaamssensaties en geven we er dan een naam aan, voelen we door chemische stofjes en stroomstoten, voelen we gevoed door krachtbronnen buiten dit universum? Ik weet het niet. Ik durf er wel van uit te gaan dat wij voelen. We hebben intuïtie, we kennen angst, verdriet, boosheid, verbazing, blijdschap, schaamte. We worden dingen gewaar, nog voor we er chocola van kunnen maken. Er is met andere woorden een innerlijke werkelijkheid met een deels eigen dynamiek. Dit noem ik voor het gemak ‘het binnenste, zoals zich dat roert’. Er is een bron in ons waarover wij geen volledige zeggenschap hebben. Er gebeuren daar van binnen dingen schijnbaar zonder jouw medeweten en medewerking. Sta ik verdikkeme bij die grote presentatie toch te huilen op het podium! Door te accepteren dat er in de binnen- en buitenwereld onbeïnvloedbare factoren zijn, krijgen we een reëel beeld op onze en andermans verantwoordelijkheid. Dat beperkt onterecht schuldgevoel en de behoefte om anderen als schuldig aan eigen ellende te zien. De volkswijsheid luidt: shit happens. Het bedriegende van ‘positief denken’ is dat het tegen mensen in een ongelukkige situatie die daar ook zeer terecht ongelukkig over zijn zegt: “jahaa, maar je moet ook pósitief denken, dan gaat het veel beter met je”. Natuurlijk kun je als kankerpatiënt denken: “gelukkig dat ik het ben en niet één van de kinderen”. En dat is nog zo ook. Maar het gevoel van angst, het je ziek voelen, er geen zin meer in hebben, jezelf lelijk vinden, jezelf zien als een iedereen in de weg zittend wrak, de eenzaamheid en soms pure wanhoop gaan daar niet mee weg. Je bent ziek (of ontslagen, overspannen, gescheiden) en daar horen oprechte emoties bij. Met positief denken worden zowel het gevoel als de onbeïnvloedbare delen van ‘de werkelijkheid’ ontkend. Met de opdracht om ‘positief te denken’ laat je de mens in de kou staan. Daarom vind ik ‘positief denken’ nóg erger dan spinazie. Het zou een bijzondere coachingsvisie zijn als we het hierbij laten. We zijn nu plots speelbal van een deels onbeïnvloedbare, zich steeds bewegende buitenwereld en een deels onbeïnvloedbare, voortdurend bewegende binnenwereld. Dat is een lastig uitgangspunt: een coach wil juist de zelfsturing van individuen zo groot mogelijk zien te krijgen. Als mens wil ik mezelf graag ook als tenminste medebepaler van mijn eigen lot en leven ervaren. Het vergroten van die zelfsturing is een handzame uitdrukking voor wat ik in de inleiding noemde ‘het zo groot mogelijk maken van de beïnvloedbare delen van je werkelijkheid’.
7
1.2 H et beïnvloedbare Er staat niet voor niets de buiten- en binnenwereld zijn deels onbeïnvloedbaar. Mensen zijn voor een behoorlijk deel in staat tot zelfsturing. Hieronder wordt verstaan het vermogen om als mens invloed uit te oefenen op de binnen- en buitenwereld. We doen dat aan de hand van twee instrumenten: onze werkelijkheidszin met de ratio en ons gevoel met daarin vervatte emoties en waarden die de emoties kleuren. Op basis van wat we denken en voelen, treden we naar buiten: met communicatie, met ons gedrag. De optelsom van ratio, gevoel, gedrag en communicatie definieert wie wij zijn. Onze identiteit wordt dus bepaald door ons denken en voelen en door de situaties waarin wij ons bevinden en hebben bevonden. Zelfsturing houdt in dat we als mensen door ons verstand en ons gevoel te gebruiken, de buiten- en binnenwereld bij kunnen sturen. Wie meer invloed op het eigen leven en de eigen ontwikkeling wil krijgen, richt zich op het aanscherpen van de twee instrumenten voor zelfsturing: de ratio (ons verstand) en het gevoel (emoties en waarden). • In het kort • Ratio + Gevoel = basis van zelfsturing • Ratio + Gevoel + situatie = basis voor gedrag en communicatie • Ratio+Gevoel+Gedrag+Communicatie = identiteit. municatie = identiteit. Voor coaching is met name interessant de vraag hoe we ons verstand en gevoel zo kunnen ontwikkelen dat onze zelfsturing zo groot mogelijk wordt. 1.3 B estanddeel 1 van zelfsturing : de ratio Wij kunnen analytisch denken. De één beter dan de ander, maar een zeker vermogen is bij de meeste mensen wel aanwezig. De ratio wordt in onze cultuur vooral gevormd en gescherpt door de wetenschappelijke denkwijzen, onze schoolopleiding, gezaghebbende figuren en de media. Het gaat om een analytische denkwijze gevuld met wat wij aannemen als feiten. Heel eenvoudig: wie veel feiten kent en de juiste methode ontdekt of leert, is beter in staat de externe werkelijkheid te begrijpen en te manipuleren. Grip op je leven, op gebeurtenissen kun je dus vergroten door de feiten te leren kennen, analytisch te doordenken en naar de uitkomst te handelen. Als ik weet dat er een aardbeving komt en ik weet tot hoever de trillingen zullen reiken, dan kan ik daar iets belangrijks mee doen. Hetzelfde geldt voor de binnenwereld. Als ik weet dat een rouwproces een natuurlijk verloop kent, waarbij mijn gevoelens langzaam minder intens zullen zijn, kan ik mij weren tegen de totale wanhoop die mij soms overvalt. Het gaat niet weg, maar als individu probeer je de op dat moment best haalbare zelfsturing te realiseren. Ik verdrink in verdriet, maar ik weet dat ik hier doorheen moet en dat het ooit beter zal zijn. Onze ratio is een vrij stabiel instrument. Het helpt ons zowel de buiten- als de binnenwereld te begrijpen en voor zover op dat moment mogelijk te manipuleren. Er zijn situaties waarin de ratio die functie niet voldoende kan vervullen. Soms eenvoudigweg omdat we te weinig weten: dan komt het aan op informatie zoeken
8
en krijgen. Soms omdat we overzicht ontberen: dan is het zaak de beschikbare informatie zinvol te structureren. Vaker doordat we beheersd worden door foutieve aannames en een eenzijdige blik op de vraagstukken (nu ik vanwege kapperseczeem mijn vak niet meer kan uitoefenen, houdt alles op. Ik kan niets anders). Het bevragen van deze aannames en uitnodigen tot een bredere perspectief levert dan veel op. Soms verandert er zo snel zoveel in je situatie dat de gebeurtenissen en bijbehorende gevoelens je overspoelen. De ratio houdt binnen- en buitenwereld niet meer bij, zo lijkt het. In hoofdstuk 3 noem ik dit ‘aanpassingsproblemen’. Soms is het probleem van de ratio dat het juist een te grote rol krijgt toebedeeld. Veel mensen die worstelen met knellende ontwikkelings- en keuzevraagstukken zijn zo bezig geweest met plussen-minnen lijstjes en argumenten dat het contact met het gevoel verzwakt is. Kunst is dan de ratio weer bruikbare proporties te geven zodat ruimte ontstaat voor die andere belangrijke dimensie: het gevoel. 1.4 B estanddeel 2 van zelfsturing : het gevoel Het tweede basisinstrument waarmee we de binnen- en buitenwereld kunnen begrijpen en manipuleren is het gevoel. Wij begrijpen de binnen- en buitenwereld gelukkig niet alleen verstandelijk. We geven ook duiding door emotionele kleuring: wat vinden we mooi, wat niet, wat vinden we erg, wat niet. Bepalend daarvoor zijn onze opvattingen over wat belangrijk is. Het betreft de wereld van de waarden en normen. Mijn man hecht aan orde en vindt dat tieners zelf hun spullen op moet ruimen. Een tas en schoenen in de woonkamer roepen boosheid op. Ik koester de opvatting dat tieners nog niet rijp zijn voor orde en hecht sterk aan harmonie. Een tas en schoenen in de woonkamer roept bij mij een meewarrige glimlach op, soms zelfs een gevoel van vertedering. Gevoel is niet iets wat ons passief overkomt, maar iets wat wij voor een deel sturen. Het gevoel is echter niet gek. Je kunt na die ongewenste scheiding wel tegen jezelf zeggen dat het heel fijn is dat je vrijgezel bent, maar de impulsen in je lichaam vertellen zoiets totaal anders dat je het met zo’n truc niet gaat redden. Gevoel is een reactie op impulsen van buiten en/of van binnenuit. Meestal voelen we als vanzelf. In sommige gevallen blijkt het voelen problematisch. Soms hebben mensen gevoelens die geen verband lijken te houden met het hier en nu: constant verdrietig, angstig, boos. Sommige mensen hebben geen idee wat ze voelen, of raken juist overspoeld door al dat gevoel. Soms is de situatie zo dat het gevoel nauwelijks hanteerbaar is. Dan is stilstaan bij hoe iemand tot gevoel komt en er mee omgaat wél zinnig. Na het verlies van mijn baan, had ik het gevoel dat ik niets meer waard was. Je eigen geld verdienen, hard werken, doorzetten en onafhankelijk zijn, waren voor mij belangrijke waarden. Door deze een nieuwe betekenis te geven, los van ‘betaald werk’ en meer gericht op mijn innerlijke ontwikkeling kwam er weer beweging. Mijn waarden bepaalden hoe ik mijn situatie ervoer en er mee omging. Bij stagnatie biedt het opnieuw doorvoelen van emoties en doordenken van bepalende waarden perspectief. Dit helpt ons om ruimte te creëren voor anders handelen
