Certificering onderwijsassistenten werkzaam in christelijk basisonderwijs Handreiking
Versie H
November 2010 - 1
1
COLOFON Uitgave van de Federatie Christelijk MBO Samengesteld door de werkgroep certificering onderwijsassistenten werkzaam in het christelijk basisonderwijs Paul Boersma (Besturenraad) Jeannette Geertsma-Oudenampsen (ROC Landstede) Martine van Holstein (ROC A12) Pieter Middelhoff (ROC A12) Jannie Postma (Alfa College) Amersfoort, voorjaar 2011
2
Vooraf In 2006 hebben enkele leden van de Federatie Christelijk MBO de wens uitgesproken dat zij gezamenlijk een specialisatie wilden ontwikkelen voor onderwijsassistenten die willen werken in het christelijk basisonderwijs (pc,rk, interconfessioneel). Het initiatief lag bij mevrouw Dineke Schoevers van ROZ Zeeland. Belangstelling was er van de kant van Amarantis, A12, Alfa College, Friese Poort en Landstede. Enige jaren is het bij deze wens gebleven. De Besturenraad heeft vervolgens op verzoek van enkele opleidingen in 2008 op zich genomen om een dergelijk certificaat met betrokkenheid van de scholen te ontwikkelen. Verkennende gesprekken zijn gevoerd met leraren GL die lesgeven aan onderwijsassistenten in opleiding. Uiteindelijk is na de zomer van 2009 een werkgroep gestart om een dergelijk programma te maken. De werkgroep bestaat uit Paul Boersma (Besturenraad), Pieter Middelhoff en Martine van Holstein (beiden ROC A12), Jeannette Geertsma-Oudenampsen (ROC Landstede) en Jannie Postma (Alfa College). De werkgroep heeft ook gebruik gemaakt van inzichten van Nel van Rijswijk (ROC Friese Poort). De werkgroep heeft zich georiënteerd op de competenties die leraren basisonderwijs zich moeten verwerven ten einde een diploma christelijk basisonderwijs te krijgen en op de praktijk van de huidige toerusting van onderwijsassistenten. Zij heeft binnen de kerntaken-structuur voor onderwijsassistenten een beschrijving gemaakt van de kerntaken die de onderwijsassistent moet kunnen uitvoeren om het certificaat te krijgen. De werkgroep legt haar voorlopig rapport nog voor aan betrokkenen bij de confessionele opleidingen van onderwijsassistenten en leraren verbonden aan een aantal Pabo’s. Na de inventarisatie van de reacties van de scholen op dit rapport zal de werkgroep deze verwerken in een definitief rapport dat de Federatie Christelijk MBO wordt aangeboden in het najaar van 2010. Dan ook moet in een apart hoofdstuk beschreven zijn welk civiel effect het diploma kan krijgen (na consultatie van het afnemend veld en de vervolgopleidingen). Implementatie kan geschieden in het schooljaar 2011-2012. (zie ook bij VII implementatie) Werkgroep certificaat onderwijsassistent en christelijk onderwijs, oktober 2010
3
I.
Inleiding
Onderwijsassistent in christelijk onderwijs Het specialisme werken in christelijk onderwijs is bedoeld voor onderwijsassistenten die gaan werken in het christelijk basisonderwijs (pc/rk/interconfessioneel). Het specialisme levert een certificaat op dat de kans op een aanstelling in het christelijk onderwijs vergroot. Het betekent ook een bijzondere kwalificering voor hen die doorstromen naar de Pabo en daar het diploma DCBO willen verwerven of een HBO opleiding docent Godsdienst/Levensbeschouwing willen gaan volgen Voor dit specialisme zijn de kerntaken beschreven (II). In het onderwijsprogramma is er aandacht voor de eigen levensbeschouwelijke ontwikkeling en wordt kennis verworven over de ontwikkeling van kinderen. De student ontwikkelt vaardigheden om de leraar te ondersteunen bij de godsdienstige/levensbeschouwelijke vorming en de vormgeving van vieringen in de school. Daarbij weet de student deze vorming te relateren aan basiservaringen en kan hij/zij de levensbeschouwelijke dialoog aangaan. De student denkt na over de eigen levensbeschouwing en eigen belangrijke waarden en de invloed hiervan op het toekomst beroep, en kan hier met anderen over in gesprek gaan. De student verdiept zich voorts in de christelijke traditie, in de geschiedenis van het christelijk onderwijs en in de in onze samenleving voorkomende levensbeschouwelijke stromingen. De student doet ervaringen op met de profilering van meer gesloten en van meer open christelijke scholen. Een volwaardig programma vraagt van een student een inspanning van 120 uur (III). De lerarengroep die het programma voor de onderwijsassistent vorm geeft, zal een beschrijving moeten geven van het programma. (IV). Een voorbeeld wordt opgenomen van een programma dat naar het oordeel van de werkgroep voldoet aan de omschreven kerntaken. Overwogen wordt nog of we in dit document een apart hoofdstuk toetsmogelijkheden opnemen (V) en een hoofdstuk literatuur (VI). Dit document sluit af met een paragraaf over kwaliteitsborging (VII). Het certificaat wordt uitgereikt door de school waaraan de opleiding is verbonden. De deelnemende scholen worden eens per vier jaar gevisiteerd door een commissie van visitatoren ingesteld door de Federatie Christelijk MBO.
4
IIa
5
De kerntaken en leerlingcompetenties (* Waar zij gezegd wordt, wordt ook hij bedoeld.)
