KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN
Richtlijnen bij het schrijven van een meesterproef voor de Master in Overheidsmanagement en -beleid
2012-2013
Raadpleeg ook de facultaire webpagina’s over de masterproef!
www.soc.kuleuven.be/masterproef
INHOUDSTAFEL 1
DOELSTELLINGEN EN VERLOOP.........................................................................3 1.1 Doelstellingen van de meesterproef ...................................................................3 1.2 Praktisch verloop ................................................................................................4 1.2.1 Onderwerp ......................................................................................................4 1.2.2 Startnota .........................................................................................................5 1.2.3 Stage...............................................................................................................5 1.2.4 Indienen ..........................................................................................................6 1.2.5 Verdediging en beoordelingscriteria ...............................................................6 2 VERSCHILLENDE STAPPEN IN HET PROCES.....................................................8 2.1 Keuze onderwerp en literatuurstudie..................................................................8 2.2 Inleiding en probleemstelling ..............................................................................8 2.3 Theoretisch kader en operationalisering ............................................................8 2.4 Dataverzameling en -analyse .............................................................................8 2.5 Het maken van een startnota .............................................................................8 2.6 Resultaten en rapportering .................................................................................8 3 HET SCHRIJVEN VAN DE MEESTERPROEF ........................................................9 3.1 Vorm ...................................................................................................................9 3.2 Bronnen ............................................................................................................10 3.3 Componenten ...................................................................................................11 3.4 Tot slot..............................................................................................................12 4 BEGELEIDING .......................................................................................................13 5 BIJLAGEN ..............................................................................................................15 5.1 Meesterproefplanning.......................................................................................15 5.2 Titelblad Meesterproef......................................................................................16
2
1 DOELSTELLINGEN EN VERLOOP 1.1
Doelstellingen van de meesterproef
De meesterproef vormt het sluitstuk van de opleiding en zorgt voornamelijk voor een integratie van de vier componenten van de opleiding: management – beleid – bestuur – methoden en technieken. Het onderwerp moet verband houden met de opleiding in zijn geheel, of met één of meerdere vakken binnen de opleiding. De onderzoeksvraag dient relevant te zijn in het domein van het overheidsmanagement, beleidsanalyse en/of bestuurskunde en dient op een methodologisch correcte manier te worden onderzocht. De meesterproef kan zowel een theoretische uitdieping zijn van een bepaald aspect van de opleiding, als een praktische toepassing in een organisatie. De studenten laten in de meesterproef zien dat ze beschikken over bepaalde kennis en een aantal vaardigheden. Ze laten bovendien zien dat ze bepaalde attitudes hebben ontwikkeld. Kennis: • Student heeft kennis en inzicht in de problemen, invalshoeken en vraagstellingen van de opleiding of van bepaalde opleidingsonderdelen van de Master in het Overheidsmanagement en –beleid waarop het onderzoek betrekking heeft. • Student heeft kennis en inzicht in de specifieke methoden en technieken die in het meesterproefonderzoek zijn toegepast. Vaardigheden: • Student kan zelfstandig relevante theoretische en onderzoeksliteratuur in het domein van overheidsmanagement en –beleid zoeken en systematisch en analytisch beoordelen. • Student kan zelfstandig theoretische en empirische inzichten uit het overheidsmanagement en -beleid toepassen op een bestuurskundig probleem om zo tot een afgebakende, onderzoekbare en relevante vraagstelling te komen. • Student kan de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van een bestuurskundig onderzoek beargumenteren. • Student kan een fundamentele of toegepaste bestuurskundige vraagstelling zelfstandig theoretisch onderzoeken. • Student kan een fundamentele of toegepaste bestuurskundige vraagstelling zelfstandig empirisch onderzoeken. • Student kan opzet en uitkomsten helder rapporteren en presenteren. • Student kan eigen onderzoek kritisch bespreken. Attitudes: • Student geeft blijk van wetenschappelijke integriteit. • Student neemt een kritische houding aan ten aanzien van andermans en eigen onderzoek. • Student geeft blijk van het besef van de maatschappelijke relevantie van bestuurskundige vraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten.
