KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT GODGELEERDHEID
ADOPTIE: KIND DANKZIJ VERSCHILLENDE OUDERS. KIND VAN ÉÉN GOD. ANTROPOLOGISCHE, ETHISCHE EN THEOLOGISCHE PERSPECTIEVEN
Verhandeling tot verkrijging van de graad van Master in de godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen Promotor
door
Prof. Dr. Didier POLLEFEYT
Carolien MILIS
2008 1
II Woord vooraf In dit woord vooraf lijkt het mij gepast om enkelen personen te bedanken omwille van verschillende redenen. In de eerste plaats zou ik graag van harte mijn promotor prof. dr. Didier Pollefeyt willen bedanken omdat hij, nu reeds drie jaar, mij in raad en daad heeft bijgestaan in het schrijven van een scriptie en deze verhandeling. Hij gaf mij vele bemoedigingen die mij wisten te motiveren maar was ook kritisch doch rechtvaardig. Ik ben hem zeer dankbaar want dit werk werd voor een essentieel deel mede dankzij hem gerealiseerd. Professor, vanuit het diepste van mijn hart, bedankt! Vervolgens wil ik graag mijn ouders bedanken voor vele grote en minder grote dingen maar vooral voor hun steun en hun geloof in mij zelfs wanneer ik het mijne zelf kwijt was. Deze verhandeling wil ik graag aan hen opdragen daar zij onbewust aan de basis liggen van deze opzet. Mama en papa, eveneens vanuit het diepste van mijn hart, bedankt voor alles! Graag wil ik ook vele vrienden bedanken omdat zij met interesse vroegen achter mijn bevindingen, omdat zij ook geloven in mij, om de vele leuke momenten, om de mooie herinneringen en om de kracht die zij mij gaven om door te zetten. Vrienden, bedankt!
II
III Inhoudsopgave Inhoud II Woord vooraf ................................................................................................................II III Inhoudsopgave............................................................................................................III IV Bibliografie..................................................................................................................V V Inleiding...................................................................................................................... IX 1 Antropologische aspecten bij adoptie............................................................................ 1 1.1 De adoptieouders .................................................................................................... 2 1.1.1 Adoptieouders en biologische ouders vergeleken ........................................... 2 1.1.2 Adoptieouders vergeleken ............................................................................... 4 1.2 Het adoptiekind ...................................................................................................... 6 1.2.1 Pre- en postnatale invloeden............................................................................ 7 1.2.2 Identiteitsontwikkeling van het adoptiekind.................................................. 13 1.2.3 Omgaan met de adoptiestatus ........................................................................ 19 1.2.4 Rootsreizen .................................................................................................... 20 1.3 De afstandsouders................................................................................................. 21 1.4 De adoptiedriehoek............................................................................................... 22 1.5 Besluit................................................................................................................... 26 2 Ethische perspectieven bij adoptie .............................................................................. 28 2.1 Inleiding................................................................................................................ 28 2. 2 Katholiek ethische analyse betreffende adoptie volgens Lisa Sowle Cahill ....... 30 2.2.1 Cahill en de visie van Brenda Destro ............................................................ 31 2.2.2 Natuurwet en adoptie..................................................................................... 33 2.2.3 Katholieke sociale leer en adoptie ................................................................. 38 2.2.4 Kritieken ........................................................................................................ 42 2.2.5 Besluit omtrent de katholiek ethische visie volgens Lisa Sowle Cahill ........ 47 2.3 Protestantse ethische analyse betreffende adoptie volgens Stephen G. Post........ 48 2.3.1 Inleiding......................................................................................................... 48 2.3.2 Paulus over adoptie........................................................................................ 49 2.3.3 Adoptie en protestantse ethiek....................................................................... 52 2.3.4 Adoptie vs. biologie....................................................................................... 54 2.3.5 Besluit omtrent de protestants ethische visie volgens Stephen G. Post ........ 57 2.4 Christelijk ethische tradities en adoptie................................................................ 58
III
3 Theologie van adoptie ................................................................................................. 61 3.1 Inleiding................................................................................................................ 61 3.2 Een theologie van adoptie volgens Timothy P. Jackson ...................................... 61 3.2.1 Verhalen uit het Eerste Testament................................................................. 61 3.2.2 Adoptie en het Tweede Testament ................................................................ 64 3.2.3 Waardigheid en heiligheid............................................................................. 65 3.2.4 Het belang van een holding environment ...................................................... 71 3.2.5 Gruwelijk of bevrijdend................................................................................. 72 3.2.6 Adoptie en christologie.................................................................................. 74 3.2.7 Besluit omtrent de theologie van adoptie volgens Timothy P. Jackson ........ 77 3.4 Theologie van adoptie volgens Jeanne Stevenson-Moessner............................... 78 3.4.1 Inleiding......................................................................................................... 78 3.4.2 Baarmoederliefde........................................................................................... 78 3.4.3 Drie centrale gevoelens bij adoptie ............................................................... 79 3.4.4 Bijbelse aanknopingspunten .......................................................................... 81 3.4.5 Theologie en adoptie ..................................................................................... 84 3.4.5 Besluit omtrent de theologie van adoptie volgens Jeanne Stevenson-Moessner89 4 Algemeen besluit ......................................................................................................... 91
IV
IV Bibliografie GEDRUKTE BRONNEN BANNINK I., Adoptie. Een kind verbonden met twee ouderparen, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 39-51. BARTH K., Church Dogmatics III. The Doctrine of Creation, EDINBURGH, T. & T. CLARK, 1961. BRODZINSKY D. M. & SCHECHTER M. D., Geadopteerd. Een levenlang op zoek naar jezelf, Amsterdam, Ambo, 1992. BROESTERHUIZEN M., De sociaal-emotionele ontwikkeling van dove kinderen. Een ontwikkelingspsychologische en psychometrische studie van patronen van psychosociale aanpassing bij dove kleuters en adolescenten, Den Dungen, Drukkerij van Gerwen, 1992. BROWNING D. S., Adoption and the Moral significance of Kin Altruism, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p.52-76. BROYDE M. J., Adoption, Personal Status, and Jewish Law, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 128-147. BURGGRAEVE R., Eigen-wijze liefde. Fragmenten van bijbels denken, Leuven – Leusden, Acco, 2000. BURGGRAEVE R., Zinvol seksueel onderweg. Concrete probleemvelden en belevingswijzen: een dynamisch-ethische benadering in christelijk perspectief, Leuven, Acco, 2002. CAHILL L. S., Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 148-171. CORBEEL W., Boek over adoptie, s. l. s. d. [door de auteur als manuscript ter beschikking gesteld]. CRANFIELD C. E. B., Romans. A Shorter Commentary, Grand Rapids, Michigan, William B. Eerdmans Publishing Company, 1985. DE PAUW A., Interraciaal geadopteerde kinderen worden volwassen, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998. DEIBEL R., Een kind van ver. Situaties in landen van herkomst, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. DELOOZ R., Adoptie. Kinderen van mijn hart, Antwerpen – Bussum, Standaard uitgeverij, 1982. DILLEN A., Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan Boszormenyi-Nagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004. DROVHAL R. & HANSEN D., The Holding Power of Love. John Wesley and D. W. Winnicott in Conversation, in Journal of Psychology and Christianity 25 (2006), p. 54-63. HENSTRA E. A, Van afstammingsrecht naar ouderschapsrecht. Een beschouwing over de positie van sociale en biologische ouders in het familierecht, Den Haag, Boom uitgevers, 2002. HOKSBERGEN R., Een kind adopteren. Gids voor adoptieouders en hun raadgevers, Baarn, Ambo, 1994.
V
HOKSBERGEN R., Psychosociale specificiteit van adoptie, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN R. & G. VAN AELST, Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998. HOKSBERGEN R., Twee decennia adoptiepraktijk in Nederland, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. HOKSBERGEN R., Waarom adopteren mensen een kind, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. HUTSEBAUT C., Kleine zondaars. Kerk en kinderhandel, Antwerpen – Amsterdam, Houtekiet, 2003. HUTSEBAUT D., Godsdienstige ontwikkelingspsychologie. Onuitgegeven cursusnota’s, Leuven, 2004. JACKSON T. P., Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188-218. JOHANNES PAULUS II, Adress of the Holy Father John Paul II to the Meeting of the Adoptive Families Organized by the Missioners of Charity (septembr 2000); http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/speeches/2000/jul-sep/documents/hf_jpii_spe_20000905_adozioni_en.html (toegang 06.12.2007). JOHANNES PAULUS II, Familiaris Consortio. Aposolische exhortatie (22 november 1981); http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/apost_exhortations/documents/hf_jpii_exh_19811122_familiaris-consortio_en.html (toegang 1.03.2008). JUFFER F. & METMAN L., Ontwikkelingskansen van adoptiekinderen in hun vroege kinderjaren, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. JUFFER F., Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak, Leiden, 1 februari 2001. JUFFER F., Adoptiekinderen. Opvoeding en gehechtheid in het gezin, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 32002. KANT I., Kritik der praktischen Vernuft, in Reclams Universal Bibliothek 1111-1112, 1878. KIRK D. H., Shared Fate. A Theory of Adoption and Mental Health, New York, The Free Press of Glencoe, 1964. KOBUSSEN R., Adoptie en hechting als proces. Informatie voor ouders (red.: L. Sibbing-Willems), Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2002. LIFTON B. J., Twice Born. Memoirs of an Adopted Daughter, New York, St. Martin’s Griffin, 1977. LOPRESTI A. F., Adoption and Catholic Family Ethics. Onuitgegeven toespraak, s.l., conferentie over katholieke theologische ethiek in de wereldkerk, 9 juli 2006. MANGINA J. L., Karl Barth. Theologian of Christian Witness, Burlington – Hants, Ashgate Publishing Company, 2004. MARTENS L., Ongewild ongewenst. Relaas van een mislukte adoptie, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP(ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Houten – Antwerpen, Bohn Stafleu Van Loghum, 1991. MÜLLER G. L., Christian Heresies, in W. BEINERT & F. SCHÜSSLER FIORENZA (ed.), Handbook of Catholic Theology, New York, The Crossroad Publishing Company, 2000.
VI
PATTON-IMANI S., Navigating Racial Routes, in T. P. JACKSON (ed.) The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids Michigan – Cambridge, William B. Eerdmans Publishing Company, 2005. PATYN A., ‘Naturaliter femina subiecta est’ (Summa Theologica I, q.92, art.1). Een kritische analyse van het feministische natuurwetsdenken van Cristina Traina. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Godgeleerdheid, K.U.Leuven, Leuven, 2007. POST S. G., Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 172-187. POST VAN DER MOLEN D., Loyaliteiten gekleurd door adoptie. Informatie voor ouders (red.: L. SibbingWillems), Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2001. RAES H., Adoptie bekeken vanuit de contextuele therapie van Ivan Boszormenyi-Nagy. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rechtsgeleerdheid, K.U.Leuven, Leuven, 1994. RAMSEY P., The Covenant of Marriage and Right Means, in WERPEHOWSKI W. & CROCCO S. D. (ed.), The Essential Paul Ramsey. A Collection, New Haven – London, Yale University Press, 1994, p. 137150. REILINK A., Model voor het realiseren van ambulante begeleiding en hulp bij gezinnen met een buitenlands adoptiekind, in R. A. C. HOKSBERGEN & W. H. G. WOLTERS (ed.), Verstoorde relaties. Adoptie en hulpverlening, Baarn, Ambo, 1989. RYAN M. A., Ethics and Economics of Assisted Reproduction. The Cost of Longing, Washington D.C., Georgetown University Press, 2001. SCHULPEN T. & SORGEDRAGER N., Medische aspecten bij buitenlandse adoptie, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. SCOTT J. M., Adoption as Sons of God. An Exegetical Investigation into the Background of Huiothesia in the Pauline Corpus (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, Reihe 48, 2), Tübingen, Mohr Siebeck, 1992. SHAPIRO V.B., Nieuwe vormen van verwantschap. Het proces van hechting, identiteitsvorming en gezinscohesie. Vertaald door A. VAN DER PAS, (2006); http://www.rino.nl/material/items/lekkerkerker_lezing.pdf (toegang 01.04.2008). SIBBING-WILLEMS L. & TEMMINK-SPITS M., Hulp aan geadopteerden bij het zoeken naar hun oorsprong, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991. STARRE P., Zelfbeeld en identiteit gekleurd door adoptie. Informatie voor ouders (red.: L. Sibbing Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgaven Adoptie Nazorg, 2005. STEVENSON-MOESSNER J., The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003. STEWART VAN LEEUWEN M. & MILLER WROBEL G., The Moral Psychology of Adoption and Family Ties, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids Michigan – Cambridge, Wiliam B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 3-31.
VII
STRIBANE U., De ontwikkeling van het identiteitsgevoel vanuit kinderpsychiatrisch perspectief, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 222-231. VAN AELST G., Interraciale adoptie en integratiekansen. Specifieke bijdrage van hulpverlening en preventie, in A. DE PAUW, R. A . C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en Toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998. VAN EGMOND G., Bodemloos bestaan. Problemen met adoptiekinderen, Baarn, Ambo, 72007. VANISTENDAEL S., Toch in het leven geloven. Het realisme van de spiritualiteit, Mechelen, Kerk en Wereld, 2003. VERRIER N., Afgestaan. Begrip voor het geadopteerde kind, Amsterdam, Ambo, 2003 VERSTRAETEN J. & GINNEBERGE G., De sociale ethiek van de katholieke kerk. In de encyclieken van Leo XIII tot en met Johannes Paulus II, Brussel, Licap, 2000. WATERS B., Welcoming Children into our Homes. A Theological Reflection an Adoption, in Scottish Journal of Theology 55 (2002) 424-437. WATSON F., Agape, Eros and Gender. Towards a Pauline Sexual Ethic, Cambridge, University Press, 2000, p. 77-78, p. 156-182, 244-250. WILSON J. Q., The Moral Sense, New York, Free Press Paperbacks, 1997. ZAGZEBSKI L., The Uniqueness of persons, in Journal of Religious ethics 29 (2001) 401-423.
ELEKTRONISCHE BRONNEN BOEREE C. G., Personality Theories. Erik Erikson (1997); http://webspace .ship.edu / cgboer/erikson.html (toegang 03.04.2007). BURGGRAEVE R., Het holistisch personalisme van magister “Lowieke” Janssens (december 2006) http://www.smslgv.be/dynamicframeset.html?tijdschrift/jaargangen/2002/nr1/het_holistisch_person alisme_van_magister_lowieke_jannsens.html (toegang 22.04.2007). CAW SONAR, Maatschappelijk onderzoek inzake interlandelijke adoptie (2003); http://www.cawsonar .be/adoptieteam.htm (toegang 13.05.2007). DE VOLDER J., Paus wil gelukkige families (juli 2006); http://www.tertio.be/archief/2006/T335/T335-bu3.htm (toegang 28.03.2008). DESTRO B., Celebrating the Good Message of Adoption (2003); http://www.nccbuscc.org/prolife/pro grams/rlp//97rlpdes.shtml (toegang 07.12.2007). Procedure Inter-landelijke adoptie, http://www.adoptievlaanderen.be/framepagina.htm (toegang 18.04.2007). www.vreugdezaaiers.org
VIII
V Inleiding Dit schrijven omtrent adoptie is een poging om verschillende disciplines bij elkaar te brengen. Adoptie zien we als een rechtsinstelling waardoor iemand naar een ander familieverband overgaat dan waarin hij of zij geboren is. We schrijven ook vooral rond volledige of heterofamiliale adoptie waarbij er geen sprake is van een voorafgaande biologische band tussen het adoptiekind en de nieuwe ouders. Het idee omtrent dit schrijven is ontstaan vanuit een persoonlijk verlangen om dit onderwerp dieper te doorgronden in ethisch en theologisch perspectief en zo mogelijk een waardevolle bijdrage te leveren aan de kennis omtrent het adoptiegebeuren. Er bestaan reeds vele Engelstalige, maar ook Nederlandstalige werken over adoptie. Deze werken werden veelal geschreven door psychologen, criminologen, sociologen en geadopteerden zelf. Dit maakt dat er op exact wetenschappelijk gebied veel te zeggen valt over adoptie. Hiervan getuigen de vele werken die terug te vinden zijn in onze bibliografische lijst. In deze werken is ook een duidelijke evolutie merkbaar waarbij men van een focus op het adoptieduo, adoptiekind en adoptieouders, is overgegaan naar een accent op de adoptiedriehoek. Deze verschuiving is niet zonder enig belang aangezien dit een groter bewustzijn betekende van de onzichtbare banden die een kind blijft behouden met zijn natuurlijke moeder. Deze band werd in den beginne eerder genegeerd daar men dacht, met de beste intenties, dat deze band er niet was en dat niemand hinder zou ondervinden van deze vroegtijdige scheiding tussen moeder en kind. Al gauw bleek echter dat er problematisch gedrag ontstond bij het adoptiekind dat rechtstreeks te verklaren viel vanuit het feit dat men geadopteerd is. Men voelde daardoor aan dat hoewel men niets zag op lichamelijk gebied, er psychologisch ernstige gevolgen konden zijn. Hierdoor kwam er meer wetenschappelijk onderzoek waaruit bleek dat er sprake kan zijn van een oerverwonding, een wonde in het basisvertrouwen dat, wanneer men het niet adequaat benaderde, onheelbaar zou blijven gedurende het leven van de geadopteerde, met vele problemen van dien. Hierdoor kwam adoptie in een zeer negatieve berichtgeving terecht waarbij men adoptie gedoemd zag om te falen, ongeacht welke houding men als ouder of therapeut aannam. Ondertussen zijn er nog meer onderzoeken uitgevoerd en is men tot een betere en meer gefundeerde kennis kunnen komen. Men beseft nu dat het adoptieoudersschap, net zoals het biologisch ouderschap, gepaard kan gaan met problemen en toch wel een gedurfde onderneming is. Maar dit wil niet zeggen dat de adoptie a priori veroordeeld wordt tot mislukking. Men zorgt vandaag de dag voor een degelijke en consistente begeleiding van aspirant adoptieouders, uitgebreide mogelijkheden tot nazorg en een solide wettelijke omkadering. De zoektocht omtrent de fenomenologie van adoptie, dat u kan lezen in hoofdstuk 1, was uitermate boeiend en uitdagend. Wanneer we ons echter op het terrein van de christelijke ethiek, te vinden in hoofdstuk 2 en tenslotte de christelijke theologie, hoofdstuk 3, begaven, werd onze zoektocht minder evident. Het mag gezegd worden dat dit nog te ontginnen gebied is, zeker op Nederlandstalig gebied. Angelsaksische landen hebben zich al meer over deze ethische religieuze componenten gebogen maar ook hier blijft bruikbaar materiaal eerder schaars. Dit had repercussies voor ons schrijven, daar wij in de twee laatste hoofdstukken vaak terugvielen op dezelfde bronnen. Wij hopen echter erin geslaagd te zijn een reeks nieuwe inzichten te ontsluiten en te systematiseren op Nederlands taalgebied. Wij denken dat er naar deze religieuze benadering ook in onze context vraag kan zijn. We hebben daarom getracht om enkele contextgebonden elementen uit onze gebruikte Engelstalige werken te vertalen naar onze situatie. In het algemeen besluit bieden wij u een algemeen overzicht van onze bevindingen samengevoegd met persoonlijke bedenkingen hierbij.
IX
1 Antropologische aspecten bij adoptie Adoptie is een gebeurtenis die de levens van alle betrokken tot in de diepte raakt. Hiermee bedoelen we dat de adoptieprocedure niet van de ene dag op de andere voltrokken wordt maar dat er aan de beslissing om te adopteren een hele geschiedenis vooraf gaat en dat het gevolgen heeft voor de rest van het leven van de betrokkenen. Het is deze geschiedenis die maakt dat adoptie geen alledaags fenomeen is, het is daarentegen een fascinerend maar vaak ook pijnlijk relaas van ouders en kinderen, van afstand en nabijheid, van verdriet en blijdschap. Het zijn de gevolgen die maken dat adoptie recentelijk in de belangstelling is komen te staan. Gezien de verscheidenheid waarin adoptieprocedures voltrokken worden, is het noodzakelijk om enkele algemene thema’s omtrent adoptie naast elkaar te plaatsen en daar waar nodig verschillen maar ook gelijkenissen aan te duiden. We beginnen in dit eerste hoofdstuk bij de adoptieouders, kijken dan naar het adoptiekind en ten slotte staan we stil bij de positie van de afstandsouders of de afstandsmoeder. Bij deze termen kunnen we echter al meteen een bedenking plaatsen, een stelling gemaakt door Ruud Deibel1, die via zijn functie als directeur van de Nederlandse Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar Kind (FIOM) in contact kwam met de adoptiethematiek. Hij spreekt namelijk over ‘je eerste ouders’ om te spreken over de afstandsouders of biologische ouders. Hiermee wil hij een alternatief geven voor de termen echte, natuurlijke of biologische ouders, omdat deze, veelal door adoptieouders gebruikte termen, de indruk wekken dat er echte en kunstouders zijn. Deze benadering vindt hij foutief en stelt zich daarbij de vraag: “Waarom kan een mens niet achtereenvolgens diverse ouderparen hebben die elk in die periode de echte ouders zijn; iets dat dan van beide kanten – kind en ouders – ook zo voor de volle honderd procent wordt beleefd?” De aanduiding eerste ouders geeft daarbij ook een eerder positief beeld over deze ouders.2 In dit hoofdstuk willen wij voldoende aandacht geven aan de drie betrokken groepen bij adoptie, namelijk het adoptiekind, de adoptieouders en de afstandsouders. Wij willen een vrij volledig beeld geven van deze drie groepen en daarbij de voornaamste thematieken aanraken. Vooreerst maken we een vergelijken tussen adoptieouders en biologische ouders om aan te geven dat adoptieouders toch een aparte groep zijn met specifieke vragen en noden waarop de hulpverlening dan gepast dient op in te spelen. Het is echter niet de bedoeling om deze ouders zodanig te categoriseren en hen te bestempelen als ‘valse’ of ‘problematische’ ouders, zoals duidelijk zal worden in de paragraaf over de adoptieouders. Vervolgens nemen de groep van de adoptieouders verder onder de loep. We zoeken naar verschillen en bekijken daarbij de achterliggende context van deze verschillen. We ontdekken hoe we de grote groep adoptieouders grosso modo kunnen verdelen in twee groepen verschillend in hun motieven ten aanzien van adoptie. We geven in deze paragraaf ook weer welke opvoedingsproblemen zij kunnen verwachten. Nadien staan we uitvoerig stil bij het adoptiekind. Dat deze groep bijzondere aandacht verdient, hoeft ons niet te verbazen. Het kind mag immers als het centrum van de hele adoptieprocedure beschouwd worden omdat het tenslotte omwille van het kind is, dat er geadopteerd wordt. We kijken eerst naar de post- en prenatale invloeden op het kind. We merken immers dat deze aan de basis kunnen liggen van vele problemen onmiddellijk na de plaatsing in het adoptiegezin of na enkele jaren, meestal 1 Ruud
Deibel studeerde politieke en sociale wetenschappen in Nijmegen. R. DEIBEL, Een kind van ver. Situaties in landen van herkomst, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 52-63, p. 63. 2
1
tijdens de puberteitsjaren. Vervolgens bestuderen we de ontwikkeling van de identiteit bij het adoptiekind aan de hand van het ontwikkelingsmodel van Erik Erikson. Het voorlaatste item dat we bespreken, is de adoptiestatus. Ten slotte staan we stil bij het fenomeen van de rootsreizen. Als laatste groep binnen de adoptiedriehoek, maar daarom niet minder belangrijk, kijken we naar de afstandsouders en/of afstandsmoeder. We geven ook een algemene beschrijving van de term ‘adoptiedriehoek’. Deze term komt zeer vaak voor in de adoptieliteratuur om aan te geven dat er verbanden bestaan tussen de drie belangrijkste actoren binnen dit fenomeen. Deze verbanden werden vaak eerder ontkend dan gerespecteerd maar in deze gedachtegang is de laatste jaren verandering gekomen. Men beseft nu het belang van deze banden en begrijpt ook dat deze altijd een rol zullen blijven spelen. Wij zullen tevens de vraag stellen of het niet gepast is om te spreken over de ‘adoptievierhoek’ waarbij de adoptieorganisatie de vierde pool uitmaakt. Er zijn immers indicatoren die aantonen dat vele adoptiegezinnen gebruik maken van een nazorgaanbod. Dit aanbod geldt niet alleen tijden de eerste weken na de aankomst van het adoptiekind, maar tracht zorg te bieden het hele leven lang. Vooral tijdens de adolescentiefase lijkt deze nazorg een dankbaar initiatief. We bekijken de voor- en/of nadelen van deze vorm van hulpverlening aan adoptiegezinnen. Ten slotte trachten we onze bevindingen te noteren in een kernachtig voorlopig besluit.
1.1 De adoptieouders Tussen adoptieouders en biologische ouders bestaan vele verschillen, dat staat buiten kijf, maar ook tussen adoptieouders onderling bestaat een grote verscheidenheid. Vooreerst staan we stil bij de verschilpunten tussen biologische ouders en adoptieouders. In een volgende beweging zullen we de groep van de adoptieouders van nader bij bekijken opdat het duidelijk zou worden dat adoptie een veelzijdig gebeuren is.
1.1.1 Adoptieouders en biologische ouders vergeleken Het eerste verschil situeert zich meteen na de geboorte van het kind, het is namelijk zo dat adoptieouders niet vanaf de geboorte aanwezig kunnen of mogen zijn bij hun kind. Vooral bij interlandelijke adoptie krijgen zij hun adoptiekind pas te zien op de leeftijd van één jaar of later. Dit maakt dat adoptieouders voor een gedeelte in het duister tasten met betrekking tot de levensgeschiedenis van het kind. Zij beschikken vaak niet over babyfoto’s van hun adoptiekind wat later ook problematisch kan worden voor de opvoeding van het kind. Men spreekt hier soms over een zwart gat in de geschiedenis van het kind3. Uit onderzoeken is gebleken dat de eerste maanden en jaren in het leven van het kind beslissend zijn voor de vorming van het zelfvertrouwen. Het is in deze periode dat het kind afhankelijk is van een opvoeder voor de vorming van het basisvertrouwen. Gezien de erbarmelijke omstandigheden waarin weeskinderen vaak opgroeien, met een gebrek aan zorg en liefde, hoeft het ook niet te verbazen dat wanneer een kind pas geadopteerd wordt op de leeftijd van één jaar, het basisvertrouwen zich slechts gedeeltelijk of zelfs niet heeft kunnen ontwikkelen, wat zijn gevolgen heeft voor de gedragingen van het kind in het heden maar ook in de toekomst. Ook het feit dat adoptieouders eerst een selectieprocedure moeten ondergaan vooraleer zij met de procedure om te adopteren mogen starten, is een belangrijk verschil tussen beide groepen ouders. Vele
3 R. DEIBEL, Een kind van ver. Situaties in landen van herkomst, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 52-63, p. 52.
2
adoptieouders vinden het ondergaan van dit onderzoek eerder beschamend of beledigend omdat zij op die manier de boodschap krijgen dat zij niet geschikt zouden zijn voor het ouderschap. Biologische ouders moeten deze test niet afleggen en kunnen bijgevolg ook niet ongeschikt verklaard worden. Hier moet wel vermeld worden dat dit onderzoek gedaan wordt in het belang van het kind omdat men het risico wil vermijden dat het kind nogmaals een teleurstelling zou oplopen wanneer achteraf blijkt dat het gekozen adoptieouderpaar niet in staat blijkt het kind de zorgen te geven die het nodig heeft. Hoewel deze test afgenomen wordt met de beste intenties, kan het resultaat soms zeer pijnlijk zijn. Het derde verschil, dat nauw samenhangt met het tweede, betreft de juridische verschillen tussen biologische ouders en adoptieouders. Adoptieouders dienen vaak een zware gerechtelijke weg af te leggen vooraleer zij zich ouder kunnen noemen van hun kind. Dit verloopt meestal met de nodige hindernissen wat voor frustraties kan zorgen. Adoptieouders staan tegenover het traag verlopen van de juridische weg machteloos omdat het vaak de buitenlandse instituten zijn die extra documenten of financiële middelen vragen alvorens zij de nodige attesten willen of kunnen uitreiken. Doordat het vlotte verloop van deze juridische weg afhankelijk is van de samenwerking van verschillende instanties op verschillende niveaus in verschillende landen, is het niet verwonderlijk dat deze procedure soms ook stil valt, wat tot ergernissen kan leiden bij de adoptieouders in spe. Het vierde en laatste belangrijke verschilpunt is de specifieke opvoedingsituatie waarin adoptieouders terecht komen. Aangezien er geen sprake is van een bloedband tussen adoptieouders en adoptiekind, zal de opvoeding met speciale thema’s en specifieke valkuilen moeten rekening houden, de belangrijkste hiervan is de hechting. Adoptiekinderen kunnen reeds van jonge leeftijd bepaalde vragen stellen over hun afkomst, hun biologische ouders, de adoptie. Biologische ouders hoeven op deze vragen niet te antwoorden. Het ontbreken van essentiële informatie kan tot moeilijke situaties leiden, zowel bij de adoptieouders als hun adoptiekinderen. Daarom wijzen veel hulpverleners op het nut van gerichte cursussen en het lezen van adoptiespecifieke literatuur vooraleer de grote stap te zetten. René Hoksbergen, psycholoog, pedagoog en specialist in zake de adoptiematerie, verwijst in het verband met het omgaan met de ontbrekende informatie over de eerste levensdagen van het kind naar de adoptieparadox. Hiermee bedoelt hij dat ouders, ook al bezitten zij zeer weinig informatie, beter openlijk omgaan met de gegevens opdat zij daardoor een veilig gevoel geven aan hun adoptiekind. Het kind gaat dan inzien dat het feit dat hij of zij geadopteerd is, geen geheim is maar een verhaal waarbij niet alleen hij of zij vragen heeft, maar ook de adoptieouders. Het adoptiekind voelt zich op die manier aanvaard in het gezin4. Een gevolg van de specifieke opvoedingssituatie kan ook zijn dat adoptieouders geconfronteerd worden met situaties waarbij ze niet kunnen terugvallen op het opvoedingspatroon van hun eigen ouders. Als voorbeeld kunnen we hier de actuele problematiek van racisme aanhalen waarmee veel interraciale geadopteerden te maken hebben. Ook hiervoor is het aangeraden dat adoptieouders voorbereid worden door het lezen van geschikte en aangepaste literatuur of door professionele begeleiding. In de recente adoptieliteratuur wordt de vraag luidop gesteld; kunnen blanke ouders hun interraciaal geadopteerd kind de nodige survival skills meegeven om te kunnen weerstaan aan racisme. Hierbij willen we geen afstand doen van de wetenschap dat de behoefte aan en het gebruik van deze vaardigheden, zeer individueel gekleurd zijn en bijgevolg dus afhangen van andere individuele aspecten zoals leeftijd, geslacht, enzovoort5. Voorbeelden van zulke overlevingsvaardigheden bevatten de methode om racistische 4 R. HOKSBERGEN, Een
kind adopteren. Gids voor adoptieouders en hun raadgevers, Baarn, Ambo, 1994, p. 10-16. “Examples of such survival skills include the methods of deconstructing and delegitimating racial stereotypes and racist treatment, resistance and subversion, the ability to deal with a variety of cultural settings, and the ability to anticipate and read cultural signals, as in the behavior of police”. S. PATTON-IMANI, Navigating Racial Routes, in T.P.
5
3
stereotypen en racistische behandelingen te deconstrueren en te onteigenen, weerstand en ontwrichting, de mogelijkheid om om te gaan met een variëteit aan culturele settings en de mogelijkheid om te anticiperen en culturele signalen te lezen, zoals in het gedrag van politie6. Een andere vraag die hierbij dan gesteld wordt, is of blanke ouders op een adequate manier hun kinderen deze vaardigheden kunnen aanleren wanneer zij zelf nooit geconfronteerd zijn geweest met racisme7. Gezien de vele verschillen tussen adoptieouders en biologische ouders, zoals we hier reeds oppervlakkig hebben toegelicht, hoeft het niet te verbazen dat de laatste jaren meer en meer aandacht wordt besteed aan preventieve adoptieoudercursussen, waarbij men gebruik maakt van een combinatie van professionele hulpverlening en een zelfhulpgroep voor adoptieouders8.
1.1.2 Adoptieouders vergeleken Vervolgens willen we dieper ingaan op de verschillen tussen de adoptieouders onderling, want ook deze verschillen zorgen voor specifieke gevolgen in de gedragingen van de adoptieouders. Dit onderscheid wordt gemaakt op basis van de intenties of de motivaties van de aspirant adoptieouders. Voor een eerste groep betekent adoptie de vervolmaking van hun gezin, hiermee wordt bedoeld dat deze ouders, meestal ongewenst kinderloos, voor adoptie kiezen om op die manier hun gewenste gezinssituatie te verkrijgen. Hun verlangens zijn vooral innerlijk gericht. Dit hangt vaak samen met sterke verwachtingen van de ouders naar het adoptiekind toe, maar de kans bestaat dat het kind niet al deze verwachtingen kan inlossen. Toch willen we hiermee niet zeggen dat ouders die vooral intern gericht zijn, geen goede ouders zouden zijn, maar we willen wel wijzen op het risico dat kan schuilen achter deze motivatie, namelijk dat zij hun verwachtingen niet laten varen en te functioneel gericht blijven. Hierdoor kan het kind het gevoel krijgen dat zijn ouders niet van hem houden. We willen er hier ook op wijzen dat deze functionalistische visie op het ouderschap evenzeer voorkomt bij biologisch ouderschap. Ook zij kunnen het kind zien in het verlengde van hun eigen wensen en dromen. Het hoeft geen betoog dat ook hier ernstige gevolgen kunnen aan vast hangen. Toch is dit een belangrijk gegeven voor het adoptiekind want vaak leeft het met de gedachte dat zijn biologische ouders niet van hem hielden en hem daarom hebben afgestaan ter adoptie. Wanneer het kind de boodschap krijgt ook niet ‘goed genoeg’ te zijn voor de adoptieouders, kan dit een enorme impact hebben op het zelfbeeld van dit kind9. Een tweede groep adoptieouders die we kunnen onderscheiden zijn zij die meer extern gerichte motivaties hebben. De vervollediging van het gezin is vaak niet hun eerste doel, maar wel het helpen van een kind in nood. Toch is deze houding ook niet zonder risico’s. Ook hier bestaat de kans dat de ouders niet voorbereid zijn op eventuele pedagogische problemen. Beide extremen van de pendule zijn dus problematisch en aspirant adoptieouders doen er goed aan om een portie van beide motivaties te bezitten. We kunnen dit onderscheid ook maken op basis van het aantal kinderen dat men reeds heeft. Zo ziet men dat een koppel dat ongewenst kinderloos blijft, meer intern gerichte motieven heeft om de adoptieprocedure aan te vangen. Dit is meteen ook de grootste groep aspirant adoptieouders die de JACKSON (ed.) The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids Michigan – Cambridge, William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 78-113, p. 79-80. 6 Ibid., p. 82. 7 Ibid., p. 82-84. 8 R. HOKSBERGEN, Psychosociale specificiteit van adoptie, in A DE PAUW., R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST, Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 9-32, p. 23. 9 P. STARRE, Zelfbeeld en identiteit gekleurd door adoptie. Informatie voor ouders (red.: L. Sibbing Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgaven Adoptie Nazorg, 2005, p. 6.
4
procedure starten. Ouders met twee of meer eigen kinderen vertonen dan weer vaker extern gerichte motieven zoals een kind in nood willen helpen of een bijdrage leveren aan het oplossen van het bevolkingsprobleem. Een verklaring hiervoor is te vinden in de redenering dat ouders met kinderen reeds een fase verder zijn waardoor hun verlangen om kinderen te hebben reeds is vervuld. We zien namelijk ook dat adoptieouders na de adoptie van hun eerste kind ook eerder extern gerichte motieven gaan aanhalen wanneer ze verdere stappen ondernemen. Zij zullen bijvoorbeeld financiële steun bieden aan een kind ter plaatse om ervoor te zorgen dat zijn kansen op een degelijke educatie en verzorging vergroten. Dit fenomeen noemt men in de adoptieliteratuur het sponsorschap van een kind. Vele adoptieorganisaties hebben tevens een sponsorprogramma ter beschikking. Hierbij kunnen ouders, particulieren of organisaties zoals scholen en dergelijke elke maand een bepaald bedrag geven aan een kind in het Zuiden. Met deze financiële steun kan dit kind onder andere schoolgeld betalen. Een organisatie die bekend staat om zijn intensief sponsorschapprogramma is ‘Plan’, vroeger bekend onder de naam ‘Foster Parents Plan’. Dit is een internationale organisatie, tevens aanwezig in België, organiseert dergelijke sponsorschapprogramma’s over de hele wereld en voert met de ingezamelde middelen vele projecten in het Zuiden uit10. Toch gaan de meeste stemmen op om ook kinderloze echtparen te laten groeien in de richting van externe motivaties. Dit is dan niet alleen in het belang van het adoptiekind maar ook voor de adoptieouders zelf. Vaak is hun kinderloosheid te wijten aan een vruchtbaarheidsprobleem. Dit brengt op zich veel negatieve gevoelens met zich mee zoals verdriet, boosheid, frustratie, depressie, schuldgevoel, enzovoort. Deze gevoelens zullen verwerkt moeten worden door het ouderpaar en daarvoor mag het kind niet gebruikt worden. Vandaar dat men vaak ook spreekt van een functionalistische motivatie ten aanzien van de adoptie. Daarom raadt men koppels die kampen met vruchtbaarheids- of relatieproblemen meer en meer aan om eerst samen professionele hulp te zoeken vooraleer men de adoptieprocedure start. Men beseft hierbij ook dat het erkennen van problemen binnen de relatie veel moed en zelfkennis vergt. In de hulpverlening zelf is men ook realistisch genoeg om in te zien dat een onvruchtbaarheidsprobleem vaak een blijvend litteken geeft en dat het steeds een emotioneel gegeven blijft binnen het gezin11. Na de verschillen tussen adoptieouders en adoptieouders onderling te hebben overlopen, geven we nu een overzicht van de gelijkenissen tussen adoptieouders onderling. Ten eerste is uit onderzoek gebleken dat adoptieouders een positief beeld hebben van hun eigen ouders, ook wat betreft het huwelijk tussen beide. De ouders zijn ook gelukkig geweest met hun kinderen. Er zijn dus positieve verwachtingen ten opzichte van het kind. Dit gegeven mogen we echter niet verwarren met wat hoger is gezegd over de risico’s bij interne motivatie. Positieve verwachtingen tegen over het (adoptie)kind is zeker geen negatief gegeven, het wordt echter problematisch wanneer deze houding in extremis voorkomt waardoor het een te functionalistische visie wordt. Een tweede kenmerk vinden we terug in de houding van adoptieouders tegenover continuïteit en zekerheid. Adoptieouders blijken immers niet zoveel waarde te hechten aan deze woorden. Het adoptieavontuur is immers niet zonder risico’s, zekerheid is vaak ver te zoeken. Men kan stellen dat adoptieouders de nodige durf hebben om aan dit gebeuren te beginnen. Deze groep ouders is er ook niet op gebrand om koste wat het kost een bloedverwant ter wereld te brengen, vandaar dat continuïteit geen hooggeschatte waarde is bij hen. 10 http://www.plan-belgie.org/overPlan/ 11 R. HOKSBERGEN, Waarom adopteren mensen een kind, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 67-83, p. 6874.
5
Vervolgens is er een gelijkenis op het vlak van de gezinssamenstelling. Een hoog aantal adoptieouders heeft te kampen met vruchtbaarheidsproblemen, dit leidt tot een gevoel van gemis wat betreft de gewenste gezinssamenstelling en dit laatste leidt op zijn beurt tot de bewuste keuze om te adopteren. Hiermee samenhangend merken we ook dat adoptieouders minder scheiden. Als vierde element zien we dat de leeftijd van adoptieouders gemiddeld hoger ligt dan die van de biologische ouders. Dit kunnen we verklaren vanuit de voorgeschiedenis van deze ouders. Zij hebben vaak een lange weg van pogingen tot het krijgen van eigen kinderen achter de rug. Ze hebben daarbij meestal vele teleurstellingen opgelopen door het gebruik van medische technieken die uiteindelijk hun doeltreffendheid niet konden bewijzen. Ze hebben reeds vele keuzen moeten maken en dat vergt de nodige tijd. Ten vijfde zien we ook dat adoptieouders vaak een hoog sociaaleconomisch niveau hebben. Ze hebben een inkomen dat vaak boven het gemiddelde ligt en ze zijn meestal ook hoog opgeleid. Dit resulteert in het feit dat zij in staat zijn om de complexe procedures te doorlopen en daarbij de nodige financiële middelen hebben om deze tot een goed einde te laten komen. Ten slotte merken we dat zij ook een degelijke talenkennis bezitten. Zij zijn daardoor in staat om de nodige anderstalige formulieren correct in te vullen en om mede borg te staan voor het welslagen van hun adoptieprocedure. Dit kenmerk is vooral toepasbaar op adoptieouders die kiezen voor een interraciale adoptie. Zij worden vaak gevraagd om zich persoonlijk aan te melden bij de plaatselijke rechtbank12. Gezien al de hoger vermelde gegevens kunnen we besluiten dat de groep van de adoptieouders geen homogene groep is. Er zijn echter wel enkele algemeen voorkomende kenmerken maar ook daarop zijn er uitzonderingen. Het schikken van al deze informatie geeft een duidelijk beeld van de individualiteit van het starten, het doorlopen en het verwerken van de adoptieprocedure door de adoptieouders. Ook geschiedkundig kunnen we een opdeling maakt wat betreft kenmerken bij adoptieouders. Een eerste periode onderscheiden we beginnende ongeveer dertig jaar geleden. In die periode was er nog geen echt adoptiebeleid. Men ging ervan uit dat de situatie van het adoptiekind sowieso beter zou zijn in het adoptiegezin dan in het land van herkomst. Hierdoor was er geen specifieke aandacht voor psychosociale problemen bij het adoptiekind. Ook merkten men dat deze kinderen vaak gezien werden als de vervanging van een nooit geboren of een overleden eigen biologisch kind. Adoptie verkeerde in de taboesfeer en vele problemen werden stilzwijgend en intern beleefd. Hoksbergen noemt deze periode de traditioneel-gesloten generatie. Deze generatie werd opgevolgd door de economisch-realistische generatie. Mede door meer en meer wetenschappelijk onderzoek en aandacht vanuit de media, kwamen er vele negatieve adoptieverhalen naar boven. Men besteedde meer aandacht aan pedagogische problemen en de juridische aspecten van dit gebeuren.
1.2 Het adoptiekind Vervolgens willen wij onze aandacht richten op het adoptiekind. Hier dient vermeld te worden dat de aandacht voor de verschillende psychische, fysische en sociale problemen van adoptiekinderen een eerder recentelijk fenomeen is binnen de economisch-realistische periode van adoptie. Waar men vroeger aannam dat het kind niets zou ondervinden van de scheiding van zijn biologische ouders, merkt men nu dat het kind het vaak als een kwetsuur ervaart en dat met zich meedraagt gedurende zijn hele leven. Het 12
R. Hoksbergen, Waarom adopteren mensen een kind, in R. Hoksbergen & H. Walenkamp (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 67-83, p. 7476.
6
is pas op het einde van de vorige eeuw dat er meer en meer wetenschappelijke literatuur verscheen rond de problematiek van het adoptiekind. In de meeste adoptieboeken erkent men dat de geadopteerde in meerdere of in mindere mate beïnvloed wordt door het geadopteerd zijn. We zullen onze aandacht richten op de vier belangrijke peilers waarvan geadopteerden invloed kunnen ondervinden. Ten eerste is er de pré- en postnatale levenssituatie van de geadopteerde (1.2.1), vervolgens buigen we ons over de identiteitskwestie bij de geadopteerde (1.2.2) ten derde kunnen er problemen opduiken op het gebied van het verwerken en het hanteren van gevoelens van loyaliteit ten opzichte van de adoptie- en biologische ouders, dit plaatsen we onder de noemer ‘omgaan met de adoptiestatus’ (1.2.3), tenslotte is er ook nog het zoeken naar de roots en afstammingsrelaties, wat dikwijls gepaard gaat met rootsreizen (1.2.4)13.
