De Postkritische Geloofsschaal
for dummies Vragenlijst ontwikkeld door prof. Dirk Hutsebaut, gebaseerd op de typologie van prof. David M. Wulff., over verschillende stijlen in het omgaan met religieus geloof
Dit empirisch instrument wordt gebruikt in het kader van het project: ‘Enhancing Catholic School Identity’ in opdracht van de Catholic Education Commission of Victoria, Australië. Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven (© 2009) Promotor van het project: prof. dr. Didier Pollefeyt Wetenschappelijk medewerker: Jan Bouwens
[email protected] [email protected]
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Ontwikkeld door de godsdienstpsycholoog prof. dr. Dirk Hutsebaut, gebaseerd op de typologie van David M. Wulff (professor in de psychologie in Wheaton College, U.S.A.)
•
Typologie gebaseerd op het concept ‘tweede naïviteit’ / ‘post-kritisch geloof’ (Paul Ricoeur).
•
Een twee-dimensionele typologie: Inclusie vs exclusie van transcendent geloof (verticale as) Is men al dan niet gelovig? Betrekt men een transcendente God in de levensbeschouwelijke structuur? Letterlijke vs symbolische interpretatie van religie (horizontale as) De wijze waarop religieuze inhoud ervaren en verwerkt wordt: op een letterlijke of symbolische wijze.
•
De combinatie van deze dimensies resulteert in vier verschillende opties om met godsdienstig geloof om te gaan. Vier cognitieve geloofsstijlen / geloofsattitudes / benaderingen van godsdienst en geloof: o Orthodoxie / Letterlijk geloof o Externe kritiek / Letterlijk ongeloof o Relativisme / Contingentiebewustzijn o Tweede naïviteit / Post-kritisch geloof
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
de meest authentieke geloofspositie op theologische gronden het ietsisme
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Orthodoxie / Letterlijk geloof letterlijke affirmatie van geloofsinhouden •
Direct en letterlijk geloof in een transcendente God. Letterlijke aanname van doctrinaire geloofsinhouden.
•
Eerste naïviteit: letterlijk in God geloven. Men meent onmiddellijk tot het transcendente toegang te hebben.
•
Bijbelteksten worden letterlijk gelezen en aanvaard. Bijvoorbeeld: de wereld werd geschapen in zeven dagen, de ark van Noach heeft echt bestaan, God sprak vanuit de braamstruik, Jezus wandelde over het water, en de dode Lazarus werd tot leven gewekt.
•
Objectivisme: religieuze metaforen worden geobjectiveerd en letterlijk opgevat. De letterlijk gelovige onderstreept de objectiviteit van de geloofswaarheid, en wil haar beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Bijvoorbeeld: een kaars branden voor een examen, een kruisteken maken voor een strafschop, een rozenkrans bidden voor mooi weer, … en geloven dat dit daadwerkelijk invloed heeft, en zelfs proberen het empirisch te bewijzen.
•
Een verdienstelijk aspect van letterlijk geloof is de zorg voor de ontologische referent van het christelijk geloof: het geloof mag niet in die mate verwateren, dat geloof in het objectief bestaan van God niet langer significant zou zijn.
•
Geloof in een persoonlijke, onveranderlijke God.
•
De waarheid van het geloof kan niet veranderen doorheen de tijd.
•
Op elke geloofsvraag kan en moet één enkel, exact, zeker en onveranderlijk antwoord gegeven worden.
•
Een vrije, subjectieve interpretatie van geloof is riskant, want interpretatie brengt onzekerheid met zich mee. Het is niet wenselijk kritisch over het geloof na te denken. Geloof heeft prioriteit op de kritische rede.
•
Een verlangen naar absolute zekerheid over geloofszaken. Kritische vragen, twijfel en onzekerheid zijn te vermijden. Onzeker en angstig over nieuwe, complicerende problemen.
•
Complexe geloofsvragen worden dan ook best uit de weg gegaan. D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Hecht groot belang aan autoriteit, kerkelijke hiërarchie en gehoorzaamheid. De inhoud en betekenis van geloof wordt afgeleid van (kerkelijke) autoriteit.
•
Hecht een grote waarde aan traditie: de dingen moeten blijven zoals ze altijd geweest zijn. In zekere zin verwant aan conservatisme.