3
1.2
Praktisch verloop
1.2.1 Onderwerp Bij aanvang van het academiejaar wordt tijdens een eerste werkcollege een lijst met onderwerpen voorgesteld door de promotoren en/of assessoren. Indien één van de onderwerpen uit de lijst uw interesse wegdraagt, neemt u contact op met de betrokken professor. Opgelet, tijdens de eerste twee weken van het academiejaar geldt er een “sperperiode”. In die weken kan u het voorstel niet definitief vastleggen maar wel informatie gaan inwinnen over de onderwerpen. De concrete inhoud van de meesterproef wordt grotendeels door de student in kwestie zelf bepaald, in overleg met de promotor. Eens de sperperiode voorbij is, kan u opnieuw langsgaan bij de promotor van het gekozen onderwerp om het voorstel definitief vast te leggen. Wanneer het formulier ‘Aanvraag meesterproef’ ingevuld en ondertekend is, dient u dit in op het studentensecretariaat (01.125). Wanneer uw onderwerp niet werd goedgekeurd, krijgt u in de weken nadien bericht hierover. Indien uw onderwerp wel werd goedgekeurd, krijgt u hiervan schriftelijke bevestiging van zodra ook de verslaggever aangeduid is (januari – februari). Het is ook mogelijk een meesterproef te maken op basis van een eigen onderwerp, op voorwaarde dat u een promotor vindt die de begeleiding op zich wil nemen. Het onderwerp moet aansluiten bij uw studieprogramma en aansluiten bij de onderzoeksexpertise van een ZAP-lid of postdoctoraal onderzoeker. U neemt hiervoor tijdens de sperperiode contact op met een mogelijke promotor om het onderwerp te bespreken. Promotoren kunnen de begeleiding weigeren. Ook van deze onderwerpen levert u op de aangekondigde data het formulier ‘Aanvraag meesterproef’ in. Het kan gebeuren dat er wijzigingen optreden aan de afspraken zoals overeengekomen via het Aanvraagformulier. Twee soorten wijzigingen zijn mogelijk. Ten eerste kan het zijn dat er dient afgeweken te worden van de oorspronkelijke titel, echter, zonder dat promotor of het achterliggende onderwerp veranderd. Anderzijds kan het zijn dat de student wenst over te gaan tot een geheel nieuw onderwerp (en eventueel promotor). Vooraleer u op zoek gaat naar een ander onderwerp en/of een andere promotor, stelt u de huidige promotor op de hoogte van uw plannen en neemt nadien zelf contact op met een potentiële promotor. Een potentiële promotor kan echter weigeren indien deze zijn/haar quota reeds bereikt heeft. In geval van het veranderen van onderwerp en/of promotor wordt op het studentensecretariaat een formulier “wijziging van onderwerp” ingediend (beschikbaar op het studentenportaal van FSW) waarop de nieuwe titel en de eventueel nieuwe promotor vermeld staan. Deze overeenkomst wordt ondertekend door de nieuwe promotor. Voor andere (kleine) wijzigingen is het niet nodig de wijziging officieel aan te kondigen.
