CM-Informatie
Analyses en standpunten Driemaandelijks tijdschrift van de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten
258 december 2014
Editoriaal De gezondheidszorg is in volle evolutie en verandering. Niet alleen door technologische vooruitgang maar ook door nieuwe inzichten over de aanpak van behandelingen en de manier waarop we naar ziekte, gezondheid en vergrijzing kijken. In dit nummer komen verschillende aspecten van die evolutie aan bod. Om als zorgverstrekker een goede zorg te kunnen bieden, altijd en overal, ook aan patiënten die je voor het eerst ziet, is het van essentieel belang dat je over alle relevante medische informatie kan beschikken. Dit is nodig om een goede diagnose te kunnen stellen en dito behandeling maar ook om geen onderzoeken uit te voeren die al elders gebeurd zijn. Niet enkel de informatie van collega zorgverstrekkers is belangrijk maar ook deze van welzijnswerkers, alsook informatie die de patiënt zelf kan aanbrengen. Zo draagt iedereen bij aan het netwerkrond en samen met de patiënt. Een grote struikelblok in het verleden was dat al deze informatie verspreid zat in dossiers die zorgverstrekkers niet met elkaar konden uitwisselen. Nu is er gelukkig het eHealth platform die de basisdiensten aanbiedt om deze informatie op een beveiligde manier elektronisch uit te wisselen. Hierop hebben zich al heel wat concrete projecten geënt zowel vanuit de federale overheid als vanuit de gemeenschappen en de zorgverstrekkers zelf. De burger zal hier meer en meer mee geconfronteerd worden en geïnformeerd en gevormd moeten worden hoe hij in dit alles een partner kan worden. Transparant gegevens uitwisselen en delen is ook heel belangrijk voor de opvolging van de kwaliteit en veiligheid in de zorg. Verschillende initiatieven zien op dat vlak het licht. Voor het eerst publiceerden de ziekenfondsen gezamenlijk cijfers over het aantal ingrepen per ziekenhuis voor slokdarmen pancreaskanker en dit omdat het Kenniscentrum (KCE) duidelijk vaststelde dat meer ingrepen tot een betere kwaliteit leidt. In Vlaanderen komt het kwaliteitsindicatoren project VIP² op kruissnelheid, waarbij de kwaliteit in ziekenhuizen voor verschillende behandelingen zullen kunnen vergeleken worden. We bespreken het onlangs in Wallonië opgerichte platform PACQS (Platforme d’améloriation continue de la qualité). Hierin hebben naast de zorgverstrekkers en de universiteiten, de ziekenfondsen een belangrijke plaats. Informatie oa over accreditatie van ziekenhuizen, vorming, coördinatie en een
2
jaarlijks actieplan zullen dit alles concreet maken. De meeste initiatieven richten zich momenteel op de ziekenhuizen maar ook in de eerstelijnszorg is er meer en meer aandacht voor kwaliteitsopvolging. De vergrijzing en de daarmee gepaarde toenemende ouderenzorg is een uitdaging voor alle actoren in de gezondheidszorg. Dit wordt in beeld gebracht in een artikel dat ook de nieuwe bevoegdheden voor de gemeenschappen beschrijft en de diverse voorzieningen. Ook hier zorgt de technologische evolutie voor verandering. Door opvolging en monitoring van op afstand en door nieuwe assistentie-apparatuur zullen ouderen langer in hun geliefde thuisomgeving kunnen blijven. Inzet van mantelzorgers en vrijwilligers, die men beschrijft als de vermaatschappelijking van de zorg, zullen een belangrijk peiler blijven. In Denemarken is het zo dat je als burger enkel medische zorg kan krijgen in het sociaal stelsel als je zelf zorg aan anderen hebt geboden. Iets om over na te denken. Het is alom geweten dat je gezondheidswinst kan boeken door je levensstijl. Klassiek denken we dan aan inbouwen van beweging (10.000 stappen) in het dagelijks leven, gezonde voeding en voldoende aandacht voor slaap. Ook psychologische factoren zoals stress spelen een rol spelen. Uit een CM studie blijkt nu dat ook de wijze waarop je met je eigen emoties en die van anderen omgaat en hoe je ze begrijpt, identificeert, reguleert en gebruikt een invloed heeft op gezondheid en een voorspeller zijn van het gebruik van gezondheidszorg. Dit is de eerste studie die dit aantoont. Gelukkig is deze emotionele competentie aan te leren en te verhogen. Tot slot brachten we ook de ‘gezondheidsvaardigheden’ of ‘health literacy’ van de Belgen in kaart. Hieruit blijkt dat vier op de tien Belgen over te weinig gezondheidsvaardigheden beschikt om een gezond leven te leiden. Opleiding, geslacht, leeftijd en regio spelen hierbij een rol. De resultaten liggen in dezelfde lijn als vele andere landen maar Nederland slaagde er wel in om die vaardigheden bij de bevolking te verhogen. Ook de ziekenfondsen in België willen hierop ten volle inzetten. Dr. Michiel Callens Directeur R&D
CM-Informatie 258 • december 2014
eHealth in België dr. Michiel Callens Directeur R&D, Landsbond Christelijke mutualiteiten; lid van raad van bestuur en overlegcomité eHealth; lid van de stuurgroep ICT Vitalink
Samenvatting De elektronische uitwisseling van gezondheidsgegevens, kortweg eHealth, is ook in ons land uit de startblokken. Het eHealth-platform biedt gratis een aantal basisdiensten aan die zorgen voor de nodige waarborgen op het vlak van de informatieveiligheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt en de zorgverlener, en het respect van het medisch beroepsgeheim. Deze federale instelling respecteert, stimuleert, coördineert en ondersteunt lokale en regionale initiatieven zoals hubs en metahubs, Vitalink (Vlaanderen) en Réseau Santé Wallone/Inter-Med (Wallonië en Brussel). Ziekenhuizen wisselen nu al gegevens elektronisch uit met elkaar en met de huisartsen via zogenaamde hubs - metahub. Vanaf dit jaar zijn huisartsen en kinderartsen verplicht om vaccinaties te registreren in het elektronisch registratiesysteem Vaccinnet. De burger heeft nu al toegang tot zijn geregistreerde vaccinaties — en binnenkort ook tot andere soorten gegevens geregistreerd in Vitalink — via de Patient Health Viewer. Wallonië/Brussel zullen voor het delen van deze gegevens in de eerstelijn en met de patiënt gebruik maken van het ‘Inter-Med’ platform. Vele andere projecten zoals het gedeeld farmaceutisch dossier lopen al of staan op stapel. In al deze gevallen geldt dat de patiënt zijn toestemming moet gegeven hebben voor de uitwisseling van gezondheidsgegevens. Bovendien hebben enkel zorgverleners die de patiënt behandelen toegang tot die informatie die ze nodig hebben om hun taak uit te voeren. Alle stakeholders maakten afspraken over waar we in 2018 zouden moeten staan. Dit resulteerde in een roadmap voor eHealth die in het huidige regeerakkoord werd overgenomen. Met de toename van het aantal chronisch zieken, de mogelijke tekorten aan zorgverstrekkers om dit allemaal op te volgen, de vraag naar langer thuis blijven, biedt eHealth heel wat mogelijkheden. Het elektronisch kunnen uitwisselen van gezondheidsgegevens zal er ook voor zorgen dat de patiënt / burger echt een partner zal kunnen worden in de aanpak van zijn ziekte en gezondheid. Sleutelwoorden: elektronische uitwisseling, gezondheidsgegevens, Vitalink, Réseau Sante Wallone, telegeneeskunde, telemedecine
1. Inleiding Na de industrie, het bankwezen, de belastingsaangifte is nu alles klaar om ook in de gezondheidszorg op een beveiligde manier elektronisch gegevens uit te wisselen. De elektronische uitwisseling van medische gegevens tussen zorgverleners is van groot belang. Zo weet elke behandelende zorgverlener op ieder moment bijvoorbeeld voor welke ziekten je behandeld wordt, welke onderzoeken je al onderging, welke geneesmiddelen je
neemt, of welke vaccinaties je eerder kreeg. Dit is onder meer belangrijk bij een contact bij de huisarts van wacht of een opname in een spoeddienst waar artsen vaak geen medische gegevens van jou hebben. Dit vermijdt ook dubbele nodeloze onderzoeken of administratieve overlast door het meermaals invullen van dezelfde gegevens.
CM-Informatie 258 • december 2014
3
Deze uitwisseling veronderstelt uiteraard een aantal technische vereisten en afspraken over wie wat over wie mag zien en onder welke voorwaarden. Daarom werden zowel op federaal als op gewestniveau de nodige platformen opgericht om dit alles in goede banen te leiden. Zonder te vervallen in technische details, geven we in dit artikel een overzicht van het eHealth-platform, Vitalink en Réseau Santé Wallonne.
2.1 Een federale openbare instelling eHealth is een internationale term die slaat op elektronische uitwisseling van gezondheidsgegevens. Maar als men in België over ‘eHealth’ spreekt, denkt men eerder aan het eHealthplatform (www.ehealth.fgov.be). Een eerste vereiste om op een veilige manier gegevens in de gezondheidszorg te kunnen uitwisselen, is namelijk dat er een technisch platform bestaat waardoor deze uitwisseling mogelijk wordt. Daartoe werd er in België het eHealth-platform opgericht bij de Wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 13 oktober 2008)1. Het eHealth-platform, een federale openbare instelling, is bedoeld voor alle actoren uit de gezondheidszorg: zorgverleners en zorginstellingen, patiënten, ziekenfondsen, overheidsinstellingen, gewesten en gemeenschappen. Het wordt beheerd door een Beheerscomité dat ondersteund wordt door een Overlegcomité waar bovenvermelde partners betrokken zijn. Dit platform biedt gratis een aantal basisdiensten aan die zorgen voor de nodige waarborgen op het vlak van de informatieveiligheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt en de zorgverlener, en het respect voor het medisch beroepsgeheim. Bij de uitwisseling van persoonsgegevens is het van wezenlijk belang dat de verzender en de ontvanger absoluut zeker zijn dat ze het over dezelfde persoon hebben. Anders dreigen beslissingen te worden genomen, of zorgen te worden verstrekt, op basis van gegevens over een andere persoon, wat soms zelfs levensbedreigend kan zijn. Daarom wordt het gebruik van het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) door de eHealth-wet verplicht gesteld bij de uitwisseling van persoonsgegevens via het eHealth-platform. Aan de hand van het INSZ kan men namelijk alle personen die in België verblijven uniek identificeren.
4
Er worden structurele maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat gegevens niet onrechtmatig kunnen worden gekoppeld of gebruikt. Het eHealth-platform is zeker geen ‘big brother’ van de gezondheid. Vooreerst voorziet de wet op het eHealth-platform niet in een gecentraliseerde opslag van persoonsgegevens over de gezondheid. Deze gegevens worden niet bij eHealth bewaard maar gedecentraliseerd en gedistribueerd bewaard, in de eerste plaats bij de zorgverleners en de zorginstellingen.
2. eHealth-platform
1
2.2 Geen ‘big brother’
Elke uitwisseling van persoonsgegevens m.b.t. de gezondheid via het eHealth-platform moet daarenboven door de wet, door de Afdeling Gezondheid van het Sectoraal Comité van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (CBPL, beter gekend als ‘privacycommissie’) of door de patiënt worden toegestaan. Anders is dergelijke uitwisseling niet wettelijk en kan ze worden bestraft met ernstige sancties. Deze Afdeling Gezondheid bestaat uit zes leden: 2 vertegenwoordigers van de CBPL en 4 onafhankelijke artsen, aangesteld door de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De toegang tot persoonsgegevens via het eHealth-platform is slechts mogelijk als de patiënt hiervoor zijn toestemming heeft gegeven. De uitgewisselde persoonsgegevens m.b.t. de gezondheid worden daarenboven vercijferd tussen de verzender en de bestemmeling, zodat niemand anders, ook het eHealth-platform niet, ze kan lezen. De toegang tot het eHealth-platform is ten slotte gesteund op een degelijk systeem van gebruikers- en toegangsbeheer, waarbij de gebruiker (zorgverstrekker, burger) met zijn elektronische identiteitskaart of een gelijkwaardig middel moet bewijzen wie hij is. In betrouwbare gegevensbanken (authentieke bronnen) wordt nagegaan of hij / zij de juiste hoedanigheden en machtigingen (zoals therapeutische relatie) bezit. Tenslotte wordt het feit van de uitwisseling van de persoonsgegevens m.b.t. de gezondheid (niet de uitgewisselde persoonsgegevens zelf!) gelogd (geregistreerd), zodat (poging tot) misbruik achteraf kan worden vastgesteld. Deze loggings zullen op termijn door de patiënt zelf kunnen worden geraadpleegd, zodat hij kan nagaan wie persoonsgegevens over hem heeft uitgewisseld.
Gewijzigd bij wet van 19 maart 2013 (Belgisch Staatsblad van 29 maart 2013) en bij wet van 10 april 2014 (Belgisch Staatsblad van 30 april 2014).
CM-Informatie 258 • december 2014
2.3 Technische standaarden Bij elektronische uitwisseling is het bovendien belangrijk dat iedereen dezelfde standaarden gebruikt, dat de systemen met elkaar kunnen praten (interoperabiliteit), de taal dezelfde is (nood aan een eenduidige terminologie). EHealth legt functionele en technische normen, standaarden, specificaties en basisarchitectuur inzake ICT vast. Het zorgt voor de registratie van software voor het beheer van elektronische patiëntendossiers zodat die conform zijn met de afgesproken regels en standaarden. Het eHealth-platform wil bovendien bevorderen dat de lokale en regionale samenwerkingsinitiatieven zich kunnen toeleggen op de inhoudelijke aspecten van de samenwerking en daartoe een aantal elektronische basisdiensten veralgemeend aanbieden, interoperabel zijn en ICT-gerelateerde standaarden uitwerken. Zo kunnen zorgverleners, zorginstellingen en patiënten over lokale en regionale initiatieven heen toegang krijgen tot relevante persoonsgegevens waartoe ze toegang mogen hebben.
2.4 Doelstellingen en diensten van het eHealth-platform Het is niet de bedoeling om de concrete taakverdeling tussen de verschillende actoren van de gezondheidszorg te wijzigen. Het eHealth-platform streeft er enkel naar de kwaliteit van de gezondheidszorg en de veiligheid van de patiënt te bevorderen, de administratieve lasten voor de zorgverleners, zorginstellingen en burgers te verminderen, en het gezondheidsbeleid degelijk te ondersteunen door op vraag anonieme of gecodeerde statistieken en beleidsgegevens aan te maken. EHealth biedt momenteel gratis de volgende basisdiensten aan: • Coördinatie van elektronische deelprocessen • Portaalomgeving (https://www.ehealth.fgov.be) • Geïntegreerd gebruikers- en toegangsbeheer • Beheer van loggings • Systeem voor end-to-end vercijfering • Persoonlijke elektronische brievenbus voor elke zorgverlener (eHealthBox) • Elektronische datering (timestamping) • Codering en anonimisering • Raadpleging van het Rijksregister en de KSZ-registers • Verwijzingsrepertorium (= metahub) Naast de basisdiensten ontwikkelt of is het eHealth platform partner bij diensten met toegevoegde waarde. Voorbeelden hiervan zijn: • Invoer in en raadpleging van: - het Kankerregister - het register m.b.t. de heup- en knieprothesen (Orthopride) - de registers m.b.t. de verstrekte zorg inzake hartimplantaten (Qermid)
- het gedeelde elektronische artritisdossier, met inbegrip van elektronische processen voor terugbetaling van antiTNF-medicatie (Safe) • PROCARE RX waarmee radiologen radiografieën en bijhorende informatie kunnen opladen en opsturen naar deskundigen voor revisie of second opinion • Beheer van wachtdiensten van huisartsen en tandartsen (Medega) • verslag over de MUG-interventies • Elektronische mededeling van wachtverslagen door artsen van wacht aan de houder van een GMD • Resident Assessment Instrument (BelRAI) • Elektronische raadpleging van de verzekerbaarheid in de ziekteverzekering en elektronische overmaking van facturen derde betaler aan ziekenfondsen (MyCarenet) • Platform voor gegevensuitwisseling tussen het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid en de door haar erkende diensten (VESTA) • Ondersteuning van het intern elektronisch zorgvoorschrift in de ziekenhuizen • Elektronische geboorteaangifte – eBirth • Raadpleging van de wilsbeschikkingen inzake euthanasie • Elektronische invoer en raadpleging van de evaluatie van de personen met een handicap in het informatiesysteem van de FOD Sociale Zekerheid (Medic-e) • Online registratiesysteem voor de private voorzieningen uit de sector bijzondere jeugdzorg in Vlaanderen • Recip-e-project: elektronisch voorschrijven van geneesmiddelen
2.5 Informed consent Via EHealth worden enkel medische gegevens gedeeld die nodig zijn voor je gezondheid of behandelingen. Het overlegcomité van de gebruikers van eHealth ziet toe op een correcte toepassing. Het sectoraal comité gezondheid binnen de privacy commissie moet nieuwe uitwisselingen van gezondheidsgegevens goedkeuren. Gegevens kunnen bovendien enkel uitgewisseld worden indien je daarvoor je toestemming geeft. Men spreekt van geïnformeerde toestemming, informed consent, eHealth consent. De toestemming kan rechtstreeks door de burger online geregistreerd worden via een toepassing die te bereiken is via https://www.ehealth.fgov.be. Deze link vind je gemakkelijk op de websites van de ziekenfondsen, patiëntenverenigingen, Vitalink, RSW, Abrumet etc. Het consent kan je ook geven via je eID tijdens een contact met de arts, een apotheker en het administratief personeel van een ziekenhuis of een ziekenfonds. Je kunt steeds je toestemming terug intrekken via dezelfde manier. De toestemming geldt wel voor alle gegevens die uitgewisseld worden via de platformen en is een eenmalige toestemming. Momenteel omvat dit onder andere het delen van het ziekenhuisdossier opgemaakt tijdens een hospitalisatie, het gedeeld farmaceutisch dossier, de verschillende gegevens aanwezig in Vitalink (zie verder), het raadplegen van de
CM-Informatie 258 • december 2014
5
akkoorden hoofdstuk IV medicatie. In de komende maanden / jaren zullen er nieuwe gegevens bijkomen zoals een samenvatting van je dossier bij de huisarts (SUMEHR= summary electronic health record).
zijn pincode invoert, kan de zorgverlener bovendien, op vraag van de patiënt, de therapeutische relaties tussen deze patiënt en andere zorgverleners registreren, intrekken of raadplegen.
Al deze informatie zorgt er voor de zorgverstrekker en ook voor jezelf voor dat er samenwerking mogelijk is en dat de beste zorgen kunnen gegeven worden. Het kan er ook voor zorgen dat er overbodige onderzoeken vermeden worden omdat die al gebeurd zijn. Dit kan bv. voor medische beeldvorming onnodige stralingsbelasting vermijden. Weet dat zonder volledige en correcte informatie het voor een zorgverstrekker dikwijls moeilijk is om je correct te behandelen. Je kunt wel vragen aan je zorgverstrekker om bepaalde documenten niet uit te wisselen. In de applicatie van de RSW kan je als patiënt online documenten blokkeren die je niet wilt uitwisselen. Vitalink of de andere HUBS voorzien deze mogelijkheden niet.
3. Gegevensuitwisseling tussen ziekenhuizen via “hubs & metahub”
Uiteraard zijn er bepaalde wettelijke regels die bepalen wanneer een toestemming van de patiënt voor de uitwisseling van bepaalde medische gegevens niet nodig zijn. De eHealthwet verandert op dat vlak niets inhoudelijk. De wet op de patiëntenrechten en de deontologische verplichtingen (o.a. beroepsgeheim) van de zorgverstrekkers blijven onverkort van toepassing.
2.6 Therapeutische relatie Enkel zorgverleners die een therapeutische relatie (die de patiënt behandelen) hebben met de patiënt hebben toegang tot die informatie die ze nodig hebben om hun taak uit te voeren. Dus niet iedere zorgverstrekker mag alle informatie zien. Het overlegcomité van eHealth bepaalt wie toegang heeft tot wat. Een therapeutische relatie ontstaat onder meer bij: • de huisarts die je globaal medisch dossier beheert; • artsen die je behandelen tijdens een hospitalisatie; • specialisten en andere artsen die je raadpleegt: een zorgverlener kan een therapeutische relatie registreren nadat hij je elektronische identiteitskaart (eID) heeft ingelezen; • apothekers die je geneesmiddelen afleveren: registratie therapeutische relatie via EID. Een burger kan steeds een therapeutische relatie met een zorgverlener registreren of intrekken en al zijn therapeutische relaties raadplegen. Zo kan hij via dezelfde toepassing van het informed consent (zie link hierboven) een aantal specifieke zorgverleners uitsluiten van de toegang tot zijn gezondheidsgegevens (voor gegevensuitwisselingen waarvoor deze toestemming nodig is), en dit zelfs al zou er al een automatische therapeutische relatie bestaan (bv. bij de huisarts die je globaal medisch dossier beheert). Deze functionaliteit is enkel toegankelijk voor de burger zelf. De uitsluiting gebeurt op basis van het RIZIV-nummer van de zorgverlener. De toepassing bevat een zoekfunctie met de naam en de voornaam van de zorgverlener als zoekcriteria. Als de patiënt 6
Een ‘hub’ is een samenwerkingsverband van ziekenhuizen die zich inzetten om je zorgverlener zo goed mogelijke toegang te geven tot de medische gegevens die van belang zijn voor jouw behandeling. Een ‘hub’ is Engels voor een wielnaaf. Het is het centrale knooppunt, een ‘verdeeldoos’ in een netwerk, dat de contacten en het datatransport tussen de servers en werkstations regelt. De door ziekenhuizen, laboratoria en zorginstellingen uitgegeven medische documenten blijven bewaard op de plek waar ze werden aangemaakt en worden ter beschikking gesteld aan artsen binnen en buiten de ziekenhuizen. In het verleden zijn er verschillende elektronische netwerken ontstaan (hub’s) waar ziekenhuizen deze informatie konden uitwisselen met de artsen uit de omgeving. Dit zijn de 5 hub’s: Vlaams ziekenhuisnetwerk Leuven, Cozo (Collaboratief zorgplatform regio Gent), Antwerpse regionale hub, Réseau Santé Wallone RSW in Wallonië en Abrumet in Brussel. De dossiers blijven in de ziekenhuizen en er bestaat dus fysisch geen centraal dossier. Daarnaast is er één nationale ‘metahub’ die bijhoudt in welke hub er over een bepaalde patiënt überhaupt gegevens beschikbaar zijn. De ‘metahub’ wordt soms ‘verwijzingsrepertorium’ of index genoemd waar je kunt vinden in welk ziekenhuis informatie over de patiënt is om die dan daarna rechtstreeks elektronisch in dit ziekenhuis te kunnen consulteren. Concreet houdt dit het volgende in: • De documenten die in een ziekenhuis worden aangemaakt, blijven in dat ziekenhuis, als deel van het lokale medische dossier dat het ziekenhuis wettelijk moet bijhouden. Dat ziekenhuis registreert in die index welke documenten het ter beschikking houdt. Dat zijn typisch de documenten die traditioneel per post naar een externe arts zouden zijn gestuurd. • Bevoegde zorgverleners kunnen de index raadplegen om uit te zoeken welke documenten over hun patiënt beschikbaar zijn. • Zij kunnen dan ook de voor de behandeling relevante documenten opvragen (dadelijk van de instelling die deze documenten beheert). • Er zijn algemene afspraken over beveiliging en het recht van toegang. Daarmee bevat de metahub geen persoonsgebonden medische informatie. De index-informatie in de aparte hubs wordt beschouwd als gevoelige persoonsgebonden medische informatie (ook al bevat die index enkel algemene gegevens over het document en niet de inhoud zelf ervan). Zorginstellingen zoals ziekenhuizen hebben hoe dan ook al de plicht en de middelen om de privacy van deze informatie te verzekeren.
CM-Informatie 258 • december 2014
4. Gegevensuitwisseling in de eerste lijn De door ziekenhuizen, uitgegeven medische documenten blijven dus bewaard op de plek waar ze werden aangemaakt. Niettemin beschikken de actoren uit de eerste lijn (bijvoorbeeld de huisarts) niet altijd over een server om de gegevens te bewaren. Een externe zorgverstrekker, welzijnswerker of de patiënt kan dus niet 24/7 aan deze gegevens omdat de gegevens zijn opgeslagen in de lokale computer die niet altijd bereikbaar is. Het bewaren en het delen van gegevens uit de eerste lijn wordt georganiseerd door regionale platformen zoals Vitalink (Vlaanderen), Inter-Med die deel uitmaakt van de Réseau Santé Wallone (Wallonië) en Abrumet (Brussel).
4.1 Vitalink Vitalink (www.vitalink.be) wil — naast kwalitatieve zorg via gegevensdeling — synoniem zijn voor efficiëntie. De elektronische gegevensuitwisseling en toegang tot databanken van de overheid kan immers ook de administratieve lasten voor de gebruikers, zorgverleners en de voorzieningen verminderen. Papierstromen zullen, waar mogelijk, tot het verleden behoren en gegevens die door de hulpverlener of zorgaanbieder gegenereerd worden, kunnen hergebruikt worden in een administratieve context. Zo moet de gebruiker die ondersteuning en zorg aanvraagt, en daarbij dikwijls ook een beroep wil doen op allerlei rechten en vrijstellingen, niet telkens de administratieve molen doorlopen voor zaken die al in allerhande databanken zijn opgeslagen. Ook de zorgverleners varen daar wel bij: gegevensuitwisseling en hergebruik van gegevens kunnen infrastructuren en procedures overbodig maken, en dus de kwaliteit van werken van zorgverleners verbeteren. Vitalink is een belangrijke stap in de Vlaamse zorgen welzijnssector, en is op verschillende manieren uniek in Vlaanderen, België en daarbuiten. 4.1.1 Patiënt staat centraal Vitalink is er voor de burger, zodat hij de best mogelijke zorg krijgt, waar hij ook verblijft. Het zijn zijn zorg- en welzijnsgegevens die worden gedeeld tussen zijn zorgverleners. Dat gebeurt op een uiterst veilige manier, met het volste respect voor de privacy en alleen als hij daar toestemming voor geeft. Dankzij Vitalink krijgt de burger ook voor het eerst inzage in zijn gegevens zodat hij mee de regie van zijn zorg in de hand kan nemen. Die centrale rol van de patiënt is een erg belangrijk aandachtspunt bij Vitalink. Patiënten worden steeds mondiger en assertiever, en hebben een duidelijke kijk op wat ‘goede zorg’ betekent. Ze gedragen zich ook steeds meer als consumenten op de ‘gezondheidsmarkt’, en willen graag meer grip krijgen op hun medisch patiëntendossier. Er is een hang naar een gezondheidszorg waar de patiënt — niet de ziekte — centraal staat. Om al die uitdagingen het hoofd te bieden zet de Vlaamse overheid sterk in op de ‘vermaatschappelijking van de zorg’: zorg wordt steeds meer ingebed in het vertrouwde sociale netwerk van mensen. De zorggebruiker woont bij voorkeur zo
lang mogelijk zelfstandig en krijgt zorg en begeleiding aan huis. Om de zorg effectief in te bedden in de eigen leefomgeving moet men echter over de juiste instrumenten — en de juiste informatie — beschikken. Een goede wisselwerking tussen professionele hulpverlener, mantelzorger en patiënt (zelfmanagement en zelfhulp) staat daarbij cruciaal. De rol van de burger / patiënt en de welzijnswerker als actieve partner is iets dat Vitalink sterk benadrukt. Vitalink is speciaal ontworpen om de multidisciplinaire samenwerking rond de zorg van een patiënt mogelijk te maken via het elektronisch uitwisselen van informatie. In tegenstelling tot andere systemen beperkt Vitalink zich niet tot een bepaalde sector (zoals ziekenhuizen) of bepaalde beroepsgroepen (zoals artsen of apothekers). Vitalink is momenteel het enige platform dat focust op de volledige eerstelijnsgezondheidszorg en dat erop gericht is om samenwerking mogelijk te maken tussen zorgverleners, welzijnswerkers en de patiënt. Ook de zorgverstrekkers uit de tweede lijn kunnen de gegevens van Vitalink inkijken wanneer er een therapeutische relatie is. Stemmen gaan op om het woord patiënt, dat er ‘passief’ overkomt te vervangen door het meer actievere / mondigere woord ‘cliënt’. Om deze toegang te geven tot de gegevens in Vitalink bouwden de ziekenfondsen de ‘patientviewer’. Dit is een software die je gratis kan downloaden via de sites van de ziekenfondsen zodat je jouw eigen gegevens kan bekijken in Vitalink. Voor de eenmalige installatie volstaat een elektronische identiteitskaart en bijhorende pincode. Ook artsen die nog niet via hun software Vitalink kunnen aanroepen, kunnen momenteel van de ‘patientviewer’ gebruik maken. 4.1.2 Welke gegevens? a. Vaccinaties Artsen kunnen al verschillende jaren de vaccins die ze aan hun patiënten toedienen, noteren in het elektronische registratiesysteem Vaccinnet. Dit bevat de volgende gegevens: • vaccinaties toegediend vanaf 1997 en die werden geregistreerd in Vaccinnet; • vaccinaties toegediend vanaf september 2005 door CLBartsen (CLB = centrum voor leerlingen begeleiding); • vaccinaties toegediend vanaf 2006 tijdens raadplegingen van Kind & Gezin. Vanaf dit jaar zijn huisartsen en kinderartsen verplicht om vaccinaties te registreren in Vaccinnet. Omdat dit vóór 2014 niet verplicht was, is de kans groot dat Vitalink via de ‘patientviewer’ niet alle vaccinaties toont. De huisarts kan wel vaccinaties uit het verleden aanvullen in Vaccinnet. Per vaccinatie staan de datum van toediening, de officiële naam van het vaccin en tegen welke ziekte het vaccin werkzaam is geregistreerd. De gegevens van kinderen ouder dan zes jaar kun je bekijken door in te loggen met hun kids-ID of eID.