9
in de buitenwereld en anders voelen in de binnenwereld. In coaching kan de cliënt er toe komen gevoel toe te laten, het te laten zijn en er op zo’n manier naar te luisteren dat het gevoel dat zich aandient eer aan wordt gedaan terwijl tegelijkertijd maximale ruimte wordt gecreëerd voor ‘een steunende interpretatie’. 1.5 A ltijd maar ‘ verstandig ’ zijn ? W elnee ! Aan het begin van dit hoofdstuk zei ik beroepsmatig een hekel te hebben aan de frase ‘verstandig nadenken als oplossingsstrategie voor al uw keuzes’. De reden? Waarom zou je één bron voor zelfsturing benutten als je er twee hebt? Je hoeft niet door te slaan en al voelend te beslissen of je die overname wel of niet gaat doen, maar het is net zo eenzijdig om dat te beslissen op basis van gedegen analyses alleen. Beslissingen worden kwalitatief beter als zowel werkelijkheidszin als betekenisvolheid eraan ten grondslag liggen. Gevoel is een richtingwijzer voor waarden. De vraag ‘Het voelt (niet) goed’ lokt de vraag uit ‘wat precies voelt (niet) goed’ en ‘wat maakt dat het – voor mij, voor ons(niet) goed voelt?’ Gevoel en boven liggende waarden, normen en overtuigingen geven ons belangrijke informatie. “In contact komen met jezelf” is zo bezien geen luxe. Het is een noodzakelijk opleidingstraject voor mensen die wijze beslissingen willen nemen voor zichzelf en degenen waarvoor men verantwoordelijk is. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar een voorbeeld geeft goed aan dat het in de praktijk voor velen niet zo vanzelfsprekend is. Mijn zoon kan –gelukje van de natuur– goed leren: zowel de talen als de natuurwetenschappen gaan hem makkelijk af. Toen het tijd was om op school zijn profiel te kiezen werd hij van alle kanten in de richting van ‘het moeilijkste profiel’ Natuur en Techniek geduwd. Argumenten genoeg: ”daarmee kun je alle studies doen, talen kun je later makkelijk erbij leren, daarmee laat je het best zien wat je in huis hebt”. Mijn zoon heeft grote interesse in economie, filosofie, Latijn en de internationale politiek. Hij ‘voelde’ daarom meer voor het profiel Economie en Maatschappij. Hij had geen tegenargumenten behalve: “mam, ik wil leren wat ik interessant vind. Ik weet niet waarom, maar ik houd ervan om in De Volkskrant het economische en politieke nieuws te lezen, het katern Wetenschap doet me minder”. Ik vond het een doorslaggevende motivatie en ben nog steeds verbaasd hoe weinig anderen zich erdoor laten overtuigen. Ik vraag me overigens wel af wat ik zou doen als het mijn zoon plots een ‘goed voelend idee’ zou lijken om zonder diploma het leger in te gaan. Werkelijkheidszin blijft immers ook een rol spelen. De beste beslissingen krijgt men door rationaliteit en identiteit beiden serieus te nemen. Daarom is niet alleen de kracht van beide zelfsturingsinstrumenten van belang, maar zeker ook de verhouding ertussen. Voortdurend hameren op ‘goed nadenken’ nodigt uit tot letterlijk en figuurlijk waarde(n)loze beslissingen. Dan nog liever naar de tandarts.
10
1.6 W aar brengt dit ons ? Om te komen tot wijsheid is het allereerst nodig dat het individu komt tot acceptatie van de onbeïnvloedbare delen van de binnen- en buitenwereld. Shit happens, alles zwaarder dan lucht valt binnen de dampkring naar beneden en Sinterklaas bestaat niet. Zie onder ogen wat er is, voel wat het met je doet en beslis dan hoe je in die gegeven werkelijkheid wilt ‘zijn’. Deze constatering ontslaat ons niet van de taak zo wijs mogelijk om te gaan met wat zich aandient. Als eerste is het wijs het onbeïnvloedbare deel van de binnen- en buitenwereld zo klein mogelijk te maken. Niet door het te verwaarlozen of te negeren, maar door het actief te manipuleren. Daarvoor heeft de mens twee prachtige instrumenten: een analytisch ingestelde ratio en een op waarden en emoties gebaseerd gevoel. Een mens kan vastlopen; hetzij in keuzes (ontwikkelingsvraagstukken, zie derde hoofdstuk) hetzij in een nieuwe ongewenste situatie (aanpassingsvraagstukken, zie derde hoofdstuk ). Die mens in stagnatie kan op gang geholpen worden door de gehanteerde rationaliteit (werkelijkheidszin) en het gevoel (de gehanteerde emotionele kleuring) te verduidelijken, te bevragen, versterken en waar nodig te transformeren. Dát is het werk van een coach. ERWIN Erwin is een slimme jongen van 17 jaar. Door ziekte is hij nu blijvend kaal geworden. Zijn ouders vinden dat niet zo erg. Ze hebben petten voor hem gekocht die hij in de klas op mag houden. Wat hen betreft is daarmee de kous af. Ze hebben wel geprobeerd hun zoon wat op te beuren: “hordes jongeren scheren zich juist kaal omdat het stoer is.” “ Wat is nou háár, daar ga je je leven toch niet door laten verzieken?” “ Wil je een pruik?” “ Ach joh, het scheelt in de shampoo-kosten”. Erwins vrienden maken grappen (wie gaat de wiet hale? Jaja de kale). In het begin lachte Erwin daar nog om, maar inmiddels is hij het spuugzat. Steeds vaker eindigt een grappig bedoelde opmerking in een vechtpartij. Erwins vader vraagt mij eens met hem te praten: de agressie loopt de spuigaten uit en brengt Erwin in de problemen. Erwin kiest ook bij mij direct de aanval: “ik zit hier alleen omdat het van mijn ouders moet. Het was dit of de psycholoog. Nou ja, dan maar dit. Maar ik vind het allemaal gezeik, dat hele psychogebabbel”. Ik vraag waarom Erin volgens hem van zijn ouders moet psychobabbelen. Hij kan dat aangeven: “Ik vecht vaak omdat ze onwijs lullige dingen zeggen over mijn kale kop.” Ik zeg schijnbaar zinloos: “Die grappen maken je goed boos, zo te zien”. Erwin is even stil. Dan fel: “Ja, dat ga ik niet afleren ook. Ik ben al sinds de eerste het lulletje van de vriendengroep. Erwin doe dit, Erwin doe dat, altijd de pineut bij grappen. Ik hobbel er maar een beetje bij als L. Rozewater. Ik ben het zat, man. Dat ik kaal ben is gewoon kut, dat hoeven zij me echt niet steeds te zeggen, hoor”. En daar heb ik de eerste echte informatie: Erwin is boos. Hij ziet zijn kaal
11
zijn als bevestiging van zijn status als lulletje rozewater. Daarom reageert hij agressief op grappen daarover: hij is klaar met die rol als ondergeschikte. De werkelijkheid is dat Erwin kaal is en dat het haar niet terug komt. Dat is balen. Erwin definieert zichzelf nu als lulletje van de groep en heeft als ‘manipulatiestrategie’ gekozen voor agressie. Maar die agressie past niet bij de rest van Erwins persoonlijkheid en blijkt hem ook nog eens weinig op te leveren. Omdat Erwin nog veel weerstand heeft tegen het al te persoonlijke gesprek, kies ik als aanvliegroute een verstandelijke benadering van het begrip ‘lulletje rozewater’. Wat is dat dan precies, hoe voelt, denkt en doet zo iemand? Vervolgens laat ik Erwin het tegenovergestelde van een lulletje rozewater formuleren. Hij noemt ‘de populaire gangmaker’ als tegengestelde. Ook hiervan geeft Erwin de kenmerken. Lulletje Rozewater vv Doet wat de groep zegt vv Voelt zich onzeker vv Wordt lelijk gevonden vv Is onderwerp van plagerijen vv Past zich aan de groep aan, maar nooit helemaal goed.
Populaire gangmaker vv Zegt wat de groep moet doen vv Voelt zich zeker vv Wordt mooi gevonden
vv Voelt zich onzeker
vv Voelt zich zeker
vv Wordt lelijk gevonden
vv Laat zich niet leiden door de mening van anderen over uiterlijk of wat dan ook
vv Is onderwerp van plagerijen
vv Laat zich niet raken door grappen van anderen, gebeurt dat wel dan zegt hij er iets van. vv Past zich niet aan de groep aan.
vv Plaagt
vv Past zich aan de groep aan, maar nooit helemaal goed.
vv Past zich zo goed aan de groep aan dat hij een voorbeeld wordt.