4
1.2.2 Startnota Om een tijdige start met de meesterproef aan te moedigen, dienen alle studenten voor de kerstvakantie een “startnota” in. In deze nota beschrijft de student concreet zijn onderzoeksplan. Hiervoor bevat deze nota volgende onderdelen: − probleemstelling − onderzoeksvraag − theoretisch kader − methodologie − lijst van de relevante literatuur rond het onderwerp − timing (meesterproefplan) Het schrijven van een meesterproef moet goed voorbereid worden – het kost immers veel tijd en inspanning. Vandaar dat het belangrijk is om tijdig de startnota in te dienen en een goede planning op te stellen. De planning geeft de structuur weer van het rapport en neemt vaak de vorm aan van een aangeklede inhoudsopgave. Hierin horen kernzinnen, trefwoorden, schema's enzovoorts thuis. Vergeet zeker ook niet de tijdsplanning op te nemen (een ‘best case scenario’ van een meesterproefplan vind je in bijlage 1). Pas wanneer de probleemstelling voldoende scherp is, wordt het mogelijk een passend onderzoeksopzet te vinden en de onderzoeksvragen die uit de probleemstelling voortvloeien te kunnen beantwoorden. In je startnota geef je daarom naast een algemene planning, ook reeds een inhoudelijke input (een onderzoeksplan). De ervaring leert immers dat wanneer het onderzoeksplan onvoldoende doordacht is, de kans erg groot is dat je in een later stadium vastloopt of het spoor bijster raakt in onafgebakende werkzaamheden. Het tijdig inperken en afbakenen van je onderwerp is belangrijk omdat het aantal facetten van je onderwerp veel groter is dan wat je in je meesterproef kan behandelen. Tijdens elke stap van inperking moet duidelijk worden welke aspecten niet meer binnen het onderwerp vallen. Het maken van een inperking is een middel om greep te houden op je onderwerp. De startnota telt ongeveer 3000 woorden en moet ten laatste vrijdag voor de kerstvakantie worden ingediend zowel in hard-copy bij de opleidingscoördinator als elektronisch aan
[email protected].
1.2.3 Stage In het kader van de meesterproef heb je de mogelijkheid om stage te lopen bij een publieke organisatie. Het nut van de stage bestaat er in om de theoretische onderzoeksvragen die centraal staan in de meesterproef te gaan toetsen aan de werkelijkheid, in een organisatie. Een stage is dus een mogelijkheid, geen verplichting, maar dient wel volledig in het kader van de meesterproef te passen. Het onderwerp van de stage kan verschillen (financieel management, HRM, egovernment, organisatiemanagement, ...), net als de taak van de stagiair (meewerken aan een project, interviews afnemen, meeschrijven aan bepaalde beleidsdocumenten, het opvolgen van vergaderingen, ...). Doelstellingen van stage zijn:
5
• • •
geïnteresseerde studenten confronteren met de praktijk van hun vakgebied een bijdrage leveren tot de formulering van het antwoord op de onderzoeksvraag inzicht creëren in de realiteit waar de onderzoeksvraag op betrokken is
Voor meer informatie over de stagemogelijkheid, lees ‘Richtlijnen voor stage’.
1.2.4 Indienen Wanneer u met uw promotor of assessor beslist dat de meesterproef klaar is om in te dienen, brengt u drie exemplaren binnen op de studentenadministratie (vier of vijf indien u een co-promotor en/of assessor aangeduid hebt gekregen) op de aangekondigde deadline. Bijkomend dient de student de meesterproef elektronisch in via Toledo. Nadien kan de planning van de verdediging op de website terug gevonden worden.
1.2.5 Verdediging en beoordelingscriteria De meesterproef wordt gelezen en beoordeeld door een meesterproefcommissie. Deze bestaat uit de promotor, de verslaggever en de voorzitter (eventueel ook de assessor). De meesterproef dient verdedigd te worden voor deze jury. De verdediging zal als volgt gaan: Het geheel van de verdediging van de meesterproef neemt maximum 30 minuten in beslag en omvat een presentatie door de student, het stellen van vragen door de beoordelaars en een deliberatie in afwezigheid van de student. De student krijgt maximum 10 minuten om een presentatie te geven waarvan hij de inhoud zelf bepaalt. De student gebruikt hierbij geen technische hulpmiddelen (power point, video, transparanten,…). Het gebruik van een hand-out is toegestaan. De beoordelaars stellen vragen over de afbakening van het onderwerp, de gebruikte onderzoeksmethodes, het verwerkte studiemateriaal, en alle andere aspecten van het werk die hen belangrijk lijken. Na de presentatie van de student is het de promotor die als eerste het woord krijgt. De verslaggever volgt. De verdediging