1.2.1 Pre- en postnatale invloeden Nog voor de geboorte van het kind (prenataal), gaat er al een hele geschiedenis aan vooraf. Een vrouw is zwanger geworden, de manier waarop is niet altijd even rooskleurig als wij ons vaak willen voorstellen. Dit alles, namelijk de zwangerschap en de geboorte van het kind, gebeurt in een context die de moeder en/of de vader niet toelaat om het kind zelf op te voeden, waardoor de keuze voor het afstaan vaak de enige uitweg lijkt. Doorgaand onderscheidt men drie situaties waarin ouders voor zulk een keuze komen te staan. Het is ook mogelijk dat deze in combinatie met elkaar voorkomen, wat de situatie alleen maar uitzichtlozer maakt voor de al dan niet jonge moeder. De eerste soort situaties noemt men de sociaal culturele factor waarbij het meestal de gemeenschap is die de zwangerschap en de geboorte onaanvaardbaar maakt. We denken hierbij bijvoorbeeld aan culturen waar het ongehuwde moederschap in de taboesfeer zit. Wanneer jonge vrouwen in een dergelijke omgeving ongehuwd en zwanger zijn, dreigen zij al hun privileges te verliezen en terecht te komen in pure armoede, zij hebben geen rechten meer. Niemand durft voor hen opkomen, ook niet voor het kind, dat dezelfde status meekrijgt als de moeder. Een andere situatie die ervoor kan zorgen dat een kind wordt afgestaan ter adoptie, is rampsituaties zoals oorlogen, overstromingen, droogte, ziekten. Hierdoor kan een kind plotseling alleen op de wereld komen te staan. Vaak gebeurt het dan dat iemand zich toch over het kind ontfermt en het naar een weeshuis brengt waar het dan gedurende een periode kan verblijven. Een derde situatie is de economische toestand van de biologische ouders14. Hierbij is het reeds belangrijk om op te merken dat in de drie bovenvermelde situaties men ervan uitgaat dat de ouders wel willen zorgen voor hun kind, maar dat het voor hen de beste keuze lijkt om het niet te doen, ten voordele van het kind, maar ook voor zichzelf. Dit alles maakt dat de zwangerschap en de geboorte vaak verloopt in een periode van stress wat nefast is voor de ontwikkeling van het kind. Niet alleen stress maar ook andere factoren kunnen de ontwikkeling van de baby in de baarmoeder negatief beïnvloeden, zoals roken, alcohol, drugs, enzovoort. Na een korte of lange periode wordt het kind gescheiden van de moeder (postnataal) en overgebracht naar een andere situatie, meestal een plaatselijk weeshuis. Dit kan leiden tot wat men noemt, een separatietrauma. Hoe langer de periode waarin het kind bij de moeder heeft geleefd, des te delicater wordt de scheiding. Het gescheiden worden van de moeder kan voor het jonge kind zeer R. Hoksbergen, psychosociale specificiteit van adoptie, in A De Pauw, R. A. C. Hoksbergen & G. Van Aelst, Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 9-32, p. 24. 14 R. Deibel, Een kind van ver. Situaties in landen van herkomst, in R. Hoksbergen & H. Walenkamp (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 52-63, p. 58. 13
7
schokkend zijn, wat op zijn beurt kan leiden tot een Post Traumatic Stress Disorder15. Hiermee bedoelt men dat de traumatische ervaring gevolgen kan hebben op het gedrag van het individu of zelfs op de persoonlijkheid. “Belangrijk is hier dat de ervaring die als traumatisch kunnen gekarakteriseerd worden, niet noodzakelijk zo worden ervaren door het individu, dit is afhankelijk van de leeftijd, de spankracht van de persoon, de ontwikkelingsfase waarin men zich bevindt, de voorgeschiedenis, de omringende cultuur, de structuur van de persoonlijkheid en latere ervaringen”16. Deze opmerking is uiterst belangrijk opdat het aangeeft dat adoptie slechts zelden als traumatisch wordt ervaren door het kleine kind. Dit gegeven maakt dat aspirant adoptieouders hoop mogen hebben in verband met hun adoptiekind aangezien ernstige gedragsproblemen slechts bij een minderheid van de adoptiekinderen voorkomt. Het is ook zo dat adoptieouders vanuit hun ervaringen met preventieve opvoedingscursussen veel alerter zijn voor het gedrag van hun kind, daardoor kunnen zij adequater handelen en zullen zij sneller de weg naar de hulpverlening vinden. Hiermee willen we vooral stilstaan bij de grote verschillen tussen de geadopteerden onderling. Toch kunnen we zeggen dat vele geadopteerden wel enige hinder ondervinden van de pre- en postnatale situaties die ze hebben gekend. Wat de postnatale situatie betreft, kunnen we vaak ook zeggen dat adoptiekinderen vele tekorten hebben gehad op het gebied van voeding en verzorging. De situatie in de herkomstlanden is vaak niet zo rooskleurig als in de meeste Westerse landen. Dit kan afhankelijk zijn van de bestaande opvattingen omtrent opvoeding en verzorging of aan de erbarmelijke situatie waarin het personeel van een weeshuis moet werken. Een te weinig aan opvoeders en financiële middelen is vaak de bittere realiteit. In sommige gevallen kunnen we spreken van verwaarlozing, wat vaak ernstige psychische of lichamelijke gevolgen kan hebben, ook op latere leeftijd. Een adoptiekind kan ook een aangeboren afwijking hebben, sommige daarvan kunnen, eens in Westerse landen gearriveerd, verholpen worden. Anderen zijn van blijvende aard, wat betekent dat de adoptieouders de nodige voorlichting dienen te hebben en dat wanneer zij opteren om dit kind op te voeden, zij de nodige steun, zowel professioneel als privé, mogen verwachten. Meestal wordt het adoptieouders ook aangeraden om het kind degelijk te laten onderzoeken op allerlei aandoeningen, al dan niet van erfelijke aard. Het is belangrijk dat men daarvan op de hoogte is, zeker op latere leeftijd, wanneer het kind volwassen is en zelf denkt aan kinderen. Een ander medisch, postnataal probleem waarmee een adoptiekind geconfronteerd kan worden, zijn allerlei infecties. Dit is te wijten aan de meestal onhygiënische situaties in het land van herkomst. De meeste adoptiekinderen hebben te kampen met parasitaire en bacteriële aandoeningen die meestal darmof huidinfecties veroorzaken. Ook hiervoor wordt het de adoptieouders aangeraden om hun kind meteen te laten onderzoeken op alle mogelijk infecties. Ook wanneer ze niet duidelijk zichtbaar zijn, kan het kind toch drager zijn van een bepaalde ziekte. Vaak is het ook noodzakelijk om een arts te raadplegen die gespecialiseerd is in tropische ziekten omdat deze ook vaak voorkomen bij adoptiekinderen17. We hebben gezien dat zowel de situatie voorafgaande aan als volgende op de geboorte belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind, onder andere prenatale stresssituaties bij de biologische moeder, verwaarlozing en voedingstekorten in het verzorgingstehuis en het leven in slechte hygiënische en medische omstandigheden. Het moge dus duidelijk zijn dat in het verhaal van de adoptie van een kind, er heel wat negatieve gebeurtenissen zijn geweest waardoor de ontwikkeling niet op een gewenste manier is R. Hoksbergen, Psychosociale specificiteit van adoptie, in A De Pauw, R. A. C. Hoksbergen & G. Van Aelst , Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 9-32, p. 25. 16 Ibid., p. 27. 17 T. SCHULPEN & N. SORGEDRAGER, Medische aspecten bij buitenlandse adoptie, in R. Hoksbergen & H. Walenkamp (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 86-97, p. 84-92. 15
8
kunnen verlopen. Hiervoor dienen de adoptieouders de nodige aandacht te hebben die wordt toegelicht door de hulpverleners die betrokken zijn bij de adoptie. Vele van de beschreven negatieve gebeurtenissen kunnen ook ernstige gevolgen hebben voor de ontwikkeling en de opvoeding van het kind. Hierbij wordt de aandacht vooral gericht op de thematiek van de hechting. De grondlegger van de hechtingstheorie zoals wij ze hier zullen beschrijven, is John Bowlby, een Brits psychiater. Mensen hebben een aangeboren behoefte aan contact met anderen. Als twee personen aan elkaar gehecht zijn, betekent dit dat zij een duurzame emotionele relatie met elkaar hebben. Hechtingsgedrag is al het gedrag dat uitnodigt tot nabijheid en contact. Bij baby’s is hechtingsgedrag bijvoorbeeld: huilen, glimlachen, oogcontact maken en met de ogen volgen, de handen uitstrekken, zich vastgrijpen, geluidjes maken. Peuters kunnen daarnaast naar hun moeder of vader toe kruipen, brabbelen of babbelen, knuffelen, bij moeder of vader op schoot gaan zitten, dingen aanwijzen en benoemen, etc. Doordat ouders op deze signalen reageren ontstaat er een wederzijdse band. Het voeden van je kind, glimlachen, geluidjes maken, je kind oppakken en wiegen, je kind helpen en troosten, etc., op al deze verschillende manieren bieden ouders hun kind de ervaring: ik zie je, ik ben er voor je. Door hun aandacht voor hun kind brengen zij de hechting op gang en kunnen zij die versterken Hechtingsgedrag is aangeboren: een jong kind heeft iemand nodig die voor hem zorgt18.
Belangrijk is om hierbij een onderscheid te maken tussen hechtingsstoornis en onveilige gehechtheid. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat één derde van de kinderen tekenen van onveilige gehechtheid vertoond, dit is een ietwat problematische variant van het normale opvoedingspatroon. Een hechtingsstoornis daarentegen is veel ernstiger te noemen en bedreigt de normale ontwikkeling van het kind. Beide vormen van hechting komen voor bij adoptiekinderen maar een hechtingsstoornis vraagt intensievere begeleiding en aangepast gedrag van de adoptieouders. De problematiek van de hechting mondt uit in de problematiek van het basisvertrouwen. Het veilig gehecht zijn van het kind aan een opvoeder is namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het basisvertrouwen. Zonder dit basisvertrouwen zal het kind later veel moeilijkheden ondervinden om relaties met anderen aan te gaan, omdat het niet geleerd heeft te vertrouwen op anderen. We spreken hier van een opvoeder. Deze taak kan opgenomen worden door de biologische moeder maar even goed door de biologische vader, een oudere broer of zus, een tante of een nonkel, een grootmoeder of een grootvader, iedereen die intensief zorg draagt voor het kleine kind, dus zeker ook door adoptieouders. Zoals al eerder vermeld is voldoende voeding en verzorging geen sinecure in de meeste niet-westerse weeshuizen, daar er over opvoeding een andere moraal heerst en omdat deze instellingen vaak te kampen hebben met financiële problemen wat leidt tot een tekort aan geschikte opvoeders. Dit maakt dat de ontwikkeling van gehechtheid aan een bepaalde belangrijke opvoeder haast onmogelijk wordt met als gevolg dat het kind niet de kans krijgt een basisvertrouwen te ontwikkelen. Gezien het feit dat veilige hechting en basisvertrouwen ook samenhangen met de vorming van het geweten en het zelfbeeld, staan de adoptieouders dus voor de belangrijke taak om een veilige hechting te bevorderen tussen het adoptiekind en zichzelf. In het Nederlands is het onderscheid moeilijk te maken, maar in Engelstalige literatuur maakt men meestal het onderscheid tussen bonding en attachment, waarbij men wil wijzen op het feit dat attachment wat men in het Nederlands vertaalt met ‘hechting’, een aangeleerde vaardigheid is. Bonding, wat men ook dient te vertalen met ‘hechting’ of ‘verbinding’, kan men onmogelijk aanleren19. Nancy Verrier schrijft 18 R. KOBUSSEN, Adoptie en hechting als proces. Informatie voor ouders, (red.: L. Sibbing-Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2002, p. 4. 19 M. STEWART VAN LEEUWEN & G. MILLER WROBEL, The Moral Psychology of Adoption and Family Ties, in T.P.
9
hierover in haar boek ‘afgestaan, begrip voor het geadopteerde kind’ het volgende: “Ik denk dat zeker kan worden vastgesteld dat de meeste geadopteerde kinderen zich hechten aan hun adoptiemoeder. Dit is een soort emotionele afhankelijkheid die voor het overleven cruciaal lijkt te zijn. Aan de andere kant komt een binding niet zo makkelijk tot stand. Hierbij wordt op alle terreinen van het menselijk bewustzijn een diepgaande relatie verondersteld. Winnicott geloofde, dat de [biologische] moeder speciaal voorbereid is op die binding, zodat ze goed tegemoet kan komen aan de behoeften van het kind. Het lijkt erop dat een moeder biologisch, hormonaal en emotioneel ‘geprogrammeerd’ is om bij de geboorte een band aan te gaan met haar baby. Zij reageert dan op dezelfde manier op hem als waarop ze dat deed toen de foetus nog in de moederschoot rustte. Er is een aantal sensaties en gebeurtenissen, waarvan sommige in de baarmoeder beginnen, die helpen bij de totstandkoming van de postnatale binding: borstvoeding, geuren, oogcontact, aanraken en bekende geluiden zoals de hartslag en de stem. Dat een baby zijn eigen moeder bij de geboorte kent, is meer dan eens bewezen”20. In de meeste adoptie gerelateerde literatuur schrijft men bijgevolg over dat hechtingsproces dat wel aangeleerd kan worden, dat proces dat in de Engelse taal attachment genoemd wordt. Omdat dit soort hechting kan aangeleerd worden, spreekt men vaak over onveilig of veilig gehecht zijn. Het spreekt voor zich dat adoptieouders de belangrijke opvoedingstaak meekrijgen om hun adoptiekind te laten groeien in de richting van de veilige hechting. In de hechtingstheorie van Bowly onderscheiden we vier hechtingsfasen. De eerste fase start bij de geboorte en eindigt enkele weken later. Hier is de pasgeborene gericht op mensen in het algemeen, er is nog geen één bepaald figuur waarop het kind zich voornamelijk richt. Wanneer de adoptie plaatsvindt in dit stadium van het hechtingsproces, zal de hechting aan de nieuwe ouders geen groot obstakel vormen. Er kan dus relatief vlot een band ontstaan. Een tweede fase start wanneer het kind enkele weken oud is en eindigt op de leeftijd van ongeveer zes maanden. Het kind kan nu wel reeds onderscheid maken tussen vreemden en personen die hem dagelijks verzorgen. Hij kan ze herkennen maar heeft nog geen uitgesproken voorkeur, dit wil zeggen dat wanneer de adoptie in deze periode plaatsvindt, dit ook geen ernstige gevolgen zal hebben wat betreft het hechtingsproces. In de derde fase, vanaf de leeftijd van zes maanden tot één jaar, ligt de situatie gevoeliger. Nu ontwikkelt het kind wel een voorkeur voor een bepaalde verzorger, er wordt een eerste emotionele band gevormd. Wanneer men een kind adopteert in deze periode kan de hechtingsprocedure verstoord worden en zal het kind enige aanpassingsproblemen hebben. Een vierde fase, vanaf de leeftijd van drie jaar, wordt gekenmerkt door het feit dat het kind nu meerdere wederkerige relaties kan opbouwen21. Het spreekt voor zich dat deze kennis cruciaal is bij het denken over adoptie. We merken dat het in het belang van het kind is dat de adoptieprocedure voltooid wordt nog voor de eerste verjaardag van het kind, zo groeien de kansen op een veilige hechting en verminderen de kansen op gedragsproblemen. In de praktijk merken we dat veel geadopteerden bij aankomst toch ouder zijn dan één jaar. Verder wordt er in de meeste adoptieliteratuur ook een onderscheid gemaakt tussen veilige en onveilige hechting, aangezien een kind ook in slechte omstandigheden zoals mishandeling een vorm van gehecht zijn lijkt op te bouwen. Het kind hecht zich wel aan een bepaalde persoon, omdat deze vaak ook JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids Michigan – Cambridge, Wiliam B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 3-31, p. 18. 20 N. VERRIER, Afgestaan. Begrip voor het geadopteerde kind, Amsterdam, Ambo, 2003, p. 33-34. 21 F. JUFFER & L. METMAN, Ontwikkelingskansen van adoptiekinderen in hun vroege kinderjaren, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991,p. 122-138, p. 123-124.
10
de meest bekende is, maar ontwikkelt geen vertrouwen, noch in die persoon, noch in de buitenwereld. We onderscheiden drie vormen van onveilige hechting. De eerste vorm noemt men onveilig vermijdend gehecht, waarmee wordt bedoeld dat het kind contact zal mijden met de ouders en zodanig alles zelf zal proberen op te lossen. Het kind heeft nooit mogen ervaren dat iemand er altijd voor hem was en dat hij die persoon kon vertrouwen. Kinderen die onveilig vermijdend gehecht zijn, hebben moeilijkheden met het uiten van hun gevoelens. Een tweede vorm van onveilige hechting noemt men onveilig ambivalent gehecht, waarmee men aangeeft dat het kind niet zeker weet of iemand bij hem zal blijven. Hierop reageert het kind door de verzorger vast te klampen en er zelf voor te zorgen dat de verzorger in de buurt blijft. Deze kinderen voelen de wereld als bedreigend aan. Zij tonen wel hun gevoelens maar zijn moeilijk troostbaar. De derde vorm die men kan onderscheiden, is de onveilig gedesorganiseerde gehechtheid. Deze kinderen mijden de ene keer alle contact, de andere keer klampen ze zich vast aan de verzorger. Deze vorm komt vaak voor bij kinderen die getraumatiseerd zijn22. In zeldzame, extreme gevallen kan onveilige gehechtheid leiden tot bodemloosheid. Deze term werd voor het eerst gebruikt door Geertje van Egmond in haar boek ‘Bodemloos bestaan’ waarmee ze wil aangeven dat bodemloosheid een emotionele handicap is, ontstaan door verwaarlozing bij het jonge kind of zelfs door een negatieve prenatale periode23. Bodemloosheid is geen wetenschappelijke term maar wordt door veel adoptiedeskundigen als een reëel probleem beschouwd. De oorzaak van bodemloosheid is ernstige verwaarlozing in een vroegkinderlijke periode en kan bijgevolg, en dit dient benadrukt te worden, dus ook voorkomen bij biologisch eigen kinderen. Verder maakt van Egmond ook nog de volgende scherpe analyse: “Het lijkt wel alsof in de adoptiebemiddeling het besef nog steeds niet is doorgedrongen dat sommige kinderen beter niet geadopteerd kunnen worden. Zij kunnen erg ongelukkig worden en dreigen te ontsporen in de intimiteit van een gezinssituatie. Adoptie is voor heel veel kinderen de kans van hun leven, maar helaas niet voor allemaal”24. We spreken van ‘veilige’ gehechtheid als een kind zich op zijn gemak voelt bij zijn ouders, als het op hen durft te vertrouwen, bij hen steun en troost zoekt, zich bij hen veilig en beschermd voelt. Vanuit deze ervaring reageert het kind ook op anderen, zal het anderen vertrouwen en verwachten dat zij oog hebben voor hem. Is dit niet het geval dan spreken we van ‘onveilige’ gehechtheid. Een onveilig gehecht kind toont zich angstig, onzeker of afstandelijk. Het zit niet lekker in zijn vel of is voortdurend boos. Met emoties weet het zich vaak geen raad25.
Een veilig gehecht kind ziet zijn ouders dus als een veilige basis waar hij of zij terecht kan. Zoals eerder gezegd zal het welslagen van de hechtingsprocedure, gebruikt worden als model om relaties met andere aan te gaan. Daarbij is het ook niet alleen in functie van volgende relaties, maar ook in functie van het zelfvertrouwen van het kind, dat de hechtingsprocedure een belangrijke fase is, die de nodige aandacht verdient. Op de samenhang tussen hechting, basisvertrouwen en zelfvertrouwen zullen we verder nog meer aandacht aan besteden. Gezien het feit dat de hechting, in de zin van attachment, aangeleerd kan worden, zijn er factoren die dit proces ten goede komen, die dus het proces doen evolueren naar een veilige hechting of elementen die net nefast kunnen zijn en er bijgevolg voor kunnen
R. KOBUSSEN, Adoptie en hechting als proces. Informatie voor ouders (red.: L. Sibbing-Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2002, p. 9. 23 G. VAN EGMOND, Bodemloos bestaan. Problemen met adoptiekinderen, Baarn, Ambo, 72007. 24 Ibid., p. 11. 25 R. KOBUSSEN, Adoptie en hechting als proces. Informatie voor ouders, (red.: L. Sibbing-Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2002, p. 4. 22
11
zorgen dat een kind eerder onveilig gehecht wordt. Deze factoren kunnen zich situeren op het terrein van de ouders als op het terrein van het kind. Negatieve factoren bij de adoptie-ouders kunnen zijn: te hoge verwachtingen over het adoptiekind en (financiële) spanningen rond de adoptieprocedure, niet verwerkte kinderloosheid, weinig voorbeelden van adoptieouderschap, gemis van zwangerschap en geboorte en vervelende reacties van de omgeving op de adoptie. Ook kunnen ouders het verschil tussen adoptie-ouderschap en biologisch ouderschap verwerpen. Positieve factoren kunnen zijn: de positieve kinderwens, een adoptiekind is zeker een gewenst kind, een vaak meer dan gemiddelde inzet en redelijke tot goede materiële omstandigheden. Op zich heeft dit laatst geen invloed op de opvoeding, het kan echter wel positieve voorwaarden scheppen. In tegenstelling tot de verwerping van het verschil in ouderschap, kunnen adoptie-ouders ook dit verschil aanvaarden. Contact met andere adoptie-ouders kan steun en herkenning geven. Bij het adoptiekind kunnen we diverse negatieve factoren onderscheiden. Het is bekend dat verwaarlozing en scheidingen nadelige gevolgen hebben voor de hechting met de ouders. Bijvoorbeeld een kind kan erg apathisch zijn wat de ouders niet begrijpen. Door de andere achtergrond en cultuur zit het kind vaak niet op dezelfde ‘golflengte’ als de ouders waardoor boodschappen verkeerd kunnen begrepen worden. Het kind kan door zijn temperament moeilijk in de omgang zijn. De adoptie zelf beschouwen wij als een algemeen beschermende factor. Het overleven in moeilijke situaties geeft adoptiekinderen mogelijk een positieve kracht. In plaats van een moeilijk temperament kan het kind ook juist gemakkelijk in de omgang zijn. Tot slot kan de afhankelijkheid en hulpeloosheid van het kind een beroep doen op het ‘oudergevoel’ van de adoptie-ouders26.
We willen even stil staan bij de stelling dat de adoptie op zich als een algemeen beschermende factor wordt beschouwd. Hiermee wordt bedoeld dat het kind door de adoptie vele nieuwe kansen krijgt aangeboden zoals de mogelijkheid tot veilige hechting want het kind krijgt meer zorg en aandacht27. Ook dit element is ten voordele van de adoptieouders opdat zij de hoop mogen hebben dat een adoptie niet altijd, slechts in enkele gevallen, negatief zal uitdraaien. Het is belangrijk te beseffen dat relaties met biologische eigen kinderen ook op de klippen kunnen lopen. Vaak hoort men de stelling dat geadopteerden veel meer kans hebben op gedragsproblemen waaruit volgt dat zij vaker met uithuisplaatsing worden geconfronteerd. Ten eerste kunnen we hier tegenin brengen dat door een overgrote meerderheid van zowel geadopteerden als adoptieouders, de adoptie als positief wordt geëvalueerd. Vervolgens dienen we ook te beseffen dat de problemen in de adoptiegezinnen zeer complex zijn. Het feit alleen al dat adoptie na al die jaren nog steeds bestaat en dat nog steeds vele ouders wachtende zijn op hun adoptiekind, vertelt ons dat er ook veel positieve kanten aan deze zaak zijn. Toch dienen we ons ervan bewust te zijn dat adoptie en daarmee samenhangend hechting een complex gegeven is waarmee de adoptieouders rekening moeten houden. Dit resulteert in een bepaalde adoptiespecifieke opvoedingshouding, namelijk die van de sensitiviteit of responsiviteit. Hiermee wordt bedoelt dat de ouders gevoelig zijn voor de signalen die het kind de wereld in stuurt en dat zij wanneer zij deze signalen opmerken ook gepast reageren. Deze houding, samen met de beschermende factoren, kan ervoor zorgen dat een kind evolueert van onveilig gehecht naar veilig gehecht. Marcel Broesterhuizen beschrijft de psychosociale ontwikkeling gedurende de eerste jaren in zijn wetenschappelijke proeve op het gebied van de psychologie aan de hand van het model van Riksen-Walrave. Hieruit blijkt dat deze ontwikkeling bestaat uit vier aspecten. Deze zijn: sensitieve responsiviteit, adaptatie, gehechtheid en F. JUFFER & L. METMAN, Ontwikkelingskansen van adoptiekinderen in hun vroege kinderjaren, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 122-138, p. 128-129. 27 Ibid., p. 127. 26
12
sociale competenties in de interactie met groepsgenoten. De eerst vernoemde bestempelt Broesterhuizen in navolging van Riksen-Walraven als de belangrijkste. ‘Sensitieve responsiviteit zou bestaan uit drie componenten, namelijk de affectief-relationele, een component met betrekking van de regulatie van het gedrag en adequate uitleg en informatie. De eerste component wordt gezien als de relatie tussen opvoeder en kind, die door het kind als warm en meevoelend wordt ervaren. Daarbij is het belangrijk voor de opvoeder om te weten dat hij of zij moet wachten op signalen van het kind vooraleer acties te ondernemen. Indien de opvoeder dit niet doet, kan het kind deze als belemmerend ervaren. Ook moeten de reacties aansluiten op deze signalen en moeten de acties goed getimed zijn. Ook moet uit de reacties van de opvoeder blijken dat er empathie is. De reguleringscomponent van de sensitieve responsiviteit duidt op enerzijds algemene structurering van het gedrag zoals een dagindeling maar anderzijds ook het stellen van grenzen, normen en eisen. Sensitief responsieve ouders zullen daarbij rekening houden met de mogelijkheid van zelfregulatie bij jonge kinderen. De informatiecomponent geeft aan dat de sensitief responsieve ouders adequate informatie gedoseerd wordt overeenkomstig met de behoefte van het kind. Deze ouders vertrekken daarbij vanuit het niveau van het kind en dus niet van het eigen niveau’28 Een ander belangrijk gegeven dat dient vermeld te worden in het kader van de hechtingstheorie is het woord resilience of veerkracht. Resilience is een kracht die je doet opstaan wanneer je gevallen bent29. Het gaat om het vermogen om zich doorheen moeilijkheden verder te ontwikkelen30. Deze kracht ontwikkelt zich doordat een kind de kans krijgt om de wereld te ontdekken, met vallen en opstaan, oplossingen zoekt voor kleine probleempjes. Wanneer het kind erin slaagt om de juiste oplossingen te vinden, zal zich beetje bij beetje een zelfvertrouwen ontwikkelen. Veerkracht is dan die kracht die ervoor zorgt dat, wanneer het kind voldoende zelfvertrouwen heeft, het nogmaals zal proberen een oplossing te zoeken wanneer de eerste niet bleek te werken. Wanneer een kind veilig gehecht is, zal het ook meer zelfvertrouwen hebben ontwikkeld en daarmee samenhangend ook meer veerkracht. Ook omgekeerd kan men stellen dat hoe meer veerkracht een kind bezit, hoe sneller het hechtingsproces in gang zal treden.
1.2.2 Identiteitsontwikkeling van het adoptiekind In tegenstelling met wat meestal gedacht wordt rond identiteit, is identiteit geen statisch gegeven dat je eenmalig verwerft en dat je dan onveranderlijk blijft behouden. Identiteit hangt ook nauw samen met zelfbeeld. Dit is het beeld dat je van jezelf hebt, dat kan zowel een negatief beeld zijn als een positief beeld. Geadopteerde kinderen hebben vaak een negatief zelfbeeld dat rechtstreeks voortkomt uit het feit dat zij geadopteerd zijn31. Ze denken immers dat zij niet voldeden aan de wensen van hun biologische ouders, dat ze niet goed genoeg waren en dat ze om die reden zijn afgestaan. Het is heel belangrijk dat adoptieouders deze realiteit voor ogen houden want zoals reeds gezegd kleurt het zelfbeeld de identiteit. Doordat de ontwikkeling van de identiteit voor de geadopteerde gepaard gaat met het vervullen van extra ontwikkelingstaken, is het noodzakelijk om het concept grondig uit te diepen.
M. BROESTERHUIZEN, De Sociaal-Emotionele ontwikkeling van Dove Kinderen. Een ontwikkelingspsychologische en psychometrische studie van patronen van psychosociale aanpassing bij dove kleuters en adolescenten, Den Dungen, Drukkerij van Gerwen, 1992, p. 49-50. 29 F. JUFFER & L. METMAN, Ontwikkelingskansen van adoptiekinderen in hun vroege kinderjaren, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 122-138, p. 126. 30 S. VANISTENDAEL, Toch in het leven geloven. Het realisme van de spiritualiteit, Mechelen, Kerk en Wereld, 2003. 31 P. STARRE, Zelfbeeld en identiteit gekleurd door adoptie. Informatie voor ouders, (red.: L. Sibbing-Willems) Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2001, p. 4-6. 28
13
1.2.2.1 Ontwikkelingsmodel van Erik Erikson Voor de ontwikkeling van de identiteit steunen we op de theorie van Erik Erikson, een Duitse psychoanalyticus, die een ontwikkelingspsychologisch model uitwerkte, bestaande uit acht stadia. In elk stadium doet zich een conflict tussen twee rivaliserende richtingen voor, wat een crisis veroorzaakt. Deze crisissen dienen goed verwerkt te worden. Deze goede verwerking van een crisis in een bepaald stadium leidt er op zijn beurt toe dat er een nieuwe grondhouding wordt toegevoegd aan de persoonlijkheid. “Elk nieuw element geeft aan het ik een nieuwe competentie om de eisen en de moeilijkheden aan te pakken, die eigen zijn aan elke levensfase. Het gaat dus om de ontwikkeling van de identiteit die bij elk stadium in vraag wordt gesteld en op deze manier krijgt een persoon basiseigenschappen. Het is belangrijk te weten dat er, volgens Erikson, aan de psychologische ontwikkeling een vast plan ten grondslag ligt. De identiteit ontwikkelt zich dus volgens een vaste volgorde, dit wil zeggen dat alles reeds in de kern vastgelegd is. Toch benadruk Erikson ook het belang van de sociale context die de ontwikkeling stimuleert en richting geeft”32. We geven eerst een kort overzicht van de gestelde conflicten volgens Eriksons model, verder zullen we er telkens dieper op ingaan met toevoeging van de extra taken die de geadopteerde zal moeten trachten te vervullen. Het eerste stadium wordt getekend door het conflict tussen vertrouwen en wantrouwen en neemt plaats vanaf de geboorte tot het eerste levensjaar. Dit gegeven heeft reeds zijn relevantie getoond wanneer we spraken over het belang van het basisvertrouwen dat noodzakelijk is voor de relationele ontwikkeling van het kind. Wanneer dit basisvertrouwen ontbreekt zal het kind steeds moeilijkheden kennen bij het aangaan van relaties. Het stadium dat duurt tussen het eerste levensjaar en tot wanneer het kind drie jaar oud is, wordt bepaald door het conflict tussen autonomie en twijfel. In het daarop volgende stadium, gesitueerd tijdens de kleuterleeftijd is er een conflict tussen initiatief en schuldgevoel. Wanneer het kind de schoolleeftijd bereikt, dit is tussen de zes en twaalf jaar, zullen de conflicterende elementen ijver en minderwaardigheid zijn. Vervolgens, in de adolescentie, is er een conflict tussen identiteit en identiteitsverwarring. In de periode die Erikson de jong-volwassenheid noemt, speelt het conflict zich af tussen intimiteit en isolement. Het zevende stadium, dat van de midden-volwassenheid geeft het conflict aan tussen vruchtbaarheid en stagnatie. In het achtste en tevens laatste stadium zijn de strijdende elementen ego-integriteit en wanhoop. Het model van Erikson geldt voor elke persoon maar voor geadopteerden komen er nog enkele adoptiespecifieke ontwikkelingstaken bovenop. De manier waarop de geadopteerde hiermee omgaat, zal bepalen hoe hij of zij omgaat met zijn adoptiestatus wat ook onmiskenbaar deel uitmaakt van zijn of haar identiteit. Deze korte schets geeft meteen aan dat in verband met de identiteitsvorming en in het bijzonder het leren omgaan met de adoptiestatus, de adolescentie een zeer belangrijke periode is, die de nodige aandacht vergt33. Het is ook omwille van dit gegeven dat onze bespreking zich zal beperken tot de levensfase van de adolescentie, aangezien de meeste geadopteerden, eenmaal volwassen, de adoptie ervaren als een vrij normale zaak34. Verder is het belangrijk te weten dat Erikson bij elk stadium een kracht of een deugd heeft geplaats dat men kan verwerven indien het conflict goed wordt doorworsteld. De kracht die iemand aan de eerste fase overhoudt is de hoop, wat verwijst naar het fundamentele vertrouwen dat ondanks alle tegenslagen D. HUTSEBAUT, Godsdienstige ontwikkelingspsychologie. Onuitgegeven collegenota’s, Leuven, 2004, p. 122-123. D. M. BRODZINSKY & M. D. SCHECHTER, Geadopteerd. Een levenlang op zoek naar jezelf, Amsterdam, Ambo, 1992, p. 28. 34 A. DE PAUW, Interraciaal geadopteerde kinderen worden volwassen, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 33-119, p. 118. 32 33
14
en angsten uiteindelijk aan onze meest vitale wensen en behoeften zal voldaan worden. In de tweede fase houdt men de kracht van de wil over, wat erop wijst dat de peuter de wil in zich zal hebben om nieuwe uitdagingen aan te gaan. In de derde fase zal de kleuter doelgerichtheid overhouden, het geeft richting aan het handelen van het kind zodat het leert welke regels er bestaan. In de fase van de schoolleeftijd zal de kracht die men overhoudt na de crisis, de competentie om te presteren zijn35. Het kind zal veel aandacht besteden om iets onder de knie te krijgen zodanig dat hij of zij ergens de beste in kan zijn. Vervolgens biedt het stadium van de adolescentie de kracht van de getrouwheid, waarmee wordt bedoeld dat na een soms lange zoektocht, de adolescent zijn plaats in een maatschappij weet te vinden waaraan hij trouw is en waaraan hij wil deelnemen. In het daarop volgende stadium leert men de kracht van liefde kennen, niet enkel en alleen op intiem vlak maar ook in professionele relaties en bij familie. In het zevende stadium levert de crisis de kracht van bezorgdheid op. In het laatste stadium ten slotte zal men wijsheid verwerven36.
1.2.2.2 De eerste fase Tijdens de eerste levensfase dient de baby een gevoel van vertrouwen te ontwikkelen, ook wel basisvertrouwen genoemd. Dit basisvertrouwen zal als model functioneren voor alle andere relaties die het kind later zal aangaan. Hier merken we meteen het verband met de hechtingstheorie van Bowlby, zoals we hierboven uitvoerig hebben beschreven. Wanneer een kind niet in staat is om basisvertrouwen te ontwikkelen, kan dit leiden tot latere opvoedingsproblemen en gedragsstoornissen. Zoals we reeds gezien hebben, is in de adoptiethematiek de leeftijd van plaatsing van cruciaal belang voor het vormen van het basisvertouwen en de hechting. Ideaal zou zijn wanneer het kind geplaatst wordt voor de leeftijd van zes maanden. In de realiteit van vooral de buitenlandse adopties wordt dit gegeven slechts zelden waar gemaakt. Ouders kunnen de groei van het fundamentele vertrouwen bevorderen door sensitief te reageren op de signalen die het kleine kind te kennen geeft. Wanneer zij dit doen geven zij het kind de boodschap dat de buitenwereld te vertrouwen is, maar ook dat het kind kan en mag vertrouwen op zichzelf. Zo leert het namelijk dat zijn gedrag effect heeft op de omgeving. Omgekeerd kan het kind, wanneer het geen stimulering krijgt, ook fundamenteel wantrouwen ontwikkelen in zijn of haar omgeving.
1.2.2.3 De peuterfase In de volgende periode, namelijk die van de peuterleeftijd, zal de belangrijkste taak erin bestaan om autonomie te verwerven. De peuter wordt meer en meer onafhankelijk en dit kan gepaard gaan met hoge eisen. Wanneer het kind deze eisen niet kan waarmaken, zal het zich schamen en zich blijvend afhankelijk stellen ten opzichte van die persoon waaraan het kind zich gehecht heeft omdat de peuter het gevoel heeft gekregen het niet alleen te kunnen. Het kind zal dus gaan twijfelen over het eigen kunnen, wat zeer nefast kan zijn voor de psychologische ontwikkeling. Wanneer deze spanning wel ten goede wordt doorworsteld, zal het kind de wil over houden. Het adoptiespecifieke in deze periode komt voort uit het feit dat de peuter een beginnend besef heeft van verschillen tussen zijn ouders en zichzelf. Vooral bij interraciaal geadopteerden is dit proces opvallend.
D. HUTSEBAUT, Godsdienstige ontwikkelingspsychologie. Onuitgegeven collegenota’s, Leuven, 2004, p. 125. C. G. BOEREE, Personality Theories. Erik Erikson (1997); http://webspace.ship.edu/cgboer/erikson.html (toegang 03.04.2007).
35 36
15
1.2.2.4 De kleuterfase Bij de kleuter stelt zich de tegenstelling tussen initiatief en schuldgevoel. Het schuldgevoel komt voort uit handelingen die kleuters stellen, denkende dat ze het goede doen, maar waarbij de regels overtreden waarvan ze het bestaan niet afwisten. Deze daden worden meestal bestraft maar dit hoeft niet negatief te zijn, aangezien men op deze manier regels leert kennen. Nefast voor de ontwikkeling van het kind zijn te veel straffen waardoor het gevoel voor initiatief afneemt. Adoptieouders moeten erop letten dat in deze fase van de ontwikkeling, het bespreken van de adoptie kan leiden tot vreemde gedachtekronkels bij het kind. Dit kan men verklaren aan de hand van het model van Piaget, een Zwitserse bioloog, psycholoog en filosoof, in verband met de cognitieve ontwikkeling. Piaget noemt de kleuter een preoperationeel denker, wat betekent dat de kleuter oorzaak en gevolg wel kan scheiden, maar hij dit volledig op zichzelf betrekt. Dit noemen we het egocentrisme van het denken. Dit maakt dat de kleuter niet ten volle zal begrijpen wat adoptie betekent en er vaak eigen foutieve definities aan geeft. Een ander adoptie gerelateerd element in deze periode van de ontwikkeling is dat het kind graag naar zijn adoptieverhaal luistert, ook al geeft hij foutieve betekenissen aan het woord adoptie. Deze foute ideeën zullen later gecorrigeerd worden. Het is aan te raden om een openlijke sfeer te creëren rond het gegeven van de adoptie, opdat men het kind geen verkeerde indruk zou geven. Wanneer de adoptie in een gesloten sfeer leeft, zal het kind het gevoel krijgen dat een deel van zijn identiteit niet mag geweten worden wat kan leiden tot verwarring op het belangrijke domein van de adoptiestatus37. Toch dient er op gewezen te worden dat openheid en eerlijk niet altijd de gemakkelijkste weg lijken omdat de adoptieouders soms angstig zijn dat hun kind toch zal kiezen voor de biologische ouders.
1.2.2.5 De schoolleeftijdfase In de volgende levensfase, namelijk die van de schoolleeftijd, zijn er heel wat fysieke en hormonale ontwikkelingen. Het is in deze periode dat het besef van adoptie problematisch wordt. Het kind beseft dat men eerst moet worden afgestaan vooraleer men geadopteerd kan worden. Dit gegeven kan problematisch worden bij de ontwikkeling van het zelfbeeld en de eigenwaarde, vooral wanneer de geadopteerde er ander uitziet dan zijn ouders. In het model van Erikson is er een strijd tussen ijver en minderwaardigheid. Het kind op schoolleeftijd zal zich meestal beschrijven in termen van ‘kunnen’, bijvoorbeeld ‘ik kan goed zwemmen’. Wanneer het kind het gevoel krijgt in niets goed te zijn of niets te kunnen, zal dit het zelfbeeld aantasten. Dit is ook de periode waarin het geadopteerde kind zal rouwen om de verloren moeder of het verloren gezin. Wanneer het kind de biologische moeder niet heeft gekend, kan het rouwen om een fantasie die het eerder heeft gemaakt. Bij het verliezen van deze fantasie, verliest de geadopteerde ook vaak het gevoel van verbondenheid met het adoptiegezin of is er verlies van het zelfbeeld of de sociale status. De andere kant van de pendule bestaat eruit dat het adoptiekind blijft vastklampen aan de gemaakte fantasie. Er bestaan zowel negatieve als positieve fantasieën over de verloren moeder of het verloren gezin38. Bij een negatieve fantasie denkt het kind vaak dat de biologische ouders niet van hem of haar hielden maar de adoptieouders wel. Bij een positieve fantasie over de biologische moeder of ouders, fantaseert het kind dat deze ooit zullen aanbellen om het kind terug bij zich te nemen. Beide zijn een gevolg van het verdriet dat adoptiekinderen hebben betreffende hun adoptie. Het is ook in deze fase dat het kind een beginnende zoektocht aangaat naar het redenen van zijn of haar 37 D. M. BRODZINSKY & M. D. SCHECHTER, Geadopteerd. Een levenlang op zoek naar jezelf, Amsterdam, Ambo, 1992, p. 63-81. 38 N. VERRIER, Afgestaan. Begrip voor het geadopteerde kind, Amsterdam, Ambo, 2003, p. 36-37.
16
adoptie. De adoptie wordt een zeer emotioneel beladen thema wat dan weer samenhangt met de pijn van het anders zijn. Ook hier bestaan twee uiteenlopende denkpistes. Langs de ene kant kan het gebeuren dat het kind niet anders wil zijn dan alle andere kinderen en daarbij tracht het om zijn adoptiestatus te verstoppen. Het omgekeerde, namelijk dat het kind een zeer sterke nadruk gaat leggen op de eigen adoptiestatus, komt evenzeer voor. Ook hier pleit men voor de nodige openheid ten voordele van de zoektocht van het kind39. In de periode van de schoolleeftijd komen ook vaak leerproblemen op de voorgrond die zich kunnen situeren op het vlak van rekenen, lezen, schrijven, spreken, motoriek en andere. Het is belangrijk dat de adoptieouders de nodige aandacht schenken aan de ontwikkelingen van hun kind. Een verklaring van de leermoeilijkheden kan gezocht worden in de levensgeschiedenis van het kind. Wanneer het kind op jonge leeftijd of zelfs voor de geboorte is blootgesteld aan negatieve elementen, kan dit een invloed hebben gehad op zijn ontwikkeling. Vaak merkt men ook een lagere intelligentiegraad bij het adoptiekind. Ook hiermee dienen de adoptieouders de nodige aandacht aan te besteden en ervoor te zorgen dat er geen intellectuele kloof groeit tussen het adoptiekind en zichzelf40. We denken hierbij aan wat het model van Erik Erikson ons leert, namelijk dat het kind op schoolleeftijd zich vooral ziet in termen van kunnen. Wanneer het kind op school en thuis het gevoel krijgt niets te kunnen, is dit nefast voor de ontwikkeling van zijn of haar identiteit.
1.2.2.6 De adolescentiefase In de daarop volgende periode, de adolescentie, zijn er vele veranderingen waarneembaar. Een deel van deze veranderingen zijn eigen aan de puberteit die elke jongeren doormaakt, een ander deel zal eerder gelinkt zijn aan de eigenheid van de adoptie. De jonge persoon zal vaker blijven stilstaan bij zijn oorsprong en vaker nadenken over zijn identiteit. Volgens Erikson is deze periode uitermate belangrijk voor de vorming van de identiteit, het is immers vooral in deze periode dat jongeren nadenken over existentiële vragen. Deze periode wordt dan ook gekenmerkt door een conflict tussen identiteit en identiteitsverwarring. Voor het adoptiekind komen er twee extra taken bij, namelijk een losmakings- en individuatieproces en seksuele identiteitsontwikkeling. De puberteit wordt wel eens de tweede separatieindividuatieperiode genoemd, naast de kleuterperiode, waarin het kind of de jongere zich dient los te maken van de ouders. Dit betekent niet dat er een breuk komt tussen de ouders en het kind. Bij geadopteerden kan het gebeuren dat het kind echter geen hechting heeft aangegaan met de moeder en/of de vader, waardoor er geen sprake is van een wederzijdse band. Wanneer het kind dan in de puberteit komt, zal er geen binding meer zijn met het thuisfront waardoor het enkel en alleen zijn of haar eigen behoeften najaagt. Een andere belangrijke taak, de seksuele identiteitsontwikkeling, kan ook problematisch zijn bij geadopteerden, maar evenzeer bij niet-geadopteerden, wanneer er geen veilige hechting is aangegaan met de belangrijkste verzorger. Duurzame relaties kunnen alleen worden aangegaan indien men eerder, vooral tijdens het eerste levensjaar en liefst voor de leeftijd van vier jaar, ook tot relatievorming kwam, weliswaar niet met leeftijdsgenoten, maar met een opvoeder of opvoedster41. Een ander element dat kan bijdragen tot een woeliger verloop van de adolescentiefase is het feit dat veel D. M. BRODZINSKY & M. D. SCHECHTER, Geadopteerd. Een levenlang op zoek naar jezelf, Amsterdam, Ambo, 1992, p. 89-104. 40 F. JUFFER, Adoptiekinderen. Opvoeding en gehechtheid in het gezin, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 32002, p. 131132. 41 U. STRIBANE, De ontwikkeling van het identiteitsgevoel vanuit kinderpsychiatrisch perspectief, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 222-231, p. 222-224. 39
17
geadopteerden zich een buitenstaander voelen tegenover hun omgeving. Ze kunnen ook te maken krijgen met negatieve discriminatie omwille van hun huidskleur, dit is vooral het geval bij interraciale adoptie. Ook het besef dat zij, de adoptiejongeren, anders zijn kan voor de nodige spanningen zorgen. Verder kan de scheiding met de biologische ouders nog steeds sluimeren in de gedachten van de jongeren. Uit al het voorgaande kunnen we dus stellen dat de ontwikkeling van de identiteit bij geadopteerden voor een deel gelijk loopt met dat van alle kinderen en jongeren maar voor een ander en even belangrijk deel staat de geadopteerde voor specifieke ontwikkelingstaken. Ook voor de ouders zullen zich extra opvoedingstaken opdringen, de belangrijkste zal zijn om op een adequate en leeftijdsgebonden manier om te gaan met de al dan niet weinige informatie die zij bezitten betreffende de eerste levensdagen van hun adoptiekind. Veel adoptiespecialisten pleiten daarom voor een open concept van adoptie waarin de drie polen van de adoptiedriehoek naar eigen wens informatie kunnen verkrijgen via een bemiddelende instantie. Toch dient men hier de nodige aandacht te schenken aan de individualiteit van de drie polen waarbij er verschillen kunnen optreden met betrekking tot de vraag naar informatie42. Ook dient men ervan bewust te zijn dat de biologische familie niet altijd gekend is, waardoor een open vorm van adoptie onmogelijk wordt. Jeanne Stevenson Moessner noemt de gesloten adoptie ook ‘verwerping van verschil’. Gesloten adoptie ontstond volgens haar omdat men dacht dat beide vormen van gezinsstichting gelijk waren. Men probeerde alle verschillen weg te wissen zodat adoptieouders zich werkelijk de ware ouders konden noemen. Maar ervaringen tonen aan dat adoptie een gegeven is dat niet verdoezeld kan of mag worden, ervaringen in de adoptiewereld tonen evenzeer aan dat het noodzakelijk is te benadrukken dat adoptieouder zijn niet hetzelfde is als biologisch ouder zijn. “Dit betekent op geen enkele manier dat de liefde niet zo sterk is. Het betekent dat er problemen kunnen zijn rond primaire verwonding, rouwen en verlies en complicatie tot de identiteitszoektocht in de adolescentiejaren. … Het gezonde adoptiegezin verplaatst zich doorheen bepaalde ervaringen naar een geïnformeerde positie ‘aanvaarden van het verschil”43. Open adoptie is een afstands- en adoptieprocedure waarin de natuurlijker ouders de adoptieouders kunnen ontmoeten en waarin zij kunnen participeren in het scheidings- en plaatsingsproces. Natuurlijke ouders doen van alle juridische en verzorgende rechten afstand maar zij behouden het recht contact te blijven houden en van de ontwikkeling en groei van het kind op de hoogte te blijven. Open adoptie verandert het concept van verbreken in verbinden. Het denken over natuurlijke ouders en adoptieouders als partijen met tegengestelde belangen, wordt omgebogen naar betrokkenen met wederzijdse belangen. Gesloten adoptie is tégen elkaar wegens het kind; open adoptie is mèt elkaar in belang van het kind. Open adoptie geeft ruimte te ontdekken dat verbinding ook in het belang van betrokken ouders zelf is44.
Deze opmerking rond open adoptie, kan ook geplaatst worden bij het volgende element namelijk de adoptiestatus gekoppeld aan de loyaliteitsproblematiek die kan voorkomen bij geadopteerden.