Bij de vraag om eens aan te geven hoe het lulletje rozewater respectievelijk de populaire gangmaker en de arrogante eigenheimer om zouden gaan met hun kaalheid, begint er bij Erwin duidelijk iets te dagen.
We concluderen dat de populaire gangmaker niet perse agressiever is dan het lulletje rozewater. Erwin merkt op dat de gangmaker over leiderschapskwaliteiten beschikt, maar denkt opvallend goed na over mijn vraag hoe zich dat dan verhoudt met het aanpassingsgedrag van die gangmaker en de afhankelijkheid van het mooi gevonden worden door anderen. Dan zegt Erwin lachend: “dus eigenlijk is Ralf net zo’n sneue sukkel als ik, alleen wéét hij het nog niet!”. Ralf blijkt de populaire gangmaker in Erwins groep te zijn. Met de lach en het begrip, ontstaat er ruimte voor een gewaagdere vraag: welke groepsposities zijn er nog meer? Welke vindt Erwin wél begerenswaardig? Na wat opties te hebben overwogen kiest Erwin voor de rol van wat hij noemt ‘de arrogante eigenheimer’. Als eigenschappen daarvan noemt hij: weet en doet wat hij wil, trekt zich niets aan van reacties uit de groep, doet aardig maar alleen als hij je aardig vindt, staat nooit zielig alleen op een feestje maar staat wel gewoon alleen, heeft een mening.
12
We zetten dat naast de rol van Lulletje Rozewater: Lulletje Rozewater Arrogante eigenheimer vv Doet wat de groep vv Doet en zegt wat zegt hijzelf wil/vindt
Door deze rationele exercitie met betrekking tot Erwins kaalheid en het achterliggende probleem van de positie in de groep, wordt de werkelijkheid niet anders. Kaal is kaal, impopulair is impopulair. Ook het gevoel van verdriet, gemaskeerd door boosheid, blijft nog wel een tijd. Maar hij ziet al wel alternatieven. Het inzicht rijpt dat vechten geen populariteit oplevert. Sterker, de populaire gangmaker is niet eens zo te benijden. Er komt een derde rol in beeld die Erwin wel aantrekkelijk vindt en die hem handvaten geeft voor het productiever omgaan met de niet-beïnvloedbare werkelijkheid. Hij wil, met mijn woorden, autonomer worden. De zelfsturing neemt hiermee toe. In een aantal andere sessies kijken we naar zijn identiteit. Wie een eigenheimer wil zijn, moet immers weten wat ‘eigen’ is en dat ook op waarde schatten. Erwin schrijft een biografie met veel aandacht voor wat zijn ouders en anderen hem als ‘belangrijk’ hebben voorgehouden en met aandacht voor vormende ervaringen. We spelen ook een waardenspel. Opvallend is dat Erwin zichzelf neerzet als een jongen die zorgzaamheid, harmonie en vriendelijkheid belangrijk vindt, maar ook autonomie, vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. We doen een dilemmaspel om inzicht te krijgen in die complexiteit. Erwin komt tot de ontdekking dat hij de autonomie gerelateerde waarden tot nog toe niet zo sterk uitleefde. Hij wil daar graag aan werken. We kijken terug op zijn agressieve reacties op grappen over zijn kaalheid. “Ik verwachtte gewoon dat
13
die andere jongens ook een beetje rekening met mij zouden houden. Maar dat deden ze niet”. Dat is het moment waarop we met nieuw ‘voelen, denken en doen’ kunnen gaan experimenteren. Nu komt het aan op uitproberen en oefenen. Erwin weet wat hij wil, zijn instrumenten voor ‘zelfsturing’ zijn gescherpt. Nu op naar de buitenwereld waar de groep wacht. En, nog even samen met mij, op naar de binnenwereld waar het gevoel van boosheid en verdriet zich roert. Erwin is er klaar voor! Na het coachtraject is Erwin duidelijk assertiever. Zijn kaalheid is voor hem een hanteerbaar probleem: hij reageert op opmerkingen met een ‘beter een kale dan een lege kop’ of iets in die trant. Zijn vrienden maken nog steeds grove grappen, maar Erwin leert zich er beter tegen wapenen. Over de net ontdekte autonomiebehoefte zijn de ouders minder te spreken. Erwin leeft zich vooral uit in ‘belachelijke hippiekleding en excentriek taalgebruik’. Iets wat ik tot verbazing en ergernis van vader erg toejuich. Erwin experimenteert met wat bij hem past. Zoals het een puber betaamt, begint hij met uiterlijke zaken. Toch scherpt hij zo zijn zelfsturingsinstrument. Laat hem vooral gaan!
14
2 Koersbezinning, Zingeving en Integratie In dit hoofdstuk wil ik verder ingaan op de handvaten voor het coachingstraject zoals die logisch volgen uit mijn visie. In het kort komt mijn coachvisie visie hier op neer: “met coaching probeer je het zelfsturend vermogen van je cliënt te vergroten”. Het gaat er om dat de cliënt dat wat zich in het leven voordoet: zowel buiten hemzelf als in hemzelf, zoveel als mogelijk naar eigen inzicht beïnvloedt. En met datgene wat niet beïnvloedbaar blijkt zo goed mogelijk leert omgaan. Dit vergt een gescherpte ratio en goed toegerust gevoel. Met coaching ga je met die twee elementen aan de slag. Je coachhouding, technieken en instrumenten kies je afhankelijk van de persoon, het vraagstuk en de trajectfase steeds opnieuw. Vrijwel al mijn coachingstrajecten kennen tussen de intake en evaluatie een drieslag. Ik noem de fases: 1. koersbezinning, 2. zingeving en 3 integratie. Bij de ene cliënt zal het grootste deel van de tijd en energie gaan zitten in fase 1, bij de volgende in fase 2 of 3. Maar in ieder traject verdienen alle drie de fases aandacht. Maar goed, wat is dan koersbezinning, zingeving en integratie? Hoe hangt dat samen met die visie van coach Koorevaar en wat heeft de cliënt daar dan aan? Zie de samenvatting van dit hoofdstuk voor de korte versie van de antwoorden. 2.1 K oersbezinning Koersbezinning is een handzaam woord voor het zoeken naar antwoorden op de vraag: “Waar sta ik nu en hoe ben ik hier in hemelsnaam terecht gekomen”. Die antwoorden worden ‘probleemgestuurd’ gezocht. Eerst zoekt de cliënt naar een precieze probleemdefinitie, vraagstelling en doelstelling. Vanuit de probleemstelling kijken we naar de belangrijke elementen in de levensgeschiedenis, belangrijke ervaringen, keuzes, opvattingen en waarden die tot het probleem en vooral tot de formulering van het probleem hebben geleid. Een voorbeeld vanuit mijn eigen leven. Na het niet verlengen van mijn contract, zei ik steeds: “ik ben afgedankt, ik moet weer aan het werk. Maar ik kan niet werken, want ik ben ziek”. Ik deed er alles aan om het contact met mijn oude werkgever goed te houden. Als ik ‘beter’ was, kon ik wellicht terugkeren had men gezegd. Ik had toen al lang kunnen weten dat ik niet ‘beter’ zou worden. Maar mijn systeem weigerde dat te zien. Pas toen ik op zoek ging naar de vraag wat die baan zo belangrijk maakte, zag ik dat mijn focus overdreven arbeidsgericht was zodat ik de gezondheidsproblemen en gezinsdynamiek zoveel mogelijk kon wegdrukken. Werk was mijn reddingsboei, maar ik leerde niet zwemmen. Dat riep de vraag op waarom ik zo hard mijn emoties en de reële problemen negeerde. In mijn levensgeschiedenis spelen prestaties leveren, doorzetten en sterk zijn steeds weer een grote rol. Vanuit die aangeleerde waarden, wilde ik mijn zwakte niet zien. Pas na dat inzicht kon ik mijn perspectief op de oude baan loslaten. Mijn ‘coachvraag’ werd: Hoe leer ik zo omgaan met mijn verlies door ziekte
15