CM-Informatie 258 • december 2014
7
De vaccinatiegegevens van kinderen die jonger zijn, kan je momenteel niet opvragen. Hiervoor kun je terecht bij je huisarts of Kind & Gezin. De voordelen zijn duidelijk: • Je kunt gemakkelijk opvolgen wanneer je het laatst gevaccineerd werd. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn als, voor een vakantiekamp, gevraagd wordt naar de laatste tetanusvaccinatie. • Je hoeft geen vaccinatieboekjes of –kaarten meer bij te houden. Je kunt immers een overzichtslijst uitprinten. • Je vaccinatiegegevens kunnen worden geraadpleegd door zorgverleners die je verzorgen. Dat kan onder meer nuttig zijn als je in een wachtpost of op een spoeddienst onderzocht wordt. Zo kan de zorgverlener een betere diagnose stellen, dubbele vaccinaties vermijden en de kans op allergische reacties beperken. b. Geneesmiddelen Wellicht eind 2014 zal je via Vitalink je geneesmiddelenschema kunnen raadplegen, meer bepaald welke geneesmiddelen je moet innemen, hoelang, wanneer en in welke dosis. Dit is erg nuttig voor personen met een chronische ziekte die verschillende geneesmiddelen gedurende een langere tijd moeten nemen. Omdat diverse zorgverleners geneesmiddelen kunnen voorschrijven, is dit ook voor hen een handig instrument om een zicht te krijgen op je medicatiegebruik. Enkele voorbeelden van wie wat kan doen: • Artsen bevoegd om voor te schrijven, en apothekers, kunnen het medicatieschema aanpassen en consulteren. • Verpleegkundigen kunnen het medicatieschema consulteren en wijzigen mits toestemming van de voorschrijver. • Zorgverleners en welzijnswerkers werkzaam in voorzieningen hebben de mogelijkheid om het medicatieschema te bekijken. • Als patiënt kun je je medicatieschema raadplegen als het door de zorgverlener is ingevuld en gedeeld wordt. c. Dossier huisarts, preventieve onderzoeken… Andere projecten die op stapel staan, zijn de uitwisseling van een samenvatting van je dossier bij de huisarts (SUMEHR = summary electronic health record), de gegevens over je preventieve kankeronderzoeken (data baarmoeder-, borst- en dikke darm kankerscreening), nuttige gegevens uit het dossier van Kind en Gezin, een journaal dat de communicatieschriftjes kan vervangen etc.
8
4.2 Inter-Med (Réseau Santé Wallone - RSW) De tegenhanger van Vitalink in Wallonië is Inter-Med, dat beheerd wordt door de RSW (Wallonië) en Abrumet (Brussel). Het RSW en Abrumet behoren tot de hub’s die informatie uit de ziekenhuizen uitwisselen maar ze hebben een eerstelijnsplatform opgericht met de naam ‘Inter-Med’, de tegenhanger van Vitalink. Velen spreken over RSW (www.reseausantewallon.be) als men eigenlijk de dienst met toegevoegde waarde Inter-Med bedoelt en dit aangezien RSW Inter-Med beheert. Het project Inter-Med wordt bestuurd door het Forum des Associations de Généralistes (FAG). In tegenstelling tot Vitalink, moet de patiënt zich inschrijven in de RSW, weliswaar gratis. In Inter-Med bevinden zich momenteel de volgende documenten: • De ‘SUMEHR’, de samenvatting van het elektronisch patiëntendossier, waar men de geneesmiddelen, de huidige probleemlijst, de voorgeschiedenis, risicofactoren en vaccinaties terugvindt. Deze worden uitgewisseld tussen de zorgverstrekkers. Momenteel is het in de pilootfase zo dat het de zorgverstrekker beslist of de patiënt ook toegang krijgt. • Gegevens van de zorgtrajecten suikerziekte en nierinsufficiëntie. • De nota’s die patiënten binnen het kader van bepaalde ziekten zelf opstellen. In de toekomst worden ook documenten van de geïntegreerde thuiszorgdienst (SISD) en lokale multidisciplinaire netwerken (RLM) toegevoegd. Op termijn zal de patiënt zelf op het RSW kunnen rekenen voor andere diensten, zoals een verwijzing naar het vaccinatieboekje (vaccinnet), hulp bij het beheer van de zorgtrajecten voor diabetes, enz. Van zodra de patiënt toegang krijgt tot bepaalde gegevens, dan zal hij deze gegevens kunnen bekijken via zijn eID en pincode. De installatie van een ‘patientviewer’ zal niet nodig zijn. Momenteel kan de patiënt via zijn privéaccount de volgende acties uitvoeren: • de therapeutische band met een arts aanmelden of verbreken; • de toegang tot zijn patiëntendossier verbieden voor een of verschillende artsen; • de lijst met opgenomen medische documenten raadplegen (zonder er de inhoud van te kunnen zien); • het toegangsrecht tot de documenten beheren; • de historiek raadplegen van de toegang tot een dossier of document.
CM-Informatie 258 • december 2014
5 Randvoorwaarden
5.2 Patiënt / cliënt
5.1 Zorgverstrekkers
eHealth opent heel wat mogelijkheden om de patiënt actief in zijn gezondheid en zorgproces te betrekken. Dit vergt natuurlijk uitleg over hoe het systeem werkt. Eerst en vooral over hoe een toestemming geven en hoe de therapeutische relaties beheerd kunnen worden. Daarna over wat de patiënt zelf kan zien en in de toekomst bijhouden en delen. Dit zal moeten ‘onderwezen’ worden en deel gaan uitmaken van de basis gezondheidsvaardigheden (‘health literacy’) van de bevolking. Ook het elektronisch stemmen, gebruik van GSM en GPS, elektronisch bankieren of belastingen invullen, gebruik van digitale TV heeft een leercurve gekend maar wordt nu massaal gebruikt. De communicatie zal niet eenmaal moeten gebeuren maar blijvend en ook bij elke nieuwe toepassing.
Men kan een heel performant veilig systeem van elektronische gegevensuitwisseling op poten zetten, maar als de zorgverstrekkers er geen gegevens inbrengen / opladen, dan kan er niets gedeeld worden. In de ziekenhuizen bestaat er bijna altijd al een elektronisch patiëntendossier waaruit de gegevens kunnen gedeeld worden. Bij de huisartsen zou je dit ook verwachten. Zij ontvangen bijna allemaal jaarlijks een informatica premie. Daarnaast is er de vergoeding voor het bijhouden van het globaal medisch dossier. Wellicht is het beter om deze vergoedingen te koppelen aan het effectief elektronisch invullen/uitwisselen van gegevens. Anderzijds kunnen de patiënten er mee voor zorgen dat de zorgverstrekker de gegevens invullen omdat deze gegevens ook voor de patiënten nuttig zijn. Patiënten kunnen bovendien zelf steeds vragen aan hun zorgverstrekker om bepaalde gegevens toe te voegen aan hun patiëntendossier. Sommige zorgverstrekkers hebben schrik dat de transparantie, zeker naar de patiënt toe, aanleiding zal geven tot meer dossiers beroepsaansprakelijkheid omdat de gegevens nu elektronisch gemakkelijk zwart op wit bereikbaar zullen zijn. Maar het grote voordeel van eHealth is juist dat dit medische fouten zal vermijden. Neem nu bijvoorbeeld Recip-e, het elektronisch voorschrijven. Schrijffouten of dosis fouten zullen veel minder voorkomen omdat de software hier controles kan op uitvoeren. De arts kan tegenwoordig gemakkelijk linken maken met de laatste stand van de wetenschap (bv. via EBMpracticeNet, htpps://www.ebmpracticenet.be). De wet op de patiëntenrechten voorziet anderzijds dat bv. persoonlijke notities niet uitgewisseld moeten worden. Het zijn enkel de nuttige gegevens voor derden die moeten uitgewisseld worden (bv. uitslagen van onderzoeken, aan lopende of belangrijke vroegere behandelingen/aandoeningen, medicatie, allergieën etc.). De werklast zal niet toenemen omdat de gestructureerd gegevens die gedeeld worden veelal door goede software programma’s automatisch uit het dossier kunnen gehaald worden. Wat er precies gedeeld wordt met de patiënt, wordt op een gestructureerde manier afgestemd op het overlegcomité van de gebruikers van eHealth. Een vraag is of bv. psychiatrische verslagen door de psychiater moeten gedeeld worden met de patiënt. Soms wil iemand niet direct de uitslagen van onderzoeken/verslagen zien. Andere landen lossen dit op door bijvoorbeeld een interval te voorzien van 15 dagen tussen de aanmaak van het verslag of onderzoek en het versturen ervan.
Tegenstanders zeggen dat dit tot twee snelheden aanleiding zal geven. Uiteraard heeft niet iedereen internet, maar dit is al zo in België bij meer dan 80 % van de inwoners. Iedereen kent bijna iemand die internet heeft. In de VS (Kaiser Permanente) ontvangen 70 % van de verzekerden elektronisch medische gegevens en wisselen ze uit met de zorgverstrekkers. Er zal grote aandacht besteed worden aan de gebruiksvriendelijkheid van de applicaties. Hoe dan ook zal eHealth nooit het exclusieve medium zijn om medische informatie uit te wisselen. Het medicatie schema kan je bijvoorbeeld ook uitdrukken voor de patiënt. In de toekomst zal ook de digitale TV wellicht een rol spelen etc. Voor het geven van de geïnformeerde toestemming en beheer van de therapeutische relaties hoeft men geen PC te hebben. De registratie of het beheer kan ook rechtstreeks gebeuren (eID) bij de arts, apotheker, bij een ziekenhuisopname of bij het ziekenfonds. De zorgverstrekkers hebben momenteel bijna allemaal de nodige computerprogramma’s waarbij ze op een gestructureerde manier medische gegevens kunnen bijhouden en uitwisselen. De patiënt heeft dit momenteel nog niet. Dit kunnen we oplossen door de patiënt zelf ook de nodige software te bezorgen om dit te kunnen waarmaken. Internationaal spreekt men over een ‘personal health record’ of PHR. Dit is vooral belangrijk bij het opvolgen van chronische ziekten waar een belangrijke rol is weggelegd voor zelfmanagement door de patiënt. Voorbeelden zijn het elektronisch bijhouden/uitwisselen via parameter dagboeken van bv. meetgegevens bij diabetes, verhoogde bloeddruk, chronisch hartfalen, COPD, migraine, slaapstoornissen etc. Daarnaast zou de patiënt al vóór een ziekenhuisopname en bepaalde consulten vragenlijsten kunnen invullen waardoor hij dit beter kan voorbereiden en de arts tijd bespaart.
CM-Informatie 258 • december 2014
9
6 Telemedecine Het elektronisch uitwisselen van gegevens zal nog een sterke vlucht nemen. In Nederland stuurt de huisarts bv. nu al foto’s elektronisch door naar de dermatoloog van huidletsels waarover hij twijfel heeft wat het zou kunnen zijn. Deze kan in de meeste gevallen op afstand een diagnose stellen of hem/ haar op weg helpen. Voor het onderzoek van de foto mag de huidarts een bedrag aanrekenen aan de ziekteverzekering. Medische beelden, anatoom pathologische coupes etc. kunnen nu al digitaal rondgestuurd worden om op afstand beoordeeld te worden. Dit alles zal de manier van werken en vergoeden op termijn ingrijpend wijzigen. Dit aspect van eHealth staat bekend als ‘telemedecine’. Het ‘digitaal’ coachen op afstand (‘disease management’) noemt men eerder ‘telemonitoring’ alhoewel de termen doorheen lopen. Dit laat bv. toe dat de patiënt thuis gemonitord wordt en de gegevens doorgestuurd worden naar zorgverstrekkers. Die kunnen dan van op afstand zo nodig de behandeling bijsturen. Zo kunnen bv. bij hartfalen ziekenhuisopnames vermeden worden, kan een diabetes goed opgevolgd worden, kunnen mensen in een woonzorgcentrum blijven zonder dat ze naar het ziekenhuis vervoerd worden voor bepaalde onderzoeken etc. Maar gezien de hoge kosten voor de opvolging, zal men duidelijke criteria moeten afspreken van welke patiënten in dergelijke telemonitoring programma’s kunnen opgenomen worden.
7 Conclusie eHealth zal er voor zorgen dat de gezondheidszorg in België meer kwaliteitsvol en efficiënter kan verlopen door het elektronisch uitwisselen van relevante gegevens tussen de partners in de gezondheidzorg. Bovendien zal de uitwisseling van gezondheidsgegevens er voor zorgen dat de patiënt / burger echt een partner zal kunnen worden in de aanpak van zijn ziekte en gezondheid. Hij / zij zal een stuk mee de regie in handen kunnen nemen in het kader van zelfmanagement. Dit sluit ook goed aan bij de evolutie naar in netwerk samenwerken rond en met de patiënt. Met de toename van het aantal chronische zieken, de mogelijke tekorten aan zorgverstrekkers om dit allemaal op te volgen, de vraag naar langer thuis blijven, biedt eHealth heel wat mogelijkheden. Als partners elkaar vertrouwen en aanvaarden dat onderling delen en uitwisselen van gegevens een hoeksteen is van een kwalitatieve gezondheidszorg, kan eHealth in de komende jaren het verschil maken. Om te zorgen dat dit geen mooie dromen blijven, hebben alle stakeholders afspraken gemaakt over waar we in 2018 zouden moeten staan. Dit resulteerde in een roadmap voor eHealth met concrete afspraken die in het huidige regeerakkoord werden overgenomen (zie kader).
10
Waar moeten we staan in 2018? • Elke houder van een Globaal medisch dossier (GMD) beheert m.b.t. de betrokken patiënt een elektronisch dossier, updatet de relevante gegevens in een SUMEHR (samenvatting elektronisch dossier) en deelt die via Vitalink / Inter-Med. • Elk ziekenhuis beschikt over een gestructureerd elektronisch patiëntendossier. • Ziekenhuisdocumenten worden veralgemeend gedeeld via het hub-metahub-systeem. • Intramurale en extramurale laboratoriumresultaten en verslagen van medische beeldvorming worden gedeeld via het hub-metahub-systeem of via Vitalink / Intermed. • De gegevens m.b.t. de afgeleverde geneesmiddelen en het medicatieschema worden elektronisch gedeeld. - Gedeeld farmaceutisch dossier als authentieke bron voor de afgeleverde geneesmiddelen - Vitalink en Intermed als authentieke bronnen voor het medicatieschema • Het ambulant elektronisch voorschrift voor geneesmiddelen wordt veralgemeend en uitgebreid tot andere voorschriften (kinesitherapie, verpleegkunde, laboratoriumonderzoeken, medische beeldvorming). • Per zorgberoep wordt de minimale inhoud van een elektronisch patiëntendossier vastgelegd • Veralgemeend gebruik van de eHealthBox (beveiligde elektronische mailbox tussen zorgverstrekkers). • Traceerbaarheid van implantaten. • Uitwerken van een nationaal terminologiebeleid (nodig zodat iedereen voor dezelfde aandoeningen/ behandelingen dezelfde terminologie/codes gebruikt). • Uitbreiding van het hub-metahub-systeem tot psychiatrische ziekenhuizen en rustoorden. • Evolutie van BelRAI als evaluatie-instrument (elektronische uitwisseling van de zorgafhankelijkheid). • Maatschappelijk debat over de al dan niet modulaire toegangsrechten tot patiëntgegevens. • Organisatie van toegang door de patiënt tot zijn gegevens. • Aanpassing van de reglementering en van de financiering als incentives voor het ICT-gebruik. • Opname van e-gezondheid in de opleiding van zorgverstrekkers. • Invoering MyCarenet-diensten (elektronische facturatie derde betaler, elektronische raadpleging verzekerbaarheid, elektronische uitwisseling tussen ziekenhuis en ziekenfonds bij hospitalisatie, ...).
CM-Informatie 258 • december 2014
Titel nogal lang, korte voor hier? Het platform voor continue verbetering van de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt: de fundamenten zijn gelegd. Xavier de Béthune1 & Denis Herbaux 2
1. Inleiding In vijftien jaar is het werk van Solimut en de LCM op het vlak van de kwaliteit van de zorgverlening en de veiligheid van de patiënt tegemoetgekomen aan de verwachtingen van een groeiend aantal actoren in het Belgische ziekenhuisstelsel. De Kwaliteitsinitiatieven, die waren begonnen als enkele projecten tussen bepaalde ziekenhuizen, maken nu deel uit van een beweging van alle belangrijke actoren in de sector die onlangs structuur kreeg in de vorm van een vzw met de naam ‘Platform voor continue Verbetering van de Kwaliteit van de zorg en de Veiligheid van de patiënt’ (PVKS)3. Alvorens het PVKV te beschrijven, zullen we de geschiedenis van die laatste vijftien jaar overlopen en we zullen eindigen met de bemoedigende perspectieven die zich vandaag aanbieden.
2. De context Toen Solimut en CM in 2000 de Kwaliteitsinitiatieven (KI) lanceerden, beantwoordden ze daarmee aan een golf van aandacht die zich zowel aan de andere kant van de Atlantische Oceaan als bij ons voordeed. In 1997 werd immers het eerste Kwaliteitsdecreet door de Vlaamse Gemeenschap gepubliceerd en werden er op federaal niveau Colleges voor geneesheren opgericht.
Op internationaal niveau is het vooral de publicatie van het rapport van het Amerikaanse Institute of Medicine, met de titel ‘To err is human'4 in 1999 dat de basis heeft gelegd ten gunste van een kwalitatieve zorgverlening en veiligheid van de patiënt in een ziekenhuisomgeving. Ziekenhuizen toonden al snel interesse voor de KI en in 2002 stelden deze een verkennende oefening op voor accreditatie inzake risicobeheer5, in 2004 gevolgd door de lancering van de Franstalige vleugel van het “Résau Itinéraire Clinique” (Netwerk Klinische Paden)6. 2002 was trouwens een innoverend jaar voor de zorgkwaliteit in België dankzij de oprichting van het Kenniscentrum voor gezondheidszorg7, het Intermutualistisch Agentschap8, de Nationale raad voor kwaliteitspromotie9 van het RIZIV en het Centre for Evidence Based Medicine10 met zijn virtuele bibliotheek11. Een even belangrijke ontwikkeling uit de onderliggende maatschappelijke veranderingen is dat de wet inzake de rechten van patiënten12 werd afgekondigd in hetzelfde jaar. In 2003 bevestigde een eerste revisie van het Vlaams Kwaliteitsdecreet de wil van de Vlaamse gemeenschap om te investeren in kwaliteit en veiligheid. In 2007 schoten de federale autoriteiten goed in actie. In dat jaar nodigde de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van
1
Coördinator van de kwaliteitsinitiatieven, Landsbond der Christelijke Mutualiteiten
2
Directeur van het PAQS
3
Dit is een Waals initiatief met als gevolg dat er geen officiële Nederlandstalige benaming is. De Franstalige benaming luidt als volgt: 'Plateforme pour l’Amélioration continue de la Qualité des soins et de la Sécurité des patients’ (PAQS)
4
https://www.iom.edu/~/media/Files/Report%20Files/1999/To-Err-is-Human/To%20Err%20is%20Human%201999%20%20report%20brief.pdf
5
de Béthune X, Segouin C, Mertens R & Dusauchoit T (2007) Premiers pas de l’accréditation hospitalière en Belgique : l’évaluation d’un exercice exploratoire. Journal d’Economie Médicale, 25, 239-249.
6 http://www.uclouvain.be/ric.html en www.nkp.be 7
http://kce.fgov.be/
8
www.aim-ima.be
9
http://www.riziv.be/care/fr/doctors/promotion-quality/cnpqnrkp/index.htm
10 www.cebam.be 11 www.cdlh.be 12 http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=fr&la=F&table_name=loi&cn=2002082245
CM-Informatie 258 • december 2014
11
de Voedselketen en Leefmilieu (FOD VG) de ziekenhuizen immers voor het eerst uit om deel te nemen aan kwaliteitveiligheidscontracten13. Er kwamen veel reacties en in vijf jaar zal de overgrote meerderheid van de ziekenhuizen van het land een beheersysteem ontwikkelen voor de veiligheid en zullen alle processen worden verbeterd; dit alles wordt ondersteund door een echter sterk verminderde financiering ten opzichte van de omvang van de ontwikkelde activiteiten. De KI van de CM vertrouwen van in het begin op de ondersteuning van de ziekenhuizen bij de verwezenlijking van de contractuele doelen. De Federale Raad voor de Kwaliteit van de Verpleegkundige Activiteit (FRKVA)14 van de FOD VG vat in dat jaar ook zijn werk aan, gericht op het maken en vergelijken van indicatoren die in hoofdzaak de verpleegkundige zorg weerspiegelen. In Vlaanderen legt de regionale beleidsverklaring van 200915 de basis voor een nieuwe samenwerking tussen de overheid en de ziekenhuissector. Drie pijlers worden in nauwe samenwerking met de ziekenhuisfederaties Icuro en Zorgnet ontwikkeld: 1. Ziekenhuizen worden aangemoedigd – zonder financiering – om zich te verbinden tot een permanente accreditatieprocedure. Dit komt overeen met een evaluatie van het kwaliteitsbeheer door een externe organisatie, die een beroep doet op collega’s in de ziekenhuizen in plaats van op professionele auditeurs. 2. De samenwerking van de belanghebbenden van het gezondheidssysteem in het ‘Vlaams Indicatorproject voor Professionals en Patiënten (VIPP of VIP²)16 wordt in 2011 officieel gelanceerd. In dat project worden bepaalde indicatorreeksen ontwikkeld en aangemaakt met vertegenwoordigers uit verschillende medische specialiteiten, zodat ziekenhuizen zich onderling met elkaar kunnen meten, hun kwaliteit kunnen verbeteren en hun resultaten ten slotte kunnen publiceren. 3. De inspectie door de autoriteiten evolueert en richt zich op specifieke zorgtrajecten, die in alle ziekenhuizen worden beoordeeld. De reeds bestaande algemene inspectie beperkt zich voortaan tot ziekenhuizen zonder accreditatieprocedure.
In 2010 ontstaat de associatie voor Veiligheid en Kwaliteit Solidaris-Santhea. Die associatie ontwikkelt een aantal samenwerkingsprojecten tussen de ziekenhuizen. We halen in het bijzonder de tevredenheidsmeting bij patiënten, het beheer van ongewenste gebeurtenissen of de organisatie van een kwaliteitsstructuur in het ziekenhuis aan. Sinds 2012 ligt de nadruk op externe evaluatie van de kwaliteit van de zorgverlening, in hoofdzaak door een project dat samen met de Solvay Brussels School of Economics and Management wordt geleid. Dat project heeft als doel om bij vier vrijwillige instituten te beoordelen hoezeer de praktijken overeenstemmen met de vereisten van de accreditatieorganisaties via vijf criteria. Andere actoren blijven niet achter. De consumentenorganisatie Test-Aankoop krijgt van de Raad van State in 2011 toegang tot de resultaten van de laatste ziekenhuiscampagne in verband met handhygiëne. Dat belangrijke precedent zal zeker een invloed hebben op het verloop van de nieuwe campagne, die op dit moment wordt gevoerd in de ziekenhuizen. Het Fonds voor Medische Ongevallen17 wordt ook opgericht in 2012. Het is nu nog te vroeg om de impact daarvan te evolueren. In 2012 lanceert de FOD VG een nieuwe vijfjaarlijkse cyclus van kwaliteits- / veiligheidscontracten18. Een van de prioritaire doelen is de ziekenhuizen voor te bereiden op de accreditatie. Ook hier is de subsidiariteit opgebouwd in de vereisten van de FOD VG: accreditering gaat voor. Ziekenhuizen die aan het accrediteren zijn, worden aangeraden om aan te tonen hoeveel er al is verwezenlijkt in dat kader. Bijna alle ziekenhuizen ondertekenen die contracten. Actieprioriteiten betreffen de veiligheid van de operatieafdeling, geneesmiddelen met hoge risico’s, de correcte identificatie van patiënten en materialen en de organisatie van ‘transmurale’ zorg en dus op zijn minst het opnemen en ontslaan van patiënten. Om de meerjarenplannen te ondersteunen heeft de FOD actievormingscycli opgestart met de betrokken academische afdelingen en bepaalde ziekenhuizen en heeft de dienst twee netwerken voor samenwerking tussen ziekenhuizen ontwikkeld, een voor acute ziekenhuizen en een voor psychiatrische ziekenhuizen. Naast de plannen voor kwaliteit en veiligheid stelt de FOD VG projecten voor aan ziekenhuizen zoals bijv. hemovigilantie, veiligheid in de operatiekamers, de care bundle ter preventie van longontstekingen door airconditioning en organiseert de dienst overlegpunten zoals het netwerk van medischfarmaceutische comités. Over de integratie van die activiteiten en die van het federale platform voor hygiëne in ziekenhuizen19 wordt voortdurend nagedacht bij de FOD VG.
13 Coördinator van de kwaliteitsinitiatieven, Landsbond der Christelijke Mutualiteiten 14 Directeur van het PAQS 15 Dit is een Waals initiatief met als gevolg dat er geen officiële Nederlandstalige benaming is. De Franstalige benaming luidt als volgt: 'Plateforme pour l’Amélioration continue de la Qualité des soins et de la Sécurité des patients’ (PAQS) 16 https://www.iom.edu/~/media/Files/Report%20Files/1999/To-Err-is-Human/To%20Err%20is%20Human%201999%20%20report%20brief.pdf 17 de Béthune X, Segouin C, Mertens R & Dusauchoit T (2007) Premiers pas de l’accréditation hospitalière en Belgique : l’évaluation d’un exercice exploratoire. Journal d’Economie Médicale, 25, 239-249. 18 http://www.uclouvain.be/ric.html en www.nkp.be 19 http://kce.fgov.be/ 12
CM-Informatie 258 • december 2014
Een andere interessante actor is de Mouvement Wallon pour la Qualité20, die om de twee jaar de Prix Wallon Qualité organiseert, waarvan verschillende ziekenhuizen, soms zelfs meermaals, laureaat zijn geweest. Bij de vorige editie namen vier ziekenhuizen deel aan de prijs, in het kader van een KI van de CM21. Een van die ziekenhuizen, de Clinique Notre Dame in Gosselies, won twee prijzen. In die zeer dichte, dynamische en evoluerende context lanceren de Franstalige actoren van het land begin 2013 een overleg met de bedoeling om een samenwerkingsplatform te ontwikkelen. Het Platform voor continue Verbetering van de Kwaliteit van de zorg en de Veiligheid van de patiënt (PVKV)22 wordt op 11 december 2013 officieel voorgesteld aan 250 vertegenwoordigers uit de sector en de statuten worden in juni 2014 neergelegd. De Waalse overheid heeft ondertussen op 29 augustus 2013 het Waalse plan voor kwalitatieve zorgverlening in de ziekenhuizen aangenomen. In dat plan worden de inmiddels klassieke lijnen van accreditatie, indicatoren en nodige evolutie van de goedkeuringsnormen en inspectiestructuren opgenomen. Het plan stelt ook voor om na te denken over optimale publicatievoorwaarden voor prestatie-indicatoren en indicatoren voor de kwaliteit van ziekenhuizen. België neemt dus grote stappen op het vlak van zorgkwaliteit en veiligheid van patiënten in ziekenhuizen. Daar is ons land niet noodzakelijk een pionier in, maar we lopen gelijk met internationale veranderingen in landen als de Verenigde Staten, Australië of, dichter bij huis, Frankrijk, Nederland, de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk. De lijst in kader 1 geeft een niet-exhaustief overzicht van de veelheid aan modellen, hulpmiddelen en initiatieven die er zijn op het vlak van kwaliteit. Bepaalde aanpakken zijn algemeen, zoals Lean Management of ISO- of EFQM-certificatie. Andere zijn specifieker zoals hoofdzakelijk de accreditatie, de klinische paden en de benchmarking van zorgkwaliteitsindicatoren.