M. STEWART VAN LEEUWEN & G. MILLER WROBEL, The Moral Psychology of Adoption and Family Ties, in T.P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids Michigan – Cambridge, Wiliam B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 3-31, p. 27-28. 43 “This in no way means that the loving is not as profound. It means that there may be issues of primal wounding, grieving and loss, and complication to the identity search in adolescent years. … The healthy adoptive family moves through experience into an informed position called ‘acknowledgment –of-difference’”. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Know Press, 2003, p. 8. 44 I. BANNINK, Adoptie een kind verbonden met twee ouderparen, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 39-51, p. 43. 42
18
1.2.3 Omgaan met de adoptiestatus Een volgend belangrijk gegeven in het leven van een adoptiekind is het leren omgaan met de adoptiestatus. Met adoptiestatus bedoelt men dat de geadopteerde zijn geadopteerd zijn een plaats moet geven in zijn identiteit. Dit kan zowel vlot als moeilijk verlopen en ook dit kunnen we verklaren aan de hand van een ontbrekend deel van de levensgeschiedenis van het kind. Samenhangend met het plaats geven aan het geadopteerd zijn, kunnen er ook andere problemen de kop op steken. Veelal plaatst men deze onder de noemer van loyaliteitsconflicten. Met de problematiek van loyaliteiten zit men op het terrein van de contextuele therapie van Boszormenyi-Nagy45. “Nagy omschrijft loyaliteit primair als ‘preferentiële trouw aan mensen met wie men een relatie heeft en die op voorrang gerechtigde aanspraak hebben bij het aangaan van een band’. Loyaliteiten houdt onder andere in dat men rekening houdt met de belangen en de verwachtingen van de anderen. Maar het is meer dan een ‘moreel’ gedrag. Loyaliteit is een zijnsgegeven, volgens Nagy”46. Bij het zoeken naar welke plaats adoptie krijgt in het leven, zal de geadopteerde vragen stellen naar zijn biologische ouders. Dit kan voor het kind zelf zeer verwarrend overkomen omdat men zich schuldig kan voelen tegenover de adoptieouders, die alle zorgen voor het kind op zich hebben genomen. Er ontstaat dus een loyaliteitsconflict tussen basale of existentiële loyaliteiten en verworven loyaliteiten. Basale loyaliteiten rusten op een bloedband tussen de verwanten, ontstaan door geboorte. Een kenmerk van deze existentiële loyaliteiten is het onvervangbaar karakter. Verworven loyaliteiten ontstaan met andere mensen doorheen het leven47. We kunnen wel enkele nuances aanbrengen door de termen horizontale en verticale loyaliteiten. “Verticale loyaliteit houdt verband met de relaties tussen ouders en kinderen of grootouders en kleinkinderen. Het heeft te maken met afstamming. Deze loyaliteitsbanden zijn het sterkst, volgens Nagy, omdat ze ontstaan door ‘leven te ontvangen’ en ‘leven te geven’. Typerend voor verticale loyaliteit is het blijvende asymmetrische karakter in de balans van geven en nemen. Met horizontale loyaliteit kan zowel de loyaliteit tegenover broers, zussen, neven, nichten enzovoort bedoeld worden, als de loyaliteit tegenover de levenspartner of tegenover vrienden, collega’s, enzovoort. Deze loyaliteitsbanden zijn in principe symmetrisch. Vaak berusten ze op vrije keuze. Bij partnerrelaties (horizontaal) kan enkel over verworven loyaliteiten gesproken worden, bij relaties met broers en zussen is er zowel sprake van basale loyaliteit als van verworven loyaliteit”48. Bij een adoptiekind bestaan de verworven en de basale loyaliteiten naast elkaar, wat voor de nodige verwarring kan zorgen. Het kind kan deze twee als concurrerend ervaren en trachten de basale loyaliteiten te verdringen vanuit de verworven loyaliteiten voor de adoptieouders. Het is belangrijk voor de adoptieouders om te beseffen dat beide loyaliteiten niet tegengesteld zijn maar eerder complementair. Adoptieouders versterken hun verworven identiteit door een openheid te tonen tegenover de biologische ouders ook al weten de adoptieouders er zelf het fijne niet van. Adoptieouders mogen niet van het kind verlangen, afstand te doen van zijn oorsprong, dat is immers onmogelijk49. Voldoende openheid ten aanzien van de basale of existentiële loyaliteiten van het kind, kan voorkomen dat het kind een gespleten loyaliteit ontwikkelt. Een gespleten loyaliteit ontstaat wanneer van
Ivan Boszormenyi-Nagy is een Hongaars psychoanalyticus en de grondlegger van de contextuele therapie. A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 50. 47 Ibid., p. 52. 48 Ibid., p. 51. 49 D. POST VAN DER MOLEN, Loyaliteiten gekleurd door adoptie. Informatie voor ouders (red.: L. Sibbing-Willems), Wijk bij Duurstede, Uitgave Adoptie Nazorg, 2001, p. 4-11. 45 46
19
het kind wordt geëist dat het partij kiest voor een van beide ouderparen, wat voor het kind een onmogelijke eis is. Hierdoor zal de loyaliteit aan de ene persoon ten koste gaan van de loyaliteit tegenover een andere persoon. Beide loyaliteiten zijn voortdurend in strijd met elkaar50. De gevolgen van een gespleten loyaliteit zijn zeer ernstig omdat het kind het vertrouwen in een ouder kan verliezen of zelfs het funderende vertrouwen in deze wereld. Het is ook mogelijk dat het kind onzichtbaar loyaal is. Hiermee wordt bedoeld dat het kind afstand lijkt gedaan te hebben van de basale loyaliteit. Dit is slechts schijn want de basale loyaliteit zal altijd een functie hebben51. Ten slotte staat het adoptiekind nog voor een laatste belangrijke taak in het kader van de identiteitsvorming en het omgaan met de adoptiestatus, die ook tijdens de adolescentie fase zal moeten volbracht worden. Het betreft hier de vorming van de etnische identiteit. Hiermee bedoelt men dat de adoptiejongeren zich afvraagt wat het kan betekenen om een andere culturele achtergrond te hebben. Vooral bij adopties waarbij er uiterlijk grote verschillen zijn, dringt deze zoektocht zich op. De jongeren wordt vaak geconfronteerd met zijn anders zijn. De onwetendheid over de beginperiode van zijn leven, kan nefast zijn voor de vlotte ontwikkeling van de adolescent. Het behoort tot een van de opvoedingstaken van de ouders om op gepaste tijdstippen de verkregen informatie mee te delen aan het kind ook al lijkt het voor de ouders zelf waardeloze informatie. Ook de ouders zullen zich vragen stellen bij de oorsprong van hun kind, zeker wanneer er in de puberteit gedragingen de kop op steken die ze niet herkennen uit hun eigen jeugdjaren. De angst voor onveilige gehechtheid loert dan om de hoek en zorgt er op zijn beurt voor dat de ouders door overdreven bezorgdheid, het losmakingsproces van de adolescent belemmeren. Ook hier lijkt de nodige openheid geboden52.
1.2.4 Rootsreizen Het laatste belangrijke element ter bespreking van het adoptiekind hangt nauw samen met de twee vorige items, namelijk identiteitsontwikkeling en omgaan met de adoptiestatus. In het kader van deze factoren kan uit de vragen die geadopteerden zich stellen, het verlangen groeien naar een zoektocht naar zijn of haar roots, ook wel stamboomnieuwsgierigheid genoemd53. Dit gaat vaak over het lezen van literatuur over het herkomstland, overnemen van kledij en/of andere cultureel bepaalde elementen zoals voeding, het bestuderen van levensgewoonte, zoekwerk rond de meest beleden religie in de geboortestreek en zelfs rootsreizen waarin de geadopteerde al dan niet vergezeld van familie en vrienden, terugkeert naar de geboorteplaats. Ook deze gegevens zijn zeer individueel gekleurd. Niet alle geadopteerden zullen sterke verlangens hebben om de cultuur van hun geboortestreek op te snuiven. Dit verschilt al naargelang de omgang met de adoptiestatus en de verwerving van de etnische identiteit. Het is belangrijk te benadrukken dat de ene houding niet beter is dan de andere, het gaat om individuele verschillen net zoals iedereen verschillende voorkeuren heeft. Vaak is deze periode een angstige periode voor de adoptieouders omdat zij de bovenvermelde signalen opvangen als een ontkennen van hun ouderschap. Zeker wanneer er sprake is van een rootsreis zijn de adoptieouders bang dat het kind zal kiezen voor de biologische ouders, vanwege de existentiële Ibid., p. 14. A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 55-56. 52 T. SCHULPEN & L. SIBBING, Adoptie. Van kinderwens tot ouderschap, Utrecht – Antwerpen, Uitgeverij Kosmos, 1995, p. 95. 53 L. SIBBING-WILLEMS & M. TEMMINK-SPITS, Hulp aan geadopteerden bij het zoeken naar hun oorsprong, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 43. 50 51
20
loyaliteiten. Het is belangrijk te weten dat de meeste adoptiekinderen echter enkel nieuwsgierig zijn naar hun afkomst en in het belang van hun adoptiestatus zoekende zijn naar de cultuur van hun geboorteland, zij zijn niet op zoek naar andere ouders54. Verder blijkt ook dat zeer vele geadopteerden terugkeren naar hun geboorteland. Dit hoeft niet in tegenstelling te staan met het feit dat zij positief terugkijken op de adoptie. Voor vele geadopteerden is het maken van deze reis de eerste actieve handeling die zij stellen, in het passieve adoptiegebeuren, waarmee bedoeld wordt dat het adoptiekind geadopteerd wordt, zonder actief betrokken te worden55.
1.3 De afstandsouders De laatste pool van de adoptiedriehoek zijn de afstandsouders, meestal de afstandsmoeder. Deze groep van de driehoek heeft gedurende een lange periode in de adoptiegeschiedenis geen of weinig aandacht gekregen. Adoptie behoorde immers, ook in Westerse landen, tot de taboesfeer. Ook in de herkomstlanden hield men dit doosje liever gesloten. Ongehuwde moeders werden in vele maatschappijen niet aanvaard wat ervoor zorgde dat zowel moeder als het kind verstoten werden en al hun rechten verloren. Vaak koos de moeder dan voor de beste oplossing, namelijk het afstaan van haar kind, ten behoeve van dat kind, zonder rechten kon zij dit kind immers geen minimum aan verzorging beloven. Ook andere praktijken kunnen bepalend zijn voor de keuze tot afstand doen, bijvoorbeeld verkrachting, oorlog, pure armoede, de dood van de vader en/of de moeder, enzovoort . Deze korte schets geeft meteen weer dat aan het begin van een adoptie een hartverscheurende keuze staat, een moeder die afstand wil of moet doen van het kind dat zij negen maanden voelde groeien in en door haar lichaam56. De reden die men aangaf voor het gesloten concept van adoptie, was dat de afstandsmoeder de zwangerschap, de bevalling en het afstand doen beter zou verwerken indien zij geen contact meer zou hebben met haar kind57. In de thematiek van de adoptie kijken we vaak en vooral naar de gevoelens van het adoptiekind. Ook het adoptiekind zelf stelt zich vaak vragen over het waarom van zijn adoptie. Toch is het ook belangrijk om oog te hebben voor de pijn en het verdriet van de biologische moeder. Vaak was het een verplichting om het kind af te staan om verstoting te voorkomen. Deze invalshoek is ook belangrijk voor het adoptiekind omdat het vaak denkt dat de biologische moeder niet van hem of haar hield en het daarom heeft verstoten. Het is dus nodig om deze gedachte te ontkrachten, ook al weet men niet met zekerheid wat er gebeurd is die eerste dagen van zijn of haar leven. De andere kant van de medaille vertelt ons dan weer dat er altijd een band zal bestaan tussen de biologische moeder en het kind, zoals we gezien hebben in de thematiek van de basale of existentiële loyaliteiten. Gezien de taboesfeer die heerst in vele landen omtrent ongehuwd zwangerschap, krijgt de biologische moeder ook niet de aangepaste hulpverlening en de nodige tijd om te rouwen. Het is ook vaak voorkomend dat de jonge vrouw het kind zonder medeweten van naaste familie ter wereld heeft gebracht. Ook dan is er geen kans voor haar om te rouwen. Vaak gaat het verlies van het kind ook gepaard met het verlies van de 54 F. JUFFER,
Adoptiekinderen. Opvoeding en gehechtheid in het gezin, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 32002, p. 159. A. DE PAUW, Interraciaal geadopteerde kinderen worden volwassen, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 33-119, p. 117. 56 Stichting Afstandsmoeders, Wat zijn afstandsmoeders? http://www.afstandsmoeders.nl/pages/03_1_ afstandsmoeders .htm (toegang 26.03.2007). 57 L. SIBBING-WILLEMS & M. TEMMINK-SPITS, Hulp aan geadopteerden bij het zoeken naar hun oorsprong, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 232-246, p. 233. 55
21
biologische vader, maar even vaak is de vader onbekend, bij verkrachting, of is de vader zelf niet op de hoogte van de zwangerschap58. Wanneer de zwangerschap in geheime sferen is verlopen, komt het voor dat deze vrouw na enige tijd hertrouwt met een andere man en tracht een nieuw leven op te starten, zonder dat deze man afweet van de zwangerschap. Deze gegevens lijken onrealistisch maar zijn het niet en wanneer het adoptiekind op een bepaald moment kiest om een rootsreis te ondernemen, is het noodzakelijk om het te wijzen op deze extra dimensie van de zaak. Vaak heeft de moeder getracht het beste te doen voor het kind maar ook voor zichzelf. In streken waar ongehuwd moederschap niet geaccepteerd wordt, zou het opduiken van een geadopteerd kind van een eerdere zwangerschap, kunnen betekenen dat de vrouw alsnog al haar rechten verliest en verstoten wordt uit de maatschappij. Nacy Verrier pleit ervoor dat ook de afstandmoeders meer begrip moeten krijgen zodat de wonde, die ontstaan is door het afstaan van het kind, kan helen, zodat zij ook de tijd krijgen om te rouwen. Een manier waarop dit kan gebeuren, is om een nieuwe binding aan te gaan met het kind59. Toch is dit vaak niet mogelijk net doordat er in vele landen nog een gesloten vorm van adoptie heerst waarbij alles in anonimiteit dient te gebeuren. ‘Indien er toch contact zou zijn, dan moet er rekening gehouden worden met de veelzijdige partijdigheid waarin de drie groepen zich bevinden. Dit houdt in dat er respect en gevoel is voor ieders culturele verworvenheid, dat er vertrouwen is, dat er krediet gegeven wordt aan de overige betrokkenen, en dan er oog is voor een zorgvuldige timing’60. René Hoksbergen61, die pleit voor deze veelzijdig gerichte partijdigheid, ontleent deze term aan de contextuele therapie van Nagy, waarbij deze houding de belangrijkste therapeutische houding is, hoewel deze methode geen monopolie is van de contextuele therapie. Hiermee wordt bedoeld dat de hulpverlener aan alle betrokkenen erkenning geeft62.
1.4 De adoptiedriehoek De drie bovenvermelde groepen, namelijk afstandsouders, adoptieouders en adoptiekind, vormen de polen van wat men de ‘adoptiedriehoek’ noemt. Deze term heeft men gekozen omdat op deze manier duidelijk wordt dat elke pool in contact staat met de andere polen. Deze term heeft tevens ook internationale bekendheid, in de Angelsaksische werken die we bestudeerd hebben bij het maken van dit werk vinden we de term ‘adoption triad’ terug. In de adoptieliteratuur echter merken we dat er een verschuiving merkbaar is van ‘adoptiedriehoek’ naar ‘adoptievierhoek’, waarbij de vierde pool, naast de traditionele eerder vermelde polen, wordt vertegenwoordigd door de adoptiebemiddeling63. Zij brengen in de eerste plaats gezin en kind samen maar zij nemen ook een belangrijke taak op zich wanneer het aankomt op voorbereiding en nazorg met betrekking tot de adoptie. In wat volgt willen we de geschiedenis en actuele toestand van deze nazorg bespreken. N. VERRIER, Afgestaan. Begrip voor het geadopteerde kind, Amsterdam, Ambo, 2003, p. 183-186. Ibid., p. 187. 60 L. SIBBING-WILLEMS & M. TEMMINK-SPITS, Hulp aan geadopteerden bij het zoeken naar hun oorsprong, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 234. 61 Rene Hoksbergen studeerde sociale psychologie en sociale pedagogie aan de GU te Amsterdam. Hij is een bekende auteur op het gebied van de adoptiethematiek. 62 A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 81. 63 A. DE PAUW, Interraciaal geadopteerde kinderen worden volwassen, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 33 -125, p. 39. 58 59
22
Uit onderzoek blijkt dat meer adoptiekinderen en hun ouders de weg vinden naar de professionele hulpverlening dan families met enkel biologische kinderen. De nazorg kan hierdoor gezien worden als een wezenlijk deel van de adoptieprocedure. Dit argument pleit voor het gebruik van de term adoptievierhoek. Een bedenking hierbij kan echter zijn dat wanneer men spreekt over ‘adoptiedriehoek’, men duidelijk aangeeft dat alle polen verbonden zijn met elkaar. In een vierhoek zou dit niet het geval zijn. We kunnen hier echter tegen inbrengen dat men in een vierhoek ook kan werken met diagonalen waardoor vanuit elke pool toch drie lijnen vertrekken en vervolgens alle polen toch met elkaar in verbinding staan. Een ander tegenargument kan gevonden worden in het feit dat niet alle ouders in contact komen met adoptienazorg en bijgevolg wordt de noodzakelijkheid van het vermelden van deze pool afgezwakt. Hier kunnen we tegenin brengen dat alle ouders echter wel in contact komen met adoptievoorzorg. Vaak zijn dit dezelfde instanties die ook de nazorg verzorgen. Daarnaast zou de nazorg ook moeten gericht zijn op de afstandsouders als men een waardige plaats in het gebeuren wil opnemen. Als reden voor het veelvuldig gebruiken van adoptienazorg kunnen we opgegeven dat adoptieouders, door de vele informatie die zij voorafgaande de adoptie hebben gekregen, veel alerter zijn voor de signalen die hun kind uitstuurt. Verder denkt men ook dat adoptieouders, door hun gemiddeld hogere opleiding makkelijker toegang vinden tot adoptiespecifieke hulpverlening. Door de aard van de adoptieprocedure zijn zij ook gewend om derden in te schakelen bij familiale problemen. Het getuigt ook van een grote openheid en eerlijkheid en moed om steun te zoeken voor persoonlijke problemen64. Door de vele vragen naar hulpverlening en door de specificiteit van de opvoedingssituaties zowel in het verleden als nu, dringt de noodzaak naar adoptiespecifieke hulpverlening zich verder op. In een eerste periode, voor 1970, werd er vooral geschreven rond de juridische en organisatorische problematiek van de adoptie. Deze periode werd vooral gekenmerkt door enthousiasme. Over psychologische en pedagogische hulp was er niet veel te vinden wat betreft wetenschappelijk onderbouwde literatuur. We kunnen stellen dat veel adoptieouders vanuit een naïeve enthousiaste beweging gestart zijn met het risicovolle gebeuren van adopteren. Zij werden niet adequaat voorbereid op eventuele opvoedingsproblemen, met vele teleurstellingen als gevolg65. In een volgende periode, tussen 1970 en 1978, begon men de eerste nefaste gevolgen van adoptie in te zien. Zo kwamen er stemmen op om adoptie slechts als noodoplossing te zien en niet als massale ontwikkelingshulp. Ook werden de eerste opvoedkundige problemen opgemerkt en werd de vraag naar psychologische en pedagogische hulp steeds groter. Een derde element dat te merken was in deze periode is de verlenging van de wachttijden. Doordat meer en meer aspirant adoptieouders zich kandidaat stelden en er bijgevolg steeds minder kinderen beschikbaar waren ter adoptie, ontstonden er vaak heuse wachtlijsten, wat vaak niet getolereerd werd door de aspirant adoptieouders die maar al te graag een adoptiekindje in hun armen willen sluiten66. In de periode van 1978 tot 1983 kregen de medische, psychologische en pedagogische aspecten meer aandacht. Eerst gaat het hier nog niet om een sterk kritische benadering, eerder enkele terzijdse opmerkingen waar adoptieouders eventueel rekening mee dienden te houden. Later groeide de F. JUFFER, Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak op 1 februari, 2001, Leiden, p. 3-27, p. 24-25. 65 R. HOKSBERGEN, Twee decennia adoptiepraktijk in Nederland, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 19-38, p. 21. 66 R. HOKSBERGEN, Twee decennia adoptiepraktijk in Nederland, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1991, p. 19-38, p. 22-24. 64
23
maatschappelijke kritiek, zowel op het gebied van de hulpverlening en de adoptiespecifieke kennis, als op de illegale en schrijnende adoptiepraktijken die ontstonden door de lange wachtlijsten. Er werden ook meer berichten de wereld in gestuurd van opvoedingsproblemen met adoptiekinderen waarvan een aantal uitmondden in uithuisplaatsing van deze kinderen. Zo komen er ook vanuit juridische kant reacties in de vorm van adviezen voor interlandelijke adoptie. Deze adviezen hebben betrekking op bemiddeling, de vorm van adoptieorganisaties, betere wettelijke reglementeringen, de noodzaak van wetenschappelijk onderzoek, enzovoort67. In de vierde periode, van 1983 tot 1990, lijkt de negatieve informatie de bovenhand te halen en mindert de vraag naar adoptie sterk. Er is nu veel meer aandacht voor de psychosociale adoptieproblematiek. Toch vindt men in de adoptiehulpverlening nog steeds geen gerichte zorg en hulp. Maar hierin zal snel verandering komen door het uitvoeren van meer wetenschappelijke onderzoeken. De uitkomsten zijn relatief positief en geven meer richting aan de adoptiehulpverlening68. De adoptieprocedure wordt preventief gestart met nuttige informatie voor adoptieouders en hun omgeving en zo worden ze beter voorbereid op de eigenlijke adoptie69. Toch blijft de vraag naar gerichte adoptiehulpverlening gelden. Als voornaamste kritieken op de hedendaags bestaande adoptiehulpverlening kunnen we aangeven dat er een discrepantie bestaat tussen de visie van de ouders en de visie van de hulpverlener wat betreft de oorzaak en de oplossing van het opvoedingsprobleem. ‘De meeste ouders zien het kind als enige en belangrijkste oorzaak van (hun) problemen, terwijl de hulpverleners ook de beperkte pedagogische kwaliteiten van de ouders en hun soms beperkte acceptatie van het kind als oorzaak zien’70. Vervolgens blijkt ook uit onderzoeken dat de adoptieouders, hoewel ze uiteindelijk toch aankloppen bij de hulpverlener, meestal eerder laattijdig hulp inroepen. Als reden hiervoor kan aangehaald worden dat adoptieouders dit, na al de doorlopen procedures tot goedkeuring als adoptieouder, aanvoelen als een falen. Een derde element, dat samenhangt met het eerste, is dat adoptieouders shoppinggedrag vertonen. Hiermee wordt bedoeld dat ze geen gepaste hulp vinden bij een eerste hulpverlener of hulpverleningsgroep en daarna verder zoeken naar een tweede, een derde, een volgende, tot zij naar hun goeddunken, gepaste antwoorden vinden op hun vragen 71. Het verschil in visies tussen de adoptieouders en de hulpverlener, kan verklaard worden door twee aspecten van de adoptiehulpverlening, namelijk onduidelijkheid en complexiteit. Met onduidelijkheid wordt hier bedoeld dat veel gegevens over het adoptiekind niet geweten zijn. Dit maakt dat de hulpverlener hypotheses moet maken op basis van onzekerheden, waardoor een foutieve diagnose realiteit kan worden. Zo kan op het eerste zicht niet duidelijk zijn dat een adoptiekind een hechtingsstoornis heeft72. R. HOKSBERGEN, Twee decennia adoptiepraktijk in Nederland, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Antwerpen – Houten, Bohn Stafleu Van Loghum bv., 1998, p. 25-26. 68 Ibid., p. 25-32. 69 Hoewel deze geschiedenis geschreven is vanuit Nederlandse ooghoek, kunnen we stellen dat in België zich een gelijkaardige evolutie heeft voorgedaan. Zie R. HOKSBERGEN, Psychosociale specificiteit van adoptie, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 9-32, p. 18-19. 70 G. VAN AELST, Interraciale adoptie en integratiekansen. Specifieke bijdrage van hulpverlening en preventie, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 127-186, p. 141. 71 Ibid., p. 142-143. 72 Ik verwijs hierbij graag naar het eerste gedeelte van het boek van Geertje Van Egmond ‘Bodemloos bestaan’ waarbij zij een persoonlijk verhaal neerschrijft van hoe ondragelijk het leven kan zijn met een bodemloos kind in het gezin en waarbij zij, in eerste instantie, ook geen hulp kon vinden bij hulpverleners. G. Van Egmond, Bodemloos bestaan. Het Geen-Bodem-Syndroom problemen met adoptiekinderen, Amsterdam, Ambo, 72007. 67
24
Wanneer er dan onenigheid is tussen de ideeën van de ouders, die de oorzaak vaak leggen bij de voorgeschiedenis van het kind, en die van de hulpverlener dan kan dit twee redenen hebben. Ten eerste zijn de adoptieouders meermaals gewaarschuwd bij het starten van de adoptieprocedure over de slechte omstandigheden waarin het adoptiekind kan geleefd hebben. Hierdoor leggen ze vaak onterecht de schuld van de opvoedingsproblemen bij het kind en zijn voorgeschiedenis. Vervolgens kunnen de adoptieouders ook faalangst hebben in verband met het welslagen van de adoptie, waardoor ze geneigd zijn de schuld sneller bij het kind te leggen73. Wat de complexiteit van de adoptieproblematiek betreft, kunnen we stellen dat heel wat problemen samenhang vertonen. Volgens het schema van Reilink74, kunnen de problemen op vier terreinen gesitueerd worden, dewelke we verder zullen bespreken. De oorzaak kan bij het kind liggen wanneer het erfelijk belast blijkt te zijn of wanneer het een traumatische ervaring betreft waardoor het kind geen fundamenteel vertrouwen heeft kunnen opbouwen. In het laatst genoemde geval, kunnen we ons beroepen op de contextuele therapie van Nagy75. Wanneer blijkt dat een kind geen fundamenteel vertrouwen heeft kunnen opbouwen gedurende de eerste levensjaren, dan dient de hulpverlener accent te leggen op de behandeling van het kind, waarbij hij geen partij mag kiezen noch voor het kind, noch voor de adoptieouder, noch voor de, vaak afwezige afstandsouders. Nagy spreekt in dit geval over veelzijdige partijdigheid als belangrijkste houding van de hulpverlener. Hij dient zowel de partij van het kind, de biologische ouders als de adoptieouders te vertegenwoordigen76. Daarom heet de therapie van Nagy ook contextueel want volgens Nagy is de mens existentieel verbonden met een aantal andere belangrijke mensen. In de therapie wordt voldoende aandacht geschonken aan het individu maar evenzeer aan het verbonden zijn met de anderen77. Een tweede terrein van het schema van Reilink waar de oorzaak van de opvoedingsproblemen bij adoptie kunnen liggen, is het gezin, met of zonder biologisch eigen kinderen, vóór de adoptie. Dit kan betekenen dat het ongewenst kinderloos zijn nog niet verwerkt is, dat er relatieproblemen zijn, dat er verkeerde verwachtingen zijn of dat er geen goede voorbereiding is geweest op de adoptie. Hier zijn het dan vooral de ouders die de nodige begeleiding nodig hebben en hieruit blijkt de noodzaak aan goede preventieve opvoedingsmaatregelen en voorlichting betreffende de adoptieproblematiek. Het derde terrein uit het schema van Reilink is dat van het gezin nà de adoptie. Het kan gebeuren dat het kind geen ruimte krijgt, dat er jaloezie heerst tussen de kinderen, dat het kind zich niet kan hechten of dat de ouders een verschillende opvoedingsaanpak hebben. Hierbij dient het hele gezin de nodige begeleiding te krijgen. Ten slotte is er het vierde terrein, namelijk de loyaliteit van het adoptiekind ten aanzien van zijn of haar roots. Het adoptiekind kan een loyaliteitsconflict kennen tussen zijn existentiële loyaliteiten die G. VAN AELST, Interraciale adoptie en integratiekansen. Specifieke bijdrage van hulpverlening en preventie, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 127-186, p. 145-146. 74 A. REILINK, Model voor het realiseren van ambulante begeleiding en hulp bij gezinnen met een buitenlands adoptiekind, in R. A. C. HOKSBERGEN & W. H. G. WOLTERS (ed.), Verstoorde relaties. Adoptie en hulpverlening, Baarn, Ambo, 1989, p. 102-121. 75 A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004. 76 A. REILINK, Model voor het realiseren van ambulante begeleiding en hulp bij gezinnen met een buitenlands adoptiekind, in R. A. C. HOKSBERGEN & W. H. G. WOLTERS (ed.), Verstoorde relaties. Adoptie en hulpverlening, Baarn, Ambo, 1989, p. 148-149. 77 A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 31-32. 73
25
uitgaan naar zijn geboorteouders en zijn verworven loyaliteiten die uitgaan naar zijn adoptieouders78. Ook hier kunnen we weer beroep doen op de theorie van Nagy, waarbij de adoptieouders en het adoptiekind de nodige hulpverlening mogen verwachten. Een loyaliteitsconflict kan immers leiden tot een gespleten loyaliteit, wat op zijn beurt kan leiden het verliezen van het vertrouwen in de andere ouder(s) of zelfs tot het verliezen van het fundamentele vertrouwen in de wereld79. Over de ideeën van Nagy zullen we uitvoeriger blijven stil staan wanneer we de ontwikkeling van het kind bespreken. Contextuele therapie is niet in de eerste plaats erom bekommerd om symptoomgedrag (bijvoorbeeld drugsgebruik, spijbelen, enzovoort) te veranderen, hoewel dit aspect niet uit het oog wordt verloren. Het belangrijkste accent wordt gelegd op een meer diepgaande verandering, een verandering op ethisch niveau. Het doel is het opbouwen van vertrouwen, het werken aan een evenwichtige balans tussen geven en nemen en het leren verantwoordelijk zijn voor zichzelf en voor anderen.
Uiteindelijk is de therapie erop gericht om moeilijkheden in het heden op te lossen, door verbanden te leggen met verleden en toekomst. De contextuele therapeut zal samen met de patiënt zoeken naar de invloeden van relaties, feiten en psychologische processen uit het verleden en het heden, die maken dat er een probleem is. Tegelijkertijd zal hij de patiënt helpen zorg en verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen toekomst en voor die van anderen. Doordat Nagy’s therapie zoveel aandacht besteedt aan toekomstige generaties, werkt deze therapie ook preventief. De therapeut zoekt samen met de cliënt ernaar om de ‘stenen op de weg op te ruimen’, zodat de cliënt er zelf niet over zou vallen en er geen last van zou hebben, maar zeker ook opdat de kinderen en kleinkinderen er niet over zouden struikelen. Met betrekking tot de bijdrage van de contextuele therapie aan dit doel zegt Nagy (1994, 319) in Tussen geven en nemen dat contextueel werk als doel heeft “familieleden die nauw bij elkaar betrokken zijn, te helpen elkaar bij te staan.80 In het voorgaande citaat kunnen we een pleidooi voor open adoptie vinden. Door middel van contextuele therapie kan het geadopteerde kind een identiteit opbouwen met twee ouderparen zonder schuldgevoelend te hebben ten aanzien van een bepaald ouderpaar. Belangrijk is daarbij dat de hulpverlener tracht niemand te beschuldigen, geen oordeel te vellen of meer marginaliserend te handelen maar net te ontschuldigen81. “Ontschuldigen is een proces waarin de last van schuld bij iemand die wij tot dan toe de schuld hebben gegeven, van de schouders wordt genomen”82.
1.5 Besluit Dit inleidende hoofdstuk heeft getracht de complexiteit van het fenomeen adoptie weer te geven. Er is aandacht gericht op de situatie van de adoptieouders die voor belangrijke adoptiespecifieke opvoedingstaken staan zoals het bespreekbaar maken van de adoptie, een veilige hechting bij hun G. VAN AELST, Interraciale adoptie en integratiekansen. Specifieke bijdrage van hulpverlening en preventie, in A. DE PAUW, R. A . C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven-Apeldoorn, Garant, 1998, p. 127-186, p. 148-149. 79 A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 55. 80 Ibid., p. 33-34. 81 H. RAES, Adoptie bekeken vanuit de contextuele therapie van Ivan Boszormenyi-Nagy (onuitgegeven licentiaatsverhandeling rechtsgeleerdheid, K.U.Leuven), Leuven, 1994, p. 64. 82 A. DILLEN, Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele denken van Ivan BoszormenyiNagy, Antwerpen – Apeldoorn, Garant, 2004, p. 86. 78
26
adoptiekind bevorderen door sensitief te reageren op de signalen die het de wereld instuurt, het aanvaarden van de verschillen in het gezin, aanvaarden van de indentiteit van het kind, leren omgaan met de zoektocht van hun kind en het daarin steunen. Enerzijds zijn er duidelijke verschilpunten aangebracht tussen biologische ouders en adoptieouders, anderzijds is er ook gelet op de verschillen tussen adoptieouders onderling. Ook is het belangrijk te beseffen dat de keuze van de adoptieouders om te adopteren vaak geworteld is in een lange geschiedenis veelal getekend door verdriet en pijn om het onvruchtbaar zijn. Toch willen we er de nodige aandacht op richten dat adoptie niet enkel gekenmerkt wordt door leed, maar dat de meeste adoptiegeschiedenissen een relatief aangenaam verloop kennen. Adoptie verschilt daarin niet veel van de opvoeding van biologisch eigen kinderen want ook daar kunnen heel woelige perioden de kop op steken. Het is echter wel noodzakelijk om aspirant adoptieouders op de hoogte te brengen van de extra uitdagingen die hen kunnen te wachten staan. Dit voorkomt teleurstellingen en bevordert de communicatie tussen ouders en kinderen. Daarna is er stil gestaan bij de unieke wereld van het adoptiekind, ook getekend door scheiding en verdriet, maar even zeer door dankbaarheid en gelukkige momenten van geborgenheid. Ook voor het kind zijn enkele extra ontwikkelingstaken weggelegd zoals het leren omgaan met de adoptiestatus, een veilige hechting trachten aan te gaan met de adoptieouders, een ethnische identiteit verwerven. Hier is het belangrijk te beseffen dat het kind vaak problemen kan krijgen met conflicterende loyaliteiten. Het dient immers twee ouderparen een plaats te geven in zijn belevingen. Het adoptiekind, vooral bij interraciale adoptie, dient zich ook te wapenen tegen eventuele vormen van discriminatie. Ten slotte hebben we getracht een beeld te geven van de afstandouders, vooral de afstandsmoeder. Hoewel deze groep het minst aan het woord komt in de adoptieliteratuur, is ook deze stem belangrijk. Niet alleen voor zichzelf, maar evenzeer voor het adoptiekind dat zich op die manier minder ‘afgestaan’ voelt. Het is al vaak gezegd maar openheid omtrent de adoptie is van cruciaal belang voor de drie polen van de adoptiedriehoek, eventueel in samenwerking met een bemiddelende instantie, die zowel operationeel is in het herkomstland als in het land waar het adoptiekind met de adoptieouders woont. Het is een belangrijke opdracht voor alle betrokkenen om openheid te scheppen, ook naar de afstandsmoeder toe, die op die manier de kans krijgt om haar kind toch nabij te zijn ook al is het op afstand.
27
2 Ethische perspectieven bij adoptie 2.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk hebben we trachten neer te schrijven welke problemen of obstakels een rol kunnen spelen voor, tijdens en zeker ook na de adoptieprocedure. We hebben hierbij de drie polen van de adoptiedriehoek, namelijk de adoptieouders, het adoptiekind en de afstandsouders, belicht maar we hebben ook onderlinge verbanden getrokken. Hierdoor werd ook het gebruik van de term ‘adoptietriade’ duidelijk, met name dat er zichtbare en onzichtbare relaties zijn tussen deze drie groepen betrokkenen. We hebben proberen recht te doen aan de groepsgebonden moeilijkheden zonder daarbij in pessimisme of optimisme te vervallen. Dit is echter geen sinecure aangezien geen enkele adoptie gelijkaardig verloopt. Dit is niet alleen te wijten aan de gezinssamenstelling, bijvoorbeeld een adoptiegezin met wel of geen eigen biologische kinderen, maar tevens aan de manier waarop verschillende individuen, verschillend op het gebeuren reageren. Toch lijkt het ons hier geplaatst om nog even duidelijkheid te scheppen omtrent de problematiek van de gehechtheid zoals die een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het adoptiekind. We willen een duidelijk onderscheid maken tussen onveilige gehechtheid en hechtingsgestoord, ook omdat dit relevantie zal krijgen in ons verdere werk. Onveilig gehecht zijn, komt bij een derde van de kinderen voor, ongeacht of ze geadopteerd zijn of niet en is een ‘problematische’ variant van de normale ontwikkeling. Hechtingsgestoord daarentegen is een veel ernstiger gegeven en een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Een onveilige hechting is dus geen hechtingsstoornis83. Uit onderzoek blijkt echter dat hechtingsproblemen, dus zowel onveilige gehechtheid als hechtingsstoornis, vaak voorkomen bij adoptiekinderen. Aangezien we in ons werk getracht hebben aan te tonen dat het kind centraal dient te staan in het adoptiegebeuren, kunnen we ons terecht de vraag stellen of adoptie, gezien de vele moeilijkheden die ermee gepaard gaan, ethisch verantwoord kan worden. Het is immers ook niet alleen het kind dat problemen kan krijgen, ook de adoptieouders kunnen door een eventueel onverwerkt verlies van een biologisch kind, voor grote problemen komen te staan. In dit tweede hoofdstuk betreffende adoptie, willen we uitvoerig stilstaan bij de ethische kant van de zaak. We richten ons op twee christelijke visies, namelijk een katholieke en een protestantse visie, die enkele opmerkelijke onderlinge verschillen vertonen. Deze analyse maken we aan de hand van een Engelstalig werk, getiteld “the Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological and Legal Perspectives”84. Er is veel geschreven, ook theologisch, over families maar meestal gaat dit dan over biologische, traditionele gezinnen. Wanneer het over adoptiegezinnen an sich gaat, vinden we heel wat minder literatuur. Zeker op theologisch gebied vinden bij de Nederlandstalige literatuur zelden tot nooit geschikte literatuur. Daarom dienen ook wij hier gebruik te maken van het vermelde Engelstalig basiswerk, dat daarom niet minder interessant of toepasbaar is. Daar waar het echter te situatie- of plaatsgebonden was, hebben wij dit trachten te vertalen naar een Belgische context. Dit boek, dat tracht een totaalbeeld te geven van het adoptiegebeuren, biedt ons een geschikt kader waarbinnen wij kunnen werken.
83 M. BROESTERHUIZEN, De sociaal-emotionele ontwikkeling van dove kinderen. Een ontwikkelingspsychologische en psychometrische studie van patronen van psychosociale aanpassing bij dove kleuters en adolescenten, Den Dungen, Drukkerij van Gerwen, 1992, p. 49-50. 84 T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, William B. Eerdmans Publishing Company, 2005.
28
In dit hoofdstuk zullen we trachten een antwoord te geven op de vraag of adoptie ethisch correct kan zijn en welke argumenten hierbij een rol kunnen spelen. In een eerste oppervlakkige lezing, lijkt de adoptieprocedure voor de drie polen een gunstige uitkomst te zijn. Adoptieouders, die vaak lijden onder onvruchtbaarheid, krijgen de mogelijkheid om een gezin met een of meerdere kinderen te stichten. De afstandsouders, die vaak niet in de mogelijkheid verkeren om het kind zelf op te voeden, krijgen de kans om hun kind een warme thuis te bieden. Het adoptiekind, wordt gered van een bestaan zonder ouders in een kindertehuis. Toch hebben we reeds gezien in het vorige hoofdstuk dat adoptie geen sinecure is en dat er vele complicaties kunnen optreden bij alle polen van de adoptietriade. We kunnen hier nogmaals verwijzen naar de pijnlijke maar realistische noot die Geertje van Egmond plaatst in haar voorwoord van haar boek rond bodemloosheid: “Het lijkt wel alsof in de adoptiebemiddeling het besef nog steeds niet is doorgedrongen dat sommige diepbeschadigde kinderen beter niet geadopteerd worden. Zij kunnen erg ongelukkig worden en dreigen te ontsporen in de intimiteit van een gezinssituatie. Adoptie is voor heel veel kinderen de kans van hun leven, maar helaas niet voor allemaal”85. We willen echter ook ten alle koste vermijden dat we een te negatieve blik werpen op het adoptiegebeuren. De negatieve stemmen zijn vaak de enige stemmen die worden gehoord door de media waardoor men al gauw een te eenzijdig beeld zou kunnen krijgen van adoptie, waarbij adoptie als het ware synoniem komt te staan voor een risicovolle onderneming met weinig kans op slagen. Tot het einde van de vorige eeuw waren hierover nog geen wetenschappelijke resultaten bekend. In de literatuur vinden we echter ook positieve geluiden, niet alleen van onderzoekers maar evenzeer van adoptieouders en kinderen. Vanuit deze motivatie willen we hier nagaan of er vanuit de christelijke ethiek iets gezegd kan worden over de adoptieproblematiek. We geven hier reeds aan dat dit op literatuurgebied een thema is dat pas recentelijk bijzondere aandacht kreeg en dan vooral in Angelsaksische landen waar de situatie met andere factoren moet rekening houden in vergelijking met België en/of Nederland. Doch merken we op dat in Nederland, en ook in Amerika en Canada, het onderzoek omtrent adoptie veel verder gevorderd is dan in Vlaanderen. Reeds vanaf 1975 voert men daar onderzoeken uit naar het wel en wee van adoptie, in tegenstelling met België waar de adoptiethematiek zich pas tegen het einde van de vorige eeuw ontwikkelde. We zullen in wat volgt in de eerste plaats aandacht besteden aan een katholieke visie. Hiermee willen we echter geen waardeoordeel koppelen aan onze keuze om deze visie als eerste te behandelen. Vervolgens staan we stil bij een protestantse visie aangaande deze materie. We zullen aandacht hebben voor de gelijkenissen die onder de christelijke noemer kunnen komen te staan, maar we zullen ook duidelijk aangeven waar er interpretatieverschillen schuil gaan.
85 G. VAN EGMOND, Bodemloos bestaan. Het Geen-Bodem-Syndroom problemen met adoptiekinderen, Amsterdam, Ambo, 72007, p.11.
29
2. 2 Katholiek ethische analyse betreffende adoptie volgens Lisa Sowle Cahill Voor dit onderdeel zullen we vooral een analyse volgen van Lisa Sowle Cahill86 dat we terugvinden in ons basiswerk van Timothy P. Jackson “The Morality of Adoption”87. Cahill ziet drie hoofdcomponenten in de katholieke leer omtrent adoptie. Deze zijn volgens haar, altruïsme en dienstbaarheid, het belang van de natuurwet en het algemeen welzijn en het principe van subsidiariteit. Deze katholieke componenten zijn christelijk altruïsme en dienstverlening, vooral de voorkeursoptie voor de armen, het belang van de natuurwet en het algemeen goed als stichtend kader om de rechten en verantwoordelijkheden van individuen, families, instituten en gemeenschappen te begrijpen en het principe van subsidiariteit dat het belang van lokale initiatieven en lokale autoriteit in het aan de orde stellen van sociale problemen, benadrukt88.
Onmiddellijk voegt zij hieraan toe dat deze drie aspecten niet louter katholiek dienen te worden beschouwd, dat zij evenzeer voorkomen in het protestantse denken in verband met adoptie. In wat volgt zullen wij deze drie componenten verder verklaren. Als eerste wijst Cahill erop dat adoptie kan gezien worden als een uitdrukking van evangelische waarden. Hierbij wordt er verwezen naar paus Johannes Paulus II die het gezin zag als een huiskerk waardoor het bijdragen aan een meer rechtvaardige samenleving, en in het bijzonder zorgen voor kansarmen, een deel van het takenpakket wordt. Deze gegevens haalt Cahill uit de Apostolisch Exhortatie89 Familiaris consortio uit 1981 van Johannes Paulus II. Deze tekst ligt in de lijn van de encycliek Humanae Vitae van paus Paulus VI uit 1968 wat betreft de onverbrekelijke band tussen de eenwording en de voorplanting, twee betekenissen die in de huwelijksdaad besloten liggen. Deze twee teksten lijken de nadruk te leggen op de noodzaak van procreatie waarbij het gebruik van artificiële hulpmiddelen vermeden dient te worden. Humanae Vitae is een encycliek waarin onder andere wordt gereageerd tegen het onethische gebruik van anticonceptiemiddelen gezien de wetten van de natuur maar waarin men opteert voor ethisch verantwoord ouderschap. “Het realiseren van verantwoord ouderschap gebeurt steeds in een zeer concrete, singuliere werkelijkheid die bepaalde eisen oplegt aan het echtpaar en hen confronteert met verschillende beïnvloedende factoren die bepalend kunnen (en vaak moeten) zijn bij hun
Lisa Sowle Cahill is sinds 1976 professor in de theologie aan het Boston College in de Verenigde Staten. Zij heeft specifieke interesses voor de rooms-katholieke traditie van het natuurwetsdenken, het gebruik van de Heilige Schrift in de ethiek en seksualiteits- en genderethiek. Zie: M. Gilman, Lisa Sowle Cahill, (2001); http://web.med.harvard.edu/healthcaucus/bg_cahill.html (toegang 02.11.2007). 87 T. P. JACKSON, The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., Wiliam B. Eerdmans Publishing Company, 2005. 88 “These ‘catholic’ components are Christian altruism and service, especially the preferential option for the poor; the importance of the natural law and of the common good as constituting a framework for understanding the rights and responsibilities of individuals, families, institutions, and communities; and the principle of subsidiarity, which highlights the importance of local efforts and local authority in addressing social problems”. L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 160. 89 Een Apostolische Exhortatie is een brief van de Paus aan de kerk. In het geval van Familiaris consortio kunnen we ook spreken van een postsynodale apostolische exhortatie omdat deze tekst tot stand kwam na de bisschoppensynode van 1980 over de familie. 86
30
overwegingen rond eventueel (uitbreiden van het) ouderschap”90. Het is in het licht van deze benadering dat paus Johannes Paulus op een bijeenkomst van adoptiefamilies zei dat adoptie een weg van liefde is. Adoptiefamilies getuigen van de schoonheid en de mogelijkheid van deze weg ondanks moeilijkheden91. In dezelfde toespraak zegt hij dat er een vorm van procreatie is die tot stand komt door aanvaarding, bezorgdheid en toewijding. De resulterende relatie is zo intiem en duurzaam dat ze op geen enkele manier inferieur is aan een relatie gebaseerd op biologische verbondenheid92. Humanae vitae en Familiaris consortio maken deel uit van de teksten gaande over de sociale leer van de kerk en deze teksten zijn samen met Gaudium et spes en vele anderen, ontsproten uit het Tweede Vaticaans concilie (1962 – 1965). Dit concilie legde de grondslag voor de kerkelijke leer zoals we die nu nog kennen, rekening houdende met de veranderingen die in de wereld gaande zijn. Het is ook naar deze (sociale) leer waarnaar Lisa Sowle Cahill verwijst betreffende haar drie componenten om adoptie in de katholieke leer te denken. In haar analyse gaat ze verder met een verwijzing naar Brenda Destro93 wiens visie aansluit bij paus Johannes Paulus II wat betreft de adoptiematerie. In een toepsraak aan de United States Conference of Catholic Bishops benoemt Destro adoptie als een verbond94. In een eerste beweging zullen we merken dat Lisa Sowle Cahill zich aansluit bij de visie van Brenda Destro. Later zal zij deze mening echter wel onder kritiek plaatsen omdat ze volgens Cahill te extreem wordt. In wat volgt zullen we de positie van Brenda Destro weergeven zoals we deze terugvinden in bovenvermelde toespraak.
