KU LEUVEN FACULTEIT THEOLOGIE EN RELIGIEWETENSCHAPPEN
VISIES OP DE RELATIE TUSSEN HET KATHOLIEK GELOOF EN SUÏCIDALE CRISIS
EEN EXPLORATIEF KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK
Masterproef tot verkrijging van de graad van Master in de gespecialiseerde studies in de godgeleerdheid en de godsdienstwetenschappen, optie Praktische Theologie: Academische Pastoraatsopleiding
Promotor Prof. Dr. A. DILLEN
door Elke VAN HOOF 2015
II
SAMENVATTING Elke Van Hoof, Visies op de relatie tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis. Een exploratief kwalitatief empirisch onderzoek. Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in de godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen. Examenperiode: juni 2015 Promotor: Prof. Dr. A. Dillen
In deze masterproef onderzoeken we visies op de relatie van het katholiek geloof en suïcidale crisis. Concreet onderzoeken we hoe mensen deze relatie percipiëren in Vlaanderen. We omschrijven allereerst een algemeen kader van de omvang van suïcide in België om daarna verder te concretiseren hoe de relatie tussen religie en suïcide in kwantitatief wetenschappelijk onderzoek wordt beschreven. We achterhalen welke rol geloof speelt in de crisis van een persoon met suïcidale gedachten en of er mogelijkheden zijn om de preventieve invloed, die in kwantitatief wetenschappelijk onderzoek bewezen wordt, te vergroten. Via een literatuurstudie schetsen we het kader van de problematiek van suïcide in België, meer specifiek in Vlaanderen, en de visie die de Kerk, als instituut, inneemt ten aanzien van suïcide. Vervolgens wordt de relatie tussen religie en suïcide, die kwantitatief werd vastgesteld, beschreven. Religie fungeert namelijk zowel als risicofactor en beschermende factor in een suïcidale crisis volgens kwantitatief empirisch onderzoek. Ditzelfde onderzoek stelt ook dat de beschermende invloed van religie in een suïcidale crisis groter is dan het aantal risicofactoren die religie in zich draagt. Aan de hand van semigestructureerde interviews bij pastor(e)s, priesters en enkele kernfiguren heb ik hun visie op de verhouding van het katholiek geloof en een suïcidale crisis achterhaald. Deze visies worden weergegeven in het derde hoofdstuk met behulp van het antwoord op twee vragen. Namelijk: ‘Hoe percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’. Door middel van enkele onderverdelingen beschrijf ik telkens de argumenten van de participanten, om vervolgens met enkele voorbeelden deze argumenten verder te specifiëren en te verklaren. Ten slotte schets ik enkele bevindingen bij de waargenomen resultaten. Hiervoor wordt er een vergelijking opgezet tussen de bekomen resultaten en reeds bestaand kwantitatief empirisch onderzoek. Om het geheel af te ronden beschrijf ik enkele wegen voor pastorale aandacht om mee te nemen in de praktijk van het contact met mensen in een suïcidale crisis. Een pastorale begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis kan een meerwaarde bieden vanuit het aanbieden van een persoonlijke relatie, vanuit de ondersteuning die gegeven wordt in de zoektocht naar God, door de aanname van een milde en vergevende positie en ten slotte doordat het pastoraat kan fungeren als spiegel voor de persoon in een suïcidale crisis.
WOORD VOORAF Graag zou ik mijn promotor professor Annemie Dillen van harte willen bedanken voor de begeleiding van mijn tweede masterthesis. Ze moedigde me opnieuw aan om dieper te graven in het thema door het aanbieden van literatuur, de ideeën die aangereikt werden in de verschillende momenten van overleg en via voorstellen tot inhoudelijke en technische reflecties over deze masterproef. Dankjewel. Tevens zou ik de participanten aan dit onderzoek willen bedanken voor hun tijd en ruimte die ze vrijmaakten om het interview te laten plaatsvinden en voor hun openheid tot het delen van hun ervaringen en hun persoonlijk verhaal. Vervolgens wil ik graag mijn ouders en zussen bedanken. Dankjewel, mama, papa, Anke, Nele en Lore voor de steun en het luisterend oor, wanneer ik vast zat in het denk- en schrijfproces en voor het nalezen van de verschillende versies. Een specifieke dankjewel wil ik richten tot mijn mama, Chris Smits, die niet alleen dit werk na las op schrijffouten, maar tevens een mede-denker werd in het zoekproces van het schrijven van deze thesis. Daarnaast richt ik ook een specifiek woord van dank aan Kristien Mulier en Charlotte De bruyn om de finale versie van dit werk na te lezen op schrijf- en spellingsfouten. Ten slotte wil ik ook mijn vriend, Joachim, bedanken voor zijn motiverende en enthousiasmerende steun doorheen dit jaar.
III
INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF ............................................................................................................................. II INHOUDSTAFEL .............................................................................................................................. III AFKORTINGEN ................................................................................................................................ VI LIJST MET FIGUREN .....................................................................................................................VII BIBLIOGRAFIE.............................................................................................................................. VIII INLEIDING............................................................................................................................................1 HOOFDSTUK I. SUÏCIDE: SITUERING VAN HET ONDERZOEKSDOMEIN .........................3 §1 DEFINIËRING ONDERZOEKSKADER........................................................................................ 3 §2. DE OMVANG VAN SUÏCIDE .................................................................................................... 5 §3. RELIGIE EN SUÏCIDE: DE KERKELIJKE LEER EN ENKELE KWANTITATIEVE STUDIES ............. 7 3.1 DE KERKELIJKE LEER OVER SUÏCIDE ............................................................................. 7 3.2 VERSCHILLENDE KWANTITATIEVE STUDIES OVER RELIGIE EN EEN SUÏCIDALE CRISIS . 9 3.2.1 Een beschermende rol .......................................................................................... 10 3.2.2 Een risicovolle rol ................................................................................................ 12 HOOFDSTUK II. VERANTWOORDING EN METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK .............................................................................................................14 §1. METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING VAN HET ONDERZOEK ...................................... 14 §2 METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK ............................................... 15 2.1 Onderzoeksgroep ....................................................................................................... 15 2.1.1 De selectiecriteria ............................................................................................... 15 2.1.2 Selectieprocedure ................................................................................................ 16 2.1.3 Generaliseerbaarheid........................................................................................... 16 2.2 Onderzoeksmethode................................................................................................... 17 2.2.1 Dataverzameling aan de hand van semigestructureerd interviews ..................... 17 2.2.2 Dataverwerking ................................................................................................... 18 HOOFDSTUK III: RESULTATEN VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK .....................................................................................................................................20 §1. HET KATHOLIEK GELOOF ALS RISICOFACTOR IN EEN SUÏCIDAAL PROCES ......................... 22 1.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als risicofactor .............................................. 22 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer ... 22 1.1.2 Een gevoel van schuld ........................................................................................ 23 1.2 Het persoonlijke geloof als risicofactor ..................................................................... 24 1.2.1 Door het té positief spreken over het leven na de dood ...................................... 24 1.2.2 Door het geloof dat bidden kan helpen ............................................................... 25 1.2.3 Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving ................................................................. 25
IV 1.3 De gemeenschap als risicofactor ................................................................................ 26 1.3.1 Het ontbreken van een gemeenschapsaspect ...................................................... 26 1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp ................................ 27 §2. HET KATHOLIEK GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR.................................................... 28 2.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als beschermende factor................................ 28 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod .............................................................. 28 2.2 Het persoonlijke geloof als beschermende factor ...................................................... 29 2.2.1 Het geloof als krachtbron .................................................................................... 29 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld .................................................................................. 31 2.2.3 Het verrijzenisgeloof........................................................................................... 32 2.3 De gemeenschap als beschermende factor ................................................................. 32 2.3.1 De ervaring van verbondenheid .......................................................................... 32 2.3.2 Zich welkom weten ............................................................................................. 33 §3. GEEN RELATIE TUSSEN KATHOLIEK GELOOF EN EEN SUÏCIDALE CRISIS ............................ 34 3.1 Geen invloed van de kerkelijke leer........................................................................... 34 3.2 Geen invloed van het persoonlijk geloof ................................................................... 34 3.3 Geen invloed van de gemeenschap ............................................................................ 35 §4. WAT KAN ER VERANDEREN NAAR DE TOEKOMST TOE? ..................................................... 35 4.1 Risicofactoren verkleinen .......................................................................................... 36 4.1.1 Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld .......................... 36 4.1.2 Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect .................. 38 4.1.3 Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp ...................................... 38 4.2 Beschermende factoren vergroten.............................................................................. 39 4.2.1 Het versterken van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten ....... 39 4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld.................................................... 40 4.2.3 Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid .............................................. 41 HOOFDSTUK IV: BETEKENIS VAN RESULTATEN EN WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT ...............................................................................................................43 §1. VERGELIJKING MET BESTAAND EMPIRISCH ONDERZOEK ................................................... 43 1.1 Beschermende factoren .............................................................................................. 43 1.1.1 Beschermende factoren op niveau van gemeenschap ......................................... 43 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer .................... 44 1.1.3 Beschermende factoren op niveau van persoonlijk geloof ................................. 45 1.2 Risicofactoren ............................................................................................................ 46 1.2.1 Risicofactoren op niveau van gemeenschap ....................................................... 46 1.2.2 Risicofactoren op niveau van de interpretatie van de leer .................................. 47 1.2.3 Risicofactoren op niveau van persoonlijk geloof ................................................ 48 1.3 Geen relatie tussen geloof en suïcide ......................................................................... 49
V §2. WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT .............................................................................. 50 2.1 De meerwaarde van een pastorale begeleiding .......................................................... 51 2.1.1 Het aanbod van een persoonlijke relatie ............................................................. 51 2.1.2 De ondersteuning in het zoeken naar God .......................................................... 52 2.1.3 Een milde houding .............................................................................................. 53 2.1.4 Pastoraat als spiegel ............................................................................................ 54 2.2 Het volhouden van een pastorale begeleiding............................................................ 55 2.2.1 Belang van zelfzorg ............................................................................................ 55 2.2.2 Advies- en hulplijnen .......................................................................................... 56 CONCLUSIE........................................................................................................................................58 BIJLAGEN .........................................................................................................................................XII Bijlage 1: Open vragen semi-gestructureerd interview................................................... XII Bijlage 2: Informed consent .......................................................................................... XIV
VI
AFKORTINGEN OCDS WHO CCV ASPHA IJD CGG IACSSO
: Operational Criteria for the Determination of Suicide : World Health Organization : Centrum Christelijk Vormingswerk : Advies Suïcide Preventie voor Huisartsen en Andere hulpverleners : Interdiocesane JeugdDienst : Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg : Informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties
VII
LIJST MET FIGUREN Figuur 1: Aantal sterfgevallen door suïcide per 100 000 inwoners (2012) ………..………... 6 Figuur 2: Evolutie van suïcidecijfer in Vlaanderen, volgens geslacht …………..….............. 7 Figuur 3: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten - vraag 1 en 2 ……………......……… 21 Figuur 4: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten - vraag 2 ….......................................... 36
VIII
BIBLIOGRAFIE 1. BOEKEN BAARDA, B. et al., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Houten-Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2013. BEAUCHAMP, T. L. & CHILDRESS, J. F., Principles of Biomedical Ethics, New York , Oxford University Press, 1979. ---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008. DEMYTTENAERE, B., De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck, Van Kessel-Lo, 2012. DURKHEIM, E., Le Suicide. Etude de Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France, 1897. DURKHEIM, E., Suicide. A Study in Sociology, New York, The Free Press, 1952. GIDEON, L., (ed.), Handbook of Survey Methodology for the Social Sciences, New York, Springer, 2012. LEENAARS, A.A. et al., (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New York, The American Association of Suicidology, 1997. LINCOLN, Y. & GUBA, E.G., Naturalistic Inquiry, Beverly Hills, Sage, 1985. NEUMAN, W.L., Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches, Boston, Pearson, 2011. OSMER, R., Practical Theology. An Introduction, Cambridge, W.B. Eerdmans Publishing Co, 2008. PII X PONTIFICIUS MAXIMI, Codex Iuris Canonici, Vatican, P.J. Kenedy & Sons, 1917. SCHRERER-RATH, M., Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001. SHNEIDMAN, E.S. , Definition of Suicide, New Jersey, Jason Aronson Incorporated, 1985. VAN STEENBERGEN, F., Ruimte van hoop. Persoonlijke begeleiding in de kerk, Antwerpen, Halewijn, 2014. 2. ARTIKELEN IN TIJDSCHRIFTEN ANDRIESSEN, K., On Intention in the Definition of Suicide, in Suicide and Life-Threatening Behavior 36/5 (2006), 553- 538. BERNICE, A. & GEORGIANNA, S., Durkheim Suicide and Religion – toward a Network Theory, in American Sociological Review, 54/1 (1989), 33-48. BONELLI, R.M. & KOENIG, H.G., Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673. CHENG, Q., SILENZO, H.L., CAINE, E.D., Suicide Contagion. A systematic Review of Definition and Research Utility, in Plos One 9/9 (2014), 1-9. DE LEO, D. et al., Definitions of Suicidal Behavior. Lessons Learned from the WHO/EURO Multicenter Study, in Crisis 27/1 (2006), 4-15. DEMASURE, K. & DEPOORTERE, K. , Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169. DERVIC, K. et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry 161/12 (2004), 2303–2308.
IX DE TAVERNIER, J., Ethische beschouwingen bij zelfdoding, in Collationes 31/2 (2001), 133148. DIERCKX DE CASTERLÉ, B. et al., Quagol. A Guide for Qualitative Data Analysis, in International Journal of Nursing Studies 49 (2012), 360-371. FORCEVILLE, G., De logica van de zelfdoding. Een inleiding in de suïcideproblematiek, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 115-123. FORCEVILLE, G., Zelfdoding bij jongeren. Preventie in het gezin, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 10-16. HAW, C. & HAWTON, K., Suicide is a Complex Behavior in which Mental Disorder usually plays a Central Role, in Australian & New Zeeland Journal of Psychiatry (2014), 13. HOEDT, H. & PERQUY, P., Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in Pastorale perspectieven 150/1 (2011), 29-38. HOOGHE, M. & VANHOUTTE, B., An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suicide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464. KING, M. et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73. KLEIMAN, E.M. & LIU, R.T., Prospective Prediction of Suicide in a Nationally Representative Sample. Religious Service Attendance as a Protective Factor, in The British Journal of Psychiatry 204 (2014), 262-266. LEAVEY, G. et al., Between Compassion and Condemnation. A Qualitative Study of Clergy Views on Suicide in Northern Ireland, in Menthal Health, Religion & Culture 14/1 (2001), 65-74. MANCINELLI, M.D. et al., Mass Suicide. Historical and Psychodynamic Considerations, in Suicide and Life-Threatening Behavior 32/1 (2002), 91-99. NELSON, G. et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology (2012), 59-71. PERQUY, P., Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar voor hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33. RASIC, D. et al., Spirituality, Religion and Suicidal Behavior in a Nationally Representative Sample, in Journal of Affective Disorders, 114/3 (2009), 32–40. SCHEFER-RATH, M. & VAN DER VEN, J.A., Effects of the Religious Socialization Leading to or Slowing Down Suicide, in Journal of Empirical Theology 7 (1994), 80-107. STACK, S. & WASSERMAN, I., The Effect of Religion on Suicide Ideology: an Analysis of the Networks Perspective, in Journal for the Scientific Study of Religion, 457-466. STARK, R., DOYLE, D.P., RUSHING, J.L., Beyond Durkheim. Religion and suicide, in Journal for the Scientific Study of Religion 22/2 (1983), 120-131. SWINTON, J. & MOWAT, H., Researching Pastoral Issues. Religious Communities and Suicide, 192-226, in SWINTON & J., MOWAT, H., Practical Theology and Qualitative Research, Londen, SCM Press, 2006. THOMAS, E. & MAGILVY, J.K., Qualitative Rigor or Research Validity in Qualitative Research, in Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16 (2011), 151-156.
X VANDEVOORDE, P., Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het thuisfront en op de campus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181. VAN LAERE, L., De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10. 3. ELEKTRONISCHE BRONNEN ---, Age-Standarized Suicide Rates, both sexes, 2012; http://gamapserver.who.int/mapLibrary/Files/Maps/Global_AS_suicide_rates_bothse xes_2012.png?ua=1 (toegang 18.10.2014). AGENSCHAP ZORG & GEZONDHEID, Zelfdoding per leeftijd; http://www.zorg-engezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Cijfers-oorzaken-van-sterfte/Zelfdoding-perleeftijd/ (toegang 18.10.2014). CATHOLIC BISHOPS’ CONFERENCE OF ENGLAND AND WALES, Sense and Nonsense on ‘Assisted Dying’; http://catholicunion.org.uk/wp-content/uploads/2013/07/assisteddying-sense-nonsense.pdf (toegang 7.04.2015). CENTRUM TER PREVENTIE VAN ZELFDODING, Cijfers & statistieken; http://www.preventiezelfdoding.be/content.php?im=1&is=1&iss=0&isss=1&ctitle= Cijfers%20&%20statistieken (toegang 21.10.2014). DE JAEGERE E. et al., Epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, Gent; http://www.groovix.be/ezo/pdf/14082014082926-Jaarverslag%20Su%C3%AFcidepogingen%20Vlaanderen%202012.pdf (toegang 20.05.2015). ---, Dringend nood aan een gesprek?; http://www.zelfmoord1813.be/ (toegang 7.04.2015). EENHEID VOOR ZELFMOORDONDERZOEK, De epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012; http://www.dplace.be/ezo/jaarverslagen/Jaarverslag%20Vlaanderen%202012%20Ne derlands.pdf (toegang 21.10.2014). ERWICH, R., Contouren van de ‘interpreterende gids’; http://www.erwich.eu/admin/file_uploader2/bestanden/The%20pastor%20as%20inte rpretive%20guide8e4a3.pdf (toegang 14.05.2015). ---, Het gesprek over suïcide aangaan; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/hetgesprek-over-suicide-aangaan (toegang 27.04.2015). HIGGINS, J. & GREEN, S., (ed.), Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions. What is a Systematic Review; http://handbook.cochrane.org/ (23.04.2015). I.A.C.S.S.O., Is dat een sekte. Een praktische handleiding; http://www.iacsso.be/is_dat_een_sekte.pdf (toegang 31.03.2015). KING, M. et al., A Systematic Review of Mental Disorder, Suicide, and Deliberate Self Harm in Lesbian, Gay and Bisexual People; http://www.biomedcentral.com/1471244X/8/70/ (toegang 6.04.2015). MÉDECINS SANS FRONTIÈRES, A Guide to using Qualitative Research Methodology; http://fieldresearch.msf.org/msf/bitstream/10144/84230/1/Qualitative%20research% 20methodology.pdf (toegang 30.10.2014). NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning;
XI http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7 (toegang 23.10.2014). ---, Ons Centrum. Wij werken aan de preventie van zelfdoding in Vlaanderen; http://www.preventiezelfdoding.be/ (toegang 7.04.2015). ---, Ondersteuning door ASPHA; http://www.zelfmoord1813.be/aspha (toegang 7.04.2015). ---, Ondersteuning door CGG ; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/ondersteuningdoor-cgg (toegang 27.04.2015). ROOX, G., De ene sekte is de andere niet; http://www.nieuwsblad.be/cnt/g0gu5spp (toegang 31.03.2015). ---, Rouwgroepen voor jongeren; http://www.ijd.be/rouwgroepen-voor-jongeren-0 (toegang 23.04.2015). ---, Rouwzorg Vlaanderen. Vzw; http://www.rouwzorgvlaanderen.be/eigen-werking/ (toegang 23.04.2015). ---, Tele-onthaal. Praten is de eerste stap; http://www.tele-onthaal.be/ (toegang 7.04.2015). ---, 1.114 Vlamingen stapten in 2012 uit het leven; http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2138891 (toegang 4.11.2014). WHO, First WHO Report on Suicide Prevention; www.who.int/mediacentre/news/releases/2014/suicide-prevention-report/en/ (toegang 18.10.2014). WHO, No of deaths. Intentional self-harm; http://apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/tables/tblA.php (toegang 21.10.2014). ---, WHO Mortality Database; www.apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/ (toegang 18.10.2014). ---, Werkgroep Verder; http://www.werkgroepverder.be/ (toegang 7.04.2015). 4. ANDERE BUELENS, E., Pastorale begeleiding van mensen die om euthanasie vragen. Een praktischtheologisch onderzoek, (onuitgegeven masterproef Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen, KU Leuven), Leuven, 2012. MORTELMANS, D., Nvivo (versie 8). Een inleiding, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2009. NJOKU OGBUANU, J., A Dialogical-hermeneutical Approach of Pastoral Companionship to Suicidal Persons (onuitgegeven doctoraatsproefschrift Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen, KU Leuven),e Leuven, 2013. 5. INTERNE DOCUMENTEN HOEDT, D., Uitvaartliturgie bij zelfdoding, Roeselare, 2014. VAN DOREN, E., Waarom? Vraag zonder antwoord, Antwerpen, 2014.
1
INLEIDING Het onderwerp van dit onderzoek in het kader van mijn tweede masterproef zijn de visies op de relatie tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis. Dit onderzoek is gebaseerd op een literatuurstudie en een exploratief kwalitatief empirisch onderzoek op basis van een tiental semigestructureerde interviews. De onderwerpkeuze voor deze masterproef werd bepaald door twee verschillende aspecten. Allereerst was er de vraag van Els Van Doren, de nationale proost van Chirojeugd Vlaanderen. Zij wordt in haar werkveld ongeveer tweemaandelijks geconfronteerd met een suïcide of suïcidepoging. Als proost is zij verantwoordelijk voor de crisisopvang bij zo een gebeurtenis. Vanuit de praktijk ontdekte ze de noodzaak aan verder onderzoek wat betreft de verhouding tussen een suïcidecrisis en wat het katholiek geloof kan betekenen in deze context. Dit is te verklaren vanuit het verlangen om de preventieve invloed van het katholiek geloof te verbreden en verruimen. Ten tweede werd de keuze bepaald door mijn persoonlijke interesse tot verder onderzoek. Er is namelijk reeds uitgebreid onderzoek verricht naar de relatie tussen religie en een suïcidale crisis. De kwantitatief empirisch aangetoonde invloed van religie op suïcide intrigeerde me, door de sterk aanwezige beschermende rol. Ik wil daarom verder onderzoek verrichten naar de beleving van mensen van deze relatie in Vlaanderen en de kansen en mogelijkheden onderzoeken die zij zien ter preventie van suïcide doorheen religie. Ik wil op zoek gaan naar de getuigenissen, motivaties en gedachten achter de kwantitatief vastgestelde invloed van het katholiek geloof op een suïcidale crisis en ook aandacht geven aan risicofactoren die niet worden vermeld in het kwantitatief empirisch onderzoek, maar die eventueel naar boven komen in het kwalitatief onderzoek. Het eerste hoofdstuk gaat van start met een begripsbepaling in verband met de gebruikte termen zoals ‘zelfdoding’, ‘suïcide’, ‘suïcidanten’, … en het niet gebruiken van de term ‘zelfmoord’. Vervolgens worden de cijfers van suïcides en suïcidepogingen in kaart gebracht om een beeld te vormen van de omvang van het Vlaamse onderzoeksveld waarin we ons bevinden. Ten slotte wordt het standpunt van het instituut Kerk ten aanzien van mensen in een suïcidale crisis bekeken en worden enkele internationale kwantitatieve empirische studies belicht. In het tweede hoofdstuk worden de gebruikte onderzoeksmethodes besproken en een verantwoording hiervoor gegeven. Daarnaast expliceer ik de gebruikte methode voor de dataverzameling en de manier waarop de verwerking van de data plaatsvond. Ik sta stil bij de selectiecriteria, de selectieprocedure van de participanten en de mate waarin dit onderzoek valabel en generaliseerbaar is. Het derde hoofdstuk geeft een overzicht van de verzamelde onderzoeksresultaten. Er wordt een antwoord geformuleerd op twee vragen, namelijk ‘Hoe percipiëren de deelnemers de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’. Ik formuleer in dit onderdeel de argumenten die aangehaald worden door de participanten om de beschermende rol en/of de risicofactoren van het katholiek geloof op een suïcidale crisis te staven. Enkele andere participanten raken aan dat er geen relatie bestaat tussen het katholiek geloof en suïcide, resultaten uit dit onderdeel worden ook aan de hand van citaten weergegeven. Vervolgens sta ik stil bij de veranderingsmogelijkheden die de participanten
2 zien om de risicofactoren te verkleinen en de eventuele beschermende factoren van het katholiek geloof te vergroten. Ten slotte bouw ik mijn conclusie op door middel van een vergelijking van de bekomen kwalitatieve onderzoeksresultaten en het bestaand kwantitatief empirisch onderzoek dat reeds aangeduid werd in hoofdstuk één. Dit vierde hoofdstuk sluit af met het benoemen van enkele wegen voor pastorale aandacht voor de praktijk in Vlaanderen. Dit onderdeel zal gaan over hoe de pastorale begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis een meerwaarde kan zijn.
HOOFDSTUK I. SUÏCIDE: ONDERZOEKSDOMEIN
SITUERING
VAN
HET
Om van start te gaan met dit onderzoek staan we stil bij de definiëring van suïcide en bij de keuze voor de termen ‘suïcide’ en ‘zelfdoding’. Vervolgens schetsen we de omvang van suïcide door te kijken naar enkele cijfers in Europa en meer specifiek, het Vlaams gewest. Tevens stippen we enkele empirische studies aan die op zoek gaan naar het kwantitatief vast te stellen verband tussen suïcide en religie en bekijken we het standpunt van de Kerk ten aanzien van zelfdoding.