moet u voldoende feedback bezorgen over de sterktes en de zwaktes van de meesterproef. De beoordeling gebeurt op basis van het eindproduct, het doorlopen proces en de verdediging. Er wordt gewerkt met zes hoofdcriteria en drie randcriteria. De criteria worden weergegeven onder vraag-vorm. De hoofdcriteria zijn fundamenteel voor de eindbeoordeling, de randcriteria zijn corrigerend. Hoofdcriteria − In welke mate leidt het probleem tot een duidelijke, theoretisch onderbouwde en relevante onderzoeksvraag? − Heeft de student een aangepaste methodologie gebruikt en deze correct toegepast? − Heeft het werkstuk een logische en overzichtelijke structuur? − Zijn de bronnen relevant en de verwijzingen correct? − Wat is de persoonlijke inbreng van de student? − Zijn de conclusies duidelijk, relevant en correct? Randcriteria − Wat zijn de vormelijke kwaliteiten van het werkstuk? − Hoe verliep het proces? − Hoe verliep de verdediging? 6
Deze criteria zullen als een richtsnoer gebruikt worden tijdens de beraadslaging. De vermelde criteria zijn dus oriënterend, niet dwingend. In het bijzonder zal de voorzitter van de meesterproefcommissie er over waken dat tijdens de verdediging en de finale beoordeling rekening wordt gehouden met alle elementen. Na beraadslaging wordt er één beoordelingscijfer toegekend. Bij betwisting oordeelt de examencommissie. De promotor vertegenwoordigt de meesterproefcommissie in de examencommissie.
OPGELET. Een onvoldoende voor de meesterproef heeft tot gevolg dat de student niet is geslaagd voor de ganse opleiding.
7
2 VERSCHILLENDE STAPPEN IN HET PROCES Tijdens het onderzoeksproces zal je verschillende stappen doorlopen. Deze stappen komen zorgvuldig aan bod tijdens de werkcolleges van de masterproef waar u meer informatie zal krijgen over:
2.1
Keuze onderwerp en literatuurstudie
2.2
Inleiding en probleemstelling
2.3
Theoretisch kader en operationalisering
2.4
Dataverzameling en -analyse
2.5
Het maken van een startnota
2.6
Resultaten en rapportering
8
3 HET SCHRIJVEN VAN DE MEESTERPROEF De tekst van een meesterproef moet normaal gesproken enkele malen herschreven worden vooraleer hij goed is. Ga er niet vanuit dat jij dat literaire toptalent bent voor wie het niet nodig is de meesterproef meerdere malen te herschrijven. Als je op interessante en relevante informatie stuit, doe je er goed aan om mogelijk bruikbare informatie en ideeën direct neer te schrijven. Vermeld steeds meteen de informatiebron zodat je achteraf niet opnieuw moet gaan opzoeken waar de informatie vandaan kwam. Houd bij het formuleren van de tekst altijd voor ogen waar je naartoe wil. Bij elke zin moet je de conclusies in gedachten houden en daar naartoe werken. Anders dan bij een conversatie kan de lezer geen vragen stellen aan de auteur van een geschreven tekst. Daarom dien je je als auteur in de positie van de lezer te verplaatsen en te anticiperen op de eventuele vragen en bedenkingen van de lezer. Let erop dat je tekst een samenhangend geheel vormt en dat je een vloeiend betoog houdt. De inleiding, het onderzoek, de resultaten en bespreking moeten dezelfde klemtonen bevatten. Deze continuïteit stelt de lezer in staat de rode draad doorheen de tekst te volgen. Soms vereist dit het substantieel herwerken van de tekst. Een inhoudsopgave geeft al een goede houvast voor de structuur van de tekst. Tijdens het schrijven kan je echter merken dat je inhoudsopgave - en dus de indeling in paragrafen, alinea's enzovoorts van je tekst - moet bijgesteld worden. Een alinea is de belangrijkste bouwsteen van een tekst. Zij bestaat meestal uit enkele samenhangende zinnen over één idee, thema, subthema, kwestie, element, etc. waarin een uitspraak wordt gedaan, gevolgd door een toelichting, of andersom, uit enkele argumenten en daarna een bewering. Een goede alinea-indeling is zowel voor de lezer als voor de schrijver van belang. De schrijver moet immers de stappen in zijn betoog zorgvuldig ordenen en de lezer stapje voor stapje meevoeren. De lezer krijgt door een goede alinea-indeling een tekst die in kleine porties is ingedeeld waardoor het verwerken van de aangeboden informatie wordt vergemakkelijkt. Tot slot is het in lange teksten soms ook nodig om de informatiestroom te onderbreken met een tussentijdse (korte) samenvatting. Hierin zet je de belangrijkste zaken op een rij. Dit bevordert de verwerking van de reeds geboden informatie, maar ook de opname van de nieuwe informatie. Meer concrete (taalkundige) tips voor het schrijfproces vind je in de ‘Schrijfwijzer’.