Kader 1: Kwaliteitsmodellen, -middelen en -initiatieven • Modellen - Model van Donabedian: Hulpbronnen – proces – resultaten - Cyclus van Deming: Plan – Do – study – Act - Model for Improvement van het IHI
• Proces- en projectbeheer - Lean management - Zorgpaden - Six sigma - Bundles of care - Checklists - PRINCE2, COSO …
• Externe evaluaties - Accreditering - Benchmarking, registers en transparantie - ISO, EFQM …
• Financiële incentives - All-in-financiering - Pay 4 Performance - Preferred Provider Organisations - Diagnostic Based Costing
Er is dus een rijke en gevarieerde context, dankzij een groot aantal nationale en internationale activiteiten. Hij dient als inspiratiebron voor het PVKV en zijn leden.
20 www.mwq.be 21 X. de Béthune et al. (2014) L’éveil à l’Excellence : Aussi pour les hôpitaux ? Congrès de l’ALASS, Grenade, 4-6/9/2014. (www.alass.org) 22 www.paqs.be
CM-Informatie 258 • december 2014
13
2. Het PVKV Laten we beginnen met het belangrijkste stuk uit de statuten die werden goedgekeurd door de eerste raad van beheer in juni 2014:
“De associatie heeft het doel om, zonder winstoogmerk, de ontwikkeling en de invoering van procedures voor de continue verbetering van de kwaliteit en veiligheid van patiënten in zorg- en gezondheidscentra in Wallonië en Brussel te promoten, ondersteunen en organiseren. Om dit doel te bereiken, zal de associatie 1° een netwerk ontwikkelen en ondersteunen dat de actieve actoren op het vlak van kwaliteit en veiligheid in de gezondheidszorg samenbrengt; 2° luisteren naar de behoeften van de sector om een algemeen, coherent en efficiënt dienstenaanbod aan te bieden, dat gericht is op die behoeften; 3° helpen bij het verbinden en coherent maken van initiatieven ontwikkeld door actoren die actief zijn op het vlak van kwaliteit en veiligheid in de gezondheidszorg; 4° zich positioneren als bevoorrechte aanspreekpartner voor privé-instellingen en regionale, gemeenschappelijke, federale en internationale openbare organismen voor alle kwesties betreffende het domein kwaliteit en veiligheid in de gezondheidszorg.”
Om die doelen te bereiken heeft het PVKV geprobeerd alle pertinente actoren rond de tafel te krijgen. Van in het begin staan verzekeringsorganismen en de Waalse en Brusselse ziekenhuisassociaties allemaal achter een samenwerking. De academische faculteiten en diensten, die instaan voor het wetenschappelijke werk en betrokken zijn bij het ziekenhuisbeheer en het beheer van de zorgkwaliteit, hebben zich al snel bij de gesprekken gevoegd. Die drie partners zouden meteen al de pijlers van het platform vormen. Er voegden zich steeds meer vertegenwoordigers van de overheid bij en bepaalde categorieën van professionals. Tegenwoordig bestaat het PVKV uit 9 stichtende leden: alle federaties van zorginstituten actief in Wallonië en Brussel, maatschappijen van onderlinge bijstand of verzekeringsmaatschappijen (CM-verzekeringen, de landsbond der Christelijke Mutualiteiten, Landsbond der Liberale Mutualiteiten) en de Franstalige associatie van hoofdgeneesheren. Bovendien zijn de faculteit voor openbare gezondheidszorg van de UCL en de école de santé publique van de ULB al toegelaten als effectieve leden. Er kwamen verschillende aansluitingsaanvragen binnen, die door de volgende raad van beheer zullen worden onderzocht.
14
2.1. Structuur Buiten de bestaande of op te richten thematische werkgroepen omvat de structuur in klassieke zin een raad van beheer en een algemene vergadering. Bovendien omvat een Raad voor Kwaliteit en Veiligheid vertegenwoordigers van de stichtende, effectieve en aangesloten leden en doet deze dienst als wetenschappelijk comité van de organisatie. Deze raad is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en opvolging van de activiteiten die worden voorgesteld voor de zorgverleningsinstellingen. Ten slotte berust het dagelijkse beheer op een directie die zich weldra zal omringen met een ploeg om de verschillende projecten ten uitvoer te brengen.
2.2. Progressieve ontwikkeling Laten we enkele maanden terug in de tijd gaan. Door de ontwikkeling van het PVKV ontstonden er talloze gesprekken en activiteiten rond drie hoofdthema’s: 1. Het structureren in de vorm van een vzw: • De structuur van het platform werd vastgelegd tijdens gesprekken in verband met het uitwerken van de statuten. Deze bevatten in eerste instantie de missie en doelstellingen van het PVKV, die we al behandeld hebben. Maar ze gaat uiteraard ook over de leden en besluitvormende organen. Ze beschrijven vooral de besluitvormingsmechanismen binnen die organen. • De relaties met de autoriteiten zijn een voortdurend aandachtspunt. Het platform situeert zich immers verspreid over de twee gewesten van de federatie Wallonië-Brussel. Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest is bovendien bicommunautair, met alle specifieke eigenschappen die daarbij komen kijken. Het is van essentieel belang dat er een sterke en duurzame relatie wordt opgebouwd met de verschillende autoriteiten om de deugdelijkheid van het platform ten opzichte van alle actoren te garanderen. • De financiering van het PVKV is het laatste structurele aspect. Er moeten verscheidene financieringsbronnen worden gezocht, terwijl er een overeenkomstige spectrum aan begunstigden moet worden opgebouwd. In dit stadium zijn de grootste geldschieters van het PVKV de autoriteiten en verzekeringsorganismen. De activiteiten werden in hoofdzaak uitgevoerd door ziekenhuisfederaties en academische instituten.
CM-Informatie 258 • december 2014
2. Het PVKV zichtbaar maken Naast de eigen activiteiten berustte de zichtbaarheid van het PVKV hoofdzakelijk op de lanceringsdag, die in Namen plaatsvond op 11/12/2013 en op de oprichting van een eigen website, het rondsturen van drie nieuwsbrieven en de consolidatie van een mailinglijst met meer dan 600 adressen. Het doel is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk professionals de informatie te zien krijgen die het PVKV verspreidt.
- Na vijf modules, georganiseerd door de Faculté de Santé Publique van de UCL, zijn 25 personen opgeleid als referentiepersonen voor de ‘accreditatie’ van hun ziekenhuizen. - Een opleiding documentbeheer, georganiseerd door de UMons, zal het opleidingsaanbod in het laatste kwartaal van 2014 aanvullen. Het correcte beheer van communicatie loopt als rode draad door de andere opleidingen. Het team van het CHU van Sart-Tilman werd gevraagd om dit deel van iedere opleiding te verzorgen.
3. Voorbereidingsactiviteiten Vanaf 2014 moet het PVKV beantwoorden aan de behoeften van de ziekenhuizen door een reeks activiteiten rond informatie, opleiding en coördinatie uit te voeren. • Informatie Dertig personen woonden drie seminaries van twee dagen bij die werden georganiseerd in samenwerking met de accreditatieorganisaties die bij de Belgische ‘markt’ betrokken zijn. In alfabetische volgorde gaat het om Accréditation Canada International23, de Franse Haute Autorité en Santé24 en de Amerikaanse Joint Commission International25. Die groep van dertig personen beantwoordt alle vragen van ziekenhuizen betreffende de accreditatie. Er zijn verschillende vragen binnengekomen en momenteel worden er vergaderingen georganiseerd in de ziekenhuizen. • Opleidingen Er worden drie opleidingscycli georganiseerd in 2014: - In maart/april werden er oriënteringsdagen voor de accreditatie georganiseerd. Deze bewustmakingsfase was gericht op de verschillende ziekenhuisdirecties. In het kader van een studie die werd uitgevoerd voor de Federatie Wallonië-Brussel, hebben de école de santé publique van de ULB en Santhea een ‘accrediteerbaarheidsrooster’ samengesteld waarmee de ziekenhuizen kunnen zien waar hun prioriteiten moeten liggen voordat ze zich tot een volledige accrediteringsprocedure verbinden26. Dit rooster werd tijdens deze dagen voorgesteld aan de verschillende ziekenhuisdirecties. Op een laatste dag zullen in november de verschillende ziekenhuisdirecties samenkomen om op multidisciplinaire wijze te beoordelen hoe goed ieder instituut zich heeft voorbereid.
• Coördinatie: Werkgroep van Kwaliteitsinitiatieven De verschillende netwerken en projecten ter verbetering van de zorgkwaliteit (KI van de CM en associatie van socialistische mutualiteiten-Santhea, netwerk van acute ziekenhuizen en het Qualpsy-netwerk, Project Navigator van het Gezondheidsnet Leuven) komen regelmatig samen om hun activiteiten en planningen te delen en om redundantie en agendaconflicten te voorkomen. Op termijn zou het merendeel van die activiteiten door het PVKV kunnen worden aangeboden. • Actieplan 2015 Het actieplan 2015 wordt nog uitgewerkt. Het zou voor het einde van het jaar goedgekeurd moeten zijn. De volgende elementen worden bestudeerd als mogelijke pistes: - Informeren en begeleiden van de ziekenhuizen in de accreditatieprocedure, waarbij het uitwisselen van ervaringen, samenwerking bij prioritaire praktijken en regelmatige meting van de evolutie centrale punten zijn - Een focus op geneesmiddelen met hoge risico’s27 - Het ter beschikking stellen van documentatiebronnen voor ziekenhuizen om de ondernemingsprocessen te ondersteunen - Een reflectie over de indicatoren in het kader van continue verbeteringsprocessen.
23 www.internationalaccreditation.ca 24 www.has-sante.fr 25 http ://www.jointcommissioninternational.org/ 26 Het hulpmiddel en de gebruiksaanwijzing zijn beschikbaar op: http://www.paqs.be/activites/formations 27 A. Staines (2014) Breakthrough collaboratives et Actions d’amélioration pour la gestion des médicaments: l’expérience suisse. Priorités et résultats. Workshop over het beheer van geneesmiddelen met hoge risico's. Brussel, 13/6/2014.
CM-Informatie 258 • december 2014
15
3. Conclusie: een visie die verankerd is in de toekomst Het PVKV ziet zich vooral als een aanbieder van kansen en als steunpunt om aan de behoeften van de ziekenhuizen te beantwoorden. Dit zijn, net zoals de patiënten die er worden verzorgd, de centrale actoren van het platform. Op basis daarvan kan het PVKV de onderlinge banden tussen de ziekenhuizen versterken, met de autoriteiten en met innoverende nationale en internationale partners. Dit ligt in de lijn van de al bestaande dynamiek van het land. De recente studies van het KCE over ziekenhuisaccreditatie28 of over de financiering van de ziekenhuizen29 tonen, net zoals de studie HPI.be30 over de plaats van de kwaliteitsindicatoren of de jaarlijkse MAHA-studie31 over de financiering, dat die dynamiek zowel in het wetenschappelijke bewijs als in de werkgegevens verankerd is. Die studies tonen ook aan hoe complex de te behandelen materie is om op duurzame wijze de kwaliteit van de zorgverlening en de veiligheid van patiënten te verbeteren. Bovendien toont de vooruitgang die de buurlanden van België, en zelfs Vlaanderen, hebben geboekt aan hoe haalbaar de mogelijkheden zijn die het PVKV aanbiedt. Het feit dat er steeds meer accreditatieagentschappen zijn, ook internationaal, is een ander factor die aantoont dat er in de ogen van het PVKV meer interesse is voor betere kwaliteit in de zorgverlening voor en veiligheid van de patiënt. Ten slotte identificeert het recentere ontstaan van verschillende nationale instituten of agentschappen voor kwaliteit - waarvan de Haute Autorité en Santé32 en het Agence Nationale d’Amélioration de la Performance33 in Frankrijk, het Institute for Healthcare Improvement (IHI)34 in de VS, NHSIQ35 of Healthcare Improvement Scotland36 in het Verenigd Koninkrijk en CBO37 in Nederland maar enkele voorbeelden zijn - een ontwikkelingspotentieel voor het platform, aan te passen aan de context van ons land. Op dezelfde manier vormen VIP² en de recente ontwikkeling van verschillende academische teams in Vlaanderen een inspiratiebron om op dezelfde uitdagingen te antwoorden.
Ten slotte werd de vraag al gesteld om het PVKV uit te breiden naar de sector voor bejaardenzorg. De samenwerking met de ambulante hulpsector (algemene geneeskunde, officiene apotheek, thuiszorg, andere gezondheidszorgprofessionals en het beheer van elektronische gegevensuitwisseling) zal op termijn een aanzienlijke meerwaarde betekenen. Men moet uiteraard ook verwachten dat de rol van de patiënt in die projecten en zelfs binnen het platform zelf zal toenemen. Het gezondheidszorgsysteem en de ziekenhuizen van morgen zullen niet meer lijken op die van vandaag. Kunnen beschikken over een platform zoals het PVKV om de kwaliteit te versterken en tegelijkertijd rekening te houden met de veranderingen die door de sector en bevoorrechte partners zelf worden verwacht, is een belangrijke troef om deze veranderingen in het voordeel van iedereen, vooral van de patiënten, te laten uitdraaien.
28 de Walcque, C, Seuntjens, B, Vermeyen, K, Peeters, G. & Vinck, I. (2008) Vergelijkende studie van ziekenhuisaccrediteringsprogramma's in Europa. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). KCE reports 70B, D/2008/10.273/02 https://kce.fgov.be/fr/ publication/report/etude-comparative-des-programmes-d%E2%80%99accr%C3%A9ditation-hospitali%C3%A8re-en-europe 29 Van De Sande S, De Ryck D, De Gauquier K, Hilderson R, Neyt M, Peeters G, Swartenbroekx N,Tambeur W, Vanden Boer G, Van de Voorde C. (2010) Haalbaarheidsstudie voor de invoering van een "all-in" pathologiefinanciering voor Belgische ziekenhuizen. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). KCE Reports 121B. D/2010/10.273/02 https://kce.fgov.be/fr/publication/report/%C3%A9tude-defaisabilit%C3%A9-de-l%E2%80%99introduction-en-belgique-d%E2%80%99un-syst%C3%A8me-de-financement-ho 30 Lucet C. et al. (2011) HPI.be Hospital Performance Indicators. Indicateurs de performance hospitalière en Belgique. FOD Openbare Gezondheidszorg, Brussel. http://orbi.ulg.ac.be/handle/2268/109524 31 Dessoy A & Van Laer J (2014) Sectoranalyse algemene ziekenhuizen op basis van het Maha-analysemodel. Belfius, 2/10/2014. https://www.belfius.com/FR/ Media/MAHA2014SlidesFR_tcm_78-81917.pdf 32 www.has-sante.fr 33 www.anap.fr 34 www.ihi.org 35 http://www.nhsiq.nhs.uk/ 36 http://www.healthcareimprovementscotland.org/ 37 www.cbo.nl 16
CM-Informatie 258 • december 2014
Vergrijzing en ouderenzorg in beeld – deel 1 Naïma Regueras en Rebekka Verniest, departement Onderzoek en Ontwikkeling
Samenvatting Dat de Belgische bevolking vergrijst, is geen nieuws. Tussen 2013 en 2030 zal het aandeel van de 65-plussers in de totale bevolking toenemen van bijna 18 % tot ruim 22 %. Nog sterker is de vergrijzing binnen de vergrijzing waarbij het aantal 80-plussers zal toenemen van 5,3 % tot 6,3 %. Deze vergrijzing zet zich het sterkst door in Vlaanderen, terwijl Brussel na een verjonging de eerste jaren, pas vanaf 2020 zal vergrijzen. De vergrijzing zal het aantal personen met langdurige aandoeningen en afhankelijkheidsproblemen doen toenemen waardoor ook de vraag naar zorg en ondersteuning zal stijgen. Dit roept meteen de vraag op naar de betaalbaarheid van de zorg in de toekomst. Bij ongewijzigd beleid zullen de totale publieke uitgaven voor gezondheidszorg immers oplopen van 8,2 % in 2013 tot meer dan 10 % vanaf 2030. Het is duidelijk dat er politieke keuzes gemaakt moeten worden, zeker met het oog op het behoud van een sterke sociale bescherming. Deze uitdaging stelt zich nog sterker na de zesde staatshervorming waardoor de bevoegdheden van de regionale overheden, zeker op het vlak van ouderenzorg, gevoelig zijn uitgebreid. Door eerdere hervormingen waren zij al bevoegd voor de zogeheten persoonsgebonden aangelegenheden en voor een stuk voor de woonzorgcentra. Dit wordt nu uitgebreid met onder meer de financiering van de opvangstructuren en de organisatie van de eerstelijn. Hierdoor komt het zwaartepunt, zeker voor ouderenzorg, definitief bij de regionale overheden te liggen. In principe zijn dit de gemeenschappen, maar door onderlinge akkoorden gaat het in Wallonië om het Waalse Gewest. Voor Brussel geldt een bijzondere regeling waarbij rekening wordt gehouden met het taalregime van een voorziening om te bepalen wie bevoegd is. Naar gelang de situatie gaat het om de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). De verwachting is dat meer homogene bevoegdheidspakketten zullen leiden tot een meer samenhangend beleid. Niettemin behoudt de federale overheid nog een reeks bevoegdheden waardoor ook in de toekomst overleg en samenwerking noodzakelijk zullen zijn. Onder meer als gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen, maar ook vanuit de wens om steeds meer in te spelen op specifieke wensen en noden, is het aanbod aan zorg en ondersteuning vandaag sterk gediversifieerd. Ouderen kunnen een beroep doen op een zeer brede waaier van voorzieningen en diensten zowel in de thuiszorg als in de (semi)residentiële zorg. Er is medische zorg, paramedische zorg en ondersteuning op diverse domeinen zoals persoonsverzorging, huishoudhulp, praktische ondersteuning en algemene ondersteuning. Er is ook een specifiek aanbod rond bepaalde doelgroepen zoals personen met dementie of psychische problemen of palliatieve patiënten. Omdat deze sterke versnippering een gevaar kan zijn voor samenhangende zorg en continuïteit, zijn er ook structuren uitgebouwd voor een meer gecoördineerd aanbod en voor overleg en samenwerking. Ook op het niveau van de verschillende overheden zijn er structuren voor onderling overleg. Ten slotte is de sector ouderenzorg de voorbije jaren zeer dynamisch gebleken en zijn er heel wat innovatieve initiatieven tot stand gekomen. Sleutelwoorden: vergrijzing, ouderenzorg, thuiszorg, woonzorgcentra, staatshervorming
CM-Informatie 258 • december 2014
17
1. Inleiding
2. De vergrijzing in België: stand van zaken
De bevolking vergrijst en dat plaatst onze samenleving voor enkele grote uitdagingen zowel op het vlak van gezondheidszorg als op financieel vlak. Maar ook heel wat andere beleidsdomeinen zoals huisvesting, opleiding en tewerkstelling ondervinden de impact van een vergrijzende bevolking. In deze eerste, descriptieve bijdrage belichten we het fenomeen van de vergrijzing aan de hand van een aantal cijfers. De aandacht gaat naar de demografische evolutie, de evolutie van de afhankelijkheidsgraad en de impact op de totale uitgaven voor gezondheidszorg. Een vergrijzende bevolking leidt met zekerheid tot een stijgende vraag naar langdurige zorg en ondersteuning. Daarom zoemen we in het derde deel van dit artikel in op het ruime aanbod aan zorg en ondersteuning waarop ouderen een beroep kunnen doen. De nadruk zal liggen op de diversiteit, zonder de ambitie om exhaustief te zijn. En omdat dit beeld sterk beïnvloed wordt door de bevoegdheidsverdeling over ouderenzorg, wordt vooraf even toegelicht welke overheden een rol spelen. In een tweede bijdrage, in een volgend nummer van CMinformatie, zal dieper worden ingegaan op enkele grote uitdagingen die zich op het vlak van ouderenzorg de komende jaren stellen.
2.1. Demografische perspectieven In 2013 was 17,7 % van de Belgische bevolking ouder dan 65 jaar en 5,3 % ouder dan 80 jaar. Van nu tot 2030 zouden die percentages nog moeten stijgen tot respectievelijk 22,6 % en 6,3 %. Vandaag zijn er dus bijna 2 miljoen Belgen 65 jaar of ouder. Dat zullen er bijna 2,7 miljoen zijn in 2030 en 3,2 miljoen in 2060. Als die vaststelling op zich de verantwoordelijken voor ons pensioenstelsel en gezondheidszorgsysteem al bezorgd maakt (die bovendien al hebben beslist om de wettelijke pensioenleeftijd op te trekken tot 67 jaar), doet er zich op ons grondgebied nog een ander fenomeen voor, met name dat van de vergrijzing binnen de vergrijzing. Immers zal niet alleen het aantal oudere personen toenemen, maar zal ook het aantal hoogbejaarden naar verhouding sneller stijgen. Als er vandaag meer dan 580 000 Belgen ouder zijn dan 80 jaar, zijn er dat in 2030 770 000 en in 2060 1,2 miljoen. Het aantal ouderen stijgt echter niet in heel het land op dezelfde manier. Van de drie regio’s zal Vlaanderen immers het meest worden beïnvloed door de vergrijzing van de bevolking, met Wallonië net daar onder. In Brussel zou het aandeel van personen ouder dan 65 jaar daarentegen moeten verminderen tussen nu en 2020 om daarna progressief te stijgen (zie figuur 1). Uit dezelfde figuur blijkt dat de vergrijzing zich tot 2040 sterk zal blijven doorzetten en zich tussen 2040 en 2060 zal stabiliseren.
Figuur 1: Evolutie van het aantal personen ouder dan 65 jaar ten opzichte van de totale bevolking (2013-2060)
30,0% 25,0% 20,0% België Brussel Wallonië Vlaanderen
15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
2013 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060
Bron: ADSEI – Planbureau
18
CM-Informatie 258 • december 2014
Figuur 2: Evolutie van het aantal personen ouder dan 80 jaar ten opzichte van de totale bevolking (2013-2060)
12,0% 10,0% 8,0% België Brussel Wallonië Vlaanderen
6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
2013 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060
Bron: ADSEI – Planbureau
Als rechtstreeks gevolg van de hogere levensverwachting (in 2013 was dat 78 jaar voor mannen en 81,3 jaar voor vrouwen) en van de naoorlogse babyboom, zal de groep 80-plussers vanaf 2025 snel in aantal toenemen. Weer zal dit aandeel in Vlaanderen het snelst stijgen, gaande van 5,5 % in 2013 naar meer dan 8 % in 2035 en 11,3 % in 2060. Wallonië volgt dezelfde lijn, maar het aandeel 80-plussers zal over de hele periode lager zijn dan in Vlaanderen. In Brussel zal het aandeel 80-plussers tussen nu en 2025 afnemen. Deze daling betekent echter niet dat er minder hoogbejaarden zullen zijn, maar dat het aandeel jongere personen in verhouding sneller zal stijgen.
2.2. Afhankelijkheid Terwijl algemeen wordt aangenomen dat de hogere levensverwachting in ons land gepaard gaat met een langer leven in goede gezondheid1, zal een toename van het aantal ouderen zonder enige twijfel ook betekenen dat het aantal afhankelijke personen stijgt, zij het niet in verhouding, dan wel in absolute waarde. Het is echter zelfs vandaag nog moeilijk om precies in te schatten hoeveel afhankelijke personen er zijn die hulp of zorgverlening nodig hebben, en dat om verschillende redenen. In eerste instantie omdat er zoveel verschillende vormen van hulp- en zorgverlening zijn
(thuisverpleging, gezinshulp, huishoudhulp, ziekenoppas, ...) en omdat alle informatie betreffende die verschillende vormen van zorgverlening (bijvoorbeeld het aantal zorgbehoevenden) niet in één databank is verzameld. Om die informatie in rekening te kunnen nemen, moeten er dus verschillende informatiebronnen aan elkaar gelinkt worden. Ten tweede omdat niet alle afhankelijk wordende personen beroep doen op dat soort diensten, om verschillende redenen (gebrek aan middelen en informatie, verzorging door naasten …) Bepaalde cijfers kunnen wel verduidelijken hoe vaak bepaalde zorgverleningsdiensten worden gebruikt, in het bijzonder: thuisverpleging en woonzorgcentra. Op 31 juni 2011 woonden er meer dan 122 000 personen in een woonzorgcentrum, waarvan bijna 66 000 in Vlaanderen, ruim 42 000 in Wallonië en 13 000 in Brussel2. Over het algemeen zijn er meer vrouwen in de woonzorgcentra dan mannen, gemiddeld drie keer meer. Het merendeel van de bewoners is ouder dan 85 jaar (62,2 % in Brussel, 57,8 % in Wallonië en 62,7 % in Vlaanderen). Daarentegen zijn mannen in woonzorgcentra vaak jonger dan vrouwen (46,5 % mannen ouder dan 85 in Vlaanderen, 47,6 % in Brussel en 37,4 % in Wallonië). Wat betreft thuisverpleging deden er in Vlaanderen op 31 juni 2011 bijna 118 000 personen ouder dan 65 jaar een beroep hierop, in Wallonië meer dan 43 000 en in Brussel meer dan 6 000, in totaal dus 169 000 zorgbehoevenden3. In het algemeen
1
Het aantal jaren dat men zonder beperkingen of invaliditeit het dagelijkse leven heeft geleid
2
IMA-studie: «Prise en charge des personnes dépendantes à Bruxelles et en Wallonie: état des lieux et évolution sur la période 2004-2011»
3
IMA-studie: “Transitie naar meer residentiële ouderenvoorziening in het Vlaamse Gewest”.
CM-Informatie 258 • december 2014
19
zijn personen die genieten van thuisverpleging jonger dan bewoners van woonzorgcentra (ongeveer 75 % van de mannen en meer dan 60 % van de vrouwen is jonger dan 85 jaar). Wat betreft andere vormen van zorgverlening (gezinshulp, huishoudhulp, ziekenoppas) bestaat er geen unieke databank met het totaal aantal personen dat van dit soort diensten geniet. Het zijn op dit moment immers de Gemeenschappen en Gewesten die hiervoor bevoegd zijn en deze diensten subsidiëren; het gaat niet om door het RIZIV erkende prestaties. In haar jaarlijks activiteitenverslag schat ‘la Fédération d’aide et de soins à domicile’ (FASD) dat ze in 2013 aan meer dan 26 000 personen in Wallonië en Brussel hulp heeft verleend. In hetzelfde jaar bood de vzw Familiehulp hulp aan meer dan 80 000 personen in Vlaanderen en Brussel. Volgens de gezondheidsenquête van 2008, gaf 34 % van alle Belgen ouder dan 75 jaar aan in de loop van de 12 maanden voor de enquête
beroep te hebben gedaan op thuishulpverleningn4. Dat cijfer verschilt van gewest tot gewest, is het hoogst in Vlaanderen (bijna 40 % voor mannen en meer dan 45 % voor vrouwen) en ongeveer gelijk in Brussel en Wallonië (ongeveer 15 % van de mannen en iets minder dan 25 % van de vrouwen ouder dan 75 jaar). In veel gevallen doen afhankelijke personen geen of slechts in beperkte mate beroep op die diensten en worden ze verzorgd door mensen uit hun omgeving. Informele hulp is een essentiële schakel in de zorg voor afhankelijke personen. Vanaf 80 jaar krijgt immers meer dan 40 % van de mannen en vrouwen in Brussel en Wallonië hulp van op zijn minst een naaste5. Naar schatting een tiende van de bevolking helpt een naaste, dat zijn 660 000 mensen in Vlaanderen en 440 000 in de federatie Brussel-Wallonië6. Zonder hulp van naasten zouden talloze afhankelijke personen nog meer beroep moeten doen op
Figuur 3: Verdeling van de begroting voor sociale zekerheid tussen de verschillende takken
Totale en gemiddelde ZIV-uitgaven voor CM leden in 2013, volgens sociale categorie en voorkeurstarief
andere figu
ur dan in W ord doc, klopt deze?