§1 DEFINIËRING ONDERZOEKSKADER Een objectieve definitie van suïcide geven is moeilijk. Elke definitie wordt namelijk opgesteld vanuit een concreet werkveld en dus vanuit een specifieke invalshoek. Zo is bijvoorbeeld Emile Durkheims definitie gestaafd vanuit een sociologisch kader. Hij stelt dat de term suïcide gebruikt moet worden voor alle doodsoorzaken resulterend uit een directe of indirecte activiteit van het slachtoffer zelf, die bewust is van het resultaat dat hij/zij zal bekomen door deze activiteit1. Bij de definitie van Schneidman kijken we eerder door een psychologisch bril. Hij stelt: “Suïcide is een bewuste act van zelf veroorzaakte vernietiging, beter verstaan als een multidimensionale depressie van een kwetsbaar individu die een probleem ervaart waarvoor suïcide door hem/haar als best mogelijke oplossing wordt gepercipieerd”2. Wanneer er gekeken wordt naar definities van suïcide uit verschillende disciplines wordt er telkens een specifiek accent gelegd op één gegeven. Bij de sociologische definitie is dit accent gelegd op het bewust zijn van het slachtoffer van zijn/haar daden. In de psychologische definitie wordt dit accent gelegd op suïcide als oplossing van de multidimensionale slechte toestand bij een individu. Wanneer we kijken naar de eerder medisch getinte definities zien we vooral een focus op de oorzaken van een zelfdodingspoging of een suïcide, bijvoorbeeld depressie, schizofrenie, 3 bipolariteitsstoornissen, … . Deze definities uit verschillende invalshoeken volstaan niet als de definitie van suïcide voor dit onderzoek, omwille van de uitgesproken kleur die ze hebben vanuit een concreet werkveld. In de verdere zoektocht naar een passende omschrijving kijken we naar de definitie van Beauchamp en Childress. Deze wordt vaak naar voren geschoven als de meest objectieve definitie4. Volgens deze omschrijving is er enkel sprake van suïcide wanneer iemand met opzet zijn/haar eigen leven beëindigt, zonder dat omstandigheden of 1
“The term suicide is applied to all cases of death resulting directly or indirectly from a positive or negative act of the victim himself, which he knows will produce this result”, E. DURKHEIM, Suicide. A Study in Sociology, New York, The Free Press, 1952, p.42. Zie: E. DURKHEIM, Le Suicide. Etude de Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France, 1897. 2 “Suicide is a conscious act of self-induced annihilation, best understood as a multidimensional malaise in a needful individual who defines an issue for which suicide is perceived as the best solution”, E. S. SHNEIDMAN, Definition of Suicide, New Jersey, Jason Aronson Incorporated, 1985, p. 202. 3 Zie C. HAW & K. HAWTON, Suicide is a Complex Behavior in which Mental Disorder usually Plays a Central Role, in Australian & New Zeeland Journal of Psychiatry (2014), 1-3, p. 1. 4 Zie J. DE TAVERNIER, Ethische beschouwingen bij zelfdoding, in Collationes 31/2 (2001), 133-148, p. 135.
4 bedoelingen in deze beslissing een rol spelen5. Hierin komen drie belangrijke elementen naar voren, namelijk de intentionaliteit van de act, het levenseinde en de nadruk op het eigen leven. Deze drie elementen komen tevens terug in de definitie van het OCDS of Operational Criteria for the Determination of Suicide. Zij geven de volgende definitie van suïcide: “Suïcide is de (1) dood volgende uit (2) een daad aan zichzelf gericht (3) met de intentie om zichzelf te doden”6. Beide definities zijn objectiever dan de voorgaande definities. Ik opteer dan ook om de laatste definitie als sluitend te beschouwen voor dit onderzoek, omdat deze laatste definitie van het OCDS bondiger en overzichtelijker is in vergelijking met die van Beauchamp en Childress. Vaak worden verschillende termen gebruikt om hetzelfde feit of dezelfde gebeurtenis aan te duiden. Zo ook in het vocabulaire van dit onderzoeksveld. In deze veelheid van termen maak ik een specifieke keuze om in het verdere onderzoek naar suïcide te verwijzen. De term ‘zelfmoord’ wordt niet gebruikt. Deze term draagt een pejoratieve betekenis met zich mee. Wanneer we spreken over zelfmoord benoemen we de daad als een misdaad. Moord is namelijk strafbaar en zelfmoord komt dan in ditzelfde kader te staan7. Ik opteer in dit werkstuk voor het gebruik van de termen ‘zelfdoding’ en ‘suïcide’. Deze termen dragen geen waardeoordelen in zich. Zelfdoding is een minder gekleurde term dan zelfmoord en de term suïcide is hiervoor een politiek correcter synoniem8. Vandaar dat ik in deze verdere studie niet meer zal spreken over zelfmoord en mensen met gedachten aan zelfmoord, maar over zelfdoding, suïcide, suïcidanten en personen in een suïcidale crisis. Het onderscheid tussen de twee laatste termen is belangrijk. De term ‘suïcidanten’ wordt gebruikt voor personen die overleden zijn door een suïcide en met ‘personen in een suïcidale crisis’ verwijs ik naar personen met gedachten aan zelfdoding, maar deze gedachten resulteren (nog) niet in een suïcide. Om het onderzoeksonderwerp goed te kunnen kaderen schets ik wat een suïcide of suïcidale crisis concreet kan inhouden. Een suïcidaal persoon ziet de zelfdoding als een oplossing voor zijn of haar problemen. De omgeving van de persoon in een suïcidale crisis ziet deze gedachten of het suïcidaal gedrag echter als een probleem. De persoon in een suïcidale crisis leeft dan ook volgens de logica van de dood, terwijl de omgeving de situatie beleeft volgens een geheel andere logica, namelijk die van het leven. Wanneer we het proces bekijken dat vooraf gaat aan een suïcide kunnen we verschillende factoren aanduiden die het risico vergroten. Allereerst werd er aangetoond dat suïcidale gedachten en gedragingen ontstaan wanneer de psychische draagkracht van een individu niet sterk genoeg is om bepaalde ervaringen of situaties te kunnen dragen. De draaglast wordt te zwaar voor de draagkracht van een individu9. Deze draagkracht van een individu wordt bepaald door verschillende factoren, zoals biologische, sociale, psychiatrische en psychische factoren. In 5
“An act is a suicide if and only if one intentionally terminates one’s own life, no matter what the conditions or precise nature of the intention or the causal route to death.”, T.L. BEAUCHAMP & J. F. CHILDRESS, Principles of Biomedical Ethics, New York , Oxford University Press, 1979, p. 87. 6 “Suicide is a (1) death arising from (2) an act inflicted upon oneself (3) with the intent to kill oneself”, K. ANDRIESSEN, On Intention in the Definition of Suicide, in Suicide and Life-Threatening Behavior 36/5 (2006), 553- 538, p. 553. 7 Zie D. DE LEO et al., Definitions of Suicidal Behavior. Lessons Learned from the WHO/EURO Multicenter Study, in Crisis 27/1(2006), 4-15, p. 8. 8 Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck, KesselLo, 2012, p. 25. 9 Zie G. FORCEVILLE, De logica van de zelfdoding. Een inleiding in de suïcideproblematiek, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 115-123, p. 117.
5 de biologische factoren kunnen elementen aanwezig zijn die het risico op suïcide vergroten. Er is echter (nog) geen ‘suïcide-gen’ ontdekt, wel werd er aangetoond dat biologische genen een rol spelen. Depressie is bijvoorbeeld genetisch bepaald en deze ziekte vergroot het risico op suïcide. Een individu kan ook beïnvloed worden door zijn psychische factoren. Zo kunnen enkele persoonlijkheidskenmerken of karaktertrekken invloed hebben op het probleemoplossend gedrag bij individuen. Iemand kan zeer impulsief zijn in problemen oplossen of moeilijk constructieve oplossingen bedenken, hierdoor verhoogt het risico op zelfdoding. Ten derde kunnen de sociale factoren in de context van een individu mee het risico op suïcide bepalen. Een relatiebreuk, problemen op school en alcohol- of drugsmisbruik zijn voorbeelden van sociale factoren die eventueel de kans op suïcide kunnen beïnvloeden in combinatie met de psychische en biologische factoren. Ten vierde wijzen we op de psychiatrische factoren. Onderzoek toont aan dat 90% van de mensen die overlijden door suïcide een psychiatrische stoornis hebben. Veel voorkomende diagnoses zijn depressie, schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen zoals borderline10. We moeten op het einde van deze begripsbepaling het onderscheid maken tussen een suïcidepoging en een mislukte suïcide. Een suïcidepoging impliceert dat een individu een bepaalde daad verricht, zoals zichzelf verwonden, zonder de oorspronkelijke intentie om te sterven. Bij een mislukte suïcide is de intentie om te sterven wel aanwezig. Zodus worden suïcidepogingen begaan om een specifieke gewenste verandering te bekomen in tegenstelling tot een mislukte suïcide die met het oog op het beëindigen van het leven wordt begaan, maar waarbij het doel niet wordt bereikt11. Het gebruik van de gecombineerde term ‘mislukte suïcidepoging’ is niet gepast. Een suïcidepoging wijst namelijk op het ontbreken van de intentie om te sterven. Een mislukte suïcidepoging is dan gelijk aan een suïcide, want het doel van een suïcidepoging is namelijk niet sterven, wanneer dit doel niet bereikt wordt of mislukt kunnen we spreken van een overlijden door suïcide en niet over een ‘mislukte suïcidepoging’. Er is onduidelijkheid in het kwantitatief onderzoek in verband met de mislukte suïcide en suïcidepogingen, omdat deze vaak niet worden gerapporteerd omwille van het taboe of omwille van de onduidelijkheid die bestaat rond dit gebeuren. Een suïcidepoging kan bijvoorbeeld gemaskeerd worden als een ongeluk. Er is hier een grijze zone aanwezig in het kwantitatief onderzoek naar mislukte suïcides en suïcidepogingen12.
§2. DE OMVANG VAN SUÏCIDE Volgens de cijfers van de World Health Organization sterven er gemiddeld 800 000 mensen in de hele wereld op één jaar door suïcide. Dit grote getal zegt weinig, maar 800 000 mensen per jaar impliceert dat er elke 40 seconden iemand sterft door zelfdoding. Dit cijfer wijst daarbij enkel op de daadwerkelijke suïcides en laat de verschillende mislukte suïcides en suïcidepogingen, die zich bevinden in de reeds beschreven grijze zone, links liggen. Wanneer we kijken naar de verschillende landen kunnen we waarnemen dat voor Europese landen het cijfer hoger ligt dan het globaal gemiddelde van 11,4 per 100 000 inwoners in
10
Zie G. FORCEVILLE, Zelfdoding bij jongeren. Preventie in het gezin, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 10-16, p. 14. 11 Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck, Kessel-Lo, 2012, p. 27. 12 Ibid., p. 27.
6 201213. Dit kunnen we zien in onderstaande figuur (figuur 1). In de legende zien we dat naarmate de kleur donkerder wordt, het aantal suïcides stijgt. We kunnen waarnemen dat Europa in het donkerrood wordt afgebeeld. Dit bevestigt dat Europese landen hoger scoren dan het globaal gemiddelde. België wordt in deze figuur afgebeeld in het oranje wat impliceert dat het aantal overlijdens door suïcide tussen de 10,0 en 14,9 op 100 000 ligt14. Figuur 1: Aantal sterfgevallen door suïcide per 100 000 inwoners (2012)15
In concrete aantallen zijn dat bijvoorbeeld 2013 overlijdens door suïcide in België in 201016. We kunnen nog verder inzoomen en kijken naar de toestand van Vlaanderen in deze context. In het Vlaamse Gewest stierven 1931 personen door een zelfdoding in 201217. De jongvolwassenen worden hier aangeduid als de grootste risicogroep, met de vrouwen van ongeveer 35 jaar bovenaan. Gescheiden personen lopen tevens een hoger risico op suïcidaal gedrag in vergelijking met getrouwde of samenwonende individuen. Daarnaast verhogen nog twee andere aspecten de kans op suïcidaal gedrag, namelijk een voorgeschiedenis van een psychiatrische behandeling of een eerder ondernomen suïcidepoging18. Er bestaan geen exacte cijfers over het aantal zelfdodingspogingen, maar het centrum ter preventie van zelfdoding schat dat er ongeveer 45 mensen per dag een poging ondernemen in België. In vergelijking met ongeveer 2000 suïcides per jaar zijn dat ongeveer 13
Zie ---, First WHO Report on Suicide Prevention; www.who.int/mediacentre/news/releases/2014/suicide-prevention-report/en/ (toegang 18.10.2014). 14 Zie ---, WHO Mortality Database; www.apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/qhodpms/ (toegang 18.10.2014). 15 Zie ---, Age-Standarized Suicide Rates, both Sexes, 2012; http://gamapserver.who.int/mapLibrary/Files/Maps/Global_AS_suicide_rates_bothsexes_2012.png?ua =1 (toegang 18.10.2014). 16 Zie WHO, No of Deaths. Intentional Self-harm; http://apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/tables/tblA.php (toegang 21.10.2014). 17 Zie EENHEID VOOR ZELFMOORDONDERZOEK, De epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012; http://www.dplace.be/ezo/jaarverslagen/Jaarverslag%20Vlaanderen%202012%20Nederlands.pdf (toegang 21.10.2014). 18 Zie CENTRUM TER PREVENTIE VAN ZELFDODING, Cijfers & statistieken; http://www.preventiezelfdoding.be/content.php?im=1&is=1&iss=0&isss=1&ctitle=Cijfers%20&%20 statistieken (toegang 21.10.2014).
7 16 500 mensen die een suïcidepoging begaan19. Het cijfer van de suïcidepogingen ligt dus beduidend hoger dan het cijfer van suïcides. Figuur 2: Evolutie van suïcidecijfer in Vlaanderen, volgens geslacht (per 100 000 inwoners)20
Figuur 2 toont grafisch de evolutie van het suïcidecijfer voor Vlaanderen. We zien een lichte daling in 2012 in vergelijking met 2011. In 2011 stierven er namelijk gemiddeld 183 mensen (per 100 000 inwoners) door suïcide en voor 2012 bedraagt dit cijfer ‘slechts’ 162 mensen. We kunnen hier opnieuw opmerken dat vrouwen een hoger risico lopen. Er stierven namelijk 187 vrouwen in vergelijking met 145 mannen in 2012. Er stapten in totaal 1114 Vlamingen uit het leven in 2012, waaronder 814 mannen en 298 vrouwen. Dit zijn gemiddeld 4 individuen per dag die zich het leven ontnemen door suïcide. De impact die zo een suïcide met zich meebrengt wordt duidelijk wanneer er gekeken wordt naar het geschatte aantal nabestaanden dat achterblijft na 1114 suïcides. Er ontstaan dan ongeveer 7000 nieuwe nabestaanden, waaronder partners, zussen, broers, nichten, neven, collega’s, vrienden op school, … worden gerekend21.
§3. RELIGIE
EN SUÏCIDE: DE KERKELIJKE LEER EN ENKELE KWANTITATIEVE
STUDIES
3.1 DE KERKELIJKE LEER OVER SUÏCIDE Er bestaat een evolutie in de kerkelijke leer naar een meer gematigd standpunt ten aanzien van suïcide doorheen de tijd. Een sprekend voorbeeld hiervan is de weglating van canon 1240 in het vernieuwd kerkelijk wetboek van 1983. In het kerkelijk wetboek van 1917 wordt 19
Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck, Kessel-Lo, 2012, p. 30. 20 E. DE JAEGERE et al., Epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, Gent, p. 7; http://www.groovix.be/ezo/pdf/14082014-082926Jaarverslag%20Su%C3%AFcidepogingen%20Vlaanderen%202012.pdf (toegang 20.05.2015). 21 Zie ---, 1.114 Vlamingen stapten in 2012 uit het leven; http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2138891 (toegang 4.11.2014).
8 namelijk een kerkelijke begrafenis nog uitdrukkelijk verboden voor overledenen na een suïcide22. De recentere uitgave van 1983 vermeldt dit gegeven niet meer. We kijken allereerst even naar de vroegere, duidelijk negatieve, houding ten aanzien van suïcide. In de Catechismus van de katholieke kerk vinden we enkele concrete citaten terug. Zo staat er bijvoorbeeld in nummer 2281: Zelfmoord is in tegenspraak met de natuurlijke neiging van de mens om zijn leven te willen bewaren en bestendigen. Zichzelf doden is ernstig in tegenspraak met de ware eigenliefde. Het is ook een zonde tegen de naastenliefde, want men verbreekt ten onrechte de band van solidariteit met de gezinsverbanden en met de nationale en menselijke samenleving, tegenover wie wij verplichtingen hebben. Zelfmoord is in strijd met de liefde tot de levende God23.
In nummer 2282 staat er: Als de zelfmoord wordt uitgevoerd om als voorbeeld te dienen, met name voor de jongeren, wordt het ook nog een zonde van ergernis. Vrijwillige medewerking verlenen aan zelfmoord gaat in tegen de zedenwet. Zware psychische storingen, angst of ernstige vrees voor beproevingen, lijden of foltering, kunnen de verantwoordelijkheid van de zelfmoordenaar verminderen24.
Opvallend is dat hier het woord ‘zelfmoord’ gebruikt wordt. Deze term draagt een negatieve connotatie met zich mee25. Toch opteert de kerkelijke leer ervoor om deze term te implementeren in de beschrijving van hun houding ten aanzien van suïcide in de Catechismus. Naast het gebruik van deze pejoratieve term laten ze blijken dat suïcide volgens hen een zondige daad is. Het wordt namelijk benoemd als een ‘zonde tegen de naastenliefde’ en een ‘zonde van ergernis’. We kunnen echter wel een nuancering lezen wanneer er verwezen wordt naar de psychische of mentale beproevingen die aan de oorzaak kunnen liggen van een suïcidepoging. Hier stelt de Catechismus dat het individu in zo een concrete situatie niet volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn/haar daden. In een andere alinea wordt er echter de nadruk gelegd op het feit dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn/haar eigen leven, dat door God geschonken is. De alinea stelt: “Wij zijn de beheerders, niet de eigenaars van het leven dat God ons heeft toevertrouwd. We beschikken er niet over”26. De bovenstaande citaten worden allemaal weergegeven onder de titel: ‘Het vijfde gebod: Gij zult niet doden’. De context van deze alinea drukt uit dat de Kerk suïcide ziet als een zonde tegen dit vijfde gebod. In alinea 2325 wordt dit ook expliciet vermeld: “Zelfmoord is ernstig in strijd met de rechtvaardigheid, de hoop en de liefde. Het vijfde gebod verbiedt dan ook de zelfmoord”27. Deze voorgaande paragrafen belichten duidelijk de veroordelende of beschuldigende tendens ten aanzien van suïcide. Wanneer we echter verder lezen treffen we een minder uitgesproken veroordelende houding aan. In alinea 2283 staat namelijk: 22
Zie PII X PONTIFICIUS MAXIMI, Codex Iuris Canonici, Vatican, P.J. Kenedy & Sons, 1917, canon 1240, p. 354-355. 23 Zie ---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008, nr. 2281. 24 Ibid., nr. 2282. 25 Zie hoofdstuk I, punt §1. Definiëring onderzoekskader. 26 ---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008, nr. 2280. 27 Ibid.
9
Men moet niet wanhopen met betrekking tot de eeuwige zaligheid van mensen die zichzelf gedood hebben. God kan, langs wegen die Hij alleen kent, ervoor zorgen dat ze nog de kans krijgen op een heilbrengend berouw. De kerk bidt dan ook voor diegenen die zich het leven hebben benomen28.
Hier zien we dat de term ‘zelfmoord’ niet wordt gebruikt en er in plaats daarvan wordt gesproken over ‘het leven benemen’. De woordkeuze zorgt hier reeds voor een minder negatieve connotatie. Tevens wordt er vermeld dat de Kerk zal bidden voor diegenen die zich het leven hebben benomen. Dit toont de bemoediging vanuit de Kerk ten aanzien van de nabestaanden. Deze alinea moeten we echter kaderen in een uitzondering op de regel om een kerkelijke uitvaart bij suïcide te verbieden. Deze uitzondering wordt beschreven in de ‘Liturgisch-pastorale richtlijnen voor de kerkelijke uitvaartplechtigheden na suïcide'. Hierin wordt aangestipt dat een uitvaart wel gegund kan worden aan mensen die zich in een specifieke gemoedstoestand bevinden wanneer ze zich van het leven benemen, zoals angst, ondraaglijke lijden of een psychische stoornis. Individuen zijn zich dan niet ten volle bewust en ten gevolge daarvan niet ten volle verantwoordelijk voor hun daad29. In deze richtlijnen vinden we echter opnieuw een argument terug om een kerkelijke uitvaart na suïcide niet toe te laten, namelijk omwille van de kans dat door dit toe te laten wordt gesuggereerd dat de Kerk akkoord gaat met suïcide30. We kunnen dus besluiten dat het officiële standpunt van de Kerk een overwegend veroordelende tendens in zich draagt. Suïcide wordt als niet geoorloofd bestempeld, omdat het een aanval is ten aanzien van God, ten aanzien van je gemeenschap en ten aanzien van de natuurwet die staat voor het leven. Er zijn echter factoren terug te vinden die wijzen op een minder uitgesproken veroordelende houding. In de pastorale praktijk van de priesters, pastores en andere individuen zien we bijvoorbeeld dat de overwegende tendens bemoedigend is, zowel naar de overledene als naar de nabestaanden toe die met een immens verdriet worden geconfronteerd. In de praktijk wordt dus een mildere en menselijkere houding aangenomen dan dat de officiële kerkelijke documenten voorschrijven31.
3.2 VERSCHILLENDE KWANTITATIEVE STUDIES OVER RELIGIE EN EEN SUÏCIDALE CRISIS Om een beter beeld te krijgen van de relatie tussen religie en een suïcidale crisis worden hieronder enkele empirische studies weergegeven. De selectie van onderstaande studies is gebaseerd op het doorzoeken van verschillende online databases. Er werd zowel gezocht in theologische, als in medische databases. De eerste database is ATLA, daarin werden volgende zoektermen ingegeven: Suicidology, Suicide, Zelfdoding, Zelfmoord, Religion and Suicide. In de database LIMO gaven we volgende zoektermen in: Suicide, Zelfdoding, Zelfmoord, Durkheim, Durkheim Suicidology, Durkheim Suicide, Sociology Suicide, Definitions of
28
---, Catechismus van de katholieke kerk,, Brussel, Licap, 2008, nr. 2283. Zie NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning, 2005, nr. 5; http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7(toegang 23.10.2014). 30 Ibid. 31 Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck, Kessel-Lo, 2012, p. 62. 29
10 Suicide. In PUBMED werden de volgende zoektermen gebruikt: Suicide, Suicidal crisis, Suicide and Religion, Suicide medical, Systematic Review Suicide, De volgende empirische studies zijn een selectie uit de bekomen onderzoeksresultaten. We selecteerden de meest recente onderzoeken, waarvan de Europese en Amerikaanse onderzoeken verder onder de loep werden genomen. Tevens namen we de studies op die onder de noemer religie het katholiek geloof of het christelijk geloof vermelden, wanneer deze niet werden besproken werd de studie niet verder onderzocht.
3.2.1 Een beschermende rol De systematische review32 van Bonelli en Koenig toont aan dat in de meerderheid (72%) van de studies een beschermende rol wordt toegekend aan religie. Dit impliceert dat de meerderheid van de onderzochte studies religie zien als een beschermende factor ten aanzien van het risico op een suïcide of een suïcidepoging. De onderzoekers van deze systematische review onderzochten alle artikels uit de database PubMed, gedateerd tussen 1990 en 2010, met in de titel een vermelding van de termen ‘religio’ en ‘spiritu’. Zo werden 5200 publicaties weergegeven. Een verdere selectie gebeurde op basis van het soort onderzoek. Ze selecteerden namelijk enkel de kwantitatieve onderzoeken. Ten slotte werd de kwaliteit van de onderzoeken geëvalueerd. Na deze selectie bleven er nog 43 kwantitatieve onderzoeken over, waarop de volgende resultaten gebaseerd zijn33. Verschillende studies uit de systematische review van Bonelli en Koenig spreken over de beschermende factor van religie in zake de suïcidale gedachten of suïcidale crisis34. Er worden verschillende mentale stoornissen naast elkaar geplaatst en in verband gebracht met religie. Het onderzoek toont aan dat religie een beschermende rol kan spelen ten aanzien van suïcide of een suïcidepoging, waar bijvoorbeeld religie geen beschermende rol kan spelen bij een bipolaire stoornis35. In het algemeen worden hogere gradaties van religiositeit geassocieerd met lagere kans op suïcide en een sterke kerkparticipatie wordt tevens geassocieerd met een lagere kans op suïcide. Deze associatie komt sterker naar voor bij mannen dan bij vrouwen. Wanneer religie de act van suïcide zelf afkeurt, wordt door dit onderzoek tevens aangetoond dat gelovige mensen minder kans lopen om een suïcide te begaan36. Wanneer de leerstellingen of regels van het geloof suïcide afkeuren of verbieden blijkt dit een beschermende factor te zijn voor suïcide, volgens dit kwantitatief onderzoek. Enkele concrete voorbeelden van onderzoeken naar de beschermende factor van religie kunnen we vinden in deze systematische review van Koenig. Een Canadees onderzoek van Rasic liep bijvoorbeeld twaalf maanden en toonde aan dat 0,47% van de religieuze mensen tegenover 0,83% van de niet-religieuze mensen een zelfdodingspoging ondernam tijdens deze periode. De individuen die zich benoemden als spiritueel of aangaven
32
“Een systematische review is een vorm van onderzoek dat al het kwantitatief en kwalitatief empirisch bewijs met betrekking tot één specifiek thema samen brengt om een concrete onderzoeksvraag te beantwoorden. Dit empirisch bewijs wordt op een systematische manier verzameld en verwerkt en in de systematische review wordt een antwoord geformuleerd op deze concrete onderzoeksvraag”, J. HIGGINS, S. GREEN (ed.), Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions. What is a Systematic Review; http://handbook.cochrane.org/ (23.04.2015). 33 Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 658. 34 Ibid., p. 666. 35 Ibid., p. 669. 36 Ibid., p. 666.