3.1 Vorm Wat de vorm van de meesterproef betreft, focussen we op een aantal algemene aspecten. Om dit alles volgens de richtlijnen te realiseren, is een basiskennis tekstverwerking vereist. Voor MS Word en HTML-opmaak kan je cursussen volgen aan het LUDIT te Heverlee. Voor meer informatie over de cursussen: http://www.kuleuven.ac.be/ludit/cursus/
9
Op http://ppw.kuleuven.be/FL/schrijfwijzer.htm worden enkele belangrijke richtlijnen en aanbevelingen voor het schrijven van een wetenschappelijke tekst aangegeven. Voor anderstalige vaktermen worden in principe de Nederlandstalige equivalenten gebruikt. Wanneer een Nederlandse vertaling niet bestaat of gangbaar is, wordt afgeraden om nieuwe Nederlandse termen uit te vinden. De lay-out van de meesterproef dient aan volgende voorwaarden te voldoen om in aanmerking te worden genomen: •
• • • • • • •
Papierformaat: A5! (in Word: selecteer achtereenvolgens: Bestand, Pagina-instelling, Papier, Papierformaat) Marges rond tekst: links: 2cm, rechts: 2cm; boven: 2 cm; onder 2 cm (in Word: selecteer achtereenvolgens: Bestand, Pagina-instelling, Marges) Lettertype tekst: Times New Roman, lettergrootte 11 Lettertype voet- en eindnoten: Times New Roman, lettergrootte 10 Regelafstand: Enkel Enkel- of dubbelzijdig: beide zijn toegestaan Voorblad: dit moet op karton van minstens 120g worden gedrukt Model voorblad: modellen van voorbladen zijn te vinden op de homepagina van de Faculteit Sociale Wetenschappen.
•
De tekst mag niet met ringen worden ingebonden!
•
Huisstijl van de Faculteit Sociale Wetenschappen, te vinden in: Brungs, E., Zinvol zoeken, stijlvol schrijven. Handleiding voor het schrijven van wetenschappelijke teksten in de Sociale Wetenschappen. – Hoofdstuk 5: Refereren – Hoofdstuk 7: Schriftelijk presenteren van teksten (http://soc.kuleuven.be/web/staticpage/1/3/nl/384)
De omvang bedraagt ongeveer 15.000 woorden, bijlagen en bibliografie niet inbegrepen.
3.2 Bronnen1 Een wetenschappelijk onderzoek is een cumulatie van kennis. Bij het schrijven van een wetenschappelijke tekst is een correcte bronvermelding van uitzonderlijk belang. Vooreerst gaat het om intellectuele eerlijkheid: heb respect voor het intellectuele eigendom van anderen. Verder geeft de bronvermelding ook een indicatie van de inspanningen die de auteur getroost heeft om zijn betoog te documenteren. Ten slotte biedt de bronvermelding aan de lezer tal van aanknopingspunten voor verdere lectuur. De KULeuven voert de strijd tegen plagiaat hoog in het vaandel. We raden dan ook sterk aan om de universitaire richtlijnen na te lezen op: http://kuleuven.be/plagiaat/
1
Ten dele ontleend aan ‘Handleiding voor het schrijven van een meesterproef (2007)’ aan de faculteit Psychologische en Pedagogische wetenschappen.