2.2.1 Cahill en de visie van Brenda Destro Adoptie als een verbond is volgens Destro een hermeneutisch kader dat in de eerste plaats gebaseerd is op bijbelse teksten, te beginnen in het Eerste Testament. Destro kijkt hierbij naar de maatschappelijke structuren van toen en merkt op dat adoptie ook in de Griekse en Romeinse wereld gekend was. Bij deze bevolkingsgroepen werd adoptie echter vooral gezien als een economisch contract waarbij het kind als een product werd gezien dat vooral moest zorgen dat er opvolging van macht kon plaatsvinden. In tegenstelling tot deze wereld maakten de joodse groepen adoptie tot een verbond waarbij het onderwerp menselijke relaties zijn, die gezien worden als een heilige basis voor verwantschap en familie maar ook een heilig fundament vormen voor de relatie met God. Dit verbond wordt ook sterker geacht dan een verband enkel gebaseerd op biologische banden. Als voorbeeld geeft Destro het verhaal van Mozes, die als het ware geadopteerd werd door de vrouw van de farao. Brenda Destro gaat een stap verder door te stellen dat de thema’s geloof, verbond en opoffering uit het Eerste Testament voortlopen in het Tweede Testament. Hier stelt ze dat Maria en Jozef een verbond aangingen met God om zorg te dragen voor Gods Zoon. Destro stelt dat net zoals Maria en Jozef zorg hebben gedragen voor Jezus, iedereen zorg moet dragen voor Gods kinderen. ‘De kerkelijke leer over huwelijk en familie is ook toepasbaar op adoptie. Wanneer een kind wordt verstoten, wees is of geboren wordt bij ouders die beslissen dat ze niet in de mogelijkheid verkeren om een belofte te maken en te vervullen met God over de zorg van het kind, dan kan adoptie het beste alternatief zijn. Dan is het de verantwoordelijkheid van de 90 R. BURGGRAEVE, Zinvol seksueel onderweg. Concrete probleemvelden en belevingswijzen: een dynamischethische benadering in christelijk perspectief, Leuven, Acco, 2002, p. 345-357. 91 JOHANNES PAULUS II, Adress of the Holy Father John Paul II to the Meeting of the Adoptive Families Organized by the Missioners of Charity (septembr 2000); http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/speeches/2000/julsep/documents/hf_jp-ii_spe_20000905_adozioni_en.html (toegang 06.12.2007). 92 Ibidem. 93 Brenda Destro heeft een master in sociaal werk aan de universiteit van Wisconsin-Milwaukee en een doctoraat in sociaal werk aan de Katholieke Universiteit van Amerika. 94 B. DESTRO, Celebrating the Good Message of Adoption (2003); http://www.nccbuscc.org/prolife/programs/rlp//9 7rlpdes.shtml (toegang 07.12.2007).
31
adoptieouders om te handelen naar de beste optie voor het kind, niet louter op fysiek of economisch vlak, maar ook op spiritueel niveau. De creatie van een christelijk gezin is geen biologische functie. Het is gefundeerd in het geloof dat God ons allemaal geschapen heeft, naar Zijn beeld en gelijkenis, om volledig mens te zijn en om te delen in Gods leven’95. We willen even wijzen op het feit dat ook Destro aangeeft dat adoptie niet in elke situatie de beste optie is voor het kind. We merken ook bij Destro een zeer kind gecentreerde visie, maar ze durft ook de vinger te wijzen naar de Katholieke Kerk wanneer het aankomt op wanpraktijken in het verleden. Ze spreekt over miserabele weeshuizen en kinderhandel ook binnen de christelijke gemeenschappen. Verder klinkt het hoopvol, namelijk dat de context van adoptie grondig veranderd is, dat er vele stappen gezet zijn om kinderhandel en misbruiken bij adoptie in te perken. De terechtwijzing van de kerk is echter niet geheel onterecht. Ook in Nederlandstalig gebied zijn er werken geschreven over de dubieuze rol die de katholieke kerk zou gespeeld hebben binnen verschillende vormen van kinderhandel. We verwijzen in de eerste plaats naar een onuitgegeven scriptie aan de Katholieke Universiteit van Leuven, door Wim Corbeel. Hierin schrijft hij dat over de rol van de kerk betreffende de adoptiepraktijken met enige voorzichtigheid dient omgesprongen te worden. Er zijn immers weinig officiële bronnen bekend. Toch verwijst hij naar enkele organisaties met een katholieke stempel die hielpen om ongehuwde zwangere vrouwen te laten bevallen in Franse ziekenhuizen, aangezien anonimiteit hier gegarandeerd werd. Ook wordt de rol van de missieactiviteiten die al dan niet bewust meewerkten aan buitenlandse adoptie aangehaald. Adoptie werd immers gezien als een vorm van ontwikkelingshulp of sociaal dienstbetoon. In het werk wordt ook aangegeven dat binnen de katholieke adoptieorganisaties er een verschuiving heeft plaatsgevonden en dat ook niet-praktiserende katholieken een adoptie mogen starten bij deze bureaus. Men weet echter dat het vaak nog de buitenlandse instanties zijn die vragen naar een bewijs van een kerkelijk huwelijk. Verder is Corbeel positief over de kerkelijke instanties betrokken bij adoptie. Hij geeft aan dat vele missionarissen niet werkten vanuit een financieel opportunisme maar eerder vanuit het eerder beschreven sociale dienstbetoon en de ontwikkelingshulp. Er zou zelfs beroep gedaan worden op missionarissen om wanpraktijken aan de kaak te stellen96. Helaas is het omgekeerde ook waar want in tegenstelling tot de eerder positieve klanken die Corbeel in zijn scriptie laat horen, vinden we ook een boek, getiteld ‘kleine zondaars’, over de vrij uitgesproken negatieve rol van de kerk inzake misbruiken ten aanzien van verschillende partijen van de adoptietriade. Op de achterflap staat te lezen: “De jonge Hilde wordt in 1974 verkracht door een priester. Tijdens haar zwangerschap wordt Hilde, samen met andere zwangere vrouwen en meisjes, opgesloten op de zolder van een ziekenhuis in Lommel. Ze moet er hard en onbetaald werken en ze wordt slecht behandeld. Als Hilde barensweeën krijgt wordt ze langs clandestiene routes vervoerd naar een ziekenhuis in Malo-les-Bains, Noord-Frankrijk. Daar brengt ze haar zoon in erbarmelijk omstandigheden ter wereld. Hij wordt onmiddellijk van haar weggenomen. Sindsdien is Hilde onophoudelijk op zoek naar haar zoon. Met behulp van Carine Hutsebaut kan ze hem 26 jaar later,
“The church’s teachings on marriage and family also apply on adoption. When a child is abandoned, orphaned or born to parents who decide that they are unable to make and fulfil a promise to God about the care of the child, adoption can be the best alternative. The responsibility then of the adoptive parents is to work for the good of the child, not simply in the physical or economic dimensions, but also in the spiritual one. The creation of a Christian family is not a function of biology. It’s grounded in the belief that God creates each of us in His image and likeness, to be fully human and to share in God’s life”. B. Destro, Celebrating the Good Message of Adoption (2003); http://www.nccbuscc.org/prolife/programs/rlp//9 7rlpdes.shtml (toegang 07.12.2007). 96 W. Corbeel, Onuitgegeven scriptie Godgeleerdheid, K.U. Leuven, [door de auteur als manuscript ter beschikking gesteld], Leuven,. 95
32
opsporen. Sinds 1970 zijn 30.000 Vlaamse vrouwen in Noord-Frankrijk gaan bevallen. Tussen de moeders en hun kinderen staan een onverwoestbare muur. Goedmenende nonnen bezorgde kinderen een thuis via illegale adoptie, maar niet alle kinderen kwamen in veilige handen. Carine Hutsebaut toont aan de hand van concrete gevallen aan dat de Katholieke Kerk medeplichtig was (en nog steeds is) aan kinderhandel en kindermisbruik”97. In het boek, dat veel wegheeft van een roman, staan vooral getuigenissen en daarnaast ook briefwisselingen van de auteur met betrokken partijen. Na onze uiteenzetting die kan beschouwd worden als een aanvulling bij de stelling van Destro, over eventuele positieve en negatieve bijdragen van de kerk in verband met adoptie, vervolgen we de lezing van Brenda Destro. Hier meldt Destro dat ‘wanneer een goede professionele adoptiepraktijk samengaat met het idee van adoptie als verbond, dit zou resulteren in een goed katholiek model inzake de adoptiematerie. Het is de staat die zorgt voor een veiligheidsnet van bescherming van kind en gezin. Maar het is de kerk die de gezinnen de belangrijkste belofte laat maken, namelijk het verbond met God en elkaar dat het adoptiekind zal opgevoed worden als een persoon naar het beeld van God. De belangen van het kind zullen worden verzekerd door de ouders met zorg en morele protectie van de kerk en de wettelijke bescherming van de staat’98. Interessant aan Destro’s werk is ook dat zij opmerkt hoe de adoptieprocedure is meegezogen in de beweging van het maakbare. Zij geeft aan dat er een bewustmaking merkbaar is in de geschiedenis van de vrouw over het beslissingsrecht over het ongeboren kind. Dit leidt volgens Destro tot het gebruik van abortus maar eveneens tot het stellen van een carrière boven een gezin stichten. In haar visie leidt dit eveneens tot vrouwen die op latere leeftijd toch beslissen om een gezin te stichten, maar die dan kampen met onvruchtbaarheidsproblemen. Voor hen is adoptie een fijne optie. Echter omwille van deze vernieuwde belangstelling voor de adoptie, lijkt de deur open gezet voor een kritische blik op de adoptieprocedure die door deze vrouwen als tijdrovend werd gezien. Volgens Destro is de adoptieprocedure daardoor getransformeerd van een ‘kinds behoefte’ benadering naar een ‘ouders willen’ benadering99. Hier verraadt Destro haar positie binnen het adoptiedebat. Brenda Destro is hevig gekant tegen de abortuspraktijk en plaats haar reflectie omtrent adoptie volledig binnen dit debat. Cahill zal, zoals we later bij de kritieken zullen zien, de positie van Destro bekritiseren als zijnde te eenzijdig en te extreem.
2.2.2 Natuurwet en adoptie Na de interessante visie van Destro in verband met adoptie te hebben binnen gebracht als bijdrage voor haar analyse, gaat Lisa Sowle Cahill verder in haar werk met het benadrukken van de ideeën van sociaal goed en natuurwet als zijnde behulpzaam voor de katholieke visie op adoptie. Volgens haar is er reeds sinds het schrijven van Thomas van Aquino een algemeen idee van een sociale orde gebaseerd op algemeen menselijke ervaringen, waarden en verplichtingen, aanwezig. In Thomistische termen verwijst de natuurwet, basaal, naar het idee dat de Schepper alle mensen en gemeenschappen heeft begiftigd met de mogelijkheid de essentiële elementen van een goed leven en een goede gemeenschap uit te denken
C. HUTSEBAUT, Kleine zondaars. Kerk en kinderhandel, Antwerpen – Amsterdam, Houtekiet, 2003. “When professional adoption practice is merged with the concept of adoption ad covenant, the result is a good model of Catholic adoption. The state provides a safety net of legal protections for the child and families involved in adoption. But it is the Church that helps families make the most important promise, the covenant with God and ech other that this child will be treated as a person made in the image and likeness of God. The best interests of the children will be ensured by parents with the care and more guidance of the Church and the legal protections of the state”. B. DESTRO, Celebrating the Good Message of Adoption (2003); http://www.nccbuscc.org/prolife/pro grams/rlp//97rlpdes.shtml (toegang 07.12.2007). 99 Ibidem. 97 98
33
en tevens te handelen volgens deze eisen. Bijvoorbeeld, alle culturen verheffen het beschermen van het menselijke leven tot wet en voorzien in instituten om werk, onderwijs, huwelijk en opvoeding te organiseren, hoewel variaties lokaal en historisch mogelijk zijn100. Deze uiterst beknopte maar duidelijke definitie kunnen we zeker aanvaarden. Dit is echter niet zonder gevaren aangezien de geschiedenis van het natuurwetsdenken enkele ambiguïteiten heeft gekend, die geleid hebben tot zeer diverse interpraties. De eerste kennismaking die het christendom heeft gekend met de traditie van de natuurwet vinden we in de brief van Paulus aan de Romeinen. Hierin staat te lezen dat heidenen de (Mozaïsche) wet niet hebben maar deze wel van nature naleven. Zij zouden door hun daden bewijzen dat wat de wet eist, in hun harten geschreven staat101. Thomas van Aquino is de eerste die een systematische uiteenzetting maakt van de natuurwet. Zijn geschriften hieromtrent hebben een grote invloed gehad op het katholieke denken. De meest essentiële bijdrage van Thomas vinden we in zijn prima secundae van de Summa Theologica. Quaestio 94 is volledig gewijd aan de natuurwet en wordt gekaderd binnen Thomas’ schrijven rond de wet. Reeds in Quaestio 91 lezen we dat de natuurwet niets anders is dan de deelname van het redelijke schepsel aan de eeuwige wet. Vervolgens vinden we in Quaestio 94 twee centrale elementen; namelijk het eerste beginsel van de praktische rede en de natuurlijke neigingen. Met het eerste beginsel van de praktische rede wordt hier bedoeld dat het goede is wat alle dingen nastreven. Hieruit leidt Thomas af dat het goede moet worden nagestreefd en het kwade moet worden gemeden. Het tweede element van de natuurlijke neigingen betekent voor Thomas dat de rede al die dingen waartoe de mens een natuurlijke neiging heeft, van nature als goed bevat. Een verdere analyse van Thomas natuurwetsdenken zou ons te ver voeren voor wat we met dit schrijven hadden beoogd. Wat echter zeker nog vermeld moet worden is dat Thomas drie soorten natuurlijke neigingen onderscheidt. Een eerste neiging dat de mens deelt met alle zelfstandige entiteiten, namelijk dat alle dingen, die het leven van de mens in stand houden, goed zijn. Een tweede soort neiging heeft de mens gemeenschappelijk met dieren, namelijk dat de seksuele omgang tussen man en vrouw goed zijn, tevens het opvoeden van kinderen. Een derde soort neiging is specifiek menselijk, namelijk het kennen van de waarheid over God en het leven in gemeenschap. Thomas gaat nog een stap verder door te stellen dat alles wat met de drie bovenvermelde neigingen in overeenstemming is, ook behoort tot de natuurwet102. Problematisch echter aan het natuurwetsdenken van Thomas van Aquino is dat hij hierin een sterke voorkeur blijkt te geven aan de theorie van het verwantschapsaltruïsme. “Dit is het idee dat in zowel de schepping zoals God ze bedoeld heeft, als in de ritmes van de natuur zoals ze ontdekt worden door observatie van de natuur, gewoonlijk aangenomen werd dat ‘natuurlijke’ ouders dieper investeerden in hun kinderen, en gemiddeld meer betrouwbare bronnen waren van zorg en opvoeding dan alle substituten”103. Thomas van Aquino behandelde het verwantschapsaltruïsme als een premoreel goed dat “In Thomistic terms, ‘natural law’ refers most basically to the idea that the Creator had endowed all persons and societies with the ability to reason out the essential requirements of a good human life and a good society and to act upon these requirements. For example, all cultures enact protections on human life and provide institutions to organize labor, education, marriage and child-raising, although the specifics must vary locally and historically”. L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 162. 101 Rom 2,14-15. 102 A. PATYN, ‘Naturaliter femina subiecta est’ (Summa Theologica I, q.92, art.1). Een kritische analyse van het feministische natuurwetsdenken van Cristina Traina, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Godgeleerdheid, K.U.Leuven, Leuven, 2007, p. 39-41. 103 “This is the idea that in both creation as God intended it and in the rhythms of nature as revealed through naturalistic observation, it was commonly assumed that ‘natural’ parents were more deeply invested in their children 100
34
moet verdedigd en versterkt moet worden. “Premorele goederen zijn variërende eindige objecten, ervaringen of neigingen die we ervaren als goed in de zin van bevredigend en plezierig. Premorele goederen zijn echter geen volledig morele goederen. Een moreel goed, is volgens deze gedachtegang, een neiging van de wil om een bepaalde principe te volgen dat, wanneer men ernaar handelt, een reeks van mogelijk conflicterende premorele goederen juist en productief zou organiseren. Dat is het punt; premorele goederen kunnen conflicteren en in deze zin elkaar schaden of vernietigen. Het moreel goed, gezien als een neiging en principe van vrije morele daden, is net moreel in zijn capaciteit om strijdende premorele waarden, zowel in het eigen leven als in het leven met anderen, te organiseren, te rangschikken en te harmoniseren”104. Hoewel het verwantschapsaltruïsme voor Thomas een zeer belangrijk idee was, en eveneens voor ander belangrijke katholieke denkers, is het geen ultiem goed dat altijd en overal andere goederen kan overtroeven. In de geschiedenis is de idee van het verwantschapsaltruïsme vaak gebruikt geweest om alle andere vormen van gezinsstichten te bestempelen als zijnde inferieur. Verwantschapsaltruïsme werd tevens gebruikt om de biologische banden tussen ouders en kinderen te verabsoluteren en te stellen dat deze band de basis vormt voor moraliteit. Verwantschapsaltruïsme stelt de mens in staat om medeleven te tonen tegenover andere personen waarmee men biologisch gerelateerd is en volgens James Q. Wilson vormt deze vaardigheid de basis voor eerlijkheid, zelfcontrole en plicht105. Hieruit zouden we dus kunnen afleiden dat wanneer deze banden ontbreken, zoals bij adoptie, het kind niet zal leren om onder andere eerlijk te zijn. Andere auteurs werpen tegen deze argumentatie echter op dat biologische banden geen automatische garantie geven dat een kind deze vormen van sympathie voor anderen wel aanleert. Om zorg te kunnen dragen voor anderen zijn meerdere sociale en culturele factoren noodzakelijk. “Hieruit volgt dat in beide zaken – ouderschap en de meer algemene moraliteit – verwantschapsaltruïsme een belangrijk premoreel goed kan zijn dat in een zekere zin fundamenteel is. Het is echter niet exhaustief, ten aanzien van de volledige morele duiding van zowel ouderschap als het volwassene ethische leven. Desalniettemin, verwantschapsaltruïsme moet serieus genomen worden als zijnde een waarde binnen culturele en religieuze appreciatie en bemoediging, zoals onze religieuze tradities voor het grootste deel neigen te doen”106.
and, on average, more consistent sources of care and nurture than all substitutes”. D. S. BROWNING, Adoption and the Moral significance of Kin Altruism, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 57. 104 “Premoral goods are various finite objects, experiences or tendencies that we experience as good in the sense of satisfying and enjoyable. Premoral goods are not fully moral goods. A moral good, according to this line of thinking, is a disposition of the will to follow some principle that, if acted upon, would justly and productively organize a range of potentially conflicting premoral goods. That is the point; premoral goods can conflict and in this sense harm, if not destroy, one another. The moral good sees as a disposition and principle of free moral action is moral precisely in its capacity to organize, hierarchize and harmonize competing premoral values, both within one’s own life and in our lives with others”. D. S. BROWNING, Adoption and the Moral Significance of Kin Altruism, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 58. 105J. Q. WILSON, The Moral Sense, New York, Free Press Paperbacks, 1997, p. 30. 106 “Hence, in both cases – parenthood and more general morality – kin altruism may be a very important premoral good that is in some sense foundational. It is not exhaustive, however, of the full moral meaning of either parenthood or mature ethical life. Nonetheless, kin altruism must be taken seriously as worthy of central cultural and religious appreciation and encouragements as our religious traditions for the most part have tented to do”. D. S. BROWNING, Adoption and the Moral significance of Kin Altruism, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 62.
35
Wanneer we deze gedachtegang zouden blijven volgens, zou dit nefast zijn voor ons betoog voor adoptie. De strikte interpretatie van Thomas’ leer laat adoptie immers moeilijk toe en ziet het bijgevolg eerder als iets inferieur aan het traditionele opvoedingspatroon. Daarom lijkt het ons zinvol uit te wijken naar een eerder pedagogisch psychologische benadering vooraleer verder te gaan met onze uiteenzetting betreffende de katholieke visie op adoptie. In wat volgt presenteren wij de neerslag van een toespraak van Femmie Juffer107. In deze toespraak toont zij aan, via wetenschappelijk feiten, dat het van alle tijden is dat niet-biologische ouders zorgen voor andermans kinderen. De focus van Femmie Juffer gaat echter verder door te stellen dat de opname van een kind in het gezin een zinvol gebeuren is. Met wetenschappelijke argumenten weerlegt zij de stelling dat adoptie een verloren zaak zou zijn die altijd negatief uitdraait. Vooreerst maakt Femmie Juffer de opmerking dat adoptie zowel vanuit historisch, biologisch en maatschappelijk perspectief kan bekeken worden. Via historisch onderzoek blijkt dat reeds in het oude Mesopotamië sporen zijn terug gevonden van handelingen die men onder de noemer ‘adoptie’ kan plaatsen. Juffer benadrukt dat reeds tweeduizend jaar vóór Christus adoptie een methode was om een kind in nood te helpen maar dat het ook nuttig kon zijn voor de ouders om zichzelf in opvolging te voorzien wanneer de biologie hen in de steek liet. Vervolgens is er het biologische perspectief waarmee men wil aantonen dat het zorgen voor andermans kinderen niet enig is voor de mens, ook apen vertonen gelijkaardig gedrag. Toch dient er gezegd te worden dat mensen, net zoals apen, niet automatisch en onbeperkt oudergedrag vertonen tegenover elk kind dat zij in hun nest vinden. De mens en de aap liggen als het waren in het midden van een continuüm wat betreft zorg voor het eigen en/of andermans kind. Langs de ene kant van het continuüm ligt het dier dat vlak na de geboorte reeds een onverbrekelijke band opbouwt met de kroost. Het andere extreem bestaat uit die groep van dieren die automatisch elk jong bemoederen. “Primaten bekleden een middenpositie op het genoemde continuüm van zorgen voor eigen en andermans kinderen. Er is bij de mens geen sprake van een kritieke periode net na de geboorte om zich te verbinden aan alleen het eigen pasgeboren kind, maar er is evenmin sprake van een automatische en onbeperkte moederdrang ten opzichte van andermans kinderen. Deze middenpositie houdt tevens in dat mensenmoeders, net als apenmoeders, na de geboorte leren om hun eigen baby te onderscheiden van andere baby’s – vooral op grond van geur en manier van huilen – maar ook dat zij alle baby’s en jonge kinderen, inclusief het kroost van anderen, aantrekkelijk (blijven) vinden”108. In Juffers bijdragen vinden we ook een bijdrage over ouderschapsinvestering en inclusive fitness. Beide termen zijn afkomstig uit de sociobiologie en geven een neo-Darwinistisch evolutionair accent aan het denken over ouderschap. Met inclusive fitness wordt bedoeld dat de mens de onweerstaanbare drang heeft om zijn eigen genen over te dragen op een volgende generatie. Inclusive fitness kan men dus beschouwen als de voortplantingsdrang van de mens. Ouderschapsinvestering betekent dat de mens alles zal doen om ervoor te zorgen dat zijn eigen genen overleven, met andere woorden, dat zijn kinderen en kleinkinderen overleven. Dit betekent dus dat de mens meer bezit dan enkel voortplantingsdrang, hij bezit ook het gevoel om te moeten zorgen voor zijn nageslacht. Tussen de regels door lezen we hier dat de mens desnoods anderen genen niet zal helpen te overleven, toch niet wanneer deze de dood betekenen van zijn eigen genen. Het spreekt voor zich dat het gedachtegoed van inclusive fitness en
Femmie Juffer is professor aan de universiteit van Leiden aan de faculteit klinische pedagogie en orthopedagogie. Juffer kan terecht een specialist inzake adoptiematerie genoemd worden, zij bezit tevens een bijzondere leerstoel met betrekking tot adoptie. http://leidsewetenschappers.leidenuniv.nl/show.php3?medewerker_id=378 108 F. JUFFER, Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak, Leiden, 2001, p. 3-27, p. 4-10. https://openaccess.leidenuniv.nl/dspace/bitstream/1887/5319/1/OR106.pdf 107
36
ouderschapsinvestering niet te rijmen valt met de adoptiepraktijk. Moesten deze theorieën de realiteit tonen, dan zouden we niet kunnen verklaren waarom zowel in het verleden als in het heden, zoveel ouders wachtende zijn op een adoptie- en/of pleegkind109. Daarnaast is er ook het maatschappelijk perspectief. Adoptie is maatschappelijk gezien een vrij jong fenomeen. Het blijkt vooral dat adoptie een kwantitatief gebeuren is, namelijk dat er vooral veel geadopteerd wordt, het aantal adoptieplaatsen neemt toe en de vraag naar een adoptiekind stijgt. Het mag nooit de bedoeling zijn om zoveel mogelijk kinderen naar Westerse landen te halen uit een onvoorzichtig optimisme. Zoals ons voorgaand schrijven moet aangetoond hebben, is het welslagen van een adoptie geen sinecure. Wanneer men vanuit interne of externe gerichte motivaties, onvoorbereid aan de adoptie begint, dan kunnen er onvoorziene problemen opduiken. Men kan te maken krijgen met bodemloosheid zonder dat men de symptomen herkent. Dit zou niet mogen gebeuren. De adoptiekinderen leven na de adoptie weliswaar niet meer in erbarmelijke omstandigheden zoals het geval was in het weeshuis, maar toch krijgen ze te maken met problemen. Adoptie zou niet alleen gezien mogen worden als een redding uit de armoede, maar moet ook een waardig alternatief geven en ervoor zorgen dat de adoptiekinderen geen psychologische problemen krijgen, of ze tenminste proberen te beperken tot het minimum. Daarom dienen we ons ook de vraag te stellen naar de kwaliteit van dit gebeuren, zeker wanneer de realiteit van kindersmokkel en financieel wangedrag dichtbij is. Adoptie dient ook een kwalitatief gebeuren te zijn, waarbij men rekening houdt met de verschillende aspecten en niet enkel een kwantitatief gebeuren, waarbij men enkele zoveel mogelijk kinderen laat adopteren. Vanuit dit perspectief blijkt nogmaals de nood aan een degelijke preventie en nazorg wat betreft de psychosociale begeleiding van alle polen van de adoptiedriehoek. Het hoeft ons daarbij ook niet te verwonderen dat adoptie ingekaderd zit in vele wetten, ten behoefte en ter bescherming van zowel het kind, de afstandouders als de adoptieouders. Vanuit deze vaststellingen heeft Femmie Juffer een meta-analyse110 laten uitvoeren om uit te zoeken of adoptie een waardige optie kan bieden voor het kind en het gezin, gezien het feit dat er toch heel wat psychologische en pedagogische problemen kunnen opduiken. In dit onderzoek werden adoptiekinderen vergeleken met enerzijds achtergebleven weeskinderen in het kindertehuis en met niet geadopteerde leeftijdsgenoten. Daarnaast stelt het onderzoek ook de vraag of het adoptiekind uiteindelijk goed terecht zal komen, ondanks of dankzij zijn adoptiegeschiedenis. Uit het onderzoek is gebleken dat alle geadopteerden, ook diegene die bij de adoptie jonger dan één jaar waren, meer kans maken op externaliserend probleemgedrag, bijvoorbeeld agressief zijn. Toch kunnen we zeggen dat internaliserend probleemgedrag vooral voorkomt bij adoptiekinderen die na het eerste levensjaar geadopteerd zijn en dat hulpverlening vooral wordt opgezocht bij adoptiekinderen die geadopteerd werden wanneer ze ouder dan twee jaren waren. Een verklaring hiervoor kunnen we wederom vinden in de hechtingstheorie van Bowlby en het ontwikkelingspsychologisch model van Erikson. Er is ook een duidelijk verschil te merken wat betreft probleemgedrag en beroep doen op hulpverlening tussen lokale adoptie en buitenlandse adoptie. Zo valt er af te leiden uit de meta-analyse dat kinderen geadopteerd bij lokale adoptie meer externaliserend en internaliserend probleemgedrag vertonen en dat zij vaker aankloppen bij de hulpverlener. Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in het
109. F. JUFFER,
Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak, Leiden, 2001, p. 7. ‘Bij een meta-analyse worden alle afzonderlijke empirische studies verzameld over een specifiek onderwerp, in dit geval adoptie, en samengevoegd tot één grote dataset om een totaal-effect te bereken.’ F. Juffer, Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak op 1 februari, 2001, Leiden, p. 3-27, p.16. 110
37
simpele feit dat bij buitenlandse adoptie de uiterlijke verschillen veel duidelijker zijn en dat het daardoor in een veel opener klimaat vertoeft, wat de communicatie alleen maar ten goede kan komen. Als we de vergelijking maken tussen geadopteerde kinderen en kinderen opgroeiende in een kindertehuis, kunnen we zeggen dat geadopteerde kinderen veel beter scoren wat betreft mentale en lichamelijke ontwikkeling, zoals ook het onderzoek van Anne Spira, uitgevoerd op kinderen in een Roemeens kindertehuis, in 2000 uitwees. Het onderzoek van Van Ijzendoorn en Vorria wees op zijn beurt uit dat veel kinderen uit een Grieks kindertehuis, onveilig gehecht waren. Deze bevindingen liggen in de lijn van wat pionier Bowlby reeds in zijn tijd had ontdekt in verband met zijn hechtingstheorie111. We kunnen samen met Femmie Juffer het volgende besluiten: Verreweg de meeste adoptiekinderen ontwikkelen zich normaal of goed. Uitspraken dat “50 procent van de adoptiekinderen mislukt” kunnen gevoeglijk naar de prullenbak worden verwezen. Het is duidelijk dat slechts een minderheid van de adoptiegezinnen problemen ervaart, al is deze minderheid zeker groter dan bij biologisch verwante gezinnen en is specifieke ondersteuning van deze gezinnen alleszins gerechtvaardigd, gezien de soms zeer ernstige gezinsproblematiek. Maar die minderheid mag niet gezichtsbepalend worden voor adoptie in het algemeen112.
Met dit werk van Femmie Juffer hebben we enkele hedendaagse wetenschappelijke elementen gevonden die het pure natuurwetsdenken van Thomas van Aquino zouden kunnen weerleggen. Thomas gaf aan door zijn filosofische en theologische reflectie dat het voor ouders goed blijkt te zijn om te zorgen voor hun kinderen. Ook vandaag nog kan men wetenschappelijk studies vinden die deze band trachten te verabsoluteren om vervolgens alle andere vormen van gezinsstichting te veroordelen. De studie van Femmie Juffer toont wetenschappelijk aan dat de mens biologisch, psychologisch wel in de mogelijkheid verkeert om deze taak op zich te nemen. Haar onderzoek is gefocust op de wereld van adoptie en de resultaten zijn hoopgevend. Na deze uitweiding rond de bevindingen van Femmie Juffer, willen we weer verdergaan met de analyse van Lisa Sowle Cahill. Als eerste belangrijke element binnen het katholieke denken rond adoptie gaf zij de preferentiële optie voor de armen naar voor. Vervolgens stonden we stil bij het natuurwetsdenken dat volgens Cahill tevens een essentieel element uitmaakt van de katholieke leer. Het is het natuurwetsdenken dat volgens Lisa Sowle Cahill aan de basis ligt van een katholieke visie op adoptie. Zij geeft echter meteen ook aan dat dit denken doorheen de geschiedenis niet onveranderd is gebleven en dat het tevens niet los kan gezien worden van de katholieke sociale leer, dewelke ook niet ongewijzigd is gebleven, zoals we reeds eerder aantoonden. Naast dit nauurwetsdenken steunt de katholieke visie op adoptie, volgens Cahill, ook op het idee van de gemeenschappelijke goederen, dat vooral sinds het pontificaat van Johannes Paulus II gezien wordt binnen een globaal perspectief, eerder dan een nationaal perspectief.
2.2.3 Katholieke sociale leer en adoptie De zorg voor het gemeenschappelijk goed introduceert het subsidiariteitsprincipe. Oorspronkelijk vinden we het principe van subsidiariteit terug in de encycliek Quadragesimo anno. Deze tekst verscheen veertig jaar na de encycliek Rerum novarum en had de bedoeling de sociale leer van toen te heractualiseren. Als definitie van het subsidiariteitsprincipe lezen we hier het volgende: “Zeker de 111 F. Juffer, Adoptie. Een optie voor kind en gezin? Ongepubliceerde toespraak op 1 februari, 2001, Leiden, p. 3-27, p. 10-27. https://openaccess.leidenuniv.nl/dspace/bitstream/1887/5319/1/OR106.pdf. 112Ibidem.
38
toestanden zijn veranderd en, de geschiedenis bewijst het, veel wat vroeger door kleinere groeperingen verricht werd, kan nu nog slechts door grote worden tot stand gebracht, maar onwrikbaar vast staat nog steeds het grote grondbeginsel in de sociale wijsbegeerte, waaraan niet te tornen of te veranderen valt: wat enkelingen op eigen initiatief en door eigen kracht kunnen verwezenlijken, mag hun niet ontnomen en de gemeenschap opgedragen worden. Evenzo is het niet minder onrechtvaardig en daarbij nadelig, ja noodlottig voor de goede orde, wat door een kleinere en ondergeschikte gemeenschap gedaan en tot stand gebracht kan worden, naar een groter en hoger gemeenschap te verwijzen. Immers iedere sociale bemoeiing moet, krachtens haar natuur, hulp brengen aan de leden van het sociale lichaam, maar ze nooit vernietigen of opslorpen”113. Aangezien de familie als een zeer belangrijk element wordt gezien binnen de gemeenschap dient zij zowel gebruik te maken van, als deel te nemen aan dit beginsel. Johannes Paulus II zag de complementaire functies van gezin en gemeenschap in de zorg voor het algemeen goed en het goed van alle mensen. Omdat men overtuigd dient te zijn van de waarde van de familie moeten de regeringen alles doen om ervoor te zorgen dat families niets te kort komen op verschillende domeinen, zoals economische, sociale, opvoedkundige, politieke en culturele vlak, zodat zij hun verantwoordelijkheden tot een maximum kunnen volbrengen en zodat de individuen zich ten volle kunnen ontplooien. Gezinnen op hun beurt nemen deel aan de sociale orde op een subsidiaire manier door sociale hulp te bieden aan de armen, mensen in moeilijkheden. Het uiteindelijke doel is echter niet dat men steeds meer aan hulpverlening doet maar dat uiteindelijk alle gezinnen in hun eigen huis kunnen groeien, op hun eigen benen kunnen staan114. Volgens Lisa Sowle Cahill brengt deze houding enkele implicaties met zich mee. Vooreerst moet het besef van alle christenen dat zij Christus moeten volgen in zijn zorg voor de armen ontstaan en groeien. Vervolgens is er het besef dat iedereen verantwoordelijk is voor het gemeenschappelijk goed, in de eerste plaats de familie. We kunnen dit tweezijdig interpreteren, namelijk dat de gemeenschap zorg moet dragen voor de gezinnen, maar ook dat de gezinnen met haar individuele leden ook zorg moet dragen voor het algemeen goed. Volgens Cahill is het christelijke begrip van gezin of familie flexibel en laat het dus toe om ook buiten de bloedverwantschap leden aan te nemen via de liefde115. Hier botsen we echter op een problematiek die verdere uitdieping vraagt voor ons verder betoog. Het betreft de officiële kerkelijke leer in verband met het huwelijk en het gezin. Een treffend voorbeeld hiervan vinden we in een lezing van Anthony F. LoPresti116. LoPresti schetst een case waarin hij stelt dat een koppel bewust kiest om zich niet te procreëren maar in de plaats daarvan enkele behoeftige kinderen te adopteren117. Dit is volgens de officiële kerkelijke leer echter in tegenspraak met wat beoogd wordt J. VERSTRAETEN & G. GINNEBERGE, De sociale ethiek van de katholieke kerk. In de encyclieken van Leo XIII tot en met Johannes Paulus II, Brussel, Licap, 2000, p. 31-62, p. 48. 114 JOHANNES PAULUS II, Familiaris Consortio. Aposolische exhortatie (22 november 1981); http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/apost_exhortations/documents/hf_jp-ii_exh_19811122_familiarisconsortio_en.html (toegang 1.03.2008). 115 L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 164-165. 116 Anthony F. LoPresti is docent aan de Salve Regina University te Rhode Island. Hij is gespecialiseerd in christelijke gezinsethiek. 117 A. F. LOPRESTI, Adoption and Catholic Family Ethics. Onuitgegeven toespraak, conferentie over katholieke theologische ethiek in de wereldkerk, s.l., 9 juli 2006. Wij achten het noodzakelijk hierbij meteen te vermelden dat het voorbeeld dat LoPresti in zijn tekst uitwerkt veel nauwer wordt gezien dat het brede veld van adoptie dat wij beogen. Het gebruik van deze tekst leent ons er echter toe om enkele problematische visies binnen de rooms-katholieke kerk wat betreft het huwelijk en het gezin, aan de kaak te stellen. Er zijn echter vele nuances mogelijk en we willen niet de indruk geven dat dit de enig sluitende houding is van de Kerk. LoPresti beschrijft een situatie waarin een koppel 113
39
binnen het huwelijk. LoPresti verwijst hiervoor naar de tekst van Gaudium et Spes. In paragraaf 50 lezen we hier in het Nederlands: “(Het vruchtbare huwelijk) Door hun innerlijke aard zijn het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op gezinsstichting. Van het huwelijk zijn de kinderen waarlijk een uitmuntend geschenk en zij dragen hogelijk bij tot het welzijn der ouders. God zelf, die gezegd heeft ‘het is niet goed dat de mens alleen zij’ en die ‘van den beginne de mens heeft geschapen als man en vrouw’, heeft in zijn wil om de mens op een wel bijzondere wijze deel te laten nemen aan zijn eigen scheppingswerk, man en vrouw gezegend zeggend: ‘groeit en vermenigvuldigt u’”118.
Hieruit kunnen we samen met Lopresti afleiden dat het huwelijk van een koppel, afziend van procreatie, canoniek gezien niets meer is dan een simulatie van een huwelijk. Meteen wordt hieraan toegevoegd dat er ook andere geldige huwelijken zijn die intentioneel kindloos zijn, omwille van medische, economische of andere redenen. Reeds in de leer van paus Pius XII zou zulk gedachtegoed te vinden zijn. Ook leeftijd of onvruchtbaarheid worden gezien als geldige redenen voor het niet hebben van kinderen, of enkel geadopteerde kinderen. Ook de liturgie rond het huwelijk zou hiermee rekening houden door bepaalde formuleringen aan te passen aan de situatie. Vervolgens stelt Lopresti een zinvolle vraag: Misschien kan iemand legitiem de vraag stellen of het niet mogelijk is om, aangezien de kerk huwelijken kan zegenen die geen vooruitzicht hebben op het voortbrengen van nieuw leven in de wereld, evenals huwelijken die een potentieel aan vruchtbaarheid bezitten maar waarvan de partners omwille van serieuze redenen vermijden om kinderen te verwekken, dergelijke goedkeuring kan gegeven worden aan koppels die in volle bewustzijn de roeping voelen om alleen behoeftige en verlaten kinderen in hun familie op te nemen? Zei Jezus niet: “wie zo’n kind als dit ontvangt in mijn naam, ontvangt mij, en wie mij ontvangt, ontvangt niet mij maar de Ene die me gezonden heeft”.(Mc 9,37)119
LoPresti merkt hierbij op dat het vrijwillig weigeren van kinderen dogmatisch en canoniek problematisch is. Hij gaat echter verder door zich af te vragen of de bovenvermelde case, met name die van een heterokoppel dat bewust kiest om geen eigen kinderen op de wereld te zetten, ook niet moreel gezien problematisch kan zijn. LoPresti is van mening dat het weerhouden van iemands vruchtbare periodes in tegenspraak lijkt met het ideaal van het totale zelfgave, een ideaal dat door paus Johannes Paulus werd benadrukt. Deze houding wordt dan weer als onproblematisch gezien wanneer iemand deze houding aanneemt ten aanzien van de technologische en artificiële manieren van geboorteregeling. Het wordt duidelijk dat er niet een eenzijdig standpunt kan worden ingenomen. LoPresti maakt dit duidelijk door op te merken dat paus Pius XII reeds wist aan te geven dat de onthouding van de vruchtbare periodes kan worden toegestaan, indien er serieuze argumenten voor bestaan. LoPresti stelt dan de vraag of de grote aantallen van weeskinderen als een serieuze reden mag worden gezien. Toch is dit geen sluitend argument voor adoptie zoals we verder zullen zien. bewust kiest zich niet op natuurlijke wijze voort te planten. 118 J. VERSTRAETEN & G. GINNEBERGE, De sociale ethiek van de katholieke kerk. In de encyclieken van Leo XIII tot en met Johannes Paulus II, Brussel, Licap, 2000, p. 125-175, p. 148. 119 “Perhaps one might legitimately ask since the church can bless marriages in which there is no prospect of bringing new life into the world, as well as potentially fertile marriages in which, for serious reasons, couples choose to avoid having children, could not similar approval be given to couples who, in conscience, feel it is their calling to welcome only needy and abandoned children into their family? Did not Jesus say ‘Whoever receives one child such as this in my name, receives me; and whoever receives me, receives not me but the One who sent me’ (Mk 9:37)?” A. F. LOPRESTI, Adoption and Catholic Family Ethics. Onuitgegeven toespraak, conferentie over katholieke theologische ethiek in de wereldkerk, s.l., 9 juli 2006.
40
LoPresti gaf eerder al aan in zijn tekst dat hij beseft dat de Kerk reeds lange tijd zich als een tegenstander heeft gemaakt tegen bepaalde visies op seksualiteit en bepaalde vormen van hedonisme en dat vanuit deze standpunten de context moet beschouwd worden. LoPresti gaat zijn betoog verder door te stellen dat een zwangerschap voor vrouwen over de hele wereld nog steeds een levensbedreigende situatie kan vormen en zelfs wanneer er gesproken kan worden over een goede of veilige zwangerschap, deze vrouwen toch nog lijden aan vele kwaaltjes. Vervolgens lezen we volgende stelling: Hoewel het proces kan samengaan met een zekere verwondering en een zekere verbazing is dit, in mijn oordeel, geen goed dat niet kan opgeofferd worden in het voordeel van een ander, nobeler doel. Als het toegestaan wordt en lovend is voor sommige vrouwen om het huwelijk, seksueel verkeer, zwangerschap en ouderschap links te laten liggen om zich aan te sluiten bij het religieuze celibaat en arme kinderen te dienen, waarom kan dan iemand met een huwelijks roeping het biologische voortplanten links laten liggen om vervolgens dezelfde arme te adopteren en op te voeden? Is het streven naar een biologisch kind werkelijk een bindende huwelijksplicht120?
Tenslotte eindigt Lopresti zijn betoog door te stellen dat we moeten kijken naar de hedendaagse context waar er vele kinderen ouderloos zijn, waar gezinnen kampen met vruchtbaarheidsproblemen. Hij richt zich tot de internationale gemeenschap om te komen tot het dragen van haar verantwoordelijkheid. Hier kunnen we aansluiting vinden bij wat Lisa Sowle Cahill meent over het subsidiariteitprincipe binnen adoptie. Volgens Cahill moet elke participant van de globale gemeenschap ervoor zorgen dat het individu zo lang mogelijk kan opgroeien in de eigen lokale gemeenschap. Wanneer dit echt niet kan, is adoptie een moreel goede optie om menselijke problemen op te lossen die ervoor zorgen dat een gezin niet in de mogelijkheid verkeerd om een kind op te voeden. Vooreerst worden door de adoptie kinderen geholpen, ten tweede dient het ook alle familieleden die binnentreden in een liefhebbende en verantwoordelijke relatie doorheen de adoptieregelingen, ten derde dient adoptie de gemeenschappen door sommige te bevrijden van sociale en economische stress en door andere uit te dagen hun horizon en behoren te verbreden. De katholieke sociale leer steunt op hen met meer bronnen om hun machten te delen met zij die minder hebben, om zo respect te bouwen en gelijkheid te stichten op basis van gedeelde betrokkenheid tegenover de belangen van de kinderen. Subsidiariteit vraagt een gedeelde benadering ten aanzien van adoptiegebruiken en adoptiebeleid. De coördinatie van international partners in adoptie vraagt dialoog en heeft als doel een gelijkwaardig verstaan ondanks culturele verschillen rond families, seksualiteit, ouder-kind relatie, aangepaste kinderzorg en de symbolische betekenis van kinderen in culturen en religies121.