1.1 1.2 1.3
1.4
Kerntaak 1: Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces inzake godsdienstige/levensbeschouwelijke vorming (GLV). Werkprocessen De onderwijsassistent (OA-er) assisteert de leerkracht bij het realiseren van een veilige leeromgeving op basis van kennis van de levensbeschouwelijke/religieuze ontwikkeling van de leerlingen.. De OA-er bereidt zich inhoudelijk voor op de leeractiviteit die betrekking heeft op de godsdienstige/levensbeschouwelijke vorming van leerlingen en daarnaast op het assisteren bij de uitvoering van dit programmaonderdeel en de begeleiding van leerlingen hierbij. Zij* bestudeert de inhoud van de leeractiviteit, de middelen die daarbij horen en de didactische aanpak ervan. De OA-er assisteert bij leeractiviteiten van dit onderwijsprogramma. Zij motiveert, stimuleert, en reageert flexibel op veranderingen en neemt daarbij op tijd pedagogische beslissingen (Annemarie: Wat zijn dat? Paul: Ik denk dan aan ingrijpen waar dat nodig is om leerlingen te betrekken bij het onderwijsproces die daar niet op gericht zijn, het is dus geen laissez faire houding, maar een opvoedkundige – het is een praktijkgegeven voor iedereen die met kinderen werkt dat je moet leren om als pedagoog te handelen omdat leerlingen niet automatisch meedoen met leeractiviteiten, welke beslissingen dat moeten zijn is contextgebonden en onderdeel van reflectie Annemarie: Wat voor pedagogische beslissingen? Vaag, kan van alles zijn). De OA-er kan vanuit een eigen positiebepaling ten opzichte van het christelijk onderwijs aan een communicatie tussen verschillende levensbeschouwelijke opvattingen bijdragen. Gewenst resultaat; De OA–er kan op basis van kennis van het vak/aandachtsgebied GLV en de leerprocessen die daarvoor nodig zijn, de leerkracht assisteren bij het realiseren van een uitdagende leeromgeving, waarbij leerlingen ervaringen kunnen opdoen met aspecten voor geloofsoriëntatie ; tevens levert de OA-er daardoor een bijdrage aan de vormgeving van de identiteit van de school. Competentie Componenten Prestatie-indicator Vakkennis en vaardigheden Aandacht en Anderen De OA-er luistert naar de leerlingen, toont belangstelling vanuit een ♦ GLV thematiseren aan de hand begrip tonen steunen levensbeschouwelijke optiek/invalshoek, voor hun ideeën en van de basiservaringen en Bevorderen van standpunten. Zij toont betrokkenheid bij en reflecteert op hun waarden en normen. zelfvertrouwen problemen en vragen, zodat de leerlingen zich gehoord en betrokken ♦ Oriëntatie op godsdiensten en voelen bij de dagelijkse gang van zaken in en om de school en levensbeschouwingen waarbij zij buiten het primaire proces een bijdrage levert aan de ♦ Ingeleid worden in de christelijke sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen. traditie ♦ Verdiepen in vormen van Deze ervaringen zijn te ordenen aan de hand van vijf basiservaringen profilering van christelijk (Henk Vroom) onderwijs 1. eindigheid van het bestaan ♦ Kennis van de doelgroep 2. menselijke verantwoordelijkheid en menselijk falen ♦ Kennis van de 3. beleving van het goede, geluk, vrede, welvaart en zin levensbeschouwelijke/religieuze 4. het ontvangen van inzicht ontwikkeling van kinderen. 5. kwaad en lijden ♦ Een levensbeschouwelijke dialoog kunnen aangaan (met Optieken daarbij zijn: verwondering en verbijstering, verwachting en respect voor verschillen) verplichting ♦ Eigen positiebepaling In het kaderdocument levO (Het leven leren) staat hier niet onderzoeken
6
“verplichting” als vierde woord, maar “verbeelding”. Zie p. 16 Via ♦ Creativa. Voor ons is verplichting wezenlijker: wie staat in de christelijke traditie die weet zich ook aangesproken en geroepen om een antwoord op te geven – die notie lijkt wel te verdampen maar is wezenlijk voor een geloofstraditie. Verbeelding is zeker ook een onderdeel (zie hierna en ook bij de competenties). De vier woorden komen van Evert Jonker die met de vier begrippen verwondering, verbijstering, verwachting en verplichting kernaspecten van de religieuze oriëntatie noemt, waarbij de mens niet enkel maat der dingen is (vandaar ook verplichting – denk ook aan Levinas). Het levO document heeft deze notie blijkbaar geschrapt – wij brengen hem echter weer in als het om deze beroepskwalificatie werken in het christelijk basisonderwijs gaat. En belangrijke noties zijn: aandacht en respect, verbondenheid en vertrouwen, verbeelding, verantwoordelijkheid en recht doen. Ik mis het woord dialoog. (zit wel in aandacht, respect, verbondenheid en recht doen). Het is ook net even een ander soort notie als de hier genoemde en de notie dialoog is volop in de kerntaken aanwezig. .
7
Communicatietechnieken, betekenis verlenen, spiegelen, confronteren en conformeren
Begeleiden
Stimuleren om te verkennen en te onderzoeken Anderen ontwikkelen Coachen Motiveren
Ethisch en integer handelen
Veiligheid bieden en vertrouwen schenken Contact onderhouden
Omgaan met druk en tegenslag Instructies en procedures opvolgen
Materialen en middelen inzetten
8
De OA-er begeleidt de individuele leerlingen of (kleine) groepen leerlingen bij leeractiviteiten op basis van het onderwijsprogramma. Zij draagt bij aan de levensbeschouwelijke vorming van de leerlingen binnen het vormingsconcept van de school en ze stimuleert de leerlingen om kritisch naar eigen levensbeschouwing te kijken. Zij motiveert de leerlingen om hun best te doen, ondersteunt ze bij het zoeken van oplossingen,en stimuleert ze om uitdagingen aan te gaan. Zij stimuleert en reageert flexibel op veranderingen vanuit een godsdienstpedagogische benadering. De OA-er handelt consequent in lijn met binnen de school geldende ethische maatstaven, respecteert vertrouwelijkheid en gaat discreet met leerlinggegevens om. De OA-er kan omgaan met levensbeschouwelijke vragen in spanningsvolle situaties.
Instructies opvolgen Werken conform voorgeschreven procedures
De OA-er voert de voorbereidingen volgens de instructies van de leraar/leraren/het team uit en doet dit op basis van de gemaakte afspraken en de geldende procedures inzake identiteit/ levensbeschouwing en overtuigingen.
Geschikte materialen en middelen kiezen Materialen en middelen doelmatig gebruiken
De OA-er gebruikt/hanteert de materialen en middelen ten behoeve van de leeractiviteiten volgens de regels en afspraken van de betekenisverlening die hieraan gegeven is.