12.000
3.500.000.000
TOTALE UITGAVEN GEMIDDELDE UITGAVEN
3.000.000.000
Totale uitgaven (euro)
2.500.000.000
8.000
2.000.000.000 6.000 1.500.000.000 4.000
1.000.000.000
Gemiddelde uitgaven (euro)
10.000
2.000
500.000.000 0
VT RR
RR
VT
VT
VT
VT
VT
VT
PUG PUG INV INV GEP GEP WED WED WEZ WEZ REL REL INT
VT
0
INT
Sociale categorie en voorkeurstarief LEGENDE: RR = Rijksregister, PUG = Primair uitkeringsgerechtigden, INV = Invaliden, GEP = Gepensioneerden, WED = Weduw(e)n(aars), WEZ = Wezen, REL = Religieuze gemeenschappen, INT = Internationale overeenkomsten, VT = Verhoogde tegenmoetkoming.
Bron: Vademecum van de Sociale Zekerheid 2014
20
3
IMA-studie: “Transitie naar meer residentiële ouderenvoorziening in het Vlaamse Gewest”.
4
De gezondheidsenquête werd in 2013 bijgewerkt, maar jammer genoeg worden de resultaten betreffende thuiszorg pas in maart 2015 gepubliceerd.
5
Bron: enquête SHARE 2011
6
Bron: Memorandum vzw Aidants proches
CM-Informatie 258 • december 2014
professionele diensten of woonzorgcentra, waardoor de tekorten aan personeel, financiële middelen of infrastructuur waar professionals in de sector nu al mee kampen, nog groter zouden worden. Zich bewust van de moeilijkheden waarmee informele zorgverleners te kampen kunnen hebben, hebben bepaalde organisaties, zoals de mutualiteiten, een hulp- en ondersteuningsaanbod uitgewerkt (informatie, respijtzorg, oppas ...) voor mensen die hun naasten helpen (zie verder).
2.3. Invloed van de vergrijzing op de uitgaven voor gezondheidszorg Het is al lang geen geheim meer dat de vergrijzing van de bevolking een aanzienlijk effect heeft op onze samenleving in het algemeen en op de financiering van ons sociale zekerheidstelsel in het bijzonder. Op dat vlak zal de gezondheidszorg samen met de pensioenen het ergst getroffen worden. Al in de voorbije jaren stegen de uitgaven voor gezondheidszorg aanzienlijk, en vormen ze tegenwoordig het grootste deel van de begroting voor sociale zekerheid (figuur 3). Maar terwijl tot
vandaag een zeer groot deel van de stijging van de uitgaven kon worden toegeschreven aan een reeks niet-demografische factoren (inflatie, meer door het RIZIV vergoede prestaties, technologische innovaties op medisch vlak, gedragswijzigingen ...) zou het ‘gewicht’ van de vergrijzing op de uitgaven voor gezondheidszorg in de komende decennia moeten toenemen. De hoofdreden is het verband tussen het bedrag van de uitgaven en de leeftijd van de begunstigden (figuur 4). Uitgaven voor gezondheidszorg hebben immers de neiging om te stijgen met de leeftijd (meer chronische zorg, meer hospitalisaties, geneesmiddelen ...). Als het aantal ouderen toeneemt, is het dus logisch dat de uitgaven voor gezondheidszorg bij een onveranderd beleid ook blijven stijgen. De gezondheidszorg vormt op dit moment bijna 11 % van ons BBP waarvan 8,2 % ten laste is van de overheden. Volgens de schattingen van het Planbureau7 zou dat laatste cijfer van 8,2 % in 2013 moeten stijgen tot 10,1 % in 2030, 10,9 % in 2040 en dan terug dalen tot 10,3 % in 2060.
Figuur 4: Uitgaven van de ziekte- en invaliditeitsverzekering op basis van de leeftijd, CM-leden 2013
Totale en gemiddelde ZIV-uitgaven voor CM leden in 2013, volgens leeftijd en geslacht V Totale uitgaven V Gemiddelde uitgaven
18.000 16.000
140.000.000
14.000
120.000.000
12.000
100.000.000
10.000
80.000.000
8.000
60.000.000
6.000
40.000.000
4.000
20.000.000
2.000
1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99 101
Totale uitgaven (euro)
160.000.000
M Totale uitgaven M Gemiddelde uitgaven
Gemiddelde uitgaven (euro)
180.000.000
0
Leeftijd
7
Studiecommissie voor de vergrijzing: rapport juli 2014.
CM-Informatie 258 • december 2014
21
Dat werpt talloze vragen op. De eerste is hoe de overheid in de toekomst de kosten voor een kwalitatieve gezondheidszorg die voor iedereen toegankelijk is, zal kunnen blijven dragen. En vooral ook: hoe kan de zorg voor steeds meer afhankelijke personen verzekerd blijven?
volgende editie van CM-Informatie zal worden gepubliceerd. In afwachting overlopen we de verschillende vormen van zorgverlening die in ons land bestaan nog even, namelijk thuiszorg en (semi-)residentiële zorg.
Betreffende de kwestie van financiering zal er een echte wil van de politici nodig zijn om financieringsmiddelen voor de gezondheidszorg te vinden zonder in de val van privatisering terecht te komen. Ten eerste zullen er verschuivingen van de middelen binnen de begroting voor gezondheidszorg zelf nodig zijn om een gezondheidsbeleid op poten te zetten dat voldoet aan de nieuwe behoeften van de bevolking (in essentie zo lang mogelijk langetermijnszorg buiten de ziekenhuizen). Ons gezondheidszorgsysteem berust immers nog te veel op acute en dure zorgverlening en er zijn nog niet genoeg alternatieven ontwikkeld (revalidatie-, herstel-, opvangcentra, kortverblijf, ...) Ten tweede pleit CM, bovenop een betere toewijzing van de middelen waarover we beschikken, voor een uitbreiding van de financieringsbronnen van de sociale zekerheid in zijn geheel, bijvoorbeeld door de algemene sociale bijdrage in te voeren, die wordt geheven op het geheel van de inkomsten van belastingsbetalers en niet alleen op de lonen.
3. Bevoegdheidsverdeling inzake ouderenzorg
Bij de uitdaging van de omvang van middelen, komt ook deze van de 6e staatshervorming en de overdracht van de bevoegdheden naar de Gemeenschappen en Gewesten. Vanaf 1 januari 20158 zal er een reeks bevoegdheden die tot nu werden gefinancierd door de federale overheid en rechtstreeks van invloed zijn op het beleid voor de gezondheid van ouderen, worden overgedragen naar de Gemeenschappen en Gewesten. In dat pakket overgedragen bevoegdheden zitten in het bijzonder de sector van de woonzorgcentra, een deel van de revalidatieconventies, bevoegdheden met betrekking tot de eerstelijnsorganisatie, geestelijke gezondheidszorg en preventie. In de toekomst zouden die bevoegdheden niet meer kunnen rekenen op een federale financiering uit een model gebaseerd op solidariteit tussen alle Belgen. Tegenover die uitdagingen wordt vaak voorgesteld om er bij voorkeur voor te kiezen om weinig afhankelijke mensen thuis te laten wonen als oplossing om de stijgende uitgaven te controleren. Maar is dat ook zo eenvoudig? En is het ook echt minder duur? Er is een nijpend tekort aan gegevens om hier een oordeel over uit te spreken. Maar los van de vraag of het minder duur is, kunnen we bevestigen dat de meerderheid van de ouderen liever zo lang mogelijk thuis wil blijven wonen, in goede omstandigheden. Het is dus nodig om de organisatie van ons gezondheidssysteem te herzien door het meer te richten op de ambulante zorg- en hulpverlening. Maar is dat mogelijk? Met welke obstakels kampen die sectoren nu al? Het antwoord op die vraag vormt het tweede deel van dit artikel, dat in een
8
22
Aanbieders van zorg en ondersteuning zijn steeds meer rekening gaan houden met specifieke wensen en noden van zorgbehoevenden. Dit verklaart de zeer brede waaier van zeer uiteenlopende vormen van zorg en ondersteuning waarover ouderen momenteel beschikken. Het gaat zowel om formele als informele zorg, residentiële, semi-residentiële en thuiszorg, medische en paramedische zorg en allerlei andere ondersteuningsvormen. Elke voorziening of dienst probeert vanuit haar perspectief een antwoord te bieden op één of meerdere noden. Een deel van het aanbod richt zich specifiek tot ouderen, andere voorzieningen en diensten zijn algemeen toegankelijk, maar worden zeer frequent door ouderen geconsulteerd. Ook is er een specifiek aanbod voor bepaalde doelgroepen zoals palliatieve patiënten en personen met dementie. Verder in dit artikel wordt een breed overzicht gegeven van deze woon- en zorgmogelijkheden. Hierbij vallen ook de regionale verschillen in het aanbod op. Deze zijn het gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen waarbij een deel van de bevoegdheden van het federale beleidsniveau is overgedragen naar Gewesten en Gemeenschappen. Elke regionale overheid kan daardoor eigen accenten leggen in het ouderenzorgbeleid. Daarom willen we eerst even stilstaan bij de bevoegdheidsverdeling over ouderenzorg. Na een eerste beperkte staatshervorming in 1970, is het vooral door de tweede staatshervorming van 1980 dat de bevoegdheidsverdeling tussen de overheden een eerste keer ingrijpend wijzigde. Op dat moment worden de gemeenschappen onder meer bevoegd voor de ‘persoonsgebonden aangelegenheden’. Onder deze noemer valt ook een deel van de gezondheids- en welzijnszorg. In principe zijn het dus de gemeenschappen die de persoonsgebonden aangelegenheden uitoefenen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad geldt een bijzondere regeling. De Vlaamse en Franse Gemeenschap zijn er enkel bevoegd voor de zogenaamde ‘unicommunautaire instellingen’ of de instellingen binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten beschouwd worden als uitsluitend behorend tot de ene of de andere Gemeenschap. Voor de bicommunautaire instellingen ligt de bevoegdheid sinds 1989 bij de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC of COCOM). Nog belangrijk om te vermelden is dat door de Sint-
In werkelijkheid zijn de Gewesten sinds 1 juli 2014 bevoegd voor de overgedragen domeinen terwijl de betreffende budgetten vanaf 1 januari 2015 worden overgedragen.
CM-Informatie 258 • december 2014
Michielsakkoorden van 1992 een deel van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap in 1994 is overgedragen naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel COCOF. Het gaat onder meer om de sleuteldomeinen van het gezondheids- en welzijnsgebied. Met de Sint-Emilie akkoorden is door de vier grote Waalse partijen intussen overeengekomen om dit ook voor de nieuw overgedragen bevoegdheden zo te organiseren. Na verdere staatshervormingen in 1988, 1993 en 2001, is het vooral door de recente zesde staatshervorming van 20112012, in voege sinds 1 juli 2014, dat de bevoegdheden op het vlak van gezondheidszorg een tweede keer grondig herschikt zijn. Met dit zogeheten Vlinderakkoord verschuift namelijk het zwaartepunt, zeker voor ouderenzorg, definitief naar de gemeenschappen. Tot voor de zesde staatshervorming waren de gemeenschappen al bevoegd voor het thuiszorgbeleid. Ze konden vrij diensten inrichten, de erkenningsnormen en -procedures vastleggen, de programmatie bepalen, de subsidiëring regelen. Zo heeft elke bevoegde regionale overheid een eigen reglementering uitgewerkt inzake gezinszorg. In de residentiële en semi-residentiële zorg, bijvoorbeeld in de woonzorgcentra, waren de gemeenschappen al bevoegd voor de erkenningsnormen van rustoorden voor bejaarden (ROB) en de eigenlijke erkenning, de sluiting en de subsidiëring van de investeringen van ROB’s en RVT’s. Door de recente hervorming verschuift ook de financiering van de verzorging in ROB, RVT, kortverblijf en dagverzorging naar de gemeenschappen. Ook de bevoegdheid voor de erkenningsnormen van RVT ligt voortaan bij de gemeenschappen. Het gaat hier om een budget van 2,425 miljard euro. De recente staatshervorming voorziet nog enkele bevoegdheidsoverdrachten binnen het domein ouderenzorg. De gemeenschappen verwerven immers ook de bevoegdheid over de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (THAB), de mobiliteitshulpmiddelen voor ouderen, de erkenning van de gezondheidsberoepen en de organisatie van de eerste lijn (o.a. GDT, LMN9 en palliatieve netwerken). Ook de sector van de dienstencheques, die voorziet in ondersteunende diensten aan huis, verhuist van het federale niveau naar de gewesten. Deze zesde staatshervorming speelt in op de al langer bestaande vraag naar meer homogene bevoegdheidspakketten. Het naast elkaar bestaan van federale en regionale personeelsnormen, overlappingen in het aanbod, het opsplitsen van de bevoegdheid over erkenningsnormen enerzijds en erkenningen anderzijds, … al deze zaken verhinderden in het verleden een coherent beleid. Men gaat er nu vanuit dat, dankzij de ruime bevoegdheidsoverdracht van het Vlinderakkoord, de regionale
9
overheden een meer geïntegreerd ouderenbeleid zullen kunnen voeren en de verschillende structuren en diensten beter op elkaar kunnen afstemmen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke gemeenschap of gewest. De belangrijkste uitdaging voor de regionale overheden bestaat er dan ook in om de nieuw verworven bevoegdheden te integreren in de bestaande bevoegdheden. Zij zijn al sinds 1 juli 2014 effectief bevoegd, maar er is wel voorzien in een overgangsperiode tot ten laatste 2017. Tot die tijd wordt de continuïteit in de uitoefening van de bevoegdheden verzekerd. Zolang een gemeenschap of gewest geen eigen nieuwe regelgeving ontwikkelt, blijft de bestaande regelgeving van kracht en loopt de uitoefening verder op de manier zoals dit voor 1 juli gebeurde. Zo zullen de ziekenfondsen tot nader order hun opdracht in de uitvoering van de reglementering inzake ouderenzorg verderzetten. Belangrijk om op te merken is dat, ondanks de verdere homogenisering van de bevoegdheid over ouderenzorg, er nog altijd nood zal blijven aan overleg tussen de verschillende overheden. Zo blijft ook de federale overheid bevoegd voor een deel van de zorg aan ouderen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de reglementering inzake medische en paramedische beroepen (KB 78), de financiering van de thuisverpleging, prestaties van huisartsen en specialisten, de kineprestaties in ROB, het geneesmiddelenbeleid en de financiering van de verzorgings- en behandelingskosten in de ziekenhuizen. Dit betekent dat overleg en afstemming tussen de verschillende bevoegde overheden ook in de toekomst noodzakelijk blijft.
4. Zorg- en ondersteuningsmogelijkheden voor ouderen 4.1. Extramurale of ambulante zorg- en dienstverlening voor ouderen 4.1.1. Informele of niet professionele zorg (mantelzorg en vrijwilligerszorg) De voorbije decennia is vanuit het beleid sterk de nadruk gelegd op thuiszorg, zowel omwille van de algemene maatschappelijke tendens van vermaatschappelijking van de zorg als omwille van de persoonlijke voorkeur van ouderen om, ook in geval van zorgbehoevendheid, zo lang mogelijk thuis te blijven. In deze handhaving in de thuissituatie spelen de informele zorgverleners tot op vandaag een belangrijke rol. Het gaat zowel om gezins- en familieleden als om vrijwilligers, vrienden en buren. Dag in dag uit nemen zij heel wat taken op in de verzorging en ondersteuning van zorgbehoevenden, in praktische en administratieve zaken, ... Uit studies blijkt dat
Lokale Multidisciplinaire Netwerken, opgericht door de huisartsenkringen, ondersteunen zorgverleners bij het aangaan van zorgtrajecten.
CM-Informatie 258 • december 2014
23
hun inzet overeenstemt met de inzet van vele VTE’s. Studies hebben echter ook herhaaldelijk de kwetsbaarheid van deze informele verzorgers aangetoond, zeker als het gaat om dichte familieleden. Toenemende zorgbehoefte leidt tot een intensifiëring van de mantelzorg waardoor de draagkracht onder spanning komt te staan. Verder is er bij hen ook een grote nood aan informatie. In antwoord hierop hebben de verschillende overheden maatregelen genomen ter ondersteuning van de mantelzorgers onder meer door verlofstelsels en vormen van respijtzorg. Daarnaast hebben ook heel wat verenigingen en organisaties een concreet aanbod om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen onder meer door thematische informatieavonden, vormingssessies, concreet advies, … In Vlaanderen erkent en subsidieert de overheid verenigingen van mantelzorgers en gebruikers. Deze verenigingen hebben een informatie- en adviesopdracht naar de thuiszorg in het algemeen. Er wordt van hen verder ook verwacht dat ze een inventaris maken van problemen en hierover signalen geven aan de bevoegde overheid. Ook Ziekenzorg CM en Okra hebben een dergelijke erkenning. Ook Franstalige organisaties zoals Enéo en Altéo nemen dergelijke opdrachten op, zonder dat hieraan een specifieke erkenning verbonden is. In Wallonië bestaat de vzw ‘aidants proches’ met een opdracht op het vlak van vertegenwoordiging, ondersteuning van en informatie aan mantelzorgers. Daarnaast staan ook (koepels van) patiëntenverenigingen mantelzorgers bij met onder meer informatie. Op federaal vlak zijn recent eerste stappen gezet in het invoeren van een statuut voor de mantelzorger. Dit moet nog verder worden uitgevoerd.
4.1.2. Ambulante medische en paramedische zorg In de langdurige of complexe thuiszorgsituaties heeft de huisarts een centrale rol in de medische zorg en algemene opvolging van de zorgsituatie. Vanuit zijn algemene medische opleiding en zijn vertrouwdheid met patiënten, is hij voor gezondheidsproblemen vaak het eerste aanspreekpunt en kan hij op basis van signalen preventief ingrijpen. Vaak komen ook verschillende paramedici aan huis zoals de thuisverpleegkundige, kinesist, ergotherapeut, logopedisten, … Allen dragen ze er vanuit hun invalshoek toe bij dat de zelfredzaamheid van een oudere versterkt wordt en hij in zo goed mogelijke omstandigheden langer thuis kan blijven wonen.
4.1.3. Algemene ondersteuning Heel wat organisaties hebben een aanbod aan algemene ondersteuning en begeleiding, waaronder de ziekenfondsen en OCMW’s. Naast hun opdracht in het kader van de verplichte ziekteverzekering, spelen de ziekenfondsen ook een rol in de ondersteuning van ernstig en langdurig zieken en zorgbehoevenden en hun omgeving. Dit gebeurt door mensen te informeren en adviseren, thuiszorg te organiseren, te bemiddelen, rechten 24
te openen, algemeen te ondersteunen en te begeleiden, … Deze opdracht wordt opgenomen door de diensten maatschappelijk werk. In Vlaanderen zijn ze onder de benaming “diensten Maatschappelijk Werk van het ziekenfonds” ook erkend in het kader van het woonzorgdecreet. In Wallonië en Brussel zijn er de diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen en zijn deze ingebed in de ‘centres de coordination d’aide et des soins à domicile’ (zie verder). Ook beschikken de ziekenfondsen over een aanvullend pakket aan diensten en voordelen, onder meer voor zorgbehoevenden. Elk ziekenfonds beslist autonoom over dit aanbod. In de praktijk bestaan er dus soms grote verschillen tussen de aard en de omvang van dit aanbod. Voor CM gaat het onder meer om een uitgebreid thuiszorgaanbod dat zij gedeeltelijk zelf en gedeeltelijk via samenwerkingsverbanden organiseren. Kenmerkend voor de ziekenfondsen is de brede geografische spreiding en laagdrempelige toegang wat zorgt voor een grote toegankelijkheid. Deze algemene sociale ondersteuning wordt geboden door de diensten Maatschappelijk Werk. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) heeft van de wetgever een zeer ruime sociale opdracht gekregen en dient ervoor te zorgen dat elke burger van een minimum aan welzijn en waardigheid kan genieten. Men kan bij het OCMW terecht voor financiële hulp (vb. leefloon). Daarnaast kan elke inwoner van de gemeente bij het OCMW terecht voor informatie en advies met betrekking tot financiële en psychosociale aangelegenheden. Vele OCMW’s hebben daarnaast een aanbod van dienstverlenende initiatieven zoals poetshulp, warme maaltijdbedeling aan huis, klusjesdiensten, oppasdiensten en zorgvoorzieningen zoals lokale dienstencentra, woonzorgcentra en dagverzorgingscentra. Nog in Vlaanderen bieden ook de autonome Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW) gratis deskundige hulp aan mensen met vragen en problemen. De hulp- en dienstverlening in deze centra kan gaan van informatie en advies naar opvang, praktische hulp, crisishulp en begeleiding. Er zijn er ook heel wat andere vzw’s, onder meer vanuit religieus initiatief met een aanbod aan algemene ondersteuning, soms aangevuld met concrete hulpverlening zoals maaltijden en kledij.
4.1.4. Praktische ondersteuning Door het verlies aan zelfredzaamheid moeten ouderen voor heel wat activiteiten van het dagelijks leven vaak een beroep doen op anderen. Zo mogelijk zijn dit de informele verzorgers, maar in veel gevallen doen zij (aanvullend) een beroep op professionele diensten. Heel wat zorgbehoevende ouderen doen een beroep op diensten die hulp bieden bij persoonszorg en huishoudelijke taken. Zij krijgen dan bijvoorbeeld hulp bij het zich wassen en aankleden, koken, strijken, … Tegelijk bieden deze diensten algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning. Verder kunnen zorgbehoevenden ook een dienst voor poetshulp
CM-Informatie 258 • december 2014
inschakelen voor het schoonmaken van de woning, een dienst die maaltijden aan huis brengt of een dienst die instaat voor allerhande karweitjes in de woning. Ouderen zijn vaak beperkt in hun mobiliteit. Dit kan de eenzaamheid in de hand werken en vormt een drempel voor het bekomen van hulp en ondersteuning. In antwoord hierop is een aanbod van vervoersdiensten uitgebouwd waarop ouderen een beroep kunnen doen wanneer ze bijvoorbeeld naar de winkel willen, naar het ziekenhuis moeten, of aan activiteiten willen deelnemen. Zo zijn er de mindermobielencentrales ingericht door gemeente, OCMW of ziekenfonds (waaronder CM) en initiatieven in het kader van de sociale economie. Voor deze types van ondersteuning bestaat een uitgebreid, door de regionale overheden erkend en gesubsidieerd aanbod. Zo gaat het in Vlaanderen om de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg (persoonszorg en huishoudelijke hulp) en de diensten voor logistieke hulp (poetsdienst en karweitjes). In Wallonië zijn het de diensten voor gezins- en bejaardenhulp. Bij een hulpvraag wordt de hulp toegekend in functie van het onderzoek van een maatschappelijk werker. Er wordt onder meer rekening gehouden met de graad van zorgbehoevendheid en met de familiale en sociale situatie. Daarnaast is er ook het systeem van dienstencheques waar iedereen een beroep kan op doen voor diverse vormen van huishoudelijke hulp (schoonmaken van de woning, boodschappen doen, wassen en strijken, vervoer door een minder-mobielen-centrale, kleine occasionele naaiwerken en het bereiden van maaltijden). De diensten worden uitgevoerd door werknemers die aangeworven worden in bedrijven en organisaties die specifiek erkend werden in het kader van het dienstenchequesysteem (voornamelijk interimkantoren, schoonmaakbedrijven, diensten voor gezins-zorg en Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA’s)). Sinds juli 2014 valt het dienstenchequesysteem onder de bevoegdheid van de gewesten. Een aantal organisaties heeft een erkenning voor meerdere van deze diensten. Specifiek in Brussel bestaat het systeem van buurconciërges die kansarmen helpen met kleine maar ingrijpende aanpassingen aan hun woning: elektriciteit en sanitair, wegwerken van drempels, technisch onderhoud, voorlichting. Ten slotte zijn er, bijvoorbeeld voor maaltijden aan huis, aanbieders op de private markt. Het verlies aan zelfredzaamheid kan voor een deel gecompenseerd worden door het gebruik van hulpmiddelen zoals speciale bedden, rolstoelen, hulpmiddelen voor het bereiden van maaltijden of om te eten, … Deze hulpmiddelen worden onder meer aangeboden door de ziekenfondsen via hun thuiszorgwinkels; men kan ze ook verkrijgen in ziekenhuizen, apotheken, … Een hulpmiddel dat we hier afzonderlijk willen vermelden is het personenalarmsysteem waardoor de gebruiker bij ernstige problemen een noodoproep kan uitzenden naar informele of professionele hulpverleners. Dankzij dit hulpmiddel kan snel worden ingegrepen en een verergering van de toestand vermeden worden. Ook de reglementering inzake
het personenalarmsysteem valt onder de bevoegdheid van de regionale overheden die autonoom beslissen hoe zij dit organiseren, programmeren en financieel ondersteunen. In Vlaanderen worden de personenalarmsystemen uitgeleend door de regionale en lokale dienstencentra (zie verder). Men werkt er samen met de alarmcentrales van Mutas en het WitGele Kruis. In Wallonië en Brussel wordt dit aangeboden door de ziekenfondsen en OCMW’s. CM biedt dit met Vitatel aan via de vzw Permanence Soins à Domicile. De functies van een PAS-systeem kunnen uitgebreid worden met diverse sensoren die zelf alarm genereren bij bepaalde triggers of voorvallen (vb. een rookmelder, CO-melder, valdetector of bewegingsdetector). De zorg voor een zwaar zorgbehoevende is voor mantelzorgers een bijkomende en soms zware belasting. Daarom is het goed dat zij af en toe even op adem kunnen komen, eens tijd voor zichzelf kunnen nemen. Indien de zorgbehoevende dan niet alleen kan blijven, kan de thuisverzorger een beroep doen op een oppashulp die de zieke gezelschap houdt en enkele eenvoudige zorgtaken overneemt. De dienstverlening kan ook ’s nachts gebeuren. De oppassers zijn meestal vrijwilligers. Onder meer ziekenfondsen, diensten voor thuisverpleging, diensten voor gezinszorg en OCMW’s hebben op dit vlak een aanbod uitgebouwd. In Vlaanderen zijn deze aanbieders erkend als Diensten voor Oppashulp die de vraag naar oppas en het aanbod door vrijwilligers moeten coördineren.
4.2. Transmurale woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen Door de jaren heen zijn tussen thuiszorg en residentiële zorg een aantal tussenvormen ontstaan. Het zijn voorzieningen waar een oudere dag en nacht, overdag of ’s nachts kan verblijven. Deze structuren hebben de bedoeling de thuiszorg te ondersteunen zodat de opname in een woonzorgcentrum vermeden, of toch zo lang mogelijk kan uitgesteld worden.
4.2.1. Serviceflat / assistentiewoning Een serviceflat of assistentiewoning is een aangepaste individuele wooneenheid waar een oudere zelfstandig kan wonen. Elke woning heeft minstens een leefruimte, een kookruimte, een slaapruimte en sanitair. Kenmerkend is de aanwezigheid van gemeenschappelijke dienstverlening waarop de bewoners facultatief een beroep kunnen doen (bijvoorbeeld maaltijd, woningonderhoud, linnenonderhoud). Er is ook een oproepsysteem. Er zijn ook gemeenschappelijke ruimtes waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten. In die zin vormen deze serviceflats of assistentiewoningen een tussenvorm tussen de klassieke thuiszorgsituatie en het verblijf in een woonzorgcentrum.
CM-Informatie 258 • december 2014
25
4.2.2. Kortverblijf en nachtopvang Een centrum voor kortverblijf, doorgaans georganiseerd binnen een rusthuis, voorziet voor ouderen in de mogelijkheid om ‘s nachts of gedurende een beperkte periode dag en nacht opgevangen te worden. In Vlaanderen is er ook een aanbod binnen centra voor herstelverblijf. De dienstverlening is grosso modo dezelfde als deze in woonzorgcentra of centra voor herstelverblijf (verpleegkundige en hygiënische zorg, gezins- en huishoudelijke hulp, activering, ontspanningsactiviteiten en sociale contacten). De financiering in het kader van de verplichte ziekteverzekering is sinds 1 juli 2014 overgedragen aan de gemeenschappen. Ook enkele woonzorgcentra hebben een aanbod aan nachtopvang.
4.2.3. Centrum voor dagverzorging (CDV) Een centrum voor dagverzorging voorziet in de opvang overdag van ouderen die normaal thuis verblijven en er verzorgd worden. In de centra is er een aanbod aan verzorging, reactivering en begeleiding bij activiteiten. Er bestaan verschillende soorten centra voor dagverzorging. Naast de centra die tot voor kort onder de federale bevoegdheid vielen, bestonden ook regionaal ontwikkelde initiatieven. Zo bestaan in Vlaanderen nog dagverzorgingscentra waarvoor diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg een erkenning kunnen krijgen, beter bekend onder de term CADO of Collectieve Autonome Dagopvang. Deze centra richten zich uitsluitend tot wie ook in een beroep doet op hulp van een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Het verschil met een CDV bestaat erin dat de persoonsverzorging, de huishoudelijke hulp en de psychosociale ondersteuning er worden verricht door verzorgende personeelsleden van de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Verder zijn er ook dagverzorgingscentra uitsluitend voor gebruikers met een bepaalde chronische aandoening (vb. MS, de ziekte van Korsakov, de ziekte van Parkinson). In Wallonië en Brussel wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘centres d’acceuil de jour’ en de ‘centres de soins de jour’. Een dagcentrum richt zich vooral tot relatief gezonde ouderen en wil vooral het isolement doorbreken. Dagverzorgingscentra zijn eerder bedoeld voor zorgbehoevende ouderen en bieden naast activiteiten ook verzorging aan.