“While there is a certain wonder and amazement that can accompany the process, it is not, in my judgment, a good so vital that it cannot be sacrificed for the sake of some other noble good. If it is permissible and even laudatory for some women to forego marriage, sexual communion, pregnancy and motherhood to join a celibate religious order and serve poor children, can not someone with a marital vocation forego just biological procreation to adopt and educate these same poor children? Is the pursuit of a birth child really an obligatory marital duty?” A. F. LOPRESTI, Adoption and Catholic Family Ethics. Onuitgegeven toespraak, conferentie over katholieke theologische ethiek in de wereldkerk, s.l., 9 juli 2006. 121 “First of all, adoption serves children; second, it serves all family members who enter into loving and responsible relationships through adoptive arrangements; third, it serves communities by relieving social en economic stress in some, and by challenging others to expand their horizon and belonging. Catholic social ethics calls upon those with more resources to share powers with those who have less, building respect and equality on the basis of a shared commitment to the best interests of children. Subsidiarity demands a participatory approach to adoption practices and policies. The coordination of international partners in adoption requires dialogue and aims at mutual understanding despite cultural differences about families, sexuality, maternity, appropriate child-care practices, and symbolic significance of children in cultures and religions”. L.S. Cahill, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. 120
41
Tenslotte meent Cahill dat het ook de taak is van de katholieke ethiek, ervoor te zorgen dat de behoefte aan adoptie gereduceerd wordt. Men moet ook trachten de pijnlijke effecten die adoptie kunnen meebrengen en waarover ook wij rapporteerden in het eerste hoofdstuk van dit schrijven, te verzachten, en te verbeteren. Verder zou de katholieke kerk ook paal en perk moeten stellen aan de misbruiken rond adoptie. Deze misbruiken kunnen in vele vormen voorkomen en hierover is ook reeds veelvuldig geschreven in populaire media. Recent was er in West-Europa de ontdekking van de plannen van de Franse organisatie l’arche de Zoé. Deze organisatie deed zich voor als een adoptieorganisatie die weeskinderen uit Darfoer zou plaatsen bij Franse gezinnen. Volgens VN medewerkers zouden de honderdendrie kinderen die zich reeds op het vliegtuig richting Frankrijk zaten, niet afkomstig zijn uit Soedan maar uit Tsjaad en zouden deze kinderen nog minstens één ouder of voogd hebben. Deze ouder(s) of voogd wisten niets van een eventuele adoptie. De zes Franse medewerkers van de organisatie worden berecht voor poging tot ontvoering van kinderen en het trachten te verbergen van hun burgerlijke staat, valsheid in geschriften, het gebruik van valse publieke teksten en oplichterij. In deze zaak meent de advocaat van de burgerlijke partij dat de kinderen gezien werden als handelswaar122. Er zouden ook grote bedragen gevraagd zijn geweest om het project te financieren123. In verband met het adoptieproces bestaat een zeer strenge wetgeving. Dit alles om praktijken zoals kindersmokkel tegen te gaan. In vele Europese landen zijn er recent enkele hervormingen doorgevoerd in verband met hun adoptie procedures, zo ook in België. Dit hield voor ons land onder andere in dat er nu verplichte bekwaamheidstests dienen te worden afgenomen van de aspirant adoptieouders en dat zij tot het verkrijgen van dit bekwaamheidsattest verplicht worden een cursus te volgen. De volledige adoptieprocedure zoals deze in België dient te verlopen, bespreken we in een volgend hoofdstuk. Wel kunnen we reeds opmerken dat ook hier het kind centraal komt te staan.
2.2.4 Kritieken In een laatste beweging in dit onderdeel omtrent een katholieke ethische visie op adoptie willen we samen met Cahill enkele kritieken formuleren op deze benadering. Zowel Lisa Sowle Cahill als Anthony LoPresti menen dat binnen de katholieke leer de nadruk vooral is komen te liggen op drie andere thema’s waarbinnen adoptie besproken worden in enerzijds positieve of anderzijds negatieve zin. Voor Cahill zijn deze abortus, reproductieve technologieën en adoptie binnen homohuwelijken124. LoPresti beschouwt abortus en het gebruik van reproductieve technologieën als één onderwerp, het tweede thema is dan adoptie binnen homohuwelijke en een derde onderwerp waarbinnen het adoptiefenomeen een rol speelt is de kwestie van de adoptie van ongebruikte bevroren embryo’s die vernietigd zullen worden125. Beide
Jackson (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 166. 122Een miljoen euro per kind gevraagd in proces Ark van Zoë (december 2007) http://www.demorgen.be/dm/n l/990/Buitenland/article/detail/114770/2007/12/24/Een-miljoen-euro-per-kind-gevraagd-in-proces-Ark-van-Zo.dhtml (toegang 19.03.2008). 123 Nog 74 kinderen vermist in Soedan na activiteit Ark van Zoé (november 2007) http://www.demorgen.be/dm/nl/990 /Home/article/detail/52901/2007/11/16/-Nog-74-kinderen-vermist-in-Soedan-na-activiteiten-Ark-van-Zo-.dhtml (toegang 26.03.2008). 124 L.S. Cahill, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. Jackson (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 167. 125 A. F. LOPRESTI, Adoption and Catholic Family Ethics. Onuitgegeven toespraak op de conferentie over katholieke theologische ethiek in de wereldkerk, s.l., 9 juli 2006.
42
vinden dat er reeds te veel aandacht is geschonken aan deze thema’s zodat een duidelijke lijn in de standpunten omtrent adoptie ver zoek is. Adoptie wordt volgens Cahill vooral gebruikt als een wapen in de abortusstrijd. Hierbij reageert zij tegen Brenda Destro, lid van de pro life beweging126 in de Verenigde Staten. We hebben gezien dat Cahill vruchtbaar gebruik maakt van het idee dat Destro uitwerkt in haar toespraak dat adoptie kan gezien worden als een verbond waarbij tevens louter biologische banden worden overstegen. Dit is volgens Cahill een zeer sterke en interessante mening waar Cahill zich zelf durft achter scharen als een waardevolle katholieke benadering ten aanzien van adoptie. Cahill reageert achter tegen een ander standpunt van Destro dat pleit tegen vrouwenrechtenorganisaties. Volgens Cahill gaat Destro een stap te ver wanneer zij van mening is dat deze vrouwenrechtenorganisaties, die ook wel pro choice bewegingen worden genoemd, voor abortus zijn, en dat zij het moeilijk zouden hebben met de kindgecentreerde visie binnen de adoptiewereld. Destro is van mening dat deze vrouwenrechtenorganisaties gekant zijn tegen adoptie omdat zij de zwangerschap als een last zien en lak hebben aan opofferingen. Volgens Cahill zijn deze meningen, zoals deze van Destro, omtrent de vrouwenrechtenorganisaties eerder problematisch omdat zij de mening van de vrouw die beslist abortus te laten uitvoeren, in twijfel trekken, maar ook omdat zij een wig drijven tussen de adoptiematerie en de vrouwenrechten. Cahill is van mening dat de problematiek rond deze vrouwenrechtenorganisaties en hun standpunten, niet echt tot de kernzaak van de adoptieproblematiek behoren. Cahill eist dan ook terecht dat de focus op het adoptiegebeuren gericht blijft. Pro life argumenten verwaarlozen het respect voor de menselijke waardigheid en het zelfbeschikkingsrecht van de biologische moeder, meent Cahill. Cahill pleit voor een katholieke benadering die niet alleen oog heeft voor het adoptiekind en de adoptieouders, maar evenzeer voor de rechten van de afstandsmoeders. In haar analyse reageert Cahill vervolgens tegen de strijd die de katholieke kerk voert tegen het gebruik van nieuwe reproductieve technologieën. “Volgens de anti-geboortecontrole encycliek van 1968 van Paulus VI, Humanae vitae, verbied de kerk elke methode van conceptie of contraconceptie die kunstmatig een scheiding maken tussen seks en procreatie en omgekeerd. De catechismus van de katholieke kerk raadt echtgenoten die lijden onder onvruchtbaarheid na verschillende uitputtende en legitieme medische procedures aan om zich te verenigen met het Kruis van de Heer en om verlaten kinderen te adopteren. Adoptie is waarschijnlijk een daad van liefde, maar zulke retorica benadrukt de idee dat het alleen onder bedenking is, wanneer en omdat andere meer aantrekkelijke of effectieve remedies zijn afgekeurd”127. Volgens Cahill wordt adoptie te vaak voorgesteld als het derde beste alternatief om een gezin te stichten, naast de natuurlijke geboorte en de geboorte door artificieel geassisteerde conceptie. Inderdaad, wat eigenlijk het kernargument voor katholieken ten aanzien van hun De pro life beweging is een denkstroming die het leven in alle stadia wil beschermen, zo ook het leven van de ongeborenen. Deze beweging is sterk vertegenwoordigd in de VS en heeft een duidelijk christelijke grondslag. Hiervan kunnen we bewijzen zien op hun website www.prolife.com. Hun verzet richt zich voornamelijk op het protest tegen abortus maar evenzeer tegen de doodstraf. Ook en België vinden we dergelijke beweging onder de naam provita. Op hun website vinden we echter geen expliciete verwijzing naar het christendom: www.provita.be. De tegenhangers van deze bewegingen worden pro choice aanhangers genoemd. Hun bekende leuze is: baas in eigen buik. 127“Following the 1968 anti-birth control encyclical of Paul VI, Humanae Vitae, the catholic church disallows any methods of conception or contraception that artificially separate sex from procreation and vice versa. The Catechism of the Catholic Church advises “spouses who will suffer from infertility after exhausting legitimate medical procedures” to “unite themselves with the Lord’s Cross,” and to adopt “abandoned children.” Adoption is supposedly an act of love, but such rhetoric heightens the idea that it is only under consideration because other more attractive or more effective remedies have been disapproved”. L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 168. 126
43
verwerping van reproductieve technologieën zou moeten zijn – disproportioneel gebruik van medische bronnen door de geprivilegieerde – doet er zelden toe in officiële aanvallen128. In een werk van Maura A. Ryan wordt uitvoerig beschreven hoe Cahill geassisteerde reproductie in de lijn kan denken van de katholieke sociale leer. Dit doet ze door een nadruk te leggen op het belang van het biologisch ouderschap, zonder echter sociaal ouderschap en psychospirituele aspecten te verwaarlozen. Dit brengt haar tot de mogelijkheid om zowel geassisteerde reproductie als adoptie binnen het katholieke kader te denken. Door het beargumenteren dat fysieke en lichamelijke aspecten van het huwelijk en ouderschap belangrijk zijn, maar moreel niet zo belangrijk als die elementen die psychospiritueel en sociaal zijn, opent zij [Lisa Sowle Cahill] het raam naar niet coïtale reproductie, en gelijktijdig behoudt zij de status van adoptie als moreel aan te raden alternatief bij geassisteerde reproductie. … Wat belangrijk is, is het weigeren van deze praktijken, zoals geïnstitutionaliseerde gameten donatie, die ofwel de connectie tussen liefde, seks en procreatie ondermijnen ofwel deze verbinding ontkennen129. Maura Ryan vervolgt hierop door te stellen dat adoptie geen gemakkelijkheidsoplossing mag zijn, noch voor onvruchtbaarheid, noch voor andere problemen. Er wordt immers in het debat rond geassisteerde bevruchting en adoptie vaak gewezen op het feit dat er veel ouderloze kinderen op aarde zijn en dat het bijgevolg moreel beter zou zijn om hierin geld te investeren dan in dure medische ingrepen. Dit argument vonden we ook bij de uiteenzetting van Anthony F. LoPresti. Ryan wijst onder andere ook op het selectieve aspect van de keuze voor adoptie, namelijk dat alleen onvruchtbare koppels verwacht worden deze stap te zetten en bijgevolg alleen zijn moeten letten op de behoeften van de wereld of de natie. Ryan vindt verder een basis om te stellen dat het zelfs beter zou zijn om vruchtbare koppels de zorg voor geadopteerde kinderen te laten opnemen. Deze grond vindt zij in het feit dat de wetenschap onvruchtbaar te zijn een crisis met zich meebrengt. Hier hebben we reeds op gewezen in ons eerste hoofdstuk. We hebben toen aangegeven dat er eerst een rouwproces moet doorworsteld worden vooraleer men op een gezonde manier de keuze kan maken richting adoptie. Volgens Ryan kan deze crisis op de verschillende manieren doorlopen worden, zowel medisch als niet medisch. “De crisis beheersen, hoe dan ook, is een zaak van de verliezen, die gesteld worden door onvruchtbaarheid, te overstijgen, een begrip van het zelf te herdenken en een herdenken van iemands verbanden met de gemeenschap. Er zijn bronnen voor transcendentie in de christelijke traditie, zoals in de roeping tot naastenliefde waarvan Cahill spreekt, of in het beeld van het lichaam van Christus, waarin wij allen delen eerder door spirituele dan biologische banden. Deze bronnen zouden geleid moeten worden door een meelevende en holistische vorm van ouderschap, maar moeten ook vragen wat het mogelijk zou maken voor individuen en koppels om andere alternatieven na te jagen”130. 128“Indeed,
what should be the key reason for Catholics to object to reproductive Technologies – disproportionate utilization of medical resources by the privileged – rarely if ever figures in official attacks”. L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 169. 129 “by arguing that physical or embodied aspects of marriage and parenthood are important, but not as important morally as those which are psychospiritual and social, she [Lisa S. Cahill] opens the window to noncoital reproduction, while maintaining the status of adoption as a morally commendable alternative to assisted reproduction. … What is important is resisting those practices, such as institutionalized gamete donation, that either undermine or ignore the interconnection of love, sex and procreation”. M. A. RYAN, Ethics and Economics of Assisted Reproduction. The Cost of Longing, Washington D.C., Georgetown University Press, 2001, p. 53-54. 130 “Overcoming the crisis, however, is a matter of transcending the losses posed by infertility, refashioning an understanding of the self, and rethinking one’s connection to the community; there are resources for transcendence in the Christian tradition, in the call to neighbor-love of which Cahill speaks, for example, or in the image of the body of Christ, in which we are joined by spiritual rather than biological ties. These resources need to be marshaled in a compassionate and holistic pursuit of parenthood, but also asks what would make it possible for individuals and
44
Een derde en laatste element waar Cahill kritisch bij stilstaat is de problematiek rond adoptie bij homokoppels. De officiële kerkelijke standpunten zijn duidelijk en talrijk131. Adoptie door homokoppels wordt als immoreel gezien en dient te worden afgeraden. Een verbond tussen twee personen van hetzelfde geslacht kan niet gezien worden als een echte familie en kan bijgevolg geen adoptie claimen, zo luidt het standpunt van de katholieke kerk. Zij roept de hiervoor het argument dat het kind de beste zorgen nodig heeft in. Cahill is hier van mening dat de beste bedoelingen voor en met het kind, omtrent dit onderwerp te pas en te onpas worden ingeroepen. Hierdoor probeert men een particuliere familiestructuur te bewaren, namelijk die van het twee ouderlijk, heteroseksueel, kernachtig en geslachtsongelijk gezin. Cahill deelt dit standpunt echter niet. Zij is van mening dat het traditionele gezin weliswaar de voorkeur verdient, maar dat men daarom in bepaalde situaties andere mogelijkheden niet a priori hoeft uit te sluiten. Net zoals het biologische eigen gezin de voorkeur geniet, wordt het adoptiegezin in bepaalde situaties ook geldig bevonden. Deze vergelijking gaat volgens Cahill ook op voor het homokoppel. Ze verwijst hiervoor naar Gregory Maguire, zelf een homo-ouder. Maguire acht zichzelf in staat tot het opvoeden van kinderen, capabel tot het liefhebben van kinderen in een wereld waar er behoefte is aan volwassen die kunnen houden van kinderen. Hoewel hij de goedheid van geslachtscomplementariteit niet verwerpt, weigert hij om het boven alle andere bezorgdheden te plaatsen132. Vervolgens formuleert Cahill haar besluit. Zij is van mening dat de katholieke kerk een effectieve ethische mening kan hebben in verband met adoptie, zonder dat zij daarvoor beroep hoeven te doen op andere thema’s zoals abortus. Cahill is van mening dat het accent en de prioriteit voor een katholieke visie moet liggen op de kinderen. Vervolgens dient adoptie ook naar waarde geschat te worden en mag het gezien worden als een waardevolle manier om een gezin te stichten. Cahill meent ook dat adoptie niet de algemene norm mag worden,het is een waardig alternatief wanneer biologische gezinnen niet in de mogelijkheid verkeren om kinderen op te voeden. Ze vreest dat indien deze accentverschuiving, namelijk van de randthema’s naar het kind, niet gebeurt, de politieke kwesties rond adoptie, zoals abortus, de bovenhand halen waardoor de praktijk en de toewijding tegenover kinderen en hun families, ook adoptiefamilies, ondermijnd zal worden. Verder pleit ze ook voor het werk van de katholieke adoptieorganisaties omdat zij meer de focus leggen op het behouden van de natuurlijke familie dan het plaatsen van adoptiekinderen in gezinnen. Zo komt ze tot vijf katholieke principes voor adoptie-ethiek. Ten eerste ziet ze in adoptie een weg om het evangelische gebod tot naastenliefde met preferentiële optie voor de armen, te vervullen. Vervolgens is ze van mening dat adoptiefamilies gecreëerd worden die behoeften kunnen vervullen voor alle leden van het gezin wat betreft intimiteit, liefde en steun en dat deze families dus verder gaan dan opoffering tot volmaking. Ten derde geeft Cahill aan dat adoptieve relaties het belang van en de waarde van biologisch verwantschap evenals die van etnische of raciale identiteit, niet verwaarlozen. Als vierde en voorlaatste punt geeft ze aan dat adoptie deel is van een groter sociale rechtvaardigheid. Ze ziet het dan ook als een verplichting voor allen die betrokken zijn bij adoptie om de sociale structuren uit te dagen die families uit elkaar drijven, die vrouwen en kinderen uitbuiten en die de
couples to pursue those alternatives”. M. A. RYAN, Ethics and Economics of Assisted Reproduction. The Cost of Longing, Washington D.C., Georgetown University Press, 2001, p. 58-60. 131 Een voorbeeld hiervan vinden we terug op het wereldgezinscongres te Valencia waar paus Benedictus XVI een pleidooi voerde voor het gezin bestaande uit een man en een vrouw. J. De Volder, Paus wil gelukkige families (juli 2006); http://www.tertio.be/archief/2006/T335/T335-bu3.htm (toegang 28.03.2008). 132 “While not rejecting the goodness of gender complementarity, he refuses to place it above all other concerns”. L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 170.
45
noodzakelijkheid creëren dat gegoede gezinnen kinderen adopteren uit gezinnen die onmogelijk aan de basisbehoeften van het kind kunnen voldoen. Tenslotte ziet Cahill als vijfde principe dat de ethiek rond adoptie de deelname van alle participanten eist, ook van afstandouders en adoptiegezinnen, maar eveneens adoptieorganisaties die de belangen van het biologische gezin kunnen verdedigen in de landen waar de adoptiegezinnnen verblijven133.
133 L.S. CAHILL, Adoption. A Roman Catholic View, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 171.
46
2.2.5 Besluit omtrent de katholiek ethische visie volgens Lisa Sowle Cahill Samen met Lisa Sowle Cahill hebben we een hele weg afgelegd om te bestuderen wat de katholieke ethische visie is betreffende adoptie. Hieruit blijkt dat dit niet altijd eenduidig te zeggen is. Adoptie wordt aanvaard door de katholieke kerk wanneer er sprake is van onvruchtbaarheid bij een van beide partners of als alternatief voor abortus. Volgens Cahill is deze visie vooral gebaseerd op de idee van altruïsme, de natuurwet en het algemeen goed en op subsidiariteit. De weigerachtigheid echter van de officiële kerkelijke leer in verband met actuele thema’s zoals abortus, reproductieve technologieën en adoptie door homokoppels stuit bij vele christenen op onbegrip, waarvan we in dit hoofdstuk enkele weergaves van hebben willen schetsen. Vele katholieke denkers trachten deze thema’s te verzoenen met de fundamentele teksten van het christendom. Het blijft echter ook hier belangrijk om de praktijk niet uit het oog te verliezen een aandacht te blijven besteden aan de concrete situaties waarin kinderen ouderloos opgroeien en ouders kinderloos zijn.
47
2.3 Protestantse ethische analyse betreffende adoptie volgens Stephen G. Post 2.3.1 Inleiding In wat volgt zullen we trachten te beschrijven wat de protestants christelijke traditie zegt in verband met adoptie. Hiervoor volgen we een artikel van Stephen G. Post134 uit ons basiswerk “The Morality of Adoption”135. Bij het begin van deze analyse rond een protestantse visie op adoptie, geeft de auteur reeds aan dat dit niet eenvoudig is omdat er nog maar weinig rond dit onderwerp geschreven is. De protestantse gedachtegang steunt een verbond van liefde waarin de geboorteouders ook sociale ouders worden. Volgens Post kan volgens deze denkwijze de deur worden opengezet voor loslaten en adoptie, wanneer liefde dat vraagt, in uitzonderlijke situaties. Er wordt ook meteen aangegeven dat de katholieke en protestantse visie ietwat verschillend zijn. De katholieke visie in verband met adoptie, zoals we reeds hebben aangegeven, leunt aan bij het natuurwetsdenken. De protestantse visie maakt gebruik van de verbondstheologie. “De protestantse leer is minder geneigd om een moreel en sociaal ouderschappelijk ‘zou moeten’ af te leiden van de ‘is’ van biologisch ouderschap”136. Met sociaal ouderschap wordt bedoeld dat men ouder is van een kind en instaat voor de verzorging en opvoeding, wanneer er geen sprake is van afstamming137. Adoptieouders zijn dus de sociale ouders van hun adoptiekind. Deze term vindt meer en meer ingang in het schrijven rond gezinnen omdat er meer en meer gezinnen gevormd worden op een niet traditionele manier. Dit maakt dat spreken over ouderschap in termen van afstamming niet altijd even adequaat bevonden wordt138. Door deze evolutie, namelijk dat er meer en meer gezinnen gesticht worden op een niet-traditionele manier, moet men zowel de behoeften van het kind als die van de ouders in het oog blijven houden. Gezinnen bestaan niet in een cultureel vacuüm en de sociale context bepaalt mee in hoeverre ouders zich kunnen inzetten voor de verzorging van hun kind. “Sommige sociale wetenschappers plaatsen het in stand houden van een gezin
Stephen G. Post is professor bio-ethiek, filosofie en religie aan de Case Western Reserve University te Cleveland, Ohio. Momenteel voert hij een wetenschappelijk onderzoek uit naar het fenomeen altruïsme en dienstverlening. http://www.case.edu/med/bioethics/sgp2.htm 135 T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005. 136 “Protestant thought is less willing to take a moral and social-parental ‘ought’ from the ‘is’ of birth parenting.” S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 172. 137 Sociaal ouderschap is een term met een juridische connotatie. Binnen dit juridisch spreken verwijst deze term vooral naar de ouder die toch instaat voor de opvoeding van een kind, hoewel een biologische band ontbreekt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij nieuwe samengestelde gezinnen waarbij een van de partners de opvoeder wordt van een kind niet biologisch afstamt van hem of haar. Ook in adoptie doet dit ter zake. Sociaal ouderschap is hier dus de tegenhanger van biologisch ouderschap. We zijn echter van mening dat deze term ‘sociaal ouderschap’ ook anders kan geïnterpreteerd worden, namelijk door accent te leggen op de sociale taken die het ouderschap inhouden. Deze term kijkt dan verder dan een louter biologische benadering en vraagt dat ouders pas echt ouders zijn als zij tevens instaan voor de sociale opvoeding en verzorging van hun kind. Dit houdt dus in dat ouders pas ouders worden wanneer zij hun kind de nodige verzorging geven en een gepaste opvoeding waardoor het kind klaar gemaakt wordt om deel te nemen aan het sociale leven. 138 A. E. HENSTRA, Van afstammingsrecht naar ouderschapsrecht. Een beschouwing over de positie van sociale en biologische ouders in het familierecht, Den Haag, Boom uitgevers, 2002, p. 38. 134
48
in een ecologisch perspectief. In plaats van de ontwikkeling van het kind te bestuderen als iets wat zich ‘van binnenuit’ ontvouwt, herinnert het ecologisch perspectief ons eraan dat een samenspel van culturele, sociale, economische, familiale en individuele facetten mede bepaalt in hoeverre een ouder in staat is een gezin in stand te houden. Sterker, ‘nieuwe’ ouders hebben steun nodig van hun familie, acceptatie vanuit de gemeenschap, basale sociale voorzieningen, en de vastigheid die verschillende sociale beleidsmaatregelen de laatste tijd verschaffen”139. Post vervolgt zijn schrijven door erop te wijzen dat er redenen zijn om het onderscheid tussen de katholieke en de protestantse visie te behouden, maar dat men niet mag vergeten dat beide christelijke stromingen zijn en dat zij dus beide gastvrijheid tegenover vreemden en “Good Samaritanism” onderschrijven. Ook hij geeft aan dat het katholicisme een sterke verdediging heeft opgebouwd ten aanzien van adoptie als waardevol alternatief voor abortus. Het christendom in het algemeen daagt de veronderstelling uit dat afstamming alleen gebaseerd kan zijn op geboorte, biologie en bloed. “De banden van de natuur zijn belangrijk, maar niet absoluut onder de vrijheid van God. Families kunnen gesticht worden net zoals ze kunnen verwerkt worden, elk principe van handelen laat enkele uitzonderingen toe”140. Post geeft aan dat ook in de liturgie dergelijke uitzonderingen moeten kunnen plaatsvinden.
2.3.2 Paulus over adoptie Vervolgens meent Post te kunnen aannemen dat de christelijke traditie met de idee van adoptie bekend is geraakt door de teksten van Paulus. “Vijf teksten van Paulus vernoemen adoptie als een middel om permanente deelname aan een verbeterde status als wettige erfgenaam en wanneer oude twijfels geannuleerd zijn, te beschrijven. Ik moet opmerken dat op een ruime manier adoptie deel is van zijn visie op christelijke lidmaatschap en redding. Ietwat simplistisch gesteld, mensen zijn niet volgens hun natuur de volledig geadopteerde kinderen van God, hoewel zij steeds in het gebied van de goddelijke liefde vertoeven. Jezus, als de Christus, is de zoon van God, en God is bereid om diegene die Christus aanvaarden, volledig te adopteren. Adoptie zit dus in het hart van het christelijke verhaal van redding door geloof”141.
In wat volgt zullen we bekijken over welke teksten het juist gaat. We nemen de Nederlandstalige tekst uit de Willibrordbijbel van 1995. Een eerste tekst vinden we in de Romeinenbrief, hoofdstuk acht, vers 15. “De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. U hebt een Geest van kindschap ontvangen die ons doet uitroepen: Abba, Vader”!
139 V. B. SHAPIRO, Nieuwe vormen van verwantschap. Het proces van hechting, identiteitsvorming en gezinscohesie. Vertaald door A. van der Pas, (2006); http://www.rino.nl/material/items/lekkerkerker_lezing.pdf (toegang 01.04.2008). 140 “The ties of nature are important, but not absolute under freedom of God. Families can be built as well as they can be begotten; every principle in action admits of some exception”. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 172. 141 “Five of Paul’s texts mention adoption as a means of obtaining permanent enjoyment of an improved status as legal heir and having old debts canceled. … I should note that adoption in some broad sense is a part of his vision of Christian membership and salvation. Somewhat simplistically stated, human beings are not by nature the fully adopted children of God, although they are otherwise still within the range of divine love. Jesus, as the Christ, however is the son of God, and God is prepared to fully adopt as children those who accept Chirst. Adoption is thus at the very core of the Christian narrative of salvation by faith”. Ibid., p. 174.
49
In de noten bij dit vers lezen we dat waar men hier ‘kindschap’ schrijft er letterlijk staat ‘aanneming tot zonen’, ‘adoptie’. Een volgende tekstfragment vinden we in Rom 8, 23. “En niet alleen zij, ook wij zelf, die de eerstelingen van de Geest toch al hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eerste lot, zolang wij nog wachten op onze aanneming tot kinderen, op de verlossing van ons lichaam”.
Vervolgens vinden we een aanwijzing naar adoptie in Rom 9,4. “³Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten daarmee kon helpen; 4Ik bedoel de Israëlieten. Hun behoort het kindschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; 5 van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus lijfelijk voort, Hij die God is, boven alles verheven en geprezen tot in de eeuwigheid”!
Een vierde tekstfragment vinden we in de Galatenbrief, hoofdstuk vier, vers vijf. “4 maar toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, 5 om hen die onder de wet stonden vrij te kopen, opdat wij de rang van zonen zouden krijgen”.
Tenslotte vinden we een verwijzing naar adoptie in de brief aan de Efeziërs, hoofdstuk één, vers vijf. “Hij heeft ons voorbestemd om zijn kinderen te worden door Jezus Christus, volgens zijn wilsbesluit, 6 tot lof van de heerlijkheid van zijn genade, waarmee Hij ons begiftigd heeft in de liefde”.
Wanneer we er enkele commentaren op na slaan in verband met de idee van adoptie bij Paulus vinden we volgende uitspraken: “Met de ‘Geest van Adoptie’ wordt zeker bedoeld, de Geest die adoptie brengt, verenigt mensen met Christus door hen in de mogelijkheid te stellen om in Hem te geloven, om op die manier te delen in Zijn Zoonschap”142.. In een ander werk vinden we volgende uitspraken: ‘Ondanks de pogingen om een of ander aspect te verwaarlozen, vinden we in Romein 8 zowel tegenwoordige als toekomstige aspecten van υιοθεσια143 (huiothesia) die gerelateerd zijn met modellen van deelname aan het zoonschap van de Messiaanse Zoon van God door middel van de Geest. In het tegenwoordige gebruik, zoals in vers vijftien, ontvangen de gelovigen de Geest van υιοθεσια waardoor zij de “Abba” roep van de aardse Jezus overnemen op een zodanige manier dat zij deelnemen aan het Zoonschap van de Zoon, begeleid door de Geest vanaf het moment van het doopsel’144. Het Paulinische woord louter vertalen als ‘zoonschap’ zou foutief zijn145. Verder merken we op dat hoewel Paulus wiens brieven in het Grieks geschreven zijn, een duidelijk Hellenistische term gebruikt, hij hiermee geen Hellenistische “By ‘Spirit of adoption’ is meant surely the Spirit who brings about adoption, uniting men with Christ by enabling them to believe in Him, and so making the sharers in His sonship”. C. E. B. CRANFIELD, Romans. A shorter Commentary, Grand Rapids, Michigan, William B. Eerdmans Publishing Company, 1985, p. 186. 143 Deze term wordt vertaald door ‘adoptie’. 144 J. M. SCOTT, Adoption as Sons of God. An Exegetical Investigation into the Background of Huiothesia in the Pauline Corpus (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, Reihe 48, 2), Tübingen, Mohr Siebeck, 1992, p. 265. 145 Onderzoek toont aan dat de term υιοθεσια deel is van een reeks Hellenistische woorden omtrent adoptie en dat het ‘adoptie van zoon/zonen’ betekent. Dit wordt bevestigd door literaire en andere bronnen die deze term gebruiken, maar ook door de expliciete definitie van deze term in een Oudgrieks lexicon. 142
50
juridische procedure of metafoor op het oog heeft. We moeten een onderscheid maken tussen de Hellenistische betekenis van het woord en de Hellenistische achtergrond. Wanneer we het onderzoek toespitsen op de brieven van Paulus, blijkt dat hij de Hellenistische achtergrond niet opdringt. Door zijn gebruik van dezelfde term huiothesia in Gal 4,5146 stuurt hij de lezer naar een andere bedoelde achtergrond. Zo blijkt dat het gebruik van de term υιοθεσια eerder verwijst naar een Oudtestamentische/joodse achtergrond, zelfs al wordt deze term niet teruggevonden in de Septuagint of andere joodse geschriften. Gal 4,5 moet gelezen worden in een context die bepaald wordt door een Exodus typologie. Zoals Israël erfgenaam is van de Abrahamse belofte en verlost is als de Zoon van God van de slavernij uit Egypte, zo worden de gelovigen verlost van slavernij door adoptie en worden ook erfgenaam van de belofte van Abraham. Echter men wordt pas erfgenaam door het doopsel in de Zoon van God, die gezonden is om allen te verlossen. Studie wijst uit dat de context van Gal 4, 5 refereert naar de joods eschatologische verwachting uit 2 Sam 7,14147. In dit tekstfragment is een duidelijke adoptieformule zichtbaar. De traditie rond 2 Sam 7,14 verwacht dat bij de komst van de Messias, God zijn volk verlost uit de ballingschap in een Tweede Exodus, Hij zou het verbond herstellen en Hij zou allen adopteren, samen met de Messias Zijn Zoon. Er is dus duidelijk sprake van een joodse achtergrond in verband met de term adoptie en meer specifiek is er een duidelijke band met de traditie van 2 Sam 7,14. Men kan dus stellen dat gelovigen die gedoopt worden in de Messiaanse Zoon van God en zijn ‘Abba’ roep overnemen, deelnemen aan de belofte van David van goddelijke adoptie. Net zoals we Gal 4,5 geïnterpreteerd hebben, dienen we ook Romeinen 8 te interpreteren. We merken hier een sterke aanwezigheid van de Geest. Romeinen 8 neemt de interpretatie van Gal 4,5 een stap verder door te stellen dat de adoptie niet alleen in het heden gebeurt maar ook in de toekomst zal gebeuren148. We willen reeds melden dat de theologie van adoptie zoals Paulus ze beschreven heeft niet altijd eenduidig kan gezien worden. We zullen hier dieper op in gaan wanneer we ons buigen over een theologie van adoptie. Post geeft aan dat adoptie, naast het gebruik ervan in de teksten van Paulus, ook een centrale betekenis heeft voor het christendom omdat Jezus van Nazareth opgevoed is door een adoptievader, Jozef. “Hij was de zoon van God, op een zodanige manier, dat Jozef niet betrokken was als biologische vader. Inderdaad, Jozef had Jezus gemakkelijk kunnen verwerpen als onwettig. Maar, in plaats daarvan, werd Jozef de sociale vader van Jezus, dus hij beschermde hem van vaderloosheid en publieke verachting, en Maria van een hopeloos lot. Op die manier is het in het christelijke verhaal dat we gered zijn door de geboorte van een kind dat zelf een geadopteerde is” 149.
146 “4Maar
toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, 5om hen die onder de wet stonden vrij te kopen, opdat wij de rang van zonen zouden krijgen”. 147 “14 Ik zal een vader voor hem zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij de verkeerde weg opgaat, zal ik hem straffen met slagen en striemen”. 148 J. M. SCOTT, Adoption as Sons of God. An Exegetical Investigation into the Background of Huiothesia in the Pauline Corpus (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, Reihe 48, 2), Tübingen, Mohr Siebeck, 1992, p. 267-269. 149 “He was the son of God in a way that did not involve Joseph as a biological father. Indeed, Joseph might easily have rejected Jesus as illegitimate. But instead, Joseph became the social father of Jesus, thus protecting him from fatherlessness and from public scorn, and Mary from a desperate fate. So it is that in the Christian narrative, we are saved by the birth of a child who was also an adoptee”. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 174.
51
2.3.3 Adoptie en protestantse ethiek Post vervolgt zijn artikel met een historische schets over adoptie in het oude Rome. Volgens hem werd het loslaten van kinderen in het oude Rome bedekt door mythologie. Hij verwijst hier naar het beeld van de wolvin die Romulus en Remus voedde, op het marktplein te Rome. Dit symboliseert volgens Post de goede uitkomst voor verlaten kinderen, die in de ethos van de Romeinse beschaving vervat zat. Met de overgang van de Romeinse cultuur naar de christelijke context, zou er een nieuw heilig baldakijn ontwikkeld zijn voor de gave van het kind. Hier wordt nogmaals verwezen naar de adoptie door God waardoor men spiritueel deel uitmaakt van de afstammingslijn van Abraham. Volgens Post zou er in de christelijke literatuur vele voorbeelden te vinden zijn waarbij adoptie werd gebruikt als metafoor. Zo geeft hij aan dat bekeerlingen vaak hun biologische familie verlieten en verzorgd werden door een spirituele familie. Adoptie, het zorgen voor kinderen, maakt dus deel uit van het christelijke denken. Post citeert Paul Ramsey, een liberaal protestants theoloog, door te stellen dat ouderschap ontstaat in liefde, net zoals God de wereld geschapen heeft door zijn Liefde150. Deelnemen aan de liefde voor het kind, is deelnemen aan de schepping in imago Dei; dit betekent geschapen naar het beeld van God. In Ramsey’s tekst waaruit ook Post zijn materiaal haalt, reageert Ramsey hevig tegen bepaalde vormen van voortplanting die de procreatieve act en de echtelijke liefde scheiden. Tevens reageert hij tegen een algemeen maatschappelijke tendens om liefde en voortplanting te zien in termen van technologie en vrijheid. Ramsey is van mening dat elke daad van seksuele gemeenschap bestaat uit een element van liefde en een element van procreatie. Zo hekelt hij de idee dat men louter op basis van persoonlijke vrijheid handelingen stelt in een relatie. Als christen, zo schrijft Ramsey, moet je deze mythes ontdekken en ontkrachten, door Genesis te herschrijven in je eigen leven. “Hoe dan ook, we planten nieuwe wezens voort zoals onszelf in het midden van onze liefde voor elkaar, en hierin vinden we een spoor van het originele mysterie van hoe God de wereld heeft geschapen omwille van Zijn liefde. God heeft niets geschapen los van zijn liefde, en zonder goddelijke liefde is er niets gemaakt dat gemaakt is. Eveneens zou er tussen man en vrouw (wiens man of vrouw zijn – en dus niet hun gedachten of wil alleen – in het beeld van God is) geen liefde mogen gesticht worden buiten de sfeer van de liefde. Een reflectie van Gods liefde, zichzelf bindend aan de wereld en de wereld bindend aan hem, is te vinden in de claim die Hij op man en vrouw plaatste in hun schepping wanneer hij de voeding van de huwelijkse liefde en procreatie met elkaar verbond. Mannen en vrouwen zijn geschapen in het verbond, om te verbinden en voor het verbond”151.
Post stelt hierbij de vraag of de mysterieuze verbinding tussen voortplanting en ouderlijke liefde opzij kan gezet worden, consistent met de agape, met de beste bedoelingen voor het kind. Agape wordt vaak vertaald met liefde, meer bepaalde de liefde om een ander lief te hebben zoals je jezelf lief hebt. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 176. 151 “Nevertheless, we procreate new beings like ourselves in the midst of our love for one another, and in this there is a trace of the original mystery by which God created the world because of His love. God created nothing apart from his love; and without the divine love was not anything made that was made. Neither should there be among men and women (whose man-womanhood – and not their minds or wills only – is in the image of God) any love set apart from the sphere of love. A reflection of God’s love binding Himself to the world and the world to himself, is found in the claim He placed upon men and women in their creation when He bound the nurturing of marital love and procreation together in the nature of human sexuality. … Men and women are created in covenant, to covenant and for covenant”. P. RAMSEY, The covenant of Marriage and Right Means, in W. WERPEHOWSKI & S. D. CROCCO (ed.), The Essential Paul Ramsey. A Collection, New Haven – London, Yale University Press, 1994, p. 137-150, p.137-142. 150
52
Vaak wordt voor een ethiek gebaseerd op de agape verwezen naar Paulus, die deze vorm van liefde beschouwt als een gebod voor alle mensen ingesteld door Jezus. Bij Paulus wordt het vooral gebruikt binnen de relationele ethiek waar de agape als de tegenhanger wordt gezien van de eros. De eros wordt dan gezien als het verlangen, de lust, de fantasie om de ander te herleiden tot hetzelfde, door alle verschillen weg te werken. Agape begrenst de eros, deze liefde zorgt ervoor dat ze geënt is in het goddelijke maar tevens menselijk blijft. Agape omvat het gehele christelijke leven en geen enkele relatie ligt buiten het bereik van de agape. Toch wil men hiermee het lichamelijke niet uitsluiten, enkel wanneer een lichamelijk relatie louter gebaseerd is op eros zou men dit afkeuren binnen de christelijke ethiek152. Zoals we kunnen afleiden uit het citaat staat Ramsey in zekere zin negatief tegenover adoptie. Post vergelijkt het standpunt van Ramsey met dat van Gabriel Marcel153, waarover Post meent dat hij de rooms-katholiek denker is die het mysterie van de ouderlijk liefde het meest heeft benadrukt. Gabriel Marcel meent dat adoptie in alle gevallen een uitzondering zou moeten zijn. In een maatschappij waar het de norm wordt, zou het gevaar dreigen van devitalisatie. Post vindt zowel het standpunt van Ramsey als dat van Marcel problematisch omdat zij zich te negatief uitlaten over het adoptiegebeuren. Om beide te weerleggen gebruikt hij de theologie van Karl Barth154. Volgens Post gaat Barth er tevens vanuit dat de biologische ouders verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van hun kind(eren), maar gaat hij er niet vanuit dat dit thema verabsoluteerd moet worden. Wanneer er praktische omstandigheden zijn, die deze opdracht onmogelijk maken, moeten er andere wegen gezocht worden155. Dit idee is gegrond op Barths theologische antropologie. Deze antropologie gaat ervan uit dat de mens geschapen is als imago Dei. Voor Barth is het idee geschapen te zijn naar het beeld van God, geen mogelijkheid die de mens bezit, zoals de rede of het bezitten van een onsterfelijke ziel. Voor hem betekent het dat de mens een einddoel heeft in relatie tot de ware mens, Jezus Christus. Ook hier weer merken we een zeer sterke Bijbelse gerichtheid bij het uitdiepen van het gedachtegoed. Barth geeft aan dat het geschapen zijn van de wereld en van de mens, de basis is van het verbond. Ook hier valt de verbondstheologie op. Voor Barth is deze verbondstheologie geen bijkomstigheid, daar ze gevestigd is in het geloof in Jezus Christus en daar ze een fundamentele positieve ingesteldheid eist van de mens tegenover de wereld, zowel spiritueel als sociaal. “God kennen als de schepper is geroepen worden tot een leven van vreugde, dankbaarheid en actief engagement met de wereld, het betekent dat men het eigen leven ontvangt en benadrukt als een gave”156. Verder geeft Barth aan dat mijn identiteit niet afkomstig is van mijn rationele autonomie, de mogelijkheid tot de maakbaarheid van mezelf, maar eerder door het feit dat ik geclaimd word door een jood uit de eerste eeuw, Jezus. Deze eigenschap deel ik met alle mensen, van de meest verstoten baby tot de heiligen. Het centrum van mezelf, ligt niet in mij maar eerder buiten mezelf, ek-centrisch, namelijk in
F. WATSON, Agape, Eros and Gender. Towards a Pauline sexual ethic, Cambridge, University Press, 2000, p. 7778, p. 156-182, 244-250. 153 Gabriel Marcel is geboren op 7 december 1889 te Parijs. Hij overleed op 8 oktober 1973. Hij was filosoof en wordt door anderen gezien als één van de eerste christelijke existentialisten. Hij was gekant tegen het wetenschappelijk egoïsme dat het mysterie van het zijn verving door een vals scenario van het menselijke leven dat bepaald werd door technische problemen en oplossingen. 154 Karl Barth is geboren op 10 mei 1886 en stierf op 10 december 1968. Hij was een zeer belangrijk protestantse theoloog. Zijn meest bekende en belangrijkste werk is zijn Kirchliche Dogmatik, een dertiendelige uiteenzetting over zijn theologie. 155 K. Barth, Church Dogmatics III. The Doctrine of Creation, Edinburgh, T. & T. Clark, 1961. 156 “To know God as Creator is to be called to a life of joy, gratitude, and active engagement with the World; it means receiving and affirming one’s own life as a gift”. J. L. MANGINA, Karl Barth. Theologian of Christian Witness, Burlington – Hants, Ashgate Publishing Company, 2004, p.87-114, p. 88. 152
53
Jezus Christus157. “Kortom, heel de mensheid is medemensheid, ik ben tegengesteld aan mijn mensheid elke maal dat ik probeer te leven alsof mijn buur niet bestaat”158. Hiervoor moeten we kijken naar wat Jezus Christus ons heeft voorgedaan, zorgen voor de zieken en de zwakke. Dit betekent dat Jezus kan gezien worden als ‘de man voor de andere’ en dat men hieruit mag afleiden dat de kerk ook ‘kerk voor de andere moet zijn en bijgevolg de wereld moet dienen159. Volgens Post geeft Barth ook aan dat uiteindelijk alleen de Vader de ware en primaire Vader is, niet de biologische vader. “Dus de biologische ouders worden gerelativeerd onder de goddelijke vrijheid”160. Vervolgens staat Stephen G. Post stil bij het feit dat, volgens hem, de christelijke traditie een heilige inbedding aanbiedt aan zowel het opvoeden van de eigen biologische kinderen als aan het opvoeden van adoptiekinderen. Beide zijn belangrijk.