dat ik vanuit hoe ik nu ben een prettig en betekenisvol leven kan leiden? Zonder – door een externe hulpverlener afgedwongen – koersbezinning was er wellicht een arbeidskundig traject uitgezet die mij een baan had opgeleverd die niet paste bij mijn nieuwe situatie en capaciteiten. Koersbezinning houdt in: nadenken over hoe de zaken nu ervoor staan en hoe je nu met die zaken omgaat: zowel in voelen, denken als doen. Een coach helpt in deze fase door de reflectie met passende technieken op gang te brengen en deze vooral te verbreden. 2.2 Z ingeving Bij zingeving gaat om een zoektocht naar antwoorden op de vragen: “Wat maakt mij ten diepste (on)gelukkig? Wat vind ik in dit leven (on)belangrijk? Wie ben ik en hoe zou ik mijzelf in de wereld willen zetten? Natuurlijk ben je op de wereld gezet door je barende moeder, uiteraard ben je gevormd door je opvoeding en levenservaringen. Het fijne van mens-zijn is echter dat levenslange ontwikkeling mogelijk is. Het beginpunt, je omstandigheden bepaal je niet, maar de richting die je op wilt groeien kun je wel zelf definiëren. Bij zingeving maak je feitelijk een teruggaande en voortgaande beweging: wie denk je van jezelf te zijn vóórdat opvoeders, docenten, vrienden en de rest van de buitenwereld zich ermee gingen bemoeien? En wie zou je willen zijn als je het heft volledig in handen zou hebben? In de fase van zingeving speelt oriëntatie op waarden en op manieren om aan die waarden invulling te geven een grote rol. Altijd, maar vooral als het leven zin verloren lijkt te hebben of als waarden op zo’n manier worden geleefd dat ze de persoonlijke ontwikkeling juist in de weg zitten. EEN VOORBEELD Een vrouw van vijfendertig was net gescheiden van de vader van haar kinderen. Zij had een baan als middenmanager en kon zichzelf goed bedruipen. Mede door de plotselinge veranderingen in haar situatie, werd ze aan het denken gezet over haar levenshouding en levenswijze. Ze kwam tot de slotsom dat zij de massaconsumptie verafschuwde, de uitbuiting van dieren niet langer wilde ondersteunen en niet langer gebruik wilde maken van onnatuurlijke materialen. De opschoning ging behoorlijk rigoureus. Haar gezin at, zoals ze zei: “natuurlijk, biologisch, macrobiotisch, veganistisch’. Wat mij een overtreffende trap leek, maar volgens haar toch verschillende waarden bevatten. Het plastic speelgoed van de kinderen verhuisde naar hun vader en poppetjes van natuurlijke klei, kastanjes en vilt namen de plek in van Playmobil en Lego. De kinderen, niet gewend aan dit regime en toch al van slag vanwege de scheiding, lieten na een paar opgewonden natuurspeeldagen luidkeels weten van geen schapenwol en gerstewaterpap meer te willen weten. Na enige tijd trok de ex van deze vrouw aan de bel. Het veganistisch regime leek hem niet gezond voor de kinderen en de extreme ideeën over ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ zorgden voor verwijdering tussen de kinderen en hun moeder. Vader was het eens geweest met de verblijfplaats van
16
de kinderen bij moeder, maar zo kon het niet. Hij dreigde de rechter om herziening te vragen: de kinderen moesten dan maar bij hem komen wonen. De vrouw kwam bij mij ‘via-via’. Haar eerste coachvraag was: “Hoe houd ik mijn kinderen zonder mijn bewuste leven op te geven?”. In dit coachtraject ging heel veel tijd zitten in vragen als: “Wat is bewust leven precies voor jou? Welke waarden vertegenwoordigen ‘natuurlijk’, ‘biologisch’, ‘macrobiotisch’ en ‘veganistisch’? Welke andere waarden zijn voor jou belangrijk? (harmonie, zorgzaamheid, zekerheid, ontwikkeling, spiritualiteit en eenheid). Hoe verhouden deze zich met de nu leidende waarden? Is er gedrag mogelijk waarmee je meer evenwicht aanbrengt tussen dat wat voor jou belangrijk is?” Na ook aandacht gegeven te hebben aan de functie van haar huidige rigide gedrag (ik voel me verloren, ik weet niets meer zeker. Ik heb ‘overlevingsregels’ nodig), kwam er ruimte voor een nieuw, minder eenzijdig ‘bewust leven’. De vrouw bleef veganistisch, maar vanuit de waarde ‘ontwikkeling’ tolereerde ze het oude speelgoed van de kinderen, laste voor hen twee vegetarische dagen in en herformuleerde ‘natuurlijk’ als ‘al datgene waarvoor noch mensen noch dieren onnodig geleden hebben’. Het nieuwe regime werkte goed voor de kinderen en ex. Wat mooier is: de vrouw zelf leerde in het vervolgtraject haar behoefte aan zekerheid te relativeren en kwam voor zichzelf tot een actieve definitie van ‘bewust leven’. “Het gaat er niet zozeer om wat ik niet doe, maar wat ik wel doe”. De vanuit die overtuiging ontplooide vrijwilligersactiviteiten leidden tot nieuwe vriendschappen en een nieuw perspectief. In de fase van zingeving komen identiteit en waarden aan bod. Dat is meer dan ‘het willen’. Het gaat hier om ‘zin en zijn’. Wat geeft mijn leven zin? Wie ben ik? Wie wil ik zijn? 2.3 I ntegratie Je weet waar je staat en hoe je er gekomen bent. Je weet, voelt wie je bent, wilt zijn, wat belangrijk voor je is. Maar ja, de binnen- en buitenwereld roeren zich. Je hebt hen maar voor een deel in de hand. Het gaat er nu om je voelen, denken en doen in de werkelijkheid zo vorm te geven dat je zowel jouw identiteit als de realiteit eer aan doet. Dromen, in de fase van zingeving zeer informatief, moeten nu worden omgebouwd naar haalbare perspectieven. Voor veel mensen is juist deze fase lastig. De meeste cliënten zijn gewend de realiteit teveel werkelijkheidswaarde toe te kennen. “Ja, ik wil wel rechter worden, maar ik ben 53, heb geen juridische scholing. Dat wordt niks.”. Ehm. Waarom niet? Van plan om snel dood te gaan? Reële obstakels zoals financiën? Als het al zo is: welke haalbare alternatieve zijn dan af te leiden (conflictbemiddelaar, buurtwerker?). “Ja, ik wil wel meer energie, maar dat kan niet. Laat stáán dat ik weer kan gaan sporten”. Menselijke energie kun je niet naar wens bijtanken. Maar er zijn wel beïnvloedende factoren. Is aan alle knoppen gedraaid (gestopt met roken, drinken, begonnen met gezond eten, vaste dagindeling, op eigen niveau bewegen?). Welke sport wil je gaan doen? Kun je daar naar toe werken? Zo nee, welke alternatieven lukken wel? Er zijn ook mensen die zich over laten nemen door hun nieuw ontdekte identiteit en waarden. Zo gelukkig met nieuwe inzichten dat er ingrijpende beslissingen
17
worden bedacht. “Ik stop met organisatieadvies geven en wordt dansleraar!”. Oké. Kun je dansen? Is je hypotheek erop afgestemd? Wat vindt je gezin van deze stap? Hoe kunnen we je nieuwe perspectief kans van slagen geven? “Ik ga me vanaf nu door niemand meer laten raken”. Dat is knap voor een hoogsensitieve man. Hoe zie je dat voor je? Integratie is evenwicht vinden tussen de vergrootte zelfsturing en de nog altijd onstuimige binnen- en buitenwereld. In deze fase ligt de nadruk dan ook op het oefenen van en experimenteren met nieuwe manieren van voelen, denken en doen. Wat lukt al, wat niet, wat is nodig om nog meer ruimte voor je eigen ontwikkeling te maken? Wat is teveel gevraagd, hoe dan een bevredigend alternatief te vinden?
en het is aan de cliënt om hun frontlinie zoveel mogelijk naar buiten te plaatsen, dus zoveel mogelijk eigen ruimte te claimen. De drie fases kunnen en mogen deels parallel lopen en duren net zo kort of lang als nodig voor de cliënt. Het ‘model’ past zich aan de cliënt aan, niet andersom.