•
De Bijbel wordt in het algemeen letterlijk gelezen. Dit sluit echter niet uit dat er tegelijk een openheid kan zijn voor een (bijkomend) symbolisch bewustzijn, ook al is dit niet dominant en vaak selectief.
•
Orthodoxie hanteert het mono-religieus leren en een deductieve didactiek als pedagogische grondopties. Godsdiensonderwijs is de jure catechese.
•
Gekenmerkt door een sterk waarden- en normenbesef. Met name familiale en seksuele waarden draagt men hoog in het vaandel.
•
Niet zelden treffen we letterlijk geloof aan bij angstige mensen die verlangen naar stabiliteit, zekerheid, veiligheid en vertrouwdheid, en godsdienst hanteren in functie van het reduceren van deze angst.
•
Deze geloofshouding heeft een positieve relatie tot God en geeft over het algemeen een positief gevoel van stabiliteit en bevestiging. Om deze reden hechten sommige mensen sterk aan een letterlijke geloofshouding.
•
Maar tegelijk kan dit positieve gevoel ook overschaduwd worden door angst en schuldgevoelens die in godsdienst hun oorsprong vinden: de geest is sterk, maar het vlees zwak…
•
Loopt het risico op een rigide, geforceerde geloofsbeleving.
•
Orthodoxie wordt gekenmerkt door een relatieve intolerantie voor alternatieve (religieuze) posities.
•
In extremis kunnen we spreken van religieus fundamentalisme en fanatisme.
•
NB. De term ‘letterlijk geloof’ is in principe verkieslijk boven ‘orthodoxie’, aangezien de laatste formulering problemen zou kunnen stellen in de oecumenische ontmoeting, en bovendien de indruk zou kunnen wekken dat andere geloofsposities niet ‘orthodox’ zouden zijn.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Externe kritiek / Letterlijk ongeloof letterlijke disaffirmatie van geloofsinhouden •
Kritiek op godsdienst en geloof vanuit een extern standpunt. Een uitgesproken negatie van transcendente werkelijkheid. In extremis: radicaal atheïsme.
“Geloven in het bovennatuurlijke is onredelijk. Godsdienst hanteert irrationele en zelfs mensonwaardige vooronderstellingen. Geloof is naïef en verknechtend.”
•
Letterlijke interpretatie van religieuze taal, uitspraken, getuigenissen en doctrines, net zoals bij orthodoxie. Maar hier wordt geloof afgewezen omdat de letterlijke interpretatie onhoudbaar is.
“Maagdelijke conceptie is een tegenstrijdigheid. Een bijna-dood-ervaring is een neurologisch fenomeen. Het geweten is niet de stem van God, maar een interiorisatie van ouderlijk gezag.” “De evolutieleer toont aan dat de wereld niet in 7 dagen geschapen werd. Mensen kunnen niet in zoutzuilen veranderen. De toekomst profeteren is onmogelijk. Geen mens kan over water wandelen. Een dode kan niet tot leven gewekt worden. De Bijbel: een boek vol sprookjes.”
•
Ook bijbelteksten worden letterlijk gelezen en vervolgens afgewezen: vele feiten uit de Bijbel zijn letterlijk onhoudbaar, en bovendien onderling in tegenstrijd.
•
Vaak gekaderd in een modernistische, positiefwetenschappelijke epistemologie.
•
Een externe criticus kan zich niet inbeelden hoe het mogelijk is om de werkelijkheid religieus te ervaren en te verbeelden, ook niet wanneer religieus geloof meer symbolische vormen aanneemt. Verzet zich tegen bepaalde godsbeelden die hij onhoudbaar acht. Vanuit een letterlijke interpretatie van geloof leidt deze kritiek tot letterlijk ongeloof. (NB. Dit neemt overigens niet weg dat de kritieken op bepaalde godsbeelden – vanuit een
•
“Het is niet gelegitimeerd om te ‘geloven’ wat niet empirisch geverifieerd of rationeel gededuceerd kan worden. Wel, niemand heeft God ooit gezien, noch kan Gods bestaan rationeel bewezen worden.”
tweede-naïviteitsperspectief beschouwd – als zodanig terecht kunnen zijn, terwijl de gevolgtrekkingen van externe kritiek kunnen worden aangevochten .)