4.3. Intramurale woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen 4.3.1. Ziekenhuiszorg Elk ziekenhuis met een erkende G-dienst moet beschikken over een geriatrisch zorgprogramma. Dit is een multidisciplinair programma dat streeft naar een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en levenskwaliteit van een oudere. Het omvat volgende diensten:
26
• Geriatrische verpleegafdelingen(index G), bedoeld voor ouderen met een multiple pathologie in een (sub)acute ziektetoestand. Een multidisciplinair team van artsen, verpleegkundigen en paramedici staat in voor de medische geriatrische diagnosestelling, behandeling en revalidatie. • Het geriatrisch dagziekenhuis met een drievoudig aanbod - Een ambulant diagnostisch programma rond specifieke probleemgebieden (geheugenkliniek, val- en loopproblemen, incontinentieproblemen, voedingsproblemen, osteoporose). - Een therapeutisch programma voor interventies die in dagopname uitgevoerd kunnen worden (vb. toediening intraveneuze medicatie, bloedtransfusie, oppuntstelling diabetes, complexe wondzorg). - Een revalidatieprogramma, al dan niet naar aanleiding van een hospitalisatie, voor patiënten die thuis verblijven. • De ambulante consultatie bij een geriater. • Een interne liaisonfunctie wordt opgenomen door een intern mobiel multidisciplinair team met expertise op het vlak van geriatrie. Het team geeft advies over de aanpak en behandeling van 75-plussers op andere afdelingen dan geriatrie. Dit moet er toe leiden dat er ook bij deze patiënten extra aandacht gaat naar eventuele problemen (cognitief en geheugen, mobiliteit, voeding, slikken, gevoelens,…). • Een externe liaisonfunctie houdt in dat contacten worden gelegd met huisartsen, thuiszorgdiensten, woonzorgcentra en andere zorgverstrekkers met het oog op zorgcontinuïteit en deskundigheidsbevordering. Dit moet toelaten ziekenhuisopnames te verkorten en waar mogelijk te vermijden. De ziekenhuizen zonder een erkende G-dienst moeten, op enkele uitzonderingen na, een samenwerkingsverband afsluiten met het dichtstbijzijnde ziekenhuis met dergelijk programma. Geïsoleerde geriatriediensten hebben de keuze tussen een eigen zorgprogamma of een functioneel samenwerkingsverband. Een aantal ziekenhuizen heeft een psychogeriatrische dienst (index Sp), bedoeld voor ouderen die een psychiatrische en somatische diagnose en / of behandeling behoeven, alsook een multidisciplinaire opvang met het oog op een zo goed mogelijk herstel van de fysieke, psychische en sociale mogelijkheden. In psychiatrische ziekenhuizen vinden we op deze dienst in de praktijk vooral dementerende personen, maar ook oudere psychotische patiënten worden er opgenomen. Een deel van G- en Sp-bedden is terug te vinden in een van de exclusief geriatrische instellingen in ons land. Sinds de zesde staatshervorming zijn de regionale overheden voor deze voorzieningen bevoegd. 4.3.2. Rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT) Hoewel de meeste ouderen zo lang mogelijk thuis willen blijven, is een opname in een woonzorgcentrum soms onvermijdelijk. Vooral de sterk toegenomen zorgbehoefte geeft hierin de doorslag. Zoals gezegd behoort de bevoegdheid hierover sinds juli 2014 helemaal tot de gemeenschappen, maar blijven de federale regels en procedures gelden zolang zij geen eigen reglemen-
CM-Informatie 258 • december 2014
tering uitwerken. Dit betekent dat er op papier nog steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT). Het grootste verschil ligt dan in de mogelijkheid voor een ROB ook mensen op te vangen met een eerder beperkte zorgafhankelijkheid. Een RVT is exclusief bedoeld voor de opvang van zwaar zorgbehoevende ouderen. In beide gevallen moet men voldoen aan bepaalde criteria van fysieke en / of psychische afhankelijkheid, gemeten op basis van de KATZ-schaal. Het onderscheid tussen een ROB en een RVT moet echter sterk gerelativeerd worden. Doorheen de jaren is het bewonersprofiel van een ROB sterk geëvolueerd en werden ook daar heel wat zwaar zorgbehoevende bejaarden opgevangen. De vraag is dan ook of dit onderscheid door de regionale overheden die voortaan bevoegd zijn, behouden zal blijven. Wie in een woonzorgcentrum verblijft krijgt dagelijks verpleegkundige en hygiënische zorg, gezins- en huishoudelijke hulp, revalidatie, activering, ontspanningsactiviteiten en sociale contacten.
Personen met een chronische maar gestabiliseerde psychiatrische problematiek die niet zelfstandig kunnen wonen, kunnen terecht in een psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT) of initiatief voor beschut wonen (IBW). Een psychiatrisch verzorgingstehuis richt zich tot mensen met psychische problemen wiens toestand gestabiliseerd is en die geen nood meer hebben aan opname en behandeling in een (psychiatrisch) ziekenhuis. Een PVT biedt hen begeleiding en verzorging en organiseert zinvolle dag- en ontspanningsactiviteiten. In een initiatief voor beschut wonen ligt de nadruk meer op persoonlijke zelfstandigheid en reïntegratie, maar er is een begeleiding voorzien in het wonen en het verwerven van sociale vaardigheden. Er is ook een aanbod aan aangepaste dagactiviteiten. Traditioneel gaat het om groepswonen, maar de voorbije jaren zijn ook al individuele woningen erkend als beschut wonen. Beide voorzieningen zijn niet specifiek voor ouderen bedoeld, al is een niet onaanzienlijk deel van de bewoners ouder dan 60 jaar. Voor beide voorzieningen ligt de volledige bevoegdheid nu in handen van de gemeenschappen.
4.3.3. Centra voor revalidatie en centra voor herstelverblijf
4.4.2. Meldpunten voor ouderenmishandeling
Wie na een verblijf in het ziekenhuis of na een ongeval of ziekte onvoldoende zelfredzaam is om thuis te verblijven, kunnen tijdelijk verblijven in een centrum voor herstelverblijf. In deze centra is er een aanbod aan verzorging, revalidatie en bijstand in de activiteiten van het dagelijks leven.
Naast het aanbod dat zich richt tot zorgbehoevenden in het algemeen, is er ook een specifiek aanbod rond bepaalde doelgroepen zoals personen met psychische problemen, terminaal zieke personen en personen met dementie.
Door hun afhankelijkheid van anderen lopen ouderen risico op misbruik, zowel door zorgverleners als door mensen uit hun onmiddellijke omgeving, en dit zowel op materieel en financieel als emotioneel vlak. De voorbije jaren is de aandacht voor de problematiek van ouderenmishandeling toegenomen en zijn hierrond enkele specifieke initiatieven genomen. In Wallonië bestaat sinds 2009 de vzw Respect Séniors met een gratis oproepnummer, een aanbod aan vormingsinitiatieven voor professionals en concrete informatie- en sensibiliseringsacties. Vlaanderen heeft met het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling (VLOCO) een vergelijkbaar aanbod. In Brussel is de vzw Infor-Homes erkend in het kader van de strijd tegen ouderenmishandeling, zowel in de thuiszorg als in instellingen. Daarnaast bestaat ook nog SEPAM (service d’écoute aux personnes âgées maltraitées) waar elkeen die te maken krijgt met een situatie van mishandeling terecht kan bij professionelen.
4.4.1. Geestelijke gezondheidszorg
4.4.3. Palliatieve zorg
In een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) kan men, zowel op doorverwijzing als op eigen initiatief, terecht met uiteenlopende problemen van psychische, relationele en psychosomatische aard. Deze centra staan in voor preventie, de eerste opvang van personen met psychische problemen, diagnosestelling en behandeling. Kenmerkend voor de CGG is de multidisciplinaire werkwijze door een team van psychiaters, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, verpleegkundigen, … Zij plegen op geregelde tijdstippen overleg rond een patiënt. Waar nodig wordt dit overleg uitgebreid naar bijvoorbeeld de huisarts. Een aantal centra heeft een afzonderlijke werking voor de doelgroep ouderen. Ook de CGG vallen onder de bevoegdheid van de regionale overheden.
Het doel van palliatieve zorg is om in de laatste levensfase de best mogelijke levenskwaliteit te bereiden voor de zieke en zijn omgeving. De federale overheid richtte palliatieve samenwerkingsverbanden op met als opdracht de coördinatie van de palliatieve zorg en de deskundigheidsbevordering en adviesverlening. Door middel van een multidisciplinaire begeleidingsequipe wordt concrete ondersteuning geboden in de thuiszorg. Ook wanneer de zieke bijvoorbeeld in een woonzorgcentrum, PVT of beschut wonen verblijft, kan een beroep worden gedaan op de equipe. Ook regionale overheden hebben structuren ingericht op het vlak van palliatieve zorg. Met de zesde staatshervorming is de bevoegdheid over de samenwerkingsverbanden overgedragen naar de gemeenschappen.
In het kader van het woonzorgdecreet zijn in Vlaanderen al enkele centra herkend. CM beschikt over enkele centra voor herstelverblijf: Ter Duinen, Hooidonk en Spa Nivezé.
4.4. Specifieke diensten
CM-Informatie 258 • december 2014
27
Heel wat ziekenhuizen beschikken over een palliatieve eenheid voor ongeneeslijk zieken. Deze eenheden zijn meer huiselijk ingericht en stellen het comfort van de zieke en zijn familie centraal. De multidisciplinaire equipe legt de nadruk op symptoomcontrole, psychologische begeleiding, rouwvoorbereiding en –begeleiding. Elk ziekenhuis beschikt ook over een palliatief support team dat instaat voor de begeleiding van ongeneeslijk zieken en hun familie en voor de ondersteuning van de andere hulpverleners in het ziekenhuis. Ook voor de woonzorgcentra zijn er bepalingen die voorzien in enkele verplichtingen op het vlak van palliatief beleid. Zowel in Vlaanderen, Brussel als Wallonië zijn dagcentra waar terminaal zieken overdag opgevangen kunnen worden.
4.4.4. Initiatieven rond dementie Een belangrijk epidemiologisch gevolg van de vergrijzing is de sterke toename van het aantal personen met dementie. Het is immers een aandoening waarvan de prevalentie exponentieel toeneemt met de leeftijd. Zowel voor de persoon met dementie als voor de partner, kinderen, directe omgeving, … betekent de ziekte een ingrijpende verlieservaring. Bij deze mensen is er een grote nood aan informatie, ondersteuning, begeleiding en opvangmogelijkheden. In de meeste woonzorgcentra is een groot deel van de bewoners getroffen door dementie (40 % of meer). In antwoord hierop voorziet de federale regelgeving een aangepaste omkadering en financiering. Dit gebeurde ook voor de centra voor dagverzorging. Onder bepaalde voorwaarden kunnen woonzorgcentra financiering krijgen voor een referentiepersoon dementie die initiatieven neemt rond dementie ter ondersteuning van de ouderen, hun familie en de overige zorgverleners. Ook andere organisaties zoals diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg en diensten voor thuisverpleging hebben binnen hun werking een referentiepersoon gespecialiseerd in dementie. Vlaanderen erkent een aantal expertisecentra dementie (ECD) met als opdrachten het versterken van de omgeving van de dementerende door informatie, deskundig advies, vorming, ondersteuning en doorverwijzing. Ze staan ook in voor het vergroten van de deskundigheid bij bestaande organisaties en hulpverleners, onder meer met opleidingsmodules tot referentiepersoon dementie. Zo zijn de medewerkers van de diensten Maatschappelijk Werk van CM opgeleid in dementiekundige basiszorg. Eerder dit jaar werd in Vlaanderen het transitieplan ‘Dementiekundige basiszorg in het natuurlijk thuismilieu’ gelanceerd, dat de deskundigheid in het thuismilieu moet verhogen. De vier pijlers van dit plan zijn de versterking van de mantelzorg door psycho-educatie, de versterking van de dementiekundige basiszorg, de inzet van referentiepersonen dementie en dementie-experten en het realiseren van overlegplatform dementie.
Ook gemeenten, ziekenfondsen en andere organisaties nemen heel wat initiatieven om dementerenden en hun omgeving te informeren en te ondersteunen. Voorbeelden hier zijn praatcafés, informatie- en vormingsavonden, brochures, … Allen willen ze op die manier bijdragen tot een dementievriendelijke samenleving. De Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie (NRKP), in de schoot van het RIZIV, besteedt aandacht voor een kwaliteitsvolle zorgverlening. Een belangrijk traject dat men wil uitbouwen is dat van e-learning. In dit kader is, in samenwerking met Domus Medica en de Société Scientifique de Médecine Générale (SSMG) een module dementie voor artsen ontwikkeld, dit in uitvoering van het plan “Prioriteit voor Chronisch zieken” van voormalig minister Onkelinx. Eenzelfde module is, in samenwerking met de sector verpleegkundigen uitgewerkt voor verpleegkundigen. Deze modules bieden vorming over de diagnostisering en de behandeling van dementie, alsook over de opvang van demente patiënten. De organisatie Baluchon is een inwonende thuiszorgdienst voor gezinnen die getroffen zijn door de ziekte van Alzheimer. Een beroepskracht vervangt de mantelzorgers gedurende 1 of 2 weken thuis. De beroepskracht evalueert ook de cognitieve capaciteiten en de functionele autonomie van de zieke en houdt een begeleidingsdagboek bij waarin hij het verloop van de dagen tijdens de opvangperiode noteert.
4.4.5. Informatie Vanuit het middenveld bieden heel wat organisaties, waaronder bijvoorbeeld Okra en Enéo, door middel van brochures, tijdschriften, activiteiten informatie aan ouderen over verschillende thema’s die hen rechtstreeks aanbelangen. Soms is er ook een aanbod aan praktische cursussen (vb. voor het gebruik van een PC, internet of GSM). Ook de erkende mantelzorgverenigingen in Vlaanderen en de vzw Aidants Proches hebben een ruim aanbod aan informatie. Zij richten zich in de eerste plaats tot mantelzorgers (zie hoger). Zoals eerder aangegeven kan men ook bij de diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen, de regionale dienstencentra en het infopunt chronisch zieken terecht voor heel wat informatie. Er bestaan ook meerdere websites die zich specifiek tot ouderen richten met informatie zowel over zorgverlening als financiële aangelegenheden of ontspanningsmogelijkheden. Voorbeelden zijn www.seniorennet.be en www.seniornetvlaanderen.be. Andere websites handelen over specifieke thema’s zoals rusthuizen. Bij de Woonzorglijn10, de vzw Senoah11 en bij de vzw Inforhomes2 kan men terecht met vragen over rusthuizen (aanbod, kostprijs, rechten en plichten, …).
10 http://www.woonzorglijn.be/ 11 http://www.senoah.be 12 http://www.inforhomes-asbl.be/
28
CM-Informatie 258 • december 2014
4.5.
Integratie en coördinatie van het zorgaanbod en de hulpverlening
Het aanbod aan zorg- en dienstverlening is zeer uitgebreid en soms sterk versnipperd, zowel door het willen inspelen op verschillen in zorgnood als door de bevoegdheidsverdeling. Hierdoor kunnen de coherentie van het beleid en de transparantie en toegankelijkheid van het aanbod in het gedrang komen. Ook gaat het op patiëntniveau vaak over zeer complexe zorgsituaties met nood aan medische en paramedische hulp, en ook ondersteuning bij ADL-activiteiten. Bijgevolg zijn vaak meerdere zorgverleners zowel uit de eerste als de tweede lijn bij de zorg betrokken, wat het risico inhoudt van fragmentering van de zorg. Dit heeft de bevoegde overheden ertoe aangezet om initiatieven te nemen om het globale ouderenzorgbeleid op elkaar af te stemmen en de zorg rond een oudere meer geïntegreerd en gecoördineerd te laten verlopen.
4.5.2. Een geïntegreerd zorgaanbod en overleg rond de zorgen dienstverlening In Vlaanderen zijn een aantal van de thuiszorgondersteunende diensten ‘gegroepeerd’ in dienstencentra: lokale dienstencentra (LDC) en regionale dienstencentra (RDC).
4.5.1. Beleidsafstemming tussen de overheden
De opdracht van een LDC bestaat erin om aan de lokale bewoners allerlei activiteiten van algemene informatieve, recreatieve en vormende aard aan te bieden om zo het sociale netwerk te versterken. Bovendien moeten ze ter plaatse hulp kunnen aanbieden bij activiteiten van het dagelijks leven of moeten ze deze zorg binnen het bereik van de gebruikers brengen. Ze moeten minstens 4 van de volgende activiteiten voorzien: het aanbieden van warme maaltijden (ter plaatse of aan huis), boodschappendienst, klusjesdienst, buurthulp, initiatieven die de mobiliteit verhogen, het uitlenen van PAS-toestellen, het organiseren van een PAS-centrale en doelgroepactiviteiten. Er kan een LDC erkend worden per 15 000 inwoners. Momenteel zijn 222 LDC’s erkend.
De Interministeriële Conferentie “Volksgezondheid” brengt de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten samen met het oog op een coherent ouderenzorgbeleid uit te bouwen inzake zorgopvang, -begeleiding en –verstrekking. In de schoot van dit overleg ontstond ook de interkabinettenwerkgroep “Ouderenzorgbeleid” die de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten maar ook het RIZIV bijeenbrengt. Het overleg binnen dit orgaan resulteerde al in enkele protocolakkoorden en aanhangsels bij deze protocolakkoorden. Deze protocolakkoorden omschrijven de gezamenlijke krachtlijnen, maar laten toe dat elk deelgebied autonoom actieplannen uitwerkt om de vastgestelde objectieven te realiseren. Onder meer de reconversie van ROB-bedden naar RVT-bedden, de uitbouw van centra voor dagverzorging en de zorgvernieuwingsprojecten in de ouderenzorg vinden hun oorsprong in deze protocolakkoorden.
Ook een RDC heeft een opdracht op het vlak van informatie en vorming via groepsactiviteiten, zowel gericht naar de ouderen zelf, de mantelzorgers of vrijwilligers. Voor deze laatste doelgroep hebben ze ook de opdracht om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Verder is er een aanbod aan informatie en advies over hulpmiddelen (ergotherapeutische begeleiding, advies woningaanpassing, …) en moeten ze deze zorg ook binnen het bereik van de gebruikers brengen. Ten slotte zijn het ook de RDC’s die in belangrijke mate het overleg organiseren tussen de verschillende zorgverleners rond een patiënt. De centrumleider neemt daarbij meestal de rol van overlegcoördinator op zich, die het overleg voorbereidt, voorzit en de nazorg op zich neemt. Onder meer de thuiszorgcentra van CM zijn erkend als regionaal dienstencentrum. Er kan een RDC erkend worden per 100 000 inwoners. Momenteel zijn 60 RDC’s erkend.
Algemeen voorziet men naar aanleiding van de zesde staatshervorming de oprichting van een instituut dat de permanente en interfederale ontmoetingsplaats moet worden voor overleg tussen de bevoegde ministers en dat een overlegd antwoord moet formuleren op een aantal grote uitdagingen, waaronder de budgettaire uitdaging als gevolg van de vergrijzing en knelpuntberoepen.
In Vlaanderen bestaan 15 erkende samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) die de samenwerking beogen tussen verschillende zorgaanbieders in een bepaalde regio (huisartsen, thuisverpleging, gezinszorg, diensten Maatschappelijk Werk van de ziekenfondsen, …). Door onderlinge afstemming willen ze de dienst- en zorgverlening rond de patiënt zo veel mogelijk verbeteren. Het Vlaamse woonzorgdecreet voorziet verder in de uitbouw van woonzorgnetwerken, bestaande uit een huisarts of een huisartsenkring, een woonzorgcentrum, een centrum voor kortverblijf, een groep van assistentiewoningen, een dienst voor gezinszorg of een andere thuiszorgvoorziening die zorg aan huis levert. Door samen te werken en te overleggen moeten de verschillende partners komen tot het garanderen van de zorgcontinuïteit voor de gebruiker. Momenteel is het nog wachten op de uitvoeringsbesluiten.
Omdat ook na de zesde staatshervorming de verschillende overheden voor een deel bevoegd zijn voor ouderenbeleid, zal ook in de toekomst overleg en afstemming noodzakelijk zijn. Zo zullen er bijvoorbeeld afspraken moeten komen over de uitbouw van thuiszorgondersteunende voorzieningen en de mogelijkheid van paramedische prestaties in deze voorzieningen. Men voorziet ook al een heel aantal domeinen waarvoor een samenwerkingsakkoord zal moeten worden afgesloten.
CM-Informatie 258 • december 2014
29
In Wallonië, de Duitstalige Gemeenschap en Brussel worden de Centres de Coordination de Soins et de Services à Domicile erkend. Voor Wallonië gaat het om 30 centra, in Brussel om 5 centra. Deze centra hebben als opdracht om zorgbehoevenden te ondersteunen om zo thuiszorg langer mogelijk te maken. Hiertoe geven ze informatie, klaren ze de zorgvraag uit en oriënteren ze naar aangepaste diensten en coördineren ze de zorg. Deze centra hebben een geïntegreerd en gecoördineerd aanbod van minstens thuisverpleging, gezinshulp en sociale dienstverlening. Daarnaast moeten ze vier bijkomende activiteiten voorzien, te kiezen uit kinesitherapie, personenalarmsysteem, het uitlenen van hulpmiddelen, tandzorg, woningaanpassing, ergotherapie, logopedie, pedicure of maaltijdbedeling aan huis. Ten slotte moet de huisarts bij de coördinatie betrokken worden. Voor elke cliënt wordt een coördinatiefiche opgemaakt. Op 1 april 2003 richtte de federale overheid over gans het land Geïntegreerde Diensten voor Thuiszorg (GDT) in. In het kader van deze overlegstructuren was ook de vergoeding voorzien van een aantal actoren voor hun deelname aan multidisciplinaire overlegmomenten voor langdurig zwaar zorgbehoevenden. De bevoegdheid hierover ligt sinds juli 2014 bij de gemeenschappen die dit zullen integreren in de andere bestaande structuren. In Vlaanderen vielen de GDT’s en de SEL’s al langer samen. In Wallonië en Brussel was dit voor de Centres de coordination niet het geval. Ook andere initiatieven zoals het beleidsplan chronisch zieken, het Raadgevend Comité Chronisch Zieken en de Wetenschappelijke Raad chronisch zieken, de Lokale Multidisciplinaire Netwerken, … willen op een of andere manier bijdragen tot meer geïntegreerde en gecoördineerde zorg.
4.6. Innovatie in woon- en zorgvormen13 4.6.1. Alternatieve woonvormen De ouderenzorg is een dynamische sector, voortdurend op zoek naar verbetering en vernieuwing. De voorbije jaren zijn dan ook heel wat ‘alternatieve’ voorzieningen voor ouderen ontstaan. Vaak terugkerende kenmerken bij deze initiatieven zijn het streven naar kleinschaligheid in het wonen, het streven naar zo veel mogelijk continuïteit met het leven voordien, het tegengaan van sociaal isolement door het samenbrengen van mensen die elkaar in onderlinge solidariteit ondersteunen. Zonder hierin exhaustief te willen zijn, worden hierna enkele concrete voorbeelden in grote lijnen voorgesteld. Wel is het meestal zo dat deze woonvormen vooral geschikt zijn voor personen met een zekere mate van zelfredzaamheid. In geval
van zorgbehoevendheid probeert men dit in eerste instantie op te vangen in onderlinge solidariteit, indien nodig aangevuld met professionele thuiszorg. Wanneer de zorgbehoevendheid te groot wordt, kan het nog altijd zijn dat een opname in een woonzorgcentrum zich opdringt. Op een kwaliteitsvolle manier langer thuis wonen vergt onder meer een aangepaste woning die rekening houdt met beperkingen en zorgnoden van de oudere. Dit kan door in de woning de nodige aanpassingen aan te brengen zoals een traplift, handgrepen, … Nog beter is het als een woning is volgens de principes van levenslang wonen waardoor het mogelijk is de woning telkens opnieuw aan te passen aan de veranderende omstandigheden en noden van de bewoners. Ook in België bestaan verschillende projecten van levenslang wonen, zoals deze van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij onder meer in Antwerpen, Ninove en Brugge. Een aantal projecten gaat nog verder en voorziet naast een aanpasbare woning ook een zorgaanbod. Dit is onder meer het geval voor de projecten Zorgmakelaar waarvan CM de initiatiefnemer is. Aan deze woonprojecten is een zorgmakelaar verbonden die de bewoners ondersteunt en begeleidt met een brede waaier aan zorg- en dienstverlening (verpleegkundige zorg, gezinszorg, boodschappen, maaltijden, vervoer, kapper, activiteiten, …) en zo een schakel vormt tussen bewoners en externe aanbieders van zorg en diensten. In functie van de wensen en behoeften kunnen bewoners hierop een beroep doen, vaak tegen zeer gunstige voorwaarden. Er zijn al verschillende projecten in Oost- en West-Vlaanderen en Limburg (vb. in Bassevelde14 en Kortrijk15). Een aantal van deze projecten heeft een erkenning aangevraagd als groep van assistentiewoningen (zie hoger). De zorgmakelaar is in dat geval de woonassistent. Een ander type van alternatieve voorziening is het groepswonen voor ouderen (intragenerationeel). Een woongroep beschikt meestal over een aantal gemeenschappelijk gebruikte ruimtes en voorziet een zekere taakverdeling tussen de bewoners. Vanuit onderlinge solidariteit wil men ook zo lang als mogelijk voor elkaar zorgen. Er is variatie in de omvang van de gemeenschap en de graad van gemeenschapsleven, maar allemaal hebben ze de bedoeling om een meer huiselijke sfeer te creëren, het veiligheidsgevoel te vergroten, en de verantwoordelijkheden in de woning te delen. Enkele gekende voorbeelden zijn de Abbeyfieldwoningen (onder meer Entre-Voisins in Etterbeek en Le Tour de Table in Namen16 en Antenne Andromède in SintLambrechts-Woluwe17.
13 Voor een meer uitgebreid overzicht zie: A. Franssen, O. Gillis en R. Verniest, Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen. In: CM-Informatie 237, september 2009. 14 http://www.zilvertorens.be/project-bassevelde-2/#tab-id-1 15 http://www.zilvertorens.be/ons-aanbod/west-vlaanderen/project-kortrijk/#tab-id-1 16 http://www.abbeyfield.be/fr/les-maisons?PHPSESSID=b0af8ab357a0bfccc92549534eae8245 17 http://www.cpas1200.be/main.php?sid=2&mid=3&txt=m&lng=nl&set=1 30
CM-Informatie 258 • december 2014
Er zijn ook voorbeelden van intergenerationeel wonen. De kleinste vorm is deze waarbij 2 gezinnen van verschillende generaties apart samenwonen, beter gekend onder de noemer kangoeroewoning of duplexwoning. Hierbij wordt binnen een bestaande woning – bijvoorbeeld op de eerste verdieping – of door middel van een aanbouw een bijkomende woongelegenheid gecreëerd. Zo kunnen het jonge gezin en de oudere(n) elkaar wederzijdse hulp verlenen en toch van voldoende privacy genieten. Vaak gaat het om 2 generaties van eenzelfde familie, maar dit is geen vereiste. Er bestaat geen register van bestaande situaties van kangoeroewonen, maar in de praktijk komt het geregeld voor. Zo zijn er voorbeelden in Gentbrugge18 en Ranst19. Er bestaan ook enkele projecten van intergenerationeel wonen op grotere schaal zoals Les trois Pommiers in Etterbeek20 dat een rusthuis koppelt aan een tehuis voor ongehuwde moeders en een huis voor psychisch zwakke mensen. Het doel is het creëren van intergenerationele banden tussen deze verschillende bevolkingsgroepen. Het gebouw is opgedeeld in flats met een keukentje en een badkamer, en met gemeenschappelijke ruimtes. Andere voorbeelden zijn de Jardin du Béguinage in Etterbeek21 dat zich richt op drie sociaal kwetsbare bevolkingsgroepen (jonge mama’s en hun kinderen, personen met aids en bejaarden) en Le Balloir22 in Luik dat bestaat uit een crèche voor kinderen, een leer- en werkplaats voor moeders met problemen en woongelegenheden voor ouderen. Deze verschillende voorzieningen staan met elkaar in verbinding waardoor er gemakkelijk intergenerationele contacten ontstaan. Opvallend in deze voorbeelden is dat met het intergenerationeel wonen combineert met het samenbrengen van kansengroepen die elkaar kunnen ondersteunen en versterken. 4.6.2. Alternatieve semiresidentiële opvangvormen Naar analogie met het systeem van onthaalouders voor jongere kinderen, is er ook voor ouderen een aanbod aan dagopvang waarbij zij overdag, ’s nachts of gedurende een korte periode in een gastgezin verblijven. Voor sommige ouderen geeft zo’n alternatieve opvangvorm een groter gevoel van continuïteit in de zorg, van huiselijkheid en warmte. Deze opvangvorm biedt ook meer mogelijkheden om flexibel in te spelen op de vragen, noden en interesses van de oudere. Van deze opvangvorm is ook in België al een aanbod, onder meer in Antwerpen en in de streek rond Gent. Een specifieke vorm van opvang in onthaalgezinnen is de zorgboerderij. Deze richt zich doorgaans
tot dementerende personen die behoefte hebben aan een gezellige huiselijke omgeving. Het Vlaamse woonzorgdecreet voorziet de mogelijkheid om diensten voor gastopvang te erkennen. Deze diensten coördineren de vraag en het aanbod. Momenteel zijn drie diensten erkend. Ook in Wallonië zijn er een aantal diensten die gastopvang voor ouderen organiseren, onder meer in bij de OCMW’s van Waremme en Charleroi.