Kerntaak 2: Uitvoeren van taken rondom het primaire proces, OA-er Werkprocessen 2.1 De OA-er kan, in opdracht van de leerkracht een aantal vakdidactische werkvormen en vakdidactisch mediagebruik op het terrein van GLV toepassen. 2.2. De OA-er houdt rekening met andere opvattingen inzake levensbeschouwing en godsdienst. 2.3 De OA-er assisteert bij het organiseren van christelijke vieringen en activiteiten. 2.4. De OA-er begeleidt de leerlingen in opdracht van de leerkracht bij de uitvoering van programmaonderdelen, zoals gebed, het vertellen van Bijbelverhalen, zingen van geestelijke liederen, christelijke vieringen en andere activiteiten. Gewenst De OA-er kan de werkzaamheden ten behoeve van de GLV uitvoeren en daarbij, onder toezicht van de leraar/leraren/het resultaat team, de leerlingen begeleiden bij leeractiviteiten, welke gericht zijn op een levensbeschouwelijke/religieuze ontwikkeling. Zij heeft de juiste begeleidingsvaardigheden toegepast en daarbij op het juiste moment godsdienstpedagogische beslissingen genomen Ze kan in de assistentie bij de organisatie van activiteiten en in het uitvoeren van administratieve werkzaamheden bijdragen aan het goed laten verlopen van vieringen en activiteiten De OA-er kan door het houden van toezicht en het begeleiden van leerlingen/deelnemers een bijdrage leveren aan een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de school waarbij zij een effectieve godsdienstpedagogische en praktische attitude toont.
Competentie Aandacht en begrip tonen
-
9
Anemarie: ik vind dit resultaat heel erg algemeen verwoord, Vooral de laatste zin is iets heel algemeens, in mijn ogen. Paul: mee eens, maar kan het hier concreter? En wordt het niet concreter in onderstaande? Componenten Prestatie-indicator Vakkennis en vaardigheden Inleven in Zij toont interesse in de leerlingen en treedt in dialoog bij ♦ Kennis van en/of visie op andermans meningsverschillen en conflicten die kunnen spelen - de betekenis van Bijbelverhalen gevoelens tussen leerlingen inzake verschillende - verschillende stromingen Interesse tonen levensovertuigingen, handelt vanuit een praktische en - hoofdlijnen in de geschiedenis van het Luisteren godsdienstpedagogisch benadering. christendom en het christelijk onderwijs De OA-er herkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben - vieringen en geestelijke liederen Anderen bij hun levensbeschouwelijke ontwikkeling en biedt dan - religieuze waarden symbolen en rituelen steunen de nodige ondersteuning, let daarbij op het welzijn van de - kinderbijbels en methoden GLV Bezorgdheid leerling en de (pastorale) behoeften die het kind heeft. - organisatievormen van GLV tonen voor ♦ Vaardig in anderen - vertellen van verhalen en vormgeven van vieren - hanteren van groepsdynamica Met diversiteit De OA-er toont ook in onzekere en onduidelijke situaties - voeren van geloofsgesprekken met (tussen zelfvertrouwen en is gericht op een goed verloop van de kinderen mensen) dagelijkse gang van zaken in en om de school, Daarnaast ♦ Inzicht in omgaan kan de OA-er in de begeleiding van leerlingen buiten het
Omgaan met onduidelijkheid en onzekerheid
primaire proces goed omgaan met leerlingen die verschillen qua achtergrond en cultuur en levensovertuiging en handelt daarbij met respect voor de eigenheid van elk individu.
Aansturen
Moreel gezag tonen
Ethisch en integer handelen
Integer handelen Verschillen tussen mensen respecteren Activiteiten plannen Tijd indelen
De OA-er toont tijdens het toezicht houden een voorbeeldfunctie waarin zij zowel grenzen aan kan geven als ruimte kan toestaan, opdat de leerlingen luisteren en de aanwijzingen opvolgen. De OA-er respecteert de vertrouwelijkheid van leerlingen en gaat discreet om met gevoelige zaken rondom de levensbeschouwelijke ontwikkeling van de leerlingen, waarbij zij de verschillen tussen individuele leerlingen respecteert. De OA-er plant en regelt de organiserende en administratieve werkzaamheden in een logische volgorde waarbij de tijd effectief en efficiënt ingedeeld wordt en houdt daarbij rekening met de mogelijkheden, omstandigheden, beschikbare tijd en afspraken. De OA-er gebruikt/hanteert materialen en middelen ten behoeve van de leeractiviteiten volgens de regels en afspraken.
Plannen en organiseren
Materialen en middelen inzetten
10
Geschikte materialen en middelen kiezen Materialen en middelen doelmatig gebruiken
- de levensbeschouwelijke/religieuze ontwikkeling van de leerling
Kerntaak 3; Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken Werkprocessen 3.1 De OA-er is zich bewust van eigen positie en mening ten aanzien van levensbeschouwelijke opvattingen en de invloed hiervan op het onderwijs. 3.2. De OA-er kan aangeven welke positie de christelijke school inneemt in de samenleving. 3.3. De OA-er is in staat te reflecteren op de eigen godsdienstige levensovertuiging en kan daar met anderen over spreken. 3.4. De OA-er overlegt met collega’s over de wijze waarop de levensbeschouwelijke identiteit tot ontwikkeling komt en doorwerkt in de school. 3.5. De OA-er is bereid planmatig te werken aan de eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling met betrekking tot levensbeschouwing en godsdienst, en daarop te reflecteren en deze te evalueren. Gewenst De OA-er kan weergeven hoe de eigen levensbeschouwelijke identiteit zich ontwikkelt en doorwerkt in haar functioneren resultaat als OA-er in relatie tot de ander. Zij werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering met betrekking tot de specialisatie werken in christelijk onderwijs. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega's en anderen over de identiteit van de school en over haar daaraan te relateren functioneren en levert zo een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs. Competentie Componenten Prestatie-indicator Vakkennis en vaardigheden Leren Leren van De OA-er houdt vakkennis en vaardigheden bij, kan ♦ Oog hebben voor schoolidentiteit feedback en feedback op de juiste wijze ontvangen en gebruikt ♦ Kennis van christelijk onderwijs in het fouten feedback om van te leren om zodoende haar eigen Nederlands onderwijsbestel; positie en Vakkennis en functioneren binnen de school te verbeteren. betekenis vaardigheden Tevens stelt zij zichzelf concrete doelen in het kader ♦ Visie op relatie school en bijhouden van haar persoonlijke ontwikkeling, zodat zij haar kerk/samenleving Zichzelf verder deskundigheid actief ontwikkelt. ♦ Visie op identiteitsvorming en diversiteit Ontwikkelen ♦ Hanteren van vakliteratuur levensbeschouwelijk onderwijs Vakdeskundigheid De OA-er deelt haar expertise met anderen waarmee uitvoeren zij een bijdrage levert aan de professionalisering van ♦ Werken aan persoonlijke ontwikkeling ♦ Beschikken over een aantal vereiste het beroep. attitudes met betrekking tot GLV: Plannen en Doelen en prioriteiten De OA-er houdt rekening met de haalbaarheid van betrokken, open en kritische houding, organiseren stellen haar werkzaamheden in tijd, kwaliteit, gericht op een communicatief, respectvol ten opzichte van uitvoerbaar takenpakket. overtuigingen van collega’s Kwaliteit leveren Kwaliteiten Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van ♦ Feedback geven en ontvangen productiviteitsniveaus onderwijsondersteuning door bijvoorbeeld te bewaken participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door . haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Formuleren en rapporteren
11
Vlot en bondig Formuleren
De OA-er formuleert haar ervaringen en bevindingen scherp en kernachtig en schetst zodoende een beeld van haar ervaringen en bevindingen.