2.3.4 Adoptie vs. biologie In een volgende deel presenteert Post een uiteenzetting over de idee dat adoptie zelfbedrog zou zijn. De informatie die vervolgens zal gepresenteerd worden, kan worden beschouwd als een verder zetting van en aanvulling op het onderzoek van Femmie Juffer, dat beschreven staat in de paragraaf rond de katholieke ethische visie omtrent adoptie. Daar er echter andere accenten worden gelegd en nieuwe informatie wordt gegeven in het artikel van Stephen Post, zullen wij er hier weergave van geven. Post reageert tegen bevindingen van de evolutionaire psychologie, meer bepaald tegen de gedachtegang van David P. Barash161. Volgens Barash zouden adoptieouders psychologische verward zijn door overblijfselen van het menselijke verleden als jager verzamelaar en zo zichzelf bedriegen. In deze periode van de geschiedenis leefde de mens in kleine groepen waarbij elk kind een afstammeling was van iemand uit de groep, waardoor men door de verzorging van dat kind toch voldeed aan het verwantschapsaltruïsme. Tussen de regels door lezen we dat Barash de theorieën van inclusive fitness en ouderschapsinvestering, die we verklaard hebben bij de katholieke ethische visie, onderschrijft. Volgens Barash is de mens een uniek wezen omdat het nee kan zeggen tegen primaire behoeften, zoals voorplanting, maar hoeft dit niet automatisch te betekenen dat deze beslissing mensen blij maakt. Het lijkt alsof het opvoeden van geadopteerde kinderen onvervalst altruïsme is, maar dat is niet waar. Volgens Barash is adoptie slechts een tweede of derde keuze en zou men liever biologische kinderen willen. Barash kan gezien worden als een auteur die tracht door middel van wetenschappelijke gegevens het traditionele gezin en de biologische banden tussen de leden van dit gezin te verabsoluteren. Volgens Post wordt deze bevinding, namelijk dat ouders enkel en alleen biologische kinderen willen, tegengesproken door adoptiegezinnen met eigen biologische kinderen. Post wil echter niet ontkennen dat het voor ouders goed aanvoelt om eigen kinderen te hebben. De ouders herkennen zichzelf in het kind en omgekeerd is het goed voor het kind om zich geplaatst te voelen in een biologische lijn. Post meent echter dat de successen die te zien zijn bij adoptiefamilies een bewijs kunnen zijn voor de mogelijkheid om de ‘egoïstische genen’ te overstijgen en dat het tevens een bewijsvoering kan zijn om aan te tonen dat kinderen volwaardig kunnen opgroeien in een familie waarbij zij de biologische lijn niet herkennen. Post
K. BARTH, Church Dogmatics III. The Doctrine of Creation, Edinburgh, T. & T. Clark, 1961. “In short, all humanity is ‘cohumanity’ (Mitmenschlichkeit);I contradict my humanity every time I try to live as though my neighbor did not exist”. J. L. MANGINA, Karl Barth. Theologian of Christian Witness, Burlington – Hants, Ashgate Publishing Company, 2004, p.87-114, p. 96. 159 Ibid., p. 96-97. 160 “Thus the biological parents are relativized under divine freedom”. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 174. 161 David P. Barash is professor psychologie aan de universiteit van Washington. 157 158
54
reageert zeer hevig tegen de culturele tendens om te denken in termen van genenoverdracht. “De impact van een religieus systeem en cultuur op de praktijk van adoptieouderschap, suggereert dat menselijke wezens niet nauw gedetermineerd zijn door hun genen, en dat ouderlijke liefde de biologische ouder-kind as kan overstijgen in de adoptiepraktijk. Het overstijgt deze afstammingsas in een andere, zelfs bredere manier. Voor zover de natuurwettheorie, ondanks essentiële geldigheid in deze context, de elasticiteit van ouderlijke liefde als manifest in het ‘goede’ van adoptie overkijkt, mist het iets belangrijks”162. Ook hier kunnen we weer de parallel trekken met de bevindingen uit de analyse van Lisa Cahill en haar verwijzing naar het denken van Thomas. Post geeft namelijk aan dat het natuurwetsdenken van Thomas in zekere mate kan bijdragen aan een ethiek rond adoptie, maar dat dit denken verruimd kan en moet worden opdat het een waardevolle toevoeging kan zijn. In zijn afsluitende paragraaf maakt Post een reflectie over de liefde van ouders. Hij geeft aan dat er problemen kunnen ontstaan in deze liefde wanneer ze te controlerend wordt of wanneer ouders te sterke eisen opleggen om hun kind te laten voldoen aan bepaalde verwachtingen die men koestert. Wanneer er slechts van kinderen gehouden wordt in de mate dat zij beantwoorden aan de wensen en dromen van de ouders. Hoewel deze liefde soms onvolmaakt kan zijn, vervolgt Post, en hoewel ze min of meer gelimiteerd is, is deze liefde de basis voor onze mogelijkheid tot wederliefde. Deze liefde representeert de meest conservatieve, doch meest suggestieve heuristische sleutel in het grootste wonder en mysterie van het universum. Deze liefde bevat de mogelijkheid om interesse te tonen in iemand anders en om bezorgd te zijn. Volgens Post zijn het de verschillende vormen van spiritualiteit, waaronder de christelijke spiritualiteit, die ervoor zorgen dat deze liefde kan uitgebreid worden naar zwakkeren en zelfs naar onze vijanden toe. Post ziet de ouderlijke liefde als de meest trouwe liefde. Ouders dragen zorg voor hun kind, laten deuren openstaan; zelfs wanneer in de adolescentie problemen ontstaan. In het bijbelse denken gebruiken we een metafoor om de relatie tussen God en de mens uit te drukken, dit gebeurt ook in de vorm van ouderlijke liefde. Maar een metafoor is een uitdrukking waarvan we weten dat ze niet volledig opgaat. We weten perfect waar ze begint en eindigt. “We weten dat God niet procreëert op de manier zoals mensen, en we gebruiken de analogie met een goede en welwillende ouder in gedachte, eerder dan een onbezorgde, wrede en onverstandige ouder. De metafoor wordt begrensd door de beste vorm van gedrag van ouders kant, en niets minder. En we weten dat dergelijke metafoor ietwat antropomorf is, maar we meten God aan onze eigen ervaringen omdat we geen andere ervaringen hebben om de vergelijking te maken. Al ons denken over God is analogisch, zoals Thomas van Aquino benadrukte”163. Tenslotte blijft het voor Post belangrijk om een louter genetische benadering te overstijgen, de Darwinistische wetenschappelijke manier van denken niet te verabsoluteren. De ouderlijke liefde kan verbreed worden “The impact of a religious system and culture on the practice of adoptive parenting suggests that human beings are not narrowly determined by their genes, and that parental love can transcend the biological parent-child axis in the practice of adoption. It transcends this kin axis in other, even wider ways as well. Insofar as natural law theory, despite essential validity in this context, overlooks the plasticity of parental love as manifest in the ‘good’ of adoption, it misses something important”. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 184. 163 “We know that God does not procreate in the same sense as humans do, and we are using the analogy with a kind and benevolent parent in mind rather than a careless, cruel and injudicious one. The metaphor is limited to the best kind of behavior on the part of parents, and nothing less. Even at this, we know that such metaphor is somewhat anthropomorphic, yet we measure God by our own experience because we have no other experience from which to measure. All our thinking about God is analogical, as Thomas Aquinas underscored”. S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 185-186. 162
55
zodat ze kan gevoeld worden door de gehele mensheid. Volgens Post is de protestantse visie op adoptie zowel Paulinisch als Barthiaans maar tevens Jozefiaans. Doorheen de ouderlijke liefde kunnen we een idee krijgen over hoe de goddelijke liefde zou kunnen zijn164.
S. G. POST, Adoption: A Protestant Agapic Perspective, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan, Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 187.
164
56
2.3.5 Besluit omtrent de protestants ethische visie volgens Stephen G. Post De protestantse visie omtrent adoptie maakt veel gebruik van Bijbelse verwijzingen. Vooral uit de werken van Paulus wordt vaak geciteerd. Dit maakt dat onze hoofdauteur Stephen G. Post de protestantse adoptievisie bestempelt als Paulinisch. Zoals we gezien hebben, gaat de aandacht meestal uit naar de Romeinenbrief, waarin Paulus het woord ‘adoptie’ ook letterlijk gebruikt. Wat hierbij niet onbelangrijk is, is het gedachtegoed rond agape waar vooral ook in het werk van Paulus wordt op ingegaan. De agape wordt veelal vertaald door naastenliefde, de plicht om de ander lief te hebben zoals je jezelf liefhebt. Dit begrip staat vaak in verband met de eros, zoals we ook in ons werk wisten aan te tonen. Verder maakt deze visie van Paulus samen met andere protestantse theologen het mogelijk om het begrip ouderschap verder te denken dan louter biologisch. Binnen de protestantse visie is dit vooral te danken aan de spiritualiteit van het christendom waarbij alle mensen kinderen zijn van God. Volgens Post kan de protestantse visie ook niet gezien worden zonder het werk van Karl Barth. In zijn Kirchliche Dogmatik heeft hij belangrijke aanzetten gegeven voor het denken rond de ouderlijke liefde. Een ander protestants aspect dat niet uit het oog verloren mag worden, is de theologie van het verbond. Dit maakt het mogelijk om adoptie niet louter te zien in economische termen zoals contract, vraag en aanbod, een markt voor adoptie. Het denken in termen van verbond laat toe om de adoptie een waardevolle meerwaarde te geven waarbij het kind niet gezien kan en mag worden als een product.
57
2.4 Christelijk ethische tradities en adoptie In wat volgt willen wij een algemeen besluit bieden met betrekking tot de twee vorige uiteenzettingen. Vooreerst hebben we de katholieke visie besproken die in het teken stond van natuurwetsdenken, subsidiariteit en de voorkeursoptie voor de armen. De protestantse visie liet zich vooral kenmerken door het veelvuldige gebruik van Bijbelse teksten met een nadruk op Paulinische teksten, de aandacht voor het begrip agape en de verbondtheologie en de teksten van Karl Barth die argumenten geeft tegen de verabsolutering van biologische banden. Beide visies zien adoptie als een waardevol initiatief wanneer ouders niet (meer) in staat zijn om hun kinderen de zorgen te bieden die deze nodig hebben. Waar de katholieke kerk zich voorstander toont van de traditionele biologische familie, lijkt dit bij de protestantse denkers minder aan de orde. Zij zien in de teksten van Paulus relativering van de biologische banden tussen kinderen en hun ouders. Voor de katholieke wereld blijven deze banden echter primair, zij werpen het adoptie-argument op in de strijd tegen abortus. Lisa Sowle Cahill probeerde echter in haar uiteenzetting aan te tonen dat deze beweging niet noodzakelijk hoeft te zijn in het denken rond adoptie. Zij tracht het denken rond natuurwet open te breken zodat het een vruchtbare grond kan bieden voor de adoptiematerie. Dit doet ze door te stellen dat de natuurwet niet alleen verlangt dat biologische gezinnen bij elkaar blijven, dit kan gebeuren volgens het principe van subsidiariteit, maar dat wanneer gezinnen elders moeilijkheden ondervinden hun taken en plichten naar behoren uit te voeren, de natuurwet toelaat dat anderen moeten zorgen voor de kinderen. Verder ziet zij de sociale leer van de Katholieke Kerk als ideale partner in de strijd tegen onrecht dat gepaard gaat met het adoptiegebeuren. Men moet ervoor zorgen dat biologische families zo lang mogelijk ongescheiden blijven. Wanneer dit echter niet mogelijk is, moet men zorgen dat kinderen op een veilige en waardevolle manier kunnen opgroeien in een gezin dat biologisch niet het hunne is maar waar ze wel alle kansen aangeboden krijgen. Men probeert halt te roepen aan illegale praktijken waarbij er grote bedragen gevraagd worden voor kinderen. Dit brengt ook met zich mee dat er voor- en nazorg moet bestaan, voor alle leden van de adoptietriade, dit zijn zowel de afstandsouders als het adoptiekind als het adoptiegezin. Dit maakt deel uit van de katholieke sociale leer die vraagt dat men solidair is met elkaar. Voor protestanten komt de nadruk meer te liggen op het verbond van God met de mensen. De ware Zoon van God, Jezus Christus, heeft op aarde geleefd als een geadopteerde nadat Maria en Jozef een verbond hadden gesloten met God. Door de nadruk op agape vinden we ook hier vaak verwijzingen naar de hulp die geboden moet worden aan de naasten. Ook hier bestaat de voorkeursoptie voor de zwakkere in de maatschappij. Het protestantse denken verwijst hiervoor ook naar de manier waarop Jezus zelf met kinderen omging. Zo vinden we bij Matteüs volgende uitdrukking: “Laat die kinderen en verhinder niet dat ze bij Me komen, want van zulke kinderen is het koninkrijk der hemelen”165. Bij Marcus lezen we “Toen Jezus dat zag, werd hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen bij me komen, en houd hen niet tegen want van zulke kinderen is het koninkrijk van God. Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt zoals een kind, komt er beslist niet in”166. Tenslotte vinden een soortgelijke uitspraak bij Lucas: “Maar Jezus riep de kinderen bij zich en zei: ‘Laat ze bij Me komen en houd ze niet tegen, want van zulke kinderen is het koninkrijk van God. Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet als een kind aanvaardt, komt er beslist niet in”167. Mt 19,14. Mc 10,14. 167 Lc 18,16. 165 166
58
Beide tradities, protestants of katholiek, brengen zinvolle en interessante ideeën binnen voor het denken rond adoptie. We kunnen hooguit spreken van een accentverschuiving. Er is een positieve evolutie merkbaar waarbij men bezorgd is om het algemeen welzijn van de hele wereld. Ze willen echter geen excuus bieden voor eventuele misbruiken in het verleden. We kunnen dus stellen dat Cahill en Post vele dingen gemeen hebben maar dat zij hun theologische argumentatie anders opbouwen. Zo merken we bij Cahill verwijzingen naar subsidiariteit, die wij bij Post niet gezien hebben. We merken op dat zowel Lisa Sowle Cahill als Stephen G. Post een sterke nadruk weten te leggen op het culturele en religieuze belang van het koppel dat in de echt verbonden is. Cahill doet dit vooral aan de hand van een Thomistisch denkschema, Post zoekt eerder naar metaforen en analogieën binnen de bijbel. Zo komt Post tot een beeld rond ouderschap dat het imago Dei weerspiegelt. Hij is van mening dat de ouderlijke liefde de mogelijkheid creëert om lief te hebben ook buiten de familiale banden. Deze mogelijkheid wordt volgens Post nogmaals benadrukt door de idee dat we uiteindelijk allemaal kinderen van God zijn. Ook bij Cahill is deze idee aanwezig. Beide zien het als een plicht van christenen om te adopteren, zonder dat dit tegenstrijdig wordt met de idee van het belang van het traditionele gezin. Zowel Post als Cahill staan eerder negatief tegenover technologisch geassisteerde bevruchtingen, hoewel Cahills standpunt hieromtrent toch verregaand is. Zo zal zij onder andere contraceptie goedkeuren indien dit bijdraagt aan de liefde tussen een man en een vrouw wanneer de situatie hierom vraagt en het tevens bijdraagt aan het welzijn van het hele gezin. Zij verlaat tevens het officiële kerkelijke pad wanneer zij artificiële inseminatie door de echtgenoot, dit staat bekend als homologe artificiële inseminatie, goedkeurt aangezien dit volgens haar het huwelijksengagement niet verbreekt en het eventueel de ouderlijke relatie kan bevorderen. Wanneer het echter gaat over technologieën die een derde partij nopen, dit is heterologe artificiële inseminatie, of technologieën die een breuk aanbrengen tussen verbonden huwelijksliefde, procreatie en de opvoeding van het kind, dan zal Cahill, net zoals Post hier negatief tegenover staan. Post benadrukt ook zeer sterk de gelijkwaardigheid tussen biologische en sociale ouders. Wanneer we kijken naar het bronnengebruik van beide theologen, merken we ook enkele verschillen. Beide maken gebruik van natuurwetsdenken. Post ziet het natuurwetsdenken immers als een complement van, maar tegelijkertijd ook ondergeschikt aan een verbondstheologie. Dit maakt van Post een protestants denker die op bepaalde momenten zeer nauw aanleunt bij het katholicisme. Hierdoor kunnen ze allebei het belang van het biologische ouderschap blijven onderstrepen, maar zullen zij beide ook deze vorm van liefde kaderen binnen een meer universeel moreel netwerk van de rechtvaardigheid van het Rijk Gods. We kunnen stellen dat, en dit is tevens een andere gemeenschappelijkheid tussen Cahill en Post, zij beide een dialectisch verstaan hebben van verwantschapsaltruïsme en universele liefde, maar ook tussen agape en eros. Bij Post hebben we de thematiek van agape en eros letterlijk behandeld, bij Cahill komt dit echter niet zo zeer op de voorgrond. We kunnen er echter sporen van detecteren in het subsidiariteitprincipe dat zij aanbeveelt in verband met het denken rond adoptie, hierin ziet zij immers een manier om te zorgen voor elkaar. De notie agape houdt voor christenen in dat zij de naasten moeten liefhebben zoals men zichzelf liefheeft. En tenslotte kunnen we stellen dat deze christelijke theologen kinderen zien als een doel op zich maar tevens als een gift van God en als subjecten van de liefde van Christus. Verder willen we ons besluit eindigen met woorden van Timothy P. Jackson, de redacteur van ons hoofdwerk “the Morality of Adoption”168. Hierin schreef hij zelf een overzichtelijk artikel rond de positieve
168
T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P.
59
en negatieve elementen van het christelijke denken in het algemeen rond adoptie. Hij geeft aan dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom christenen denken over adoptie. Dit zou zowel trots als schaamte kunnen zijn, want in het verleden hebben christenen in verband met adoptie zowel goede daden als schandelijke handelingen gedaan. Langs de ene kant is de christelijke idee van de zorg voor de behoeftige een zeer vruchtbaar idee geweest om veel waardevolle initiatieven op te richten. Deze initiatieven werden gevoed door de idee dat God zelf de mensen heeft geadopteerd en op die manier een verbond heeft gemaakt met mensen die oorspronkelijk niet Zijn volk waren. Langs de andere kant zijn evenzeer ideeën ontstaan die nefast waren voor de betrokken binnen het adoptiegebeuren. Deze noties zorgden ervoor dat bepaalde vormen van adoptie veroordeeld werden als onnatuurlijk of slecht. Een voorbeeld van een dergelijk idee is de veroordeling van adoptie door homokoppels. “Het probleem is niet louter of christelijke kerken of individuen adoptie omarmen of verwerpen, het is eerder hoe deze praktijken worden benaderd, dat een groot verschil maakt. Zelfs daar waar adoptie wordt aangemoedigd, kan de methode gewelddadig en contraproductief zijn. Ongewillige en kwetsbare jonge moeders voorwenden dat zij hun kind moeten afstaan, bijvoorbeeld, is op zich een schandelijke praktijk, los van het feit dat dit al dan niet gesteund werd door christelijke agape. Het vergemakkelijken van een gewilde afstandsname van het ouderlijke toezicht omwille van de bestwil voor het kind, daarentegen, is een bijdrage aan een christelijk geïnspireerde zelfopoffering”169.
JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005. 169 “The issue is not simply whether Christian churches or individuals endorse or reject particular adoption practices; rather, it is how these practices are approached that makes a crucial difference. Even where adoption is championed, the method may be cruel or counter-productive. Shaming unwilling or vulnerable young mothers into surrendering their offspring, for instance, is itself a shameful practice, whether supposedly motivated by Christian agape or not. Facilitating a willing transfer of parental oversight for the sake of a better life for a child is, in contrast, to aid a Christ like self-sacrifice”. Ibid., p. 188-189.
60
3 Theologie van adoptie 3.1 Inleiding In het volgende hoofdstuk willen we een poging wagen om een adequate theologie van adoptie te ontwikkelen. Wij gebruiken hier zeer voorzichtige termen omdat wij hiervoor aangewezen zijn op zeer weinig materiaal. De gebruikte werken, namelijk een artikel van Timothy P. Jackson in het boek “The Morality of Adoption” en een boek van Jeanne Stevenson-Moessner “The Spirit of Adoption”, zijn beide afkomstig uit de Verenigde Staten van Amerika en door de plaatselijke context gekleurd. Dit zijn ook de enige werken die zich letterlijk durven uitspreken rond een theologie van adoptie. Vooreerst zullen we het werk van Timothy P. Jackson volgen. Hij zal eerst enkele bijbelse aanknopingspunten zoeken om zijn uiteenzetting rond adoptie aan te vatten. Deze vindt hij echter vooral in het Tweede Testament. Vervolgens werkt hij een bepaald denken rond de termen waardigheid en heiligheid uit, dat later deel zal uitmaken van zijn theologie rond adoptie. Ten derde zal hij een spanning blootleggen die aanwezig is in het denken rond adoptie. Ook hiervan zullen de kernpunten gebruikt worden in de ontwikkeling van de theologie. Hij maakt tevens een reflectie rond de idee dat Jezus ook adoptiekind was. In zijn besluitvorming staat hij tenslotte stil bij een bepaald godsbeeld dat helpt bij het denken over adoptie. Vervolgens bekijken we het werk van Jeanne Stevenson-Moessner. Jeanne Stevenson-Moessner is zelf adoptieouder en schrijft gedeeltelijk vanuit haar eigen ervaringen. Zij biedt in haar werk echter zeer veel aanknopingspunten aan, deze zijn vooral bijbelgericht, om een theologisch denken rond adoptie mogelijk te maken. Dit werk is wederom geschreven op Amerikaanse bodem en eerder protestants gericht. Opvallend in haar werk is dat de verschillende hoofdstukken genoemd zijn naar een bepaalde fase in de adoptieprocedure of het leven.
3.2 Een theologie van adoptie volgens Timothy P. Jackson In het volgende onderdeel staan we stil bij een theologie van adoptie zoals die ontwikkeld werd door Timothy P. Jackson170. Op het einde van deze paragraaf zullen we aangeven welke elementen in zijn theologie behulpzaam kunnen zijn, ook in Westerse context.
3.2.1 Verhalen uit het Eerste Testament Jackson vertrekt vanuit bijbels perspectief. Hij geeft zeer kort aan dat in het Eerste Testament niet echt gesproken kan worden over adoptie. Gebeurtenissen die vaak wel geplaatst worden onder deze noemer, zoals de ‘adoptie’ van Mozes, Genubat en Ester, zijn echter geen echte vormen van adoptie omdat dit telkens buiten Palestina plaats vindt en het joodse volk bijgevolg deelneemt aan gebruiken die weliswaar niet de hunne zijn. Vooraleer verder te gaan met de verhalen uit het Tweede Testament, willen we even stilstaan bij de bovenvermelde verhalen uit het Eerste Testament. We lezen achtereenvolgens het verhaal van Mozes in Exodes 2,10, Genubat in 1 K 11,20 en tenslotte het verhaal van Ester in Est 2,7.15. Het verhaal van de geboorte van Mozes speelt zich af in het begin van het boek Exodus in het Eerste Testament. Het is wellicht het bekendste verhaal dat geplaatst kan worden onder de noemer Timothy P. Jackson is professor in de christelijke ethiek aan de Candler School of Theology te Atlanta. In zijn onderzoek ligt de focus vooral op relatie van seculiere en christelijke concepten zoals waarheid, goedheid, rechtvaardigheid, vrijheid en genade. http://candler.emory.edu/ABOUT/faculty/jackson.cfm.
170
61
‘adoptie’, hoewel het volgens Jackson zo niet genoemd mag worden. Bij het begin van dit verhaal worden de Israëlieten onderdrukt in Egypte. Mozes werd geboren in de stam van Levi. De farao echter had bevolen om alle nieuwgeboren jongentjes te laten ombrengen. Hij zag immers dat het Israëlitische volk sterk in aantal gegroeid was en vreesde een volkerenoorlog. De moeder van Mozes wilde haar kind echter niet laten vermoorden en plaatste het jongentje daarom in een rieten mandje tussen het riet op de rivier de Nijl, in de hoop dat iemand hem daar zou vinden en kunnen redden van een gewisse dood. En zo geschiedde het dat de dochter van de farao het mandje vond. Toen dit gebeurde, verscheen de verzorgster van Mozes en vroeg de dochter van de farao of er iemand moest gezocht worden dit kind op te voeden. De dochter van de farao besliste van wel en de verzorgster bracht de moeder van Mozes tot bij de farao’s dochter. De moeder van Mozes kreeg dus onbewust van de farao’s dochter de toestemming om haar eigen zoon op te voeden. Vervolgens lezen we in het Bijbelverhaal de volgende zin: “10 En toen het kind opgegroeid was, bracht zij [de moeder van Mozes] het terug naar de dochter van de farao. Deze nam hem als haar eigen zoon aan. Zij noemde hem ‘Mozes’. ‘Want’, zo zei ze, ‘ik heb hem uit het water gehaald”. Uit dit verhaal blijkt dat Mozes kon opgroeien bij zijn biologische moeder. Bij adoptie, in de vorm zoals wij die beogen, is dit slechts zelden het geval en eveneens bestaat voor vele adoptiekinderen de kans niet, in tegendeel tot Mozes, om terug te keren naar de biologische familie. Vervolgens lezen we het verhaal van Genubat in 1 Koningen 11,20. In dit verhaal staat vooral Koning Salomo, zoon van de grote koning David, centraal. Salomo staat vooral bekend om zijn wijsheid, denk hierbij aan het verhaald van de twisten tussen twee vrouwen omwille van hetzelfde kind, en zijn bouwwerken. Hij blijkt echter niet helemaal perfect te zijn. Zo vereert Salomo ook andere goden buiten God en dat zint God niet. God besluit om Salomo een tegenstander te geven in de persoon van Hadad de Edomiet. Hadad was gevlucht voor Joab en het Iraëlitische volk dat oorlog voerde met het Edomitische volk. De groep van Hadad kwam tenslotte aan bij de Farao van Egypte die hen voorzag in onderhoud en hen land ter beschikking stelde. Hadad kwam na verloop van tijd in de gunst te staan bij de farao. Hierdoor mocht hij huwen met de schoonzus van de farao. Vervolgens lezen we in het Bijbelverhaal: “20 De zuster van Tachpenes [de vrouw van de farao] baarde hem een zoon, Genubat geheten, die door Tachpenes in het paleis van de farao opgevoed werd. Genubat woonde in het paleis van de farao, tezamen met de eigen kinderen van de farao”. Ook hier kunnen we stellen dat hoewel Genubat niet opgevoed wordt door zijn biologische vader en moeder, hij wel in een omgeving vertoeft waarin er sprake is van bloedverwantschap. Dus ook hier kunnen we niet spreken over heterofamiliale adoptie. Tenslotte is er het verhaal van Ester. De twee verzen die verwijzen naar haar adoptie vinden we in hoofdstuk 2. Dit verhaal speelt zich af aan het hof van koning Ahasveros. Aldaar maakt een man Haman genaamd, de Judeeërs die in het Perzische rijk wonen verdacht. Deze Haman slaagt erin om een decreet te laten uitvaardigen waardoor alle Judeeërs zouden worden omgebracht. Ester, die op dat moment koningin is en zelf Israëlitische, zorgt ervoor dat het decreet wordt afgeblazen. Het hoofdstuk waarin de vermelding van adoptie tweemaal plaatsvindt, heeft plaats nog voor Ester aan het hof werd aangesteld. Hoofdstuk twee vertelt hoe Ester in de gunst kwam bij de koning. De koning was immers op zoek naar een nieuwe vrouw. Zijn onderdanen hadden het idee opgevat om alle jonge meisjes, waaronder ook Ester, naar het hof te brengen zodat de koning een ruime keuze had. Mordekaï is de voogd van Ester, en kwam uit de stam van Benjamin. Hij behoorde tot de ballingen die door Nebukadnessar, de koning van Babel uit Jeruzalem waren weggevoerd. “7Hij was de voogd van Hadassa, ook wel Ester geheten, die de dochter van zijn oom was, en geen vader en moeder meer had. Het meisje was mooi van gestalte en mooi om te zien. Na de dood van haar vader en moeder was zij door Mordekaï als dochter aangenomen”. Mordekaï besluit om zijn ‘dochter’ naar het hof van de koning te brengen, maar verbood haar (Ester) om te spreken
62
over haar afkomst. Vele meisjes kwamen naar het hof in de hoop de nieuwe vrouw van de koning te worden, allen werden zijn onder de hoede van Hege, de Koninklijke eunuch, geplaatst. Ester valt door haar schoonheid echter bij Hege in de smaak en krijgt vervolgens van Hege een voorkeursbehandeling. Mordekaï liet haar echter ook niet in de steek en vroeg dagelijks aan de andere bewoners van de vrouwenverblijfplaats hoe het gesteld was met Ester. “15Toen Ester, de dochter van Abigaïl, de oom van Mordekaï, door wie zij als dochter was aangenomen, aan de beurt was om bij de koning te komen, vroeg zij niets anders mee dan wat de Koninklijke Eunuch Hege, de bewaker van de vrouwen, haar had aangeraden”. Uit de tekst kunnen we niet volledig afleiden welke elementen Ester bij zich had op het moment dat zij voor de koning verscheen, maar uit de interpretatie van de volgende zinnen kunnen we eventueel afleiden dat Ester slechts weinig bij zich had en dat dit eerder uitzonderlijk was maar dat men desondanks toch verwonderd was door Ester. Maar in verband met adoptie moeten we ook hier weer de opmerking maken dat de opvoeding is gebeurd door iemand waarmee Ester een bloedband had. Volgens de joodse leer kan men juridisch niet ontdaan worden van biologische lijn. “De joodse traditie heeft geen legaal instituut dat ‘adoptie’ genoemd wordt, zelfs al wordt er in bepaalde situaties erkend dat andere ouders dan de biologische ouders zouden zorgen voor het kind. Inderdaad, de joodse wet ontkent zichzelf de juridische autoriteit om de transfer van ouderlijke status van de natuurlijke ouders naar de ‘adoptieouders’ te bekrachtigen. … de joodse jurisprudentie ontkent zichzelf deze macht; families, ooit natuurlijk gecreëerd, kunnen nooit vernietigd worden. Het is zoals rabbijn Soloveitchik geobserveerd heeft, echter, de relatie tussen kinderen en hun niet-biologische bevoegde ouders is een van een grote morele, filosofische en religieuze significantie dan een natuurlijk ouderlijke relatie, wanneer de eerstgenoemde relatie gebaseerd is op vrijwillige keuze, wat het waarmerk is van alle heilige verbondsrelaties”171. We kunnen inderdaad stellen dat men in het Eerste Testament een bepaalde vorm van adoptie omschrijft. Rekening houdende met de informatie omtrent de juridische kant van ‘adoptie’ binnen het jodendom en opmerkend dat het hier telkens gaat over een kind dat op een of andere manier banden blijft behouden met de biologische familie, kunnen we echter zeggen dat hier niet gesproken wordt over heterofamiliale of volledige adoptie. Ons schrijven beoogt uitsluitend deze heterofamiliale adoptie gezien de specifieke psychosociale, juridische en ethische aspecten. Doch lijkt het ons interessant om deze verhalen voor te stellen, ondanks het feit dat zij niet over heterofamiliale adoptie handelen, daar ze eventueel bruikbare elementen bevatten om te spreken over open adoptie. Bij open adoptie worden de banden met de biologische familie op een bepaalde manier, in meer of mindere mate, behouden. Hierover zullen we later meer informatie geven. Daarnaast kunnen deze verhalen en tevens het officiële joodse standpunt omtrent ‘adoptie’ ook gezien worden als een pleidooi voor het belang van de opvoeding door biologische ouders of aanverwanten. Net zoals in de voorgestelde verhalen dient adoptie slechts een noodoplossing te zijn wanneer de biologische familie niet in de mogelijkheid verkeert om het kind op te voeden. Tevens kan uit deze verhalen de boodschap gedestilleerd worden dat ouders slecht hun kind 171 “The Jewish tradition has no legal institution called ‘adoption’, even as it recognized that there would be cases where people other than natural parents would care for children. Indeed, Jewish law denied itself the legal authority to authorize the transfer of parental status from the natural parents to the ‘adoptive’ ones. … Jewish jurisprudence denies itself that power; families once naturally created cannot ever be destroyed. Ad Rabbi Soloveitchik observes, however, the relationship between children and their nonbiological custodial parents is one of greater moral, philosophical, and religious significance than a natural parental relationship, as the former is predicated on voluntary choice, which is the hallmark of all sacred covenantal relationships”. M. J. BROYDE, Adoption, Personal Status, and Jewish Law, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 128147, p. 147.
63
afstaan in uiterste noodzaak en in het belang van het kind, zoals de moeder van Mozes hem in een rietenmandje op de rivier plaatste om hem redden van een gruwelijk lot.
3.2.2 Adoptie en het Tweede Testament We vervolgen Jacksons zoektocht naar een theologie van adoptie. Nadat hij kort vermeldde dat in de joodse geschriften adoptie niet gekend is, gaat hij over naar de analyse van de geschriften van Paulus waar de term adoptie υιοθεσια (huiothesia) wel voorkomt. Jackson geeft aan dat huiothesia, wanneer men het letterlijk vertaald, niet gender-inclusief is, daar het betekent dat een man erfgenaam wordt van iemand, waarbij de nadruk komt te liggen op het mannelijke aspect van erfgenaam worden en zijn. Huiothesia wordt bijgevolg enkel en alleen gebruikt bij mannen, daar het in het Oude Rome enkel zij waren die volgens de wet erfgenaam konden worden, een vrouw had deze rechten niet. Volgens Jackson moet dit ook de reden zijn geweest waarom Paulus net deze woordenschat gebruikt om zijn ervaring mee te delen. Hij was een man die Jezus niet heeft gekend, maar die toch apostel werd genoemd. Hij vertaalde zijn persoonlijke ervaring naar een model om Gods bedoeling met de wereld uit te drukken. In dit specifieke gebruik zit echter een complex gegeven vervat. Tegen de Grieks-Romeinse achtergrond waartegen Paulus het begrip adoptie gebruikte, waren er twee courante betekenissen voor handen. Een eerste vorm van adoptie sloeg op de bevestiging van een legaal status dat een man, de biologische zoon, had als wettelijke erfgenaam. Hier staat adoptie voor een soort formeel gebruik waarbij een reeds bestaande identiteit wordt bevestigd of vervolledigd. De andere manier bestond erin om een nietnatuurlijke zoon een nieuwe legale identiteit te geven. “Maar beide zijn zeer verschillend van een transformatie waarbij een geheel vreemde identiteit wordt verleend. Zelfs als een biologische zoon, op een bepaalde manier, in het openbaar in zichzelf moet groeien, dan is dit ‘adoptieproces’ een tot ontwikkeling komen van intrinsieke attributen, eerder dan een volledige klederoverdracht van buitenaf geïmporteerd of opgelegd”172. Hierbij stellen we ons de vraag of de manier waarop Paulus over adoptie schrijft, verwijst naar het krijgen van een geheel nieuwe identiteit of naar de bevestiging van een oude identiteit. “Is de adoptieprocedure een ‘artificieel’ middel gestuurd door God alleen of is er een ‘ontologische’ basis in de menselijke natuur? Om de vraag op een derde manier te stellen, komen zelfs uitverkoren mensen tekort om natuurlijk Gods kinderen te zijn zodat Christus’ bemiddeling hun essentie verandert of onthult het leven, de dood en de verrijzenis van de Messias een kinderlijke relatie met God de Vader dat reeds deel is van het menselijke geboorterecht”173? Jackson stelt hier de vraag of het geadopteerd worden door God reeds vastligt in onze menselijke natuur, dit is het bevestigen van een oude identiteit of het geadopteerd worden door God van bovenaf wordt opgelegd, dit is het geven of creëren van een nieuwe identiteit. Volgens Jackson zijn beide opties, namelijk langs de ene kant de idee dat het reeds besloten ligt in een oude identiteit en langs de andere kant dat het een creatie is van een geheel nieuwe identiteit, in de
172 “But both are very different from a transformation in which an altogether alien identity is conferred. Even if a biological son has, in some sense, publicly to grow into himself, this ‘adoptive’ process is one of maturation in which intrinsic attributes are unfolded, rather than a whole-cloth change imported or imposed from without”. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 193. 173 “Is the adoptive operation an ‘artificial’ contrivance engineered by God alone, or does it have an ‘ontological’ basis in human nature? Putting the query yet a third way, do even elect human beings come short of being naturally God’s children, such that Christ’s agency changes their very essence, or does the Messiah’s life, death, and resurrection reveal a filial relation with God the Father that is already (part of) humanity’s birthright”? Ibidem.
64
christelijke traditie aanwezig. In de orthodoxe theologie is vooral de idee aanwezig dat het gemaakt zijn naar het beeld van God een empirische realiteit is en dat deze identiteit maakt dat wij een bloedverwantschap hebben met God. Zij zijn van mening dat wij van nature uit reeds Gods kinderen zijn en scharen zich dus achter de idee dat het geadopteerd worden de bevestiging is van een oude reeds bestaande identiteit. Andere theologen zien het geschapen zijn naar Gods beeld op een andere manier, namelijk dat dit gegeven, wat soms ook waardigheid wordt genoemd, een relationeel gegeven is, een gevolg van Gods genade, eerder dan dat het inherent is aan het mens zijn. Zij zien het geadopteerd worden als Gods kinderen bijgevolg als de ontwikkeling of de gave van een geheel nieuwe identiteit. Het feit dat dit zou afhangen van Gods genade, maakt dat zij hierdoor een baken bouwen tegen zowel trots als wanhoop. Jackson meent dat volgens de traditie wij natuurlijk Gods kinderen zijn maar er blijft echter wel een onderscheid tussen schepsel en Schepper. Alleen Jezus Christus is één substantie met God. Door de verlossende act van Jezus op het kruis is de juiste relatie met de Vader hersteld, die sinds de zondeval een breuk had gekend. De adoptie van de gelovigen, waarbij ook Paulus verwijst naar de vervulling met de Geest en waardoor de gelovigen God mogen aanspreken als ‘Abba’, is niet louter de bevestiging van een oude identiteit maar tevens de creatie van een nieuwe, zo meent Jackson. Er moet ergens continuïteit zijn, maar het is niet voldoende te stellen dat we louter beeld van God zijn. Op deze manier is onze adoptie an sich onvolledig. Het is zowel reeds als nog niet. Door geloof, hoop en liefde kan de mens een voorsmaak krijgen van de nieuwe creatie in de geschiedenis maar de volle adoptie komt alleen in de hemel en daarop moet men rustig wachten. Volgens Jackson moeten we de complexiteit van de adoptie als kinderen van God bewaren bij de bespreking van de profane adoptie. Hij geeft aan dat de ‘heilige’ adoptie bestaat uit twee elementen, namelijk een herschepping naar Zijn Zoon maar tevens een bevestiging van reeds naar het beeld van God geschapen te zijn. Jackson analyseert de profane adoptie ook als tweezijdig, namelijk de creatie van een nieuwe legale identiteit voor iemand zonder biologische banden en daarnaast is er ook de erkenning van een bestaande identiteit, namelijk de erkenning van het mens zijn, iemands behoeften en iemands potentieel174.
3.2.3 Waardigheid en heiligheid In een volgende beweging schrijft Jackson een uiteenzetting over de woorden ‘dignity’ wat we zullen vertalen als ‘waardigheid’ en ‘sanctity’ wat we vertalen als ‘heiligheid’. Voor hem is niet enkel het idee van waardigheid een vruchtbaar concept voor het denken rond adoptie, maar tevens en misschien nog meer het begrip heiligheid. Waardigheid wordt door Jackson gedefinieerd als iets dat alleen door personen die zich bewust zijn van zichzelf en van de tijd, kan bereikt worden. Een waardig iemand weet zich in meer of mindere mate zelf te besturen en daaruit vloeit voort dan men respect kan tonen ten aanzien van anderen. Hiermee snijdt hij de filosofie van Immanuel Kant aan. Jackson vertaalt de term waardigheid van Kant als rationele autonomie van personen, waardoor personen niet gezien mogen worden als middel maar als doel175. Dit is echter een zeer complex onderwerp en daarom lijkt het ons zinvol om deze materie van naderbij te bekijken. Onze kritische vraagstelling gaat immers uit naar de nadruk en het belang dat gelegd wordt op het bewustzijn en op de rationele autonomie. Het is namelijk zo dat kinderen waarover het in adoptie vaak gaat, nog geen zelfbewustzijn hebben, waardoor definities in T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 193. 175 Ibid., p. 194. 174
65
termen van autonomie, rationaliteit en zelfbewustzijn problematisch zijn. Immers wanneer de waardigheid van een persoon louter en alleen afhangt van het bewustzijn van tijd en ruimte en zichzelf, dan impliceert deze gedachte dat jonge kinderen geen waardigheid bezitten waardoor hun recht op adoptie ernstig in vraag kan gesteld worden. We verklaren ons nader aan de hand van een artikel van Linda Zagzebski176. Het artikel is getiteld “The Uniqueness of Persons” en is verschenen in Journal of Religious Ethics. Zagzebski verklaart niet alleen de theorie van Kant in verband met waardigheid, maar gaat er ook aan voorbij, Zagzebski is immers ook van mening dat waardigheid verder gaat dan louter in het bezit zijn van rationaliteit of autonomie. Zagzebski meent dat personen verschillen van niet-personen en dit op een belangrijke manier. Vanuit dit aanvoelen van een verschil tussen personen en niet-personen is er een denksysteem ontstaan, na verloop van tijd, dat men moraal is gaan noemen. Reeds bij het begin van haar artikel geeft zij aan dat het in de filosofie algemeen aangenomen wordt dat personen waardigheid bezitten. Om waardigheid een plaats te geven in haar betoog gebruikt ze de ideeën van Kant waarbij hij zegt dat iets ofwel een prijs heeft ofwel waardigheid. Wanneer iets een prijs heeft, volgens Kant, kan men er iets gelijkwaardig voor in de plaats geven, dit is echter niet zo voor iets of iemand met waardigheid. Zagzebski geeft vervolgens aan dat er twee aspecten zijn van deze waardigheid die een persoon kan bezitten, namelijk dat deze waardigheid oneindig is en dat het een wezen onvervangbaar maakt. Anders gezegd meent Kant dat iets met waardigheid meer waarde heeft dan iets met een prijs, ongeacht hoe hoog deze prijs is en daarnaast kunnen dingen met waardigheid niet met elkaar vergeleken worden wat betreft waarde. Wanneer iets met waardigheid verloren gaat dan kan het niet vervangen worden door iets anders dat waardigheid bezit, noch door meerdere dingen met waardigheid. Vervolgens geeft zij aan dat er in het Westers filosofisch denken een onderscheid wordt gemaakt tussen persoon zijn en mens zijn, deze twee elementen hoeven niet perse samen te vallen. Zagzebski vermeldt hierbij dat dit denken zijn ingang heeft gevonden via de theologie van de derde en de vierde eeuw waar men een denkstructuur wist te maken om Jezus zowel God als mens te laten zijn. Zo is God een natuur maar drie personen en Christus is een persoon met twee naturen. Deze concepten rond mens zijn en persoon zijn, worden recentelijk doorgetrokken door onder andere Michael Tooley en Peter Singer, waarbij men dan aangeeft dat mensen met een mentale handicap geen persoon zijn of dat dieren, hoewel ze niet menselijk zijn, wel persoon kunnen zijn177. Zagzebski gaat hier echter niet mee akkoord, volgens haar standpunt heeft een persoon meer waarde dan dingen waaraan een prijs vasthangen en elke persoon heeft een waarde die hem of haar onvervangbaar maakt. Vervolgens probeert Zagzebski te onderzoeken wat een persoon zowel oneindig waardevol maakt en tevens onvervangbaar. Ook zij neemt, net zoals Jackson zoals we verder zullen zien, geen genoegen met termen zoals rationaliteit en zelfbewustzijn als criteria om iemand persoon te noemen, deze sluiten immers groepen wezens uit die volgens Zagzebski wel waardigheid bezitten. In het thema van ons schrijven, heterofamiliale adoptie van zeer jonge kinderen, kunnen we onder andere argumenteren dat wanneer enkel personen met een duidelijke rationaliteit of autonomie waardigheid zouden bezitten, dit zou betekenen dat de kinderen die geadopteerd zouden kunnen worden, geen waardigheid bezitten. Hieruit zou dan volgen dat zij gezien worden als niet-personen waarop een prijs kan geplakt worden. Deze Linda Trinkaus Zagzebski is professor godsdienstfilosofie en ethiek aan de universiteit van Oklahoma. Ze bezit er de leerstoel van het Kingfisher College. 177 “For example, Micheal Tooley has defended abortion and infanticide on the grounds that human beings in the early stages of development are not persons, and Peter Singer has defended animal rights in part by arguing that some non human animals are persons”. L. ZAGZEBSKI, The Uniqueness of Persons, in Journal of Religious ethics 29 (2001) 401-423, p. 404. 176
66
gedachtegang zet de deuren open voor markteconomisch denken binnen de adoptiewereld en maakt dat kinderen kunnen gezien worden als handelswaar. Zagzebski, maar ook Jackson zoals we later zullen zien, gaan met reden in tegen deze ideeën. Een derde poging in de geschiedenis van de moraal, naast de idee van de rationaliteit en het zelfbewustzijn, ziet Zagzebski in Kants theorie dat personen met waardigheid kunnen handelen met het oog op een of meerdere doelen. Hiermee wordt bedoeld dat personen handelen omwille van een doel. Dit doel kan zowel binnen of buiten de persoon zelf liggen. Personen handelen dus omwille van personen. Volgens Zagzebski is hiermee het obstakel van de rationaliteit nog niet ten volle omzeild daar men slechts handelt in zoverre de andere ook rationaliteit bezit, aangezien de ander ook in staat wordt geacht om te wille van andere. Personen zijn dus slechts doel in zichzelf wanneer zij rationaliteit bezitten. We hebben reeds drie mogelijkheden besproken waarmee we een antwoord konden geven op de “vraag wat maakt een persoon waardig?”. Rationaliteit, zelfbewustzijn, en de mogelijkheid om doel op zich te zijn, geven voor Zagzebski geen voldoende antwoord op deze vraag daar men steeds groepen uitsluit van het bezit op waardigheid. Zij ziet echter wel enig vruchtbaar gebruik in de stelling dat personen wezens zijn die kunnen handelen omwille van elkaar, niet enkel en alleen omdat de ander een vorm van rationaliteit zou bezitten, maar omdat men emoties zoals liefde en haat bezit. Hiermee wil ze een relationeel aspect blootleggen dat bestaat uit liefde voor elkaar. Zagzebski is echter ook niet geheel tevrede met dit relationele aspect, de mogelijkheid om zowel lief te hebben als te haten, omdat dit gegeven nog geen uitsluitsel geeft op het tweede aspect van waardigheid dat we aangegeven hebben in navolging van Kant, namelijk dat men onvervangbaar is. Wanneer waardigheid louter berust op de capaciteit van het liefhebben, geeft dit nog geen reden waarom iemand tevens onvervangbaar is. Ze neemt aan dat we moeten zoeken naar iets dat buiten de wereld van de capaciteiten ligt, aangezien ook deze vervangen kunnen worden. Zagzebski geeft echter meteen aan dat onze mening dat iemand onvervangbaar is of niet te vergelijken valt met iemand anders, vooral berust op ons geloof dat dit zo is. Voor haar is het echter niet duidelijk waarom wij geloven dat bepaalde personen onvervangbaar zijn. Zij zoekt haar heil in de term incommunicabliteit, deze term stemt af van een Latijns aforisme uit de Romeinse wet178. Voor Zagzebski staat incommunicabiliteit voor de manier van zijn van een wezen dat uniek is voor een particulier individu. Dit is geen kwaliteit van een persoon, want dan zou het tevens vervangbaar kunnen zijn, het is iets dat men bezit reeds voor men zich bewust kan zijn van zichzelf of voor men rationeel kan denken. Men kan het ook niet kwijt geraken. Ze geeft aan dat dit zeer moeilijk is voor hedendaagse filosofen om zich dit te kunnen inbeelden aangezien de hedendaagse filosofie het zijn vat in termen van kwaliteiten. Er zijn echter ook problemen verbonden aan het gebruik van deze term daar incommunicabiliteit wel kan verduidelijken dat een wezen onvervangbaar is, maar het geeft niet aan waarom iets oneindige waarde heeft. Spreken over incommunicabiliteit behoort immers tot het domein van het onvergelijkbare. Wanneer we er een waarde zouden kunnen opkleven, zouden we dit terrein verlaten en ons begeven naar de vergelijking van individuen, waarbij verschillende individuen een verschillende prijs krijgen. We hebben reeds aangegeven dat dit in de adoptiewereld zeer nefaste gevolgen zou hebben, maar ook voor dagdagelijkse intermenselijk verkeer zou het toekennen van een waarde of een prijs aan personen zorgen voor problematische situaties, denk hierbij onder andere aan mensenhandel. Verder vergelijkt Zagzebski incommunicabiliteit in haar artikel met subjectiviteit. Haar standpunt luidt: personen hebben onvervangbare waarde omwille van hun incommunicabele subjectiviteit.
Persona est sui juris et alteri incommunicabilis. Een persoon is een wezen dat zichzelf toebehoort en dat zijn of haar zijn niet deelt met anderen.