4.6.3. Innovatie in de woonzorgcentra Ook binnen de muren van de klassieke woonzorgcentra worden innovatieve initiatieven genomen. Zo zien we op architecturaal vlak woonzorgcentra vaak overstappen naar een concept waarbij binnen het grote geheel kleinschaligheid en huiselijkheid wordt gecreëerd. Het zwaartepunt van het dagelijks leven wordt, voor zover mogelijk, verschoven naar een gemeenschappelijke leefruimte waar gezamenlijke activiteiten doorgaan en waar men samen kan zijn. De activiteiten weerspiegelen het streven van de voorzieningen naar openheid met de omgeving. Zo is er vaak een samenwerking met scholen (vb. bewegingsactiviteiten met kleuters), seniorenverenigingen (kaartnamiddag in het woonzorgcentrum), culturele verenigingen (try out van een voorstelling in het woonzorgcentrum). Vooral voor personen met dementie waren al langer initiatieven rond kleinschalig genormaliseerd wonen. Gekende voorbeelden in Vlaanderen zijn Huize Perrekens in Geel en de Wingerd in Leuven. Ook het concept Cantou, vooral te vinden in Wallonië, sluit aan bij dit principe. Dit concept voorziet een kleinschalige gemeenschappelijke woonomgeving met nadruk op gemeenschappelijke zelfstandigheid binnen een beschermd kader. Ook van de familie wordt een actieve deelname verwacht om samen met het personeel de bewoners te stimuleren om de aanwezige mogelijkheden maximaal te benutten. Een pionier voor dit concept is het rusthuis in Mariemont23. 4.6.4. Innovatieve organisatie van woonzorg Een vrij nieuw concept dat te maken heeft met de organisatie van het zorgaanbod is de woonzorgzone. Dit verwijst naar een wijk, gemeente of deelgemeente die het welzijn van de bewoners bevordert, zodat iedereen - ook ouderen en
18 http://www.ybh.be/nl/referenties/detail/halfopen-bebouwingen/kangoeroewoning-gentbrugge 19 http://www.ybh.be/nl/referenties/detail/afgewerkt/kangoeroewoning-emblem/info/ 20 http://www.lestroispommiers.be/ 21 http://archives.lesoir.be/-titre-dossier-seniors-maison-2-le-jardin-du-beguinage-_t-20111115-01NNKY.html 22 http://www.intergeneration.be/orga.php?id_asso=20 23 http://www.mariemontvillage.be/Cantous.html
CM-Informatie 258 • december 2014
31
zorgbehoevenden - zolang mogelijk thuis kan blijven wonen, die een zorgknooppunt heeft waar bewoners terecht kunnen met hun zorgvragen en waar ze de zorg en hulp kunnen krijgen die ze nodig hebben, die toegankelijk is voor iedereen, met straten en pleinen zonder obstakels, en met voldoende woningen en voorzieningen die toegankelijk zijn voor iedereen. De WestVlaamse gemeente Wervik was voor België de pionier in de uitbouw van een woonzorgzone24. Vandaag de dag zijn er ook in andere gemeenten, vooral in Vlaanderen maar ook in Brussel al initiatieven in die zin. Vanuit de ziekteverzekering is de voorbije jaren een stimulans gegeven om door vernieuwende projecten kwetsbare ouderen langer thuis te laten blijven25. Vooral in de tweede oproep ligt de nadruk op een geïntegreerd zorgaanbod en op een onderlinge afstemming door en van de verschillende zorgverleners.
4.6.5. Inzet van nieuwe technologieën Ook de inzet van nieuwe technologieën kunnen de zelfredzaamheid van ouderen verhogen. In de praktijk zijn hiervan al heel wat toepassingen. Zo integreerde het woonzorgcentrum Floordam uit Melsbroek een systeem van dwaaldetectie voor (dementerende) bewoners waardoor hun bewegingsvrijheid sterk toenam. De bewoners hebben een medaillon met sensoren waarin een persoonlijk bewegingsprofiel is ingesteld. CM is partner in het demonstratieproject Care4Safety in het kader van Flanders’ Care. Door toevoeging van sensoren aan het bestaande PAS-systeem, is preventieve intelligente alarmering mogelijk voor een aantal risico’s die te maken hebben met de eigen veiligheid en de leefomgeving zoals vallen, dwalen, epilepsie, brand, inbraak en lekken. Recent lanceerde CM Z’app, een app voor tablet en PC die ouderen, mensen in een thuiszorgsituatie en mantelzorgers in hun dagelijkse leven ondersteunt26. De app laat toe te beeldbellen (vb. met CM over een zorgvraag), berichten te sturen, de agenda te beheren, informatie te geven over tegemoetkomingen, gezondheid en zorg. Op die manier helpt de Z’app senioren of mensen in een thuiszorgsituatie sociale contacten te onderhouden en het isolement te doorbreken. Mantelzorgers kunnen de zorgsituatie van dichtbij te volgen, ook als ze niet in de buurt zijn.
de thuiszorgdienst geprogrammeerd. Op het voorgeschreven moment komt de medicatie vrij en de gebruiker krijgt hiervan een signaal. Als de medicatie niet wordt genomen, ontvangt de centrale van Vitatel een signaal en wordt contact opgenomen met de gebruiker.
5. Conclusie Er gaat bijna geen dag voorbij zonder dat we iets horen over de uitdagingen in verband met de vergrijzing van de bevolking. Al sinds vele jaren is er in ons land een uitgebreid gamma aan hulpen zorgdiensten om te beantwoorden aan de behoeften van een verouderende maatschappij, gaande van diensten voor zorg en ondersteuning thuis tot woonzorgcentra en alle initiatieven die daar tussen liggen (dagopvang, dagverzorging, kortverblijf, ...). Het doel van dit artikel was om een stand van zaken te bieden inzake de werkelijkheid van de vergrijzing en afhankelijkheid in ons land en om een zicht te krijgen op het gehele dienstenaanbod voor afhankelijke personen. Dat is niet altijd een gemakkelijke oefening gebleken. De seniorengezondheidspolitiek is immers een bevoegdheid die gedeeltelijk bij de gewesten ligt en de gefederaliseerde entiteiten kunnen hun aanbod dus zelfbeschikkend organiseren. Bijgevolg, en dat is zeker het doel van een regionalisering, zijn die diensten niet altijd op dezelfde manier georganiseerd in Vlaanderen, Brussel of Wallonië. De 6e staatshervorming voorziet een verschuiving van een groot aantal delen van de seniorengezondheidspolitiek naar de Gemeenschappen en Gewesten, waardoor de gefederaliseerde entiteiten aanzienlijke middelen krijgen om hun eigen seniorenbeleid uit te bouwen. Wat er ook van zij, de uitdagingen waar de gefederaliseerde entiteiten voor staan, zullen niet veel verschillen in het noorden en zuiden van het land. Ons gezondheidszorgsysteem moet evolueren naar een model dat minder gericht is op het aanbieden van acute zorgen en dat het thuis blijven wonen bevordert terwijl alle financieringsproblemen worden aangepakt. Maar is dat mogelijk? Met welke obstakels kampen die sectoren nu al? Het antwoord op die vraag vormt het tweede deel van dit artikel, dat in de volgende editie van CM-Informatie zal worden gepubliceerd.
Bij Vitatel, met een aanbod aan ondersteuning op afstand, loopt een project met een intelligente medicatiedispenser ter ondersteuning van correct medicatiegebruik en medicatietrouw. De dispenser wordt wekelijks door de verpleegkundige van
24 http://www.ocmw-wervik.be/dienst.aspx?id=1402 25 http://www.riziv.fgov.be/care/nl/residential-care/alternative_forms/ 26 http://www.cm.be/applicatie/mobiel/zapp/midden-vlaanderen/index.jsp 32
CM-Informatie 258 • december 2014
Emotionele competentie op de kaart gezet Een gemeenschappelijk onderzoek van CM, UCL en KUL Sigrid Vancorenland, Hervé Avalosse, Rebekka Verniest, Michiel Callens, Onderzoek en Ontwikkeling Moïra Mikolajczak, Université Catholique de Louvain (UCL) Nady Vanbroeck, Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) Griet Rummens (Gezondheidspromotie), Florence Kapala (Infor Santé)
Samenvatting In de literatuur waren aanwijzingen dat emotionele competentie de gezondheid beïnvloedt. Deze relatie werd echter nog nooit onderzocht. Binnen gezondheidspreventie is het belangrijk om zoveel mogelijk kennis te verzamelen over factoren die de gezondheid beïnvloeden. Hoe groter deze kennis, hoe doelgerichter de preventieve gezondheidsacties zijn. Daarom werkten CM, UCL en KU Leuven samen aan een wetenschappelijk onderzoek om de invloed van emotionele competentie op gezondheid na te gaan. Het onderzoek bestond uit 2 studies. Via een schriftelijke enquête werden eerst 1.310 CM-leden bevraagd over hun emotionele competentie. Deze gegevens werden gekoppeld aan de gegevens uit de CM databestanden (gebruik van gezondheidszorg). Een tweede studie werd opgezet om na te gaan of de resultaten uit de eerste studie repliceerbaar waren in een grotere steekproef. In deze studie werden 9.616 CM-leden via een online enquête bevraagd over hun emotionele competentie. Ook deze gegevens werden gekoppeld aan de CM databestanden. De onderzoeksresultaten tonen niet enkel aan dat emotionele competentie een invloed heeft op gezondheid, maar eveneens dat ze één van de belangrijkste voorspellers van gezondheidszorggebruik is (samen met leeftijd). Bovendien reduceert een hoge emotionele competentie het gebruik van gezondheidszorg bij bepaalde risicofactoren zoals hoge leeftijd, hoge BMI, laag opleidingsniveau of weinig fysieke activiteit. De onderzoeksresultaten bevestigen dat gezondheid multifactorieel bepaald wordt en dat preventie zich op verschillende vlakken moet richten. Emotionele competentie wordt op de kaart gezet als een onmiskenbare factor die gezondheid beïnvloedt. Eerder onderzoek toonde aan dat emotionele competentie aan te leren en te verhogen is. Dat maakt het tot een belangrijke factor die zeker opgenomen dient te worden in de preventieve gezondheidswerking. Dit bevestigt en versterkt de preventieve werking van CM, die zich al meerdere jaren richt op voeding, beweging, welzijn en mentale gezondheid. Sleutelwoorden: emotionele competentie, gebruik geneesmiddelen, doktersconsultatie, ziekenhuisopname, BMI, opleiding, leeftijd, beweging
CM-Informatie 258 • december 2014
33
1. Inleiding 1.1. Gezondheid is multifactorieel
1.2. Wat is emotionele competentie (EC)?
Gezondheid wordt beïnvloed door tal van factoren. Dankzij jarenlang onderzoek kon men de belangrijkste factoren identificeren. Tabakgebruik, overmatig alcoholgebruik, onvoldoende beweging, ongezonde voeding, overgewicht, onbeschermde blootstelling aan de zon, onveilig seksueel gedrag en ongezond (binnen en buiten) milieu zijn maar enkele van de bestudeerde factoren die onze gezondheid negatief beïnvloeden. Deze factoren zijn gebonden aan de levensstijl en bijgevolg ook in zekere mate veranderbaar. Door in te werken op de levensstijl kan men voorkomen dat mensen een bepaalde ziekte of aandoening krijgen. Anders is het gesteld met factoren als geslacht, leeftijd en opleidingsniveau, die ook een invloed hebben, maar niet (of moeilijk) veranderbaar zijn. Hoe groter de kennis over gezondheidsbeïnvloedende factoren, hoe meer en doelgerichtere preventieve acties ondernomen kunnen worden. Daarom blijft het belangrijk de kennis op dit domein uit te breiden. In de literatuur bestonden aanwijzingen dat ook emotionele competentie invloed heeft op gezondheid.
Emotionele competentie (of emotionele intelligentie) is de wijze waarop men zijn eigen emoties en die van anderen identificeert, uitdrukt, begrijpt, reguleert en gebruikt. We ervaren allemaal gevoelens, emoties, zowel aangename als onaangename, en de manier waarop we hiermee omgaan, is erg verschillend en hangt af van iemands karakter, temperament, opvoeding … Sinds de jaren 1990 werd daarom het concept van emotionele competentie (of emotionele intelligentie) ontwikkeld. De emotionele competentie omvat meerdere dimensies (zie tabel 1) die ingaan op de manier waarop mensen met hun emoties en die van anderen omgaan. Aan de hand van gevalideerde vragenlijsten kan men de emotionele competentie van een persoon ‘meten’. In kader 1 worden enkele concrete voorbeelden gegeven van wat deze verschillende dimensies betekenen in het dagelijks leven.
Tabel 1: Dimensies van emotionele competentie Dimensies
Zichzelf
Iemand anders
Identificatie
Mijn emoties identificeren (herkennen)
De emoties van iemand anders identificeren (herkennen)
Begrijpen
Mijn emoties begrijpen
De emoties van iemand anders begrijpen
Gebruik
Mijn emoties gebruiken
De emoties van iemand anders gebruiken
Uitdrukken
Mijn emoties uitdrukken
Luisteren naar de emoties van iemand anders
Regulatie
Mijn emoties reguleren
De emoties van iemand anders reguleren
Intra-persoonlijke EC score
Inter-persoonlijke EC score
Globale EC Score
Bron: Petrides & Furnham, 2003
34
CM-Informatie 258 • december 2014
Kader 1: dimensies van emotionele competentie: enkele voorbeelden uit het dagelijks leven
• Identificatie van emoties. Wanneer een persoon met een hoge EC zich slecht voelt, herkent hij of het gaat om gevoelens van ergernis, droefheid, frustratie of stress. Een persoon die moeite heeft om emoties te herkennen, weet of hij zich goed of slecht voelt (en in welke mate), maar kan moeilijk identificeren welk gevoel hij precies ervaart. • Begrip van emoties. Een persoon die een goed begrip van zijn emoties heeft, kent ook het verschil tussen de aanleiding en de oorzaak van een bepaalde emotie. Een voorbeeld: Ik kom thuis van het werk en wil het avondeten klaarmaken. Mijn partner maakt een opmerking over hoe ik dat doe. Ik word ontzettend boos. De opmerking gaf hier duidelijk de aanleiding voor. Maar is het ook de oorzaak van mijn gevoelens? Mogelijk is de diepere oorzaak dat ik gewoon doodop ben en dat er maar weinig nodig is om slechtgehumeurd te zijn. Of ik voel me ondergewaardeerd op mijn werk en thuis, en deze opmerking schiet in het verkeerde keelgat omdat het een dieper liggend gevoel van onbehagen weerspiegelt. Een persoon die zijn emoties goed begrijpt, weet het verschil tussen de aanleiding en de werkelijke oorzaak. Een persoon die zijn emoties niet goed begrijpt, ziet niet verder dan de aanleiding. • Gebruik van emoties. We gebruiken opnieuw het bovenstaande voorbeeld. Als ik mijn emoties goed gebruik, zal ik proberen om te begrijpen wat deze emotie me wil zeggen: misschien ben ik doodop en heb ik vakantie nodig? Misschien voel ik me ondergewaardeerd en moet ik er met mijn partner over praten? Een persoon die zijn emoties goed gebruikt, probeert te achterhalen welke veranderingen er in zijn leven nodig zijn (bv. vakantie nemen). Een persoon die zijn emoties niet goed gebruikt, vraagt zich niet af wat deze emoties willen zeggen en mist daardoor een kans om belangrijke zaken in zijn/haar leven te veranderen. • Uitdrukking van emoties. Een persoon die zijn emoties goed kan uitdrukken, is (bijvoorbeeld) in staat om op een rustige manier en op het gepaste moment aan zijn partner duidelijk te maken waarom deze situatie hem boos maakt en wat de ander kan doen om hem te kalmeren. Een persoon die zijn emoties niet goed kan uitdrukken, kiest een slecht moment uit, drukt zich uit door te roepen of gaat juist mokken en pruilen zonder iets te zeggen. • Reguleren van emoties. Een persoon die zijn emoties goed kan beheersen, is in staat om kalm te blijven bij stress, boosheid of jaloezie. Hij kan verdergaan met dat waar hij op dat ogenblik mee bezig is en laat zich niet door zijn emoties meeslepen. Een persoon die zijn emoties niet goed kan beheersen, heeft grote moeite om zijn bezigheid voort te zetten wanneer hij stress ervaart, kan zich maar moeilijk beheersen om niet te schreeuwen, beledigingen, te roepen of zelfs te slaan wanneer hij zich boos voelt, of om een crisis te krijgen wanneer hij jaloers is.
1.3. Is er een verband tussen EC en gezondheid? In de literatuur waren aanwijzingen dat ook emotionele competentie de gezondheid beïnvloedt. Maar deze link was nog niet op een complete en uiterst nauwkeurige manier bestudeerd. Daarentegen bestond er wel voldoende onderzoek dat de relatie aantoonde tussen emotionele competentie (EC) en het psychologisch, sociaal en werkgebied.
De invloed van emotionele competentie op de gezondheid werd nog niet grondig bestudeerd. Er werd wel al onderzoek gedaan naar de invloed van emotionele competentie op de subjectieve gezondheid, maar er was een gebrek aan onderzoek naar objectieve gezondheidsindicatoren (benaderd door gebruik van gezondheidszorg).
• Op psychologisch gebied leidt een hogere EC tot een hoger welzijn en minder psychische stoornissen; • Op sociaal gebied leidt een hogere EC tot een hogere tevredenheid met de sociale relaties en de huwelijksrelatie; • Op werkgebied leidt een hogere EC tot een hogere jobperformantie.
Daarom besloten CM, UCL en KU Leuven samen te werken om via een wetenschappelijk onderzoek bij CM-leden de band tussen emotionele competentie en gezondheid te onderzoeken.
CM-Informatie 258 • december 2014
35
2. Methode
werden enkel die respondenten weerhouden die CM-lid waren van 2000 tot 2011. De finale steekproef voor analyse bestond uit 1.310 personen.
Het onderzoek bestond uit 2 studies: • Een schriftelijke bevraging bij 1.310 respondenten • Een online bevraging bij 9.616 respondenten Elke studie bestond uit 2 fasen: • Een bevraging via een gevalideerde vragenlijst om informatie te verzamelen over de emotionele competentie van de respondenten. Bovendien werden er ook een aantal bijkomende vragen gesteld waardoor men een beter idee krijgt van de sociaal-economische kenmerken van de ondervraagden (opleidingsniveau, gezinssituatie, sociaal netwerk …), van hun BMI1, van hun levensstijl (rookgedrag, voeding, sport …), van hun gebruik van bepaalde medicijnen, behandelingen of diensten die niet door de verplichte ziekteverzekering worden terugbetaald (bv. alternatieve behandelingen ...). • Het verrijken van de gegevens uit de vragenlijst met gegevens uit de CM-databestanden om een link te leggen tussen de emotionele competentie (vragenlijst) en het gebruik van gezondheidzorg (CM-bestanden) De tweede studie werd uitgevoerd om na te gaan of de resultaten uit de eerste studie repliceerbaar waren, en om een grotere steekproef te hebben. Studie 1: een schriftelijke bevraging In september 2011 werd een vragenlijst op papier verstuurd naar een steekproef van CM-leden, ouder dan 18 jaar. De steekproef van ongeveer 10.000 personen werd at random getrokken, maar zodanig dat ze representatief was voor de Belgische bevolking volgens leeftijd, geslacht en provincie. Elke vragenlijst bevatte een uniek identificatienummer om achteraf de koppeling met de gegevens uit de CM databestanden mogelijk te maken. Op het einde van de vragenlijst werd aan elke respondent de toestemming gevraagd voor de koppeling van de resultaten uit de vragenlijst aan de gegevens uit de CM-databestanden. In deze vraag werd aan de respondent uitgelegd wat de onderzoeksdoelstelling is, wat de koppeling inhoudt en hoe de verwerking gebeurt na de koppeling van de gegevens. De koppeling werd enkel uitgevoerd voor die respondenten die hiervoor expliciet hun toestemming gaven. 1.646 respondenten (16 %) vulden de volledige vragenlijst in en gaven hun expliciete toestemming voor de koppeling met hun gezondheidsgegevens uit de CM bestanden. Voor het onderzoek
36
Studie 2: een online bevraging In januari 2013 werd een e-mail gestuurd naar een steekproef van 200.000 CM-leden, ouder dan 18 jaar. In deze e-mail werd men uitgenodigd om deel te nemen aan het online onderzoek, toegankelijk via een weblink. Langs Nederlandstalige kant werd een steekproef getrokken van de beschikbare e-mail adressen (165.000), representatief volgens leeftijd, geslacht en provincie. Omwille van het beperkt aantal beschikbare e-mail adressen aan Franstalige kant werden alle e-mail adressen opgenomen (35.000). Ook hier werd op het einde van de vragenlijst toestemming gevraagd voor de koppeling van de resultaten uit de vragenlijst met de gegevens uit de CM databestanden. 16.999 (8,5 %) respondenten vulden de volledige vragenlijst in en gaven hun expliciete toestemming voor de koppeling met hun gezondheidsgegevens uit de CM bestanden. Voor het onderzoek werden enkel die respondenten weerhouden die CM-lid waren van 2001 tot 2012. De finale steekproef voor analyse bestond uit 9.616 personen. Door deze grote steekproef waren er voor elke groep van respondenten voldoende observaties om robuuste resultaten te bekomen per geslacht, leeftijdscategorie, taal, ….
3. Resultaten 3.1. Emotionele competentie is significant gerelateerd aan gezondheid De eerste onderzoeksvraag was nagaan of emotionele competentie een bepalende factor is voor gezondheid. Om deze vraag te beantwoorden, werden correlaties berekend tussen emotionele competentie en de verschillende vormen van gezondheidszorggebruik (geneesmiddelengebruik, aantal consultaties bij een arts, aantal ziekenhuisopnames, …). Deze correlaties waren significant en tonen aan dat emotionele competentie een bepalende factor is voor gezondheid. Een hogere emotionele competentie hangt samen met een lager verbruik van geneesmiddelen, minder consultaties bij een huisarts en specialist en een lager aantal hospitalisatiedagen. Deze vaststelling is een wereldprimeur! Ook voor de ander bevraagde persoonskenmerken werden correlaties berekend met gezondheidszorggebruik. Ook leeftijd, geslacht, opleiding, BMI, positieve emoties, negatieve emoties2, sociale ondersteuning, voedingsgewoontes en bewegingsgewoonten bleken significant gerelateerd aan geneesmiddelen
1
Body Mass Index: de verhouding tussen het gewicht (in kg) en het kwadraat van de lengte (in m).
2
Er is een belangrijk verschil tussen de factoren ‘positieve en negatieve emoties’ en ‘emotionele competentie’. De factor ‘positieve en negatieve emoties’ wijst op het hebben van deze emoties. In de literatuur was reeds aangetoond dat het hebben van negatieve emoties of het hebben van positieve emoties onze gezondheid beïnvloedt. Emotionele competentie gaat een stap verder en gaat over hoe we deze positieve of negatieve emoties herkennen, begrijpen, gebruiken, uitdrukken en reguleren. Dat emotionele competentie ook een invloed heeft op onze gezondheid is voor de eerste keer aangetoond in dit onderzoek.
CM-Informatie 258 • december 2014
Tabel 2: 2 studies Studie 1 2011
Studie 2 2013
10.000 (per post)
200.000 (via e-mail)
1.646 (± 16 %)
16.999 (± 8,5 %)
1.310 (± 13%)
9.616 (± 4,8 %)
(Gemiddelde leeftijd = 51,2, 58 % vrouwen)
(Gemiddelde leeftijd = 56,53, 59 % vrouwen)
N gecontacteerd (gestratificeerde steekproef volgens geslacht, leeftijd, provincie) N13
N24 = finale steekproef
Gegevens uit CM databestanden
Bevraging
In de afgelopen 12 jaar • Aantal consultaties bij een arts (+ uitgaven) • Aantal dagen opgenomen in ziekenhuis (+ uitgaven) • Aantal geneesmiddelen (uitgedrukt in DDD of Defined Daily Dose) (+ uitgaven) • Kenmerken van de respondent (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, taal, provincie, gezinssituatie,…) • BMI (Body Mass Index) • Emotionele competentie (TEIQue-SF; Petrides et al.) • positieve & negatieve emoties (extended PANAS) • Sociale ondersteuning (2 items: concrete & emotionele steun) • Gezondheidsgedrag (voeding, beweging, rook- en drankgewoonten) • Niet terugbetaalbare geneesmiddelen (pijnstillers, vitamines, slaapmedicatie,…) • Niet terugbetaalbare gezondheidsdiensten (acupunctuur, psycholoog, osteopathie, …)
• Kenmerken van de respondent (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, taal, provincie) • BMI (Body Mass Index) • Emotionele competentie (PEC; Brasseur et al.)5 • positieve & negatieve emoties (extended PANAS) • Sociale ondersteuning (2 items: concrete & emotionele steun) • Gezondheidsgedrag (voeding, beweging, rook- en drankgewoonten) • Niet terugbetaalbare geneesmiddelen (pijnstillers, vitamines, slaapmedicatie,…)
• Gezondheidsvaardigheden6
3
N1 = respondenten die de volledige vragenlijst invulden en hun expliciete toestemming voor de koppeling van de data gaven
4
N2 = N1 die CM lid waren gedurende de onderzochte periode
5
De online versie van de vragenlijst was niet identiek aan de verzonden versie per post. Voor de vragen rond emotionele competentie was er in tussentijd een nieuwe wetenschappelijk gefundeerde vragenlijst ontwikkeld en er werd gekozen om met deze nieuwe versie te werken.
6
De resultaten in verband met gezondheidsvaardigheden worden beschreven in een ander artikel in dit CM-Info nummer: ‘De gezondheidsvaardigheden van de Belgen in kaart gebracht’.
CM-Informatie 258 • december 2014
37
consumptie en gebruik van gezondheidszorg. De samenhang van deze variabelen en gezondheid werd al aangetoond in andere studies.
Van alle factoren die gecorreleerd zijn met gezondheid hebben (vooral intrapersoonlijke) emotionele competentie en leeftijd de hoogste voorspellende waarde.
3.2. Emotionele competentie en leeftijd zijn de 2 belangrijkste voorspellers van gezondheid
3.3. Een hoge EC vermindert het effect van gekende risicofactoren voor gezondheid
De onderzoeksresultaten tonen aan dat veel factoren een invloed uitoefenen op gezondheidszorggebruik. Bovendien zijn veel van deze factoren onderling gecorreleerd met elkaar. De tweede onderzoeksvraag was de belangrijkste voorspellers van elk gezondheidszorggebruik te bepalen7. Hiervoor werd een statistische analyse uitgevoerd (stapsgewijze regressie analyse). Het resultaat van deze analyse is een tabel (zie tabel 3 en4) waarin voor elk gezondheidszorggebruik de voorspellende variabelen worden opgesomd, in orde van belangrijkheid. De variabele die eerst vermeld wordt, is de belangrijkste voorspeller van dat gezondheidszorggebruik. De variabelen die daarop volgen, voegen elk op zich nog een voorspellende waarde toe.