II.b. Bijzondere competenties levensbeschouwelijke vorming We hebben ook aangegeven welke meer specifieke competenties een student zich zou moeten eigen maken die hem of haar in het bijzonder bekwaam maken om ook taken van de leraar te kunnen overnemen als het om de godsdienstige/levensbeschouwelijke vorming van leerlingen gaat. We onderscheiden daarin zeven competenties, waarbij we het begrip competentie gebruiken in de brede betekenis van ‘toegerust tot, betrokken op, in staat tot’. Het is dus niet slechts een ander woord voor vaardigheden, maar geeft een aanduiding voor een mate van bekwaamheid en een houding waarbij ook motivatie, betrokkenheid en persoonlijke kwaliteiten aan de orde zijn. Er moet onzes inziens naar gestreefd worden bij het ontwikkelen van het lesprogramma van de student die zich bekwaamt in het profiel godsdienstige/levensbeschouwelijke vorming deze zeven competenties duidelijk voor ogen te hebben en bij onderdelen aan te geven welke competenties met name worden ontwikkeld. Voor een deel overlappen deze specifieke competenties de algemene competenties die in de kerntaken (IIa) zijn beschreven. 1. Competent in zelfreflectie en ontwikkeling De student herkent levensvragen, verkent deze en geeft er betekenis aan voor het ontwikkelen van een eigen levensbeschouwing in relatie tot anderen. 2 Competent in communicatie en dialoog De student luistert naar de visies van anderen, reflecteert daarop en verwoordt en verantwoordt de eigen visie tegenover anderen. 3. Hermeneutisch competent De student kent, herkent en begrijpt visies op mens, wereld en God en uitingen daarvan in de christelijke traditie en in andere levensbeschouwelijke tradities en weet deze te waarderen. 4. Spiritueel competent De student is zich bewust van en ontvankelijk voor de betekenis van het geschapene. Opmerking Annemarie: Vaag, is dit spiritualiteit? Weet een willekeurige docent of leerling op een MBO wat je hiermee bedoelt? Hij/zij geeft antwoord op wat zich in de werkelijkheid als betekenisvol aan hem of haar aandient. Zie voor voorbeelden ook bijv. p. 16 en 17 en p. 32 van Het leven leren, kernactiviteit 10. Paul: We hadden hier eerder staan: De student is zich bewust van en ontvankelijk voor de betekenisvolle medemens en God (ander/Ander) en verantwoordt zich tegenover medemens en God (ander/Ander). Maar daarop gaf Maarten als reactie: “Bij punt 4. (Spiritueel competent) vind ik de eerste zin op de volgende bladzijde te complex. Ik zou in elk geval de link naar de mens en de link naar God splitsen in twee zinnen. Daarbij is het woord ‘verantwoorden’ misschien wat zwaar en streng. Er zou ’rekenschap geven en getuigen/vertellen’ van gemaakt kunnen worden.” Paul: In het leven leren
12
worden vier basiswoorden gebruikt: verwonderen, verbijsteren, verbeelden en verwachten (zie opmerking Annemarie eerder op pagina 8). Hier bedoelen wij echter de noties van aandacht, vertrouwen, en verantwoordelijkheid, of te wel het leven ervaren als een gave, als een overgave en als een opgave. We zullen ons hierop nog een keer beraden en zeker overwegen om aan te sluiten bij Het leven leren. 5. Esthetisch competent De student herkent en waardeert uitingen van levensbeschouwingen in cultuur en kunst en kan deze hanteren in het onderwijs. 6. Competent tot ethisch gefundeerd waarderen en handelen De student is zich bewust van moraliteit en handelt vanuit morele beginselen. 7. Sociaal competent De student participeert in zinsverbanden die berusten op affectieve en institutionele relaties tussen individuen. Annemarie: Kan naar mijn idee eenvoudiger worden geformuleerd. Docent en leerlingen hebben m.i. geen idee wat je hiermee bedoelt. Bijv. De student neemt deel aan sociale verbanden. Paul: Helemaal mee eens, maar in de omschrijving is het wel goed verwoord. Wij willen overigens deze zeven competenties algemeen duiden – de kerntaken zijn daarentegen concreet. .