11 kerkelijk actief te zijn, liepen beduidend minder kans om een suïcide te ondernemen 37. Een ander voorbeeld is de Amerikaanse studie van Dervic38. Hij stelt dat mensen die deel uitmaken van een religieuze gemeenschap duidelijk minder zelfdodingpogingen ondernemen tegenover mensen zonder band met een religieuze gemeenschap39. De religieuze gemeenschap werkt hier dan als sociaal vangnet voor de persoon in een suïcidale crisis, want religieuze gemeenschappen hebben, volgens dit onderzoek, de capaciteit om sociale samenhang te bieden, door bijvoorbeeld een antwoord te geven op de vragen: ‘Wie ben ik?’, ‘Waar kom ik vandaan?’, ‘Waar ga ik naartoe?’, …40. Doorheen de gemeenschappelijke antwoorden ontstaan er relaties en sociale ondersteuning onder de leden van de gemeenschap. Naast de systematische review van Koenig en Bonelli werd er een onderzoek gedaan door Nelson in de VS. Hierbinnen werd op zoek gegaan naar de factoren die de beschermende functie van religie mee bepalen. De resultaten kunnen opgedeeld worden in twee hoofdfactoren, namelijk het religieuze geloof en het concept van het netwerk-model als bepalende voor de preventieve functie van religie41. Een voorbeeld van het eerste element van het geloof dat beschermend kan werken, namelijk de invloed van het persoonlijk geloof, is het geloof dat enkel God het recht heeft om een leven te beëindigen. Hier toonde de studie uit de VS aan dat wanneer een individu sterk scoort op de graad van betrokkenheid op het religieuze geloof dit samenhangt met een lager risico op suïcide. Het tweede element met een beschermende functie wordt benoemd als het netwerk-model. Dit verwijst naar de sociale voordelen die een geloofsgemeenschap kan bieden. Zo wordt een hoge kerkbetrokkenheid in relatie geplaatst met een lager risico op suïcide42. Nelson, de auteur van de studie uit de VS, vermeldt dat Erik Durkheim de eerste is die het risico op suïcide verbindt met de effecten van een gemeenschap op een individu43. De socioloog Erik Durkheim staat bekend om het uitdenken van dit netwerk-model in relatie tot suïcide en religie. Hij definieert dit concept als volgt: “De natuur van de sociale relaties beïnvloedt de individuele houdingen, het geloof en gedragingen”44. Hij stelt hierbij dat religie als beschermend fungeert, omdat religie kan begrepen worden als een samenleving of als een gemeenschap waarbinnen de persoon in een suïcidale crisis steun kan vinden. Durkheim maakt hierin een onderscheid tussen de verschillende religies. Het katholiek geloof biedt, volgens hem, een hoger niveau van sociale integratie dan het jodendom, omdat in het katholiek geloof het gedeeld geloof en de gedeelde 37
Zie D. RASIC et al., Spirituality, Religion and Suicidal Behavior in a Nationally Representative Sample, in Journal of Affective Disorders 114/3 (2009), 32–40, p. 36-37. Zie ook R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 38 Zie K. DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry 161/12 (2004), 2303–2308, p. 2307-2308. Zie ook R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 39 Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 40 Zie J. SWINTON & H. MOWAT, Researching Pastoral Issues. Religious Communities and Suicide, 192-226, p. 196, in J. SWINTON & H. MOWAT, Practical Theology and Qualitative Research, Londen, SCM Press, 2006. 41 Zie G. NELSON et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology, University of Minnesota, USA, 2012, 59-71, p. 60. 42 Ibid., p. 59. 43 Ibid., p. 63. 44 “The nature of social relations influences individuals attitudes, beliefs and behavior”, A. BERNICE & S. GEORGIANNA, Durkheim Suicide and Religion – toward a Network Theory, in American Sociological Review, 54/1 (1989), 33-48, p. 39. Zie ook E. DURKHEIM, Le Suicide. Etude de Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France, 1897.
12 religieuze praktijken belangrijker worden geacht dan in het jodendom of het protestantisme. Volgens Durkheim zal de kans op suïcide verlagen wanneer een individu zich verbonden weet met een religieus geloof, omwille van de sociale integratie die religie mogelijk maakt45. Wanneer we echter Durkheims theorie vermelden moeten we kijken naar de kritieken die er nadien op zijn geformuleerd. Zijn visie in verband met de differentiatie wat betreft denominaties wordt bijvoorbeeld niet gesmaakt. Durkheim negeert namelijk de verschillen in theologie en bouwt zijn argumentatie louter op naar de graad van sociale integratie per denominatie46. Een studie van Kleiman en Liu legt meer de nadruk op de beschermende factor van kerkelijke betrokkenheid of participatie. De studie werd gebaseerd op de vergelijking van een database over sterftecijfers en de oorzaak van het overlijden met een database gebaseerd op informatie verzameld in interviews. In deze interviews werd er gepolst naar de mate van betrokkenheid op religieuze evenementen, vrienden, hobby’s, …47. De uiteindelijke studie toont aan dat individuen die regelmatig naar een religieuze dienst gaan minder snel geneigd zijn om suïcide te begaan. De participatie in religieuze diensten wordt hier als een langetermijn beschermende factor tegen zelfdoding beschouwd48. Bonelli en Koenig bewijzen dat er een verband kan gevonden worden tussen de religieuze betrokkenheid en de mate van depressie. Het onderzoek stelt dat hoe minder er depressiviteit aanwezig is, hoe meer religiositeit49. Enkele onderzoekers bewijzen hierbij dat religie een beschermende factor is tegen mentale gezondheidsproblemen zoals depressie. Dit is belangrijke kennis, omdat suïcide sterk gelinkt wordt met depressie en depressie vaak wordt aangeduid als oorzaak of mee bepalende factor van een suïcide of suïcidepoging50.
3.2.2 Een risicovolle rol In diezelfde systematische review van Bonelli en Koenig wordt vastgesteld dat slechts 5% van de onderzoeken religie in verband brengen met risicofactoren voor de mentale gezondheid. Ongeveer 19% van de studies vindt zowel beschermende rol als risicofactoren terug in de verhouding van religie en de algemene mentale gezondheid51. In percentages stellen ze dat 93% van de studies minstens één beschermend aspect van religiositeit aanduidt, 23% van de studies duidt minstens één risicofactor van religiositeit aan52. Een voorbeeld van de risicovolle rol van religie op de algemene gezondheid vinden we terug in het onderzoek van King. Dit onderzoek vergelijkt drie verschillende groepen met elkaar, namelijk een noch spirituele, noch religieuze groep met een spirituele groep en met
45
Zie S. STACK & I. WASSERMAN, The Effect of Religion on Suicide Ideology: an Analysis of the Networks Perspective, in Journal for the Scientific Study of Religion, 457-466, p. 457. 46 Zie R. STARK, D.P. DOYLE, J.L. RUSHING, Beyond Durkheim. Religion and Suicide, in Journal for the Scientific Study of Religion 22/2 (1983), 120-131, p. 121-122. 47 Zie E.M. KLEIMAN & R.T. LIU, Prospective Prediction of Suicide in a Nationally Representative Sample. Religious Service Attendance as a Protective Factor, in The British Journal of Psychiatry 204 (2014), 262-266, p. 262-263. 48 Ibid., p. 262. 49 Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 667. 50 Zie G. NELSON et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology (2012), 59-71, p. 59. 51 Ibid., p. 663. 52 Ibid., p. 664.
13 een religieuze groep53. Uit deze vergelijking blijkt dat de niet religieuze, noch spirituele groep minder kans heeft om afhankelijk te worden van drugs of een angststoornis te ontwikkelen, een fobie of een neurotische stoornis te hebben. King besluit in zijn onderzoek dat mensen met een spirituele levensvisie een minder goede mentale gezondheid hebben dan mensen zonder spirituele of religieuze levensvisie54. Patrick Perquy, voormalig pastor in een psychotherapeutisch centrum, schrijft vanuit zijn ervaringen enkele gebruikte morele argumenten voor zelfdoding neer. Deze auteur vermeld dat enkele mensen zich beroepen op het verhaal van de zondeval om te staven dat ze hun depressie ervaren als een straf van God. Hij stelt hier tegenover dat God niet komt om te straffen maar om te redden, om vergeving te schenken55. Als derde voorbeeld voor de risicovolle rol van religie op de suïcidale crisis wil ik stilstaan bij het fenomeen van massa-suïcides in religieuze sektes. Het meest bekende voorbeeld is de massa-suïcide op 18 november 1978. Op die dag benamen ongeveer 908 mensen zichzelf van het leven. Het waren allen volgelingen van Jim Jones, de leider van een sekte in Guyana. Een verklaring voor dit feit kunnen we zoeken in de rol die een geloofsgemeenschap kan spelen. Leden van deze sekte waren bereid om zichzelf op te offeren om een groter goed of doel te bereiken. Dit impliceert dat de participatie of betrokkenheid van een individu in een religieuze gemeenschap niet steeds rechtlijnig verbonden is met een lagere kans op suïcide. In het geval van de leden van deze sekte kunnen we stellen dat hoe sterker een individu verbonden was bij de sekte hoe groter het risico was op het uitvoeren van de suïcide56. Wanneer we de bovenstaande resultaten bekijken, kunnen we kwantitatief empirisch de beschermende rol van het katholiek geloof ten aanzien van suïcide vaststellen. In deze masterproef wil ik verder ingaan op hoe deze beschermende functie juist wordt bewerkstelligd en hoe enkele participanten deze beschermende rol invullen en welke mogelijkheden zij zien ter verbreding van dit luik. Tevens wil ik nagaan wat dit preventieve luik nog belemmert of beperkt in omvang en wat wordt aangegeven als bedreigend voor dit preventieve luik. Hierbij zal ik ook stilstaan bij de risicofactoren van het katholiek geloof ten aanzien van suïcide, die worden aangebracht door de participanten.
53
Hier wordt de term spiritualiteit als een ruimer begrip gebruikt dan religiositeit. Onder spiritualiteit kan religiositeit geplaatst worden, maar niet omgekeerd. Religiositeit impliceert geloof in een God en spiritualiteit impliceert dit niet. Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73, p. 71. 54 Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013); 68-73, p. 71. 55 Zie P. PERQUY, Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar voor hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33, p. 29-30. 56 Zie A.A. LEENAARS et al. (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New York, The American Association of Suicidology, 1997, p. 43.
HOOFDSTUK II. VERANTWOORDING EN METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK Door middel van een kwalitatief empirisch onderzoek willen we de relatie tussen het katholiek geloof en een suïcidale crisis exploreren. In dit tweede hoofdstuk worden de gebruikte onderzoeksmethodes beschreven. Er wordt hieronder weergegeven hoe de participanten geselecteerd werden, hoe de informatieverzameling in zijn werk ging en welk soort interviews werden gebruikt. Allereerst verantwoorden we het gebruik van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Vervolgens worden de onderzoeksvraag en het doel van deze masterthesis geformuleerd en ten slotte staan we stil bij de gebruikte onderzoeksmethodes57.
§1. METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING VAN HET ONDERZOEK De opzet van deze masterproef is het weergeven van de relatie tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis of suïcide, zoals die in Vlaanderen wordt gepercipieerd. Er is reeds aangetoond in verschillende kwantitatieve empirische onderzoeken uit Amerika dat religie invloed heeft op een suïcidale crisis. Deze relatie wordt vaker als beschermend bestempeld dan als risicovol58. In dit onderzoek willen we stilstaan bij de visies van specifieke groepen over de rol van het katholiek geloof in dit suïcidaal proces en hoe ze deze rol ervaren vanuit hun specifiek werkveld. Vragen zoals: ‘Wat is volgens jou de relatie van het katholiek geloof ten aanzien van een suïcidale crisis?’, ‘Hoe kan religie beschermend werken?’, ‘Hoe wordt dit preventieve effect van religie beperkt?’ komen aan bod in dit onderzoek. We willen nagaan hoe mensen denken dat het katholiek geloof een suïcidale crisis kan beïnvloeden, aangezien deze beschermende, maar ook risicovolle verhouding op empirische grond is vastgesteld. Hierin willen we de nadruk leggen op de kansen die deelnemers van dit onderzoek zien tot een eventuele uitbreiding van de preventieve relatie van het katholiek geloof op een suïcidale crisis en een beperking van de risicofactoren. De onderzoeksvraag van deze masterproef kan beschreven worden als de vraag naar hoe de invloed van het katholiek geloof ten aanzien van de suïcidale crisis in Vlaanderen wordt omschreven. Ik wil nagaan hoe mensen deze verhouding beleven. In dit onderzoek zijn logischerwijs enkele beperkende aspecten aanwezig. Er spelen namelijk steeds veronderstellingen mee in de opbouw van een onderzoek. Ik ga er reeds vanuit dat het katholiek geloof in relatie staat met suïcide en dat er een preventieve verhouding aanwezig is, naast de risicovolle rol. Daarnaast is dit onderzoek beperkt in omvang, dit impliceert dat we moeten opletten wanneer we generalisaties willen maken vanuit dit kwalitatief onderzoek. We willen met dit onderzoek inzicht verwerven over hoe Vlamingen de relatie van het katholiek geloof op suïcide of een suïcidale crisis beleven en beschrijven. Het type onderzoek dat zich het beste leent tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag is het kwalitatief onderzoek. Dit leiden we af uit de data waarmee gewerkt wordt. Er kan namelijk 57
De structuur van dit hoofdstuk baseerde ik gedeeltelijk op E. BUELENS, Pastorale begeleiding van mensen die om euthanasie vragen. Een praktisch-theologisch onderzoek, (onuitgegeven masterproef Godgeleerdheid, KU Leuven), Leuven, 2012, p. 32-37. 58 Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 666.
15 een onderscheid gemaakt worden tussen harde en zachte data. Harde data zijn bijvoorbeeld cijfers en statistieken en hierbij hoort een kwantitatief onderzoek. Zachte data zijn foto’s, symbolen, gesprekken, indrukken, … en hierbij hoort dan een kwalitatief onderzoek59. De data uit ons onderzoek bestaat uit gegevens verzameld doorheen interviews en literatuur, dit betekent dat we met zachte data werken. Het gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethodes is dan ook op zijn plaats. Neuman gebruikt een spiraal om het verloop van een kwalitatief onderzoek te symboliseren. Een kwalitatief onderzoek verloopt namelijk niet volgens één rechtlijnig pad naar de resultaten. Wel volgt het onderzoekspad een langzame opwaartse beweging, via elke cirkel worden er nieuwe data en nieuwe inzichten verzameld die soms worden herhaald in de volgende cirkel of soms vernieuwend zijn tegenover de voorgaande cirkel60. Het is tevens belangrijk om enkele termen uit onze onderzoeksvraag te concretiseren. Het ‘katholiek geloof’ wordt zowel begrepen als de leer van de Roomskatholieke Kerk, als de plaatselijke geloofsgemeenschappen, als het persoonlijk geloof. Daarnaast gebruiken we de term ‘suïcidale crisis’ omdat we het onderzoeksveld niet willen beperken tot de relatie van het katholiek geloof op de zorg voor de nabestaanden van een suïcidant. We willen namelijk ook kijken naar de effecten van het katholiek geloof op de crisis die vooraf gaat aan een suïcidepoging of een suïcide.
§2 METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK De onderzoeksvraag en wat we onderzoeken in deze masterproef werd reeds weergegeven. Vervolgens wordt beschreven hoe het onderzoek verliep. We staan stil bij de betrokken participanten, de manier waarop we data verzamelden en hoe deze data ten slotte werden verwerkt.
2.1 ONDERZOEKSGROEP 2.1.1 De selectiecriteria Aan dit onderzoek namen elf participanten deel, waaronder vier vrouwen en zeven mannen. Alle participanten betrokken bij dit onderzoek zijn personen die in hun werkveld in contact komen met de verhouding tussen het katholiek geloof en suïcide. Om de diversiteit hoog te houden werden participanten uit verschillende contexten bevraagd. Drie participanten zijn priester en acht participanten zijn leken. Twee participanten spreken vanuit een eerder theoretische context. Negen participanten situeren zich in een context van het begeleiden of bijstaan van mensen in een suïcidale crisis. Deze laatste participanten bevinden zich in uiteenlopende werkcontexten, namelijk in de parochie, psychiatrie, jeugdbewegingen, rouwzorg en onderzoek. De bevraagde priesters werden opgenomen in de selectie omwille van hun ervaringen met dit thema via uitvaarten of in hun plaatselijke geloofsgemeenschappen, met personen die een suïcidepoging ondernamen of met nabestaanden van een suïcidant. Pastor(e)s uit de uiteenlopende contexten werden bevraagd om de concrete meningen, visies en ervaringen te leren kennen vanuit een praktisch oogpunt. Ten slotte werden enkele onderzoekers bevraagd om het theoretisch kader van deze studie ruimer te maken dan uitsluitend een literatuurstudie. 59
Zie W.L. NEUMAN, Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches, Boston, Pearson, 2011, p. 139. 60 Ibid., p. 141.
16 De leeftijd van de participanten bevindt zich tussen de 34 jaar en 74 jaar. Het merendeel van de participanten is tussen de 40 en 50 jaar oud. We beperken ons in dit onderzoek tot Vlaanderen, omwille van praktische redenen (verplaatsingsmogelijkheden, taalbarrière). De geografische situering is geen criterium in dit onderzoek, de participanten zijn over heel Vlaanderen verspreid. Het merendeel kunnen we situeren rond Antwerpen. De provincie Limburg werd niet betrokken in dit onderzoek.
2.1.2 Selectieprocedure De participanten werden verzameld via de methode van purposive sampling. Deze methode impliceert dat de participanten doelgericht worden geselecteerd voor dit specifieke onderzoek. De kenmerken van de populatie of de doelgroep van het onderzoek wordt namelijk op voorhand bepaalt en op basis daarvan werden individuen geselecteerd die aan deze kenmerken beantwoordden61. De kenmerken van de populatie dienen als basis voor de selectie van de participanten en werden als volgt benoemd: een theoretische expertise van de relatie tussen suïcide en het katholiek geloof en/of een praktische expertise van deze relatie doorheen de eventuele betrokkenheid op het onderzoeksonderwerp in een professionele context. De populatie van dit onderzoek werd hierdoor op een kwalitatieve wijze samengesteld. We gebruikten namelijk geen mathematische methode tot het bekomen van een representatieve populatie. In dit kwalitatief onderzoek werden de participanten gradueel geselecteerd op basis van hun specifieke context en hun link met het onderzoeksonderwerp62. De participanten werden via email of telefonisch gecontacteerd tussen oktober 2014 en februari 2015. De spreiding van de interviews in de tijd werd zo breed mogelijk gehouden om de verwerking van de afgenomen interviews te kunnen betrekken op de nog af te nemen interviews. Zo zijn er enkele vragen geëvolueerd, geschrapt of toegevoegd doorheen het afnemen van interviews. Alle interviews werden afgenomen tussen november 2014 en maart 2015, op verschillende locaties, waaronder bijvoorbeeld Brussel, Antwerpen en Leuven.
2.1.3 Generaliseerbaarheid De kleinschaligheid en de kwalitatieve methodes van dit onderzoek kunnen vragen doen oprijzen naar de mogelijkheid tot generalisatie van de onderzoeksresultaten. We moeten inderdaad rekening houden met de contextualiteit van dit onderzoek. Lincoln en Guba ontwikkelden een model waarmee de ernst van kwalitatief onderzoek gecheckt kan worden63. Dit model bestaat uit vier concepten waaraan een kwalitatief onderzoek moet voldoen om als juist en generaliseerbaar beschouwd te kunnen worden, namelijk validiteit, overdraagbaarheid, betrouwbaarheid en neutraliteit64. Het eerste concept, validiteit, impliceert dat individuen die niet deelnemen aan het onderzoek en zich wel in dezelfde situatie bevinden, zich moeten herkennen in de resultaten 61
Zie L. GIDEON (ed.), Handbook of Survey Methodology for the Social Sciences, New York, Springer, 2012, p. 67. 62 Zie W.L. NEUMAN, Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches, Boston, Pearson, 2011, p. 211. 63 De Engelstalige term is: Qualitative research rigor, Zie E. THOMAS & J.K. MAGILVY, Qualitative Rigor or Research Validity in Qualitative Research, in Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16 (2011), 151-156, p. 152. 64 Zie E. THOMAS & J.K. MAGILVY, Qualitative Rigor or Research Validity in Qualitative Research, in Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16 (2011), 151-156, p. 152, Zie ook Y. LINCOLN & E.G. GUBA, Naturalistic Inquiry, Beverly Hills, Sage, 1985.
17 van dit onderzoek. Geldigheid of validiteit heeft namelijk te maken met de mate waarin je als onderzoeker slaagt om een geldige weergave te geven van het bestudeerde fenomeen in de praktijk65. Ten tweede is er nood aan overdraagbaarheid, hiermee wordt bedoeld dat de methode en de resultaten van dit onderzoek kunnen worden overgedragen naar een andere context met andere participanten en dit met dezelfde resultaten. Een nuance die hier moet gemaakt worden is dat dit onderzoek enkel iets wil zeggen over de Vlaamse context, het gebruik van dezelfde methode zal enkel dezelfde resultaten opleveren in een andere, maar nog steeds Vlaamse context. Het derde concept wordt benoemd als nood aan betrouwbaarheid van de gebruikte methodes. Wanneer hetzelfde onderzoek, met dezelfde interviewvragen en met dezelfde literatuurstudie opnieuw zou worden gedaan, moeten diezelfde resultaten naar boven komen. Er wordt ook wel eens gesproken van het belang van transparantie in plaats van de term betrouwbaarheid te gebruiken. Wanneer je als onderzoeker transparant omgaat met de manier waarop je de data hebt verzameld en conclusies trekt is het mogelijk om de gedane onderzoeksstappen te controleren. Dit verhoogt de betrouwbaarheid door transparant of klaar en duidelijk weer te geven hoe het onderzoek vorm kreeg66. Ten slotte hebben we nog het belang van neutraliteit. Het is noodzakelijk om een zo objectief mogelijke visie te bekleden in het onderzoek. Als onderzoeker moet je in een zelfkritische positie staan en de eigen vooroordelen en veronderstellingen onder de loep nemen. Om dit alles te bevorderen en dus een hogere striktheid of strengheid na te streven in een kwalitatief onderzoek is het bijvoorbeeld goed om na de codering van de dataverzameling de bekomen resultaten te bespreken met een selectie van de participanten van de afgenomen interviews. Een ander voorbeeld is om het uiteindelijke onderzoek te laten lezen door de participanten en tevens door enkele individuen die niet betrokken waren als participant bij het onderzoek, maar wel in diezelfde situatie verkeren67. Ik koos ervoor om de eerste optie te realiseren. De onderzoeksresultaten werden besproken met enkele geïnterviewde personen. Dit wordt ook wel eens benoemd met het concept member checking68. Ik ging na of mijn ideeën als onderzoeker overeen kwamen met de ideeën van mijn participanten of betrokkenen. Zij beaamden de resultaten en spraken zich positief uit over de weergave van de bekomen resultaten.
2.2 ONDERZOEKSMETHODE 2.2.1 Dataverzameling aan de hand van semigestructureerd interviews Voor het verzamelen van data kozen we ervoor het semigestructureerd interview te gebruiken. De keuze voor deze vorm van dataverzameling lag voor de hand, aangezien we structuur willen bieden wat betreft de te bespreken onderwerpen, maar tevens een openheid willen bewaren voor nieuwe aspecten vanuit de participant zelf. De interviews zijn gebaseerd op een leidraad van open vragen en te bespreken onderwerpen om het gesprek af te bakenen. In deze vorm van interviewen is het niet de bedoeling om alle vragen in chronologische
65
Zie B. BAARDA et al., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Houten-Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2013, p. 75. 66 Ibid., p. 74. 67 Ibid., p. 152-153. 68 Ibid., p. 77.
18 volgorde af te ronden, vandaar de term ‘semi-gestructureerd’69. Het interview verloopt via gestructureerde en vastgelegde thema’s en onderwerpen, maar kan hiervan afwijken wanneer de geïnterviewde iets nieuw inbrengt. Bij het begin van het interview brachten we de geïnterviewde steeds op de hoogte van de vertrouwelijkheid en anonimiteit van het gesprek. Daarnaast werd aangegeven dat het interview opgenomen zou worden via een digitale recorder, maar dat deze digitale opname vernietigd zal worden na het verwerken en coderen ervan. Naast deze informatie werd aan de participant gevraagd om het informed consent70 te ondertekenen. Om de beloofde anonimiteit te bewaren worden in dit uiteindelijk onderzoek uitsluitend fictieve voornamen gebruikt voor de participanten. De op voorhand vastgelegde structuur van het interview gaat van start met de vraag naar hun ervaring met zelfdoding in de context van hun concrete werkveld. Vervolgens wordt de link gemaakt met de katholieke Kerk en zelfdoding, dit op drie niveaus: op niveau van de kerkelijke leer, op niveau van de plaatselijke geloofsgemeenschappen en op het niveau van het persoonlijk geloof van de persoon in een suïcidale crisis. In het tweede luik van het interview wordt er stilgestaan bij de eventuele beschermende relatie en/of risicofactoren van het katholiek geloof en een suïcidale crisis en hoe de participanten dit beleven. Tevens wordt een openheid gelaten om als participant aan te geven of je al dan niet een relatie ervaart tussen het katholiek geloof en een suïcidale crisis. Uiteindelijk wordt het interview afgesloten met een vraag naar hun evaluatie van de kerkelijke leer ten aanzien van zelfdoding in het derde, meer algemeen-theologisch luik71.
2.2.2 Dataverwerking Na de afname van het interview kon de verwerking ervan van start gaan. Elk interview werd digitaal opgenomen en vervolgens opnieuw beluisterd en getranscribeerd. Hierbij werd rekening gehouden met non-verbale communicatie zoals stiltes, lichaamstaal, zuchten en het naar woorden zoeken72. Voor de verdere codering en analyse van de interviews maakte ik gebruik van het softwarepakket Nvivo10. Om dit pakket beter te begrijpen en te kunnen hanteren kon ik steunen op de handleiding van Dimitri Mortelmans73 en was ik aanwezig op een infosessie georganiseerd op de faculteit Theologie & Religiewetenschappen74. Bij het toekennen van de codes werd geen gebruik gemaakt van een vooraf bepaalde structuur. Op inductieve wijze werden allereerst zeer ruime codes opgesteld om naarmate het onderzoek vorderde deze codering te specifiëren en te verdiepen. De codes waarmee ik van start ging waren: een positieve relatie, een negatieve relatie en geen relatie. Wanneer alle interviews een eerste maal gecodeerd waren op deze wijze, werd er verder gezocht naar subcategorieën en ontbrekende codes. De codering werd gewijzigd naar geloof als 69
Zie MEDECINS SANS FRONTIERES, A Guide to using Qualitative Research Methodology, p. 11; www.fieldresearch.msf.org/msf/bistream/1014484230/1/Qualitative%20research%20methodology.pdf (toegang 30.10.2014). 70 Zie bijlage 2: Informed Consent. 71 Zie bijlage 1: Open vragen semi-gestructureerd interview. De vragen zijn hier in een welbepaalde volgorde opgesteld en geformuleerd, deze volgorde kon echter tijdens het interview afwijken omwille van reeds naar voren gebrachte onderwerpen of ervaringen vanuit de bevraagde. 72 Zie B. DIERCKX DE CASTERLÉ et al., Quagol. A Guide for Qualitative Data Analysis, in International Journal of Nursing Studies 49 (2012), 360-371, p. 363. 73 Zie D. MORTELMANS, Nvivo (versie 8). Een inleiding, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2009. 74 Infosessie Nvivo10, Faculteit Theologie & Religiestudie, 6 maart 2015.
19 beschermende factor, geloof als risicofactor en geen relatie tussen geloof en suïcide. Onder deze ruime codes werd telkens een drievoudige opdeling gemaakt. Bijvoorbeeld onder de code ‘geloof als beschermende factor’ staan er drie subcodes, namelijk op niveau van het persoonlijk geloof, op niveau van de kerkelijk leer, op niveau van de geloofsgemeenschap. Deze drie subcodes werden ten slotte nog ingevuld met de verschillende terugkerende argumenten van de participanten. Een voorbeeld hiervan zijn de argumenten: geloof als krachtbron, een persoonlijk geloof en het verrijzenisgeloof die onder de ruime code van geloof als beschermende factor staan, dit op het niveau van het persoonlijk geloof.