•
Al dan niet onbekend ermee, is externe kritiek in elk geval vervreemd van de mythologische beelden en de religieuze taal die centraal staan in religieuze teksten. D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Een externe criticus legt nadruk op vrijheid en persoonlijke autonomie, in oppositie tot de onvrijheid en afhankelijkheid die met geloof geassocieerd worden. Hij is gestrest door de spanning tussen menselijke autonomie in oppositie tot een overgave aan God.
•
Letterlijke geloofskritiek kan een tussenstadium zijn in de evolutie van letterlijk naar symbolisch geloof (tweede naïviteit). Maar externe kritiek kan ook verharden in de deconstructie, zonder verder te groeien. De externe kritiek evolueert dan niet tot een interne kritiek van het subject, zoals dat bij tweedenaïviteitsgeloof wel het geval is.
•
Geïnspireerd door de 19de eeuwse ‘meesters van het wantrouwen’, die religieus geloof onder verdenking stelden: Freud, Marx, en Nietzsche.
•
De moraal is autonoom en universeel, en heeft geen nood aan een religieuze fundering. Er is niet zoiets als een specifiek-christelijke ethiek, noch zou daar nood aan zijn.
•
De externe geloofscriticus verlangt naar helderheid en objectieve zekerheid, zoals in de positieve wetenschappen. Bijgevolg is hij angstig voor de onzekerheid in geloofszaken.
•
Psychologisch reductie van geloof: mensen geloven in God om hun angst weg te nemen, maar dit is een illusie.
•
Godsdienst wordt meestal geassocieerd met negatieve gevoelens.
•
Externe kritiek impliceert uiteindelijk een ‘leeg en duister’ wereldbeeld, dat velen angst inboezemt. Deze levenshouding consequent doorleven is veeleisend en zwaar.
•
Mensen zijn soms bang voor het fanatisme als gevolg van godsdienst. Maar externe kritiek hanteert een soortgelijke zekerheidsdrang en onverdraagzame waarheidsclaim. Om dezelfde reden hebben mensen soms evenveel angst voor strijdbaar ongeloof, als voor fanatieke godsdienstigheid.
•
In extremis kunnen we spreken van een intolerant, anti-religieus fundamentalisme.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Relativisme / Contingentiebewustzijn geloofsinhouden zijn relatief en contingent •
Een symbolische benadering van religiositeit, die transcendent geloof uitsluit.
•
Relativisten zijn zich bewust van het symbolische en hermeneutische karakter van godsdienstig geloof. Religieuze teksten en rituelen worden symbolisch opgevat en geïnterpreteerd.
•
Maar er is geen persoonlijk godsgeloof: relativisten geloven niet dat er een transcendente werkelijkheid boven of buiten de mens bestaat waartoe wij ons verhouden.
•
Verschillende religies zijn slechts onderling inwisselbare opties. De ene, ware religie bestaat niet. De manier waarop ik denk over geloof is slechts één mogelijkheid tussen vele andere.
•
Uitspraken over God, getuigenissen van geloof en kerkelijke doctrines zijn slechts relatief. Ze worden gekleurd door de tijd en de plaats waarin ze tot stand kwamen en uitgesproken worden.
•
Geloofsovertuigingen zijn historisch bepaald, en dus contingent. Wat iemand gelooft, is afhankelijk van de culturele context waarin hij/zij opgroeide. Deze context is veelal toevallig; hetzelfde geldt voor religieuze attitudes.
•
Niet zelden probeert het relativisme om religieuze interpretaties te reduceren tot niet-religieuze variabelen. Godsdiensten zijn menselijke constructies die herleid (gedeconstrueerd) kunnen worden tot hun psychologische, sociale en culturele determinanten. (reductive interpretation, Wulff).
•
Verschillende individuen komen tot verschillende interpretaties, zonder dat één daarvan de enige ‘ware’ is. Relativisten leggen de nadruk op de contingentie en de relativiteit van godsdienstige inhouden en geloofsuitdrukkingen. Het zijn allemaal verschillende paden naar de top(pen) van de berg, zonder dat één pad of één bergtop gepriviligeerd is.
•
Alle godsdiensten zijn ‘even waar’, ergo ‘even onwaar’ – ze slaan uiteindelijk op niets.