13
III De taakbelasting Een student die een diploma werken in christelijk onderwijs wil verwerven zal daaraan ten minste 120 uren (taakbelasting) moeten besteden. De commissie gaat er daarbij van uit dat de opleiding minimaal 36 contacturen aanbiedt, aan te geven in een uit te werken leerplan (IV), dat de student zeker 36 uren zelfstudie besteedt (waaronder de verwerking van de leerervaringen in een portfolio), en dat de student praktijkervaring opdoet van ten minste 36 uur. In de praktijk zal de student deelnemen aan de voorbereiding en uitvoering van een viering en daarvan ook een verslag maken. Dus: -
Minimaal 36 contacturen (zie leerplan) -
Minimaal 36 zelfstudie-uren (zie ook bij toetsing)
-
Praktijk/stage minimaal 36 uur inclusief voorbereiding van en deelneming in een viering met verslaglegging
IV
Leerplan en voorbeelden
Elke school maakt een leerplan voor het certificeringprogramma. Het bevat tien aandachtspunten: 1. VISIE - een beschrijving van de visie op het aandachtsgebied (levensbeschouwelijke vorming) / in relatie tot de schoolvisie op onderwijs en levensbeschouwing 2. DOELEN - een beschrijving van de doelstellingen van het programma. De doelen moeten minimaal beschreven worden in termen van kennis, vaardigheden en attituden en van de zeven specifieke competenties op basis van de beschreven kerntaken (II). 3. LEERINHOUDEN - een beschrijving van de leerinhouden (zie ook kerntaken II). 4. DOCENTROL – een beschrijving van de taak en rol de docent in deze heeft. 5. TOETSING/LEERLINGCOMPETENTIES - een beschrijving van de inhoud en de methode van toetsing (zie V). 6. LEERVORMEN/DIDACTIEK – een beschrijving van de leervormen (vakdidactiek). 7. METHODEN EN MIDDELEN - een beschrijving van de in gebruikte en te gebruiken lesmethoden en leermiddelen met daarbij een verantwoording van de keuzen voor die lesmethoden en leermiddelen. 8. WAAR LEREN ZE - een beschrijving van de plaatsen waar de leerlingen leren voor het certificaat.
14
9. MET WIE LEREN ZE - een beschrijving van de groeperingvormen tijdens het leerproces van de leerlingen (met wie leren de leerlingen?). 10. TIJD - een exacte beschrijving van de tijd die leerlingen aan het programma behoren te besteden (per onderdeel gerangschikt), waarbij onderscheid gemaakt wordt in contacturen en studielasturen. Elke school die een specificatie aanbiedt voor onderwijsassistenten die werken in het christelijk onderwijs zal ondersteuning krijgen van een centrale commissie certificering bij het opstellen van een leerplan. In dit document zijn/worden enkele voorbeelden van delen van programma’s opgenomen die (voor een deel) voldoen aan de hierboven gestelde criteria. 1.
Bijbelverhalen vertellen en creatief verwerken / kennis van godsdiensten - Jeannette Geertsma-Oudenampsen (ROC Landstede)
2.
Symbolisering - Martine en Pieter / met aandacht voor persoonlijke reflectie en reflectie op levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen met
kennis van christelijke traditie en andere tradities) 3.
Ethische dilemma’s in levensbeschouwelijk perspectief – Jannie
4.
Profilering van christelijk onderwijs (geschiedenis, structureel identiteitsberaad, maatschappelijke context) PAUL
5.
En een paragraaf over de persoonlijke ontwikkeling
Voorbeeld 1. Keuzemodulen voor Levensbeschouwelijke Vorming. Auteurs: Docenten ROC Landstede-Zwolle. Aantal uren per keuzemodule: Onderstaande modulen worden aangeboden in acht contactgebonden zittingen van 90 minuten. Theorie: De aangeboden theorie behelst bij keuze 2 een reader van Landstede genaamd ‘vertellen van verhalen’ Bij de andere keuzen wordt in overleg theorie gekozen uit eigen boeken (Nijgh / Angerenstein) en aangevuld met materiaal uit de mediatheek / bibliotheek. Keuze 1: Beeldend Les 1. Opzet van de keuzemodule. Tijdens deze keuzemodule bekijken we verhalen uit de kinderbijbel. Daar gaan we een aantal leermiddelen bij maken voor de basisschool. De vier leermiddelen worden per groep (maximaal vier personen) gemaakt. Prentenboek / Kwartet / Puzzel / Memorie.
15
Tijdens de lessen 3 t /m 7 wordt er aandacht besteed aan het maken van de leermiddelen. Tijdens de laatste zitting(8) worden de leermiddelen gepresenteerd en beoordeeld. Opdracht 1: Iedere groep neemt een kinderbijbel mee (mediatheek). Samen kijken we naar de verschillen tussen de verschillende bijbels. Welke bijbel spreekt je het meest aan? Beschrijf het kleurgebruik en de tekenstijl. Probeer dat toe te passen bij het maken van je lesmateriaal. Les 2 Opdracht 2: Kies met je groep een verhaal uit de Bijbel dat je aanspreekt en verdiep je erin. Vergelijk het verhaal in de kinderbijbel met hetzelfde verhaal in een ‘gewone’ bijbel (online bijbel www.nbg.nl). Is er iets weggelaten of bij verzonnen? Is het verhaal in de kinderbijbel overdreven? Zo ja, wat? Wat is de boodschap van het verhaal? Wat vind je van de personen uit het verhaal? Wat vind je van de gebeurtenis van het verhaal? Les 3 t/m 7 Prentenboek: Het prentenboek moet uit ten minste zes pagina’s bestaan. Verdeel het verhaal dat je gekozen hebt in ongeveer zes bladzijden. Probeer op iedere bladzijde niet meer dan 1 gebeurtenis af te beelden. Begin