10
De mogelijke sancties voor onregelmatigheden die kunnen opgelegd worden door de examencommissie zijn vastgelegd in artikel 154 van het examenreglement: 1. een aangepast cijfer krijgt op het examen of werkstuk; 2. een 0 krijgt op het examen of werkstuk van het opleidingsonderdeel of een onderdeel ervan; 3. geen cijfers krijgt voor enkele of alle examens in de betrokken examenperiode; 4. afgewezen wordt: de student kan zich ten vroegste opnieuw inschrijven voor het volgende academiejaar. De afgewezene verliest alle examencijfers behaald in de betrokken examenperiode. (Dit kan slechts op grond van een zeer ernstige onregelmatigheid.) De examencommissie van de opleiding kan additioneel de student verplichten een ander onderwerp en promotor te nemen voor de masterproef; 5. het recht tot inschrijving voor een eerstvolgend academiejaar of de eerstvolgende twee academiejaren verliest (geldt voor alle opleidingen aan de K.U. Leuven en kan enkel uitgesproken worden in combinatie met een afwijzing). Op het vlak van bronvermelding heeft de faculteit Sociale Wetenschappen een eigen huisstijl. Dit document kan teruggevonden worden op de portaalsite van de masterproef: http://soc.kuleuven.be/masterproef
3.3 Componenten De ingeleverde bundel bevat de volgende elementen: −
Titelblad (conform de standaard vormvereisten)
−
Blanco blad
−
Herhaling van het titelblad
−
Een samenvatting (maximum 300 woorden)
−
Een korte proloog met titels als ‘woord van dank’, ‘Voorwoord’ (1pg.)
−
Inhoudsopgave
−
Lijst met tabellen
−
Lijst met figuren
−
Tekst van de meesterproef
−
Bijlagen
−
Blanco blad
−
Rugblad
11
3.4 Tot slot Van de in deze handleiding geformuleerde richtlijnen kan worden afgeweken zolang er aan de wetenschappelijke vereiste van controleerbaarheid voldaan wordt. Om zonder al te veel fouten tot een tekst te komen die aanvaardbaar is, raden we de studenten aan om bij het nalezen van hun meesterproef rekening te houden met volgende vragen.
1. 2. 3. 4. 5.
Is mijn vraagstelling duidelijk? Heb ik mijn ontwerp gevolgd? Heb ik iets gemist? Presenteer ik mijn argumenten in een logische volgorde? Is mijn bronnenvermelding correct? Is mijn vraagstelling bewezen met voldoende sterke argumenten? 6. Zijn mijn intenties duidelijk?
12
4 BEGELEIDING Elke student staat onder begeleiding van een promotor. De promotor (ZAP of postdoc) draagt de eindverantwoordelijkheid en is verbonden aan de faculteit Sociale Wetenschappen, hetzij als lid hetzij als erkend medewerker vanuit andere faculteiten. Wanneer er een bijkomende deskundigheid vereist is, kan er een co-promotor aangesteld worden. De promotor speelt de centrale rol in de organisatie en begeleiding van de masterproef. Profiel van de goede promotor van een masterproef2 9 De promotor is wetenschappelijk actief en op de hoogte van de stand van zaken in het onderzoeksdomein waarrond de student zijn masterproef maakt. 9 De promotor zorgt ervoor dat het onderwerp en de uitwerking van de masterproef toelaten dat de student de doelstellingen zoals bepaald door POC en/of faculteit kan realiseren. 9 De promotor bewaakt het wetenschappelijk karakter van de masterproef. 9 De promotor bewaakt de kwaliteit en haalbaarheid van het onderzoeksplan dat tot stand komt in samenspraak tussen promotor en masterstudent en waarin het onderzoeksproject (onderwerp, methode, …) wordt geëxpliciteerd en praktische afspraken worden vastgelegd over onder meer te halen limietdata, praktisch‐technische ondersteuning en begeleiding. 9 Indien de promotor omringd wordt door een begeleidingsteam, stuurt hij het aan. De promotor blijft de eindverantwoordelijke van de begeleiding. 