HOOFDSTUK III: RESULTATEN VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK Doorheen het onderzoek worden enkele belevingen aangestipt met betrekking tot de verhouding van het katholiek geloof ten aanzien van een suïcidale crisis. In de interviews komen drie verschillende aspecten naar boven, namelijk geloof als beschermende factor, geloof als risicofactor en het ontbreken van een relatie tussen suïcide en het katholiek geloof. Hieronder exploreer ik de drie verschillende tendensen die worden aangehaald door verschillende participanten. Hier ga ik dieper in op de motivatie die wordt aangehaald om deze beleving te staven en te kaderen. Telkens worden er enkele concrete voorbeelden geciteerd. De citaten zijn op grammaticaal niveau gecorrigeerd, wel werd getracht de spreekstijl van de geïnterviewde te behouden. Het volgende schema geeft de resultaten weer in de structuur die doorheen het coderen is gegroeid. Er zijn allereerst twee grote vragen waar ik een antwoord op trachtte te vinden. Namelijk: ‘Hoe percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’. Allereerst zoek ik de visie te achterhalen van mijn participanten over de verhouding tussen het katholiek geloof en suïcide. Hier stip ik de risicofactoren en de beschermende factoren aan en tevens het ontbreken van enige invloed. Dit telkens op drie niveaus, namelijk op niveau van de kerkelijke leer, het persoonlijk geloof en de gemeenschap. De kleinere onderverdelingen geven weer welke aspecten worden aangestipt om hun visie te beargumenteren. De tweede vraag, namelijk: ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’ draait rond de suggesties die worden aangebracht door de participanten om de risicofactoren te verkleinen en de beschermende factoren te vergroten naar de toekomst toe.
21 Figuur 3: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten – vraag 1 en 2 1) Hoe percipiëren mijn participanten de verhouding tussen geloof en suïcide? Risicofactoren Op niveau van o De interpretatie van de kerkelijke leer Een gevoel van veroordeling Een gevoel van schuld o Het persoonlijk geloof Té positief spreken over de hemel Het geloof dat bidden kan helpen Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving o Gemeenschap Het ontbreken van een gemeenschapsaspect De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp Beschermende factoren Op niveau van o De interpretatie van de kerkelijke leer Het beschermend effect van het verbod o Het persoonlijk geloof Het geloof als krachtbron Een persoonlijk godsbeeld Het verrijzenisgeloof o Gemeenschap De ervaring van verbondenheid Zich welkom weten Ontbreken van relatie Op niveau van o De interpretatie van de kerkelijke leer o Persoonlijk geloof o Gemeenschap 2) Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?
Risicofactoren verkleinen o Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld o Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect o Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp
Beschermende factoren vergroten o Het versterken van verbondenheid en zich welkom weten o Het versterken van een persoonlijk godsbeeld o Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid
22
§1. HET KATHOLIEK GELOOF ALS RISICOFACTOR IN EEN SUÏCIDAAL PROCES Er wordt door sommige participanten gesteld dat het katholiek geloof als risicofactor fungeert in een suïcidale crisis. Zo stellen enkele participanten dat concrete onderdelen van geloof een eventuele trigger kunnen vormen in het gedachtepatroon van een persoon die zich bevindt in een suïcidale crisis en hij/zij hierdoor sneller zal overgaan tot suïcide. Onder de risicofactoren kunnen we een drievoudige opdeling maken, namelijk de risicofactoren op niveau van interpretatie van de kerkelijke leer, op niveau van het persoonlijk geloof en op niveau van de gemeenschap. We staan allereerst stil bij de risicofactoren van de interpretatie van de kerkelijke leer op een suïcidale crisis.
1.1 DE INTERPRETATIE VAN DE KERKELIJKE LEER ALS RISICOFACTOR Participanten halen twee hoofdargumenten aan, namelijk het gevoel van veroordeling dat ontstaat door normatieve standpunten die de kerkelijke leer volgens hen inneemt. Het gevoel van schuld is volgens de participanten een tweede argument dat als trigger kan fungeren in een suïcidale crisis. Dit gevoel van schuld ontstaat, volgens hen, door het niet kunnen voldoen aan de hoge eisen die de kerkelijke leer zou stellen. Ik sta achtereenvolgens stil bij beide argumenten van de participanten. 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer De kerkelijke leer als risicofactor voor suïcide moet ruimer begrepen worden dan de concrete paragrafen die zich uitspreken over suïcide. Deze laatste hebben een invloed, volgens de participanten, maar daarnaast hebben, volgens hen, de normatieve standpunten over bijvoorbeeld echtgescheidenen en homoseksuelen dit ook75. Danielle stelt: Er zijn uiteindelijk ook heel veel zelfdodingen gebeurd door mensen die met hun seksuele geaardheid niet in het reine waren, ook omwille van die kerkelijke veroordeling. Ik denk dat dat zich minder voordoet, maar toch als je kijkt naar de percentages liggen die nog altijd hoger bij homoseksuelen dan bij […] de heteroseksuele bevolking […] Dus er is daar nog altijd bij die groep, misschien voor een stuk het niet aanvaard worden 76.
Het niet aanvaard worden door een veroordeling vanuit het instituut Kerk speelt volgens deze participant mee in het hogere cijfer van zelfdoding bij mensen met een homoseksuele geaardheid in vergelijking met het cijfer van mensen met een heteroseksuele geaardheid77. Lander formuleert deze argumentatie scherper. Hij stelt: Als de Kerk blijft een discours hanteren waarbij de echtgescheidenen zich niet welkom voelen in de Kerk en zelfs nog met een scheef oog bekeken (worden) in bepaalde lokale kerkgemeenschappen […] Ja, dan spelen we net mee een rol in dat suïcidaal proces. […] Ik geloof echt wel dat een ethisch denken […] dat zeer strikt vertrekt vanuit een aantal normen,
75
Interview met Danielle, 27 november 2015 en interview met Anton, 12 februari 2015. De vierkante haakjes […] worden gebruikt om aan te geven dat er een zin of enkele woorden zijn weggelaten in het citaat, dit om te vermijden dat er te lange passages moeten worden weergegeven. 77 Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat mensen met een homoseksuele geaardheid een hoger risico lopen op suïcide dan mensen met een heteroseksuele geaardheid. Zie M. KING et al., A Systematic Review of Mental Disorder, Suicide, and Deliberate Self Harm in Lesbian, Gay and Bisexual People; http://www.biomedcentral.com/1471-244X/8/70/ (toegang 6.04.2015). 76
23 nefast kan zijn voor de kerkgemeenschap om niet iets te betekenen voor mensen die zelfdoding overwegen.
Lander drukt hier zijn bezorgdheid uit over de nefaste gevolgen van een ethisch denken dat zeer strikt enkele normen aanhangt. Hij stelt dat zo een ethisch denken niets kan betekenen voor mensen die zelfdoding overwegen. Twee andere participanten vatten het beknopt samen. Ze stellen dat normatieve standpunten uit de kerkelijke leer negatieve gevolgen kunnen hebben voor een suïcidaal proces, door het gevoel van veroordeling, dat opgewekt wordt in de naleving van de normatieve standpunten78. We kunnen hier echter een gradatieverschil erkennen tussen de veroordeling waarover de participanten spreken en de veroordeling van suïcide waarover de Kerk spreekt. De kerkelijke leer veroordeelt de daad van suïcide en hierbij niet rechtstreeks de persoon in een suïcidale crisis. Bij de andere normatieve standpunten die de participanten aanhalen wordt er telkens gewezen op een veroordeling van de persoon, bijvoorbeeld met een homoseksuele geaardheid of een veroordeling van de persoon die echtgescheiden is. Hierbij wordt de persoon veroordeeld en niet slechts de daad die een persoon stelt. We kunnen echter dit gradatieverschil nuanceren. Door de veroordeling van de suïcide wordt in een ruimere interpretatie ook suïcidaliteit veroordeeld en bij deze de persoon die met gedachten aan suïcide rondloopt of zich bevindt in een suïcidale crisis. Zo kunnen we stellen dat zich suïcidaal weten of zich homoseksueel weten een even sterk gevoel van veroordeling kan opwekken door de veroordeling vanuit de interpretatie van de kerkelijke leer. Hendrick beschrijft op zijn manier wat dit gevoel van veroordeling dan juist teweeg kan brengen bij een individu in een suïcidale crisis. Hij stelt dat in dit klimaat van veroordeling een suïcidaal persoon sterk het idee kan krijgen dat zelfs God hem in de steek laat en hij/zij er werkelijk alleen voor staat en bij niemand steun kan vinden79. 1.1.2 Een gevoel van schuld De participanten stellen dat er vanuit het gevoel van niet te kunnen voldoen aan de normatieve richtlijnen die worden opgesteld in de kerkelijk leer over suïcide en andere ethische kwesties, er naast een gevoel van veroordeling ook het gevoel van schuld kan ontstaan. Dit gevoel van schuld kan ontstaan vanuit het verstaan dat de kerkelijke leer suïcide zou verbieden. Zo beschrijft een participant een gesprek uit haar werkcontext met een suïcidaal persoon. Nicole, de participant, beschrijft eerst dat ze eerder met deze persoon gesproken had over zelfdoding en dat deze persoon na dit gesprek haar verontschuldigingen kwam aanbieden. Ze verontschuldigde zich tegenover Nicole omdat ze zich schuldig voelde tegenover God dat ze suïcide overwoog als uitweg, want volgens haar mag zelfdoding niet, noch van de Kerk, noch van God80. Nicole voegt hier nadien aan toe dat dit ontstaan van schuldgevoelens niet uitsluitend geldt voor deze vrouw. Ze stelt: Ik geloof dat mensen vanuit een verleden, vanuit een kindertijd, vanuit hun jeugd waar hen altijd schuldgevoelens aangepraat zijn […] vanuit een brede kerkelijke cultuur, … dat dat heel negatief kan werken op mensen en dat mensen die in een depressie zitten […] daar heel hard mee worstelen.
78
Interview met Nicole, 28 januari 2015. Interview met Hendrick, 19 februari 2015. 80 Interview met Nicole, 28 januari 2015. 79
24
Niet alleen deze ene vrouw kampt met schuldgevoelens door zich niet te kunnen weerhouden van de verboden gedachten over suïcide. Ook een bredere groep van mensen kan met het verbod worstelen. Mensen in een depressie zouden hier nog gevoeliger aan zijn volgens Nicole. Rik vult hier bij aan welke gevoelens, gedachten of belevingen er naar boven zouden kunnen komen in een klimaat van veroordeling en schuld. Hij stelt: Het kan een negatieve rol spelen, door dat mensen hun zelfwaarde gevoel gewoon volledig naar beneden gehaald wordt. Ik ben schuldig, ik ben zwak, ik kan niet beantwoorden aan wat God van mij vraagt, …
Hij benadrukt de beleving van een gevoel van schuld voor een persoon in een suïcidale crisis. Hier wordt verwezen naar het niet kunnen voldoen aan wat God van hem/haar verlangt. Dit kan samengaan met het afnemen van de zelfwaarde van een individu en een ervaring van zich in de steek gelaten te voelen door God81. Wanneer je niet langer voldoet aan wat God van jou verlangt kan je de ervaring krijgen dat je in de steek gelaten wordt door God, omdat je niet voldoet aan zijn eisen, zo stelt Rik. Hier kunnen we opnieuw wijzen op het gradatieverschil tussen een veroordeling van de persoon en de veroordeling van de daad82. De participanten maken hier namelijk geen onderscheid, hoewel ze spreken over de veroordeling van suïcide en over andere veroordelingen. Nicole verwijst bijvoorbeeld naar het schuldgevoel dat opkomt vanuit een bredere kerkelijke cultuur. Toch wordt dit onderscheid in de gradatie van de veroordeling niet gemaakt door de participanten.
1.2 HET PERSOONLIJKE GELOOF ALS RISICOFACTOR Naast de risicofactoren op niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer stippen enkele participanten risicofactoren van het katholiek geloof aan met betrekking tot het persoonlijk geloof van het individu in een suïcidale crisis. Enkele participanten stellen dat het té positief spreken over het leven na de dood of de hemel ervoor kan zorgen dat het proces van een suïcidale crisis kan versneld worden. Een ander argument wordt omschreven als het gevaar van de hopeloosheid die ontstaat wanneer een persoon gelooft dat bidden hem/haar zou kunnen helpen. Wanneer dit niet efficiënt blijkt kan er een hopeloosheid ontstaan die een risico inhoudt tot een suïcidale crisis of een suïcide. Een derde argument verwijst naar het risico van té hoge eisen die kunnen ontstaan vanuit een specifieke soort geloofsbeleving. Ik sta vervolgens stil bij elk van deze argumenten, aangehaald door de participanten. 1.2.1 Door het té positief spreken over het leven na de dood Volgens Annabel kan het besluit van een persoon in een suïcidale crisis, om wel of niet een einde te maken aan het leven, beïnvloed worden door zijn/haar persoonlijk geloof. Ze wijst op het risico van het té positief spreken over het leven na de dood. Annabel stelt:
81
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer. 82 Ibid.
25 Ik herinner mij […] dat er ooit een pastoraal werker (was)83, op één of andere afdeling op de psychiatrie (die) zo mooi over de hemel sprak dat mensen, ja, dat er wel een aantal waren van ja… Ik wil liefst wel meteen naar de hemel, daar is het een stuk beter zo te horen, dan hier. Wat zit ik hier nu? Dus dat men ook daarmee moet oppassen met het ja, het té mooi te maken. Dat het […] gaat over; wij hebben hier iets op aarde te doen, we moeten het hier op aarde zien te redden.
Door de hemel of het leven na de dood als goed, beter of prachtig voor te stellen kan je als pastor het gedachtepatroon van een persoon in een suïcidale crisis beïnvloeden volgens deze participant. Dit té positief spreken over de hemel kan een suïcidaal persoon eventueel triggeren om de overstap te maken naar die hemel, waar het beter zal zijn dan de situatie waarin hij/zij zich op dat moment bevindt, volgens zijn/haar geloofsovertuiging. Dylan sluit hier bij aan wanneer hij vermeldt dat een sterk geloof in de hemel of in een leven na de dood een suïcidaal persoon kan overtuigen vanuit het idee dat er een beter leven wacht op hem/haar84. Het is dan belangrijk, volgens Annabel, om als pastor te wijzen op het gegeven dat de mensen het hier op aarde moeten zien te redden. 1.2.2 Door het geloof dat bidden kan helpen Eén van de participanten haalt vanuit haar werkervaring aan dat de praxis van het persoonlijk geloof van een suïcidaal persoon een negatieve invloed kan hebben op zijn denkproces. Zo stelt Nicole: Ik heb ook al wel meegemaakt dat een gast probeert van zijn verslaving af te geraken en die in een […] christelijke gemeente terecht komt […]. Ja, die zich heeft laten aanpraten of vandaar uit gelooft dat hij door te bidden van zijn verslaving gaat afraken. Als hij maar elke dag genoeg bidt. (Hij) krijgt nu enorme schuldgevoelens, omdat hij daar niet in slaagt. Het is mijn schuld en ik ben slecht en ik slaag er niet in,… Ik voldoe niet aan wat God van mij wilt.
Hier concreet gelooft de persoon dat hij door voldoende te bidden van zijn problemen verlost kan worden. Wanneer dit uiteindelijk niet blijkt te lukken ontstaan grote schuldgevoelens, omdat de persoon er niet in slaagt om voldoende te bidden en daardoor wordt het zijn eigen schuld dat hij niet verlost geraakt van zijn problemen. Deze gedachtegang gebaseerd op het persoonlijk geloof dat bidden helpt, vergroot het schuldgevoel en de ervaring van hopeloosheid, volgens de participant. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt hopeloosheid aangestipt als belangrijke voorspellende factor van suïcide. Hopeloosheid wijst op het ontbreken van hoop en hoop is juist het vermogen om uw leven zinvol in te vullen en richting te geven. Wanneer dit ontbreekt, verhoogt de kans om als individu in een suïcidale crisis verzeild te geraken85. 1.2.3 Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving Vanuit het doorgedreven idee dat een katholiek gelovige Jezus moet navolgen, kan volgens enkele participanten ook een risicofactor ontstaan. Hier wordt namelijk gewezen op de té
83
De ronde haakjes (…) worden gebruikt om woorden toe te voegen ter verduidelijking of als aanvulling. 84 Interview met Dylan, 20 maart 2014. 85 Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 60.
26 hoge eisen die ontstaan vanuit het beeld dat een katholiek gelovige een even volmaakt mens zou moeten zijn, zoals Jezus volmaakt mens was. Dirk stelt bijvoorbeeld: Een boodschap van, je moet u realiseren [...] als een volmaakte mens, want Jezus was volmaakt en dus moet je worden als Jezus, en dus moet je, en moet je, en moet je… (Wanneer dit je lukt) dan ga je naar het paradijs. […] En ja, sommige mensen zijn er onder door gegaan die ik ken, omdat ze dachten dat ze de wereld moesten redden, dat dat van hen alleen ging afhangen. […] dus dat soort geloofsbeleving van: ‘Ik moet een kleine Messias zijn’. Dat is nefast.
Dirk verklaart dat een geloofsbeleving van ‘Ik moet een kleine Messias zijn’, te hoge eisen stelt aan een individu die hij/zij onmogelijk kan invullen. De onmogelijkheid om aan de eisen vanuit deze geloofsbeleving te voldoen kan nefast zijn voor de zelfwaarde en het zelfrespect van een individu. De daling in zelfwaarde en zelfrespect kan eventueel als trigger fungeren die het suïcidaal proces kan versnellen of versterken.
1.3 DE GEMEENSCHAP ALS RISICOFACTOR De participanten halen naast risicofactoren op niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer en op niveau van het persoonlijk geloof, ook risicofactoren aan op niveau van de gemeenschap. Hieronder plaatsen ze het ontbreken van een gemeenschapsaspect en de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen. Beide aspecten worden hieronder verder uitgediept. 1.3.1 Het ontbreken van een gemeenschapsaspect Er wordt beargumenteerd dat het ontbreken van een gemeenschapsgevoel, verbondenheid of een sociaal kader een risico in zich draagt in het suïcidaal proces van een persoon86. Lander stelt dat dit risico aanwezig is in de traditionele parochies, omdat daar dit gemeenschapsaspect ontbreekt. Hij stelt: Als ik in de jeugdbeweging zat, was dat ook voor mij kerkgemeenschap […] Maar als je het in de strikte zin bekijkt: kerkgemeenschap als een gemeenschap van overtuigde katholiek gelovigen die ook de wekelijkse eucharistieviering (bijwonen) en elkaar daar treffen, […], dan weet ik niet of dat nog die kracht heeft. Omdat ik vast stel dat zelfs bij ouderen die gemeenschap er niet meer is.
Lander wijst hier op het ontbreken van een gemeenschapsaspect of een gemeenschapsgevoel, zelfs bij ouderen zou deze gemeenschap niet meer aanwezig zijn. Lander plaatst hier echter tegenover dat de niet traditionele parochies dit gemeenschapsaspect eventueel wel bezitten. Hij verwijst hier naar zijn persoonlijke ervaringen van een (kerk)gemeenschap in zijn vroegere jeugdbeweging. Dylan stelt zich diezelfde vraag als Lander, namelijk of een kerkgemeenschap, begrepen als parochie, vandaag nog steeds een gemeenschapsaspect in zich draagt. Zo stelt hij: “Ik denk in een kerkgemeenschap ben je nog niet altijd gemeenschap of ben je toch nog redelijk alleen vaak of je kunt je verschuilen”. Anton vult hierbij aan dat een gemeenschap gekenmerkt wordt door in gesprek te gaan, door elkaar te kennen, te weten wat er leeft bij de andere. Dit kan bijvoorbeeld
86
Interview met Lander, 17 december 2014 en interview met Anton, 12 februari 2015.
27 gerealiseerd worden door een uitnodiging tot gesprek met je buur en eventueel met een persoon in een suïcidale crisis. Hij beschrijft echter dat hij dit niet ziet gebeuren in de parochies. Hij stelt: Een uitnodiging creëren naar die persoon, om daarover te praten, er zelf over (te) beginnen of zoeken hoe dat ze bij die persoon binnen kunnen geraken om erover te praten. Ik zie dat niet gebeuren in een parochie waar mensen individueel naar de mis komen en daar eventjes, gedurende 40 minuutjes […] in diezelfde ruimte zitten […] en dan nog liefst met een stoel ertussen é. Daar zie je dat veel minder gebeuren.
Anton wijst hier ook op het ontbreken van een gemeenschapsaspect, omdat hij het gesprek tussen een persoon in een suïcidale crisis en een pastorant niet snel verwacht in een parochie. Hij verklaart dit door te verwijzen naar de individuele opvatting van mensen die naar de mis komen, zonder in gesprek te gaan met de persoon die naast hun zit. Rik sluit hierbij aan wanneer hij stelt: Als een gemeenschap te open is, ja, dan laat ze eigenlijk de mensen té veel los en zijn ze onverschillig en weten ze niet wat er gebeurt met mensen en dan kan je ook niemand aanspreken.
Hij verklaart het argument van Anton die wees op het ontbreken van de mogelijkheid tot gesprek tussen een pastorant en een suïcidaal persoon. De structuur van een gemeenschap, laten we stellen de plaatselijke parochie is, volgens deze participanten, té open. De pastoranten worden té veel los gelaten en worden zo onverschillig voor diegene die naast hen zit, volgens Rik. Hij wijst hierbij op het gevolg van het ontbreken van verbondenheid en een gemeenschapsaspect in een plaatselijke parochie. Hij stelt dat het dan zeer moeilijk wordt om jezelf begrepen te voelen als individu of als persoon in een suïcidale crisis87. 1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp Enkele van de participanten halen aan dat een geloofsgemeenschap of de individuen in een gemeenschap niet bereikbaar zijn voor steun of een gesprek. We omschrijven dit als het niet bereikbaar zijn vanwege kerkbetrokkenen voor hulp aan een suïcidaal persoon. Erika stelt bijvoorbeeld dat: “Dat mensen die met (suïcide)gedachten rondlopen, dat die soms denken dat ze daar met hun priester of met hun pastoor […] (het er) niet over kunnen hebben”. Ze staaft de gedachtegang dat priesters niet bereid zouden zijn tot gesprek, volgens suïcidale personen, vanuit de, door haar veronderstelde, angst die aanwezig is bij deze personen om veroordeeld of om niet begrepen te worden88. De angst om veroordeeld te worden ontstaat hier opnieuw vanuit het niet kunnen voldoen aan de normatieve standpunten die worden opgelegd vanuit de kerkelijke leer, volgens Erika89. Participanten beargumenteren dat personen in een suïcidale crisis zich niet snel zullen richten tot kerkbetrokkenen uit angst om veroordeeld te worden op basis van het verbod op suïcide in de kerkelijke leer. Hendrick beschrijft dit als volgt:
87
Interview met Rik, 16 december 2015. Interview met Erika, 18 november 2015. 89 Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer. 88
28 Ik denk dat in sommige gevallen, als het gaat rond ethische aspecten, zeker rond het levenseinde, dat de priester, vaak de allerlaatste is waar dat we aan denken. Juist omdat we het imago hebben dat we onbegripvol daarover denken en veroordelend zijn. Dat is het imago dat we een beetje meesleuren met de Kerk.
Hij verklaart hier de oorzaak van de angst om veroordeeld te worden bij suïcidale personen door te verwijzen naar het imago dat de Kerk meesleurt van veroordelend en onbegripvol te zijn over ethische zaken in verband met het levenseinde, waaronder dus suïcide valt. Dylan stelt echter dat hij niet volledig begrijpt waar de oorzaak ligt voor dit gevoel van onbereikbaarheid van de Kerk of kerkbetrokkenen. Hij stelt: Ik denk wel dat mensen, dat de jongere mensen dat die wel vaak nog een beeld hebben van ja, we kunnen zeker niet bij de Kerk terecht. Dat vind ik dan wel raar. […] Dan denk ik van ja: Waar haal je dat? Heb je zelf een link met de Kerk? Wie zegt u dat je niet welkom bent in de Kerk?
Dylan bevestigt hierbij dat jongere mensen inderdaad het gevoel hebben dat ze niet bij de Kerk of kerkbetrokkenen terecht kunnen. Hij verwijst echter niet naar het imago van de Kerk om dit te verklaren. Hij begrijpt niet waaruit de idee van onbereikbaarheid gegroeid is.
§2. HET KATHOLIEK GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR Dit onderdeel geeft aan wat participanten aanbrengen als argumentatie om de beschermende relatie tussen het katholiek geloof en suïcide te staven. Enkele participanten stellen namelijk dat het katholiek geloof een beschermende rol kan spelen in een suïcidale crisis. Dit in tegenstelling met het geloof als risicofactor dat reeds werd aangestipt. We kunnen de argumenten van de participanten opnieuw plaatsen onder drie niveaus, namelijk het eerste niveau van de beschermende aspecten van de kerkelijke leer, het tweede niveau van het persoonlijk geloof en het derde niveau van de gemeenschap als beschermingsfactor.
2.1 DE INTERPRETATIE VAN DE KERKELIJKE LEER ALS BESCHERMENDE FACTOR Het allereerste niveau van het geloof als beschermende factor vinden we terug bij de interpretatie van de kerkelijke leer. Hieronder beargumenteren de participanten dat het verbod in verband met suïcide een beschermend effect kan hebben en dus het suïcidaal proces kan vertragen of stoppen. We geven hieronder enkele voorbeelden om deze argumentatie, vanuit de participanten, te staven. 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod Het bestempelen van suïcide als niet geoorloofd of in de volksmond ‘het verbod op suïcide’ kan als beschermende factor fungeren voor personen in een suïcidale crisis, volgens de bevraagde participanten. Zo stelt Anton: “Ik heb er geen bewijs voor, maar als het verbod zo duidelijk was, heeft het, en misschien nog, voor mensen die overtuigd christelijk gelovig zijn, een remmend effect”. Anton spreekt hier zowel over het beschermend effect in het verleden als over het eventueel nog steeds aanwezige beschermend effect van het verbod vandaag. Verschillende andere participanten verwijzen naar dit beschermend effect in het verleden of bij de oudere generatie. Zo stelt Lander bijvoorbeeld dat vaak de oudere generatie zich nog meer laat sturen doorheen de kerkelijke leer dan de jongere generatie van vandaag. Hij zegt:
29
Dat heel veel mensen in een woonzorgcentrum vandaag nog gelovig zijn op een zeer kerkelijke manier, wat meebrengt dat ze bijvoorbeeld de Bijbel en de traditie niet zo goed kennen […] maar dat ze wel nog heel duidelijk de normen meedragen van dat katholieke denken. En één van die normen is toch heel erg geweest, […] dat zelfdoding een doodzonde is.