met het maken van schetsen. Bedenk wat je wilt uitdrukken met je tekeningen, Denk aan sfeer, de rol van de personen en hun status. Tip: Je kunt de taken verdelen, een persoon kan de achtergrond maken, iemand anders de bomen, gebouwen enz en weer een ander kan de mensen tekenen. Uiteindelijk plak je alles bij elkaar in een boek Kwartet maken: Het kwartet moet leuk zijn om te spelen en stevig genoeg om vaak te gebruiken. Je hebt minimaal 16 kaarten nodig. Verdeel het verhaal in groepen (minimaal vier). Verdeel iedere groep in vier kaarten. Kies groepen die bij het verhaal passen, maar ook iets over de boodschap vertellen. Tip: Als je met meerdere mensen aan het kwartet werkt is het verstandig om samen te schetsen en afspraken te maken over materiaal, formaat, tekenstijl enz. Zo blijft het kwartet een eenheid. Puzzel maken: De puzzel die je maakt moet bruikbaar zijn. Houd daar rekening mee bij met het materiaalgebruik en de afwerking. Het formaat van de puzzel(stukjes) moet aansluiten bij de doelgroep. Zorg ervoor dat de puzzel uit genoeg stukjes bestaat om leuk mee te kunnen spelen (minimaal acht stukjes). Zoek naar de kern, de belangrijkste gebeurtenis van het Bijbelverhaal om op de puzzel af te beelden. Memorie maken: Het memoriespel moet uit minimaal twintig kaarten bestaan. Maak tien eenvoudige tekeningen die je kunt kopiëren en inkleuren. De tekeningen moeten goed aansluiten bij het Bijbelverhaal. Zorg ervoor dat de kaartjes gemakkelijk op te pakken zijn. Les 8 Presentaties en beoordeling van de module. Om de keuzemodule beeldend af te sluiten moeten alle onderstaande beoordelingspunten minimaal voldoende beoordeeld worden. Keuze 2: vertellen e e e Les 1 Uitbeelden zonder geluid: 1 beroep, 2 hobby, 3 Bijbelverhaal; algemeen over vertellen; kies een scène uit je Bijbelverhaal en schrijf op: wat gebeurt er, welke personen/ dieren zijn er, hoe ziet de omgeving eruit, welke kleuren, geuren en geluiden zijn er. Wat wil het verhaal volgens jou zeggen?; Afsluiten met voorlezen Jona uit Beeldspraak; Huiswerk: verbeeld hoe jij God ziet, wat betekent Hij voor jou? Alles is toegestaan qua materiaal. Les 2 Elkaars godsbeelden bekijken en het verhaal erbij horen; Oefening in emoties laten zien/horen; In groepjes van vier: vertel in het kort welk verhaal je hebt gekozen met de aantekeningen van vorige week. Vul elkaar aan. Praat door over wat het verhaal voor jou betekent; Plenair uitwisselen; Huiswerk: neem een kinderbijbel mee. Les 3 Een verhaal, drie kinderbijbels, luister maar. Verschillen bespreken; Bekijk jouw verhaal in verschillende bijbels; Verhaal voorbereiden: teken minstens drie scènes uit jouw verhaal in volgorde; Vertel het verhaal (summier) in klein groepje naar aanleiding van je tekening
16
Les 4 Theorie over vertellen verhalen en Bijbelverhalen, geloofsopvoeding. (reader); Voorbereiden gekozen Bijbelverhaal; Wie vertelt?; Huiswerk: kies een gelijkenis die je aanspreekt Les 5 Achtergrondinformatie over gelijkenissen; Luister maar: vertellen van gelijkenis; Voorbereiden gekozen gelijkenis op school en thuis; Les 6 Herhalen verteltips; Vertellen gelijkenis in groepje; Iemand voor de hele groep? Les 7 Opnemen van een van de twee vertelde verhalen; Monteren; Les 8 Bekijken opnames; Evaluatie Keuze 3: wereldgodsdiensten Les 1 Algemene inleiding met betrekking tot het jodendom: Ontstaansgeschiedenis. Relatie met andere wereldgodsdiensten. Feesten in het jodendom. Gebruiken en gewoonten. Dit dagdeel wordt mede gebruikt om groepsopdrachten uit te voeren. Les 2 Voorbereiding van bezoek aan synagoge en gesprek met voorganger? Opstellen van vragen. Deze vragen kunnen te maken hebben met: kennis van de godsdienst; - praktische zaken met betrekking tot kinderen op de basisschool; - persoonlijke interesses (Tweede Wereldoorlog/Holocaust, relatie Israël en Palestijnen); - ‘Het Lagerhuis’ : discussie spel rondom aantal stellingen; -Vervolg uitwerking van groepsopdracht Les 3 Bezoek aan de synagoge (rondleiding met uitleg + gesprek met voorganger) Les 4 Voorbereiding + uitvoering van presentatie door groepjes. Iedere presentatie zal ongeveer 20-25 minuten duren. Les 5 Algemene inleiding met betrekking tot de Islam: Ontstaansgeschiedenis. Relatie met andere wereldgodsdiensten. Feesten in de islam. De “zuilen” en de geloofsleer. Gebruiken en gewoonten. Dit dagdeel wordt mede gebruikt om groepsopdrachten** (maken van een collage met betrekking tot nieuwsberichten over of naar aanleiding van de islam) uit te voeren. Les 6 Voorbereiding van bezoek aan een moskee en gesprek met voorganger. Opstellen van vragen. Deze vragen kunnen te maken hebben met: - kennis van de godsdienst; - praktische zaken met betrekking tot kinderen op de basisschool; - persoonlijke interesses (relatie Islam en ‘Westen’, verhoudingen tussen Soennieten en Sji’ieten , Soefisme, andere geloofsrichtingen, ………); ‘Het Lagerhuis’ : discussiespel rondom aantal stellingen; Vervolg uitwerking van de groepsopdracht Les 7 Bespreken van de collages in de klas waarbij discussie/interactie tussen de klasgenoten centraal staat. Les 8 Bezoek aan de moskee (rondleiding en gesprek met voorganger) * Opdracht jodendom Maak groepjes van vier leerlingen. Bedenk met elkaar wat jullie allemaal al weten van het Jodendom en bespreek dit met elkaar. Zijn er onderwerpen die nieuw zijn voor jou? Laat een ander dan uitleggen wat hij/zij er van weet. Ga dan aan de slag. Maak een keuze uit de volgende thema’s: a. Mozes en de Thora; b. De joodse taal/ het joodse alfabet. Welke joodse woorden kennen we ook in het Nederlands? Joodse kalender en jaartelling; c. Het dagelijkse joodse leven, voorschriften voor huis, kleding en voedsel;