Integratie is ‘the proof of the pudding’. Coaching heeft zin gehad als de cliënt door anders te voelen, denken en doen in het leven van alledag ook echt beter de eigen koers kan varen, ondanks de onvoorspelbaarheid van de zee. 2.4 W aar brengt dit ons ? Er zijn in zowel de buiten- als de binnenwereld van mensen onbeïnvloedbare delen. Met coaching probeert de cliënt de eigen invloed te vergroten (‘terrein op de wereld en zichzelf te herwinnen’) en het werkelijk onbeïnvloedbare zo bevredigend mogelijk tegemoet te treden. Daarvoor is nodig ‘het vergroten van de zelfsturing’. Zelfsturing is een combinatie van de ratio scherpen, verbreden en inzetten plus je gevoel verkennen, inrichten en stevig verankeren. Coachtrajecten beginnen uiteraard met een adequate intake en eindigen met een gedegen evaluatie. In de fases daartussen komt de echte beweging op gang. Koersbezinning richt zich sterk op de vraag hoe het nu is: je situatie, je emotie, je gedachten: hoe je nu voelt, doet en denkt. Daarbij kan het verleden een rol spelen. De coach helpt in deze fase al om het beeld van de werkelijkheid en het zelfbeeld van de cliënt zo breed en helder mogelijk in beeld te krijgen. De blik richt zich van buiten naar binnen. De cliënt zweeft boven de werkelijkheid en geeft daar woorden aan, waardoor het eigen ‘voelen, denken en doen’ beter in zicht komt. Bij zingeving gaat het om de vraag: hoe wil ik in de wereld staan, vanuit welke kern wil ik groeien en hoe wil ik die groei vormgeven? De rol van de coach is het stimuleren van ‘de vrije geest’, het aanreiken van instrumenten voor zelfontdekking en het voortdurend bevragen en in bredere context plaatsen van hetgeen de cliënt in zichzelf vindt. De blik gaat hier van binnen naar buiten: de cliënt zoekt in zichzelf en projecteert wat wordt gevonden op de ‘potentiële’ werkelijkheid’. In de fase van integratie benadert de cliënt de buiten- en binnenwereld vanuit de aangescherpte ratio en het gevoel. We kunnen onszelf en onze wereld niet in alle vrijheid even herdefiniëren. Dus is het de kunst het bestaande vanuit onszelf zo wenselijk mogelijk te manipuleren en met het overige zo ‘eigen’ mogelijk om te gaan. In de fase van integratie oefent en experimenteert de cliënt hiermee. De coach reikt instrumenten aan, bevraagt de cliënt op de balans ‘realiteitszin’ en ‘identiteit’ en stimuleert de ontdekkingsdrang. De blikken uit de vorige fases ontmoeten elkaar
18
19
3 Coachklanten, vraagstukken, instrumenten en interventies Met modellen en indelingen doe je mensen tekort. Ik ben daarom niet zo’n methodetijger. Bij mij komen allereerst unieke mensen met hun unieke levensvraagstuk. Maar coaching is wel een gestructureerde- en doelgerichte activiteit. Voor alleen een kopje thee en fijn gesprek hoeven mensen geen professional in te huren. Mijn visie op het leven en de consequenties die dat heeft voor de coach-trajecten zijn structurerende elementen. Daarnaast hanteer ik om mensen te kunnen helpen bij het zinvol duiden van hun probleem een indeling in twee vraagstukken en een ruime instrumentenkist. Beide komen in dit hoofdstuk aan de orde. 3.1 C oachklanten en niet - coachklanten Coachen is een fantastisch vak. Als je het goed doet, spreek je zowel je analytische als creatieve denkvermogen aan, ben je mensgericht bezig, staan al je zintuigen open en ervaar je ieder uur weer de wereld even via je cliënt. Voor de cliënt is coaching vaak een intensief proces waarin met een lach en een traan veel groei wordt bereikt. Wat dat betreft is coaching te vergelijken met de sportschool: vooraf lijkt het je niets, maar achteraf voelt het heerlijk en na een paar keer kijk je blijer in de spiegel. Toch is coaching niet voor iedereen weggelegd. Er zijn beperkingen: van de coach zelf enerzijds en beperkingen van coaching als werkmethode anderzijds. Mijn persoonlijke beperkingen maken mij een ongeschikte coach voor mensen met pedofiele neigingen en mensen met een gewelddadig verleden. Als coach moet je open blijven staan, accepterend en niet-normerend. Ik ben niet ver genoeg gevorderd om dat in deze gevallen te kunnen. Daarnaast ben ik geen beroepskeuze type: ik ben niet goed op de hoogte van alle mogelijke opleidingen en ben meer gemotiveerd voor complexer vraagstukken. Volwassenen die tegen een carrière beslissing aanlopen, hebben veelal een vollere rugzak die hun twijfel meebepaalt. Dat maakt het voor mij interessant. Het is belangrijk die beperkingen van jezelf te kennen, zodat je cliënten kunt doorverwijzen naar een collega waar ze meer aan zullen hebben.
20
Om mensen geen valse hoop te geven en ze niet te laten betalen voor een heilloze weg, is het ook van belang vooraf vast te stellen of een cliënt coachbaar is. Dit is voor mij het geval als: • De cliënt beschikt over een begin van reflectief vermogen. De cliënt kan ‘van een afstand’ naar zichzelf kijken en –met wat stimulans – vanuit meerdere perspectieven het eigen ‘voelen, denken en doen’ evalueren. • De cliënt zich kwetsbaar durft op te stellen. Uiteraard is het aan de coach om een veilige omgeving en prettige sfeer te scheppen. Maar uiteindelijk is het de cliënt die zichzelf bloot (figuurlijk dan) moet geven. Juist op een lastig moment in het leven. Dat vergt moed. • De cliënt verander-bereid is. Bij coaching is je rol als cliënt veel lastiger dan bij advies. Advies krijg je en je doet ermee wat je wil. Bij coaching krijg je nauwelijks advies. Jij ontdekt op welke andere manieren je jezelf ook gestalte zou kunnen geven in de wereld. De hoop is dat in die alternatieven groeipotentie zit in termen van ‘zelfsturing’. Dat betekent wel dat de cliënt moet durven experimenteren, oefenen en waar gewenst veranderen. Coaching is geen geschikte hulpverlening voor mensen met een persoonlijkheidsstoornis, werkelijkheidsdistortie (wanen) of een zware depressie al dan niet met suïcidale gedachten. In die gevallen kan eenvoudigweg niet worden voldaan aan de drie bovenbeschreven voorwaarden. Bovendien zijn daar effectievere hulpverleningsvormen voor. Denk aan de psycholoog, psychotherapeut en psychiater. Hét verschil voor mij is: coaching richt zich op het vergroten van zelfsturing. De meer medische hulpverlening richt zich op het wegwerken van een (tijdelijk) tekort aan zelfsturing. 3.2 V raagstukken Mensen zoeken coaching omdat ze chronisch ziek zijn geworden en moeilijk een nieuw evenwicht vinden, of omdat de beroepskeuze lastig blijkt. Coaching na scheiding, een slechte beoordeling of ontslag kan zinnig zijn, maar ook voor de vraag welke volgende carrièrestap handig lijkt, hoe beter te functioneren als manager, teamgenoot, adviseur of hoe je disciplinegebrek aan te pakken, kunnen aanleiding zijn voor een bezoek aan de coach. Het categoriseren van alle mogelijke vragen waarmee mensen bij een coach kunnen komen, heeft naar mijn idee niet zoveel zin. Vaak is de oorspronkelijke vraag ook slechts een beginpunt van de zoektocht naar ‘waar het echt wringt’. Een cliënt komt met een vraag over het accepteren van kaalheid, maar blijkt te worstelen met identiteitsvorming en groepspositie. Een cliënt komt met de vraag om ‘meer geduld tijdens teamvergaderingen’, maar blijkt eigenlijk steeds aan te lopen tegen een niet-steunende sterke normeringsdrang . Agressief gedrag kan voortkomen uit een onzekerheidsprobleem. Kortom: het indelen van vragen is niet zo nuttig; het goed uitzoeken van de ware vraag is dat wél. Ik hanteer een zeer grofmazige indeling van vragen: in maar twee categorieën namelijk aanpassingsvraagstukken en ontwikkelingsvraagstukken. Aanpassing gaat om veranderingen in de omgeving, ontwikkeling om een interne behoefte.