•
Godsdienst wordt door relativisten niet resoluut verworpen (zoals bij externe kritiek), maar wel gerelativeerd. D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Er blijft een positieve interesse in religies, soms zelfs een sympathie of fascinatie voor godsdienst.
•
Subjectivisme: religieuze inhouden en metaforen kunnen niet geobjectiveerd worden. Ze hebben geen betekenis die verder reikt dan het individu. Hun interpretatie is steeds afhankelijk van het subject, en reikt ook niet verder dan het subjectieve.
•
Een relativist kan best bijbelteksten doceren, maar herleidt ze tot sprookjes, parabels met een leerrijk plot.
•
Relativisme is soms een (voorlopige?) positie van non-commitment: men onthoudt zich van een positieve keuze voor een meer inhoudelijk ingevulde levensbeschouwing. Men houdt zich op de vlakte, stelt de keuze uit, wil zich niet levensbeschouwelijk engageren. (Dit is een mogelijke verklaring waarom de interne consistentie van de relativisme-items in de PKG Schaal vaak relatief laag is).
•
Relativisme komt vaak voor bij tieners of adolscenten die op zoek zijn naar een persoonlijke identiteit. Soms is het een poging om het verlies van een naïef kinderlijk geloof te rationaliseren.
•
Het is echter ook mogelijk dat het relativisme niet verdwijnt bij het volwassen worden, maar kermerkend is voor een nieuw (dominant?) cultuurpatroon, waarin waarden als ‘respect’ en ‘tolerantie’ centraal staan. “Ieder gelooft wat men wil, als men elkaar maar respecteert.”
•
Geen angst voor complexe vragen omtrent geloof, want de eigen levensvisie wordt hierdoor niet bedreigd.
•
Relativisme hanteert het multi-religieus leren als pedagogische grondoptie (optie voor vergelijkende godsdienstwetenschappen).
•
Een relativistische geloofsattitude cultiveert een grote openheid en ontvankelijkheid voor verschillende levensbeschouwelijke en religieuze tradities, zolang er maar geen dwang van uitgaat.
•
De relativistische geloofsstijl brengt geen uitgesproken positieve of negatieve gevoelens over godsdienst met zich mee.
•
In extremis kan relativisme leiden tot onverschilligheid, onbetrokkenheid en gebrek aan solidariteit. “Alle levensbeschouwingen zijn evenwaardig, even onwaardig, even zinloos. Er is geen uiteindelijke zin, dus wat kan het me nog schelen?” D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Tweede naïviteit / Post-kritisch Geloof symbolische affirmatie van geloofsinhouden •
Gekenmerkt door geloof in een transcendente God en een religieuze interpretatie van de werkelijkheid. Het transcendente wordt echter niet letterlijk aanwezig gesteld, maar symbolisch gerepresenteerd. Geen objectief-letterlijk geloof in de derde persoon, maar een subjectief-interpretatief geloof in de eerste persoon.
•
Contact met God gebeurt immers nooit direct, maar wordt altijd gemedieerd door middel van symbolen. Tweede naïviteitsgeloof erkent dat God nooit onmiddellijk aanwezig, bevatbaar, kenbaar, be-grijpbaar is. God is de radicaal Andere, die we nooit in onze macht hebben. We staan in relatie tot God altijd doorheen een symbolische representatie, doorheen de interpretatie van een teken dat doorverwijst naar het onbevatbare, het transcendente.
•
Slechts via vermiddelingen staan mensen in relatie tot de transcendente werkelijkheid: via verhalen, rituelen, tradities, instituties, kerken, ambten, sociale organisaties, enzovoort. Geloof wordt verworven doorheen het actief, creatief en interpretatief omgaan met deze vermiddelingen. Dit betekent ook dat men altijd een gemeenschap nodig heeft om met God in relatie te treden.
•
Hermeneutische geloofshouding: geloven is een voortgaand proces van symboolinterpretatie, van het blootleggen van nieuwe betekenislagen in de symbolische verhouding tot God. Geloven is enkel mogelijk en zinvol na interpretatie, waarbij het kritische verstand een belangrijke rol speelt.
•
Geloofsinhouden en geloofshoudingen hebben een historisch karakter en dienen historisch geduid te worden. De christelijke traditie ontwikkelt zich voortdurend verder in de context van de huidige tijdsgeest.