De derde onderzoeksvraag wou nagaan of emotionele competentie het negatief effect van bepaalde risicofactoren op gezondheid kan reduceren. Hiervoor werd het gemiddeld gezondheidszorggebruik berekend per subgroep. De steekproef werd telkens ingedeeld in 2 subgroepen: personen met een hoge en lage emotionele competentie (boven of onder de gemiddelde score op EC8). Elke subgroep werd dan nog verder opgesplitst: personen met een bepaald gezondheidsrisico (vb: hoge leeftijd) tegenover personen zonder dat gezondheidsrisico (vb: lage leeftijd). Personen met een bepaalde gezondheidsrisicofactor (oudere personen, hogere BMI, lage opleiding, weinig fysieke activiteit) met een lage EC maken meer gebruik van gezondheidszorgen in vergelijking met personen met diezelfde risicofactor maar een hoge EC. Ze gebruiken meer geneesmiddelen, gaan vaker naar de huisarts of specialist en worden vaker opgenomen in het ziekenhuis. Een hoge EC kan dus het negatief effect van een bepaalde risicofactor reduceren. Zo tonen Figuren 1 – 6 bijvoorbeeld aan dat een hoge EC het negatief effect op gezondheidszorggebruik van een hoge leeftijd, een hoge BMI, een laag opleidingsniveau of weinig fysieke activiteit kan minderen.
Studie 1 toont aan dat EC en leeftijd de 2 belangrijkste voorspellers zijn voor gezondheidszorggebruik (tabel 3). Beiden staan ze 6 keer op de eerste plaats, wat wil zeggen dat zij voor dat gezondheidszorggebruik de belangrijkste voorspeller zijn (vb: EC is de belangrijkste voorspeller voor het aantal bezoeken aan de psychiater, gevolgd door opleiding en geslacht). EC komt het meest voor in de tabel (13 keer), gevolgd door leeftijd (9 keer), geslacht en beweging (elk 7 keer), opleiding en sociale ondersteuning (elk 5 keer). Dit wil zeggen dat emotionele competentie het vaakst vermeld wordt als een voorspellende variabele van gezondheidszorggebruik. In studie 2 werd nagegaan of gezondheidszorggebruik vooral bepaald wordt door de intrapersoonlijke emotionele competentie (met betrekking tot zijn eigen gevoelens) of eerder door de interpersoonlijke emotionele competentie (met betrekking tot anderen zijn gevoelens). De resultaten tonen aan dat de intrapersoonlijke emotionele competentie (intra EC) de hoogste voorspellende waarde heeft voor gezondheidszorggebruik. Intra EC staat het vaakst op de eerste plaats, namelijk 5 keer (tabel 4). Dit wil zeggen dat intra EC het vaakst de belangrijkste voorspeller van gezondheidszorggebruik is. De intrapersoonlijke competentie komt het meest voor in de tabel (13 keer), gevolgd door leeftijd (12 keer), opleiding (11 keer), sociale ondersteuning (10 keer), geslacht (9 keer), fysieke activiteit (beweging) en BMI (elk 8 keer) en interpersoonlijke EC (7 keer).
38
7
De volgende variabelen werden in het model opgenomen: EC, leeftijd, geslacht, opleiding, BMI, sociale ondersteuning (soc. ond.), voedingsgewoonten (voeding), beweging en alcohol en rookgewoonten (alc & rook).
8
Voor de volledige steekproef van respondenten werd de gemiddelde score op emotionele competentie berekend. Respondenten waarvan de score hoger ligt dan dit gemiddelde, werden ingedeeld in de groep ‘hoge emotionele competentie’. Respondenten waarvan de score lager ligt dan het gemiddelde, werden ingedeeld in de groep ‘lage emotionele competentie’.
CM-Informatie 258 • december 2014
CM-Informatie 258 • december 2014
39
BMI Beweging Opleiding Geslacht Soc. ond. Soc. ond. Opleiding
EC
Leeftijd Geslacht BMI
EC
Leeftijd
Aantal consultaties arts (huisarts en specialist)
Uitgaven terugbetaalbare geneesmiddelen
BMI Opleiding Soc. ond.
EC
Leeftijd Geslacht Opleiding Geslacht
EC Opleiding Voeding
EC Leeftijd Beweging Geslacht
EC
Uitgaven Aantal Uitgaven Aantal consultaties consultaties consultaties dagen in arts psychiater psychiater zieken-huis (alle types)
EC
Leeftijd Beweging
Uitgaven hospi-talisatie (alle types)
BMI alc & rook Beweging
EC
Aantal dagen in algemeen ziekenhuis
EC
Leeftijd Beweging
Uitgaven algemeen zieken-huis
EC_intra
alc & rook BMI Voeding
EC_inter
Soc. ond.
EC_intra
Leeftijd Beweging Opleiding Geslacht
Aantal consultaties arts (huisarts en specialist)
alc & rook Voeding
EC_inter
BMI
EC_intra
Opleiding Leeftijd Beweging Soc. ond. Geslacht
Uitgaven consultaties arts
Leeftijd BMI
EC_inter
EC_inter
Opleiding Geslacht Soc. ond. Leeftijd
EC_intra
EC_intra Opleiding Geslacht Soc. ond.
Uitgaven consultaties psychiater
Aantal consultaties psychiater
Beweging Soc. ond. alc & rook BMI Leeftijd Opleiding
EC_intra
Aantal dagen in ziekenhuis (alle types)
Geslacht
EC_intra
Beweging Leeftijd Opleiding
Uitgaven hospitalisatie (alle types)
Soc. ond. Leeftijd Opleiding
EC_intra
Beweging
Soc. ond.
EC_intra
Beweging Leeftijd Geslacht Opleiding
Aantal dagen Uitgaven in algemeen algemeen ziekenhuis ziekenhuis
Soc. ond.
Uitgaven psych. ziekenhuis
EC_inter
Leeftijd alc & rook BMI Soc. ond.
EC_intra
BMI
EC_intra
Aantal dagen Uitgaven in psych. psych. ziekenhuis ziekenhuis
alc & rook
EC
Aantal dagen in psych. ziekenhuis
Niet-terugbetaalbare gezondheidsdiensten: bezoek aan de psycholoog, centra voor geestelijke gezondheidszorg, hammam, sauna of kuuroord, de acupuncturist, de osteopaat, de chiropractor, masseur, aromatherapeut, genezer, de kinesioloog of een andere energietherapeut.
Geslacht
EC_inter
Voeding Soc. ond. Opleiding
Beweging Leeftijd Geslacht Opleiding BMI
Uitgaven terug-betaalbare geneesmiddelen
10 DDD = Defined Daily Dose = "gemiddelde dagdosis" of "doorsnee dagdosis”
9
Voeding Leeftijd
EC_inter
Soc. ond. Opleiding
EC_intra
Leeftijd BMI Beweging
Geslacht
EC_intra
Geneesmiddelen gebruik in DDD
Frequentie gebruik niet terug-betaalbare geneesmiddelen
Tabel 4: Resultaten van de stapsgewijze regressies om de significante voorspellers (gerangschikt volgens belangrijkheid) te bepalen van elk type gezondheidszorggebruik wanneer alle voorspellers opgenomen worden in het model (Studie 2)
Leeftijd Soc. ond. Beweging
EC
EC
EC
Leeftijd
Geslacht
Leeftijd Beweging Geslacht
Geneesmiddelen gebruik in DDD10
Frequentie gebruik niet terugbetaalbare geneesmiddelen
Frequentie gebruik niet terug-betaalbare gezondheidsdiensten9
Tabel 3: Resultaten van de stapsgewijze regressies om de significante voorspellers (gerangschikt volgens belangrijkheid) te bepalen van elk type gezondheidszorggebruik wanneer alle voorspellers worden opgenomen in het model (Studie 1)
Figuur 1: De interactie tussen leeftijd en EC bij terugbetaalbare geneesmiddelen
900
Volume terugbetaalde geneesmiddelen in DDD (op jaarbasis)
Hoge leeftijd 800
776
Lage leeftijd
700 600
594
500 400
353 300
272
200 100 0 Lage EC
Hoge EC
Figuur 2: De interactie tussen BMI en EC bij terugbetaalbare geneesmiddelen
800
700
Hoge BMI
720,1866667
Volume terugbetaalde geneesmiddelen in DDD (op jaarbasis)
Lage BMI 600
560,6533333 500
400
403,1933333 310,6066667
300
200
100
0 Lage EC
40
Hoge EC
CM-Informatie 258 • december 2014
Figuur 3: De interactie tussen BMI en EC bij contacten met een arts (huisarts en specialist)
10 9
Hoge BMI
9,2
Volume contacten met een arts (op jaarbasis)
Lage BMI 8
7,9
7,7
7
6,9
6 5 4 3 2 1 0 Lage EC
Hoge EC
Figuur 1 toont aan dat personen op een hogere leeftijd11 meer geneesmiddelen gebruiken dan personen op een jongere leeftijd. Het geneesmiddelengebruik wordt eveneens beïnvloed door de EC: hoe hoger de EC, hoe lager het geneesmiddelengebruik. Een hoge EC reduceert het hogere geneesmiddelengebruik bij oudere personen. Op jaarbasis12, gebruikt een oudere persoon met een lage EC 182 eenheden meer van terugbetaalbare geneesmiddelen in vergelijking met een oudere persoon met een hoge EC. Het verschil bij jonge volwassenen tussen een hoge en een lage EC is 81 eenheden op jaarbasis. Figuur 2 toont aan dat personen met een hoge BMI13 meer geneesmiddelen verbruiken dan personen met een lage BMI. Maar ook EC speelt een belangrijke rol: hoe hoger de EC, hoe lager het geneesmiddelengebruik. Een hoge EC reduceert het hogere geneesmiddelengebruik bij personen met een hoge BMI. Op jaarbasis zal een persoon met een hoge BMI en een lage EC 159 meer eenheden van geneesmiddelen verbruiken
in vergelijking met een persoon met eveneens een hoge BMI maar wel een hoge EC. Voor personen met een lage BMI is het verschil tussen een hoge en een lage EC 92 eenheden (op jaarbasis). Figuur 3 toont aan dat personen met een hoge BMI meer contacten (consultaties en huisbezoeken) hebben met een arts dan personen met een lage BMI. Maar ook EC speelt een belangrijke rol: hoe hoger de EC, hoe lager het aantal contacten. Een hoge EC reduceert het hoger aantal contacten bij personen met een hoge BMI. Op jaarbasis zal een persoon met een hoge BMI en een lage EC 1,3 keer meer (of 15 keer meer over de periode van 12 jaar) contacten hebben met een arts in vergelijking met een persoon met eveneens een hoge BMI maar wel een hoge EC. Voor personen met een lage BMI is het verschil tussen een hoge en een lage EC 0,8 contacten (op jaarbasis).
11 De gemiddelde leeftijd van alle respondenten was 56 jaar. Personen die ouder zijn dan 56 jaar, werden ingedeeld in de groep ‘hogere leeftijd’ en de personen jonger dan 56 jaar werden ingedeeld in de groep ‘jongere leeftijd’. 12 Het betreft het gecumuleerde verbruik over de periode 2001 - 2012. Maar we drukken dit uit op jaarbasis door het volume door 12 te delen. 13 De gemiddelde BMI score van alle respondenten was 26. Personen met een BMI hoger dan 26, werden ingedeeld in de groep van ‘hoge BMI’ en personen met een BMI lager dan 26 werden ingedeeld in de groep van ‘lage BMI’. Aangezien een BMI hoger dan 25 duidt op zwaarlijvigheid, kan de groep met ‘hoge BMI’ beschouwd worden als zwaarlijvig en de groep met een ‘lage BMI’ als niet zwaarlijvig.
CM-Informatie 258 • december 2014
41
Figuur 4: De interactie tussen opleidingsniveau en EC bij contacten met een arts (huisarts en specialist)
10 9
9,2 8,1
Volume contacten met een arts (op jaarbasis)
8 7
7,4 6,9
6 5 4 3 2 Lage opleiding 1 Hoge opleiding 0 Lage EC
Hoge EC
Figuur 5: De interactie tussen opleidingsniveau en EC over het aantal dagen van hospitalisatie (algemeen ziekenhuis) 1,4
1,26
Lage opleiding
Aantal dagen in algemene ziekenhuizen (op jaarbasis)
1,2 Hoge opleiding 1,0
0,8
0,84
0,65 0,62
0,6
0,4
0,2
0,0 Lage EC
42
Hoge EC
CM-Informatie 258 • december 2014
Figuur 6: Interactie tussen beweging en EC bij het aantal dagen ziekenhuisopname (algemeen en psychiatrisch ziekenhuis)
Aantal dagen in algemeen en psychiatrisch ziekenhuis (op jaarbasis)
3,5
3,0
Weinig beweging
2,98
Veel beweging 2,5
Samen 2,0
1,5
1,0
1,59 1,16 1,06
1,08
0,98 0,5
0,0 Zwakke EC
Goede EC
Figuur 4 toont aan dat personen met een laag opleidingsniveau14 meer contacten hebben met een arts dan personen met een hoog opleidingsniveau. Maar ook EC speelt een belangrijke rol: hoe hoger de EC, hoe lager het aantal contacten. Een hoge EC reduceert het hoger aantal contacten bij personen met een laag opleidingsniveau. Op jaarbasis zal een persoon met een laag opleidingsniveau en een lage EC 1,2 keer meer contacten met een arts hebben in vergelijking met een persoon met eveneens een laag opleidingsniveau maar wel een hoge EC (of 14 keer meer op een periode van 12 jaar). Voor personen met een hoog opleidingsniveau is het verschil tussen een hoge en een lage EC 0,5 contacten (op jaarbasis). Figuur 5 toont aan dat een persoon met een laag opleidingsniveau en een lage emotionele competentie 0,6 dagen op jaarbasis meer in het ziekenhuis doorbrengt dan een persoon met een laag opleidingsniveau maar een hoge emotionele competentie (komt overeen met 7 dagen meer in een periode van 12 jaar). Voor personen met een hoog opleidingsniveau is er een beperkt verschil van 0,2 dagen tussen personen met een lage
emotionele competentie en personen met een hoge emotionele competentie. Ook kunnen we het compenserende effect van emotionele competentie in geval van een laag opleidingsniveau vaststellen: bij een hoge emotionele competentie is het aantal dagen in het ziekenhuis quasi gelijk, of het nu gaat om een laag of hoog opleidingsniveau. Dit compenserende effect kunnen we ook opmerken als we kijken naar de mate van fysieke beweging. Figuur 6 toont aan dat personen met weinig beweging15 en een lage EC 1,8 dagen meer in het ziekenhuis verblijven (op jaarbasis) in vergelijking met personen met eveneens weinig beweging, maar een hoge EC (of 22 dagen meer op een periode van 12 jaar). Voor personen met veel beweging is het verschil tussen een hoge en een lage EC slechts 0,1 dag (of 1,2 dagen op een periode van 12 jaar). Voor personen met een hoge emotionele competentie is het verschil tussen weinig en veel beweging slechts 0,19 dagen op jaarbasis (of 2,2 dagen over een periode van 12 jaar).
14 Personen in de groep ‘laag opleidingsniveau’ hebben een diploma van secundair onderwijs of lager (lager onderwijs, lager secundair onderwijs of hoger secundair onderwijs) en de personen uit de groep ‘hoog opleidingsniveau’ hebben een diploma van hoger onderwijs (hoger onderwijs van het korte type, hoger onderwijs van het lange type of post universitair onderwijs). 15 In de vragenlijst peilden 3 vragen naar de mate waarin men aan sport en beweging doet. Personen uit de groep ‘weinig beweging’ gaven op deze vragen aan dat ze ‘bijna nooit’ tot ‘soms’ aan sport en beweging doen. De personen uit de groep ‘veel beweging’ gaven aan dat ze ‘soms’ tot ‘bijna altijd’ aan sport en beweging doen.
CM-Informatie 258 • december 2014
43
4. Aanbod CM rond emotionele competentie Onderzoek (Kotsou et al., 2011; Nelis et al., 2011) heeft aangetoond dat emotionele competentie aangeleerd en verhoogd kan worden. Het is dus een factor waarop gewerkt kan worden om de gezondheid te beïnvloeden. Binnen CM bestaat de preventieve werking al enkele jaren uit een drieluik: voeding, beweging en welzijn/mentale gezondheid16. Het gemeenschappelijk onderzoek van CM, UCL en KU Leuven bevestigt dat ze hiermee op het goede spoor zitten. Het onderzoek toont duidelijk aan dat gezondheid door verschillende factoren wordt beïnvloed en dat de preventieve werking zich dus ook op meerdere domeinen moet richten. Wanneer we willen werken aan onze gezondheid is het belangrijk om op zoveel mogelijk domeinen te werken. De nieuwe inzichten over emotionele competentie zullen de vorige aanbevelingen rond gezonde voeding en voldoende beweging niet vervangen. Integendeel, het is een bijkomende factor waarmee in de toekomst rekening gehouden moet worden, naast de reeds gekende factoren. Het wetenschappelijk bewijs dat ook emotionele competentie een invloed heeft op de gezondheid bevestigt en versterkt CM in haar preventief aanbod rond welbevinden en mentale gezondheid.
In wat volgt wordt een overzicht gegeven van het CM aanbod specifiek rond emotionele competentie of ruimer de psychische gezondheid.
4.1. Aanbod aan Nederlandstalige kant Emotionele competentie en positieve ingesteldheid bevorderen Pluk je geluk Dit is precies wat de CM-preventiecampagne Pluk je geluk beoogt. CM wil hiermee Vlaanderen aanzetten om actief werk te maken van mentale veerkracht. Door je mentale weerbaarheid te versterken, kun je moeilijke situaties immers beter de baas. Pluk je geluk steunt op de positieve psychologie en het versterken van draagkracht en emotionele competentie. Het CM-geluksplan met zeven wetenschappelijke gelukslijnen, gebaseerd op de geluksstrategieën van het Nederlandse Trimbos-instituut, geeft de richting aan voor alle initiatieven. Het CM-geluksplan is opgevat als een metroplan met zeven gelukslijnen. ‘Denk positief’ (pieker minder, relativeer, wat was vandaag ok?), ‘Heb grip op je leven’ (pak je problemen aan, maak je niet onnodig druk, …), ‘Heb aandacht voor jezelf’ (noteer je sterke punten, …) zijn drie gelukslijnen die de emotionele competentie versterken.
Een programma om specifiek aan de verhoging van emotionele competentie te werken, bestaat momenteel nog niet. Naar aanleiding van de eerder beschreven onderzoeksresultaten is het wel een aanbeveling om in de toekomst een dergelijk programma uit te werken. Ondanks deze lacune wordt in het huidige CM-aanbod al deels gewerkt rond de verhoging van emotionele competentie. In verschillende programma’s en cursussen zijn er elementen terug te vinden die hierrond werken.
Het geluksplan
LEEF GEZOND EN BEWEEG
6
7
5
aa lem
ut rk -o
on
ige itt np e’ Do
Haast je niet
Lach luidop
Relativeer
Ma a
kj
en
iet
www.plukjegeluk.be
wo
no
iet
Pieker minder
dig
sl
dr
eu
Schrijf je dromen neer
uk
ks
Do
e‘
vo o
ns
rj
he
ez elf
Durf fouten maken
Maak je doelen concreet
Pla n
Het CM-geluksplan zet je op het spoor van een gelukkiger leven. Kies elke dag een halte op één van de zeven gelukslijnen. Ontdek zo hoe je zelf werk kan maken van meer geluk.
4
3
Zeg vaker ‘goedemorgen’
ln
Leef je passie uit
LEEF HIER EN NU s
1
HEB GRIP OP JE LEVEN
HEB AANDACHT VOOR JEZELF
DENK POSITIEF
2
iet
INVESTEER IN RELATIES
LEEF NAAR JE DOELEN
1 da
ch
t
Noteer je sterke punten
me
tv oll
ea
an
Leer of doe iets nieuws
Do e
all es
Bel wie je al lang wilde bellen
Drink voldoende
3
Doe zomaar iets leuks voor iemand
vr a
ge
n
Pak problemen aan
Schrap in je agenda
Vervang ‘moeten’ door ‘willen’
Toon familie/vrienden dat ze speciaal zijn
G kle enie ine t v din an ge n
Geef jezelf een compliment
Neem tijd voor een ontbijt
nt
Adem bewust in en uit
om
pli
me
Leer ‘nee’ zeggen
nc
Luister meer, praat minder
Ge
ef
Proef en ruik bewust
ee
Doe ‘ns iets geks
Slaap extra
Maak tijd voor jezelf
Doe belangrijke zaken eerst
4
Zet je tv uit en beweeg
6
5
7 principes van geluk: © Trimbos-instituut – geluksplan: © CM
16 CM zal zich in haar preventieve werking vanaf januari 2015 ook richten op de factor slaap. 44
CM-Informatie 258 • december 2014
7
2
V.U.: Bert Peirsegaele, Haachtsesteenweg 579 postbus 40, 1031 Brussel – augustus 2010
Du
rf
hu
lp
Ze
Wees tevreden met jezelf
te e na n ee ar rs wa te t j sta ew p En il vr gag ijw ee illi r j ge e rs do we e rk
Eet fruit Wat was vandaag oké?
De gelukscoach Vlamingen kunnen ook online aan hun mentale gezondheid werken via de CM-gelukscoach op www.plukjegeluk.be. De coach helpt de gebruikers om op basis van de zeven gelukslijnen hun mentale fitheid te verhogen via oefeningen, getuigenissen, advies en informatie. Momenteel doen al 15.500 Vlamingen dat.
Regionaal vormingsaanbod CM biedt ook infosessies en meer intensieve cursussen aan in heel Vlaanderen. Omgaan met stress, piekeren, mindfulness, relaxatietechnieken, … zijn er enkele van.
Vlieg erin! voor 10 – 12-jarigen Dit educatief pakket voor de 3de graad lager onderwijs wil het welbevinden van leerlingen versterken. Streven naar welbevinden op school is sterk verweven met geestelijke gezondheid en past in een brede kijk naar preventie. Het zich goed voelen op school wordt zowel bepaald door individuele kenmerken van leerlingen als door de leeromgeving. Vlieg erin! levert daarom concrete leeractiviteiten en tips om enerzijds de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen te versterken en anderzijds een positief klasklimaat te stimuleren. Meer info: www.cm.be/vliegerin
Meer info: www.plukjegeluk.be/kalender
De gelukzoekers voor 14 – 16-jarigen Met dit educatief pakket voor de 2de graad secundair onderwijs trekt CM ook volop de kaart van de mentale gezondheid van jongeren. ‘De gelukzoekers’ is gebaseerd op het CM-geluksplan en geeft de scholen een aanzet om een beleid rond geestelijke gezondheid uit te werken. Via het informatieve spel en de bijhorende lessenreeks krijgen leerkrachten methodieken en tips aangereikt om jongeren te leren hoe ze hun mentale veerkracht kunnen versterken. Want een sterkere mentale fitheid en emotionele competentie kan hen helpen om meer grip te krijgen op het leven en hun gezondheid, nu en in de toekomst.
nog in HR te krijgen
4.2. Aanbod aan Franstalige kant Meer info: www.cm.be/degelukzoekers Infor Santé, de dienst gezondheidspromotie van de CM, legt de nadruk op een goede mentale gezondheid om stress de baas te kunnen. Door terreinonderzoeken bij medewerkers van de interne en externe CM-netwerken konden er concrete werkpistes worden uitgewerkt.
nog in HR te krijgen
Gezondheidsinfo Informatie over mentale gezondheid wordt ontsloten via de CM-website, de Plukjegeluk-site inclusief maandelijkse e-nieuwsbrief, en publicaties als het ‘Doeboek Pluk je geluk’ en de brochure ‘Stress de baas’. hier heb ik de tekst omgewisseld zodat logo bij tekst kon staan
Een eerste piste is gericht op de toegang tot informatie over mentale gezondheid. Dit resulteerde in twee informatie- en bewustmakingsbrochures over stress (“Balancez votre stress !”) en over de verschillende soorten therapeuten en hun behandelingen (“Et psy j’allais consulter ? Des conseils pour bien choisir.»). Meer informatie? www.mc.be/inforsante Bovendien organiseerden de regionale ziekenfondsen ook praktische initiatieven om de lokale impact meer kracht bij te zetten. Hier enkele voorbeelden: • initiatieworkshops voor diverse lichaamstechnieken (yoga, tai chi, sofrologie, zelfmassage, meditatie …) • workshops over zelfvertrouwen, omgaan met stress … • conferenties over stress, emoties, leren loslaten, geluk, slaappatronen … • (…).
CM-Informatie 258 • december 2014
45
De tweede werkpiste is gericht op een betere ontwikkeling van individuele hulpmiddelen op het vlak van zelfkennis, behoeften en emoties. Het algemene doel is dat mensen hun welzijn zelf in handen nemen. Bepaalde regio’s organiseerden ook workshops van meerdere sessies rondom emotionele competentie. Deze workshops gingen onder andere over het begrip van het emotionele proces (hoe werkt het? waarvoor dient het?), de identificatie van gevoelservaringen die met bepaalde emoties gepaard gaan, het experimenteren met technieken om beter met emoties om te leren gaan ... Momenteel werkt Infor Santé bovendien aan een preventiecampagne over mentaal welzijn die in 2015 van start zal gaan. Een webportaal ( www.jepenseamoi.be) zal deze campagne begeleiden en omvat: informatieve artikels, een agenda met de activiteiten rond welzijn, verschillende hulpverleningsdiensten, …. In alle regio’s zullen ook conferenties worden georganiseerd.
De kennis van factoren die invloed uitoefenen op onze gezondheid is weer toegenomen. Daardoor kunnen nieuwe preventie acties uitgebouwd worden die steunen op een wetenschappelijke basis. In de toekomst zal CM zich blijven inzetten om deel te nemen aan onderzoek dat het mogelijk maakt preventie verder uit te bouwen.
Bibliografie Brasseur S, Grégoire J, Bourdu R & Mikolajczak M. 2013. The Profile of Emotional Competence (PEC): Development and Validation of a Self-Reported Measure that Fits Dimensions of Emotional Competence Theory. PLoS ONE 8(5), e62635. doi: 10.1371/journal.pone.0062635 Kotsou, L., Nelis, D., Gregoire, J., & Mikolajczak, M. (2011). Emotional plasticity: conditions and effects of improving emotional competence in adulthood.. Journal of Applied Psychology, 96(4), 827-839. Mikolajczak M, Quoidbach J, Kotsou I & Nelis D. 2009. Les compétences émotionnelles. Paris: Dunod
5. Conclusies De laatste jaren is dankzij veelvoudig onderzoek de kennis toegenomen over factoren die onze gezondheid beïnvloeden. Hoe groter deze kennis, hoe meer en doelgerichtere preventieve acties ondernomen kunnen worden. In de literatuur waren er aanwijzingen dat ook emotionele competentie invloed heeft op onze gezondheid. CM, UCL en KU Leuven werkten samen aan een gemeenschappelijk wetenschappelijk onderzoek om dit verband te onderzoeken op basis van objectieve gezondheidsindicatoren. Dit onderzoek is een primeur aangezien dit verband nooit eerder onderzocht was! De onderzoeksresultaten tonen aan dat emotionele competentie invloed heeft op onze gezondheid. Emotionele competentie is niet enkel significant gecorreleerd aan gezondheidszorggebruik, maar is zelfs de belangrijkste voorspeller van gezondheidszorg (samen met leeftijd). Bovendien kan EC de negatieve effecten van risicofactoren voor gezondheid (zoals hoge leeftijd, hoge BMI, laag opleidingsniveau, weinig beweging) reduceren. Het onderzoek toont aan dat gezondheid beïnvloed wordt door verschillende factoren en dat preventie zich eveneens op verschillende domeinen moet richten.