21
3.3 A anpassingsproblematiek Bij aanpassingsproblemen is er sprake van grote veranderingen in de situatie van de cliënt. Denk aan het plots om moeten gaan met een ernstige of chronisch gebleken ziekte, scheiding, baanverlies, verhuizing, lege nesten, te volle babykamers: iedere verandering die voor de cliënt moeilijk te hanteren is. Mensen bieden veranderingen meestal zelf het hoofd: door te praten met vrienden, na te denken, eens goed uit te huilen, de toestand te negeren of door er met gezond zelfbedrog ‘positief in te staan’. Sommige gebeurtenissen zijn voor een persoon zo ingrijpend, dat het de binnen- en buitenwereld op zijn kop zet. Dan kan het zijn dat de oude manieren van problemen oplossen, oude manieren van ‘voelen, denken en doen’ in de nieuwe situatie tekort schieten. Via coaching kan de cliënt zoeken naar manieren om de zelfregulerende vermogens zo uit te breiden dat ze weer soelaas bieden. Er is dus sprake van psychisch gezonde mensen in lastige situaties. Het ‘tekort’ aan zelfsturing komt niet door een psychisch onvermogen, maar door overvraging. Mensen kunnen zichzelf over het algemeen staande houden, tenzij de wind zo hard wordt dat er aanvullende technieken nodig zijn om overeind te blijven. JAN Jan is 45 jaar. Hij was stratenmaker, maar kan dat werk door zware rugproblemen niet meer doen. Helaas werkte Jan net op een jaarcontract bij zijn nieuwe baas. Het contract werd niet verlengd en Jan belandde in de Ziektewet. Als de Wia in beeld komt (uitkering voor –gedeeltelijk- arbeidsongeschikten), krijgt Jan te horen dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij zou nog wel kantoorwerk kunnen doen: hij heeft immers ooit zijn basisdiploma administratie gehaald. Jan is woest op de verzekeringsarts ‘en die trut die dan vertelt wat je nog wel kan’. In mij heeft hij ook verrassend weinig vertrouwen. Maar ja, zijn vrouw had baat gehad bij die coaching van mij, dus vooruit maar. Ik vraag Jan wat zijn vraag is. Daarop komt een bozig “hoe kan ik weer straten maken of helemaal de uitkering in? Als je me daarmee kan helpen heeft het zin en anders niet”. Tja. Dat is makkelijk, want dat kan ik niet. Ik antwoord nog even niet, maar vraag: “zit je wel goed, je lijkt zo verkrampt? Moet ik een andere stoel halen?” Jan haalt zijn schouders op: “Nee, bedankt. Door die rug zit ik nergens lekker. Maakt niet uit wat voor stoel”. We doen een simpele ontspanningsoefening. Het “helpt niks”. Ik zeg dat zijn spierspanning zichtbaar lager is en complimenteer hem daar mee. “Kleine stapjes zijn lastig om op te merken, soms”, zeg ik langs mijn neus weg. Jan beaamt dat: “ik voel mijn lijf niet, alleen die rotrug. De pijn”. Ik maak een aantekening ‘pijnpoli?’. Omgaan met pijn kun je leren. Niet bij een coach die je zelf betaalt, maar bij specialistische centra met vergoeding vanuit de ziektekostenverzekering. We bespreken wat pijn met Jan doet, hoe het zijn humeur, gedrag naar anderen en zijn toekomstperspectief inkleurt. “Er zijn manieren om de pijn er te laten zijn, zonder dat het jou zo in de hoek drukt. Die manieren kun je leren, bij de pijnpoli’. We spreken
22
af dat Jan contact opneemt met zijn ziektekostenverzekeraar en huisarts om te bezien of hij bij zo’n poli terecht kan. Niet omdat dat helpt bij het vinden van werk, maar omdat het voor hemzelf prettiger is om meer en effectievere manieren te vinden in het omgaan met pijn. Ondertussen blijven Jan en ik elkaar spreken. Jan maakt een lijst met dingen die hij zou willen doen als de pijn minder overheersend was. Daar staan ook kleine dingen op: lopen met de hond, seks met zijn vrouw (wat een toer, man. Niet te doen), een autorit naar zijn ouders (3 uur zitten: vergeet het maar). We bekijken ook de huidige pijnstilling van Jan: hoe goed helpt het en voor hoe lang? De pillen krijgen ‘pijnstillingspunten’ en de activiteiten ‘pijnpunten’. Jan maakt op basis daarvan een planning. Als hij met de hond uit wil kan dat wel. Dat kost hem 15 pijnpunten, 5 punten verdraagt hij wel, dus moet hij vooraf 10 pijnstillingspunten innemen. Bij een dagelijks rantsoen van 30 pijnstillingpunten, moeten er dan wel keuzes gemaakt worden. Seks is 20 pijnpunten, maar soms heeft Jan het ervoor over: dan maar stevige pijnstilling en de rest van de dag minder activiteit en meer last. Er kan dus van alles. Door zo te werken (1) gaat de pijngrens van Jan omhoog (nou, ik houd het ook met 8 pijnpunten wel uit), (2) lukt er steeds meer doordat de lichamelijke conditie verbetert (ik kan nu 15 minuten wandelen met de hond!) en (3) focust Jan als vanzelf op wat er wél kan. In het coachtraject verleggen we de aandacht van ‘pijn’ naar wie er zit onder de pijn. Jan vindt veel oefeningen maar geneuzel: waarden, wat is belangrijk in het leven, wat voelt hij, waar droomt hij van. Het ligt hem niet zo erg. Via zijn helden en mooie momenten uit zijn leven, komen we toch uit op een helder beeld van Jan. Hij zegt daar zelf over: “ik ben een man met gouden handjes, werk graag hard en eerlijk, type grote bek met klein hartje. Thuis moet het netjes zijn, vrouw en kinderen zijn m’n alles en dieren vind ik gaaf ”. Ik vraag verder naar de gouden handjes. Jan vertelt over zijn houtsnijwerk, zelfgebouwde serre en praat vol enthousiasme over hoe hij ‘de jonkies’ de tegelpatronen uit kon leggen en dan wedde dat hij het patroon 4 keer zo snel kon leggen als zij. “Lukte altijd en die gasten werkten zich gelijk de Pl…, dus goed voor de baas ook”. We lachen. Dan kijken we samen nog eens naar het profiel ‘Jan’. Ik stel een gewaagde vraag, maar voel in dit stadium dat het moet kunnen. ‘Hoe verhoudt zich nou die harde werker met je wens om 100% afgekeurd te worden?’. “Ik ga niet op kantoor zitten. Nooit. Dat kan ik niet, wil ik niet, daar ga ik dood. En ik kan niet veel anders dan straten maken. Zeker niet met die rug. Dus ik wil wel, maar het gaat niet”. “En iets als instructeur in het praktijkonderwijs, of als stagebegeleider van leerlingen in de richting bouw?”, vraag ik naïef en weinig coachend (want erg sturend). Jan ligt onder tafel van het lachen. “In het onderwijs? Ik?”. Na een minuut of 3 is hij uitgehikt. “Ik ben van drie Mavo’s afgetrapt. Was een moeilijke gast”. “Je bent goed met jonkies”, zeg ik. “Ja, da’s waar. Vooral met moeilijke gasten”. “Nou, dat is toch een mooi talent?”. Het volgende gesprek heeft Jan vanuit het niets een lijst met functies die hem wel leuk lijken. Activiteitenbegeleider in een jeugdgevangenis staat op één, maar er zijn wel zeven alternatieven. “Moet ik wel eerst een opleiding doen”, zegt hij. Dat mag hij bespreken met de arbeidskundige van het UWV: ik treed niet in sociale rechten en
23
plichten. Heb ik veel te weinig verstand van. Maar: deze man kan wel weer verder. Hij weet wat hij wil, hij ervaart dat zijn rug lastig en pijnlijk is, maar ziet ook potenties en mogelijkheden. Eigenlijk is Jan nu pas klaar voor een écht re-integratietraject. Eerst komt de emotionele, mentale en fysieke aanpassing, dan pas de praktische. 3.4 O ntwikkelingsvragen Bij ontwikkelingsvragen is het niet zozeer de omgeving die een appèl doet op uitbreiding van het zelfsturend vermogen, maar meldt de cliënt zich als het ware bij zichzelf. Er ontstaat besluiteloosheid, onvrede, overspannenheid of zelfs burnout, mensen worden bevangen door hevige twijfel of onzekerheid. Er roert zich iets in de persoon zelf: zonder aanwijsbare grote veranderingen. De gelukkigen onder de cliënten vragen zich af “welk moois uit alle opties die ik heb, zal ik eens kiezen”. Dat zijn de ‘beroeps- of carrièrekeuze vragen’. In relatief korte trajecten te beslechten. Het gaat om wezenlijke keuzevraagstukken, maar wel om keuzes uit positieve alternatieven. Voor veruit de meesten ligt er een andere vraag voor: “hoe kom ik hier uit?”. Een jongen van 28 zei ooit: “het lijkt wel of ik nu al een midlifecrisis heb: wat is de zin van wat ik doe, wat wil ik nog en is dit het nou?”. Ik feliciteerde hem met zijn vroege bewustwording van zingevingsvragen. “Wat fijn dat je nog voor je dertigste al over deze thema’s nadenkt!”. Vaak merken mensen op een gegeven moment dat maatschappelijk succes hen niet zo gelukkig maakt als verwacht en zoeken ze naar manieren om ‘persoonlijk succesvol’ te worden. “ik wil niet omhoog groeien, ik wil mijn kant op groeien, maar wat is mijn kant?”. JANINE Janine is 32 jaar en werkt als jonge manager in rijksdienst. Haar carrière gaat goed: ze wilde graag voor haar 36ste directeur zijn en voor haar 43ste DG. Janine merkt dat ze de laatste tijd niet meer zo gebrand is op spannende klussen. Ze heeft plots last van onzekerheid: zowel ten aanzien van taken als ten aanzien van de medewerkers die ze aan moet sturen. Ze heeft op een belangrijk dossier een grote fout gemaakt en is sindsdien faalangstig. Haar gedrag begint op te vallen: ze is in multidisciplinaire overleggen minder gestreden voor haar afdeling, geeft te snel toe, is stiller en neemt ‘minder ruimte in’. Haar directeur verwijst haar naar een coach. Janine is bijzonder strijdlustig als ze bij mij binnenstapt. Ze geeft een bovenhandse, stevige handdruk. Als ik vraag waar ze voor komt, zegt ze: “om zo snel mogelijk directeur te worden”. Ik voel afstandelijkheid, ongenaakbaarheid, voor mij een onprettig soort zelfverzekerdheid die niet oprecht aanvoelt. In het dagelijks leven zou ik haar onaardig hebben gevonden. Als coach vraag ik me af waar haar behoefte aan profilering vandaan komt. Ik leg het haar gewoon voor: “Hoi. Er valt me iets op, zo gelijk al. Je geeft een dominante handdruk, refereert aan een directeurspositie en kijkt me in mijn beleving vrij streng aan. Toch lees ik in de aanvraag die je samen met je directeur invulde dat je onzeker bent en sinds kort minder goed presteert. Dat vind ik moeilijk te plaatsen. Kun je het me uitleggen?”. Het effect is spectaculair. Janine barst los: “een beetje coach