•
Tweede naïviteit is en blijft een transcendente geloofsstijl. Bij een symbolische omgang met God blijft een ontologische referent immers noodzakelijk. Spreken over God moet refereren naar iets bestaands, want zonder referent is het symbool leeg.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Post-kritisch geloof (Ricoeur): geloven in God, ondanks kritische redenen om niet te geloven. Na een restauratieve interpretatie van het geloof worden religieuze inhouden opnieuw betekenisvol, ondanks rationele kritiek. Post-kritisch gelovigen zijn zich terdege bewust van de vele kritieken die tegen godsdienst kunnen ingebracht worden, maar desondanks blijven ze aan het geloof vasthouden: ze kiezen voor vertrouwen.
•
Tweede naïviteitsgeloof (Ricoeur): het naïeve letterlijke geloof van de kindertijd (eerste naïviteit) wordt gevolgd door een destructieve kritiek op de houdbaarheid van (letterlijk) geloof, die op haar beurt overwonnen kan worden door een vernieuwd geloofvertrouwen, ondanks mogelijke kritiek (tweede naïviteit).
•
Restauratief geloof (Wulff): om een tweede-naïviteitsgeloof te bereiken, dient een letterlijk geloof eerst gedeconstrueerd en gedemystificeerd te worden, en nadien weer gerestaureerd. De restauratie is een hermeneutisch proces dat de werkelijke betekenis van de religieuze tekst of boodschap herstelt, zodat de authentieke betekenis ervan voor het subject manifest (herinnerd) kan worden. Wantrouwen wordt opnieuw vertrouwen. Ricoeur spreekt van “un combat amoureux de la foi et de la non-foi” (1971).
•
Tweede naïviteitsgeloof is als een zoektocht die nooit compleet is. Geloof heeft een dimensie van onafgebroken ‘op-zoek-zijn’. Geloof kan nooit tot het einde toe doorgrond worden. Religieuze antwoorden zijn dus nooit definitief, vaststaand en zeker.
•
Redelijk gesproken is er dus nooit absolute zekerheid, vastheid, helderheid. Geloofswaarheden zijn geen zekere kennis. Geloof = existentieel vertrouwen. Een symbolische geloofsstijl introduceert dus een vorm van onzekerheid, waarmee men bereid is te leven. Relgieuze inhouden en persoonlijke geloofsovertuigingen kunnen (en moeten) steeds weer in vraag gesteld worden.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Religieuze zekerheid is niet onderworpen aan rationele maatstaven. Geloof en wetenschap zijn onderscheiden domeinen. Er is geen tegenstrijdigheid tussen religieus geloof en rationaliteit. Het is mogelijk gelovig te zijn ondanks geloofskritiek, zonder irrationeel te zijn.
•
Volgens het tweede-naïviteitsgeloof kunnen ook Bijbelteksten en andere religieuze geschriften enkel na interpretatie begrepen en geloofd worden. De Bijbel is geen historisch verslag dat letterlijk opgevat kan worden. Het hanteert mythologische, symbolische en religieuze taal. Het creëert een mythologische wereld waarin het verhaal van God met mensen verteld wordt. De Bijbel lezen vereist dus interpretatie, ontcijferwerk, vertaalwerk: de tweede-naïviteitsgelovige probeert de mythologische beelden te onderscheiden van de religieuze boodschap voor ons, levend hier en nu. Ondanks het feit dat de Bijbel geschreven werd in een historische context die ver verwijderd is van de onze, behoudt de Schrift dus een religieuze boodschap die voor ons relevant is. Bijvoorbeeld: de orthodox gelovige mens neemt aan dat Jezus letterlijk over het meer wandelde. De tweede-naïviteitsgelovige realiseert zich dat de evangelist in het evangelieverhaal de bijzondere, goddelijke natuur van Christus heeft willen benadrukken aan de hand van de beschikbare narratieve patronen uit zijn tijd.
•
Evenzo geen letterlijke, maar symbolische interpretatie van de sacramenten. De rituele / sacramentele gebeurtenis wordt transparant voor de ‘andere wereld’, van waaruit God doorbreekt.