Nicole vermeldt tevens de ‘oudere parochianen’ wanneer ze verwijst naar mensen die zich sterk laten beïnvloeden door de kerkelijk leer, maar verwijst hier ook naar ‘traditionele kaders’ waarin deze beïnvloeding een belangrijke rol speelt90. Ik had vorige week nog een Afrikaanse vrouw die dakloos is en die in het weekend had gesproken van zelfdoding. (Ze had gezegd:) Ik ga er een eind aan maken. En (deze vrouw) spreekt mij de maandagochtend aan […] En ik heb het met haar dan daar ook over gehad en ze zei, ik voel me schuldig tegenover God dat ik dit wou, want dat mag niet.
Volgens participanten kunnen suïcidale personen dus geremd worden in hun besluit tot suïcide door de gehoorzaamheid aan het verbod. Annabel legt in het volgende citaat sterk de nadruk op het remmend effect van de kerkelijke leer over suïcide, met opnieuw een nadruk op de oudere generatie. Zij stelt: Mijn gevoel is dat sommige mensen, allé, […] vooral oudere mensen, die denk ik toch wel opgevoed zijn met een strenger godsbeeld, en ja, die zeggen van ik kan dat niet doen, ik zie het leven wel niet meer zitten, maar dat mag niet. Ik zou in de hel terecht komen.
In plaats van zich schuldig te weten of zich veroordeeld te voelen91, vinden mensen in een suïcidale crisis ook kracht in het verbod, volgens Annabel. Deze kracht komt volgens de participanten bijvoorbeeld uit de angst voor wat er na de dood met hen zou kunnen gebeuren, zoals in de hel terecht komen. De tendens van het verbod als beschermende factor werd vooral opgemerkt bij de oudere parochianen of bij mensen in traditionele kaders.
2.2 HET PERSOONLIJKE GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR Naast het eerste niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer als beschermende factor, is er het tweede niveau waarin enkele beschermend aspecten aangehaald worden die we kunnen situeren onder het persoonlijk geloof. De participanten stellen dat het persoonlijk geloof van een individu in een suïcidale crisis als een krachtbron kan fungeren om uit een suïcidale crisis te geraken. Daarnaast stellen ze dat een persoonlijk godsbeeld een eerder beschermende tendens in zich draagt in vergelijking met een beeld van god als straffer of rechter. Als derde argument wordt het verrijzenisgeloof aangehaald, als eventuele bron van hoop voor personen in een suïcidale crisis, volgens de participanten. 2.2.1 Het geloof als krachtbron Wanneer het geloof als een krachtbron functioneert in het dagdagelijkse leven kan volgens de participanten dat geloof ook in tijden van een suïcidale crisis een bron zijn van sterkte, 90
Interview met Nicole, 28 januari 2015. Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Het gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer en 1.1.2 Het gevoel van schuld door het verbod. 91
30 kracht en vertrouwen. Rik stelt dat hij vaak in gesprekken hoort “dat mensen in hun geloof kracht zoeken”92. Hier wijst hij op kracht om verder te gaan, verder te vechten voor het leven. Hendrick sluit hierbij aan wanneer hij zegt: Het geloof kan soms een strohalm zijn om te overleven, bij sommige helpt dat om erover te praten of speelt dat een rol in hun beslissing [...] Het geloof moet hoop genereren, niet wanhoop en de hoop wegnemen.
Deze participant vestigt onze aandacht op geloof als een belangrijk strohalm in de beslissing van een suïcidaal persoon. Wanneer geloof, hoop genereert in plaats van wanhoop is het mogelijk om het geloof te zien als krachtbron en van daaruit geloof als een beschermende factor te zien ten aanzien van suïcide. Hier leggen de participanten opnieuw de link tussen suïcide en wanhoop. Hendrick onderstreept dat wanneer er hoop aanwezig is, de wanhoop of hopeloosheid ontbreekt en dit resulteert volgens wetenschappelijk onderzoek in een kleiner risico op suïcide93. Een andere participant zet twee functies van het geloof tegenover elkaar, namelijk de eisende functie en de biedende functie. Lander stelt: Misschien moeten we geloof niet (uitsluitend) ter sprake brengen in de context van geloof van zijn eisende kant, maar misschien moeten we geloof ter sprake brengen van zijn gevende kant. Wat kan geloof op een positieve manier betekenen voor iemand die zelfdoding overweegt?
De participant wil de eisende functie van geloof verkleinen of hier minder aandacht aan besteden en onze aandacht richten op de biedende functie van geloof. Hij stelt zich de vraag wat het geloof kan geven of bieden aan mensen in een suïcidale crisis in plaats van louter aandacht te besteden aan wat het geloof eist van mensen in een suïcidale crisis. Erika verruimt in haar argumentatie het concept van ‘geloof’. Zij stelt: Ik denk dat er nog genoeg staving is om te zeggen dat mensen die tot een bepaalde zingeving behoren, godsdienst of religie, of filosofische overtuiging. Als je dus een kader hebt […], dat dat behoedend werkt, dat dat dus tegen houdt om zelfmoord te plegen. […] Ge hebt iets van waaruit, iets dat u inspireert, dus dat houdt u tegen, denk ik.
Zij voegt een aspect toe aan de voorgaande argumentatie. Ze stelt dat geloof als krachtbron kan fungeren, omdat geloof een soort van fundament is waarop een persoon kan staan, bouwen of groeien. Volgens Erika biedt geloof een levensbeschouwelijk of filosofisch kader aan. Een fundament van waaruit een persoon in een suïcidale crisis kan vertrekken of waarop hij/zij kan terugvallen in moeilijkere situaties. Het katholiek geloof kan zo dus, volgens haar, een krachtbron zijn en mensen beschermen in een suïcidale crisis, omdat het geloof een kader biedt om op terug te vallen in de moeilijke situatie die een suïcidale crisis is.
92
Interview met Rik, 16 december 2015. Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 60. 93
31 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld Het beeld dat individuen hebben van God kan een suïcidale crisis mee beïnvloeden. Annabel stelt bijvoorbeeld dat een persoonlijk godsbeeld van een God die jou als mens draagt, een beschermend effect kan hebben. Zij zegt: Ik denk wel dat als mensen […] God kunnen ervaren (…) als een God die met hen meeloopt, in goede dagen van het leven, maar ook in de kwade dagen van het leven. Als ze het gevoel hebben van ondanks alles, toch ergens gedragen […] worden, dat er iets van grond is […] Dat dat zeker heel positief kan zijn.
Om dit verder te staven haalt ze hierbij een concreet voorbeeld aan. Ze vertelt over een man die een zeer zwaar leven heeft gehad en vervolgens zijn vrouw op jonge leeftijd verliest. Ze zegt: Hij was zo boos op God en God had zijn vrouw weggenomen, (maar) hij had op een andere keer verteld over de grootste steunpilaar in zijn leven, dat was zijn grootvader […]. Ik vroeg hem: ‘Zou je een persoon kunnen voorstellen die ja, misschien de milde kant van God zou kunnen zijn?’ Ah, dat was zijn grootvader. […] Hij heeft nu eigenlijk een soort contact met God die op zijn grootvader lijkt. Die met eenzelfde blik naar hem kijkt en ik denk dus in die zin dat, dat geloof kan versterken, een godsbeeld dat mild is, dat niet veroordelend is, dat dat echt kracht kan geven.
Ze haalt hier nog een nieuw aspect aan, namelijk een godsbeeld dat mild is en niet veroordelend. Dit kunnen we tegenover de risicofactor van het gevoel van schuld plaatsen waar enkele participanten aanhalen dat suïcidale personen vaak vrezen niet te voldoen aan de eisen en verwachtingen van God94. Wanneer er sprake is van een milde en niet veroordelende God is er ruimte voor het niet voldoen aan eisen en wordt deze risicofactor omgebogen tot een eventuele beschermende factor. Danielle schetst op het einde van het interview een zeer krachtig godsbeeld gebaseerd op eerdere teksten die ze las. Ze beschrijft het als volgt: God heeft de macht om te helpen, hij steekt zijn helpende hand uit en dat was een heel troostende tekst die zei van ook in dit gebeuren is God diegene die opvangt en die zijn hand uitsteekt om te zeggen van, bij mij is alle pijn voorbij.
Danielle beschrijft hier een godsbeeld dat steun zou kunnen bieden aan suïcidale personen. Ze spreekt van een God als diegene die mensen opvangt en een hand uitsteekt naar de mens. Beide aspecten kunnen we plaatsen onder het ruimer beeld dat Annabel reeds schetste, namelijk dat het beeld van een dragende God een beschermend effect kan hebben op mensen in een suïcidale crisis, volgens de participanten. Dylan plaatst in zijn argumentatie twee soorten godsbeelden tegenover elkaar, het milde beeld van God als medetochtgenoot en het beeld van God als een rechter of als een straffende God. Hij stelt: Heel vaak heb ik het over een godsbeeld van een God die doorheen de geschiedenis met mensen meegaat, die belooft ‘ik zal er zijn’. Als dat godsbeeld op een bepaald moment 94
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.2 Gevoel van schuld door het verbod.
32 ingang vindt, dan kan er veel veranderen. Als je het gevoel hebt dat niemand met u meegaat, […] Als je het idee hebt over een God als iemand die u verlaat of die u straft. […] Als je dat beeld kan ombuigen naar iemand die er altijd voor u gaat zijn en die net daar waar je u slecht voelt meegaat.
Dirk sluit hierbij aan door diezelfde opdeling te maken in andere bewoordingen. Hij opteert om God als medetochtgenoot te omschrijven als ‘God als appel’ en hij verwijst naar God als rechter met ‘God als eindoordeler’95. Beide participanten wijzen hier op het belang van een mild en persoonlijk godsbeeld tegenover het risicovollere beeld van een straffende God. Een persoonlijke en milde God kan, volgens hen, mensen in een suïcidale crisis bijstaan in hun moeilijke situatie en ze zouden zich meer gehoord of minder verlaten voelen door deze invulling van het beeld van God. 2.2.3 Het verrijzenisgeloof Dirk haalt het verrijzenisgeloof aan als mogelijke sleutel tot preventie van suïcide. Hij stelt: Misschien dat in het goed verstaan van de verrijzenis een sleutel zou kunnen zijn. […] Het zit vooral in de interpretatie van de verrijzenis, die ook onze persoonlijke verrijzenis is. Het maakt dat voor de mensen die naast iemand (in een suïcidale crisis) staan of (zelf) in zo een soort dingen terecht komen een weg kunnen vinden van opstanding voor de dood.
Hij verwijst hier naar ‘een weg van opstanding voor de dood’, omdat hij voordien vermelding maakt van de ervaring van levend begraven zijn van vele mensen in een suïcidale crisis. Mensen in een suïcidale crisis, hebben volgens hem, de ervaring van levend begraven te zijn in de samenleving. Ze stellen dat ze evengoed dood kunnen zijn en de knop tussen leven en dood zelf willen besturen. Het verrijzenisgeloof kan een weg uit deze ervaring zijn volgens Dirk. Hij stelt dus dat het geloof in de verrijzenis ervoor kan zorgen dat mensen die zich ‘levend begraven voelen’ hoop kunnen putten uit het idee van de verrijzenis. Het idee van de verrijzenis, van een heropstanding zou hoop kunnen genereren voor een eigen wedergeboorte, een eigen heropstanding uit hun ervaring van ‘levend begraven zijn’, volgens Dirk.
2.3 DE GEMEENSCHAP ALS BESCHERMENDE FACTOR Onder het derde niveau van geloof als beschermende factor kijken we naar de argumentatie die de participanten aanhalen in verband met de gemeenschap. Enkele onder hen stellen dat de geloofsgemeenschap, vaak begrepen als de plaatselijke parochie, op verschillende manieren als beschermende factor kan fungeren tegen suïcide. Ze wijzen op het belang van de ervaring van verbondenheid. Daarnaast benadrukken de participanten de noodzaak aan de ervaring van zich welkom weten voor de persoon in een suïcidale crisis. Eerst worden er enkele voorbeelden aangehaald over de ervaring van verbondenheid, vervolgens staan we stil bij de ervaring van zich welkom weten. 2.3.1 De ervaring van verbondenheid Wanneer de eventuele beschermende factoren in een gemeenschap werden bevraagd, kwam steeds het woord ‘verbondenheid’ naar boven bij de participanten. Dit is, volgens hen, in het 95
Interview met Dirk, 26 maart 2015.
33 hele kader van de relatie tussen suïcide en het katholieke geloof, de belangrijkste beschermende factor. Zo stelt Anton: “Ik denk dat verbondenheid in de gemeenschappen het sterkste middel is”. Danielle vult hierbij aan: Ik denk dat een verbonden en dragend netwerk voor mensen in een toch zo sterk geïndividualiseerde samenleving dat dat ontzettend belangrijk is en dat de Kerk daar een zeer belangrijke rol in kan spelen. […] Het is tegen vereenzaming, het ondersteunen van alle mogelijke initiatieven die zorgen dat ook mensen die er alleen voor staan, dat zij toch ergens een kring om zich heen hebben, waar zij een beetje warmte, een beetje genegenheid, een beetje begrip (krijgen). Ja, het gevoel kunnen hebben van ik mag er zijn en ik hoor erbij. Ja, dat is in elk geval al preventief denk ik.
Danielle stelt dat de Kerk en dan meer concreet de plaatselijke geloofsgemeenschappen een belangrijke rol kunnen spelen tegen vereenzaming in deze geïndividualiseerde samenleving. Eenzaamheid en sociale isolatie worden in kwantitatief empirisch onderzoek aangeduid als belangrijke risicofactoren voor suïcide96. Door de ervaring van verbondenheid kunnen mensen in een suïcidale crisis het gevoel krijgen dat ze er mogen zijn, dat ze erbij horen, volgens Danielle. Lander haalt hier, net zoals Danielle, aan dat hij weet dat eenzaamheid een uitlokkende factor is in zelfdoding en dat dan elke vorm van gemeenschap een tegengewicht kan zijn en dus een rol kan spelen als beschermende factor ten aanzien van suïcide97. Hij wijst hier op het gegeven dat niet alleen de geloofsgemeenschap deze verbondenheid moet nastreven, maar dat elke vorm van gemeenschap een tegengewicht kan bieden ten aanzien van die eenzaamheid als uitlokkende factor voor suïcide. 2.3.2 Zich welkom weten Niet geheel los van het voorgaande punt, namelijk de ervaring van verbondenheid, wordt zich welkom weten aangestipt als voorwaarde tot de ervaring van verbondenheid. Enkele participanten halen aan dat het noodzakelijk is om zich welkom te weten, zich aanvaard te weten, zich beluisterd te weten, zich serieus genomen te voelen, … om de ervaring van verbondenheid met de ander mogelijk te maken. Nicole zegt: De ideale gemeenschap is een gemeenschap waar iedereen aanvaard wordt en waar iedereen op één of andere manier een bijdrage in kan leveren. […] Leed kan niet opgelost worden, onmacht kan niet opgelost worden, maar als er mensen zijn die u serieus nemen in uw onmacht en die naast u komen zitten, die niet van u weg lopen. Dat is al veel.
In dit citaat wordt de nadruk gelegd op het aanvaard worden en serieus genomen worden als mogelijke opstappen voor die ervaring van verbondenheid om de eenzaamheid als risicofactor van suïcide tegen te gaan. Annabel geeft een concreet voorbeeld van het effect dat gerealiseerd wordt wanneer iemand zich welkom weet. Zij zegt:
96
Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3. 97 Interview met Lander, 17 december 2014.
34 Ik ken een vrouw die hier regelmatig komt, haar partner is gestorven, zeer eenzaam, geen kinderen, weinig familie. Maar die zegt door bij het kerkkoor te zijn, dat geeft mij structuur, daar voel ik mij opgenomen. Mensen daar nodigen mij uit om te komen eten. Dat houdt mij overeind. Dus dat mensen […] ergens bij horen, gewoon al ergens bij kunnen horen, dat dat het verschil van leven of dood kan maken.
Door te wijzen op het gevoel van opgenomen te zijn, welkom te zijn in het kerkkoor zegt deze vrouw van de casus bijna letterlijk dat dit beschermt wanneer ze stelt ‘dat houdt mij overeind’. Hetgeen wat haar overeind houdt is ergens bij horen of zich opgenomen voelen.
§3. GEEN RELATIE TUSSEN KATHOLIEK GELOOF EN EEN SUÏCIDALE CRISIS Naast participanten die elementen van het katholiek geloof zien als risicofactor en/of als beschermende factor tegen suïcide, zijn er ook enkele participanten die met geen van beide posities akkoord gaan. Zij stellen dat er geen relatie bestaat tussen een suïcidale crisis en het katholiek geloof. Ze spreken beide voorgaande tendensen tegen. Ze beargumenteren dat beide aspecten, geloof en suïcide, volledig los staan van elkaar en dat geloof noch een beschermende, noch een risicovolle invloed heeft op de gedachtegang van een persoon in een suïcidale crisis.
3.1 GEEN INVLOED VAN DE KERKELIJKE LEER Enkele participanten stellen bijvoorbeeld dat de invloed van de kerkelijke leer over suïcide volledig ontbreekt bij mensen in een suïcidale crisis. Danielle stelt: “Ik denk, vandaag zowel voor mensen die suïcide plegen als voor hun omgeving, die kerkelijk leer of die kerkelijke visie op zelfdoding eigenlijk nauwelijks er nog toe doet”. Erika sluit hierbij aan wanneer ze haar twijfels uitdrukt of de kerkelijke leer: “Iemand die plannen heeft of iemand die diep katholiek is of dat die dan uiteindelijk zich daar zou door laten tegenhouden”. Beide participanten stellen dat de kerkelijke leer niet in staat is om in die mate invloed uit te oefenen op een suïcidaal persoon, zodat zijn/haar gedachtegang beïnvloed zou kunnen worden. Erika benadrukt hier specifiek dat deze invloed van de kerkelijke leer ook kan ontbreken bij iemand die diep katholiek is en dit dus niet uitsluitend het geval zou zijn bij iemand die niet expliciet sterk gelovig is.
3.2 GEEN INVLOED VAN HET PERSOONLIJK GELOOF Enkele participanten zeggen dat er vroeger wel een relatie waar te nemen was tussen het katholiek geloof en suïcide, maar nu niet langer. Danielle stelt dat er een duidelijke evolutie waar te nemen is in de bestaande relatie tussen het geloof en een suïcidale crisis. Zei zegt: Ik zie de evolutie zo de laatste jaren, dat denken over God alleszins niet meer zo pregnant aanwezig is bij nabestaanden, […] ook niet bij mensen die suïcide plegen. Tegenwoordig […] speelt het al dan niet gelovig zijn daarin zeer weinig een rol, omdat die jonge mensen meestal geen enkele binding meer hebben met het geloof.
Danielle wijst hier op de seculariseringstendens in de Vlaamse context. Ze spreekt van jonge mensen die vandaag geen binding meer hebben met geloof. Dit ontbreken van geloof en het ontbreken van het denken of spreken over God hangt samen met het verdwijnen van de relatie tussen het katholiek geloof en suïcide. Wanneer één van beide factoren verdwijnt, hier
35 dus geloof, kan er volgens de participanten, niet langer een relatie bestaan. Erika vult hierbij aan: Soms kom ik wel mensen tegen die duidelijk aangeven dat ze in een depressie zitten en dat ze met zelfdoding bezig zijn en die dat duidelijk niet willen, maar daar wel mee bezig zijn. Het speelt in hun hoofd omdat ze in een depressie zitten, maar dat wordt niet gelinkt aan geloof.
Naast het verdwijnen van geloof wordt hier de medische oorsprong aangestipt van een suïcidale crisis, namelijk depressie. Francis, een andere participant, haalde aan dat in het proces van depressie drie zaken achtereenvolgens worden afgebroken. Allereerst wordt de structuur van geloof afgebroken, vervolgens wordt de structuur van relaties afgebroken en ten slotte verdwijnt ook het tijdsperspectief. De participant wijst dan opnieuw naar het ontbreken van een relatie tussen suïcide en geloof, aangezien suïcide het gevolg is van een vergevorderde depressie. Een suïcide door depressie volgt vaak uit deze laatste fase waar het tijdsperspectief wordt afgebroken98. Volgens beide participanten is een suïcidaal persoon niet meer in staat om de structuur of het kader van geloof op te roepen om invloed uit te oefenen op zijn/haar beslissing.
3.3 GEEN INVLOED VAN DE GEMEENSCHAP Francis vermeldt dat een geloofsgemeenschap of parochie weinig kan doen of betekenen voor een suïcidaal persoon. Een gemeenschap kan volgens hem namelijk geen depressie tegengaan en hiermee dus ook niet het gevolg van een uitzichtloze depressie, namelijk suïcide99. Volgens Francis moeten we suïcide werkelijk zien als een gevolg van een ziekte, namelijk van depressie. Wat Dylan zegt sluit aan bij wat Francis beargumenteert. Hij verwoordt namelijk dat een suïcidale crisis een sterk individueel proces is en dat je als suïcidaal persoon wel deel kan zijn van een gemeenschap zonder je werkelijk deel te voelen. Dylan stelt dat je als suïcidaal persoon kan rondlopen in een gemeenschap zonder dat deze een effect kan uitoefenen op je persoonlijk proces en dus dat een geloofsgemeenschap weinig invloed kan uitoefenen op dit individueel proces. Rik wijst ons daarnaast op het feit dat het over de mens gaat die in moeilijkheden zit. Hij zegt: “Ja, het gaat over de mens en het gaat niet over de Kerk of de gemeenschap en het gaat niet over geloven eigenlijk, als we over het suïcide hebben”. De participant haalt hier aan dat geloven, gemeenschap en de kerkelijke leer los moet gezien worden van een persoon in een suïcidale crisis. Ze staan niet in relatie met elkaar en hoeven ook niet in relatie gebracht te worden met elkaar.
§4. WAT KAN ER VERANDEREN NAAR DE TOEKOMST TOE? Participanten geven doorheen het interview verschillende elementen aan die wijzen op groeikansen in het verkleinen van de risicofactoren en het vergroten van de beschermende factoren van het katholiek geloof op een suïcidale crisis. Vervolgens sta ik stil bij de argumentatie die de participanten gebruiken om te staven wat zij zouden veranderen. Ik plaats hier nogmaals het schema van de tweede vraag in mijn onderzoek, namelijk: ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’ 98 99
Interview met Francis, 8 maart 2015. Ibid.
36 Figuur 4: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten – vraag 2 Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?
Risicofactoren verkleinen o Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld o Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect o Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp
Beschermende factoren vergroten o Het versterken van verbondenheid en zich welkom weten o Het versterken van een persoonlijk godsbeeld o Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid
4.1 RISICOFACTOREN VERKLEINEN Om de aangehaalde risicofactoren tegen te gaan, worden verschillende mogelijkheden bedacht door de participanten. Niet voor elke risicofactor werd door de participanten een mogelijkheid aangeboden om deze te beperken. In wat volgt beschrijf ik welke mogelijkheden de participanten zien tot het beperken van risicofactoren. Allereerst staan we stil bij de manier waarop de participanten een tegengewicht willen bieden in het gevoel van veroordeling en schuld. Vervolgens belichten we de kansen die de participanten zien in het tegengaan van het ontbreken van een gemeenschapsaspect. Als derde mogelijkheid wordt er aangehaald dat ook voor de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen er een tegengewicht kan geboden worden. 4.1.1 Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld Ik neem zowel het gevoel van veroordeling als het gevoel van schuld samen, omdat de oplossing die aangeboden wordt door de participanten dezelfde is, namelijk een openheid nastreven en een niet-veroordelende houding implementeren. Danielle stelt: Schuldgevoelens en woede zijn vaak twee belangrijke emoties […] Als pastor is het dan heel belangrijk om op de eerste plaats daarnaar te luisteren, dat goed aan te voelen en dan toch de mensen een beetje te helpen om te zien, ja, hoe machteloos wij zijn tegenover dat gebeuren en hoe wij nooit kunnen oordelen. Hoe zij er ook mogen op rekenen dat wij vanuit kerkelijke hoek niet oordelen en zeker niet veroordelen. […]
Voor deze participant is de niet-veroordelende houding belangrijk. Later staaft ze dit belang door te stellen: (Het is belangrijk) om misschien ook naar hun omgeving toe, openheid te verkiezen boven het verbergen of verzwijgen van de zelfdoding, zodanig dat ze ook met hun gevoelens ergens terecht kunnen.
Vanuit de aandacht voor de gevoelens die aanwezig zijn en die een plek moeten krijgen halen Danielle en enkele andere participanten het belang aan van openheid en een niet-
37 veroordelende houding in de Kerk als instituut en in de geloofsgemeenschappen. Annabel benadrukt dit belang van openheid nogmaals in haar argumentatie. Zij stelt: Openheid naar mensen die gescheiden zijn, openheid naar nieuw samengestelde gezinnen, openheid naar mensen die het moeilijk hebben, die psychisch ziek zijn. Een boodschap (brengen) van wij zijn allemaal kinderen van God. We mogen er allemaal zijn, we beoordelen niemand. Iedereen is welkom in onze Kerk. Ik denk dat dat ook heel veel ruimte biedt en heel veel kan betekenen.
Annabel stelt dat openheid het antwoord is op het gevoel van veroordeling door de normatieve standpunten van de kerkelijke leer. Annabel haalt in haar argumentatie verschillende groepen aan die zich eventueel veroordeeld zouden kunnen voelen door de normatieve standpunten van de kerkelijke leer, bijvoorbeeld echtgescheidenen en nieuw samengestelde gezinnen. Haar antwoord van openheid wordt volgens haar gestaafd vanuit het idee dat we allemaal kinderen van God zijn, zowel echtgescheidenen, als mensen die psychisch ziek zijn, als alle andere mensen. Deze openheid impliceert volgens Dylan dat de bespreekbaarheid van suïcide vergroot moet worden. Dit kan concreet door bijvoorbeeld in de liturgie de suïcide te durven benoemen en met de nabestaanden in gesprek te durven gaan. Hij stelt: Ik vind wel dat dingen benoemd mogen worden. […] Dat je (als pastor/priester) moogt zeggen van voor haar was het lijden zo ondraaglijk dat ze zelf beslist heeft van: ‘dit kan niet meer.’ Zo een dingen mogen absoluut ook klinken in zo een dienst, want ook dat helpt mee in de preventie.
Hij specifieert nadien de rol van het benoemen in preventie door te verwijzen naar een concrete ervaring. Hij omschrijft hierbij dat tijdens de uitvaartliturgie van een jeugdbewegingsleider hij zeer bewust was van het feit dat er jongeren in de Kerk zaten die bewondering hadden voor de daad van deze jeugdbewegingsleider. Hij stelt vervolgens: Als je het (de suïcide) niet benoemt, wat daar gebeurd (is) en alles maar gewoon zo laat en het eigenlijk er niet eens over hebt, […] Dan doe je niet alleen, dan doe je veel mensen dood op dat moment, denk ik.