178
67
In een laatste korte theologische uiteenzetting geeft zij toe dat haar begrip incommunicabele subjectiviteit wel eens zou kunnen behoren tot het domein van het mysterie179. Met de bespreking van dit artikel van Linda Zagzebski hebben we getracht om duidelijk te maken wie waardigheid bezit en waarom. In navolging van Kant meent zij dat er twee elementen vervat liggen in Kants concept van waardigheid. Vooreerst menen we dat iemand met waardigheid geen prijs kan opgeplakt krijgen. Vervolgens zeiden we dat personen die waardigheid bezitten ook niet vervangen kunnen worden door andere personen met waardigheid. Linda Zagzebski’s gedachtegang was zeer behulpzaam om duidelijkheid te brengen in de twee aspecten van waardigheid die Kant aanhaalt in zijn werken180. Kant doelt zowel op de oneindige waarde die wezens hebben en op hun onvervangbaar karakter. Linda Zagzebski meent dat het eerst vernoemde een kwalitatieve eigenschap is terwijl het tweede een niet-kwalificeerbare basis heeft. Als kwalitatieve eigenschap vindt zij de idee dat een wezen kan handelen omwille van andere door middel van emoties zoals liefde en respect succesvol, hiermee wordt het relationele benadrukt in plaats van een individuele verdienste. Tevens sluit dit gegeven ook kleine kinderen en personen met een mentale en/of lichamelijke handicap in, aangezien ook zij in staat zijn om op bepaalde manieren emoties te tonen. Dit relationele aspect alleen is echter niet voldoende om aan beide voorwaarden, namelijk zowel de onmogelijkheid om een persoon te reduceren tot een product dat kan verhandeld worden en een prijs heeft als de onvervangbaarheid van personen te garanderen. Daarom stelt zij de incommunicabele subjectiviteit in. Dit is echter een betwijfelbare categorie daar zij er zelf naar verwijst in termen van mysterie. We willen even resumeren wat het voorgaande ons kan zeggen over adoptie. Ten eerste volgende we de tekst van Jackson in verband met de bijbelse betekenis van het woord ‘huiothesia’. Daaruit bleek dat met deze term zowel de bevestiging van een oude identiteit als de creatie van een geheel nieuwe identiteit kan beteken. Jackson pleitte om de twee betekenissen van het woord te integreren en beide te gebruiken zowel voor de theologische benadering van onze adoptie als kinderen van God als voor de meer profane benadering bij de heterofamiliale adoptie. Ook bij deze laatste vorm is er sprake van de bevestiging van een reeds bestaande identiteit, namelijk de bevestiging van het mens zijn van een kind, en de creatie van een nieuwe identiteit, namelijk het behoren tot een nieuw/ander gezin waarvan men volwaardig lid wordt door de adoptie. Vervolgens stelde Jackson de vraag van waaruit het recht om geadopteerd te worden vertrekt. Men zou kunnen suggereren dat dit voortvloeit uit de waardigheid die een persoon bezit. Hierbij hebben we de vraag gesteld hoe men de term waardigheid in de geschiedenis heeft gedefinieerd. Uit deze zoektocht bleek dat men vooral de klemtoon legde op rationaliteit, autonomie en/of zelfbewustzijn. Dit zijn echter drie begrippen die niet aanwezig zijn bij de kinderen die afgestaan worden voor adoptie gezien hun zeer jonge leeftijd. Samen met Linda Zagzebski trachtten we vervolgens om een andere, ruimere definitie te geven aan het begrip waardigheid. Een eerste oplossing vonden we in het benadrukken van emotionaliteit en relationaliteit. Dit zijn twee begrippen die wel kunnen worden toegepast op de kinderen die geadopteerd worden, ook zij hebben emoties en kunnen op een bepaalde manier hun relatie uitdrukken. Een tweede manier vonden we in de termen subjectieve incommunicabiliteit. Hiermee wil Linda Zagzebski de uniciteit van een persoon weergeven, geen enkele persoon kan vervangen worden door een andere. Ook dit is toepasbaar op adoptiekinderen, hiervan vinden we schrijnende getuigenissen van adoptieouders wiens kinderen uit huis moesten geplaatst worden ten gevolge van ernstige hechtingsproblemen. We merken echter op dat het gebruik van de term waardigheid geen uitsluitsel kan
179 180
L. ZAGZEBSKI, The Uniqueness of Persons, in Journal of Religious ethics 29 (2001) 401-423, p. 405-423. I. KANT, Kritik der praktischen Vernuft, in Reclams Universal Bibliothek 1111-1112 (1878).
68
bieden geen groepen zoals kinderen of personen met een mentale handicap uit te sluiten. Daarom bekijken we nu een poging van Jackson om deze materie toepasbaar te maken op adoptiekinderen. De schrijver van ons hoofdartikel Timothy P. Jackson gebruikt naast de term waardigheid eveneens de term heiligheid. Het verschil dat hierdoor gecreëerd wordt is dat waardigheid nog steeds refereert naar autonomie, rationaliteit en/of zelfbewust zijn. Zoals we gezien hebben sluit deze term bepaalde groepen individuen uit maar tegenover het begrip waardigheid plaatst Jackson de heiligheid die in elke vorm van leven vervat zit en bijgevolg dus ook bij kleine kinderen en personen met een mentale handicap. Hij geeft immers aan dat, ondanks herhaaldelijk pogingen om de term waardigheid eer aan te doen, de valkuil om groepen mensen uit te sluiten van het bezit van waardigheid blijft bestaan. Hij meent dat Kant zelf geen basis heeft gegeven om de problematische aspecten van de term waardigheid te weerleggen. Hij opteert voor het gebruik van de term heiligheid als de essentie van de menselijke natuur. “Zoals ik het begrijp, is het [de heiligheid] een functie van universeel menselijke noden en mogelijkheden die geen zelfbewustzijn, zelfcontrole of eender welke andere temporele verworvenheid veronderstelt”181. Hij specificeert ook meteen welke behoeften en mogelijkheden hij voor ogen heeft, namelijk de behoefte aan voedsel, onderdak, kledij en gezelschap en de mogelijkheid om te groeien, bewust te zijn, intelligentie te verwerven, emoties te tonen en inspiratie te hebben. Volgens Jackson is in de christelijke traditie de meest basale vorm van heiligheid aanwezig, het krijgt vorm in de nood aan of de mogelijkheid om de liefde, wat men ook wel de agape noemt, te ontvangen. Het geven of ontvangen van deze liefde, is als het eeuwig leven kennen, is als een kind van God zijn. Deze definitie laat toe om ook kleine kinderen te zien als menselijk, ook al kunnen zij nog niet bewust deze liefde geven. Deze definitie laat tevens toe om mensen met een mentale handicap als volwaardig mens te beschouwen. Jackson gaat verder door te stellen dat de heiligheid van het menselijke leven een claim op ons heeft die volkomen onverdiend is en volledig onvervreemdbaar. Iedereen bezit deze heiligheid, men kan zich er niet van ontdoen. Hij noemt het heiligheidsrecht, het heeft niets te maken met verleden of toekomst, noch met het al dan niet hebben van een bepaalde status. Het is een claim die we actief moeten bijstaan. Vanuit deze claim ontstaat volgens Jackson de eis dat allen die begaan zijn met het algemeen welzijn, zowel kerk als staat, moeten zorgen dat alle kinderen een liefhebbende thuis vinden. Het heiligheidsrecht van kinderen om opgevoed te worden, geldt ten alle tijden. “Zij hebben, beweer ik, een recht om geadopteerd te worden dat voorafgaat aan de interesses en de contingente keuzes van ‘would-be’ ouders”182. Hieruit vloeit voort, volgens Jackson, dat iedereen die bij machte is om ouders op te roepen om te zorgen voor kinderen in nood, verplicht is dat te doen. Jackson geeft aan dat het in onze cultuur moeilijk is om de idee van de heiligheid van het menselijke bestaan ingang te doen vinden. Jackson vreest dan ook dat adoptie terecht kan en zal komen in een economisch marktdenken waarbij kinderen gezien worden als goederen. In ons schrijven hebben we hieraan, vooral bij het hoofdstuk rond ethiek, aandacht geschonken. We hebben gezien dat in het verleden, maar ook nu nog, op een illegale manier kinderen worden verhandeld tegen reusachtige prijzen. Dat men woekerprijzen vraagt voor kinderen is één kant van de zaak, maar vaak worden kinderen
“As I understand it, it is a function of universal human needs and potentials that do not presuppose selfawareness, self-control, or any other temporal attainment”. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. SocialPsychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 194. 182 “They have, I maintain, a right to be adopted that precedes the interests and contingent choices of would-be parents”. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 195. 181
69
ook ontvoerd of worden ook de ouders verplicht hun kinderen af te staan, met de belofte er veel geld voor te krijgen. Eenzelfde bezorgdheid vinden we bij Brent Waters183, die in Scottish Journal of Theology een reflectie maakt rond een theologie van adoptie. Hij schetst aan het begin van zijn artikel het verhaal van tweeling meisjes die door twee paar ouders werden ‘gekocht’ via een internetmakelaar voor een hoog bedrag. Uiteindelijk werden de meisjes in een pleeggezin geplaatst. Brent Waters stelt hierop terecht de volgende vraag: “Worden baby’s koopwaren die kunnen worden bezeten, gekocht en verkocht”184? Jacksons vrees is dus in sterke mate terecht wanneer kinderen gezien worden als producten, maar niet als persoon. Daarom vindt hij spreken over ‘rechten’ niet altijd even adequaat, omdat in de adoptieprocedure vooral gedacht wordt aan de rechten van de aspirant ouders, wat een rechtstreeks gevolg is van het feit dat men rechten alleen toekent aan autonome volwassenen. Jackson noemt dit de negatieve rechten van aspirant adoptieouders om te adopteren. Jackson wil echter niet ontkennen dat deze persoonlijke waardigheidsrechten niet belangrijk zouden zijn, maar ze zijn niet het belangrijkste element in het adoptiegebeuren. Het zouden de onpersoonlijke interesses van de behoeftige kinderen moeten zijn die steeds meer in het centrum van het gebeuren moeten worden geplaatst. Dit noemt hij de positieve heiligheidsrechten van kinderen om geadopteerd te worden185. Vanuit deze positie begrijpt Jackson dat er conflicten kunnen optreden tussen waardigheidsrechten en heiligheidsrechten, onder andere bij abortus, waar Jackson zich de vraag stelt welk recht moet primeren, het heiligheidsrecht van het nog ongeboren kind of de waardigheidsrechten van de vrouw die zich niet capabel acht om de zwangerschap te volbrengen. Hoe verhouden de claims van het bloed zich tegenover het welzijn van het nageslacht? Vervolgens stelt Jackson een zeer interessante vraag: “Hebben de ouders, in het geval van transraciale of transnationale adoptie, het recht om de cultuur en/of de religie waarin zij de kinderen opvoeden te kiezen of zouden zij verplicht moeten zijn om de cultuur en het geboortegeloof van hun kinderen aan te leren en hen daarin op te voeden”186? Ook stelt hij zich de vraag of het recht om te adopteren exclusief is voorbehouden voor heteroseksuele koppels, wanneer homokoppels evenzeer kunnen voorzien in een verzorgende en liefhebbende omgeving. “We kunnen alleen beginnen te oordelen over de goede en slechte kanten van adoptie door de prioriteit op de heiligheidsrechten van de behoeftige kinderen te leggen. Wat lijdende kinderen het meeste nodig hebben is een veilige en liefhebbende omgeving, en de bestwil van deze kinderen zegt ons dat zij geplaatst moeten worden in de situatie die het best deze voortdurende steun kan beloven. Biologische gezinnen samenhouden blijft een belangrijk doel, maar dat overtroeft niet alle andere factoren”187.
Brent Waters is een doctor in de filosofie maar heeft tevens een degelijke theologische opleiding genoten aan de School of Theology te Claremont. 184 “Are babies becoming commodities that can be owned, bought, and sold”? B. WATERS, Welcoming Children into our Homes. A Theological Reflection an Adoption, in Scottish Journal of Theology 55 (2002) 424-437, p. 424. 185 T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 196-197. 186 “In cases of transracial or transnational adoption, do the adoptive parents have the right to choose the culture and/or religion in which their children will be raised, or should they feel obliged to learn about the race and native creed of their adoptive offspring and teach them about the same”? Ibid., p. 197. 187 “We can only begin to adjudicate the ‘rights’ and ‘wrongs’ of adoption by placing primacy on the sanctity rights of needy children. What suffering children need most is a secure and loving environment, and the best interests of these children dictate that they be placed in whatever situation best promises such ongoing support”. Ibid., p. 197198. 183
70
3.2.4 Het belang van een holding environment We merken op dat Jackson hier een definitie geeft van wat men in de psychologie en pedagogie ‘holding environment’ noemt. Deze term wordt niet uitsluitend gebruikt binnen de adoptiematerie maar kent tevens een grote bekendheid binnen de psychiatrie en ook binnen de pedagogische theorieën met betrekking tot hechting tussen biologische moeder en kind. In de psychiatrie doelt men hiermee vooral op de houding van de verpleegkundigen die ervoor moeten zorgen dat extreme gevoelens zoals woede, angst en verdriet kunnen gekanaliseerd worden. Vervolgens dienen ook biologische ouders een holding environment aan te bieden zodat hun kind zich veilig en geborgen weet. De term holding environment is afkomstig van Donald Winnicott188. Winnicott doelt hiermee op zijn ondervindingen dat een baby slechts bestaat in een context van relaties. Hierin speelt de moeder of de belangrijkste opvoeder een uitermate belangrijke rol, daar zij zich in de positie bevindt om de innerlijke wereld van het kind te beïnvloeden en te informeren. Winnicott introduceert hierbij echter ook de term “mOther” waarmee hij wil aangeven dat naast de moeder (mother) ook iemand anders (other) kan instaan voor deze taak. Deze relationele context die een kind in de eerste plaats aangaat met de moeder is essentieel voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. We verwijzen hierbij naar de hechtingstheorie uit hoofdstuk één waarbij het stimuleren van de groei van het basisvertrouwen, hier vergelijkbaar met het aanbieden van een holding environment, eveneens cruciaal bleek te zijn. Voor Winnicott bestaan er drie belangrijke elementen die deel uitmaken van het concept holding environment. In de eerste plaats moet er de mogelijkheid zijn om een basisvertrouwen tussen kind en moeder op te bouwen. Hiervoor kan de moeder haar eigen behoeften negeren in het voordeel van het kind. Winnicott spreekt hier van een omnipresent zijn, alomtegenwoordig zijn van de moeder. Vervolgens betekent het aanbieden van een holding environment bij Winnicott ook dat een baby affectieve toestanden kan leren vatten door emotionele afstemming die aangeboden wordt door de moeder. Hiervoor doet hij beroep op het begrip spiegelen. Hiermee wordt bedoeld dat de moeder haar gedrag spiegelt aan het gedrag van het kind. Zo weet het kind zich gekalmeerd wanneer hij of zij verdrietig is. De moeder geeft psychologische betekenis aan gevoelens door haar lichamelijke en vocale reacties. Hierdoor worden bepaalde emoties voor het kind, bewuste gevoelens. Wanneer deze spiegeling niet gebeurt, dan blijven de emoties wel aanwezig, maar worden het geen bewuste gevoelens. Op deze manier ontdekken kinderen dat hun gevoelens een stimulerende impact hebben op de moeder. Deze spiegeling zorgt voor de fundering van wederzijds beïnvloeding en erkenning. Een derde element dat deel uitmaakt van Winnicotts holding environment is de mogelijkheid van de moeder om het kind te respecteren als een persoon. Wanneer de moeder in staat is om het kind los te zien van zichzelf, heeft niet alleen zijzelf daar baat bij, maar eveneens het kind dat op deze manier leert om de alomtegenwoordigheid van de moeder te vernietigen. De erkenning van de alteriteit door de moeder vormt de basis voor volwassen persoonlijke relaties. “In samenvatting, een moeder voorziet houdende liefde wanneer zij begaan is met de behoefte van het kind, wanneer zij op een adequate manier reageert op de positieve en negatieve emoties van het kind en als zij het kind behandelt als persoon, eerder dan een verlenging van zichzelf of een object ter uitbuiting. In deze omgeving van houdende liefde vindt het kind de vrijheid om te groeien van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid”189. Jackson meent dat deze holding environment kan gegeven worden door zowel traditionele als niet traditionele relaties. Met traditionele gezinnen bedoelt hij het biologische gezin. Met niet-traditionele Donals Woods Winnicott werd geboren op 7 april 1896 en overleed op 28 januari 1971. Hij was bekend als kinderarts en psychoanalyst. 189 R. Drovhal & D. Hansen, The Holding Power of Love. John Wesley and D. W. Winnicott in Conversation, in Journal of Psychology and Christianity 25 (2006) 54-63, p. 58-59. 188
71
gezinnen bedoelt hij dan alle andere vormen van gezinstichten, dus ook adoptiegezinnen waarbij geen raciaal of cultureel verschil bestaat tussen de ouders en het kind. De liefde leidt zowel de traditionele als niet-traditionele vormen van huishouden. En omwille van zijn standpunt dat buiten het traditionele heteroseksuele gezin, ook anderen perfect kunnen instaan voor een goede verzorging en opvoeding van een kind, wil hij pleiten voor tevens een politiek recht om geadopteerd te worden. Zonder dit politieke recht, dat het heiligheidsrecht van het kind ondersteunt, zou zijn pleidooi slecht een schreeuw in de woestijn zijn. Jackson is echter niet van mening dat elk individu de plicht heeft om te adopteren, enkel wanneer de situatie hiervoor geschikt is. Jackson meent echter wel dat de gehele maatschappij een plicht heeft om ervoor te zorgen dat de mogelijkheden voor zij die betrokken zijn bij de adoptieprocedure optimaal zijn. Deze plicht zou voortkomen uit een gedeeld gevoel van onverdiende zorg die we zelf gekregen hebben. Voor christenen echter, zo meent Jackson, stamt het motief echter in de eerste plaats niet af van deze wederkerigheid, maar van het feit dat God in de eerste plaats van ons houdt en dat wij geroepen worden door God om de heilige wil te incarneren ten aanzien van onze naaste. “Onze menselijke behoeften en mogelijkheden worden begeleid door een God die liefde is en als eindige subjecten hebben wij het gebod gekregen hetzelfde te doen”190.
3.2.5 Gruwelijk of bevrijdend In een volgende onderdeel van zijn artikel staat Jackson uitvoerig stil bij wat ‘gruwelijk’ of ‘bevrijdend’ kan genoemd worden binnen het adoptiegebeuren. Hierbij doelt hij vooral op een rechtvaardiging van niet-traditionele adopties, die vaak gezien worden als gruwelijk, maar die eveneens een belangrijke en zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de opvoeding van een kind. We volgen Jacksons argumentatie. Hij ziet in het bestaan van niet-traditionele adopties, waarmee hij de adoptie door homokoppels en de transraciale adoptie bedoelt, de mogelijkheid om bepaalde negatieve bestaande structuren te overstijgen. Zo overstijgt transraciale adoptie de grenzen tussen rassen en nationaliteiten en stellen homokoppels het belang van geslachtsongelijkheid in het gezin, in vraag. Jackson baseert zich hiervoor op de Engelse woorden ‘abominable’ en ‘liberation’. Abomination zou op deze manier afstammen van absit + omen, hierdoor kan men het woord vertalen door te zeggen dat wat abominable is, iets is zonder het goede voorteken van God of Gods zegen. Een eerder antropologische lezing van het woord, waarbij het woord etymologisch zou afstammen van ab + hominable, zou kunnen wijzen op het zich afscheiden van het menselijke. Jackson ziet eveneens een tweevoudige lezing van het woord liberation. Een eerste betekenis van het woord bevrijden, vrijheid, bestaat uit de eenvoudige vrijheid van keuze. Een tweede variant duidt op een eerder holistische benadering waarbij de nadruk wordt gelegd op het hebben van een goede ingesteldheid, openheid en persoonlijke integriteit. De zuivere vrijheid van keuze is zeer individueel gericht en zegt niets over de doelen waartoe men zijn keuze moet gebruiken. De vrijheid om het goede te doen is eerder normatief waarbij de gehele persoon in acht wordt genomen. Hierbij wordt vrijheid of bevrijden verstaan als innerlijke empowerment. Jackson koppelt hieraan een theologische betekenis door te stellen dat God liefde is en dat de meest fundamentele behoefte van de mens bestaat uit het in relatie komen te staan met deze liefde van God en met andere mensen. Hierdoor wordt datgene wat als gruwelijk beschouwd wordt, datgene dat de mogelijkheid tot de liefhebben of ontvankelijkheid van deze liefde, vernietigt. Het bevrijdende is dan “… Human needs and potentials are attended to by the God who is agapic love, and finite agents are commanded to do likewise”. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 199. 190
72
datgene wat de mogelijkheid tot deze liefde uitbreidt of stimuleert. In de mogelijkheid verkeren om liefhebbende zorg te verstrekken, is God kennen en tevreden stellen en andere mensen behandelen als wezens met intrinsieke waarde. In de behoefte verkeren om liefde te ontvangen, loopt parallel met de nood aan waardevol geacht te worden door God en andere mensen. Het is de behoefte aan deze liefde en de mogelijkheid om deze liefde te geven die de basis vormt van de optie om de menselijkheid afschuwelijk tegen te werken of kan de basis vormen van een bevrijdende expansie van menselijkheid191. Wanneer dus een kind niet de kans krijgt om liefhebbende verzorging te voelen, zoals het geval kan zijn in weeshuizen, dan ontneemt men het kind de kans om te leren zelf liefde te geven en daarmee samenhangend eveneens de kans op een gezonde kennismaking met God, waardoor de kans op een relatie met God geminimaliseerd wordt. Een of meerdere kinderen die kans toch geven om de liefde te voelen van een verzorgende ouders, dient het hoofddoel te zijn van adoptie, zo meent Jackson. Indien dit niet gebeurt, dreigt het kind de mogelijkheid tot waardigheid te verliezen eveneens als de realiteit van de heiligheid van zichzelf en anderen. Bevrijd worden, is in de eerste plaats een verandering die wordt teweeg gebracht aan onszelf. Jackson meent dat adoptieouders zich bevrijd weten van bloedbanden, op een zeer ruime manier, en op deze manier neemt de morele identiteit van deze ouders toe doordat zij meer gevend worden, maar wat belangrijker is, is de toename van de morele ontwikkeling van het adoptiekind doordat het een stabielere, zekere en volledige omgeving krijgt. Het uiteindelijke doel bestaat er dus in om mensen beter te maken, om mensen te bevrijden door het geven en aannemen van liefde. Jackson verdedigt adoptie door homokoppels en alleenstaanden door te stellen dat zij capabel zijn om liefde te geven aan een kind en dat het lijden van deze kinderen niet voorkomt uit het opgevoed worden in een niet-traditioneel gezin, maar uit het feit dat er niet voor het kind gezorgd wordt wanneer het zou opgroeien in een weeshuis waar geen belangrijke verzorger aanwezig is en waardoor het basisvertrouwen zich niet kan ontwikkelen. Hij blijft hierbij benadrukken dat het de heiligheidsrechten zijn van de kinderen om geadopteerd te worden die voorop moeten staan, gevolgd door de waardigheidsrechten van de ouders om te adopteren. Wanneer het kind zich echter bewust is van het feit dat het geadopteerd is, en bijgevolg dus ook ooit afgestaan, ontstaat het waardigheidsrecht om zijn of haar geschiedenis te weten. Hiermee wordt bedoeld dat het kind de mogelijkheid zou moeten hebben om informatie te verkrijgen rond de geboortemoeder en eventuele broers of zussen. Hiermee merken we dat Jackson duidelijk pleit voor open adoptie. Open adoptie is een vorm van adoptie waarbij de drie groepen van de adoptietriade op een of andere manier met elkaar in contact blijven en verandert het concept van verbreken in verbinden192. Dit kan via het adoptiebureau gebeuren, die alle gegevens van de drie groepen bijhoudt en klasseert, dit kan zelfs in de vorm van een fotoarchief, en wanneer een van deze groepen behoefte heeft aan informatie, kan men er gemakkelijk terecht voor correcte informatie. Dit heeft meerdere voordelen. Vooreerst zijn hieraan enkele medische voordelen verbonden, immers ook de medische geschiedenis kan worden bewaard, wanneer het adoptiekind dan getroffen wordt door bepaalde symptomen kan men gemakkelijk ontdekken of deze eventueel erfelijk zijn. Ook voor de behandeling van bepaalde ziekten kan de wetenschap van de persoonlijke medische geschiedenis, van pas komen. Daarnaast is er ook het persoonlijke psychologisch voordeel van de geadopteerde. Vooral in de puberteit gaat men immers op zoek naar de eigen identiteit, het is dan dat men vooral gefocust is op de plaats die T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 200-201. 192 R. HOKSBERGEN, Twee decennia adoptiepraktijk in Nederland, in R. HOKSBERGEN & H. WALENKAMP (ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Houten – Antwerpen, Bohn Stafleu Van Loghum, 1991, p. 39-51, p. 43. 191
73
het geadopteerd zijn hierbij inneemt. Dat informatie vrij beschikbaar wordt gesteld, maakt dat de geadopteerde zich niet hoeft te schamen voor zijn of haar afkomst. Op deze manier wordt de adoptie niet alleen voor de geadopteerde uit de taboesfeer gehaald, maar ook voor de hele maatschappij. Uiteraard moet hierbij opgemerkt worden dat deze vorm van adoptie alleen kan ontstaan wanneer alle groepen vrijwillig meewerken. Dit is vaak niet het geval aangezien in vele landen het adoptiegebeuren nog wel zeer sterk als taboe wordt beschouwd. Ook Roger Burggraeve verdedigt een vorm van open adoptie vanuit zijn idee van de onherleidbare eigenheid van het kind. Hiermee bedoelt hij dat het kind geen verlengde is van de ouder, dat het kind een totaal andere is dan de ouder. Hij meent dat door de afstandsouders, of in het geval van kunstmatige inseminatie, de donor, een plaats te geven om zo het narcisme van de eigen kinderwens te overstijgen. “Kinderen hebben niet alleen recht op een nest, maar ook op verwekkers”193.
3.2.6 Adoptie en christologie Vervolgens gaat Jackson over tot een reactie tegen bepaalde vormen van adoptionisme en reflecteert over het geadopteerd zijn van Jezus als zoon van God. Adoptionisme werd en wordt nog steeds aanzien als een van de christologische ketterijen. Christologische ketterijen zijn die uitspraken, gedaan door christenen in de loop van de geschiedenis, in verband met de missie en de persoon van Jezus die in tegenspraak zijn met de kerkelijke geloofsleer dat Jezus volwaardig mens en volwaardig God is. Een zulke ketterij wordt adoptionisme genoemd. Deze ideeënwereld ontstond in de tweede eeuw in een joods-christelijke gemeenschap. Bevreesd voor beschuldigingen omtrent polytheïsme wilde men door middel van adoptionisme het monotheïsme bewaren, met name een monarchie van de Vader. Deze groep, waarvan Paulus van Samosata194 er een van was, verklaarde de goddelijkheid van Jezus, door zijn adoptie door God bij zijn doop in de Jordaan. Zo is hij slechts virtueel de zoon van God. Dit wordt ook wel dynamisch monarchianisme genoemd195. Adoptionisten willen vooral het mens zijn van Jezus benadrukken, zodat Jezus een te volgen figuur kan zijn voor andere mensen op aarde. Want wanneer Jezus supermenselijk is, hoe kunnen wij dan het gebod naleven om lief te hebben zoals Hij heeft liefgehad? Jackson meent dat adoptionisme eventueel enkele krachten kan bezitten, maar dat er toch ook enkele morele en theologische problemen opduiken. Vooreerst blijkt uit het adoptionistische idee dat de adoptie afhangt van de handelingen van God. Dit is in tegenspraak met wat Jackson verdedigd heeft als de idee dat het menselijke leven heilig is en dat men van daaruit moet handelen ten voordele van de zwakkere. Iedere mens bezit deze heiligheid, dit is intrinsiek verbonden aan onze persoon en van daaruit heeft iedere persoon rechten. Vervolgens vergeet adoptionisme de krachtige doctrine van de kenose. Hiermee bedoelt men dat de incarnatie van God gezien moet worden als een zelfvernedering die toestaat dat wij God kunnen adopteren. God neemt menselijke vormen aan om ons zowel de behoeften als de mogelijkheden van een heilig kind te tonen, en alle kinderen zijn heilig. Vervolgens wil Jackson ook aandacht vestigen op Jozef die zich zeer genereus heeft gedragen ten opzichte van Maria en Jezus, door een kind op te voeden dat het zijne niet is. Ook dit element wordt vergeten bij adoptionisme. Eveneens slaat adoptionisme er niet in om de zonde ernstig te nemen. Men vergeet op deze manier dat we goddelijke assistentie nodig hebben om te kunnen liefhebben zoals het zou moeten. Onze adoptie door God redt ons van slavernij die we zelf niet kunnen doorbreken. Zowel katholieken en protestanten zien R. BURGGRAEVE, Eigen-wijze liefde. Fragmenten van bijbels denken, Leuven – Leusden, Acco, 2000, p. 47. Paulus of Samosate was bisschop van Antiochië. Hij was een welvarend man en had enkele volgelingen die tevens bisschop waren. Er zijn waarschijnlijk drie synodes tegen hem gehouden. Uiteindelijk werd zijn leer als een ketterij aanzien. 195 G. L. MÜLLER, Christian Heresies, in W. BEINERT & F. SCHÜSSLER FIORENZA (ed.), Handbook of Catholic Theology, New York, The Crossroad Publishing Company, 2000, p. 74-77, p. 75. 193 194
74
adoptionisme als problematisch omdat voor deze gelovigen Maria wel de Moedermaagd van God is en dus niet zomaar een vrouw die belast werd met het dragen van God, en Jezus de natuurlijk Zoon van God is, en niet louter Gods adoptiezoon. “Zowel Maria’s maagdelijkheid en Jezus zoonschap benadrukken de heiligheid van het menselijk leven en zijn geen ontkenning van de aardsheid ervan, aangezien beide doctrines de bevrijdende aanwezigheid van God onderstrepen die met ons is, in het vlees. Als Jezus louter de biologische zoon van Maria en Jozef was, dan zou Zijn leven, dood en verrijzenis Zijn heiligheid een onmogelijk ideaal vormen voor ons. Zelfs als Jezus slechts de adoptiezoon van God was, dan zou dit Zijn zoonschap met God doen afhangen van onze eigen contingente prestaties. Jezus is geadopteerd door Jozef, maar stond erop te weten en te leven volgens zijn eeuwig zoonschap, Christus zelf bevestigt het recht van alle geadopteerden om hun volledige identiteit te ontdekken. Als Jezus geadopteerd werd door Jozef maar desalniettemin erop stond om zijn ware identiteit, zijn bovennatuurlijk Zoonschap, te benadrukken, dan mogen we lijdende kinderen niet verbieden geadopteerd te worden door mensen die totaal verschillen van deze kinderen of wanneer mogelijk, hun eigenlijke geschiedenis te leren kennen. In tegendeel, adoptiekinderen in niet traditionele adoptiegezinnen hebben een geprivilegieerde rol in het imitatio Christi”196.
Tenslotte maakt Jackson een laatste algemene reflectie ter afsluiting van zijn artikel. Hij meent in de eerste plaats dat we allemaal gemaakt zijn naar het beeld van God. Dit betekent dat we in staat zijn om liefde te geven, maar eveneens, en Jackson lijkt dit te benadrukken, om liefde te ontvangen. Het kunnen ontvangen van liefde bevat tevens foetussen, onwettige kinderen, personen met een handicap, maar eveneens alleenstaande ouders, homoseksuelen en heteroseksuelen. Kinderen tonen ons hun behoefte aan liefde en op deze manier draaien zij, als beeld van God, ons typisch verstaan van God als soeverein en onafhankelijk om. God is geheel onafhankelijk ontstaan maar God werd uiteindelijk mens, om de mensen te verlossen, maar deels ook om liefde terug te krijgen. Wij daarentegen, starten volledig afhankelijk van elkaar en groeien dan uit tot autonome personen die in staat zijn om liefde te geven. Een behoeftig kind adopteren is deelnemen aan deze dialectiek van geven en ontvangen. Een theologische visie alleen is echter niet voldoende want adoptie bestaat binnen religieuze en culturele structuren omtrent seksuele en familiale relaties die het adoptiegebeuren ook mede bepalen. Het blijkt immers dat er heel wat ambiguïteiten zitten in de katholieke leer in verband met adoptie. Zo lijkt het onoverkomelijk om een afstammeling te creëren zonder geslachtsgemeenschap te hebben, maar dit is wel het geval bij adoptie. Waarom moet ouder-kind bloedverwantschap essentieel zijn voor reproductie? Men zou vanuit het natuurlijke niet meteen de lijn mogen leggen naar het normatieve, want de grens tussen wat natuurlijk is en wat artificieel zou zijn, is moeilijk te duiden. De centrale bekommernis zou immers niet mogen gaan over het krijgen van kinderen zonder seksueel verkeer of seksueel verkeer te hebben zonder kinderen te “Mary’s virginity and Jesus’ sonship are affirmations of the sanctity of human life, not denials of its earthiness, since both doctrines highlight the redemptive presence of God with us in the flesh. If Jesus were merely the biological son of Mary and Joseph, his life, death and resurrection would make his holiness an impossible ideal for the rest of us; even as, if Jesus were but the adopted Son of God, this would make filiation with God dependent on our own contingent achievement. Jesus is adopted by Joseph, to repeat, but insisting on knowing and living out his divine sonship, the Christ himself affirms the right of all adoptees to discover their full identity. If Jesus was adopted by Joseph, and if Jesus nevertheless insisted on affirming his true identity, his supernatural ‘sonship’, then we should not forbid suffering children from being adopted by those radically different from themselves or, where possible, from knowing their actual ancestry. On the contrary, adoptive children in ‘nontraditional families’ have an especially privileged role in the imitatio Christi”. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 216, p. 212-213. 196
75
krijgen, maar eerder zou men de vraag moeten stellen of de seksuele relatie liefdevol is en of er van de kinderen gehouden wordt. Net zoals Jezus zouden we de behoefte van de kwetsbare mens voor de sociale structuren en religieuze tradities moeten plaatsen. Jackson ziet Jezus hier als een iconoclast197. Jezus was alleenstaande, dit zou ons moeten aanzetten om alleenstaanden te respecteren en het huwelijk niet te verabsoluteren, we zouden Jezus moeten volgen in zijn zorg voor de meest kwetsbare, waar kinderen zeker bij horen en indien Jezus bewogen werd door zijn eigen voorgeschiedenis, dan mogen en kunnen we geadopteerden hun rechten en kansen om te ontdekken wie zij zijn, niet ontkennen. Zowel God als Jozef drukken hun liefde uit voorbij de bloedbanden en sociale onderverdelingen en beide zijn loyaal aan kinderen verkregen zonder de natuurlijke geslachtsgemeenschap. We kunnen als maatschappij dit alleen maar trachten te benaderen. Adoptie doet ons met respect opkijken naar de heiligheid van het menselijke leven, maar doordat we zorgen voor de minsten onder ons, zo zorgen we ook van Christus zelf. Jackson stelt duidelijk dat het ondersteunen van de positieve rechten van hulpeloze en misbruikte kinderen om geadopteerd te worden, een fundamentele christelijke en nationale toewijding zou moeten zijn198. .
Beeldenstormer, iemand die culturele iconen of instituties vernietigt of ridiculiseert. T. P. JACKSON, Suffering the Suffering Children. Christianity and the Rights and Wrongs of Adoption, in T. P. JACKSON (ed.), The Morality of Adoption. Social-Psychological, Theological, and Legal Perspectives, Grand Rapids, Michigan – Cambridge, U.K., William B. Eerdmans Publishing Company, 2005, p. 188 -216, p. 214-216. 197 198
76
3.2.7 Besluit omtrent de theologie van adoptie volgens Timothy P. Jackson In het voorafgaande schrijven hebben we een theologie van adoptie van nader bij bekeken. Deze theologie werd ontwikkel door Timothy P. Jackson. De kern van zijn uiteenzetting bestaat uit de idee dat er naast waardigheid ook heiligheid aan een persoon kan gelinkt worden. Net zoals Kant geeft Jackson waardigheid vooral aan personen met rationaliteit, zelfbewustzijn en autonomie. We hebben reeds herhaaldelijke keren aangehaald dat het spreken in deze termen voor het adoptiegebeuren nefaste gevolgen kan hebben. Jonge kinderen zouden volgens deze gedachtegang geen waardigheid bezitten en van daaruit zou men hen kunnen zien als handelswaar of zou men kunnen menen dat verzorging en opvoeding voor hen niet noodzakelijk zou zijn. Jackson meent echter dat elke vorm van leven, dus hier worden ook foetussen ingesloten, heiligheid bezit. Deze heiligheid is enerzijds afkomstig van onze verwantschap met God, we zijn immers reeds kinderen van God. Deze heiligheid die we bezitten, kunnen we niet van ons afschudden, het is inherent verbonden aan onze menselijke natuur. Anderzijds ligt onze heiligheid ook deel vervat in onze redding door Jezus Christus. In de navolging van Christus vervullen we de rechten en plichten die de heiligheid van het menselijke leven van ons vraagt. Hiervan kan en mag niemand worden uitgesloten. Net zoals Jezus opkwam voor de minsten onder ons, zo ook moeten wij de rechten van de minsten behartigen. Daarnaast verwees Jackson ook naar onze adoptie als kinderen van God. Deze adoptie is reeds gedeeltelijk aanwezig, maar nog niet helemaal voltooid.
77
3.4 Theologie van adoptie volgens Jeanne Stevenson-Moessner 3.4.1 Inleiding In de volgende paragraaf beschrijven we een theologie van de adoptie aan de hand van Jeanne Stevenson-Moessner199. Het werk dat we hierbij volgen is getiteld ‘The Spirit of Adoption. At Home in God’s Familiy’200. Dit werk is telkens ingedeeld in verschillende hoofdstukken die refereren naar momenten in de adoptieprocedure. Zo verwijst ze onder andere naar de thuiskomst van het langverwachte kind en naar de groeipijnen van het geadopteerde kind, maar tevens van de adoptieouders. Telkens zijn de theoretische gedeelten aangevuld met getuigenissen van de drie groepen van de adoptiedriehoek. Daarnaast maakt zij ook plaats voor zeer veel bijbelse verwijzingen. Reeds in het eerste hoofdstuk van haar boek maakt zij enkele van haar basisprincipes duidelijk. We bekijken deze eerste van naderbij.
3.4.2 Baarmoederliefde Stevenson-Moessner merkt op dat wanneer een gemeenschap getroffen wordt door een immens leed, dat de leden van deze gemeenschap, ongeacht het verschil in geloofsovertuigingen, zich gezamenlijk naar God keren. Zij meent dat mensen dan troost en steun zoeken in het bekende, het vertrouwde van Gods genade, medelijden en medeleven. Stevenson-Moessner ziet dit medelijden en deze genade als extreme liefde. Zij gebruikt hiervoor de term womb-love wat we vertalen als ‘baarmoederliefde’. Deze term krijgt doorheen het gehele werk een centrale plaats. Stevenson-Moessner meent dat in de ouder-kind relatie een reflectie zit van deze baarmoederliefde van God. Deze liefde ontstaat niet alleen tussen biologische ouders en hun kinderen, maar zij kan tevens ontstaan tussen adoptieouders en hun adoptiekinderen. In wezen draait deze liefde om het gevoel van verbondenheid, met God of met het gezin. In haar schrijven beoogt Jeanne Stevenson-Moessner een zevenvoudig doel. Vooreerst tracht zij christenen aan te moedigen om te vertrouwen op een bijbelse en antropologische spiegel waarbij men zichzelf als geadopteerde zoon of dochter van God kan zien. Vervolgens wil ze de kerk aansporen om als geloofsfamilie een gezonde erkenning en een aanvaarding van het verschil onder haar leden in te sluiten, dit naar analogie met de vele veerkrachtige en flexibele adoptiegezinnen in onze maatschappij die het verschil omhelzen. Ten derde probeert ze om het concept van de bijbelse adoptie naast de concepten rechtvaardiging en heiliging te plaatsen. Daarnaast zal ze ook schrijvers uit de kerkgeschiedenis, zoals Augustinus en Ireneus, uitdagen in verband met adoptie. Ten vijfde wil ze ook de Godsbeelden verruimen door er, naast het beeld van de geboorteouder, het beeld van de adoptieouder naast te zetten. Vervolgens kan het geschreven werk ook een steun bieden aan de families die actueel betrokken zijn bij het adopteren van kinderen. Ten slotte hoopt zij dat allen die op een of andere manier betrokken zijn bij adoptie zich ook meer aangetrokken voelen tot Gods baarmoederliefde201. In wat volgt bekijken we het eerste hoofdstuk van dit werk. Hierin meent zij dat een fundamentele definitie van christen zijn, kan gevonden worden in het kind van God zijn. Hierin vindt zij zowel het
199 Jeanne Stevenson-Moessner is professor pastorale zorg aan de Perkins school of Theology. Tevens is zij docent pastoraaltheologie aan de universiteit van Dubuque te Iowa. 200 J. STEVENSON- MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003. 201 Ibid., p. 8-9.
78
fundament voor het christelijke geloof als voor het christelijke zelfconcept. Dit is dus een overkoepelende karakteristiek van ons allen. Denken volgens dit concept biedt de mogelijkheid aan geadopteerden, maar ook aan andere, om verleden, heden en toekomst in een ander perspectief te plaatsen. Hierin ligt ook een taak vervat voor de kerk die zich in het verleden heeft laten kennen als voorstander van het biologische gezin, waardoor het adoptiegezin als een lagere klasse van gezin werd gezien. Deze houding werd uiteraard mee bepaald door de culturele context, maar desalniettemin blijft deze houding zeer pijnlijk voor vele gezinnen en hun kinderen. De kerk dient hiervoor gevoelig gemaakt worden, namelijk dat haar spreken vaak te eenzijdig gericht is op het biologische gezin. Stevenson-Moessner meent dat de kerk hier het voortouw zou moeten nemen om het algemene debat rond adoptie te leiden en ervoor moet zorgen dat er spirituele gevoeligheid ontstaat voor dit thema. De studie van de kerkgeschiedenis wordt door Stevenson-Moessner nogmaals in vraag gesteld in verband met haar aandacht voor de adoptie-idee wanneer blijkt dat de kerkvader Augustinus zelf een werk geschreven heeft over adoptie. Augustinus verzette zich tegen de gedachtegang dat we uit Gods substantie zouden geboren worden door voortplanting. Hij gebruikte eerder de doctrine van vergoddelijking door adoptie. Augustinus werk omtrent onze adoptie als kinderen van God, en daarmee samenhangend onze vergoddelijking, werd echter overschaduwd door zijn werken over rechtvaardiging en heiliging die in de kerkgeschiedenis meer belangstelling hebben genoten. Jeanne Stevenson-Moessner geeft echter niet aan waarom dit zo gelopen is. Stevenson-Moessner staat kritisch tegenover de houding van de kerk hieromtrent, maar stelt dat zij nog steeds een leidende functie kan opnemen in een meer positievere houding tegenover adoptiegezinnen. Volgens haar moeten we daar meer oog hebben voor en vertrouwen geven aan het beeld van de groep gelovigen als een huishouden of een familie van God202. Later zal zij enkele aanwijzingen geven aan de kerk en haar leden om hier een handelingswijze in te vinden.
3.4.3 Drie centrale gevoelens bij adoptie In de volgende paragraaf gaat ze dieper in op de gevoelens die zich vermengen in het adoptiegebeuren. Volgens haar spelen er drie hoofdgevoelens mee, namelijk gevoelens van verdriet, gevoelens van schuld en gevoelens van gave. Zij noemt dit tevens een adoptiedriehoek. Hiermee verwijst ze naar de term adoptiedriehoek in een meer courante betekenis namelijk het gebruik van deze term om zowel de adoptieouders, het adoptiekind en de afstandsouders aan te duiden en hun onderliggende verbanden. We hebben reeds in het eerste hoofdstuk aangegeven dat er zeer vele gevoelens kunnen meespelen bij elke betrokken groep. Hierbij kwam de focus vooral te liggen op de negatieve gevoelens die ontstaan rond het verlies. Voor de adoptieouders met vruchtbaarheidsproblemen bestaat er het verdriet om het verlies van het (n)ooit geboren biologische kind, het verlies van de vruchtbaarheid. Voor het adoptiekind is er het verlies van de biologische ouders en daarmee samenhangend de gevoelens rond de wetenschap te zijn afgestaan. Voor de afstandsouders, meestal de moeder, is er het verlies van het biologisch kind dat om bepaalde reden, waarvoor al dan niet bewust gekozen werd, moest afgestaan worden203. Hiernaast plaatst Stevenson-Moessner de idee en het gevoel van een gave te hebben ontvangen, als levenslange gezel van het verdriet maar theologische tevens relevant. Hierbij denkt zij aan de biologische ouders, de afstandsouders die hun kind de gave van het leven gegeven hebben. Deze beweging van afstand doen van het kind vergelijkt zij met de liefde van God die zo groot was dat hij ook J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of adoption. At home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 15-16. 203 R. HOKSBERGEN, Psychosociale specificiteit van adoptie, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, 1998, p. 9-32, p. 10-11. 202
79
zijn enige Zoon heeft gegeven. Daarnaast zijn er de adoptieouders die de plaatsing van het kind in hun gezin als een grote gave zien. Het adoptiekind kan zijn adoptie ervaren als een gave van leven of kan zijn adoptiegezin als een gave zien, maar vaak gaat dit ook gepaard met het besef dat hij of zij ooit afgestaan is, wat beide gevoelens ambigu maakt. Tenslotte merkt Stevenson-Moessner op dat naast deze gevoelens van verdriet en blijheid ook gevoelens van schuld aanwezig zijn bij de drie groepen van de adoptiedriehoek. Zo kan een adoptiekind zich schuldig voelen tegenover de adoptieouders wanneer hij of zij meer wil weten over zijn of haar roots. De afstandsouders kunnen zich schuldig voelen omwille van hun keuze hun kind af te staan. Daarnaast meent zij dat adoptieouders zich schuldig zouden kunnen voelen omdat zij hebben bijgedragen aan een systeem dat ouders en kinderen uit elkaar haalt204. StevensonMoessner benadrukt echter dat in vele verhalen telkens het gevoel van blijheid om de gave de andere gevoelens overstemt. Zij merkt hierbij op dat de motivatie van de adoptieouders om te adopteren vaak van een enorme liefde afstamt, liefde die Stevenson-Moessner vergelijkt met de baarmoederliefde die synoniem staat voor het medeleven en de genade van God. Deze baarmoederliefde is de manier waarop God liefheeft, namelijk continu en constant, en deze liefde krijgt een weerspiegeling in de manier waarop ook adoptieouders van hun adoptiekinderen houden. “Baarmoederliefde, is een smachtend verlangen vanuit het centrum van elk levend wezen, beschrijft tevens een vasthoudende compassie dat gebruikt wordt om Gods verlangen en genade te illustreren. De thuiskomst van een langverwacht kind is als een metafoor voor onze verwelkoming door God. Het is een glimp van Gods gastvrijheid. Dit is een bijbels beeld dat we genegeerd hebben. Als we de geloofsfamilie binnentreden, dan worden ook wij geadopteerd. Een kind van God zijn, is geadopteerd zijn”205. Tot dusver vonden we in Jeanne Stevenson-Moessners betoog reeds enkele elementen die deel uitmaken van haar theologie rond adoptie. Vooreerst was er de baarmoederliefde van God voor alle mensen waarvan de liefde van adoptieouders voor hun kinderen een weerspiegeling kan zijn. StevensMoessner gaf ook aan dat we allemaal kinderen van God zijn, meer bepaald de adoptiekinderen van God. Dit idee vonden we ook terug bij onze vorige auteur Timothy P. Jackson. Stevens-Moessner geeft echter ook aan dat dit beeld, namelijk dat wij allen de geadopteerde kinderen van God zijn, meer zou moeten worden gepromoot of vertegenwoordigd door de kerk. De kerk heeft zich in het verleden te veel vastgeklampt aan het belang van de biologische familie waardoor vele adoptiegezinnen, maar ook andere gezinnen die op een niet-traditionele manier zijn samengesteld, zich hebben afgekeerd van de kerk.