•
Een tweede-naïviteitsgelovige is bereid tot her-interpretatie en staat open voor verandering. Hij/zij erkent dat elke religieuze stellingname (inclusief de eigen stellingname) historisch gesitueerd is, ingebed is in een concreet-persoonlijke context, en bijgevolg veranderlijk is. Betekenissen kunnen immers op meer dan één manier uitgedrukt worden, afhankelijk van de plaats en de tijd waarin de symbolische taal gebruikt wordt.
•
Er is een ontvankelijkheid voor complexe geloofsvragen die het hermeneutische proces voeden.
•
Een tweede-naïviteitsgelovige beseft dat er vele manieren zijn om om te gaan met religieuze vragen. Hij/zij bezit dan ook een openheid en principiële ontvankelijkheid ten aanzien van andere religieuze perspectieven en praktijken.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Een tweede-naïviteitsgeloof hanteert het inter-religieus leren als pedagogische grondoptie.
•
Volgens Wulff, verwijzend naar Ricoeur, is tweede-naïviteitsgeloof de meest volgroeide geloofsstijl, die wellicht het best aangepast is aan de moderne samenleving en cultuur. Wulff legt bovendien het verband tussen tweede naïviteit en het vijfde geloofsstadium in het model van Fowler, namelijk conjunctive faith.
•
Deze geloofsstijl brengt positieve gevoelens met zich mee.
•
Tweede naïviteit is, juist vanwege de hermeneutische nuances en onzekerheid, een complexe en ook kwetsbare geloofspositie: een voortdurend op-zoek-zijn zonder eindpunt, geen zekerheid buiten het vertrouwen. Wij, positief-wetenschappelijk denkende mensen, hebben het soms moeilijk met een existentiële waarheidsclaim in de eerste persoon, zonder één duidelijke, vaststaande en direct te bevatten betekenis.
•
Bovendien staat tweede naïviteit onder druk zowel vanuit het letterlijke geloof (dat het afdoet als relativisme, een verwatering van het letterlijke geloofsvertrouwen), als vanuit externe kritiek en relativisme (die het beide verdenken van verbloemde orthodoxie)…
•
In extremis kan deze geloofsstijl afglijden tot een ‘godsdienstige’ attitude met een erg algemene en onspecifieke inhoud zonder een helder referentiepunt, waarin elke interpretatie mogelijk is.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Algemene opmerkingen over de vier geloofsstijlen •
Een typologische schaal: de hierboven beschreven geloofsstijlen zijn ideaaltypisch, d.w.z. het zijn de uiterste posities in een continuüm met talrijke tussenposities en mengvormen.
•
Geen persoonlijkheidstypes: letterlijk geloof, externe kritiek, relativisme en tweede naïviteit zijn geloofsstijlen, géén ‘religieuze persoonlijkheidstypes’. Deze geloofsstijlen zijn karakteristieke patronen van omgaan met religieus geloof; het zijn cognitieve perspectieven om tegen geloof aan te kijken. Behalve een aantal gedeeltelijke (en onstabiele) correlaties, blijken er geen verbanden te bestaan tussen de religieuze attitudes van de PKG-typologie en bepaalde persoonlijkheidstypes.
•
Geloofsstijlen zijn niet exclusief: de vier geloofsstijlen sluiten elkaar onderling niet uit. Eenzelfde persoon kan kenmerken vertonen van verscheidene geloofsattitudes, afhankelijk van het onderwerp, het tijdstip, of de situatie. Evenzo kunnen in een populatie tendenzen van verscheidene geloofsattitudes tegelijk aanwezig zijn. Het opzet van de PKG Schaal is om de relatieve verhouding van de vier geloofsstijlen bij een individu of in een populatie in kaart te brengen. Het is dus niet de bedoeling om een populatie te verdelen in vier groepen van religieuze persoonlijkheden, of iets dergelijks.
•
Combinatie van twee dimensies: De PKG Schaal maakt de effecten van het al dan niet religieus-zijn (transcendent vs niet-transcendent) los van de manier waarop religieuze inhouden verwerkt worden (letterlijk vs symbolisch) en stelt ons in staat om de invloed van beide dimensies onafhankelijk van elkaar te onderzoeken, wat reeds tot opzienbarende vaststellingen leidde.