Dylan wijst hier op het gevaar dat een suïcidant als voorbeeld gezien kan worden. Door de feiten te benoemen en geen angst te hebben om dit alles te vermelden tijdens een uitvaartliturgie, kan je volgens Dylan, meewerken in de preventie van suïcide en meer specifiek in het tegengaan van het contaminatieconcept van een suïcide100. Dirk wijst hier echter op het gevaar van een ver doorgedreven normalisering van suïcide. Hij stelt:
100
Het contaminatieconcept verwijst naar de besmetting met het idee van suïcide en dus een groter risico op een suïcide door de ervaring van een suïcide bij een vriend, familie, kennis, in de media. Een voltrokken suïcide kan een trigger zijn voor andere individuen in een suïcidale crisis om stappen in diezelfde richting te ondernemen. Er wordt ook wel eens gesproken van het na-aap fenomeen bij nabestaanden van een suïcide. Zie Q. CHENG, H.L. SILENZO, E.D. CAINE, Suicide Contagion. A systematic Review of Definition and Research Utility, in Plos One 9/9 (2014), 1-9.
38 Hier zijn we echt aan het normaliseren, omdat je misschien als pastor of als voorganger niet wil overkomen als de strenge Kerk […] Je wil hen een voorbeeld geven van openheid. Maar blijf toch ook wel ervan uitgaan dat je Kerk vormt vanuit een evangelisch, Bijbelse boodschap met daarin een aantal waarden en waarheden die we tot recht van de mens moeten vasthouden.
Hij verwijst hier naar de mogelijkheid dat door de open en niet-veroordelende houding het risico groter wordt dat suïcide als een normale doodsoorzaak wordt beschouwd en hij wil dit vermijden vanuit het idee dat suïcide tegen een aantal waarden en waarheden van de Kerk is. Dirk biedt hier een nuancering aan ten aanzien van de overheersende positieve noot die aanwezig was bij de rest van de participanten wat betreft de nood aan openheid en een nietveroordelende houding. 4.1.2 Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect Als tegengewicht voor de ervaring van het ontbreken van een gemeenschapsaspect vandaag in de plaatselijke parochies, halen door enkele participanten het belang van de persoonlijke relaties aan. Zo stelt Annabel: Ik vermoed dat het zeer belangrijk kan zijn dat een Kerk […] dat parochies, de priesters, de pastorale werkers, de parochie assistente hun mensen kennen, ook weten wie het moeilijk heeft, wie er ziek is.
Ze geeft vervolgens aan dat dit bijvoorbeeld ingevuld kan worden door persoonlijke bezoeken en gesprekken en het durven uitspreken van bezorgdheden. Ze stelt: Dus echt inzetten op persoonlijke bezoeken en gesprekken en ook zeggen van ik heb het gevoel dat het niet zo goed gaat, is dat zo? En ook durven uitspreken wat je ziet en dat gesprek durven aangaan. (Zodat) er in de gemeenschap veel meer mildheid komt voor de kwetsbare groepen.
Annabel besluit haar argument met het uitspreken van een verlangen naar mildheid in parochies en in de bredere kerkgemeenschap. Hier legt Annabel de link tussen persoonlijke bezoeken en gesprekken met het verlangen naar meer mildheid voor de kwetsbare groepen in de parochies. Met deze link bedoelt ze mogelijks dat door de gesprekken en persoonlijke bezoeken een gevoel van zich aanvaard weten kan ontstaan bij mensen in een suïcidale crisis of bij kwetsbare groepen. Dit kunnen we in verband brengen met een beschermende factor, namelijk het hebben van een mild en persoonlijk godsbeeld·. De aanvaarding en de nietveroordelende houding staat namelijk centraal in een persoonlijk godsbeeld. Om deze vorm van een persoonlijk godsbeeld te faciliteren is er misschien wel nood aan de aanwezigheid van mildheid in de plaatselijke geloofsgemeenschappen om dit milde godsbeeld mogelijk te maken. 4.1.3 Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp Erika wijst ons op het belang dat er duidelijk moet gemaakt worden dat “pastores in alle vormen en maten toegankelijk zijn om te praten over existentiële kwesties”. Zodat de onbereikbaarheid voor hulp voorbij gegaan wordt door de duidelijk gemaakte toegankelijkheid van pastores en priesters.
39 Rik sluit hierbij aan wanneer hij stelt: Wat er nodig zou zijn dat zijn personen die een beetje opgeleid zijn om echt te luisteren naar mensen en waarvan duidelijk is van die mag ik aanspreken. Gelijk dat vroeger nogal duidelijk de pastoor kon aangesproken worden é. […] Maar als je dat nu in een parochiegemeenschap zou hebben, dat moet niet persé de pastoor zijn, want de pastoor is onbereikbaar eigenlijk é. Maar als je zo iemand zou hebben. Ik denk dat dat wel iets zou kunnen doen.
Rik haalt hier een vergelijking aan met vroeger. Hij beargumenteert dat het niet langer mogelijk is om de pastoor te bereiken of aan te spreken, omdat deze in de huidige context overvraagd worden. Wel legt hij de nadruk op de noodzakelijke vervanging van dit aanspreekpunt dat de priester vroeger was. Mensen die opgeleid zijn om te luisteren en die aangesproken mogen worden, zouden aanwezig moeten zijn in de parochie om de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen te verkleinen. Daarnaast wil Hendrick bijvoorbeeld, graag het imago van de Kerk als veroordelend en zonder begrip, anders inkleuren om die onbereikbaarheid te verkleinen. Hij denkt dat priesters: “een tegengetuigenis moet kunnen, durven geven. Dat ze niet meer veroordelend zijn, maar dat ze wel een mening hebben daaromtrent, maar dat (die mening) niet hun handelen verandert”. Hij wil hier dus op wijzen dat zijn persoonlijke mening, gebaseerd op wat de kerkelijke leer stelt over suïcide, niet in de weg zit of geen invloed uitoefent over hoe hij omgaat met mensen in een suïcidale crisis. Hij zal hun vragen, verlangens, verhalen niet anders behandelen in vergelijking met andere vragen, verlangens en verhalen.
4.2 BESCHERMENDE FACTOREN VERGROTEN Opnieuw worden niet alle factoren die beschermend kunnen werken aangestipt door de participanten. In enkele van de factoren zagen de participanten wel concrete groeimogelijkheden. Allereerst wordt er aangeraden om in te zetten op de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten, daarnaast wijzen enkele participanten op het belang van het versterken van een persoonlijk en mild godsbeeld en als derde aspect benadrukken ze het belang van het vergroten van de algemene bespreekbaarheid van suïcide. Ik stip vervolgens het groeipotentieel van deze beschermende factoren, volgens de participanten, aan. 4.2.1 Het versterken van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten Er worden verschillende kleine zaken aangehaald die kunnen bijdragen tot een hogere mate van zich welkom weten en de ervaring van verbondenheid kunnen verdiepen. Nicole beschrijft deze verschillende kleine elementen zeer concreet: In eerste instantie hun naam noemen als ze binnenkomen en hen bemoedigen in het positieve wat ze doen, en ja, ook op verhaal laten komen, altijd opnieuw. […] Hen altijd teruggeven van je bent van tel, je bent iemand voor ons. Je bent welkom.
Nicole wijst daarnaast ook op het belang van het contact houden, opdat mensen zich gewaardeerd voelen en hun zelfwaarde wordt verhoogd. Lander wijst ons op de specifieke zorg die de kerkgemeenschap moet dragen voor kwetsbare groepen. Hij stelt: “Een kerkgemeenschap kan zeer bewuste strategieën kiezen om, om te gaan met kwetsbare
40 groepen”. In deze bewuste strategieën speelt verbondenheid en zich welkom weten opnieuw een belangrijke rol volgens Lander. Concreet voor mensen in een suïcidale crisis of mensen na een suïcidepoging is het volgens Danielle belangrijk om hen te overtuigen van hun eigenwaarde. Zij stelt: Hen overtuigen van: Jij bent nodig, jij maakt een verschil, ik zou je missen als je er niet meer bent, je bent belangrijk, jij kan op jouw manier […] veel betekenen voor de ander. En als je die mensen kunt betrekken op een engagement, hoe klein ook. Daar ben jij nodig, daar ben jij verantwoordelijk voor, daar reken ik op jou, daar rekent de ander op jou. Dan schep je dat stukje verbondenheid dat mensen toch nodig hebben om zin te geven aan hun leven.
Danielle haalt hier een belangrijk ander accent aan, naast de nadruk op verbondenheid. Ze stelt dat deze verbondenheid mede kan gerealiseerd worden door mensen verantwoordelijk te maken voor kleine of grotere zaken. Dat deze verantwoordelijkheid en dus ook het gegeven dat mensen rekenen op jou en op het nemen van je verantwoordelijkheid, ervoor zorgt dat je je verbonden voelt met de groep en de individuele andere. 4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld In zoeken naar mogelijkheden om deze beschermende factor te vergroten werd er sterk gewezen op het belang van de taal en de woorden die worden gebruikt door pastores en priesters. Annabel stelt: Ik geloof wel echt dat je met woorden, ja, ook wel iets van waarden doorgeeft. […] Als je duizend keren hoort zeggen, God, almachtige Vader, dat heeft invloed. Als je hoort: almacht, almacht, almacht, dan denk ik van nee! We moeten daar iets tegenover zetten als je dat wilt veranderen, dan moeten dat andere woorden worden.
Annabel legt hier haar focus op het belang van taal in de begeleiding van mensen in een suïcidale crisis. Een persoonlijk godsbeeld werd aangestipt als een eventuele beschermende factor101, wanneer echter de taal van de parochie of de Kerk als instituut louter spreekt over een almachtige God, kan dit volgens Annabel beter aangepast worden naar een taal over een milde en niet-veroordelende God102 om de beschermende factor van een persoonlijk godsbeeld te vergroten en daarmee het risico op suïcide te verkleinen. Erika sluit aan bij het belang van de gebruikte taal. Zij verwijst naar jongeren die niet meer vertrouwd zijn met de taal die gebruikt wordt in de liturgie. Ze stelt: Als je helemaal in de knoop zit met je godsbeeld kan je niet met God spreken om te vragen hoe moet ik u nu noemen? Dat is veel te abstract […] Ja, speuren naar hoop en waar voel je vertrouwen of waar voel je je oké of waar zijn dan bronnen van liefde, die soort dingen. Ik denk dat dat een heel andere sfeer, een heel andere toon zou zetten. In de kerkelijke teksten en het meest concreet in de liturgie, maar ook in vormingen en brochures.
Erika verwijst hier naar alternatieven voor de gebruikte taal in liturgie, kerkelijke teksten en vormingen. Ze haalt bronnen van liefde en vertrouwen aan als mogelijkheden om de taal beter af te stemmen op een milde en niet-veroordelende houding. 101 102
Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. Interview met Annabel, 17 februari 2015.
41 4.2.3 Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid Het vergroten van de bespreekbaarheid is volgens enkele participanten op verschillende niveaus noodzakelijk. Er wordt een nood ervaren op het niveau van algemene opleidingen en in het kerkelijk milieu qua doorverwijsmogelijkheden, maar daarnaast ook in de liturgie. Als eerste wordt de nood aan de bespreekbaarheid in verband met suïcide in de opleiding aangestipt. Dirk stelt: We kunnen mensen ook meer informeren over wat suïcide eigenlijk is. […] Dus ik denk, het CCV (Centrum Christelijk Vormingswerk), als die een nieuw beleidsplan maken, dat die dat daar moeten insteken. Ik vraag me af, waarom zat het er dit jaar al niet in?
Hij verwijst naar de noodzaak aan de bespreekbaarheid van suïcide in de vorming om een beter beeld te krijgen van het fenomeen suïcide Wanneer er een betere kennis bestaat en er goede informatie beschikbaar is kunnen volgens de participant, de pastores/priesters en begeleiders beter de suïcidale crisis herkennen bij hun pastoranten. Dirk verwijst hier duidelijk naar de theologische opleidingen en niet naar de algemene opleidingen. Hij stelt daarnaast het volgende: Maar dan ook niet met het idee van wij moeten dat dan allemaal gaan oplossen. De kennis van het hulpverleningscircuit op dat vlak en wat daarrond bestaat, daar is ook een hoge nood aan. […] Kennis van bestaande hulpverlening binnenbrengen in het kerkelijk milieu. Zodanig dat men kan doorverwijzen op een evenwichtige en goede manier. Doorverwijzen is een kunst, het is geen kwestie van ‘hier is een adres’.
Hij vergelijkt nadien de kennis van doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van kansarmoede met de kennis rond doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van suïcide en stelt dat deze laatste zeker nog verder kunnen ontwikkeld worden en beter kenbaar gemaakt moeten worden in het kerkelijk milieu. Erika sluit aan bij deze nood aan het bespreken van de problematiek van suïcide in de opleidingen. Ze stelt: Ik zou hopen dat in de basisopleiding en zeker in de voortgezette opleidingen dat dat (suïcide) ook wel is aan bod kan komen. […] Ik weet dat er nog 99 andere thema’s zijn. Alleen zijn de 99 thema’s allemaal interessant, maar niet even existentieel. En dan denk ik: armoede en zelfdoding dat zijn dan al twee die ik dan toch wel van een belangrijkere categorie vind dan hoe is onze meisjes-jongens verdeling. Allé, dat is niet onbelangrijk.
Erika wijst hier op het ‘existentieel’ belang van het bespreken van suïcide in de algemene opleidingen. Zij trekt het ruimer dan Dirk, die enkel verwijst naar de opleidingen voor pastores en priesters. Erika hamert hiermee op de preventieve kansen die liggen in het bespreken van deze problematiek en het informeren over deze problematiek. Ze verwijst namelijk naar enkele foute stereotypen die aanwezig zijn in de samenleving die, mede door suïcide bespreekbaar te maken in de opleidingen, kunnen genuanceerd worden. Enkele voorbeelden van stereotype ideeën die Erika aanhaalt zijn: ‘Mensen die erover spreken die doen het toch niet’, ‘Mensen die zoiets doen die willen aandacht’ of ‘Die willen eigenlijk niet dood.’ Door de bespreekbaarheid te vergroten of door juiste informatie te verspreiden zouden deze stereotypen doorprikt kunnen worden, volgens Erika.
42 De bespreekbaarheid moet niet enkel vergroot worden in de opleidingen, ook in de liturgie moet het gebeuren van een suïcide benoemd worden volgens enkele participanten. Dirk stelt: De vreugde en het lijden waar de mensen mee binnenkomen op hun gelaat is uw vertrekmateriaal voor uw viering. Ja, je mag er dus vanuit gaan dat je in uw kerkgezelschap met mensen zit die in zo een situatie verkeren. Dus dat meenemen in uw inleiding of homilie. Dat is een belangrijk preventief accent.
Dirk verklaart dit preventieve accent door te verwijzen naar de mogelijkheid die je als priester of voorganger schept om aangesproken te worden op de vermelding van suïcide in de homilie, inleiding of voorbede. Hij stelt: Regelmatig in het jaar het woord suïcide laten vallen en dat aanhalen, dat geeft mensen ook een opstapje om te zeggen van aja, die haalt dat aan, misschien kunnen we wel eens…, praat daar maar eens mee.
Daarnaast stelt Dylan dat het belangrijk is om de problematiek van suïcide niet alleen doorheen het jaar te benoemen, maar ook en vooral tijdens de afscheidsliturgie moet de suïcide benoemd worden. Hij zegt: Ik vind wel dat dingen benoemd mogen worden in een uitvaartdienst. Dat je mag zeggen van, voor haar was het lijden zo ondraaglijk dat ze zelf beslist heeft ‘dit kan niet meer’. Ik vind het gezond om dat te durven benoemen. Zo een dingen mogen absoluut ook klinken in zo een dienst, want ook dat helpt mee in de preventie.
Dylan wijst hier op het benoemen van suïcide tijdens de afscheidsliturgie van een suïcidant. Dit om het risico op kopiegedrag bij nabestaanden te verkleinen. Een andere participant verwoordt dit risico scherp. Hendrick stelt: “Dus je probeert dat toch ergens taal te geven, omdat we de ervaring, spijtig genoeg hebben, dat een zelfdoding aanleiding kan geven tot kopiegedrag”. Ook andere participanten verwijzen naar dit risico op kopiegedrag of het contaminatierisico van een suïcide en vermelden dat het benoemen van het gebeuren preventief kan werken. Enkele onderzoekers stellen inderdaad dat het geen zin heeft om de doodsoorzaak te verdoezelen of te verzwijgen uit angst voor navolging of uit voorzichtigheid. Door suïcide bespreekbaar te maken en dus te benoemen tijdens de afscheidsliturgie, wordt de drempel verlaagd. Zo wordt er soms als praktische richtlijn gesuggereerd om tijdens de liturgie geen schuldbelijdenis uit te spreken, maar eerder een belijdenis van onmacht. Dit om de nadruk te leggen op een niet-(ver)oordelende houding vanuit de kerk, pastores en geloofsgemeenschap naar de nabestaanden toe103.
103
Zie D. HOEDT & P. PERQUY, Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in Pastorale perspectieven 150/1 (2011), 29-38, p. 30.
HOOFDSTUK IV: BETEKENIS VAN RESULTATEN EN WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT In dit hoofdstuk willen we stilstaan bij de betekenis van de resultaten op basis van een vergelijking met het eerder besproken literatuuronderzoek. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de visies en interpretaties die de participanten weergeven en wat reeds kwantitatief empirisch bewezen werd. Daarnaast worden enkele wegen voor pastorale aandacht uitgewerkt om de resultaten van dit onderzoek te verbinden met de praktijk.
§1. VERGELIJKING MET BESTAAND EMPIRISCH ONDERZOEK In dit onderdeel wordt een vergelijking opgezet tussen de bekomen kwalitatieve resultaten en het bestaand kwantitatief empirisch onderzoek. We staan opnieuw stil bij geloof als beschermende factor, als risicofactor en het ontbreken van een relatie tussen geloof en suïcide, en wat kwantitatief empirisch onderzoek hierover aangetoond heeft.
1.1 BESCHERMENDE FACTOREN De systematische review van Bonelli en Koenig toonde een sterke beschermende rol aan van religie ten aanzien van suïcide104. De participanten die verschillende aspecten van het geloof aanduidden als beschermende factoren hebben het volgens het kwantitatief empirische onderzoek bij het rechte eind. We staan even stil bij enkele argumenten die worden aangehaald in verschillende kwantitatieve onderzoeken om de resultaten te staven en vergelijken deze met hetgeen dat wordt aangehaald door de participanten. We volgen in deze bespreking opnieuw de drievoudige structuur. Het katholiek geloof als beschermende factor, op niveau van gemeenschap, op niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer en op niveau van het persoonlijk geloof. 1.1.1 Beschermende factoren op niveau van gemeenschap Allereerst wordt er in de systematische review van Bonelli en Koenig gewezen op de relatie tussen een sterke kerkparticipatie en een lagere kans op suïcide. Mensen die betrokken zijn op een geloofsgemeenschap of praktiserend gelovig zijn, lopen volgens dit kwantitatief empirisch onderzoek een lager risico op het ondernemen van een suïcide105. Deze empirisch ondersteunde stelling mogen we in deze masterproef plaatsen onder de beschermende factor op niveau van de gemeenschap. Door de participanten wordt de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten aangestipt als aspecten die belangrijk zijn in de beschermende rol van het katholiek geloof tegen suïcide. De gemeenschap en vooral de betrokkenheid op deze gemeenschap wordt door zowel de participanten als door het kwantitatief empirisch onderzoek aangestipt als een eventuele beschermende factor ten aanzien van suïcide106. Een verklaring voor deze beschermingsfactor kunnen we situeren bij de positieve gevolgen van religieuze socialisatie. Religieuze socialisatie of deel zijn van een religieuze gemeenschap biedt een persoon namelijk een zijnsgrond waarin normen en plichten bestaan en waarin je
104
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol. Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 666. 106 Zie hoofdstuk III, punt 2.3.1 De ervaring van verbondenheid en 2.3.2 Zich welkom weten. 105
44 een legitimatie kan vinden voor het eigen handelen107. Betrokken zijn op of deelgenoot zijn van een kerkgemeenschap biedt een reden om te leven of te vechten voor het leven. Wanneer enkele participanten stellen dat het geloof als krachtbron kan functioneren, kunnen we hierbij verwijzen naar het gevolg van religieuze socialisatie, namelijk het kader van waarden en normen, dat volgens empirisch onderzoek, als zijnsgrond fungeert om een leven uit te bouwen108. Het deel mogen zijn van een gemeenschap wordt tevens als beschermende factor aangehaald in de studie van Dervic109. Daarin wordt aangetoond dat de religieuze gemeenschap werkt als een sociaal vangnet voor de persoon in een suïcidale crisis, omdat deze vorm van gemeenschappen over het potentieel beschikken om een sociale samenhang te bieden. Een sociaal vangnet of sociale samenhang kan als tegengewicht gesitueerd worden ten aanzien van eenzaamheid. Eenzaamheid is namelijk een belangrijke risicofactor voor suïcide of een suïcidepoging110. De participanten spraken over het belang van verbondenheid en zich welkom weten, maar tevens duiden ze aan dat het ontbreken van een gemeenschapsaspect juist kan resulteren in een risicofactor. Anton stelt dat de plaatselijke parochies bijvoorbeeld te kort komen in dit gemeenschapsaspect en Rik verklaart dit door te verwijzen naar het gevaar van een te open gemeenschap, met als gevolg dat er onverschilligheid ten aanzien van de andere aanwezigen ontstaat. In de resultaten van deze masterproef wordt het belang van het gemeenschapsaspect dus niet tegengesproken, maar wordt gewezen op het ontbreken van dit aspect in de realiteit van de traditionele parochies. 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer Kwantitatief empirisch onderzoek toont aan dat wanneer een geloof de act van suïcide zelf afkeurt, gelovige mensen minder risico lopen op suïcide111. Dit argument kunnen we in deze masterproef plaatsen onder het beschermend effect van het verbod en dus onder beschermende factoren op het niveau van de kerkelijke leer. Participanten beargumenteren dat vooral oudere generaties zich vaak nog laten sturen door het verbod uit angst voor wat er na de dood met hen zou kunnen gebeuren indien ze niet zouden gehoorzamen aan het verbod112. Ook gelovigen uit traditionele kaders kunnen zich tegengehouden weten door het verbod op suïcide, volgens enkele participanten113. Het kwantitatief empirisch onderzoek toont aan dat gelovige mensen minder risico lopen om een suïcide te begaan, wanneer de leerstellingen van het geloof deze act verbieden. De participanten uit dit kwalitatief onderzoek nuanceren echter dit gegeven door te verwijzen naar een beschermend effect van het verbod, uitsluitend of vooral bij oudere generaties of in traditionele kaders. De
107
Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 31. 108 Ibid., p. 31. 109 Zie K. DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry 161/12 (2004), 2303–2308, p. 2307-2308. 110 Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3. 111 Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol. Zie ook R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 658. 112 Interview met Annabel, 17 februari 2015. 113 Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod.
45 participanten benadrukken dat dit beschermend effect van het verbod lang niet voor alle gelovige mensen in Vlaanderen geldt114. 1.1.3 Beschermende factoren op niveau van persoonlijk geloof Ten slotte toont de systematische review van Bonelli en Koenig aan dat er ook een verband kan gevonden worden tussen de religiositeit en de mate van depressie. Het onderzoek toont aan dat een hoge mate van religiositeit kan wijzen op een lagere kans op depressiviteit115. Daarnaast stelt een onderzoek uit de VS dat geloof inderdaad een beschermende factor kan zijn ten aanzien van mentale gezondheidsproblemen, waaronder depressie, aangezien het geloof of de religieuze overtuiging mensen afschermt van het volle gewicht van bijvoorbeeld stress116. Ditzelfde onderzoek toont aan dat drie vormen van steun worden gelinkt aan een lagere mate van depressie en een hogere mate van tevredenheid. Deze drie vormen zijn: steun van God, steun van de gemeenschap en steun van de priester117. De eerste twee vormen van steun kunnen we terug vinden bij de argumenten die de participanten uit dit kwalitatief onderzoek aanhalen. Zij stellen bijvoorbeeld dat een mild, persoonlijk godsbeeld een beschermende factor kan zijn tegen en suïcide of suïcidepoging118. Dit impliceert, volgens de participanten, dat mensen in een suïcidale crisis of mensen in een depressie steun kunnen vinden in een mild en persoonlijk beeld van God. De tweede vorm van steun, namelijk steun van de gemeenschap, werd reeds aangestipt119. Door religieuze socialisatie, verbondenheid en de ervaring van zich welkom weten kan een gelovige steun ontvangen vanuit de gemeenschap. De laatste vorm van steun, namelijk de steun van de priester, vinden we echter niet terug bij de participanten van deze masterproef. Zij beargumenteren net het omgekeerde, namelijk dat priesters juist de “allerlaatste zijn waar dat ze (mensen in een suïcidale crisis) aan denken”120, wanneer ze op zoek zijn naar hulp. Uit dit onderzoek blijkt niet dat dit tevens geldt voor pastores in andere contexten. Er werd enkel vermelding gemaakt van een pastor en priester in een parochiale context. Wanneer pastores bijvoorbeeld in een zorg-of psychiatrische context te werk gesteld zijn, kan deze afstand of onbereikbaarheid anders ervaren worden door de pastoranten. Een Duits onderzoek toont aan dat hoop, in de vorm van uitkijken naar het Rijk Gods, ervoor kan zorgen dat een depressie niet uitmondt in een suïcide of suïcidepoging bij religieuze mensen. Hoop wordt in kwantitatief empirisch onderzoek vaak aangeduid als de missing link tussen depressie en suïcide. Wanneer de hoop verdwijnt in een suïcidale crisis of in het proces van een depressie verhoogt het risico op een suïcidepoging of suïcide. Dit Duits onderzoek stelt dat voor katholieke gelovigen deze hoop kan ingevuld worden als de hoop, het verlangen op de realisatie van het Rijk Gods121. De invulling van hoop als uitkijken naar de realisatie van het Rijk Gods kon ik niet terugvinden in de data van de participanten. Geen van hen maakt een link tussen de hopeloosheid die aanwezig is bij een persoon in een 114
Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod. Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p .658. 116 Zie G. NELSON et al, Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology, University of Minnesota, USA, 2012, 59-71, p. 59. 117 Ibid., p. 66. 118 Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. 119 Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.1 Beschermende factoren op niveau van de gemeenschap. 120 Interview met Erika, 18 november 2014. 121 Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 64-65. 115
46 suïcidale crisis en het tegengewicht dat het visioen van het Rijk Gods hierin kan bieden. Wel haalt één participant aan dat de verrijzenis een invulling of een bron van hoop kan zijn. Hij stelt dat de opstanding van Jezus kan dienen als voorbeeld of bron van hoop voor een eigen opstanding of wedergeboorte uit de suïcidale crisis·.