9 De promotor is er verantwoordelijk voor dat voldoende tijd uitgaat naar overleg met elke masterproefstudent en volgt het onderzoek van nabij op: o helpt hij bij de planning, de uitbouw en eventueel de bijsturing van het onderzoek; o helpt hij de masterstudent bij het plaatsen van het onderzoek in een bredere context. o is hij aanwezig wanneer de masterstudent zijn werk voorstelt (in seminaries, in gesprek met het begeleidingsteam, …) en geeft hij hierover feedback aan de masterstudent. o brengt hij de masterstudent in contact met de onderzoekseenheid/heden waarin zijn masterproef zich situeert. o geeft hij de masterstudent advies bij de uitbouw van zijn wetenschappelijk project, moedigt hij de student aan en enthousiasmeert hij hem/daagt hem uit. o biedt hij de masterstudent de kans om de masterproef te valoriseren (bv. onder de vorm van paper, artikel, abstract, presentatie, congresbijdrage, …). o creëert hij het kader waarbinnen de afwerking van de masterproef binnen de voorziene termijn mogelijk is; evalueert hij samen met de masterstudent de vooruitgang van het werk en stuurt eventueel bij. o zorgt hij ervoor dat het voor de masterstudent duidelijk en transparant is op grond van welke criteria de masterproef wordt beoordeeld. o zorgt hij voor feedback zowel tijdens het proces als na afloop.
Veelal wordt er ook een individuele begeleider (assessor) aangesteld die actief is in het onderzoeksdomein. De assessor is lid van het A/BAP. Zijn/haar rol bestaat erin suggesties en adviezen te formuleren in elk stadium van het project en waakt erover dat de student discretie aan de dag legt in de contacten met deelnemers en instellingen, alsook dat de student de deontologische regels respecteert in alle fasen van het project. De assessor is op regelmatige tijdstippen beschikbaar via persoonlijke afspraken en draagt er zorg voor dat de ontwerpen en teksten aangeleverd door de student op een redelijke termijn van commentaar worden voorzien en worden terugbezorgd aan de student. Samen met de student wordt de voortgang van het werk regelmatig geëvalueerd.
2 Onderwijsraad K.U.Leuven (2010). Beleidsnota met betrekking tot de masterproef.
13
De student is de eindverantwoordelijke voor het uitwerken van zijn masterproef. Hij is er ook verantwoordelijk voor om in te gaan op en gebruik te maken van de begeleiding die hem daarbij wordt aangeboden, zowel via zijn promotor als via zijn assessor. Van de student wordt zelfstandigheid, zelfwerkzaamheid, een goede zelforganisatie en ondernemingszin verwacht tijdens alle onderdelen van het project. Profiel van de goede masterstudent3 9 De student gaat in op het aanbod van informatie en informeert zich over de verwachtingen ten aanzien van de masterproef (begintermen, algemene doelstellingen, aanpak, beoordelingscriteria). 9 De student toont een grondige interesse voor het onderzoeksdomein waarbinnen hij zijn masterproef maakt. 9 De student staat in het opmaken van een onderzoeksplan dat tot stand komt in samenspraak tussen promotor en masterstudent en waarin het onderzoeksproject (onderwerp, methode, …) wordt geëxpliciteerd en praktische afspraken worden vastgelegd over onder meer te halen limietdata, praktisch‐technische ondersteuning en begeleiding. De student maakt daarbij duidelijk welke verwachtingen hij/zij heeft op inhoudelijk en methodologisch vlak met betrekking tot de masterproef en de begeleiding ervan. 9 De student houdt zich aan de afspraken die hij met zijn promotor heeft gemaakt en die in samenspraak tussen promotor en student zijn neergeschreven in het onderzoeksplan. 9 De student zoekt actief contact met zijn promotor en eventuele begeleiders om de stand van zaken m.b.t. zijn masterproef te bespreken. 9 De student stelt zich open op voor de suggesties van zijn promotor bij de uitwerking van de masterproef. 9 De student dient de (onderdelen van de) masterproef tijdig en volgens afspraak met de promotor in zodat deze over de nodige tijd beschikt om gedegen feedback te geven. 9 De student is auteur van het werkstuk. De student pleegt geen fraude of plagiaat. Hij past op een correcte manier de referentieregels toe.