24
is begripvol en accepterend. Jij noemt me gelijk arrogant, met jou wil ik niet werken. Wat is dit voor idiote tent?”. Ze is goed boos. En dat vind ik prima. Ik constateer dat ze boos wordt om de vraag, maar dat dat geen antwoord oplevert: “ik noem je niet arrogant. Ik constateer slechts een opmerkelijk verschil tussen je presentatie enerzijds en je hulpvraag anderzijds. Het lijkt mij belangrijk dat te bespreken”. Janine zegt, voor mij verrassend: “Ik ben niet zwak of zo, hoor”. En daar is het gesprek. Want wat betekent zwak voor haar en waarom is ze bang zwak gevonden te worden? Waaraan ontleent ze zekerheid? Gaande het traject blijkt Janine haar leven tot nog toe netjes langs de lijnen van de ouderlijke verwachtingen te hebben ingevuld. Dat leverde haar veel op: een goede baan, status, geld, zelfvertrouwen. Maar door de jaren heen hing ze haar zelfvertrouwen steeds meer op aan haar carrière en vergat ze haar eigen wensen en gevoel mee te wegen bij belangrijke beslissingen. Janine vindt het lastig om te onderscheiden wat ze zelf echt vindt en wat ze aan ‘ballast uit haar jeugd’ heeft meegenomen. Ik doe een aantal droomoefeningen en visuele oefeningen (collage maken, kiezen uit schilderijen, werken met kleurige tarotkaarten). Daarmee omzeilen we Janines sterke analytische brein. Ze ziet zelf hoe ze ronde vormen kiest, warme kleuren, plaatjes uitzoekt van mensen die feesten en mensen die genieten, veel foto’s van objecten uit het verre buitenland heeft uitgeknipt. Hoe langer we praten over de beelden, hoe enthousiaster ze wordt. Ik stel voor te gaan zoeken welke waarden er schuil gaan achter die mooie, aansprekende beelden. Maar Janine is snel. Ze hoeft met mij niet meer verder, want ze weet precies wat ze wil: baan opzeggen, rondreizen, talen leren en reisverhalen schrijven. Ik sputter tegen: de dieper gelegen waarden kunnen misschien ook op een minder drastische manier geïntegreerd worden in een nieuw, reëel toekomstperspectief? Maar nee. Janine houdt voet bij stuk. Ze zegt alles op en gaat op wereldreis. Na twee jaar is ze terug. Ze mailt me: “berooid, ongebonden en gelukkig. Ga nu een half jaar interimmanagement in en dan weer fijn weg. Bedankt”. Ik ben blij dat het avontuur goed is afgelopen. Als coach laat je de keuzes bij de cliënt, maar soms staat het zweet je in de handen. Nu dus onterecht. 3.5 H et nut van de twee categorieën Het prettige van de indeling in bovengenoemde vraagstukken is dat ze zinnig is in het traject zelf. Als coach bespreek je welk type vraagstuk je cliënt denkt te hebben en waarom dan. Veel cliënten beginnen hun vraagstuk te definiëren als een aanpassingsvraagstuk. Vrij snel in het traject komt de eigen manoeuvreerruimte meer in zicht en wordt het vraagstuk meer ontwikkelingsgericht benaderd. Het komt ook voor dat mensen duidelijk worstelen met een aanpassingsvraagstuk, maar dat zij het als ontwikkelingsvraagstuk definiëren. Het ontkennen van de ellende in de omgeving, is een bekende overlevingsstrategie. Tegelijkertijd maakt het mensen heel ongelukkig als zij zich verantwoordelijk voelen voor malaise waar de woelige buitenwereld tenminste een fikse rol in speelt. De over-verantwoordelijken zijn vaak al opgelucht als dat duidelijk wordt. Soms is het voor ieder duidelijk dat de aanpassingsproblematiek op de voorgrond
25
staat: een vrouw die recent met borstkanker is geconfronteerd, een man die te horen kreeg MS te hebben, een jongere die na een ongeluk beide benen is verloren, een bakker die plots suikerziektepatiënt blijkt te zijn. In die gevallen moet er eerst aandacht zijn voor het verlies en de emotie. Het is zinloos en oneerlijk te wijzen op ‘eigen verantwoordelijkheid’ of ‘keuzes’. Daar komt pas veel later ruimte voor. Tegelijkertijd is het zaak op tijd te signaleren dat mensen een volgende stap aan kunnen. Niemand hoeft te blijven hangen in de ontmoedigende ‘de wereld is gemeen’ fase. Al is die wereld dat zeker op bepaalde momenten voor bepaalde mensen. Er komt een moment dat de patiënt of het slachtoffer grip gaat eisen op het eigen bestaan. Dan komt het niet alleen aan op ‘meepraten over de behandeling’, maar vooral op het zoveel mogelijk heroveren van de eigen invloed op alle terreinen van het leven: de rol in het gezin, sociale activiteiten, werk en/of hobby, liefde en intimiteit, enzovoorts. Dan wordt de vraag een ontwikkelingsvraagstuk: hoe wil ik groeien vanuit wat zich nu aandient, vanuit hoe het nu eenmaal is. Iemand vroeg ooit: “Hoe word ik minder patiënt en meer mens?”. 3.6 I nstrumenten en interventies Wat hierboven gezegd is over type coachvragen, kan met hetzelfde gemak over de instrumenten van een coach gaan. Er zijn er verschrikkelijk veel; de één met een nog indrukwekkender naam dan de ander. Een coach kan ze onmogelijk allemaal kennen, laat staan goed toepassen. Ik wil hier wel een aantal instrumenten noemen die in de coachtrajecten vaak bruikbare inzichten opleveren, maar een limitatieve opsomming is onmogelijk en zinloos. Een goede coach kan kiezen uit veel en zeer diverse instrumenten en technieken. Liefst niet vanuit één school of methode: wat de ene cliënt goed past, is voor de ander onbruikbaar. Daarom werk ik ‘eclectisch’: ik zoek uit alle door anderen of mijzelf bedachte moois de naar mijn inschatting voor deze specifieke cliënt in deze fase meest geschikte interventie. Of de oorsprong nu in het confronterend coachen, de NLP, het intuïtieve coachen of de beroepskeuzestroming komt. Ik vind allereerst dat je zelf het belangrijkste instrument bent: jij als persoon die coacht. En dan is er niet één ‘beste’ type. Het moet klikken en wat voor de één een fantastische coach is, vindt de ander helemaal niks. Als coach moet je beschikken over zelfkennis en weten waarin jij je als persoon van anderen in onderscheidt. Voor mij is dat mijn bijzondere levensloop waardoor ik veel ervaring heb met het omgaan met ziekte, verlies en het vinden van wegen uit de put. Ook weet ik dat ik analytisch en verbaal sterk ben, terwijl cliënten op sommige momenten juist gebaat kunnen zijn bij stilte, beeld en emotie. Ik moet mijn improductieve denken dus soms afremmen om andere dimensies in het proces de ruimte te geven. Dat is een heel leerproces geweest! Ik heb een natuurlijke nieuwsgierigheid en een aangeboren gebrek aan normeringsdrang: het gaat mij niet om goed of fout, normaal of gek, maar om de motivatie van mensen om keuzes te maken. Veroordelen is makkelijker dan begrijpen, maar begrijpen is veel interessanter. Mooier dan begrijpen, vind ik
26