1.2 RISICOFACTOREN De systematische review van Bonelli en Koenig toont aan dat religie een beschermingsfactor kan zijn ten aanzien van suïcide, maar niet uitsluitend beschermend·. Enkele onderzochte studies maakten melding van minstens één risicofactor van het geloof ten aanzien van suïcide122. Het katholiek geloof als risicofactor in een suïcidale crisis kan ook teruggevonden worden in de aangehaalde argumentatie van de participanten. We staan stil bij argumenten die worden aangehaald in verschillende onderzoeken om geloof als risicofactor voor suïcide aan te duiden en vergelijken deze aspecten met de verzamelde kwalitatieve data. 1.2.1 Risicofactoren op niveau van gemeenschap Door te verwijzen naar het voorbeeld van de massa-suïcide in Guyana werd aangetoond dat er niet altijd een verband bestaat tussen het behoren tot een religieuze gemeenschap en een lagere kans op suïcide123. Mensen in deze sektarische religieuze gemeenschap schatten namelijk de waarde van de gemeenschap groter dan de waarde van hun persoonlijk leven en hierdoor waren ze bereid om hun leven op te offeren om een groter doel te bereiken124. In Guyana gingen de leden van de sekte over tot suïcide door de manipulatie van de leider Jim Jones en door de angst die ontstond vanuit een vertekend wereldbeeld dat gecreëerd werd door de ideologie125. Behoren tot een geloofsgemeenschap kan dus niet in een rechtlijnig verband geplaatst worden met een lagere kans op suïcide. De participanten, spreken echter uitsluitend over dit rechtlijnige verband in hun argumentatie. Zij wijzen twee risicofactoren aan, namelijk het ontbreken van een gemeenschapsaspect en de onbereikbaarheid van hulp vanwege kerkbetrokkenen126. Beide aangehaalde risicofactoren kunnen we situeren als het tegengestelde van de beschermende factoren, namelijk het belang van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten. Onder de participanten wordt echte gemeenschapsvorming gezien als een belangrijk element in strijd tegen suïcide. Wanneer dit gemeenschapsaspect ontbreekt, benoemen ze dit als een eventuele risicofactor tot een hogere kans op een suïcide. De participanten spreken niet van een risico in het behoren tot een gemeenschap of het eventuele gevaar bij sectaire gemeenschappen. We kunnen deze tegenstelling tussen wat de participanten aanhalen en wat het kwantitatief onderzoek aantoont verklaren door het uitzonderlijke karakter van een massa suïcide zoals het gebeuren in Guyana. In België bestaat het onderzoekscentrum IACSSO (Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sectaire Organisaties). Dit centrum toont aan dat ook in België de ‘wij-tegen-de-wereld’ mentaliteit een rol kan spelen in het ontstaan van een breuk tussen de sekte en de buitenwereld. Zo kan deze mentaliteit ervoor zorgen dat leden van een gemeenschap zich afsluiten van vrienden, familie en collega’s. Het 122
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.2 Een risicovolle rol. Ibid. 124 Zie A.A. LEENAARS et al. (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New York, The American Association of Suicidology, 1997, p. 43. 125 Zie M.D. MANCINELLI, et al., Mass Suicide. Historical and Psychodynamic Considerations, in Suicide and Life-Threatening Behavior 32/1 (2002), 91-99, p. 93-94. 126 Zie hoofdstuk III, punt 1.3 De gemeenschap als risicofactor. 123
47 onderzoekscentrum toont echter niet aan dat deze breuk zo groot kan worden dat er een gevaar bestaat op een té hoge betrokkenheid of op het groepsbelang boven het individueel belang te plaatsen127. Een geloofsgemeenschap kan een beschermende rol spelen in een suïcidale crisis, maar soms kan deze geloofsgemeenschap ook een risico in zich dragen. Zoals werd aangetoond met het voorbeeld van de massa suïcide in Guyana. 1.2.2 Risicofactoren op niveau van de interpretatie van de leer Amerikaans onderzoek benadrukt uitsluitend het beschermend effect van het verbod op suïcide, voor personen in een suïcidale crisis. Het merendeel van de gelovige mensen weet zich tegengehouden, volgens de systematische review van Bonelli en Koenig, door de leerstellingen die de act van suïcide verbieden128. Wat betreft de risicofactoren van de interpretatie van de leer is er weinig tot geen empirisch onderzoek terug te vinden. De participanten wijzen echter wel op risicofactoren in relatie met de kerkelijke leer. Ze stellen dat de normatieve standpunten van de kerkelijke leer een gevoel van veroordeling en een gevoel van schuld teweeg kunnen brengen bij mensen in een suïcidale crisis129. Het kwantitatief empirisch onderzoek stelt dat het verbod op suïcide mensen in een suïcidale crisis zal tegenhouden en dat dit verbod dus preventief werkt tegen suïcide. De participanten, die spreken vanuit de praktijk, wijzen ons echter op de gevoelens die opgewekt worden door het verbod. Ze stellen dat het verbod in verband met suïcide en andere normatieve standpunten uit de kerkelijke leer de oorzaak zijn van gevoelens van veroordeling en schuld130. Het gevolg is dat wanneer de (ver)oordelende houding voorop staat er te weinig ruimte over blijft voor aanvaarding. Hoe minder mensen zich aanvaard weten, hoe minder kans de Kerk krijgt (in al zijn facetten) om een positieve bijdrage te leveren of een preventieve invloed uit te oefenen in een suïcidale crisis. De participanten tonen aan dat er een verlangen aanwezig is om de nadruk te leggen op een niet-veroordelende houding om de preventieve invloed die de Kerk mogelijks kan spelen open te houden. In de lijn van de niet-veroordelende houding vinden we een sterk citaat bij de Britse bisschoppen. Zij stellen “… suïcide moet behandeld worden met medeleven in plaats van met een beschuldigende vinger te wijzen”131. De Britse bisschoppen zien suïcide nog steeds als de onmogelijkheid om de gave van het leven te kunnen ontvangen en dus als act tegen God die de mens het leven geeft. Wel wijzen ze op het feit dat suïcide met mededogen moet worden behandeld in plaats van te oordelen over dit gebeuren·. Deze nuancering over het niet veroordelen van een suïcide staat op diezelfde golflengte als het verlangen naar erkenning en aanvaarding dat we kunnen terugvinden bij de participanten. Mensen in een suïcidale crisis hebben nood aan mededogen, stelt ook Jude Njoku Ogbuanu in zijn doctoraat132. De meeste mensen in een suïcidale crisis zijn namelijk 127
Zie I.A.C.C.C.O., Is dat een sekte. Een praktische handleiding; http://www.iacsso.be/is_dat_een_sekte.pdf (toegang 31.03.2015). 128 Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer. 129 Zie hoofdstuk III, punt 1.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als risicofactor. 130 Ibid. 131 “Suicide should be treated with compassion rather than with blame”, CATHOLIC BISHOPS’ CONFERENCE OF ENGLAND AND WALES, Sense and nonsense on ‘Assisted Dying; http://catholicunion.org.uk/wp-content/uploads/2013/07/assisted-dying-sense-nonsense.pdf (toegang 7.04.2015). 132 J. NJOKU OGBUANU, A Dialogical-hermeneutical Approach of Pastoral Companionship to Suicidal Persons (onuitgegeven doctoraatsproefschrift Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen, KU Leuven), Leuven, 2013, p. 171.
48 psychisch ziek en hebben nood aan hulp en niet aan een oordeel of veroordeling·. Deze auteur verklaart de nood aan een niet-veroordelende houding vanuit het idee dat suïcide geen vrijwillige act is maar een gevolg van een mentale ziekte. Een studie uit Noord-Ierland toont in lijn hiervan aan dat de gewijde bedienaren van verschillende christelijke denominaties sterk geloven in de heiligheid van het leven. Toch wordt door hen aangegeven dat suïcide het product is van een mentale ziekte en dat hierdoor suïcide niet langer als een zonde mag bestempeld worden of veroordeeld worden, omdat een persoon in een suïcidale crisis niet volledig vrijwillig en/of bewust handelt. Opvallend is dat de studie tevens aantoont dat dit ideeëngoed over suïcide als product van een mentale ziekte aanwezig is in de pastorale praktijk, maar dat er weinig tot geen wijzigingen zijn gebeurd in de formele standpunten die de christelijke denominaties naar voren schuiven·. Volgens deze studie is de aanvaarding en erkenning reeds gerealiseerd in de pastorale praktijk, maar nog niet in de leerstellingen die een geloof aanneemt in relatie tot suïcide als zonden of inbreuk op de gave van het leven. We moeten dit laatste argument voor een niet-veroordelende houding echter nuanceren. De suïcidant of persoon in een suïcidale crisis wordt hier namelijk vrijgesteld van de verantwoordelijkheid voor zijn keuze door de act van suïcide te reduceren tot een gevolg van een mentale ziekte. De mentale gezondheidstoestand speelt uiteraard een rol in een suïcidale crisis, maar de niet-veroordelende houding mag niet gebaseerd zijn op een reductie van de verantwoordelijkheid van suïcidanten en personen in een suïcidale crisis. De houding moet niet-veroordelend zijn vanuit een fundament van aanvaarding en mildheid naar de een persoon in een suïcidale crisis. 1.2.3 Risicofactoren op niveau van persoonlijk geloof Perquy stelt dat een mogelijke risicofactor van geloof kan zijn dat het verhaal van de zondeval gebruikt wordt om te staven dat de situatie waarin een suïcidaal persoon zich bevindt een straf van God is133. Geen van de participanten spreekt over een straf van God, wel wordt aandacht besteed aan het té positief spreken over het leven na de dood als mogelijke risicofactor. Daarnaast wordt het té sterk geloven dat bidden kan helpen aangestipt als risicofactor. De participanten stellen dat het beeld van God als straffende rechter in een optimale situatie best kan worden omgebogen naar een beeld van een milde, nietveroordelende en dragende God134. Met dit laatste godsbeeld is er ruimte voor aanvaarding en bestaat er een kleiner risico dat een persoon in een suïcidale crisis zich verlaten voelt door God. Dit laatste aspect kunnen we verbinden met wat Perquy stelt. De participanten halen hier namelijk een aspect aan dat als tegengewicht kan fungeren tegenover het idee dat de suïcidale crisis een straf van God is. Een persoon in een suïcidale crisis kan, volgens enkele participanten, kracht en steun vinden vanuit het geloof in een milde God, in plaats van deze crisis te zien als straf van God135. Het onderzoek van King136 bewijst dat religie een invloed heeft op de algemene mentale gezondheid van mensen. Hij besluit zijn onderzoek met de conclusie dat mensen met een spirituele levensvisie een minder goede mentale gezondheid hebben dan mensen
133
Zie P. PERQUY, Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar voor hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33. 134 Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. 135 Ibid. 136 Zie hoofdstuk I, punt 3.2.2 Een risicovolle rol.
49 zonder een spirituele of religieuze visie137. We zagen reeds dat suïcide sterk gelinkt wordt met depressie, dus een mentale ziekte. Echter spreken hier de verschillende onderzoeken elkaar tegen. Zo pleit King dus om religie als risicofactor te beschouwen ten aanzien van depressie, hoewel door Bonelli en Koenig werd vastgesteld dat hoe religieuzer een persoon is het risico op depressie kleiner wordt·. De participanten halen geen argumenten aan die in diezelfde lijn lopen als Kings’ onderzoek. Wel worden enkele elementen aangestipt die als beschermende factoren kunnen optreden ten aanzien van depressie, en dus eventueel op langere termijn ten aanzien van suïcide138. Enkele participanten stellen namelijk dat het gevoel van zich welkom weten en de ervaring van verbondenheid kunnen zorgen voor een hogere gradatie van zelfwaarde en zelfrespect. Wanneer een individu bijvoorbeeld een deeltaak krijgt toegewezen ontvangt hij/zij een verantwoordelijkheid en rekenen mensen op hem/haar. Dit verhoogt, volgens de participanten, de eigenwaarde139. De participanten erkennen dus eerder een beschermend effect ten aanzien van depressie, wat gelijk loopt met het onderzoek van Bonelli en Koenig, in plaats van religie als risicofactor die een depressie in de hand kan werken, zoals King ’s onderzoek stelt.
1.3 GEEN RELATIE TUSSEN GELOOF EN SUÏCIDE In het overzicht van de kwantitatieve empirische studies werd geen aandacht besteed aan het ontbreken van de relatie tussen geloof en suïcide. Het is dan ook een impuls die werd geopperd door de participanten en waarvan maar een beperkt aantal kwantitatieve onderzoeken terug te vinden is. Een kwantitatieve empirische studie in Vlaanderen verklaart de verdwijnende relatie tussen suïcide en de katholieke geloofsgemeenschappen. Deze studie vond plaats tussen 1996 en 2005. De onderzoekers, Hooghe en Vanhoutte, onderzochten de sterftecijfers van 308 gemeentes in Vlaanderen. Er werd rekening gehouden met de leeftijd en het geslacht van de individuen en de mate van betrokkenheid in een gemeenschap. De gradatie van betrokkenheid werd berekend door de mate van sociale integratie en de socio-economische deprivatie. Hiervoor maakten de onderzoekers gebruik van de cijfers over kerkparticipatie van de participanten140. Er werd reeds vermeld dat verschillende Amerikaanse studies aantonen dat een hogere participatie of hoge kerkbetrokkenheid correleert met een lager risico op suïcide141. Deze studie toont aan dat deze correlatie in Vlaanderen niet langer terug te vinden is. De onderzoekers stellen dat de sociale banden die worden gevormd in een religieuze gemeenschap niet (langer) sterk genoeg zijn om eenzaamheid of sociale isolatie te
137
Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73, p. 71. 138 Een depressie kan uitmonden in suïcide of een suïcidepoging wanneer een individu zijn/haar hoop op de toekomst verliest, want een mens is een toekomstgericht wezen. Wanneer de hoop op een toekomst wegvalt kan een mens zeer moeilijk zin vinden om verder te gaan. Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen, in Lebenskrisen, Münster LIT, 2001, p. 23. 139 Zie interview met Nicole, 28 januari 2015. 140 Zie M. HOOGHE & B. VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suïcide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 141 Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol.
50 voorkomen142. De graad van religieuze participatie speelt hierdoor dus, noch een rol als preventieve functie, noch een rol als risicofactor ten aanzien van suïcide. Het onderzoek stelt dat door de sterke seculariseringstendens in Vlaanderen de religieuze betrokkenheid niet langer een invloed heeft op de suïcidecijfers143. Frans Van Steenbergen en vele onderzoekers naast hem144, verklaren dat suïcide het product is van een diepgaande depressie. Het proces van depressie zorgt volgens deze auteur voor de onmogelijkheid van het bestaan van een relatie tussen suïcide en geloof. Hij stelt dat naarmate de depressie verergert, de kans op een suïcide groter wordt. De auteur beschrijft het verdwijnen van een aantal remmingen naarmate een depressie toeneemt. Allereerst verdwijnen de interesses, vervolgens verdwijnt ook het gelovig of spiritueel kader en ten slotte zal ook de capaciteit om relaties uit te bouwen verdwijnen. Wanneer de drie remmingen zich op het nulpunt bevinden, wordt het zeer moeilijk om als persoon met een depressie, zonder relaties, zonder waarden en interesses, zonder een tijdsperspectief, te kiezen voor het leven145. Aangezien het gelovig of spiritueel kader als tweede aspect verdwijnt tijdens het proces van een depressie is het niet mogelijk om via geloof een invloed uit te oefenen op een persoon in een suïcidale crisis. Hij/zij is namelijk alle binding reeds kwijt en bevindt zich in een situatie waar geen gelovig of spiritueel kader overblijft. Bij de participanten werd deze positie van het ontbreken van een relatie tussen suïcide en het katholiek geloof teruggevonden. Enkele van de participanten namen uitsluitend deze positie in en ontkenden een beschermende rol van het katholiek geloof of de risicofactoren van het katholiek geloof. Andere participanten situeren zich bijvoorbeeld vooral in de tendens van een beschermende rol, maar stellen dat één aspect van het katholiek geloof, bijvoorbeeld de kerkelijke leer, weinig tot geen invloed heeft op suïcide of de gedachten aan zelfdoding. Deze laatste combinatie was eerder uitzonderlijk. Het merendeel van de participanten situeerden zich in een combinatie van beschermende en risicovolle beïnvloedingsfactoren. Anderen situeerden zich uitsluitend in de positie die beargumenteert dat er geen invloed kan uitgeoefend worden door het katholiek geloof op een suïcidale crisis.
§2. WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT In dit onderdeel staan we stil bij de Vlaamse context en de concrete pastorale praktijk. Onze aandacht gaat hier uit naar hoe we als pastor kunnen reageren en handelen. Richard Osmer stelt dat een praktische theoloog op vier vragen moet antwoorden binnen een onderzoeksproces. De eerste vraag luidt als volgt: (1) ‘Wat is er aan de hand?’. Vervolgens moet er dieper ingegaan worden op de vraag (2) ‘Waarom is het aan de hand?’. Als derde vraag komt (3) ‘Wat zou er aan de hand moeten zijn?’ naar boven en ten slotte zou er moeten
142
Eenzaamheid en sociale isolatie worden aangegeven als belangrijke risicofactoren voor een suïcide of een suïcidepoging, dit expliciet bij ouderen. Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3. 143 Zie M. HOOGHE & B. VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suïcide Mortality Rates in the Flemisch Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 144 Verschillende andere bronnen uit de literatuur stellen dat depressie de grootste oorzaak of risicofactor is voor een suïcide. Bijvoorbeeld: M. SCHRERER-RATH, G.NELSON, L. VANLAERE, A. W. BRAAM, H. G. KING. 145 Zie F. VAN STEENBERGEN, Ruimte van hoop. Persoonlijke begeleiding in de kerk, Antwerpen, Halewijn, 2014, p. 103-104.
51 stilgestaan worden bij de vraag (4) ‘Hoe kunnen we reageren/handelen?’146. Tijdens dit kwalitatief empirisch onderzoek hebben we reeds een antwoord geformuleerd op de vraag: ‘Wat is er aan de hand?’ in de algemene schets over suïcide in België en de bestaande kwantitatieve onderzoeken naar de relatie tussen het geloof en suïcide. Daarnaast werd er een antwoord geformuleerd op de vraag: ‘Waarom is het aan de hand?’, in de vergelijking van de bekomen data en het bestaand kwantitatief empirisch onderzoek. Vervolgens werd er aandacht besteedt aan hoe risicofactoren kunnen beperkt worden en beschermende factoren vergroot worden naar de toekomst toe. Dit onderdeel biedt een antwoord op de vraag: ‘Wat zou er aan de hand moeten zijn?’. Uiteindelijk blijft de vierde vraag: ‘Hoe kunnen we reageren/handelen?’ over als enige onbeantwoorde vraag. Daarom wordt in dit laatste onderdeel stil gestaan bij de praktijk van pastores die in contact komen met personen in een suïcidale crisis. We stellen in dit onderdeel twee vragen, namelijk: ‘Wat kan een pastor147 bijdragen in de omgang met een persoon in een suïcidale crisis?’ en ‘Hoe houden pastores deze begeleiding vol?’. Allereerst beschrijf ik vier specifieke instrumenten waarover de pastor beschikt, die de eigenheid van een pastorale begeleiding onderstrepen. Vervolgens sta ik stil bij het belang van zelfzorg voor pastores om de begeleiding van mensen in een suïcidale crisis vol te houden.
2.1 DE MEERWAARDE VAN EEN PASTORALE BEGELEIDING Belangrijk is om te onderstrepen dat een pastorale begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis nooit op zich mag staan. De gedachten aan suïcide worden in het merendeel van de situaties veroorzaakt door een psychische ziekte en dus vereist de ondersteuning van een persoon in een suïcidale crisis een concrete psychologische begeleiding. De pastorale begeleiding kan zijn specifieke bijdrage leveren naast de psychologische begeleiding, door stil te staan bij de acute zinvragen die naar boven komen tijdens een suïcidale crisis, maar kan dit niet alleen bestrijden148. De concrete instrumenten waarover een pastor beschikt benadrukken waar een verschil kan gemaakt worden in de pastorale begeleiding. Door stil te staan bij vier instrumenten van de pastor tracht ik een antwoord te formuleren op de eerste vraag: ‘Wat kan een pastor specifiek bijdragen in de omgang met een persoon in een suïcidale crisis?’. De vier instrumenten zijn: het aanbieden van een persoonlijke relatie, de ondersteuning in het zoeken naar God, een milde houding en een spiegel voorhouden. 2.1.1 Het aanbod van een persoonlijke relatie Het eerste instrument is het aanbieden van een persoonlijke relatie. Een pastor biedt namelijk relaties aan149. We weten reeds dat onderzoek aantoont dat sociale isolatie en eenzaamheid belangrijke risicofactoren zijn voor suïcide150. Hieruit komt naar voor dat een persoon in een 146
R. ERWICH, Contouren van de ‘interpreterende gids’, p. 4; http://www.erwich.eu/admin/file_uploader2/bestanden/The%20pastor%20as%20interpretive%20guid e8e4a3.pdf (toegang 14.05.2015). Zie ook R. OSMER, Practical Theology. An Introduction, Cambridge, W.B. Eerdmans Publishing Co, 2008. 147 We gebruiken het woord ‘pastor’ in de meest ruime betekenis. Met dit woord willen we zowel verwijzen naar priesters, naar lekepastor(e)s, als naar vrijwilligers en naar andere medemensen die een persoon in een suïcidale crisis trachten te begeleiden. 148 Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 149. 149 Ibid., p. 150. 150 Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3.