Mikolajczak M, Desseiller M. 2013. Vivre mieux avec ses émotions. Paris: Odile Jacob. Nelis, D., Kotsou, I., Quoidbach, J., Hansenne, M., Weytens, F., Dupuis, P., et al. (2011). Increasing Emotional Competence Improves Psychological and Physical Well-Being, Social Relationships, and Employability. Emotion, 11(2), 354-366. Petrides KV, Furnham A. 2003. Trait emotional intelligence: behavioural validation in two studies of emotion recognition and reactivity to mood induction. European Journal of Personality : 17, 39-57. Petrides KV, Sangareau Y, Furnham A & Frederickson N. 2006. Trait Emotional Intelligence and Children’s Peer Relations at School. Social Development : 15, 537-547
Emotionele competentie wordt door het gemeenschappelijk onderzoek van CM, UCL en KU Leuven op de kaart gezet als een nieuwe gezondheidsbeïnvloedende factor. Het goede nieuws is dat onderzoek reeds aantoonde dat emotionele competentie aangeleerd en verhoogd kan worden. Daarmee is emotionele competentie een factor die opgenomen moet worden in de preventieve werking. Binnen CM zijn voeding, beweging en de mentale gezondheid al verschillende jaren onderdeel van de preventieve werking. Dit onderzoek bevestigt dat ze hiermee op het goede spoor zit. 46
CM-Informatie 258 • december 2014
De gezondheidsvaardigheden van de Belgen in kaart gebracht Sigrid Vancorenland, Hervé Avalosse, Rebekka Verniest, Michiel Callens, Onderzoek en Ontwikkeling Stephan Van den Broucke, Audrey Renwart, Université Catholique de Louvain (UCL) Griet Rummens (Gezondheidspromotie), France Gerard (Infor Santé)
Samenvatting
Vind je informatie over gezondheid als je ze nodig hebt? Begrijp je ze, en kan je ze toepassen? Dat waren de vragen die in een onderzoek werden voorgelegd aan bijna 10.000 CM-leden om de gezondheidsvaardigheden (in het Engels: ‘health literacy’) in kaart te brengen. Uit de resultaten blijkt dat zes op de tien Belgen over voldoende gezondheidsvaardigheden beschikken, maar dat ze bij drie op de tien beperkt zijn en bij een op de tien zelfs onvoldoende. Dat maakt dat vier op de tien Belgen over te weinig gezondheidsvaardigheden beschikken om een gezond leven te leiden. Daarmee scoort België vergelijkbaar met de meeste andere Europese landen (European Health Literacy Survey 2011), maar wel slechter dan bijvoorbeeld Nederland. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe lager de kennis over gezondheid. Van de mensen met enkel een diploma lager onderwijs heeft 34 % beperkte gezondheidsvaardigheden en 19 % onvoldoende gezondheidsvaardigheden. Meer dan de helft van deze kortgeschoolde mensen heeft dus moeilijkheden om gezonde keuzes te maken en de juiste stappen te zetten als ze ziek zijn. Ter vergelijking: bij de hooggeschoolden beschikt slechts 22 % over beperkte en 4 % over onvoldoende gezondheidsvaardigheden. De onderzoekers gingen ook na of een goed niveau van gezondheidsvaardigheden kan helpen om, ondanks het nadelige effect van een lager opleidingsniveau, toch gezonde keuzes te maken met betrekking tot een aantal gezonde leefgewoontes. Zij stelden vast dat er een effect is voor voeding, beweging en gebruik van geneesmiddelen, waardoor het nut van gezondheidsopvoeding en duidelijke informatie is aangetoond. De gegevens van dit onderzoek bevestigen wat eerder ook al uit Europees onderzoek is gebleken: gebrekkige gezondheidsvaardigheden zijn niet een probleem van een kleine minderheid, maar belangen een groot deel van de bevolking aan. Investeren in het bevorderen van gezondheids-vaardigheden en in het toegankelijker maken van gezondheidsinformatie voor wie over minder gezondheidsvaardigheden beschikt, is dan ook aan de orde. CM zal haar initiatieven voor gezondheidspromotie, zelfzorg en coaching verderzetten. Als ziekenfonds doet ze er alles aan om de gezondheidskennis van haar leden te vergroten en hen aan te zetten tot een gezonde levensstijl. Voor heel wat thema’s zoals voeding, beweging, gezondheidsklachten en mentale gezondheid biedt CM toegankelijke en objectieve informatie en waar mogelijk begeleidt ze mensen zelfs individueel. Sleutelwoorden: gezondheidsvaardigheden, health literacy, opleidingsniveau, gezondheidsinformatie, gezondheidsgedrag
CM-Informatie 258 • december 2014
47
1. Inleiding Elk individu wordt, op een gegeven moment, geconfronteerd met vragen en beslissingen op gezondheidsgebied. Laat ik mijn kind vaccineren? Naar welke arts ga ik? Hoe kan ik gezonder eten? Welke behandeling volg ik het best? Meer en meer worden patiënten actief betrokken bij beslissingen in verband met hun gezondheid en worden ze ‘geïnformeerde patiënten’. Om deze actieve rol op te nemen, zijn verschillende vaardigheden nodig. Deze vaardigheden worden weergegeven in het concept ‘health literacy’ of gezondheidsvaardigheden. Dit concept wordt gedefinieerd als “de kennis, motivatie en competentie om informatie over gezondheid op te zoeken, te begrijpen, te beoordelen, en toe te passen om in het dagelijks leven beslissingen te kunnen nemen met betrekking tot de gezondheidszorg, ziektepreventie en gezondheidsbevordering, en zo gedurende de ganse levensloop de eigen gezondheid te handhaven of te verbeteren”. (SØRENSEN K et al, 2012). Het concept omvat 4 dimensies:
Dimensies van ‘health literacy’ Toegang hebben tot
Vaardigheden om gezondheidsinformatie op te zoeken
Begrijpen
Vaardigheden om de beschikbare gezondheidsinformatie te begrijpen
Evalueren
Vaardigheden om de beschikbare informatie te interpreteren, te filteren, te beoordelen en te evalueren
Toepassen
Vaardigheden om deze informatie te gebruiken om een beslissing te nemen over de gezondheidszorg, ziektepreventie en gezondheidsbevordering en zo de eigen gezondheid te handhaven of te verbeteren.
Bron: SØRENSEN K et al, 2012
Dit concept is van toepassing op verschillende informatie-domeinen. Informatiedomeinen van ‘health literacy’
48
Type informatie
Voorbeelden van vaardigheden
Gezondheidszorg en management van ziekte
Formulieren over medische geschiedenis, bijsluiters, informatiebrochures
Herkennen van symptomen, opvolgen van voorschriften op bijsluiters, uitrekenen van voorgeschreven dosis medicatie
Functioneren binnen het zorgsysteem
Informatie over het zorgsysteem Verzekeringsformulieren, beschrijvingen rechten en verantwoordelijkheden
Ziektepreventie en gezondheidsbescherming
Informatie over gezondheidsrisico’s Nieuws (tv, radio, kranten), berichten over screening en gezondheid, brieven over testuitslagen, figuren en grafieken, veiligheidswaarschuwingen
Inschatten van eigen risico, kiezen voor deelname aan screening, diagnostische tests of vaccinaties, kiezen tussen producten, gebruik van producten
Gezondheidsbevordering
Informatie over determinanten van gezondheid Artikelen in kranten en tijdschriften, boekjes, brochures, internet, etiketten op voedingsmiddelen en producten
Gezonde voeding kopen en bereiden, plannen van voldoende lichaamsactiviteit, volgen van een rookstopprogramma, maatregelen nemen ter bescherming tegen ongevallen
van
Keuze van een arts of specialist, maken van een afspraak, vragen stellen aan zorgverleners, invullen van formulieren voor mutualiteit, afsluiten van een aanvullende verzekering (zoals bijvoorbeeld een hospitalisatieverzekering)
CM-Informatie 258 • december 2014
Voor iemand die gezonder wil eten, is het bijvoorbeeld belangrijk om te weten waar men informatie kan vinden over gezonde voeding, zoals op de CM website, een artikel in een krant of tijdschrift, een boek over gezonde voeding, of adviezen van de huisarts. Wanneer men informatie over gezonde voeding heeft kunnen vinden, moet men vervolgens in staat zijn om deze ook te begrijpen. Verstaat men wat er op een website, in een artikel, of in een boek geschreven staat over gezonde voeding? Begrijpt men de adviezen van een arts? Vervolgens moet men in staat zijn om die informatie te interpreteren en op haar waarde te toetsen. Informatie over gezonde voeding kan immers tegenstrijdig zijn. Het ene onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat wijn drinken goed kan zijn voor de gezondheid, terwijl het andere net het tegendeel beweert. Wat een grootouder vertelt, kan afwijken van wat recent onderzoek aantoont. Men moet dus in staat zijn om uit te maken welke bronnen betrouwbaar zijn en welk onderzoek geloofwaardig is. Tenslotte moet men, eens men de informatie heeft geëvalueerd, ook in staat zijn om deze toe te passen. Slaagt men erin de adviezen over gezonde voeding toe te passen in zijn of haar dagelijks leven om zo gezonde voedingsgewoontes te creëren, en bijvoorbeeld elke dag fruit en groenten te eten, de vetopname te beperken en elke dag te ontbijten? De wereld gezondheidsorganisatie (WHO) erkent ‘health literacy’ (gezondheidsvaardigheden) als een belangrijke bepalende factor voor de gezondheid (WHO 2008). De voordelen van goede gezondheidsvaardigheden zijn inderdaad niet gering: ze leiden tot beter geïnformeerde keuzes, meer geloof in eigen kunnen, betere attitudes omtrent gezondheid en gezondere leefgewoontes, betere preventie, betere gezondheid, en lagere kosten voor de gezondheidszorg. Het verbeteren van gezondheidscompetenties komt dan ook de volksgezondheid ten goede. Omgekeerd houden lage gezondheidsvaardigheden verband met een groot aantal negatieve effecten, zoals ongezondere leefgewoonten (roken, alcoholgebruik, sedentaire levensstijl), een slechtere ervaren gezondheid, meer gebruik van gezondheidszorg en minder gebruik van preventieve diensten, hogere hospitalisatiekosten, hogere kosten voor chronische ziekte, en verhoogde mortaliteit. Er zijn verschillende factoren die aan de basis liggen van lage gezondheidsvaardigheden, waaronder een laag opleidingsniveau, lage sociaal-economische status, en het behoren tot een etnische minderheid. Daarnaast is er ook een
sterke associatie met leeftijd en geslacht. In die zin kunnen gezondheidsvaardigheden beschouwd worden als een factor die bijdraagt tot gezondheidsongelijkheden. In 2011 werd een Europees onderzoek uitgevoerd naar health literacy, de European Health Literacy Survey (HLS-EU). Bij dit onderzoek werd het niveau van ‘health literacy’ gemeten in 8 Europese landen (Oostenrijk, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Ierland, Nederland, Polen en Spanje). De resultaten toonden aan dat ongeveer 12 % van de respondenten over onvoldoende gezondheidsvaardigheden beschikken, en dat bij een bijkomende 35% deze vaardigheden beperkt zijn. Slechts 53 % beschikt over voldoende gezondheidsvaardigheden.
2. Methode Voor België was tot voor kort nog geen informatie beschikbaar over gezondheidsvaardigheden. Om aan dit tekort tegemoet te komen, werden in het gemeenschappelijk onderzoek van CM, UCL en KUL naar de emotionele competentie (zie artikel in deze CM-Info) vragen opgenomen in verband met gezondheidsvaardigheden. De doelstellingen van het onderzoek waren: • Een zicht krijgen op het niveau van gezondheidsvaardigheden in de Belgische bevolking • Nagaan of deze vaardigheden een mediërende rol spelen in het verband tussen opleidingsniveau en gezondheidsgedrag In de online vragenlijst van het onderzoek naar emotionele competentie werden 16 vragen opgenomen die peilen naar ‘health literacy’. Hiervoor werd de korte versie gebruikt van de vragenlijst die voor het Europese HLS-EU-onderzoek werd gebruikt1. In de vragenlijst werd eveneens gepeild naar het opleidingsniveau en naar verschillende gedragingen die verband houden met de gezondheid, zoals roken, alcoholgebruik, gezonde voeding, beweging, gebruik van niet-terugbetaalbare geneesmiddelen en van alternatieve geneeswijzen. De online vragenlijst werd gestuurd naar 200.000 volwassen CM leden. 16.999 personen hebben de volledige vragenlijst beantwoord en toestemming gegeven om de resultaten van de vragenlijst te koppelen aan de gegevens uit de CM databanken, zoals terugbetaalbaar gezondheidszorggebruik. De uiteindelijke steekproef bestond uit 9.616 personen, allen lid van CM tijdens de periode 2001-20122.
1
Voor het antwoord op elke vraag werd een score 1 of 0 gegeven. Voor de antwoordcategorieën ‘heel gemakkelijk’ en ‘eerder gemakkelijk’ werd score 1 gegeven, voor de categorieën ‘heel moeilijk’ en ‘eerder moeilijk’ werd een score 0 gegeven. De uiteindelijke score is de som op de 16 vragen, zijnde een score van 0 tot 16. Op basis van deze totaalscore werden 3 groepen van ‘health literacy’ geconstrueerd: “onvoldoende” voor een score van 0 tot 8, “beperkt” voor een score van 9 tot 12 en “voldoende” voor een score van 12 en meer.
2
Van de 16.999 respondenten werden 9.616 weerhouden, omdat het belangrijk was (voor het onderzoek naar emotionele competenties) dat alle respondenten CM-lid waren gedurende de onderzochte periode.
CM-Informatie 258 • december 2014
49
3. Resultaten Ook geslacht en leeftijd spelen een rol in de gezondheidsvaardigheden. Het aandeel van personen met voldoende gezondheidsvaardigheden ligt significant hoger bij vrouwen (60,9 %) dan bij mannen (56,2 %). Het aandeel personen met voldoende gezondheidsvaardigheden in de leeftijdsgroep tussen 25 en 74 jaar schommelt rond 60 % (van 57 tot 61 %). Bij de jongste leeftijdsgroep (18-24 jaar) ligt dit beduidend lager met 45,5 % en ook in de hoogste leeftijdsgroep (75+) ligt dit aandeel lager met 49,2 %.
3.1. Vier op de tien Belgen hebben te weinig gezondheidsvaardigheden Zes op de tien Belgen (58,7 %) beschikken over voldoende gezondheidsvaardigheden. Bij drie op de tien Belgen (29,7 %) zijn deze vaardigheden beperkt, en bij één op de tien (11,6 %) zelfs onvoldoende. Dat maakt dat vier op de tien Belgen over te weinig gezondheidsvaardigheden beschikken om een gezond leven te leiden. Daarmee scoort België vergelijkbaar met de meeste andere Europese landen, maar wel slechter dan bijvoorbeeld Nederland.
De verschillen in gezondheidsvaardigheden zijn het grootst volgens het opleidingsniveau (Figuur 2). Het aandeel personen met voldoende gezondheidsvaardigheden is 46 % bij personen met een diploma lager onderwijs, tegenover 75 % bij personen met een postuniversitaire opleiding. Elke sprong in opleidingsniveau staat gelijk aan een stijging van de gezondheidsvaardigheden.
De gezondheidsvaardigheden verschillen significant tussen de verschillende regio’s (zie figuur 1). In Vlaanderen ligt het aandeel personen met voldoende gezondheidsvaardigheden het hoogst (61,9 %), gevolgd door Brussel (52,5 %) en Wallonië (48.7 %).
Figuur 1: Niveau van gezondheidsvaardigheden volgens regio
16% Wallonië
35% 49%
12% Brussel
35% 53%
onvoldoende beperkt voldoende
10% Vlaanderen
28% 62%
12% België
30% 59%
0,00%
50
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
CM-Informatie 258 • december 2014
60,00%
70,00%
Figuur 2: Niveau van gezondheidsvaardigheden volgens opleidingsniveau
hoger postuniversitair ond
hoger onderwijs lange type
hoger onderwijs
hoger secundair ond
4%
22%
8%
75%
27%
9%
65%
27%
13%
32%
17%
lager secundair ond
34%
onvoldoende beperkt voldoende
55%
32%
19%
lager onderwijs
64%
52%
46%
0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00%
3.2. Gezondheidsvaardigheden zwakken het negatief effect van opleidingsniveau op gezondheidsgedrag af In de literatuur is meermaals beschreven hoe een laag opleidingsniveau samenhangt met een ongezonde levensstijl, zoals ongezonde voedingsgewoonten of roken. Maar zoals hogerop reeds vermeld, hebben gezondheidsvaardigheden een positief effect op de gezondheid. De vraag is dan of voldoende hoge gezondheidsvaardigheden het negatief effect van opleiding op gezondheidsgedrag zouden kunnen afzwakken. Om deze vraag te beantwoorden, werden zogenaamde “mediatie-analyses” uitgevoerd. Een mediatie-analyse bestaat eigenlijk uit een aantal opeenvolgende regressie-analyses, waarbij men nagaat of een variabele invloed heeft op een andere variabele (bijvoorbeeld: heeft het opleidingsniveau een invloed op voedingsgedrag?)
Indien er een effect is vastgesteld van opleiding op een gezondheidsgedrag (vb: gezonde voeding) én van opleiding op gezondheidsvaardigheden én van gezondheidsvaardigheden op gezondheidsgedrag (vb: voeding), dan zijn er 3 voorwaarden vervuld om een mediatie-analyse uit te voeren, waarbij de relaties met elkaar worden vergeleken. Wanneer het effect van opleiding op gezondheidsgedrag vermindert door toedoen van het effect van gezondheidsvaardigheden op het gezondheidsgedrag, dan is er sprake van een gedeeltelijke mediatie van de relatie tussen opleiding en gezondheidsgedrag door de gezondheidsvaardigheden. Indien het effect van opleiding op gezondheidsgedrag verdwijnt, is er een volledige mediatie.
Er werden regressie-analyses uitgevoerd tussen:
Uit het onderzoek bleek dat er een significante invloed was van opleidingsniveau op roken, gezonde voeding, beweging, alternatieve behandeling en gebruik van medicatie (pijnstillers en slaapmiddelen). Voor alcoholconsumptie werd geen invloed gevonden van het opleidingsniveau. Voor deze variabele had het dus geen zin om het mediërend effect van gezondheidsvaardigheden te onderzoeken.
• het opleidingsniveau en een gezondheidsgedrag • het opleidingsniveau en gezondheidsvaardigheden • gezondheidsvaardigheden en een gezondheidsgedrag • opleidingsniveau, gezondheidsvaardigheden en een gezondheidsgedrag
CM-Informatie 258 • december 2014
51
Voor gezonde voeding, beweging en gebruik van geneesmiddelen werd een significant mediërend effect gevonden van gezondheidsvaardigheden. Goede gezondheidsvaardigheden kunnen met andere woorden het negatief effect van een lage opleiding afzwakken op gebied van gezonde voeding, beweging en gebruik van geneesmiddelen. Hierdoor wordt het nut van gezondheidsopvoeding en duidelijke informatie aangetoond. Op dit gebied speelt CM een belangrijke rol.
Specifieke thema’s in het kader van gezondheidspromotie Informatie, vaardigheden en coaching over gezonde voeding, beweging en gezond gewicht: • Online coaching op maat via de Kilootje minder-coach op www.kilootjeminder.be • Maandelijkse elektronische Kilootje minder-nieuwsbrief • Publicaties als ‘Evenwichtig eetplezier’ en ‘Stap je fit’ Informatie, vaardigheden en coaching over mentale gezondheid:
4. Gezondheidspromotie CM Dit onderzoek naar de gezondheidsvaardigheden (‘health literacy’) bevestigt het belang van het werk dat CM doet rond gezondheidspromotie: mensen begrijpbare informatie aanbieden over gezondheid en hun begeleiden tot een gezonde levensstijl. Maar de resultaten tonen ook aan dat we hier niet altijd in slagen. Immers, vier op de tien Belgen beschikken nog steeds over onvoldoende gezondheidsvaardigheden om gezonde keuzes te kunnen maken. Er is nog werk aan de winkel om ons werk te blijven verbeteren.
• Online coaching op maat via de Gelukscoach op www. plukjegeluk.be • Zelfzorg met oefeningen via het Pluk je geluk-doeboek • Maandelijkse elektronische Pluk je geluk-nieuwsbrief • Publicaties als ‘Depressieve gevoelens’, ‘Stress de baas’ • Regionale infosessies, workshops en cursussen
Voor heel wat thema’s zoals voeding, beweging, gezondheidsklachten en mentale gezondheid biedt CM toegankelijke en objectieve informatie aan, en waar nodig begeleidt CM mensen zelfs individueel. Hierna volgt een kort overzicht van het huidige aanbod.
• Informatie en maandelijkse elektronische nieuwsbrief via www.skoebidoe.be • Publicaties als ‘Borstvoeding. De beste start’, ‘Hoofdluizen. Vervelende kriebelbeestjes’, ‘Lekker en gezond eten met kinderen’ en ‘Laat je tanden zien’. • Regionale infosessies en workshops
4.1. Langs Nederlandstalige kant
Schoolprojecten en projecten om gezondheidsvaardigheden bij kinderen te versterken
Algemeen Informatie over gezondheid (rookstop, hygiëne, valpreventie, slaap, huidkankerpreventie…), klachten en ziekten (diabetes, geneesmiddelen, vaccinaties) en zelfzorg via: • CM-website: rubrieken ‘Gezond leven’3 en ‘Klachten en ziekten’4 • Ledenbladen5 (Visie, En Marche), o.a. rubriek ‘De Huisdokter’ • E-nieuwsbrieven – CM-zine • Folders en publicaties6 • Regionale infosessies, workshops en cursussen7
Informatie en vaardigheden over zwangerschap en gezondheid van kinderen
• Aan tafel! Over gezonde voeding en beweging voor het 1ste tem 4de leerjaar.8 • Ben de Bever. Over tandhygiëne voor het derde leerjaar.9 • De Gelukzoekers. Over mentale gezondheid voor de 2de graad secundair onderwijs.10 • Vlieg erin!. Over mentale gezondheid voor de 3de graad lager onderwijs.11
4.2. Langs Franstalige kant • Le site web mc.be regorge d’informations relatives à la santé, tant dans les rubriques « Maladies et traitements » (http://www.mc.be/maladies-traitements/), que dans celle «
3
http://www.cm.be/gezond-leven/
4
http://www.cm.be/ziekte-en-behandeling/klachten-en-ziekten/index.jsp
5
http://issuu.com/cm-ledenbladen
6
http://www.cm.be/diensten-en-voordelen/advies-en-informatie/publicaties/folders-brochures.jsp
7
http://www.cm.be/applicatie/agenda.jsp
8
http://www.cm.be/b2b/scholen/basisonderwijs/aan-tafel/index.jsp
9
http://www.cm.be/b2b/scholen/basisonderwijs/ben-de-bever/index.jsp
10 http://www.cm.be/b2b/scholen/secundair-onderwijs/de-gelukzoekers/index.jsp 11 http://www.cm.be/b2b/scholen/basisonderwijs/vlieg-erin/index.jsp 52
CM-Informatie 258 • december 2014
Votre santé » (http://www.mc.be/votre-sante/), consacrée à la prévention. Ces informations sont validées par des experts et régulièrement actualisées. • Toutes les deux semaines, le journal En Marche fait le point sur des thématiques santé et fournit une information complète, critique et neutre sur les sujets abordés. http:// www.enmarche.be/. • Dans les centres mutualistes de santé (CMS), des sessions d’information/formation sont régulièrement organisées sur des thème de santé (diabète, santé mentale…). • Au sein des agences de la MC, des brochures couvrant une large variété de thèmes santé (alimentation, activité physique, stress, allergies…) sont disponibles. • Enfin, Infor Santé, le service de promotion de la santé de la MC (www.mc.be/inforsante) met à disposition du public différentes publications et informations. Le service est également à disposition de tous les professionnels de l’éducation et de la promotion de la santé. Il met à leur disposition des outils d’animation spécifique, de la documentation… et édite à leur attention le mensuel Education Santé (http://www.educationsante.be). Enfin, il organise régulièrement des campagnes de sensibilisation du grand public. La dernière en date s’intéressait à la santé dentaire des enfants. La prochaine se penchera sur les défis de la santé mentale.
5. Conclusies Voor de eerste keer zijn de gezondheidsvaardigheden (health literacy) van de Belgen in kaart gebracht. Dit gebeurde door een onderzoek waarbij ongeveer 10.000 CM-leden bevraagd werden. Uit de resultaten blijkt dat zes op de tien Belgen over voldoende gezondheidsvaardigheden beschikken, maar dat ze bij drie op de tien beperkt zijn en bij een op de tien zelfs onvoldoende. Dat maakt dat vier op de tien Belgen over te weinig gezondheidsvaardigheden beschikken om een gezond leven te leiden. Daarmee scoort België wel vergelijkbaar met de meeste andere Europese landen. Het opleidingsniveau speelt een belangrijke rol in deze gezondheidsvaardigheden: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger de gezondheidsvaardigheden. Bij personen met een diploma lager onderwijs beschikt 46 % over voldoende gezondheidsvaardigheden. Dit aandeel stijgt naar 75 % bij personen met een postuniversitaire opleiding. Ook geslacht, leeftijd en regio spelen een rol. Opleiding speelt niet enkel een rol bij gezondheidsvaardigheden, maar ook bij de meeste aan gezondheid gerelateerde gedragingen, zoals gezonde voeding, roken, en lichaamsbeweging. De onderzoeksresultaten tonen aan dat gezondheidsvaardigheden voor een aantal gedragingen, met name voeding,
beweging en gebruik van niet-terugbetaalbare geneesmiddelen, mediëren tussen opleiding en gezondheidsgedrag. Zij kunnen dus het negatief effect van opleiding op gezondheidsgedrag afzwakken. Deze resultaten bevestigen het nut van gezondheidsopvoeding en duidelijke informatie. CM zet al jaren in op initiatieven rond gezondheidspromotie, zelfzorg en coaching en zal dit blijven doen. Als ziekenfonds is het een belangrijke opdracht om de gezondheidskennis van haar leden te vergroten en hen aan te zetten tot een gezonde levensstijl. Maar de onderzoeksresultaten tonen ook aan dat er nog ruimte is voor verbetering en vernieuwing. Er is nog een aanzienlijke groep mensen bij wie de gezondheidsvaardigheden verbeterd kunnen worden. Er is nog werk aan de winkel.
Bibliografie SØRENSEN K., VAN DEN BROUCKE S., FULLAM J., DOYLE G., PELIKAN J., SLONSKA Z., BRAND H., FOR (HLS-EU) CONSORTIUM HEALTH LITERACY PROJECT EUROPEAN. Health literacy and public health: A systematic review and integration of definitions and models. BMC Public Health 2012; 12:80. COMMISSION ON SOCIAL DETERMINANTS OF HEALTH. Closing the gap in one generation: health equity through action on the social determinants of health. Final report of the Commission on Social Determinants of Health. Genève: World Health Organization, 2008. SUN X., SHI Y., ZENG Q., WANG Y., DU W., WEI N., XIE R., CHUN CHANG C. Determinants of health literacy and health behavior regarding infectious respiratory diseases: a pathway model. BMC Public Health 2013; 13:261. MITIC W., ROOTMAN I. Une approche intersectorielle pour améliorer la littératie en santé des canadiens et canadiennes. Public Health Association of BC, 2012. CONSEIL CANADIEN SUR L’APPRENTISSAGE. Littératie en santé au Canada : Résultats initiaux de l’Enquête internationale sur l’alphabétisation et les compétences des adultes. Ottawa : Conseil Canadien sur l’apprentissage, 2007. BERKMAN N.D., SHERIDAN S.L., DONAHUE K.E., HALPERN D.J., CROTTY K. Low Health Literacy and Health Outcomes: An Updated Systematic Review. Annals of Internal Medicine 2011; 155:97-107. LEE S.-Y. D., TSAI T.-I, TSAI Y.-W., KUO K. N. Health literacy, health status, and healthcare utilization of Taiwanese adults: results from a national survey. BMC Public Health 2010; 10:614. SØRENSEN K, PELIKAN JM, RÖTHLIN F, GANAHL K, SLONSKA Z, DOYLE G, FULLAM J, KONDILIS B, AGRAFIOTIS D, UITERS E, FALCON M, MENSING M, TCHAMOV K, VAN DEN BROUCKE S, BRAND H. Health literacy in Europe: comparative results of the European health literacy survey (HLS-EU). Eur J Public Health. in press.
CM-Informatie 258 • december 2014
53
Inhoudstafel
CM-Informatie
Editoriaal2 eHealth in België
3
Korte titel?11 Het platform voor continue verbetering van de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt: de fundamenten zijn gelegd.
verschijnt vier maal per jaar (maart, juni, september, december) in het Nederlands en in het Frans en is gratis te consulteren op: http://www.cm.be/ CM-Informatie. U kan zich daar tevens inschrijven op een mail-alert zodat u wordt verwittigd bij het verschijnen van een nieuw nummer.
Vergrijzing en ouderenzorg in beeld – deel 117 Emotionele competentie op de kaart gezet 33 Een gemeenschappelijk onderzoek van CM, UCL en KUL
De gezondheidsvaardigheden van de Belgen in kaart gebracht.47
Colofon Verantwoordelijke uitgever
Marc Justaert, Dorpstraat 403, 3061 Leefdaal
Hoofdredactie Michiel Callens Eindredactie
Pauline van Cutsem en Valérie Guillaume
Vertaling
dienst vertaling LCM
Layout
dienst comma LCM
Druk Claes-printing (gedrukt op gerecycleerd papier) Retouradres
Gerda Van Hecke, LCM – Logistiek/WP, Haachtsesteenweg 579, PB 40,
1031 Brussel,
[email protected], 02 246 41 08