Daarnaast wordt er ook voorzien in een werkcollege. Deze zeven sessies zijn verplicht voor de studenten die dat jaar een meesterproef schrijven en willen een ondersteuning bieden op methodologisch vlak (refereren, theoretisch kader afbakenen, onderzoeksvraag formuleren, voorstelling mogelijke onderzoeksmethoden, …) naar analogie met de verschillende stappen zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 van deze nota. In deze werkcolleges komen die inhouden aan bod die gemeenschappelijk zijn voor alle studenten en waarvan docenten en assessoren verwachten dat studenten ze beheersen. Deze werkcolleges worden daarom voornamelijk in het eerste semester gegeven om studenten op weg te helpen met hun meesterproef. In het tweede semester zal de begeleiding eerder door de assessoren/promotoren waargenomen worden, aangezien er in dat stadium meer nood is aan individuele begeleiding, gericht op jouw specifieke onderwerp.
3
Onderwijsraad K.U.Leuven (2010). Beleidsnota met betrekking tot de masterproef.
14
5 BIJLAGEN 5.1 Meesterproefplanning De student krijgt één jaar de tijd voor het maken van de meesterproef. Het is echter belangrijk om weten dat je tijd in de praktijk meer beperkt is. Je hebt immers pas begin november een definitief onderwerp waarmee je aan de slag kan en midden mei dient de meesterproef reeds ingediend te worden. Het is daarom aangewezen om een (strikte) tijdsplanning te maken en niet alles uit te stellen tot het tweede semester. Idealiter zou je in het eerste semester volgende taken achter de rug moeten hebben: -
-
keuze van een onderwerp eerste verkenning: in de literatuur, in de praktijk (over wat gaat het en welke (onderzoeks)vragen rijzen) opstellen meesterproefplan/ startnota: o thema-afbakening o relevante concepten en theorieën resp. referentiekaders o onderzoeksvragen: algemeen en operationeel o methodologie: basisopties en verantwoording o planning van alle verdere fasen en timing o literatuurlijst van gelezen en te lezen publicaties resp. informatiebronnen gerichte verkenning en eerste versie van het theoretisch referentiekader keuze en/of ontwerp van onderzoeksinstrumenten voor empirisch onderzoek organisatie van het empirisch onderzoek: bepalen van de onderzoekseenheden en identificatie resp. contacteren van de onderzoekseenheden
In het tweede semester kan je je dan volledig toespitsen op: -
-
(testen en) afname van de onderzoeksinstrumenten verwerking en analyse van de onderzoeksdata (continu) aanvulling literatuurstudie interpretatie van de verwerkte onderzoeksdata rapportering van de onderzoeksresultaten terugkoppeling van de uitkomsten naar de onderzoeksvragen formuleren van besluiten (antwoorden op de onderzoeksvragen en kritische evaluatie van de waarde ervan) en van aanbevelingen voor verder onderzoek, praktijk en/of beleid einderedactie: lay-out, spellingscontrole, inhoudsopgave, literatuurlijst, bijlagen ontwerpen kaft en titelpagina kopiëren en indienen bij de studentenadministratie
15
5.2 Titelblad Meesterproef KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN OPLEIDING OVERHEIDSMANAGEMENT EN -BELEID
De aansturing van de CLB’s door de Vlaamse overheid
Promotor : Prof. Dr. K. VERHOEST Verslaggever : PROF. DR. G. BOUCKAERT
MEESTERPROEF aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in het Overheidsmanagement en -beleid door Peter VERLINDEN
academiejaar 2008-2009
dit voorblad moet op karton (120 gr.) worden gedrukt De verhandeling wordt in drie exemplaren op het secretariaat van de Faculteit neergelegd (vier/vijf exemplaren indien een co-promotor en/of assessor is toegevoegd).
16