17
d. Feesten : Sabbat, Pesach , Bat / Bar Mitswa , Chanoeka, Poerimfeest, ….; e. Rituelen bij geboorte, huwelijk en sterven. Als de groep een ander onderwerp wil kiezen dient er overleg te zijn met de begeleidende docent. Als de keuze is gemaakt wordt dit aan de docent doorgegeven. De presentatie duurt 20-25 minuten. Zorg dat je je goed verdiept in de stof door op zoek te gaan naar boeken, internetsites, gesprekken/interviews, beeldmateriaal te bekijken. Bedenk ook welke hulpmiddelen je nodig hebt bij de presentatie en regel dit van te voren. ** Opdracht islam Maak groepjes van vier leerlingen. Bedenk met elkaar wat jullie allemaal al weten van de islam en bespreek dit met elkaar. Zijn er onderwerpen die nieuw zijn voor jou? Laat een ander dan uitleggen wat hij/zij er van weet. Ga dan aan de slag met het maken van een collage rondom “islam”. De collage moet bestaan uit krantenkoppen, teksten uit kranten en foto’s uit kranten. Jullie moeten ten minste vier verschillende kranten gebruiken. (geef door middel van een apart A4tje aan welke krantenteksten, krantenkoppen en krantenfoto’s uit welke kranten komen, vermeld hierbij ook de datum) De collage heeft de grootte van een A2. Ieder artikel moet kort samengevat worden en voorzien worden van een korte en bondige reactie van de groep (discussie in de groep!) Eén artikel/ foto/tekst moet “nieuw/onbekend” zijn en wordt voorzien van een uitgebreid commentaar. Het is de bedoeling om de collages mee te nemen naar de moskee en daar te laten zien en te bespreken. Keuze 4: wat geloven christenen eigenlijk? Les 1 – Inleidende les Praktijk: -Uitwisselen van ervaringen: ‘hoe sta je ten opzichte van het christelijk geloof?’; -Kijken naar een filmfragment ‘document junior’ de wisselklas – een kind wisselt van school en maakt kennis met de gewoonten van een christelijke basisschool; -Inventariseren van vragen die er zijn rond het christelijk geloof. Theorie: - Jezus Wie is Jezus, wie is God in het christelijk geloof. Welke betekenis heeft hij voor christenen. Huiswerk: Elke les krijgen de leerlingen een evaluatieformulier met twee vragen: -wat heb je gedaan deze les; -wat vond je ervan..en waarom?; Tijdens de laatste zitting leveren de leerlingen een map in met de evaluatieformulieren en met de uitwerkingen die elke les gemaakt zijn. ( interview / foto van schilderij / lessuggestie…) Les 2 – De Bijbel; Theorie: De indeling van de Bijbel / De inhoud in grote hoofdlijnen / Het ontstaan / de oudheidkundige boekrollen. Praktijk: -Aan de hand van kinderbijbels en verschillende Bijbelvertalingen een paar verhalen lezen en bespreken.- Huiswerk. Aan de hand van de vragen die leven rond het christelijk geloof een interview opdracht: je stelt voor jezelf 2 kernvragen op die jij hebt rond het geloof en je gaat de komende weken met meerdere mensen hierover in gesprek . In les 6 komen de resultaten aan bod!! Les 3 – Bidden Theorie: Wat is bidden? / Krijg je antwoord? / Welke gebeden staan in de Bijbel? Hoe bidden kinderen?… Praktijk: -Gebeden van kinderen bekijken en beluisteren aan de hand van boeken / gebeden op cd; -uitwisselen van ervaring van de basisschool.; -uitwisselen van persoonlijke ervaringen Huiswerk: Bedenken en opzoeken van een symbool wat voor jou van waarde is, en dit meenemen voor de volgende les…denk aan: geloof/hoop/liefde of een kruis….of het symbool van een muziekgroep…… Les 4 – Symbolen. Het meegebrachte symbool op een aquarel doek schilderen. Aan het eind van de les samen bespreken wat ieder heeft gemaakt en welke betekenis dit symbool heeft.
18
Les 5 – Christelijke feesten op de basisschool. In groepjes een presentatie voorbereiden: elk groepje neemt een feest : Kerst – Pasen – Hemelvaart – Pinksteren. Op gegeven sites zoeken naar de betekenis van het feest. Daarna een lessuggestie bedenken en uitwerken die past bij dit feest. Les 6 - Het interview De vragen die ieder zich heeft gesteld staan centraal. In les 2 is de afspraak gemaakt om op zoek te gaan naar antwoorden. In deze les bespreken we met elkaar wat de resultaten zijn en kijken of er antwoorden zijn. Les 7 – Slotles Inleveren van de map met de ervaringen van elke les. Evaluatie van de keuzemodule. Met elkaar een film bekijken die in les 6 is afgesproken (bijv. “the prince of Egypt”…) V
Toetsing en afsluiting
Inleiding op wat is toetsen, en criteria voor toetsen. Focussen op een verplicht eindgesprek Reflectie op eigen ontwikkeling Handelingscompetenties Verwerken: Portfolio, Viering uitwerken, Werkstuk, Panelgesprek, Kennistoetsen, Praktijkles, Eindgesprek - onderdelen kunnen bij andere vakken worden uitgevoerd
19
VI
Kwaliteitsborging
A.