aanvoelen. Dat klinkt vaag, maar is voor mij iets heel concreets. Als een mens zich openstelt, kan hij in korte tijd zo’n diep en wezenlijk contact maken dat het perspectief en de ervaring van de ander worden doorleefd. Dat is mooi en in het coachen enorm behulpzaam. Daarnaast ben ik, na een lange reis, op een punt gekomen waarin ik mijzelf durf te zijn: het niet weten, het eens heel anders doen, conflicten aangaan, op een verstandige manier maar zonder ervoor weg te lopen. En daarbij hoort: mijn creativiteit vieren. Ik leef vanuit mijn kern, omdat het mij goed doet en omdat ik vanuit die kracht het meest waardevol ben voor anderen. Iedere coach heeft een eigen verhaal en eigen profiel. Het is essentieel dat beiden bekend zijn. Natuurlijk is er meer. Openstellen, aanvoelen, accepteren, nieuwsgierig zijn: daar redden we het niet mee. Coachen is een vak, daarbij horen technieken en methodes. Een klein aantal technieken waar ik veel aan heb, passeren hier in sneltreinvaart de revue. V erbaal reflectief Er zijn technieken die de zelfreflectie op gang helpen. Dit is vooral bedoeld om de zelfkennis te vergroten en om beweging te krijgen in vastgeklonken interpretaties (die lang niet altijd helpend zijn). Voorbeelden van technieken in deze categorie zijn: het op basis van zinvolle vragen schrijven van een biografie, het interviewen van ‘relevant others’ (mensen uit de directe omgeving), het houden van een grafrede over jezelf, het doen van een waardenspel en daarover doorpraten, het maken van allerlei persoonlijkheidstest op Internet (Belbin, Enneagram, IQ, EQ): niet zozeer omdat die een betrouwbaar beeld geven, wel omdat ze als start van een goed gesprek kunnen dienen. Zinvol kan ook zijn de inzet van de Disneystrategie: de cliënt praat over nieuwe ideeën en inzichten vanuit drie rollen: dromer, realist en criticus. Zo komt een interne dialoog op gang. Er zijn nog talloze andere manieren om hetzelfde doel te bereiken. De kunst is de bij de cliënt passende interventie te kiezen. O nbewust intuïtief Datzelfde geldt voor technieken gericht op het onbewuste. Reflectie is een mooi ding, maar vaak hoofdzakelijk analytisch van aard. Al komt er veel gevoel bij los! Interventies gericht op het onbewuste, reizen direct naar het hart. Eerst komen de beelden en de emotie, daarna pas worden er woorden aan gegeven. Voorbeelden van dit type interventies zijn ontspanningsoefeningen, geleide dagdromen, symboolkaarten kiezen. Dat laatste levert vaak leuke reacties op. Als coach ben ik wars van zweverigheid en dan komt plotseling een tarotkaartenspel tevoorschijn. Soms laat ik mensen even in de waan een waarzeggers act te doen, maar de Tarotkaarten zijn niet meer dan krachtige, symbolische afbeeldingen. Ze ‘triggeren’ vaak het onbewuste, spreken zomaar aan of stoten zomaar af. Dat levert interessante informatie op. In deze categorie vallen ook de visualisatie oefeningen, het nader aanschouwen van de lijstjes met favoriete kunst, muziek, films. Deze reizen immers ook via het hart en kunnen ons veel over onszelf vertellen. Een mooie techniek vind ik ook de interne
27
dialoog tussen ‘het jonge ik’, ‘de ik van nu’ en ‘de ik als wijze oude’. Een combinatie van voelen, visualiseren en praten. T oekomstgericht actief Tot slot zijn er de interventies gericht op het oefenen van de gewenste zelfsturing. Hieronder vallen het oefenen van nieuw gedrag in interactie met anderen, oefeningen voor lichamelijke fitheid, oefeningen voor de arbeidsmarktoriëntatie/studie en levensloopplanning. Een bekende uit de psychologie is de ‘4G-methode’: Gebeurtenis, Gedachte, Gevoel, Gedrag en opnieuw Gebeurtenis. Waarbij de cliënt leert nadenken over de eigen interpretatie van gebeurtenissen en ervaart hoe die het gevoel bepalen. Door deze oefening te doen met ‘gewenst gevoel’ en ‘gewenste reactie’ wordt op een heel diep niveau vernieuwing bereikt. Ik hanteer ook vaak het spel ‘çoachingsstratego’. Een zelfbedacht systeem waarbij de cliënt een kaart maakt van de eigen invloed nu, de vastomlijnde beperkingen van buitenaf en gebieden die nog buiten bereik liggen, maar heroverd kunnen worden. Vooral mannen maken hele aanvalsplannen. In de casus van Jan kwam de, voor veel zaken bruikbare, structuurkaart met puntensysteem al even aan de orde. Ook hier is het zaak een interventie te kiezen die mensen uit hun comfortzone haalt, maar waar ze nog wel mee uit de voeten kunnen en durven. 3.7 W aar brengt dit ons ? Niet iedereen is coachbaar. Een behoorlijk harde grens is dat er geen sprake is van een psychische stoornis die leidt tot een duidelijk tekort aan zelfsturend vermogen. Persoonlijk werk ik het best met mensen die in staat zijn tot een zekere mate van zelfreflectie, zich kwetsbaar durven op te stellen en een zekere mate van veranderingsbereidheid bezitten. Er bestaat niet zoiets als ‘objectief coachen’. Je coacht vanuit je hart en hoofd, met alle beperkingen en verrijkingen van dien. Als coach moet je weten wie je bent, zodat je de cliënt ook een oprecht beeld en daarmee de mogelijkheid van een geïnformeerde keuze geeft. Mensen zoeken een coach om zeer verschillende redenen uiteenlopend van een ‘unheimisch gevoel’ tot om moeten leren gaan met ziekte, van carrièretwijfel tot midlifecrisis. Voor mij is de vraag achter de vraag belangrijk. In de loop van het coachtraject verdiept de vraag zich vaak naar onderliggende thema’s en patronen. Een indeling die ik wel zinvol vind, is die tussen aanpassingsvraagstukken en ontwikkelingsvraagstukken. Het kan mensen enorm helpen hierover na te denken. Een onterecht als ‘aanpassingsvraagstuk’ gedefinieerde coachvraag beperkt de zelfsturing onnodig. Een onterecht als ‘ontwikkelingsvraag’ geponeerd probleem, geeft schuldgevoel zonder reden. Verder is het prachtig als gedurende het coachtraject de aanpassingsvragen meer en meer op de achtergrond raken en de ontwikkelingsvragen uit de verf komen. Dit is in de coaching van ernstig en chronisch zieken
28
zelfs één van de belangrijkste uitkomsten. Wie daar ondanks de oneerlijkheid van het leven aan kan belanden, is ijzersterk. En bijna alle mensen blijken het met wat begeleiding te kunnen. Tot slot zijn kort een aantal instrumenten en interventies aangestipt waarmee een coach aan de slag kan. De drieslag ‘verbaal reflectief’, ‘onbewust intuïtief’ en ‘toekomstgericht actief’ helpt mij, maar is inwisselbaar voor vele anderen. Mijn voormalig hoogleraar zou zeggen: ‘het heeft vooral heuristisch nut’.
Conclusie Coachen is een vak dat met hart, hoofd en handen wordt uitgevoerd. Omdat de contacten één op één of in zeer kleine kring verlopen zijn de persoonlijkheid en bekwaamheid van de coach belangrijke factoren in het proces. Zelfs die coaches die vinden dat zij ‘neutraal en objectief’ bezig dienen te zijn, beïnvloeden met die overtuiging de coaching die zij geven. Ik vind het belangrijk dat opdrachtgevers en cliënten een helder beeld hebben van mijn coachvisie en werkwijze. Zo kan ieder beredeneerd en met gevoel een keuze maken: kennismaken met deze coach, of toch liever een ander. In mijn coachvisie nemen de begrippen beïnvloedbaar en onbeïnvloedbaar, ratio en gevoel, zelfsturing en je tegelijkertijd verhouden tot wat er feitelijk is een belangrijke rol in. Ruimte creëren voor beweging en ontwikkeling ook, juist, als de omstandigheden moeilijk zijn. Dat vind ik belangrijk. Daarom is het motto van mijn coachpraktijk: ‘de kleuren van het leven zijn gegeven, maar de tinten zitten in ons eigen hoofd’. In mijn werkwijze zijn de begrippen koersbezinning, zingeving en integratie structurerende elementen. De instrumenten en interventies waarmee ik werk, of ze nu verbaal reflectief, onbewust intuïtief of toekomstgericht actief van aard zijn, zijn zeer divers van aard. Ik vind dat je gereedschapskist vol moet zitten, volkomen eclectisch en met ruimte voor creatieve eigen instrumenten. Alleen dan kun je werken vanuit de cliënt in plaats van vanuit je ‘methode’ of ‘gestructureerde interventieladder’. Coaching met hart, hoofd en handen, maar wel met gedegen kennis van zaken en mensen.
29
Nawoord Hier zit ik dan. Veertig jaar, drie jonge kinderen en door stringent management energie over voor mijn eigen bedrijf en sociale activiteiten. Nu mijn ruimtelijk inzicht en administratieve vaardigheden sterk zijn afgenomen, besteed ik het reizen uit (aan de klant: wie me wil hebben, laat me ophalen door iemand uit de organisatie) en delegeer ik de administratie (niet aan de klant, maar aan een heel bekwame cijfer- en regeltijgerin). Mijn eigen bedrijf maakt het mogelijk mijn werkuren op bij mij passende wijze te spreiden. Medische afspraken kan ik zonder schuldgevoel naar ‘de baas’ inplannen. Ik kan drie dagen non-stop werken. Dan moet ik de week daarna vrij plannen. Lastig, maar goed werkbaar. Ik geniet van het werk dat ik doe, heb zonder schuldgevoel een au-pair en voel me desondanks op en top moeder, weet dat mijn leven zeer waarschijnlijk korter zal zijn dan dat van veel anderen, maar geniet daardoor des te intenser van de tijd die ik wel krijg. Ziekte een zegen? Welnee. Maar dit is het beste leven dat ik gegeven de omstandigheden voor mezelf kan leven. Dat is wat ik anderen ook gun: onder ogen zien wat er aan de hand is en dan zoveel mogelijk invloed claimen. Weten wie je bent, de weg kiezen die bij je past: onder alle omstandigheden. De kleuren van het leven zijn dan misschien gegeven, maar de tinten zitten in ons eigen hoofd. Wij hebben de kracht om onze wereld bij te kleuren. Dat wil ik mensen laten ervaren.
30