•
Achterliggend seculariseringsparadigma: de afname van religieus geloof wordt geïnterpreteerd vanuit een lineaire oppositie tussen twee extremen, met een aantal genuanceerde posities daartussenin: traditionalistisch orthodox katholicisme D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
radicaal actief atheïstisch humanisme
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
Het ietsisme: de meest minimale vorm van inclusie van transcendentie. Het situeert zich net binnen het transcendente geloof, op de grens tussen orthodoxie en tweede naïviteit. Ietsisten voelen zich vaag aangetrokken tot een transcendent zingevingspatroon, zonder dat men dit ‘iets’ verder kan of wil omschrijven. Met een ‘iets’ kan men ook moeilijk in relatie treden. Het ietsisme is een comfortabele middenpositie, een compromis tussen een ontkomen aan de harde conclusies van externe geloofskritiek enerzijds, en een niet nader bepaald verlangen naar een transcendente zingeving anderzijds.
•
De meest authentieke geloofspositie (normatieve stellingname op theologische gronden van prof. D. Pollefeyt): situeert zich ver binnen het transcendente geloof (de inclusie van transcendentie is maximaal), in het kwadrant van de tweede naïviteit, vlak onder de grens met orthodoxie. Dit is de symbolische positie waarin de ontologische referent in de grootste volheid aanwezig is, zonder ooit direct aanwezig gesteld te worden. De authentieke gelovige probeert de relatie met God zo intens mogelijk aan te gaan, maar weerstaat voortdurend de verleiding om de grens te overschrijden, om God te grijpen. Hij staat in de volle vermiddeling tussen God en mens. Geloven is hier een voortgaand proces van symboolinterpretatie, waarbij God zich nooit direct present laat stellen, maar doorbreekt van ‘de andere zijde’.
•
De discussie tussen een letterlijke en een symbolische interpretatie van godsdienstig geloof is zo oud als de mensheid zelf. De hele geschiedenis van het christendom is een worsteling met de symbolische interpretatie van de Jezus’ boodschap. Het is aan ons om deze worsteling door te zetten.
•
Orthodoxie en Externe Kritiek hebben gemeen: een verlangen naar onmiddellijke zekerheid. Maar de eerste vindt deze zekerheid in letterlijk geloof, de tweede in kritiek op letterlijk geloof. Orthodoxie en Externe Kritiek hebben gemeen: godsdienstigheid verzacht angst. Maar de eerste aanvaardt deze religieuze troost, de tweede verwerpt het als een illusie.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
•
De overgang maken van orthodoxie naar tweede naïviteit is gemakkelijker, dan de overgang van relativisme naar tweede naïviteit. Want een letterlijk gelovige is reeds religieus. Niet-gelovigen een geloofsstandpunt doen aannemen, is veel moeilijker: geloof kan niet gemaakt worden, maar is een genadevol aangeraakt worden door een ‘andere werkelijkheid’. Anderzijds werkt het feit dat een relativist reeds op een symbolische wijze met godsdienst omgaat, een ontwikkeling naar tweede naïviteit dan weer in de hand.
•
Lessen katholieke godsdienst in Vlaamse scholen bewegen zich meestal in de dynamiek tussen Relativisme (dat bij leerlingen hoog scoort) en Tweede Naïviteit (de ambitie van het leerplan). Wanneer men aarzelt om, in gesprek met de pluraliteit, God en het christelijke geloof expliciet ter sprake te brengen, dan kan de godsdienstles in relativisme blijven steken.
•
De journalistieke media nemen – merkwaardig genoeg – al te vaak het standpunt van externe-kritiek in (hoewel uit onderzoek blijkt dat dit geen adequate weerspiegeling is van de dominante geloofsstijlen onder de bevolking). Wellicht meent zij daarmee neutraal, objectief en kritisch te zijn. Externe kritiek is echter niet levensbeschouwelijk neutraal; het is een stellingname zoals elke andere.
•
Gelovige ouders staan bloot aan de verleiding om onze kinderen op te voeden met een letterlijk geloof: geloven in God zoals geloven in Sinterklaas. Ze veronderstellen dan dat hun kinderen later hun geloof – doorheen een crisis – symbolisch zullen verdiepen. Is het theologisch gesproken echter niet verstandiger om kinderen van jongs af aan te laten participeren in de symbolische geloofshouding van volwassenen? Zijn kinderen reeds in staat om deze symbolische attitude persoonlijk te integreren? Is deze aanpak pedagogisch gesproken te verantwoorden?