visitatie
In deze paragraaf schetsen we een kader waarbinnen de kwaliteit van het certificaat in eigen kring geborgd kan worden. Uitgangspunt is dat kwaliteit een zaak van de school zelf is en dat de Federatie Christelijk MBO de kwaliteit van het vak in eigen kring wil waarborgen en optimaliseren. Vanwege hun autonomie zijn scholen vrij om eigen vormen van verantwoording en waarborging te kiezen. Een school kan ervoor kiezen de vakkwaliteit over te laten aan de sectie GL en/of het eigen onderwijsteam. Het voordeel hiervan is dat alle expertise in eigen huis blijft. Het is echter de vraag of deze vorm van interne kwaliteitszorg voldoende is om ook in te staan voor de kwaliteit van het certificaat OA-er werkzaam in het christelijk onderwijs. De kans op blinde vlekken is bijvoorbeeld groot. Secties GL zijn gering van omvang en kent docenten die soms jarenlang aan dezelfde school verbonden zijn. Daardoor is de kans op wederzijdse leerprocessen kleiner dan in grote secties, evenals de kans op het verwerven van nieuwe vakinzichten. Bovendien zijn er weinig andere vakdeskundigen GL in de school. Voor kwaliteitsbeoordeling en waarborging van het certificaat lijken dus externe experts nodig of een vorm van collegiale visitatie. Visitatie is een vorm van externe kwaliteitsbeoordeling, die in het hoger onderwijs toegepast wordt. Lerarenopleidingen worden bijvoorbeeld zesjaarlijks gevisiteerd door externe visitatoren, veelal vak- en werkvelddeskundigen. Dit type deskundigen, maar dan vanuit godsdienstpedagogiek, theologie en religiewetenschappen, ervaren docenten GL en betrokkenen vanuit het vervolgonderwijs (Pabo) en afnemend veld (PO), zou gevraagd kunnen worden om scholen met een certificaat OA-er werkzaam in het christelijk onderwijs te visiteren. De blinde vlekken worden zo voorkomen en nieuwe vakontwikkelingen kunnen de secties GL bereiken. Ten aanzien van externe visitatie van het examenvak kan als bezwaar worden aangevoerd dat visitatiedeskundigen gevisiteerde secties beoordelen met voor die secties externe criteria. In de eerste fase kan het echter van groot nut zijn om deze vorm van visiteren te organiseren. Verkend moet worden of de borging van de kwaliteit van het certificaat een dergelijke vorm van visiteren vereist of dat volstaan kan worden met een vorm van collegiale visitatie of een gemengde vorm van externe en collegiale visitatie. Van beide vormen zijn beproefde voorbeelden in het voortgezet onderwijs voorhanden. Hoe ook, voor alle vormen van kwaliteitsborging (door de scholen afzonderlijk, of via vormen van visitatie) is het noodzakelijk dat scholen / visitatiecommissies rapporteren aan een centrale commissie ingesteld door de Federatie. Deze commissie ziet er op toe dat er een gezamenlijk niveau wordt bewaakt. De Federatie zal zich dan moeten buigen over de rol en de bevoegdheden van zo’n centrale commissie. De Federatie zal daarbij een beroep kunnen doen op de Besturenraad, die verantwoordelijk is voor de borging van het Diploma Christelijk Basisonderwijs. In een visitatiestelsel wordt kwaliteit getoetst door: - het formuleren van de doelen van het vak GL vanuit de missie en de visie van de school (zoals verwoord in schoolplan en schoolgids) - de beschrijving van de onderwijsprogramma’s, de didactische werkvormen en de toetsing (examinering) - de (realisatie van) leeropbrengsten uit te drukken in leerlingencompetenties en schoolexamenresultaten
20
- een zelfevaluatie die voorgelegd wordt aan een visitatiecommissie. Een mogelijke uitwerking van het stelsel ziet er als volgt uit: 1. Eén keer per schoolplanperiode (vier jaar) een visitatie uitvoeren: een scan op hoofdlijnen en een scan op belangrijke onderwerpen binnen het schoolwerkplan. 2. Gesprekken beperken tot de leden van de vaksectie GL en een lid van de directie. 3. Een vragenlijst opstellen en die voorleggen aan studenten. De antwoorden samenvatten in een aanbeveling aan de vaksectie GL. 4. Een checklist ontwerpen waarop de visitatiecommissie kan afvinken wat aan de orde moet komen in het gesprek met de betrokkenen. 5. Na de visitatie een advies opstellen over de verbetering op hoofdpunten en zo nodig specifieke punten in het lesprogramma. 6. Een tussentijdse evaluatie laten uitvoeren door een professionele instantie (de centrale commissie) aan de hand van de adviezen die bij de visitatie zijn gegeven. Dit ter versterking van het proces om de beoogde kwaliteitsverbetering te bereiken. De werkgroep legt de Federatie christelijk MBO voor om namens haar een Stuurgroep Certificering onderwijsassistenten werkzaam in christelijk basisonderwijs in te stellen, onder voorzitterschap van de Besturenraad. Deze Stuurgroep formeert vervolgens de visitatiecommissies, met steeds dezelfde voorzitter en secretaris aangevuld per commissie met een vertegenwoordiger van het afnemend veld (Pabo, PO) en een collega docent van een andere dan de te visiteren MBO-instelling.
21
VII
Implementatie
De werkgroep legt haar voorlopig rapport in september voor aan de identiteitscoördinatoren van de opleidingen:), M. van Immerzeel (Albeda College), .), N. Jansen (Lanstede), M.J. Voogt (Alfa College)), A van den Berg (ROC Friese Poort), H. van der Mark (Landstede), , H. Gronouwe (Roc A12), H. de Jonge (Amarantis) . Zij spreken zich uit over de wenselijkheid van een certificering en geven een oordeel over het rapport in wording. Is hun oordeel positief dan wordt het rapport aangevuld en voorgelegd aan de lerarenopleidingen. In oktober 2010 wordt wanneer de identiteitscoördinatoren positief hebben geoordeeld over de mogelijkheid van het certificeren van MBO opleidingen die onderwijsassistenten opleiden met het oog op het christelijk onderwijs, met de Federatie christelijk MBO gesproken over de kwaliteitsborging en de daarvoor in te richten structuur. Dan ook moet helder worden (en in een apart hoofdstuk beschreven worden) welk civiel effect het diploma kan krijgen (na consultatie van het afnemend veld en de vervolgopleidingen). De werkgroep werkt intussen nog enkele voorbeelden uit. In het voorjaar van 2011 wordt dan formeel door de Federatie het besluit genomen om over te gaan tot het certificeren voor onderwijsassistenen die gaan werken in het christelijk onderwijs. Implementatie kan geschieden in het schooljaar 2011-2012. VII
Bronnen
Nog uit te werken 1. Leermiddelen 2. Bronnen
Het leven leren. Federatie Christelijk Bve, April 2003 Katia Mrowiec, Michel Kubler, Antoine Sfer. God Adonai Allah: vragen over drie grote religies /, KBS, ’s Hertogenbosch, 2006 Hein Schaeffer (red). Handboek Godsdienst in Nederland. Amersfoort 1992 Biblija.net Dick den Bakker. Werken op een christelijke school, Besturenraad 2005
22