Hoewel er een cruciaal verschil bestaat tussen schuldgevoelens en eigenlijk schuld, lijkt deze vorm van schuld, indien er echt sprake zou zijn van schuld, ons echter vreemd daar het de bedoeling zou moeten zijn, gezien de huidige wetten omtrent adoptie, dat de adoptieprocedure alle rechten van de betrokken individuen ter harte neemt. Door deel te nemen aan het adoptiegebeuren zou men niet mogen bijdragen aan onrecht maar zouden de belangen van het kind centraal moeten staan en zou men bijgevolg moeten bijdragen aan rechtvaardigheid. De adoptieouders zouden niet de oorzaak mogen zijn van het afstaan ter adoptie van het kind, dit zou zijn oorzaak in een externe factor moeten vinden zoals het overlijden van één of beide biologische ouders. We willen met andere woorden bedoelen dat het niet zou mogen zijn dat ouders hun kind afstaan omdat er wachtende adoptieouders bestaan. Utopisch gedacht, zouden er geen adoptieouders meer mogen bestaan en zouden alle biologische ouders in de mogelijkheid moeten verkeren om zich te ontfermen over hun biologische kinderen, maar er bestaan nog steeds adoptieouders omdat er nog steeds situaties bestaan waarin biologische ouders zich genoodzaakt zien hun kind af te staan. 205 “Womb-love, that yearning from the very center of one’s being, describes a tenacious compassion that is used to illustrate God’s desire and mercy. A homecoming of a longed-for child is parabolic for God’s welcome us. It is a glimpse of God’s hospitality. It reminds us and draws us to a Biblical concept we have neglected: as we enter the family of faith, we too are adopted. To be a child of God is to be adopted”. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 19. 204
80
3.4.4 Bijbelse aanknopingspunten In wat volgt bekijken we het tweede hoofdstuk uit het boek ‘The Spirit of Adoption’, waarin bijbelse verhalen worden gezocht die verwijzen naar adoptie. Dit blijkt echter geen sinecure te zijn. Zo lijken veel verhalen aan te geven dat onvruchtbaarheid een straf van God zou zijn. Daarnaast worden de smeekbeden van de vrouwen die onvruchtbaar zijn door God gehoord en worden deze vrouwen ontdaan van hun ‘last’. Zo lezen we onder andere in Gen 16 dat Saraï de vrouw van Abram hem geen kinderen had kunnen schenken. Daarop vraagt Saraï aan Abram een kind te verwekken bij haar slavin Hagar. Wanneer Hagar wel een zoon baart, wekt dit jaloezie op bij Sarai. Opmerkelijk is hier wel dat er toch sprake is van jaloesie hoewel er geen sprake is van daadwerkelijke adoptie. Vanuit het gevoel onrecht te worden aangedaan en uit jaloezie, stuurt Saraï Hagar en haar zoon Ismaël weg. We moeten hier echter vermelden dat volgens de tekst Hagar, de slavin, op een hooghartige manier omging met Saraï en dat dit gedrag de jaloezie aanwakkerde. In Gen 17 sluit God een verbond met Abram waardoor zijn naam verandert in Abraham. In Gen 17,15 belooft God aan Abraham en zijn vrouw die nu Sarah heet, een zoon die ze Isaak zullen noemen. In Gen 21,1-3 tenslotte wordt Isaak geboren zoals God hen beloofd had. We kunnen bij de gebeurtenissen uit deze bijbelverhalen afleiden dat open adoptie waarbij de drie polen van de adoptiedriehoek in contact blijven met elkaar, niet altijd eenvoudig blijkt te zijn. Ook hier moet men de gevoelens een plaats toewijzen. Maar wat cruciaal is voor ons verder schrijven is dat God het initiatief neemt om Sarah te ontdoen van haar onvruchtbaarheid. Eenzelfde gebeuren lezen we in het verhaal van Isaak, de zoon van Abraham en Sarah, en zijn lievelingvrouw Rachel. Ook zij bleek onvruchtbaar te zijn, waarop Isaak vurig bad tot de Heer om dit probleem te verhelpen206. Ook hier luistert God naar de smeekgebeden en heft de onvruchtbaarheid op zodat Rachel zwanger werd en twee zonen, Esau en Jacob, ter wereld zou brengen. Ook in dit verhaal krijgen we de boodschap mee dat onvruchtbaarheid een beslissing is van God en dat ook alleen hij deze kan ongedaan maken. We merken samen met Stevenson-Moessner op dat geen enkele vrouw uit het Eerste of Tweede testament, hier wordt verwezen naar Elisabeth die Johannes de Doper ter wereld bracht, onvruchtbaar blijft en dat God telkens hun vragen en gebeden beantwoordt. Het hoeft geen betoog dat deze verhalen weinig mogelijkheden open laten voor de moderne onvruchtbare vrouw om zich hierin te herkennen. “De lege baarmoeder blijkt wederom een schandaal te zijn, om niet te zeggen een vloek”207. StevensonMoessner gaat zelfs zo ver te stellen dat onvruchtbaarheid dehumaniserend is. Hierbij verwijst ze naar het natuurlijke proces waarbij elke vrouw elke maand herinnerd wordt aan de mogelijkheid om kinderen te verwekken. Dit is een vals signaal dat valse hoop geeft op de mogelijkheid om zwanger te worden. Stevenson-Moessner ziet echter een hoopvol perspectief in de idee dat, ondanks het feit dat adoptieouders geen kind hebben voelen groeien in hun baarmoeder, zij een kind hebben voelen groeien en een kind gedragen hebben in hun hart. Hiermee tracht zij een manier te vinden om de noodzakelijkheid van de biologische afstamming te overstijgen. De biologische afstamming is in het jodendom van groot belang. Hier wordt de geboorte van een afstammeling immers gezien als een equivalent voor leven na de dood, aangezien joden geen doctrine van wederopstanding van de doden kennen. Het enige verhaal dat enigszins toelaat om de biologische banden te relativeren is het verhaal van Ruth dat wordt beschreven in het boek Ruth uit het Eerste Testament. Wanneer Juda wordt getroffen door hongersnood, vertrekken Elimelek en zijn vrouw Noömi, beide Israëliet, vanuit Bethlehem naar Moab. Hun twee zonen huwen er twee Moabitische vrouwen, Orpa en Ruth. Na de dood van Elimelek, Ruths schoonvader, besluit Noömi, Gen 25,21. “The empty womb is once again a reproach, if not a curse”. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 23.
206 207
81
Ruths schoonmoeder, terug te trekken naar haar land. Ruth wil koste wat het kost met haar mee en overtuigd Noömi door te zeggen: “dring er niet langer op aan dat ik u verlaat, waar u gaat, ga ik, waar u blijft, blijf ik. Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God”208. Verder in het verhaal huwt Ruth met Boaz, een familielid van haar overleden man. In Rt 4,17 wordt uitdrukkelijk vermeld dat Obed, de zoon van Boaz en Ruth, de vader is van Isaï, die op zijn beurt de vader is van David. Hieruit kunnen we afleiden dat Ruth, een heidense, de overgrootmoeder van de grote koning David wordt en hierdoor de exclusieve biologische lijn doorbreekt. Ruth daagt op zeer bijzondere wijze de genealogische stamboom uit209. Uit dit tweede hoofdstuk blijkt dat vele bijbelse verhalen er zich niet toe lenen om een hoopvol perspectief naar de toekomst te ontwikkelen voor adoptiemoeders met vruchtbaarheidsproblemen. Onvruchtbaarheid wordt gezien als een straf van God en de biologische afstamming wordt sterk benadrukt. Vruchtbaarheid wordt gezien als een teken van of een beloning voor geloof, gebed en gehoorzaamheid. Stevenson-Moessner geeft echter aan dat hoewel adoptiemoeders geen kind voelen groeien in hun schoot, zij een kind voelen groeien in hun hart. Deze band valt niet te verwaarlozen noch te minimaliseren. Dit blijkt uit schrijnende getuigenissen van adoptiegezinnen waarbij de adoptieprocedure foutief is afgelopen. Stevenson-Moessner verwijst hier naar miscarried adoption of mislukte adoptie210. In het Engels verwijst miscarried echter meer naar het pijnlijke gevoel van de miskraam dan onze Nederlandse vertaling ‘mislukking’. We opteren daarom eerder voor de term adoptiemiskraam. De getuigenissen geven ons een beeld van het grote verdriet dat gepaard gaat met het verlies van een kind, ook al ontbreken de bloedbanden zoals bij een adoptiekind211. De gedachte van geboren te worden in het hart, samen met het verhaal van Ruth uit het Eerste Testament vormen een basis waarop het belang van de biologische lijn kan gerelativeerd worden. Stevenson-Moessner vindt echter ook steun in moderne patriarchen en matriarchen212. Met moderne patriarchen en matriarchen bedoelt Stevenson-Moessner hedendaagse adoptieouders, die een voorbeeld kunnen zijn voor anderen. Dat er een pijnlijke interpretatie bestaat van deze bijbelverhalen zou ons er niet mogen toe brengen deze verhalen over boord te gooien, zo meent ook Jeanne Stevenson-Moessner. Deze verhalen kunnen op een andere manier gelezen worden waardoor zij wel toegankelijk zijn voor adoptiemoeders en adoptievaders. Hier tracht Jeanne Stevenson-Moessner over te gaan op een eerder metaforische of symbolische lezing van de teksten. Deze stap doet ons echter vreemd aan, we vinden eveneens dat bepaalde stellingen hier te snel geponeerd worden. Volgens Stevenson-Moessner leren de verhalen van de onvruchtbare vrouwen ons iets over de manier waarop God omgaat met goed en kwaad. De onvruchtbare matriarchen moeten ons tonen dat de gave van het leven alleen van God komt en dat Hij alleen obstakels kan overwinnen. Uitzichtloze situaties kunnen door God worden omgedraaid in navolging van Zijn belofte. God kan de armen rijk maken, de verstotene worden verheven, de onvruchtbare worden vruchtbaar. “De onvruchtbaarheid komt symbool te staan voor de wanhoop van de mensheid maar tegelijkertijd wordt dit de plaats van Gods levengevend handelen. God spreekt echter niet alleen van op deze onvruchtbare plaatsen in ons leven, het zijn eveneens de plaatsen waar we God het duidelijkst
Rt 1,16. “The empty womb is once again a reproach, if not a curse”. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 28-29. 210 Ibid., p. 2. 211 L. Martens, Ongewild ongewenst. Relaas van een mislukte adoptie, in R. Hoksbergen & H. walenkamp(ed.), Kind van andere ouders. Theorie en praktijk van adoptie, Houten – Antwerpen, Bohn Stafleu Van Loghum, 1991, p. 191205. 212 J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 35-37. 208 209
82
kunnen horen”213. Op deze manier moeten adoptieouders hun adoptie ook interpreteren, God geeft hen een kind en aanhoort op deze manier hun gebeden. Stevenson-Moessner meent dat er verschillende manieren zijn om een kind te verwekken, naast de biologische weg. Het kan ook het ontstaan van een idee zijn, in dit geval het ontstaan van een adoptie-idee. Wanneer deze conceptie gebeurt, vat een periode van wachten aan, wachten op de juiste administratieve formulieren, wachten op de toestemming om te adopteren, wachten op het kind. Dit wachten kan vergeleken worden met de eigenlijk biologische zwangerschap. Ook hier zijn er gemengde gevoelens in het spel van blijdschap maar ook angst om wat komen zal. Naast de biologische manier, heeft God een andere manier gevonden om kinderen bij ouders te brengen, namelijk via de weg van adoptie. Stevenson-Moessner ziet niet alleen een parallel tussen de liefde voor het kind, de conceptie en de zwangerschap van de biologische ouders en de adoptieouders, maar tevens tussen de thuiskomst van het kind en de groeipijnen doorheen de levensloop. De thuiskomst van het adoptiekind is een zeer speciaal moment omdat vanaf dat moment de ouders zich aan het kind kunnen binden. Uiteraard begint de hechting aan het kind reeds wanneer de keuze tot adoptie gemaakt wordt. Maar in deze afwachtende periode kent men nog veel onzekerheden, er moeten immers vele administratieve wegen doorlopen worden. Dit wil echter niet zeggen dat wanneer het kind in het nieuwe gezin aangekomen is, dat dan alle zorgen en angsten wegvallen. De kans blijft immers bestaan dat kind en ouders zich niet aan elkaar kunnen hechten waardoor een uithuisplaatsing van het kind mogelijk wordt. Doch wil Stevenson-Moessner erop wijzen dat bij de thuiskomst van het kind er een overheersend gevoel van blijdschap is. Ze vergelijkt dit met het bijbelverhaal van de verloren zoon uit Lucas 15214. Volgens Stevenson-Moessner is het hart van de vader in dit verhaal gevuld met medeleven en baarmoederliefde. De thuiskomst van de verloren zoon, maar ook van het adoptiekind is een reden om te vieren. De vader heeft pijn gekend, net zoals de ouders van adoptiekinderen. Noch is deze thuiskomst een belofte dat de toekomst geen zorgen of problemen meer zal kennen. Het gevoel echter van vreugde bij de thuiskomst is overweldigend en kan symbool staan voor de eeuwig omhelzing van God215. Het mogen ontvangen van een kind in het gezin is oorzaak van een grote vreugde. Deze vreugde kan echter snel plaats maken voor realisme aangezien er reeds vanaf de thuiskomst van het kind “Barrenness in the Bible does not just mean an empty womb; it is a symbol for the hopelessness of humanity. But barrenness also became the arena of God’s life-giving action. I no longer think God speaks to us from the barren places of our lives only. I have come to think, rather, that it is from barren places of our lives that we hear God most clearly”. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 41-44. 214 11Hij zei: ‘Iemand had twee zonen. 12 De jongste zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. 14Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. 15Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. 16Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat. 17Toen kwam hij tot zichzelf en zei: “Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! 18Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; 19ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.” 20En hij ging terug naar zijn vader. Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. 21 “Vader,” zei de zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.” 22Maar de vader zei tegen zijn slaven: “Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. 23Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, 24want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.” En het feest begon. 215 J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 58-59. 213
83
medische, maar later ook psychologische en sociale problemen kunnen zijn. Hiervoor verwijzen we naar ons eerste hoofdstuk waar vele mogelijkheden uitvoerig beschreven staan. Medische problemen kunnen snel verholpen worden door het raadplegen van een gespecialiseerde arts. Het zijn echter de psychologische problemen, die vooral tijdens de puberteitsjaren de kop opsteken, die een uitdaging vormen en bijgevolg ook het meeste aandacht verdienen. Het zijn ook deze problemen die het opvoeden van een adoptiekind, verschillend maken van het opvoeden van een eigen biologisch kind, daar de psychologische problemen grotendeels voortkomen uit het feit dat men ooit afgestaan is, geadopteerd werd en de manier van omgaan met deze informatie. Aspirant-adoptieouders krijgen voorafgaand aan de eigenlijke adoptie vele informatieve sessies waarin zij ook op de hoogte worden gebracht van deze psychologische dynamieken. Dit alles met het oog op een zo adequaat mogelijk begeleiding van hun kind. Vervolgens blijkt uit onderzoek dat adoptieouders psychologisch even goed voorbereid zijn op hun ouderschap als biologische ouders en dat zij hoger scoren op het geven en ontvangen van affectie dan biologische ouders216. Volgens Stevenson-Moessner is deze houding echter niet alleen afkomstig van de goede informatie die adoptieouders hebben verkregen vooraleer te starten met de adoptie, maar stamt dit eveneens af van het besef dat een kind geen gegeven is maar een gave. Voor hen met vruchtbaarheidsproblemen is de mythe dat hun lichaam een kind zou kunnen voortbrengen stuk geslagen, maar in de plaats daarvan is een aanvaarding gekomen van het kind als gave en het geven als genade. Voor zij die niet omwille van onvruchtbaarheid hebben geadopteerd, is er vaak het gevoel van geroepen te worden om zorg te dragen voor dit kind217.
3.4.5 Theologie en adoptie Stevenson-Moessner pleit voor de accentuering van Gods hand in het adoptiegebeuren. Volgens haar kunnen christenen geen genoegen nemen met uitspraken omtrent adoptie die laten uitschijnen dat de adoptie een ongeluk was in het leven van personen. Dit zou betekenen dat we leven in een mechanisch en onpersoonlijk universum of dat we te maken hebben met een almachtige God. Alsof het een worp met de dobbelsteen was dat men al dan niet afgestaan zou worden en vervolgens of men al dan niet geadopteerd zou worden. Maar christenen dienen de adoptie te zien als een actie van God waarbij de noden van de drie groepen van de adoptiedriehoek verholpen worden. In de praktijk echter zou het adoptiekind moeten groeien van een gevoel van ongewildheid naar gewildheid, van verwerping naar omhelzing. Volgens Stevenson-Moessner kan dit proces geholpen worden wanneer adoptieouders en adoptiekind elkaar vinden in gelijkaardige gevoelens, zoals het verdriet omwille van het verlies. Dit is wat socioloog David Kirk benoemt onder de term ‘gedeeld lot’218. Hiermee bedoelt Kirk dat wanneer de ouders hun verdriet trachten te verwerken, zonder het te verwerpen en hun adoptiekind toelaten dat het ook kan en mag rouwen, dit een kanaal kan zijn voor open communicatie. Hierdoor zal het kind zich ook welkom voelen in het gezin. Volgens Stevenson-Moessner kan dit open kanaal van communicatie ook een kanaal van gedeelde genade worden. Stevenson-Moessner wijst er echter nog op dat er in voldoende mate moet gerouwd zijn vooraleer men kan spreken over het ontvangen van een gave. Volgens haar kan het een hulp zijn voor de adoptiekinderen om het verdriet te verwerken als zij te weten komen dat vele A. DE PAUW, Interraciaal geadopteerde kinderen worden volwassen, in A. DE PAUW, R. A. C. HOKSBERGEN & G. VAN AELST (ed.), Interculturele adoptie in de kijker. Evaluatie en toekomst, Leuven – Apeldoorn, Garant, 1998, p. 33125, p. 59-60. 217 J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 69. 218 D. H. .KIRK, Shared Fate. A Theory of Adoption and Mental Health, New York, The Free Press of Glencoe, 1964, p. 162-163. 216
84
afstandsouders hen enkel en alleen hebben afgestaan uit de hoop op een beter welzijn voor het kind. We hebben reeds in het eerste hoofdstuk aangegeven dat er verschillende redenen zijn waarom afstandsmoeders hun kind afstaan, vaak spelen hierin externe factoren zoals armoede, sociale status, ziekte een beslissende rol. Doch de wetenschap met goede bedoelingen te zijn afgestaan, neemt niet al het verdriet weg. Soms kan dit verdriet leiden tot een zoektocht naar de biologische moeder of biologische familieleden. Volgens Stevenson-Moessner groeit hierdoor ook het besef bij het adoptiekind tweemaal geboren te zijn. Dit schrijft ze in navolging van het werk van Betty Jane Lifton219. Deze auteur, die zelf geadopteerd werd, onderging een zoektocht naar haar geboorteouders. Deze zoektocht deed haar in zien dat zij diegene moeder noemt die haar heeft opgevoed doch doet deze kennis het denken aan en over haar biologische moeder niet verminderen. Beide zullen aanwezig zijn en blijven in haar leven. Hierdoor komt ze tot het concept ‘twice born’. Stevenson-Moessner ziet hierin een parallel met het bijbelverhaal waarbij Jezus antwoord op de vraag van Nicodemus. 1Zo
was er onder de farizeeën een man, Nikodemus genaamd, die tot de leidende Joodse kringen behoorde. kwam in de nacht naar Jezus toe en zei: ‘Rabbi, we weten dat U als leraar van Godswege gekomen bent. Geen mens immers kan die tekenen verrichten die U doet, wanneer God niet met hem is.’ 3Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien’ 4 ‘Geboren worden?’ zei Nikodemus. ‘Hoe kan dat wanneer je al op jaren bent? Kun je soms nog eens de schoot van je moeder binnengaan om geboren te worden?’ 5Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: alleen wie geboren wordt uit water en geest, is in staat het koninkrijk van God binnen te gaan. 6Wat uit vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest. 7Wees dus niet verwonderd als Ik u zeg dat jullie opnieuw geboren moeten worden. 8De Geest is als de wind: hij waait waar hij wil; je hoort hem waaien, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met ieder die geboren is uit de Geest’220. 2Hij
“Voor een tweede maal geboren worden door de Geest wordt door vele christenen beschreven als de tweede geboorte. Geadopteerden, echter, zoals Lifton, moeten zich ervan bewust zijn dat voor hen deze tweede geboorte dewelke door Jezus beschreven wordt, een derde geboorte is. We worden vooreerst geboren door de natuur, ten tweede door opvoeding en verzorging, en ten derde door de Geest. Het is in deze derde geboorte dat we ware verbondenheid met de Schepper, met elkaar en met onszelf als geadopteerd kind van God vinden”221. Volgens Stevenson-Moessner is dit geen individuele taak en zouden noch de adoptieouders noch het adoptiekind het gevoel mogen krijgen er alleen voor te staan. Volgens haar ligt er hier een taak weggelegd voor de kerk. Zij is van mening dat er drie gebieden zijn waarop de kerk actief kan meewerken. Vooreerst kan de kerk helpen gepaste Godsbeelden te creëren. In de kerk staat het beeld van God als vader centraal. Dit kan echter negatieve gevoelens opwekken bij het adoptiekind daar dit minstens één vader heeft gekend die hem of haar heeft afgestaan. Dit kan gepaard gaan met woede tegenover deze vader. Wanneer God als vader wordt gezien, kan het adoptiekind dus ook woedend worden op God omwille van het idee van de verlatende vader in plaats van de liefhebbende vader. Theologisch gezien moet het beeld van de verwerpende God worden omgezet in een beeld van de omhelzende en gevende God. Dit kan volgens Stevenson-Moessner bewerkstelligd worden door niet langer een scheiding aan te houden tussen de goede en de slechte ouders, maar door aan te geven dat geboorteouders zowel verlatend als gevend kunnen zijn. Hiervoor maakt ze gebruik van het beeld dat B. J. LIFTON, Twice Born. Memoirs of an Adopted Daughter, New York, St. Martin’s Griffin, 1977, p. 252. Joh 3,1-8. 221 J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 80. 219 220
85
God, net omwille van zijn grote liefde voor de mens, zijn enige Zoon heeft gegeven222. Daarnaast dient ook gepleit te worden om God ook als adoptieouder te aanschouwen. Dit vloeit dan voort uit de idee dat wij als mens geadopteerd worden als kind van God. Daarnaast ziet Stevenson-Moessner ook een taak weggelegd voor de kerk om het beeld van het zelf te veranderen. Dit kan door het verhaal van de verloren zoon op een andere manier te lezen. Vaak wordt dit verhaal gelezen vanuit het perspectief van het biologisch gezin. Volgens Stevenson-Moessner kan men dit verhaal echter ook lezen door de ogen van het adoptie gezin dat eveneens kan lijden onder een dwalend kind wanneer identiteistproblemen in meer of mindere mate de kop op steken, maar het tevens liefhebben en het verwelkomen, net zoals God. Ook wanneer wij ons wegdraaien van God, zal Hij ons steeds liefhebben, en ons verwelkomen wanneer we ons terug naar hem draaien. Tenslotte dient de kerk, volgens Stevenson-Moessner in haar praktijk het voorbeeld te zijn van een geloofshuishouden. De kerk moet helpen ouders en kinderen hun weg te vinden doorheen alle stadia van het leven. Hiervoor staan er vele bijbelteksten ter beschikking. StevensonMoessner benadrukt dat God de kracht heeft om harten van steen, zoals deze van kleine kinderen die gedurende jaren geen liefde hebben gekend, om te vormen in harten van liefde, door de hulp van de adoptieouders die hun kinderen de nodige liefde en verzorging willen geven223. Hier willen we even resumeren welke elementen we reeds ontmoet hebben die ons kunnen helpen bij de ontwikkeling van een theologie van de adoptie. Vooreerst was er de idee van de baarmoederliefde van God voor alle mensen. Deze liefde staat symbool voor Gods medeleven en genade. Deze baarmoederliefde vindt zijn weerspiegeling in de liefde van (adoptie)ouders voor hun kinderen. Daarnaast vonden we de bijbelse idee dat wij allemaal geadopteerd worden door God, adoptie is de manier waarop gelovigen één familie vormen. Vervolgens lazen we enkele bijbelverhalen, waaronder dat van Abram en Saraï, die in eerste instantie niet geschikt leken als aanknopingspunt voor adoptieouders. In deze verhalen smeekten de vrouwen God om hun onvruchtbaarheid op te heffen. Wanneer God hun gebeden had verhoord, werden deze vrouwen alsnog zwanger. Onze auteur Jeanne Stevenson-Moessner is echter van mening dat deze verhalen ons iets leren over Gods handelen in de wereld. Volgens haar is Gods actie nog steeds merkbaar in de wereld, via de adoptieweg. Vele adoptiegezinnen ervaren immers een uitverkozenheid voor elkaar en herkennen hierin de hand van God. Naar aanleiding van deze bevindingen, werd er tevens een nieuw Godsbeeld voorgesteld waarbij God gezien werd als adoptieouder. Tenslotte zagen we ook een taak weggelegd voor de kerkgemeenschap om oog te hebben voor de gevoeligheden binnen een adoptiegezin en om het te ondersteunen waar mogelijk en waar nodig. In een volgende beweging vormt Jeanne Stevenson-Moessner een theologie van adoptie. Hierbij merkt ze op dat het denken over God zich niet mag laten beperken. Zowel het beeld van God als de geboorteouder als het beeld van God als de adoptieouder kunnen worden gebruikt in een theologie van adoptie. We bekijken in wat volgt hoe deze gedachtegang zich ontwikkelt. Hierbij maakt StevensonMoessner gebruik van een adoptieve hermeneutiek. Adoptiekinderen kunnen zich identificeren met Jezus en zijn schreeuw om zijn vader in de tuin van Getsmane. Ze kwamen bij een plek die Getsemane heet, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Ga hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’ Hij nam Petrus , Jakobus en Johannes met zich mee en begon angstig en onrustig te worden, 34en zei tegen hen: ‘Ik ben dodelijk bedroefd. Blijf hier, en blijf wakker.’ 35Hij ging een eindje verder en wierp zich op de grond. 32
33En
Joh 3,16. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 82-86. 222 223
86
Hij bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem voorbij zou gaan. deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’224
36
‘Abba, Vader,’ bad Hij, ‘U kunt alles. Neem
We merken op dat God geadresseerd wordt als Vader, geboortevader. Dit neemt echter niet weg dat God als Moeder vergeten wordt of dat men aan het beeld God als Moeder geen behoefte heeft. Er is steeds behoefte aan een feministische inslag. Het beeld van God als geboorteouder brengt, zoals we eerder vermeld hebben, negatieve gevoelens met zich mee voor het adoptiekind. Stevenson-Moessner is echter van mening dat deze gevoelens voortkomen uit het kwaad waarmee adoptie omgeven wordt. Hiermee bedoelt zij in de eerste plaats het structurele kwaad dat er tot op vandaag voor zorgt dat moeders en vaders hun kind moeten afstaan. Daarom vindt zij ook de termen ‘opgeven’ gepaster dan ‘verwaarlozen’. De term ‘opgeven’ geeft aan dat het proces en de beslissing ook voor de geboorteouders niet eenvoudig is en dat het een soort opoffering vraagt van iemand waarvan gehouden wordt. Het gebruik van gepaste termen kan echter wel een nuance verschil aanbrengen, het kan echter niet het kwaad dat ermee gepaard, namelijk dat een kind moet worden afgestaan, uitwissen. Wanneer God dus gezien wordt als geboortemoeder die haar kind heeft opgegeven, brengt dit meteen de dynamiek van opoffering en lijden binnen. Hierdoor wordt aangegeven dat het opgeven van een kind geen gemakkelijke of eenvoudige keuze kan zijn. De identificatie met Jezus kan gebeuren wanneer men ziet dat Jezus ook verscheurdheid voelde in zijn leven. Jezus was deel van de mensheid maar maakte er tevens geen deel van uit. Dit gevoel kan parallel lopen met het gevoel van de geadopteerde te behoren tot een familie maar er eveneens niet volledig toe te behoren. Het is belangrijk hierbij op te merken dat het beeld van Jezus als adoptiekind niet geheel kan opgaan, daar Jezus niet de verwonding heeft gekend van het gescheiden worden van zijn geboortemoeder noch van God. Volgens Stevenson-Moessner is vervolgens de roep van Jezus op het kruis “Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?” de erkenning van de pijn van de scheiding die alle geadopteerden kennen. Tenslotte is het doorheen zijn verrijzenis dat Jezus herenigd wordt met zijn vader en dit opent een hoopvol perspectief voor alle geadopteerden. Daarenboven kunnen de verwonding die geadopteerden vertonen door de scheiding, geheeld worden door het werk van de Geest. Hierdoor kunnen geadopteerde niet alleen God gaan zien als liefhebbende geboorteouder, maar tevens groeien naar een volledige adoptie als kind van God225. Stevenson-Moessner benadrukt dat we God niet mogen zien als onveranderlijk noch als iemand die geen lijden kan voelen. Een onveranderlijke en ongevoelige God beantwoordt niet aan de gevoelens waarmee een geadopteerde moet omgaan. God kan gezien worden als de gewonde heler, in het bezit van passie en medeleven, die zowel de eigen wonden verzorgt als die van anderen. God kent immers ook lijden wanneer de mensheid hem verworpen heeft. Dit is een gevoel dat zowel God als vader kent, als gevolg van de zondeval, als een gevoel dat God als zoon kent. Deze beelden kunnen zeer behulpzaam zijn voor de geadopteerde. Een theologie van adoptie bestaat eruit een glimp van Gods gelaat en Gods leven op te vangen, het is als een glimp opvangen van het verdriet en de pracht van een drie-ene God die volledig in de adoptiedriehoek is binnengekomen226. We hebben God leren zien als geboortemoeder of geboortevader, als geadopteerde en als adoptieouder.
Mc 14,32-36. J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003, p. 92-94. 226 J. STEVENSON-MOESSNER, The Spirit of Adoption. At Home in God’s Family, Louisville – London, Westminster John Knox Press, 2003,p. 95-100. 224 225
87
Een laatste belangrijke element van haar theologie rond adoptie baseert Jeanne StevensonMoessner op de idee dat de geboorte van Jezus zelf een radicale breuk betekende met de overaccentuering van de bloedbanden. Dit kunnen we lezen aan het begin van het Matteüsevangelie. 16Jakob
was de vader van Jozef, de man van Maria; uit haar is Jezus geboren, die Messias genoemd wordt. totaal zijn er dus van Abraham tot David veertien generaties, van David tot de ballingschap in Babylon veertien generaties, en van de ballingschap in Babylon tot de Messias veertien generaties227. 17In
Hieruit blijkt dat Jozef niet de vader van Jezus genoemd werd, alleen Maria wordt vermeld als biologische ouder. Hieruit leidt Stevenson-Moessner af dat het eerste gezin uit het Tweede Testament de biologische lijn wijzigt. Dit eerste gezin representeert een theologische typologie van een christelijk geloofshuishouden. Dit kan gezien worden als een relatie die gebaseerd is op de persoon van Christus, verwekt door de Heilige Geest. Voor deze lijn is het geloof bepalend voor de inclusie als kind van God.
227
Mt 1,16-17.
88
3.4.5 Besluit omtrent de theologie van adoptie volgens Jeanne Stevenson-Moessner In het verwerken van de theologie van de adoptie volgens Jeanne Stevenson-Moessner kwamen we zeer veel bruikbare elementen tegen. In de eerste plaats was er de idee dat God op een zeer speciale manier liefheeft. Dit noemde Stevenson-Moessner de baarmoederliefde van God, die gekenmerkt wordt door een grote genade en veel medeleven. Deze liefde krijgt een weerspiegeling in de liefde die adoptieouders voor hun kinderen kennen. Hiervan vinden we vele getuigenissen van adoptieouders die lijden onder het verlies van hun adoptiekind. Dit is een teken van de intense band die is ontstaan tussen ouders en kind. Vervolgens was er ook de relativering van de biologische afstamming. Dit naar aanleiding van de idee dat alle gelovigen geadopteerd worden door God. Hierbij gebruikte Stevenson-Moessner de term ‘geloofshuishouden’. We treden hierin binnen door de aanvaarding van Christus als de Messias door de Geest. Tevens gaven we enkele Bijbelverhalen die bij een eerste lezing zeer negatief overkomen bij adoptieouders of adoptiekinderen. We meldden onder andere het verhaal van Abram en Saraï en het verhaal van Rachel en Jacob. Deze twee vrouwen bleken onvruchtbaar te zijn, maar door onophoudend bidden, aanhoorde God hun gebeden en gaf hij hen een kind. Hierbij werd onvruchtbaarheid vergeleken met een straf van God of zelfs de hel. Hierop gaf Stevenson-Moessner het antwoord dat ondanks het feit dat adoptiekinderen niet biologisch geboren werden door hun adoptieouders, zij toch geboren werd in het hart. Dit element is minstens zo belangrijk als de biologische geboorte. Hierbij geeft Stevenson-Moessner ook aan dat men om moeder te zijn, meer moet verwezenlijken dan een kind ter wereld te brengen. Hierbij verwijzen we naar het onderscheid dat we hebben gemaakt tussen biologisch en sociaal ouderschap. Naast het voelen groeien van de liefde voor een kind in het hart, is er bij adoptieouders ook sprake van conceptie. Hierbij gaat het vooral over de conceptie van een idee, maar ook hier is dit een belangrijke stap. Vervolgens was er ook de blijdschap van de thuiskomst van het kind die kon vergeleken worden met de blijdschap die God kent als wij ons (terug) naar hem keren. Hierbij hebben we de parallel gelegd met het verhaal van de verloren zoon. Al deze positieve aanknopingspunten maken echter niet dat adoptie over de gehele lijn steeds positief is. Zo kennen adoptiegezinnen ook vaak veel pijn en lijden. We hebben reeds uitvoerig beschreven in het eerste hoofdstuk op welke manier de drie groepen van de adoptietriade gevoelens kennen van pijn en verdriet. We hebben hierbij ook steeds benadrukt dat deze gevoelens in grote mate verwerkt moeten en kunnen worden, maar dat deze verwonding steeds aanwezig zal zijn. Dit is een belangrijk gegeven dat de adoptieouders steeds in het achterhoofd moeten houden. Echter, omwille van de goede voorbereidingen die aspirant adoptieouders krijgen aangeboden, zijn zij vaak zeer bewust bezig met de opvoeding van hun kinderen. Zij letten bewust op bepaalde gedragingen om snel te kunnen ingrijpen wanneer hechtingsproblemen zouden opduiken. Hierbij geeft Stevenson-Moessner ook aan dat er behoefte kan zijn aan spirituele bronnen en zij is van mening dat hier een belangrijke taak is weggelegd voor de kerk. Vervolgens benadrukte Stevenson-Moessner ook dat christenen in het adoptiegebeuren de hand van God moeten zien. Zij kunnen immers niet geloven in een onpersoonlijk universum waar het lot alles bepaalt. Dit leidde ze af van gesprekken met adoptieouders en kinderen die getuigden van een gevoel gen gekozenheid voor elkaar. Net door dit gevoel van uitgekozen te zijn, kunnen adoptieouders en adoptiekinderen hun verdriet delen waardoor dit een gedeeld proces wordt waarbij communicatie een cruciale rol speelt. Zo kan het gevoel van verwaarlozing omgezet worden in een gevoel van omhelzing en genade. Op deze manier wordt adoptie een gave van God.
89
Eveneens gaf Jeanne Stevenson-Moessner aan dat doorheen adoptie gesproken kan worden van een driemalige geboorte. De eerste geboorte vindt plaats bij de biologische geboorte, men wordt vervolgens een tweede maal geboren doorheen het adoptieproces waarbij liefde centraal komt te staan, tenslotte is er de derde geboorte door de Geest waarbij we allen door geloof kinderen van God worden. We dienen echter onze Godsbeelden aan te passen zodat adoptiegezinnen niet langer uitgesloten worden. Vooreerst kunnen we God dus zien als adoptieouder doorheen zijn baarmoederliefde voor al Zijn kinderen. We kunnen God eveneens zien als afstandsouder daar Hij zijn enige Zoon heeft gegeven voor de zonden van de mens. God kent het lijden van de afstandsouder want ook Hij heeft een offer gemaakt uit liefde. God als Jezus kan ook gezien worden als adoptiekind. Jezus kende het gevoel van behoren tot een groep maar eveneens er niet toe behoren daar hij deel was van de mensheid maar ook niet. Hij kent vervolgens het lijden van deze verscheurdheid. Hiervan is de schreeuw op het kruis de belangrijkste erkenning. God weet tevens hoe het voelt om verlaten te worden want de mens heeft zich van hem afgekeerd in het paradijs. Vervolgens biedt Stevenson-Moessner ook een verandering van het zelfbeeld van de mens aan. Zij oppert dat elke mens kan gezien worden als de verloren zoon die zich bij zijn terugkomst omhelsd voelt door de baarmoederliefde van de vader. Wanneer wij ons terugkeren naar God, zullen wij dezelfde liefde ervaren. Tevens belangrijk voor Jeanne Stevenson-Moessner is de idee dat we God niet mogen opsluiten in één bepaald beeld. Daarom pleit zij voor adoptieve hermeneutiek waarbij God alle groepen van de adoptietriade vertegenwoordigt. Hier is geen sprake meer van een onveranderlijke en ongevoelige God.
90
4 Algemeen besluit In dit werk omtrent adoptie zijn we in de eerste plaats op zoek gegaan naar elementen die deel konden uitmaken van een fenomenologie van de adoptie. We stelden hierbij drie groepen centraal, namelijk de adoptieouders, het adoptiekind en de afstandsouders. Tussen deze drie groepen zijn al dan niet zichtbare verbanden te leggen. Dit maakt een essentieel onderdeel uit van de adoptietheorie. Het zijn deze onderlinge verbanden die bewust of onbewust een rol spelen in de psychologie van de drie betrokken groepen. In ons schrijven stelden we vooral het kind centraal omdat we menen dat het de belangen en het welzijn van het kind zijn die een dominante rol moeten spelen in het denken rond adoptie. De kinderen die geadopteerd worden zijn vaak jonger dan één jaar en kunnen daardoor nog niet zelf beslissen over het al dan niet geadopteerd worden. Daarom dienen we rekening te houden met hun belangen met het oog op het creëren van de meeste geschikte situatie voor de opvoeding van een kind. Vervolgens zagen we ook hoe de drie groepen moeten omgaan met gevoelens van verlies en het daarmee gepaard gaan van verdriet. Zo moeten de adoptieouders die geconfronteerd worden met onvruchtbaarheid afscheid nemen van de wens een biologisch kind op de wereld te zetten. Het adoptiekind moet afscheid nemen van de biologische moeder en/of vader. Dit gebeurt echter niet op het moment van de scheiding zelf, daar het kind zich er op dat moment nog niet ten volle bewust van is. Dit verwerkingsproces zal echter plaatsvinden op latere leeftijd, meestal gedurende de adolescentiefase wat vaak gepaard gaat met turbulente situaties in het adoptiegezin. We willen hierbij benadrukken dat zeker niet elk adoptiekind in dezelfde mate te maken zal krijgen met een hevig verwerkingsproces. We willen er alleen op wijzen dat dit een mogelijk gevolg kan zijn van de adoptie. De afstandsmoeder moet ook afscheid nemen van het kind dat zij ter wereld bracht en negen maanden heeft voelen groeien in haar lichaam en in haar hart. Wij vonden het noodzakelijk deze algemeenheden weer te geven aan het begin van ons schrijven daar de elementen die er vermeld worden essentieel zijn voor ons verdere werk. Indien we weten dat de drie groepen blijvende letsels verkrijgen door de adoptieprocedure dan kunnen we onze terecht de vraag stellen of men nog verder kan of mag doorgaan met adopteren. Deze vraag maakt het centrale thema uit van ons tweede hoofdstuk. Hier bekeken we de manier waarop adoptie ethisch kwalificeerbaar is. We beperkten ons hier tot twee christelijke visies, namelijk een katholieke visie volgens Lisa Sowle Cahill en een protestantse visie die vertegenwoordigd werd door Stephen G. Post. Bij Cahill merkten we een sterke invloed van het natuurwetsdenken in de lijn van Thomas van Aquino op. Daarnaast maakte ze eveneens gebruik van andere essentiële katholieke elementen zoals subsidiariteit en de eis tot naastenliefde. We moeten hier echter wel bij opmerken dat Cahill, hoewel ze bekend staat als katholieke theologe, in haar denken soms de officieel kerkelijke paden verlaat. Adoptie kan, volgens Cahill, ingesloten worden in de katholieke traditie onder de noemer van de naastenliefde. Het blijft echter prioritair voor katholieken om ervoor te zorgen dat biologische families niet hoeven gescheiden te worden. Deze opinie, namelijk de prioriteit van het behoud van biologische gezinnen, kan gezien worden binnen het subsidiariteitsprincipe. Immers wat kan gedaan worden door het (biologische) gezin, onder andere opvoeding hoeft niet gedaan te worden door de staat, in de vorm van het bouwen van weeshuizen. Daarnaast is er ook het natuurwetsdenken waarbij het belang van de opvoeding wordt benadrukt. We hebben echter de resultaten en bespreking ingevoegd van een recent onderzoek waardoor een puur biologische benadering van opvoeding gerelativeerd werd. Samen met Cahill hebben we ook getracht een licht te werpen op enkele hekele punten die in verband kunnen worden gebracht met adoptie, onder andere werd de adoptie door homokoppels en abortus besproken. Vanuit deze katholieke benadering kunnen we stellen dat adoptie
91
ethisch kwalificeerbaar is vanuit het gebod van de naastenliefde. Zoals reeds vermeld werd, is adoptie binnen de katholieke benadering slechts een oplossing voor een maatschappelijk probleem dat zou moeten worden aangepakt waardoor gezinnen geen kinderen meer hoeven af te staan. Tevens merken we op dat er nog meer kan en mag gedacht worden binnen de katholieke kerk rond adoptie. In een protestantse benadering van adoptie vonden we een meer bijbelse gerichtheid. De noodzaak van de biologische afstamming werd hier minder sterk benadrukt dan in de katholieke traditie. Dit kan verklaard worden door middel van enkele bijbelse teksten van Paulus die in de protestantse traditie een rol zijn gaan spelen. We vonden tevens letterlijke verwijzingen naar het woord adoptie in de bijbel. Hier verwijst deze term eerder naar een spirituele adoptie door God via de Zoon en de Geest. Eveneens vonden we binnen dit protestants denken een aanknopingspunt bij de theologie van Karl Barth. Ook hij benadrukte het belang van het algemeen broeder- en zusterschap boven de biologische afstamming. Gelijklopend met de besproken katholieke visie waren de vermeldingen van het gebod van de naastenliefde. Ook hier merken we dat adoptie als ethisch kwalificeerbaar werd gezien. Vervolgens gingen we op zoek naar een theologie van adoptie. Wij menen dat hieraan een nood bestaat daar er slechts twee centrale werken konden gebruikt worden. Onze bevindingen bestaan uit elementen die we hebben ontleend aan twee Angelsaksische auteurs, met name Timothy P. Jackson en Jeanne Stevenson-Moessner. We moeten hierbij echter vermelden dat beide auteurs en hun benadering eerder aanleunen bij een protestantse traditie. Uit de benadering van Timothy Jackson destilleren we het feit dat vanuit de idee dat de mens geschapen is als Imago Dei gezegd kan worden dat ook kinderen deze geschapenheid bezitten. Hierdoor ontvangen ook kleine kinderen een vorm van heiligheid. Deze heiligheid dient voorop te staan in het reflecteren rond adoptie. Deze heiligheid gaat de waardigheid vooraf. Hiermee bedoelen we dat heiligheid eerder verworven wordt dan waardigheid. Waardigheid wordt pas toegekend aan een persoon wanneer deze zelfbewustzijn, rationaliteit en/of autonomie heeft verworven. Jonge kinderen bezitten echter geen enkele van deze drie eigenschappen maar verdienen toch onze bescherming. Deze bescherming komt voor uit hun heiligheid die op zijn beurt voortvloeit uit de idee dat de mens geschapen is naar het beeld van God. Dit maakt dat ieder kind recht heeft op opvoeding en verzorging en moet kunnen opgroeien in een omgeving die het kind kan omringen met liefde. We weten immers uit het eerste hoofdstuk dat wanneer deze liefde ontbreekt of ontnomen wordt, dit ernstige gevolgen kan hebben op latere leeftijd. Vanuit deze gedachtegang kan Timothy P. Jackson ook enige legitimatie vinden om homokoppels of alleenstaanden te laten adopteren. In de benadering van Jeanne Stevenson-Moessner vonden we onder andere een verwijzing naar de liefde van God die ze benoemde als baarmoederliefde. Deze liefde krijgt een reflectie in de houding van adoptieouders in hun liefde voor een kind dat niet biologisch het hunne is. Bij Stevenson-Moessner vonden we een veel meer associatief denken terug waarbij God telkens geassocieerd werd met een van de drie betrokkenen uit de adoptiedriehoek. We vonden tevens veel meer bijbelse verwijzingen. De Bijbelverhalen die Stevenson-Moessner aanbrengt, lijken bij een eerste lezing niet bruikbaar voor de reflectie omtrent adoptie. Door het aanbrengen van nieuwe perspectieven blijken deze verhalen echter ook iets te zeggen over adoptie. Adoptie wordt in het werk van Jeanne Stevenson-Moessner gezien als een geschenk of handeling van God. Ze is hierbij van mening dat we Gods hand kunnen zien in het samenbrengen van de verschillende betrokkenen in het adoptiegebeuren. Eveneens is zij hierbij van mening dat het biologisch afstammen moet overstegen worden in de richting van de spirituele adoptie.
92