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Empirische operationalisatie: de PKG Schaal •
De Post-Kritische Geloofsschaal (kortweg: PKG Schaal; in het Engels: PCB Scale) is een empirisch instrument in de vorm van een vragenlijst, gebaseerd op deze typologie. De schaal meet aan de hand van een steekproef in welke mate de verschillende geloofsstijlen aanwezig zijn in een populatie. Het brengt alzo de tendensen van geloofsstijlen in hun onderlinge verhoudingen in kaart.
•
De PGK Schaal dus meet niet in welke mate mensen gelovig zijn, maar wel welke houding(en) ze aannemen met betrekking tot religieus geloof.
•
Anders dan de Melbourne Schaal of de Victoria Schaal, maakt de PKG Schaal géén gebruik van een dubbel meetniveau. Er is dus geen onderscheiding tussen een feitelijk en normatief niveau.
•
Twee versies van de PKG Schaal: 1. Tienervragenlijst (van 10 tot 16 jaar): 32 items, te beoordelen op een 7-punten Likert Scale. Ontwikkeld in het kader van het PWO-onderzoeksproject: Empirisch onderzoek naar de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen tussen 10 en 15 jaar in een pluralistische maatschappelijke context, een samenwerking tussen KHKempen en het Centrum Academische Lerarenopleiding van de Faculteit Godgeleerdheid van KULeuven. Deze schaal bestaat uit acht categorieën met telkens 4 items die de geloofsstijlen representeren: (1) Bestaat God? (2) Bewijzen van Gods bestaan. (3) Is er een band tussen jou en God? (4) Dichter bij God komen? (5) Verhalen over Jezus en de wonderen die Hij deed. (6) Over bidden. (7) Soms gebeuren er slechte dingen in deze wereld… (8) Leven na de dood. + 4 evaluatievragen.
2. Volwassenenvragenlijst: 33 items, te beoordelen op een 7-punten Likert Scale. Ontwikkeld door prof. dr. Dirk Hutsebaut. Acht tot negen items per geloofsstijl, over diverse onderwerpen, op grond van empirische proefnemingen geselecteerd + 4 evaluatievragen.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009
Centrum Academische Lerarenopleiding, Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven, © 2009
Literatuurverwijzingen DURIEZ, B., FONTAINE, R.J. & HUTSEBAUT, D., A further elaboration of the post-critical belief scale: evidence for the existence of four different approaches to religion in Flanders-Belgium, in Psychologica Belgica 40/3 (2000). Dit artikel kan gedownloaded worden via: http://ppw.kuleuven.be/religion/adobe/PostCriticalBelief1.pdf.
DURIEZ, B., HUTSEBAUT, D. et al, An introduction to the post-critical belief scale. Internal structure and external relationships, in Psyke & Logos 28 (2007), 767-793. Een ingekorte versie van dit artikel kan gedownload worden via: http://ppw.kuleuven.be/religion/adobe/PostCriticalBelief3.pdf.
DURIEZ, B., HUTSEBAUT, D., The relation between religion and racism. The role of post-critical beliefs, in Mental Health, Religion & Culture 3/1 (2000), 85-102. HUTSEBAUT, D., Post-Critical Belief. A New Approach to the Religious Attitude Problem, in Journal of Empirical Theology 9/2 (1996), 48-66.
POLLEFEYT, D., HUTSEBAUT, D., LOMBAERTS, H., DE VLIEGER, M., DILLEN, A., MAEX, J. & SMIT, W., Godsdienstonderwijs uitgedaagd. Jongeren en (inter)levensbeschouwelijke vorming in gezin en onderwijs. Opzet, methode en resultaten van empirisch onderzoek bij leerkrachten rooms-katholieke godsdienst en leerlingen van de derde graad secundair onderwijs in Vlaanderen (Instrumenta Theologica 26), Leuven, 2004. WULFF, D.M., Psychology and religion. Classic and contemporary views, New York, Wiley, 1991 & 1997.
D. Pollefeyt & J. Bouwens, Centrum Academische Lerarenopleiding, © 2009