52 suïcidale crisis pas tot een suïcide of een suïcidepoging overgaat wanneer hij/zij zich geheel geïsoleerd voelt van de wereld. De participanten uit het thesisonderzoek leggen als tegengewicht ten aanzien van eenzaamheid en sociale isolatie de nadruk op de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten en benoemen deze twee aspecten als belangrijke beschermende factoren van geloof151. Daarnaast komt in Amerikaans kwantitatief empirisch onderzoek naar boven dat er een verband bestaat tussen een hoge mate van betrokkenheid in de geloofsgemeenschap en een lager risico op suïcide152. Een kwantitatief empirisch onderzoek van Hooghe en Vanhoutte toont echter aan dat deze invloed van een hoge mate van betrokkenheid op suïcide in Vlaanderen niet langer vanzelfsprekend is. De secularisering zorgt ervoor dat de band die ontstaat in een geloofsgemeenschap niet sterk genoeg meer is om de eventuele sociale isolatie tegen te gaan153. Een tegengewicht bieden tegen deze tendens van te zwakke relaties kan een uitdaging vormen voor pastores én geloofsgemeenschappen vandaag. Een pastor staat namelijk in een geschikte positie om deze band met een geloofsgemeenschap aan te bieden, via een persoonlijke relatie met de suïcidant154. Inzetten op deze persoonlijke relatie is dus een eerste instrument om als pastor op een specifieke wijze bij te dragen in de begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis of bij de begeleiding van nabestaanden van een suïcidant. De geloofsgemeenschappen zelf hebben ook een taak in het aanbod van een persoonlijke relatie. Niet alleen de pastor kan bijdragen tot een sterkere band tussen de geloofsgemeenschappen en individuen, ook de geloofsgemeenschappen zelf kunnen hier een bijdrage in leveren. Door de openheid, toegankelijkheid en persoonlijke interactie te vergroten kunnen ook geloofsgemeenschappen zorgen dat er een ervaring van verbondenheid en zich welkom weten ontstaat bij mensen in een suïcidale crisis en bij alle andere pastoranten. 2.1.2 De ondersteuning in het zoeken naar God Naast suïcide als een verbindingsprobleem op niveau van mensen, kunnen we stellen dat er een spanning komt te staan op de eventuele relatie tussen de suïcidant en God. De relatie tussen God en een suïcidant wordt namelijk door elkaar geschud tijdens een suïcidale crisis155. Enkele participanten stipten aan dat het verlangen om naar de hemel te gaan, om bij God te zijn een risicofactor is in de begeleiding van mensen in een suïcidale crisis156. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat een suïcidant overhaalt kan worden om de stap te zetten. Als tegengewicht voor dit verlangen naar de hemel halen de participanten aan, dat het belangrijk is om hier op aarde reeds een functie of taak te moeten vervullen. Daarnaast verwijzen ze naar het belang om een mild en persoonlijk godsbeeld te ontwikkelen of voor te houden als 151
Zie hoofdstuk III, punt 2.3.1 De ervaring van verbondenheid en 2.3.2 Zich welkom weten. Dervic. toont aan dat mensen die deel uitmaken van een religieuze gemeenschap duidelijk minder suïcidepogingen ondernemen dan mensen zonder band met een religieuze gemeenschap. Zie K. DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry 161/12 (2004), 2303–2308, p. 2307-2308. 153 Zie hoofdstuk IV, punt 1.3 Geen relatie tussen geloof en suïcide en zie M. HOOGHE & B. VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suicide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 154 Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 150. 155 Ibid., p. 150-151. 156 Zie hoofdstuk III, punt 1.2.1 Het te positief spreken over het leven na de dood. 152
53 pastor, bijvoorbeeld door de woorden ‘almachtig’ en ‘heerser’ te vermijden in de liturgie en in de pastorale begeleiding157. Een pastor beschikt over het instrument om mee te helpen zoeken naar de levensoriëntatie en naar het godsbeeld van een suïcidant, dit door zowel het verlangen om te sterven als om te leven in een breder kader te situeren en samen op zoek te gaan naar een evenwichtig en dragend beeld van God158. Daarnaast stelt Piet Vandevoorde dat sommige gelovigen meer last hebben van schuldgevoelens dan andersdenkenden of niet-gelovigen, vanuit het beeld van een straffende God. Nabestaanden kunnen volgens hem denken dat God hen straft met de suïcide van hun zoon/dochter/vriend/… En dus wordt de link gelegd met hun persoonlijke fouten en de suïcide als straf voor de persoonlijke fouten. Wanneer de pastor op een goede manier omgaat met deze gevoelens van schuld vanuit een mild godsbeeld kan dit heel bevrijdend zijn voor de nabestaanden. Zij kunnen bijvoorbeeld merken dat de oude beelden van God als straffende God of als rechter losgelaten mogen worden. Hier zou de pastor moeten fungeren als medetochtgenoot op de vernieuwende zoektocht naar God en een beeld van God159. 2.1.3 Een milde houding Een derde instrument van de pastor is zijn/haar houding van het niet gebieden of verbieden. Een pastorant dient de suïcidale persoon in en met zijn/haar suïcidaliteit te aanvaarden, zonder de zelfdoding te bestrijden of te veroordelen160. Hier kunnen we de ervaring van schuld en veroordeling situeren die wordt aangegeven door de participanten als mogelijke risicofactor161. Het verbod kan, volgens hen, ertoe leiden dat mensen sneller overgaan tot een suïcide, door het gevoel van schuld en niet te kunnen voldoen aan Gods eisen. Karlijn Demasure en Kristiaan Depoortere stellen dat de oplossing voor de omgang met dit verbod is om aandacht te geven aan de spanningen waarin de pastorant en zijn/haar familie zich bevinden162. Ook het benoemen en het bespreekbaar maken van het gebeuren van een suïcide bevordert de preventieve mogelijkheden163. We zien hier een gelijkenis tussen wat de participanten stellen en wat we terug vinden in de Vlaamse literatuur. Beide erkennen het risico van de interpretatie van de kerkelijke leer als een verbod op suïcide en bieden de oplossing aan om aandacht te geven aan de spanningen waarin de pastoranten zich bevinden of door de bespreekbaarheid van suïcide te vergroten. Dit lijkt te wijzen op een overeenkomst tussen theorie en praktijk, maar deze gelijkenis kan echter ook veroorzaakt worden doordat de participanten het artikel van Demasure en Depoortere gelezen hebben. Verschillende participanten zijn namelijk sterk betrokken bij het onderzoek naar suïcide en het katholiek geloof. Daarnaast stellen de participanten dat het verbod ook als beschermende factor fungeert bij de oudere generatie of in de traditionele kaders en dus dat deze gebiedende houding van een pastor toch op één of andere manier beschermend kan fungeren164. Beide 157
Zie hoofdstuk III, punt 4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld. Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht, Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001) , 149-169, p. 152. 159 Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het thuisfront en op de campus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 180. 160 Ibid., p. 152. 161 Zie hoofdstuk III, punt 1.1.2 Een gevoel van schuld door het verbod. 162 Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht., p. 152. 163 Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer. 164 Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod. 158
54 aspecten in rekening genomen moeten we, wanneer we onze blik richten naar de toekomst toe, vooral inzetten op de milde en niet-veroordelende houding. Dit kan door aandacht te geven aan de spanning tussen het wenselijk ideaal, namelijk kiezen voor het leven en datgene wat menselijk mogelijk is voor een suïcidant. Wanneer de pastor zich een houding aanmeet van mildheid is het mogelijk om te streven naar het ideaal, namelijk het leven, maar is de begeleiding niet voor niets geweest moest deze toch in een zelfdoding resulteren. Want wanneer een suïcidant zich ook in zijn/haar wanhoop begrepen voelt, kan er een persoonlijke relatie ontstaan en kan dit eventueel leiden tot de zeer diepgaande begeleiding en ondersteuning van een suïcidant165. 2.1.4 Pastoraat als spiegel Het laatste en vierde instrument van de pastor is dat een taak van het pastoraat begrepen kan worden als een spiegel voorhouden. Een pastor moet over de moed beschikken om de concrete situatie van een suïcidant onder ogen te durven zien en te benoemen. Vaak wordt er gesteld dat: ‘Wie over suïcide spreekt, zal dit niet doen’ of ‘Hij/zij spreekt hierover, louter om aandacht te trekken’. Deze uitspraken zijn niet correct, maar worden vaak gebruikt om de hardheid van het spreken over suïcide te verzachten. De pastor draagt hier de zware taak om juist wel de werkelijkheid te benoemen en de hardheid van het spreken over suïcide onder ogen te zien om vandaar uit op weg te gaan met de suïcidant166. Enkele participanten stippen aan dat het benoemen van deze gedachten en gevoelens belangrijk is in een degelijke pastorale begeleiding en dat de pastores toegankelijk zouden moeten zijn om te praten over existentiële kwesties167. We kunnen echter vaststellen dat een heel aantal van de participanten onderstrepen dat juist de priesters168 diegenen zijn waarvan men denkt dat er niet mee kan gesproken worden over “ethische kwesties met betrekking tot het levenseinde”169. De onbereikbaarheid van priesters wordt verklaard door angst om veroordeeld te worden vanuit het imago van de Kerk als beschuldigend of veroordelend170 door de participanten. Dit imago tegengaan en de bespreekbaarheid vergroten is een taak voor pastores. Pastoraat als spiegel kunnen we ook interpreteren als de plaats waar nabestaanden beluisterd worden en waar elk gevoel op tafel mag komen. Vaak worden gevoelens van schuld, woede en agressie weggewuifd door vrienden en familie in de trant van ‘Zo mag je niet denken’. Wanneer een pastoraal gesprek een ruimte biedt om met deze gevoelens boven water te laten komen, kan dit als zeer kostbaar ervaren worden door de nabestaanden171. Ten slotte kan de pastoraat als spiegel verder doorgetrokken worden naar de liturgie. Wanneer tijdens de afscheidsliturgie voldoende aandacht wordt besteed om het hele 165
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht, Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001) , 149-169, p. 153-155. 166 Ibid., p. 155-156. 167 Zie hoofdstuk punt 4.1.3 Een tegengewicht III, voor de onbereikbaarheid voor hulp. 168 Hier wordt de term ‘priesters’ gebruikt in plaats van pastores zoals voordien aangegeven om een duidelijke nuance te maken. De participanten gaven enkel aan dat de onbereikbaarheid voor hulp aanwezig is binnen de parochiale context en in relatie tot priesters. Hier moet verder onderzocht worden of ook pastores in het categoriaal pastoraat te maken krijgen met deze tendens van onbereikbaarheid. 169 Interview met Hendrick, 19 februari 2015. 170 Zie hoofdstuk III, punt 1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp. 171 Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het thuisfront en op de camus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 180.
55 gebeuren op een passende wijze te verwoorden, kan deze openheid en mildheid opwekken. De openheid tijdens de liturgie over het onbegrijpelijke wat gebeurd is, kan een signaal worden naar andere mensen toe dat ze met elkaar mogen spreken over suïcide172. Volgens enkele participanten werkt dit op zich reeds preventief. Door het gebeuren te benoemen en niet uit angst voor het na-aap fenomeen de suïcide te verzwijgen, wordt de drempel verlaagd en is er openheid mogelijk rond suïcide naar de nabestaanden toe173.
2.2 HET VOLHOUDEN VAN EEN PASTORALE BEGELEIDING De tweede vraag is: ‘Hoe houden pastores dit vol?’. Aan de hand van het belang van zelfzorg en enkele nuttige advies-en hulplijnen trachten we ook hier een antwoord op te formuleren. Allereerst wordt er gekeken naar de noodzaak van zelfzorg voor elke pastor, maar vooral ook voor een pastor die in aanraking komt met mensen in een suïcidale crisis. Nadien worden enkele middelen aangereikt die een ondersteuning kunnen bieden in de begeleiding van personen in een suïcidale crisis. 2.2.1 Belang van zelfzorg Zelfzorg is van cruciaal belang in de pastorale begeleiding van alle pastoranten, dus tevens in de begeleiding van pastoranten in een suïcidale crisis. In de concrete pastorale begeleiding van mensen in een suïcidale crisis wordt de pastor, volgens Demasure en Depoortere, namelijk geconfronteerd met een drievoudige vorm van grenspastoraat174. Ten eerste bevinden pastores zich in een vorm van grenspastoraat, doordat in een begeleiding van een suïcidant de normatieve standpunten uit de kerkelijke leer objectief niet worden nageleefd. Een pastor moet een houding trachten te vinden tussen de persoon die voor hem/haar zit in zijn/haar concrete situatie en de loyaliteit aan de kerkelijke normen175. De kerkelijke normen schrijven echter geen richtlijnen uit over de concrete begeleiding van personen in een suïcidale crisis, wel worden richtlijnen uitgeschreven over de afscheidsliturgie van een suïcidant. In deze richtlijnen wordt een begrafenis van een suïcidant niet verboden, echter wordt er wel gewezen op het risico dat veroorzaakt wordt door het toelaten van deze begrafenis. Het instituut Kerk stelt dat deze toelating kan leiden tot het beeld dat de Kerk akkoord gaat met suïcide176. De kerkelijke normen dragen (nog) een sterk veroordelende tendens in zich. De pastores moeten hier een evenwicht zien te vinden in de loyaliteit aan deze kerkelijke normen en een mildere, menselijker houding in de praktijk177.
172
Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het thuisfront en op de camus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 181. 173 Zie D. HOEDT & P. PERQUY, Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in Pastorale perspectieven 150/1 (2011), 29-38, p. 30. 174 Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 168-169. 175 Ibid. 176 Zie NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning, nr. 5, 2005; http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7(toegang 23.10.2014) en Zie hoofdstuk I, punt 3.1 De kerkelijke leer over suïcide. 177 Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck, Kessel-Lo, 2012, p. 62 en zie hoofdstuk I, punt 3.1 De kerkelijke leer over suïcide.
56 Ten tweede kan een pastor het gevoel hebben dat de begeleiding van één suïcidant al zijn/haar aandacht opslorpt en er geen tijd of ruimte meer kan gevonden worden voor andere pastoranten of taken. Hier is het belangrijk om sterk de persoonlijke grenzen te bewaken door zorg te dragen voor zichzelf178. Ten slotte is de pastorale begeleiding van mensen in een suïcidale crisis een derde maal een vorm van grenspastoraat omdat er geen succes kan gegarandeerd worden. Je kan namelijk als pastor afgewezen worden of je kan niet nodig gevonden worden of je kan geconfronteerd worden met een voltrokken suïcide179. Om als pastor een positie te vinden en te behouden in deze drievoudige vorm van grenspastoraat is het noodzakelijk om zelfzorg te realiseren. Als begeleider mag je niet het gevoel krijgen dat je er alleen voor staat en alles van jouw persoon afhangt. Je hebt een plaats, organisatie of persoon nodig waar je jouw zorgen, verwachtingen, twijfels en vragen kan uitdrukken als begeleider. Dit kan de ondersteuning van een suïcidant alleen maar ten goede komen. 2.2.2 Advies- en hulplijnen Er bestaan verschillende telefonische of elektronische hulplijnen die uitleg of steun kunnen verschaffen aan mensen in een suïcidale crisis, maar ook aan hulpverleners die personen in een suïcidale crisis begeleiden. Een voorbeeld van deze laatste soort advieslijn die zich specifiek richt tot hulpverleners, is de organisatie ASPHA (Advies Suïcide Preventie voor Huisartsen en Andere hulpverleners). Deze organisatie richt zich specifiek tot de hulpverleners (ook pastors) en niet tot de personen in een suïcidale crisis. Via telefoon of email kunnen alle hulpverleners die vragen hebben rond suïcide informatie en advies verkrijgen over goede begeleiding van een suïcidant180. Een andere organisatie die zich specifiek richt tot hulpverleners is het CGG (of het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg). Zij richten zich tevens tot de professionals die bezig zijn met suïcide en suïcidepreventie. Ze bieden een aanbod van verschillende vormingen aan bijvoorbeeld over doorverwijzingen, signalen, gesprekstechnieken, crisisinterventies, …en ook bij deze organisatie kan een hulpverlener terecht met vragen over suïcide(preventie)181. Naast een advieslijn voor de hulpverleners is het belangrijk om als hulpverlener de doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van suïcide te kennen of ter beschikking te kunnen stellen. De meest gekende hulplijn voor mensen in een suïcidale crisis is de zelfmoordlijn. Ook hier kan je via telefoon, chat en email terecht. Deze hulpverlening is vooral gericht op mensen met zelfdodingsgedachten en hun nabestaanden182. Daarnaast is Tele-onthaal een organisatie waar mensen die worstelen met gedachten over zelfdoding en nabestaanden na een zelfdoding terecht kunnen183. Er bestaat een algemene organisatie die inzet op preventie, namelijk het Centrum ter Preventie van Zelfdoding. Deze organisatie overkoepelt de zelfmoordlijn en nog twee andere diensten, namelijk de vormingsdienst en de
178
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 168-169. 179 Ibid. 180 Zie ---, Ondersteuning door ASPHA; http://www.zelfmoord1813.be/aspha (toegang 7.04.2015). 181 Zie ---, Ondersteuning door CGG ; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/ondersteuningdoor-cgg (toegang 27.04.2015). 182 Zie ---, Dringend nood aan een gesprek?; http://www.zelfmoord1813.be/ (toegang 7.04.2015). 183 Zie ---, Tele-onthaal. Praten is de eerste stap; http://www.tele-onthaal.be/ (toegang 7.04.2015).
57 studiedienst. Bij deze twee laatste diensten kan een hulpverlener kennis bijschaven door trainingen, gastcolleges en vormingen die worden aangeboden184. Specifieke ondersteuning voor nabestaanden van een suïcide wordt reeds gerealiseerd. Er bestaan verschillende rouwgroepen voor nabestaanden van een suïcide, zoals de rouwgroepen voor jongeren die georganiseerd worden vanuit IJD185. Ook de organisatie Rouwzorg Vlaanderen heeft een uitgebreid aanbod voor nabestaanden en hulpverleners. Het aanbod voor hulpverleners bestaat onder andere uit enkele literatuurtips en vormingen. Ze organiseren ook open infonamiddagen, lotgenotengroepen en rouwbezoeken186. Daarnaast bestaat ook nog ‘Werkgroep Verder’. Dit is een organisatie die vormingen, informatie en sensibilisatie verzorgt over rouwen na een zelfdoding en over zelfdoding an sich. In samenwerking met deze organisatie worden er in het bisdom Brugge gespreksgroepen georganiseerd voor nabestaanden na zelfdoding. Tevens worden er vormingen georganiseerd vanuit Werkgroep Verder voor hulpverleners die in hun professionele context te maken krijgen met zelfdoding, hier doelen ze op artsen en medisch personeel, op jongerenbegeleiders, volwassenenbegeleiders, professionals in ouderenzorg, journalisten, enz. …187. Ten slotte sluiten we af met over met enkele concrete tips voor de omgang met personen in een suïcidale crisis. Wanneer je als pastor geconfronteerd wordt met een pastorant met gedachten aan zelfdoding is het cruciaal om erkenning te geven voor de gevoelens die de persoon op dat moment ervaart, om te luisteren en proberen te begrijpen wat de persoon beleeft en vooral om de persoon te laten ventileren, namelijk ruimte laten om gevoelens van hopeloosheid, kwaadheid, onmacht en verdriet te uiten. Daarnaast is het belangrijk om als pastor door te verwijzen. Een pastor of priester is namelijk niet opgeleid tot hulpverlener op therapeutisch niveau en moet dit erkennen. Een doorverwijzing kan echter uitsluitend gebeuren in overleg met de betrokken pastorant. Een overleg tussen pastorant en pastor over een eventuele doorverwijzing moet op een transparante wijze plaats vinden. Daarnaast moet een pastor zichzelf beschermen door niet te beloven dat hij/zij niets gaat zeggen tegen andere individuen. Wanneer een pastor dit wel doet, wordt de mogelijkheid van een doorverwijzing reeds teniet gedaan188. Dit voorgaande is nodig om een sfeer van vertrouwen en openheid te creëren om het gesprek over suïcide aan te gaan. In dit gesprek is het belangrijk om de motieven te bevragen en alternatieven te bespreken. Het veroordelen van de gedachten, gevoelens en gedrag van de pastorant moet hier vermeden worden189.
184
Zie ---, Ons Centrum. Wij werken aan de preventie van zelfdoding in Vlaanderen; http://www.preventiezelfdoding.be/ (toegang 7.04.2015). 185 Zie ---, Rouwgroepen voor jongeren; http://www.ijd.be/rouwgroepen-voor-jongeren-0 (toegang 23.04.2015). 186 Zie ---, Rouwzorg Vlaanderen. Vzw; http://www.rouwzorgvlaanderen.be/eigen-werking/ (toegang 23.04.2015). 187 Zie ---, Werkgroep Verder; http://www.werkgroepverder.be/ (toegang 7.04.2015). 188 Interview met Erika, 20 april 2015. 189 Zie ---, Het gesprek over suïcide aangaan; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/hetgesprek-over-suicide-aangaan (toegang 27.04.2015).
58
CONCLUSIE De opzet van deze masterproef is het uitzoeken van het verband tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis, zoals die in Vlaanderen gepercipieerd wordt. Door kwantitatief empirisch onderzoek wordt aangetoond dat religie grotendeels als een beschermingsfactor fungeert ten aanzien van suïcide. Mijn empirisch kwalitatief onderzoek ging na of dit in Vlaanderen ook zo wordt ervaren en of deze preventieve invloed van het katholiek geloof kan verbreed worden en of er risicofactoren aanwezig zijn. Hiervoor werden de resultaten van de interviews in een structuur geplaatst die gebaseerd is op twee vragen, namelijk ‘Hoe percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’. De eerste vraag werd beantwoord door drie verschillende verhoudingen tussen het katholiek geloof en suïcide weer te geven, telkens opgedeeld in drie niveaus. Participanten halen namelijk argumenten aan om het katholiek geloof als beschermende factor te staven, maar ook om het katholiek geloof als risicofactor aan te duiden en om te benoemen dat er geen of niet langer een relatie bestaat tussen het katholiek geloof en suïcide. Telkens worden deze drie verhoudingen opgedeeld tot op het niveau van de interpretatie van de leer, het niveau van het persoonlijk geloof en het niveau van de gemeenschap. De argumenten die participanten aanhalen om het katholiek geloof als beschermende factor te bestempelen zijn bijvoorbeeld te situeren op het niveau van de interpretatie van de leer, het beschermend effect van het verbod. Op niveau van het persoonlijk geloof stippen de participanten geloof als krachtbron aan en verwijzen ze naar het belang van een mild en persoonlijk godsbeeld. Op niveau van de gemeenschap is de ervaring van verbondenheid belangrijk volgens de participanten, om het geloof te kunnen beschouwen als beschermende factor ten aanzien van suïcide. De argumenten die de participanten aanhalen om het katholiek geloof als risicofactor te benoemen zijn op niveau van de interpretatie van de leer, de gevoelens van veroordeling en schuld die ontstaan door standpunten uit de kerkelijke leer. Op niveau van het persoonlijk geloof zijn het té positief spreken over de hemel en de hoge eisen die gesteld worden vanuit een geloofsbeleving nefast voor een suïcidant, volgens de participanten. Op niveau van gemeenschap zijn het ontbreken van een gemeenschapsaspect en de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen twee belangrijke risicofactoren voor mensen in een suïcidale crisis. De derde verhouding die wordt aangehaald door de participanten is het ontbreken van enige invloed van het katholiek geloof op suïcide. We kunnen hier niet spreken van een verhouding volgens enkele participanten. Beide aspecten staan los van elkaar, omdat suïcide het gevolg is van een mentale ziekte en er geen ruimte meer bestaat voor een invloed van geloof in de geseculariseerde wereld. De tweede vraag naar eventuele veranderingsopties naar de toekomst toe werd ingevuld door telkens een tegengewicht te bieden op de aangehaalde risicofactoren en op zoek te gaan naar verbredingsmogelijkheden van de beschermende factoren van het katholiek geloof. Om de risicofactoren te verkleinen naar de toekomst toe opteren de participanten om de nadruk te leggen op openheid en erkenning. De participanten willen de beschermende factoren vergroten door aandacht te schenken aan de bespreekbaarheid van suïcide, in de opleidingen, in de liturgie en in de pastorale begeleidingsrelatie. De vergelijking van de visies uit de verzamelde data met kwantitatief empirisch onderzoek toont aan dat het behoren tot een geloofsgemeenschap in Vlaanderen niet gelijk
59 staat aan een lager risico op suïcide. Participanten tonen aan dat dit behoren tot een gemeenschap als beschermende factor zou kunnen fungeren, moest dit gemeenschapsaspect aanwezig zijn in de plaatselijke geloofsgemeenschappen. Ze erkennen het belang van verbondenheid en een sociaal vangnet, maar ze wijzen het ontbreken van deze aspecten in Vlaanderen. Echter verder Vlaams kwantitatief onderzoek is noodzakelijk om deze stelling van de participanten te onderbouwen met cijfers. Op niveau van de interpretatie van de leer wordt het duidelijk dat het beschermend effect van het verbod op suïcide in Vlaanderen beperkt blijft tot ouderen en mensen in traditionele kaders. Erkenning en aanvaarding worden naar voren geschoven als belangrijke elementen in een niet-oordelende houding die de preventieve invloed van de Kerk op een suïcidale crisis in zich draagt. Ten slotte zijn hoop en een mild, persoonlijk godsbeeld cruciale gegevens. Hoop als bron van levenskracht en een persoonlijk godsbeeld als tegengewicht ten aanzien van een straffende God. Om dit alles in de praktijk om te zetten werd ten slotte stil gestaan bij de specifieke meerwaarde van een pastorale begeleiding van een suïcidant en werd er aandacht besteed aan hoe een pastor deze begeleiding kan volhouden en kan optimaliseren. Vier instrumenten voor een goede pastorale begeleiding worden aangestipt, namelijk het aanbod van een persoonlijke relatie, de ondersteuning in het zoeken naar God, een milde houding en als vierde pastoraat als spiegel. Deze vier aspecten bieden een pastor de mogelijkheden en uitgangspunten om de begeleiding van een suïcidant in te vullen. Mogelijke vervolgstudies zouden meer de nadruk kunnen leggen op concrete mogelijkheden in het pastoraat om de preventieve invloed van het katholiek geloof uit te breiden. Tevens kan er verder nagegaan worden of de visies die pastores, priesters en onderzoekers percipiëren overeen komen met de visies die mensen in een suïcidale crisis percipiëren. Er kan in de psychiatrische context onderzocht worden hoe hulpverleners de invloed van het katholiek geloof op suïcide invullen. Daarnaast kunnen concrete richtlijnen uitgeschreven en voorbeelden uitgewerkt worden voor de afscheidsliturgie na een zelfdoding.
XII
BIJLAGEN BIJLAGE 1: OPEN VRAGEN SEMI-GESTRUCTUREERD INTERVIEW
Hebt u als pastor/priester/professor reeds te maken gekregen met zelfdoding, dit in de context van uw werk? o Hoe hebt u dit ervaren? Wat waren de algemene reacties van uw collega’s?
Wanneer u denkt aan de Kerk en zelfdoding, Wat komt er dan bij u op? o (eerst veroordeling of/en preventie?) Welke invloed denkt u dat de kerkelijke leer heeft op mensen (met suïcidale gedachten)? Heeft dit een invloed?
Preventieve invloed of risicovolle invloed Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij o Welke rol speelt de Kerk ter preventie van zelfdoding? De ‘Kerk’ hier begrepen als de Kerk in Vlaanderen, meer specifiek de plaatselijke geloofsgemeenschappen. Welke rol speelt het persoonlijke geloof ter preventie van zelfdoding? Op welke manier draagt uw werk bij tot de preventie van zelfdoding? Hoe beïnvloedt uw eigen religieuze overtuiging uw pastoraal antwoord op de een confrontatie met suïcide? o (Kan u hier een concreet voorbeeld van geven?) Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij, werkt de Kerk zelfdoding in de hand? o Zo ja, op welke manier? Welke elementen vanuit een geloofsgemeenschap zouden een negatieve invloed kunnen hebben op de suïcidale crisis van een lid van deze gemeenschap? o (Kan u een concreet voorbeeld geven?) o Hoe zou vanuit de Kerk of de katholieke traditie deze negatieve invloed op een suïcidale crisis beperkt kunnen worden? Of het preventieve luik verbreedt kunnen worden? Ondersteunings-luik Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij speelt de Kerk dan een rol in de begeleiding van nabestaanden? o Zo ja welke? Waar houdt u specifiek (als pastor, priester, professor) rekening mee in het begeleiden van nabestaanden na een zelfdoding? o Dit specifiek voor de uitvaartliturgie na een zelfdoding? Wat kan een geloofsgemeenschap betekenen in deze begeleiding? Wat kan u vanuit uw functie doen na het vernemen van een zelfdoding? Kan u een concrete situatie omschrijven uit het verleden, waar u te maken kreeg met de nabestaanden na een zelfdoding? o Hoe handelde u?
XIII
o
Verschilt uw handelen als de overledenen een lid van uw geloofsgemeenschap was? Waar liggen de verschillen of gelijkenissen in uw handelen met een natuurlijk of accidenteel overlijden?
Hoe wordt er omgegaan met iemand die een poging tot zelfdoding achter de rug heeft in de brede samenleving en/of merkt u hier een verschil bij Christenen of andere geloofsgemeenschappen?
Algemeen theologisch-luik Hoe evalueert u de Kerkelijke leer in zake zelfdoding? Werkt de theologie van vandaag een eerder negatief of positief verband in de hand ten aanzien van suïcide of de tolerantie van suïcide? Laatste vraag: Ik wil dit interview afsluiten door nog even te polsen naar zaken of dingen waarvan u zegt van: dat zou ik nog willen toevoegen of dit is nog iets dat niet echt aan bod is gekomen en ik wel belangrijk vind?
XIV
BIJLAGE 2: INFORMED CONSENT
I. FORMULIER MEDEWERKING AAN ONDERZOEK - INFORMED CONSENT FACULTEIT THEOLOGIE EN RELIGIEWETENSCHAPPEN SINT-MICHIELSSTRAAT 6 3000 LEUVEN
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT. LEUVEN
Medewerking aan onderzoek Hierbij bevestig ik ……………………………………………………. vrijwillig deel te nemen aan het onderzoek van Elke Van Hoof, masterstudente aan de faculteit theologie en religiewetenschappen van de KU Leuven, in het kader van een thesisonderzoek naar de verhouding van de katholieke Kerk tot de suïcidale crisis. Dit onderzoek zal bestaan uit het participeren aan een interview over uw persoonlijke mening over de invloed van het katholiek geloof op een suïcidale crisis. Hierbij krijg ik ook de bevestiging dat de gegevens van dit onderzoek verwerkt zullen worden op een deontologisch correcte manier. Dit wil ten eerste zeggen dat de gegevens verwerkt zullen worden op een volledig anonieme manier. Mijn identiteit zal niet herkenbaar zijn bij de voorstelling van de onderzoeksresultaten. Bij het beëindigen van het onderzoek zal de digitale opname vernietigd worden. Ten tweede houdt dit in dat ik op om het even welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige deelname aan dit onderzoek mag stopzetten. Ten derde impliceert dit dat ik steeds om meer inlichtingen over het onderzoek mag vragen en toegang heb tot mijn gegevens. Mijn persoonlijke gegevens (naam, e-mailadres, telefoonnummer) worden enkel gebruikt door de onderzoeker om eventueel contact op te nemen voor bijkomende vragen. Deze gegevens worden slechts bijgehouden voor de duur van het onderzoek en zullen niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Voor akkoord verklaard, Gedaan te ………………………………..(plaats) op …………………….. (datum)
Handtekening
XV